STAGEBOEKJE LEERJAAR 2
2009-2010 MOU 26-09-2009
Inhoudsopgave 1.0. Stage volgen........................................................................................................ 2 1.1. Wat is stage? ................................................................................................... 2 1.2. Algemene doelstelling ...................................................................................... 2 1.3. Begeleiding ...................................................................................................... 3 2.0. Stage in het tweede leerjaar ................................................................................ 4 2.1. Het karakter van de stage ................................................................................ 4 2.2. De inhoud van de stage ................................................................................... 4 2.3. De omvang van de stage ................................................................................. 5 3.0. Stageopdracht ..................................................................................................... 6 Bijlage 1 ...................................................................................................................... 7 Bijlage 2 ...................................................................................................................... 9 Bijlage 3 .................................................................................................................... 10
1
1.0. Stage volgen In het kader van een beroepsgerichte opleiding is stage een essentieel onderdeel. Alleen door stage kan de beroepsgerichtheid van de opleiding zichtbaar gemaakt worden en kan de student zich de vereiste competenties verwerven die hem tot een startbekwaam functionaris voor het beroepenveld maken. 1.1. Wat is stage? De studie Pastoraal Werker is een officieel erkende Hogere Beroepsopleiding. Het vervullen van de stage is daarom, naast het afleggen van de tentamens, een belangrijk onderdeel van de opleiding. De stage is een leersituatie waarin de verbinding tussen theorie en praktijk gestalte moet krijgen. Door middel van de stage word je intensief geconfronteerd met verscheidene praktijksituaties, zodat je de voorwaarden voor het toekomstig beroep gaat herkennen en leren hoe je aan die voorwaarden kunt voldoen. Door het verrichten van praktische beroepswerkzaamheden kun je je de beroepshouding eigen maken die vereist is om zelfstandig en in teamverband te functioneren. Dit houdt in dat de te verrichten werkzaamheden moeten aansluiten bij de competenties die verwoord staan in het opleidingsplan. 1.2. Algemene doelstelling Binnen het kader van de beroepsopleiding heeft de stage de doelstelling de gerichtheid op het werkveld praktisch vorm te geven. De stages hebben hun invloed op de colleges en de gerichtheid van de vraagstellingen die aan de orde komen. Zo willen we de noodzakelijke integratie van theorie en praktijk op gang brengen. In de beginfase zijn de stages oriënterend en observerend, maar naarmate de studie vordert, worden ze meer beroepsgericht. Het doel ligt in het ontwikkelen van de competenties en de startbekwaamheid. Tijdens de stage word je voorbereid op verantwoord en adequaat handelen als beroepsfunctionaris. Het resultaat van dit proces laat je zien in het portfolio. De stage geeft de noodzakelijke gerichtheid op de beroepspraxis. Dat vraagt een toenemende zelfstandigheid, bewustzijn van de verantwoordelijkheid, mogelijkheid van methodisch en planmatig denken, de bereidheid en de mogelijkheid tot samenwerking met anderen, zicht op verhoudingen in het kerkelijke leven en op de verhouding van kerkelijk en instellingswerk. Noodzakelijk is vooral een diep besef van het gewicht van het werk dat in Gods Koninkrijk verricht wordt in de bediening en/of bemiddeling van het Woord binnen of buiten het ambt. Daarom is de ontwikkeling van een daarbij passende levenshouding en levensopenbaring mede de doelstelling van de stage. Hierbij is de werking van Gods Geest onmisbaar nodig.
2
1.3. Begeleiding Een goede stage staat of valt met goede begeleiding. De begeleiding vanuit de opleiding en het stage-instituut zorgen ervoor dat de stage een optimaal rendement heeft. In de opleiding wordt de drieslag supervisie – intervisie – zelfreflectie gehanteerd. Werken onder supervisie is een belangrijk middel om te leren functioneren in de praktijk. De supervisie vanuit de cursus en het stage-instituut stellen je in staat munt te slaan uit je leerervaringen. Naast de supervisie vanuit de cursus en het stage-instituut is ook de onderlinge uitwisseling van ervaringen van betekenis voor je vorming. Tijdens de intervisiebijeenkomsten kun je onder professionele begeleiding ook ervaringen delen met medestudenten en deze evalueren. Via de colleges word je verder gestimuleerd tot zelfevaluatie en zo voorbereid op het toekomstig functioneren in het beroepenveld waarvoor je hebt gekozen. Zelfreflectie is noodzakelijk om je te ontwikkelen tijdens praktijkleren. Via de colleges word je verder gestimuleerd tot zelfevaluatie en zo voorbereid op het toekomstig functioneren in het beroepenveld waarvoor je hebt gekozen. In de colleges die behoren tot het basisprogramma wordt ook regelmatig verwezen naar de relevantie van de behandelde stof en vaardigheden voor het beroepenveld en gereflecteerd op de juiste beroepsattitude. Ook de vakken die specifiek gerelateerd zijn aan de differentiatie Pastoraal Werk, zijn niet alleen theorie-, maar ook praktijkgericht. De stage vormt een onderdeel van het praktijkleren zoals dat aan de opleiding gestalte wordt gegeven via het basis- en beroepsgerichte programma.
3
2.0. Stage in het tweede leerjaar Nadat de propedeuse is afgerond, begint de eigenlijke stage van de opleiding. Het stageverslag van het tweede leerjaar is een apart document binnen het portfolio. De nadruk ligt op observatie van het handelen van de functionaris in de praktijk. 2.1. Het karakter van de stage De stage in het tweede leerjaar heeft een ander karakter dan die van het eerste leerjaar. In het eerste leerjaar ging het om oriëntatie op het werkveld. Je gaat nu het werkveld in om systematisch een beroepsfunctionaris uit twee werkvelden (andere dan je in het eerste jaar bezocht) in de uitoefening van zijn werk te observeren. Vanzelf kan deze stage ook dienen om een bredere kennis van het werkveld te ontwikkelen. Het doel van de stage is echter vooral zicht te krijgen op de noodzakelijke competenties om te kunnen functioneren op een bepaald werkveld. Het doel van de tweedejaarsstage is dat je ontdekt in welke richting je je moet ontwikkelen om als functionaris in een bepaald beroepenveld te kunnen functioneren. Dat is het beste te bereiken door een praktijkfunctionaris te volgen en de gedane observaties met hem te bespreken en te evalueren. Via de observatiestage wordt een basis gelegd voor de ontwikkeling van de competenties die vereist zijn voor het functioneren in het werkveld. De stage wordt als voldoende aangemerkt als je via je verslag inzichtelijk kunt maken dat je niet alleen een beschrijving van het werkveld weet te geven, maar ook van de kennis, vaardigheden en attitude die noodzakelijk zijn om op dat veld te kunnen functioneren. In de derde plaats levert de stage de vraagstellingen aan waarmee je de colleges kunt volgen en waarop je je in de ontwikkeling van competenties in de komende jaren moet richten. Om hier werkelijk te leren is het nodig dat de leervragen geformuleerd worden en dat je actief zoekt naar antwoorden op je vragen, zowel in de leerstof, de stage als in de colleges. 2.2. De inhoud van de stage -
-
-
De opdrachten die je tijdens deze stage vervult, zijn voornamelijk observatieopdrachten. Deze kunnen het element van de verkenning van het werkveld waarop de stage in de propedeuse zich richtte nog in zich hebben, maar ze zijn hoofdzakelijk op het functioneren van een functionaris in het praxis gericht. Richtinggevend is daarbij het competentieprofiel. Het verdient aanbeveling dat je in overleg met de stagementor een aantal competenties of kijkpunten daarvan kiest en je vooral daarop richt. Het is onmogelijk om in de observaties recht te doen aan alle competenties. Er dienen echter voldoende observaties plaats te vinden om zoveel mogelijk recht te doen aan de in het competentieprofiel geformuleerde competenties en vaardigheden. Tenslotte is het van betekenis dat je eigen leervragen formuleert in je stageplan. Deze leervragen kunnen aan de ene kant samenhangen met het eigen verwachtingspatroon of persoonlijke ambities, maar anderzijds ook met de eigen onzekerheid en onervarenheid op het praktijkveld. Bij het opstellen van de leervragen is het daarom van betekenis zich rekenschap te geven van de mogelijkheden die de stage op een bepaald terrein biedt.
4
2.3. De omvang van de stage De stage omvat in totaal twaalf dagdelen observatie en drie dagdelen reflectie en verslaglegging. De stage wordt bij voorkeur buiten de eigen gemeente (of instelling) gelopen. In overleg met de studieleider en de stagebegeleider kan daarvan worden afgeweken, mits het karakter van de stage wordt gewaarborgd. De observatieverslagen worden opgenomen in het portfolio en zijn na goedkeuring goed voor negen credits. De stage kan verspreid over het gehele jaar plaatsvinden. Het verdient aanbeveling dat deze stage aan het einde van het tweede studiejaar is afgerond. In het derde en vierde leerjaar is de stage, duidelijker dan in het tweede leerjaar, gericht op het vormen en opleiden van de student. Om deze fase te kunnen ingaan is het met goed gevolg afronden van de observatie van een praktijkfunctionaris een vereiste. Na afronding van deze stage heb je een gesprek met je stagebegeleider over je pop. Hierin worden de leerdoelen voor de stage van de leerjaren E3-4 geformuleerd in termen van competenties.
5
3.0. Stageopdracht De stageopdracht in het tweede leerjaar bestaat in het observeren van minstens twee functionarissen in het werkveld. Vooraf moet je enkele persoonlijke leervragen formuleren en in overleg met de stagedocent enkele competenties of kijkpunten van competenties uitkiezen waarop je je bij je observaties richt. Op grond van de observaties vul je een weging in en omschrijf je de waargenomen praktijken per competentie. Tijdens de stage leg je verslag van je waarnemingen en zorg je voor de invulling van diverse formats die in de bijlagen opgenomen zijn. De stageverslagen en bijbehorende stukken vormen samen een aparte bijlage in het portfolio.
6
Bijlage 1 Observatiestage E2 Naam student
:
Cursusjaar
:
De stageopdracht is vervuld bij
:
Naam gemeente/instelling : Adres
:
Plaats
:
Telefoon
:
Contactpersoon
:
A. Formulering van persoonlijke leerdoelen Ga in je verslag op de volgende wijze te werk: - formuleer leerdoelen vanuit de colleges in het basisprogramma en het praktijkgerichte programma; - gebruik ervaringen uit het eerste leerjaar om leerdoelen te formuleren; - zet ervaringen die je in het algemeen hebt opgedaan in de praktijk om in een concrete leerdoelen. (Hier wordt van je verwacht dat je je doelen volgens het SMART-principe formuleert.) B. Verslag van stage-activiteiten Ga in je stageverslag op de volgende wijze te werk: - inventariseer en beschrijf de werkzaamheden van de beroepsfunctionaris; - formuleer waarom deze werkzaamheden wel/niet behoren tot zijn functie in de organisatie/instelling. (Gebruik als dat mogelijk is de functieomschrijving van de beroepsfunctionaris.) C. Relatie met het competentieprofiel Ga op de volgende wijze te werk: - koppel de waargenomen werkzaamheden steeds aan zo veel mogelijk competenties uit het competentieprofiel; - formuleer steeds waarom je deze koppelingen denkt te moeten maken. 7
(Doe deze opdracht aan de hand van het competentieprofiel in bijlage 3) D. Reflectie Ga in je verslag op de volgende wijze te werk: - ga per leerdoel dat je onder A hebt geformuleerd nauwkeurig na of je de gestelde doelen hebt bereikt; - formuleer per leerdoel welke bijdrage het heeft geleverd aan de verwerving van de noodzakelijke competenties; - geef aan welke elementen uit de colleges van het basisprogramma en het praktijkgerichte programma richtinggevend zijn geweest in je stage; - laat je verslag door een medestudent schriftelijk becommentariëren en schrijf de leerpunten op. Het stageverslag uiterlijk voor 1 november inleveren bij drs. J. van Mourik, Odinstraat 35, 4421 LH Kapelle. E-mail:
[email protected]
8
Bijlage 2 Verklaring stagementor Naam student
:
Cursusjaar
:
De genoemde student heeft stage gelopen bij: Naam gemeente/instelling : Adres
:
Plaats
:
Telefoon
:
Contactpersoon
:
Opmerkingen:
Plaats: Datum: Handtekening stagementor: De verklaring inleveren bij drs. J. van Mourik, Odinstraat 35, 4421 LH Kapelle. Email:
[email protected] 9
Bijlage 3 Competentieprofiel PW 1. Hermeneutische competentie Het vermogen om de Heilige Schrift en de religieuze traditie, gemeenschap en/of organisatie, die hij/zij vertegenwoordigt in een betekenisvolle verbinding te brengen met de mens in zijn huidige context. Kijkpunten -A Legt op methodische wijze verbanden tussen de Heilige Schrift en de actuele situatie B Brengt hedendaagse levensbeschouwelijke vragen van mensen in verbinding met de Heilige Schrift en geeft daaraan een levensbeschouwelijke interpretatie C Duidt maatschappelijke en culturele processen in het licht van de Heilige Schrift D Heeft inzicht in de referentiekaders van anderen en betrekt zijn/haar eigen geschiedenis en achtergrond zinvol bij de interpretatie van de situatie van anderen E Reflecteert op en geeft uitdrukking aan de betekenis van zijn/haar religieuze traditie voor de huidige cultuur en samenleving
-
+
++
Praktijken: - meditatie, appelwoord of opening van een vergadering houden - verhaal uit de Bijbel of kerkgeschiedenis voor doelgroep vertellen - een levensbeschouwelijk gesprek op niveau voeren - deelnemen aan levensbeschouwelijk/ethisch panel of een discussie - column over levensbeschouwelijk/ethisch onderwerp schrijven - een actieplan voor het uitvoeren van levensbeschouwelijke activiteiten - visiestuk voor een levensbeschouwelijke organisatie schrijven - preekbespreking bijwonen/leiden
2. Pastorale competentie Het vermogen om mensen, individueel en groepsgewijs, vanuit een contextuele optiek en op hermeneutisch verantwoorde wijze te ondersteunen in het omgaan met religieuze vragen en levensvragen in zeer uiteenlopende situaties. Kijkpunten A Hanteert onderscheid tussen een gewoon gesprek, hulpverlening en pastoraat B Initieert pastorale zorg vanuit het zicht op wat nodig is
--
-
+
++
10
C D
E
F
G
H I
Hanteert verschillende gesprekstechnieken en stelt adequate pastorale diagnoses Herkent en hanteert grenzen van eigen bevoegdheid en handelen en kan op basis van eigen analyse eventueel passend verwijzen naar derden Heeft inzicht in menselijk gedrag, psychologische en geestelijke processen en heeft oog voor pastoranten in hun context Gaat integer en ethisch verantwoord om met de pastoranten en hun situatie, is nabij en leeft mee, maar houdt gepaste professionele afstand Refereert aan de Heilige Schrift en appelleert aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van de pastoranten om oplossingsgericht te denken en maakt mensen bewust van hun situatie Herkent levensvragen en de religieuze en ethische dimensie en kan hierbij begeleiden Maakt in overleg met pastoranten gebruik van bijbellezen, gebed en andere liturgische/religieuze handelingen
Praktijken: - een pastoraal gesprek voeren en via een verbatim daarop reflecteren - reflecteren op bijbelgebruik in een pastorale situatie - beschrijving van een pastorale situatie geven in de vorm van een casus - gesprek voeren op breukvlak pastoraat en hulpverlening - een pastoraal advies formuleren in een casus - observeren en evalueren van gedrag en reacties - afweging maken van de portee van een hulpvraag - huwelijksgesprek bijwonen/voeren - bezoeken afleggen: ziekenbezoek, ouderenbezoek, rouwbezoek - jongerenpastoraat
3. Liturgische competentie Het vermogen om religieuze en liturgische bijeenkomsten en handelingen van verschillende aard en doelstelling gestalte te geven en daarin (mede) voor te gaan. Kijkpunten A Geeft de bijeenkomst op een passende wijze vorm, aansluitend bij een gegeven context B Overlegt en werkt samen met andere participanten in de bijeenkomst C Put op verantwoorde wijze uit liturgische traditie D Maakt en houdt een overdenking in voorkomende gevallen E Formuleert passende gebeden F Handelt gevoelvol en expressief en gaat op een authentieke wijze voor G Verricht religieuze en liturgische handelingen in het
--
-
+
++
11
bewustzijn van hun betekenis Praktijken: - een liturgie samenstellen - een declamatie maken/organiseren - een meditatie houden of een appelwoord uitspreken - een openbaar gebed uitspreken - een zangdienst of zanguur leiden voor verschillende doelgroepen - rouwdienst voorbereiden en leiden
4. Missionaire competentie Het vermogen om de boodschap van de Heilige Schrift met anderen te communiceren en uit te dragen en op een open en uitnodigende wijze aanwezig te zijn in de samenleving, ook in cross-culturele context. Kijkpunten -A Is betrokken op en aanwezig in de samenleving en heeft brede en actuele kennis van maatschappelijke en (multi) culturele ontwikkelingen in plaatselijke en wereldwijde context B Reflecteert vanuit de Heilige Schrift op de ontwikkelingen in cultuur en samenleving C Organiseert activiteiten voor verschillende doelgroepen om hen in contact te brengen met de boodschap van de Heilige Schrift en hen op dat platform daarover met elkaar in gesprek te brengen D Vertolkt de boodschap van de Heilige Schrift op een respectvolle en integere wijze en doet daarbij recht aan andere levensvisies E Legt contacten met mensen van buiten de eigen kerk of gemeenschap F Levert een bijdrage aan het onderlinge respecteren van religieuze overtuigingen G Rust mensen toe tot een missionaire houding
-
+
++
Praktijken: - deelnemen aan evangelisatie- en zendingsactiviteiten - reflecteren of praktiseren van transculturele overdracht - evangelisatiefolder schrijven - deelnemen aan tentactie - organiseren kinderevangelisatiewerk - straatcolportage - evangelisatietoespraak voorbereiden - powerpoint of folder maken voor evangelisatiewerk
12
5. Educatieve competentie Het vermogen om een krachtige leeromgeving voor individuen en groepen te creëren en om leer- en vormingsprocessen met levensbeschouwelijke thema’s te faciliteren. Kijkpunten -A Formuleert voor diverse individuen en groepen leer- en ontwikkelingsdoelen B Verdiept zich in de beginsituatie van de lerende(n) en herkent religieuze ontwikkelingen en ervaringen en kiest op basis daarvan leerinhoud en werkvormen C Motiveert individuen en groepen in hun religieuze leervragen, daagt hen uit en begeleidt hen waar nodig, zodat zij in staat zijn het eigen leer- en vormingsproces te sturen D Staat open voor reflectie en feedback van de lerende(n) en is flexibel in het aanpassen van leeractiviteiten E Speelt in op groepsdynamische processen F Rust vrijwilligers en/of professionals toe om zelfstandig taken uit te voeren in gemeente, organisatie of instelling
-
+
++
Praktijken: - les op school of catechisatie voorbereiden/geven - verschillende leer- en werkvormen in praktijk evalueren - instructie voor activiteit verzorgen - bijbelstudie leiden en verschillende methodes toepassen
6. Agogische competentie Het vermogen om vanuit de religieuze traditie, gemeenschap en/of organisatie die men vertegenwoordigt op een bewuste, doelgerichte, procesmatige en systematische wijze (samen) te werken aan verandering. Kijkpunten A Analyseert bestaande situaties en maakt op basis van de analyse een samenhangend ontwerp/plan ter verbetering B Voert op gestructureerde wijze de voorgenomen plannen/activiteiten uit C Stelt evaluatiecriteria op en reflecteert regelmatig op product en proces van uitvoering en toetst het eigen handelen aan vooraf gestelde eisen D Draagt constructief bij aan het behalen van gemeenschappelijke doelen in groepen en samenwerkingsverbanden E Verantwoordt en motiveert de wijze van samenwerking met collega’s en andere organisaties en instellingen F Stimuleert de identiteit van instelling, gemeente of
--
-
+
++
13
G
organisatie onder de verantwoordelijkheid waarvan hij/zij werkzaam is Legt relaties met relevante organisaties, instellingen en individuen, bouwt deze uit, onderhoudt deze en behartigt daarbij de belangen van de te vertegenwoordigende organisatie of gemeenschap
Praktijken: - coaching van een groep of persoon - casus bespreken - een pastorale problematiek analyseren en oplossingsrichtingen bedenken - handelingsplan maken en evalueren - coöperatie pastoraat en hulpverlening onderzoeken - een organisatie waarin agogisch werk gedaan wordt in beeld brengen
7. Leiderschap Het vermogen om individuen (professionals en vrijwilligers), groepen en organisaties te leiden en te begeleiden op levensbeschouwelijk gebied, gericht op het bereiken van gestelde doelen. Kijkpunten A Draagt verantwoordelijkheid voor en geeft transparant en integer leiding aan geestelijke processen bij individuen en groepen B Is zich bewust van de voorbeeldfunctie die een leider altijd heeft en handelt hier ook naar C Stemt zijn/haar handelen af op de grondslag, tradities en regels van de organisatie of gemeenschap D Gaat op een professionele en oplossingsgerichte wijze om met weerstanden, durft te confronteren en te corrigeren, verzoent en stimuleert E Ontwikkelt, implementeert en evalueert visie en beleid F Geeft leiding aan overlegsituaties en besluitvormings- en veranderingsprocessen en speelt daarbij in op groepsdynamische processen G Enthousiasmeert en mobiliseert H Delegeert effectief taken met daarbij behorende verantwoordelijkheden
--
-
+
++
Praktijken: - coaching van personen op groepen - processen of activiteiten opzetten/organiseren/leiden - taakverdelingen maken - een project in een gemeente of groep opzetten - cultuurverandering inzetten
14
8. Communicatie Het vermogen om adequaat en doelgroepgericht te communiceren met individuen, groepen en organisaties, zowel mondeling als schriftelijk, verbaal als non-verbaal. Kijkpunten A Maakt gebruik van symbolen, beelden en voorbeelden om levensbeschouwelijke onderwerpen ter sprake te brengen en uit te leggen B Verstaat en interpreteert signalen van individuen en groepen en vraagt waar nodig om verduidelijking C Leeft zich in in gedachten, gevoelens en situaties van anderen D Brengt eigen standpunten en beslissingen overtuigend en met enthousiasme onder woorden en legitimeert deze vanuit diverse richtingen, daarbij respect tonend voor de ander E Schrijft heldere teksten met een duidelijke structuur en opbouw F Kiest de juiste communicatie, passend bij de doelgroep en maakt daarbij gebruik van informatie- en communicatietechnologie
--
-
+
++
Praktijken: - gedachten via de pers communiceren - gesprekken analyseren - teksten voor een gericht doel schrijven en evalueren - karakterbeschrijving maken - informatiebehoefte vaststellen in een bepaalde situatie
Persoonlijke competentie Het vermogen om vanuit de eigen spiritualiteit of de spiritualiteit die hij/zij zich heeft eigen gemaakt vanuit de religieuze gemeenschap en/of organisatie die hij/zij vertegenwoordigt te reflecteren op attitude, identiteit en handelen in beroepssituaties en om zich persoonlijk en professioneel te ontwikkelen. Kijkpunten A Analyseert het eigen functioneren en heeft daardoor een goed beeld van zijn/haar competenties en blijft planmatig werken aan de ontwikkeling hiervan B Ontwikkelt een visie op het beroep, op basis van theologische inzichten, eigen levensovertuiging en ervaringen in de beroepsuitoefening, passend binnen de religieuze traditie en/of organisatie die hij/zij vertegenwoordigt C Reflecteert op de religieuze traditie van de stroming of organisatie die hij/zij vertegenwoordigt, bijbehorende geschriften, gebruiken en symbolen en weet die op
--
-
+
++
15
D
E F G
waarde te schatten Geeft persoonlijk gestalte aan zijn/haar identiteit, is daarin evenwichtig en handelt op een authentieke, integere en ethische verantwoorde wijze Reflecteert op de eigen religieuze en spirituele ontwikkeling Toont relativeringsvermogen en kent zijn/haar grenzen Verantwoordt zijn/haar gemaakte keuzes
Praktijken: - mediteren en bidden - een soliloquium - zelfevaluatie schrijven - 360 graden-feedback
16