STAGEBOEKJE LEERJAAR 3 en 4
2009-2010 MOU 26-09-2009
Inhoudsopgave 1.0. Stage volgen........................................................................................................ 2 1.1. Wat is stage? ................................................................................................... 2 1.2. Algemene doelstelling ...................................................................................... 2 1.3. Begeleiding ...................................................................................................... 3 2.0. Stage in het derde en vierde leerjaar ................................................................... 4 2.1. Onder begeleiding functioneren ....................................................................... 4 2.2. Zelfstandig functioneren ................................................................................... 4 2.3. Relatie stage en intervisie ................................................................................ 5 2.4. De omvang van de stage ................................................................................. 5 3.0. Stageplan en stageopdracht ................................................................................ 7 Bijlage 1 ...................................................................................................................... 8 Bijlage 2 ...................................................................................................................... 9 Bijlage 3 .................................................................................................................... 10 Bijlage 4 .................................................................................................................... 11 Bijlage 5 .................................................................................................................... 18
1
1.0. Stage volgen In het kader van een beroepsgerichte opleiding is stage een essentieel onderdeel. Alleen door stage kan de beroepsgerichtheid van de opleiding zichtbaar gemaakt worden en kun je de vereiste competenties verwerven die je tot een startbekwaam functionaris voor het beroepenveld maken. 1.1. Wat is stage? De studie Pastoraal Werker is een officieel erkende Hogere Beroepsopleiding. Het vervullen van de stage is daarom naast het afleggen van de tentamens een belangrijk onderdeel van de opleiding. De stage is een leersituatie waarin de verbinding tussen theorie en praktijk gestalte moet krijgen. Door middel van de stage word je intensief geconfronteerd met verscheidene praktijksituaties, zodat je de voorwaarden voor het toekomstig beroep gaat herkennen en aan die voorwaarden zoveel mogelijk kunt voldoen. Door het verrichten van praktische beroepswerkzaamheden kun je je de beroepshouding eigen maken die vereist is om zelfstandig en in teamverband te kunnen functioneren. Dit houdt in dat de te verrichten werkzaamheden moeten aansluiten bij de competenties die verwoord staan in het opleidingsplan. 1.2. Algemene doelstelling Binnen het kader van de beroepsopleiding heeft de stage de doelstelling de gerichtheid op het werkveld praktisch vorm te geven. De stages hebben hun invloed op de colleges en de gerichtheid van de vraagstellingen die aan de orde komen. We bedoelen met de stages de noodzakelijke integratie van theorie en praktijk op gang te brengen. De stage gaat niet op in het kennismaken met het werkveld. In de beginfase zijn de stages oriënterend en observerend, maar naarmate de studie vordert, worden ze meer beroepsgericht. Het doel ligt in het ontwikkelen van de competenties en de startbekwaamheid. In de stage word je voorbereid op verantwoord en adequaat handelen als beroepsfunctionaris. Het resultaat van dit proces is te zien in het portfolio. De stage geeft de noodzakelijke gerichtheid op de beroepspraxis. Dat vraagt een toenemende zelfstandigheid, bewustzijn van de verantwoordelijkheid, mogelijkheid van methodisch en planmatig denken, de bereidheid en de mogelijkheid tot samenwerking met anderen, zicht op verhoudingen in het kerkelijke leven en op de verhouding van kerkelijk en instellingswerk. Noodzakelijk is vooral een diep besef van het gewicht van het werk dat in Gods Koninkrijk verricht wordt in de bediening en/of bemiddeling van het Woord binnen of buiten het ambt. Daarom is de ontwikkeling van een daarbij passende levenshouding en levensopenbaring mede de doelstelling van de stage. Hierbij is de werking van Gods Geest onmisbaar nodig.
2
1.3. Begeleiding Een goede stage staat of valt met goede begeleiding. De begeleiding vanuit de opleiding en het stage-instituut zorgen ervoor dat de stage een optimaal rendement heeft. In de opleiding wordt de drieslag supervisie – intervisie – zelfreflectie gehanteerd. Werken onder supervisie is een belangrijk middel om te leren functioneren in de praktijk. De supervisie vanuit de cursus en het stage-instituut stellen je in staat munt te slaan uit je leerervaringen. Naast de supervisie vanuit de cursus en het stage-instituut is ook de onderlinge uitwisseling van ervaringen van betekenis voor je vorming. Tijdens de intervisiebijeenkomsten kun je onder professionele begeleiding ook ervaringen delen met medestudenten en deze evalueren. Via de colleges word je verder gestimuleerd tot zelfevaluatie en zo voorbereid op het toekomstig functioneren in het beroepenveld waarvoor je hebt gekozen. Zelfreflectie is noodzakelijk om je te ontwikkelen tijdens praktijkleren. Via de colleges word je verder gestimuleerd tot zelfevaluatie en zo voorbereid op het toekomstig functioneren in het beroepenveld waarvoor je hebt gekozen. In de colleges van de hoofdvakken wordt ook regelmatig verwezen naar de relevantie van de behandelde stof en vaardigheden voor het beroepenveld en gereflecteerd op de juiste beroepsattitude. Ook de vakken die specifiek gerelateerd zijn aan de differentiatie Pastoraal Werk en behoren tot het basisprogramma zijn niet alleen theorie-, maar ook praktijkgericht. De stage vormt een onderdeel van het praktijkleren zoals dat aan de opleiding gestalte wordt gegeven via het basis- en beroepsgerichte programma.
3
2.0. Stage in het derde en vierde leerjaar Het stageverslag van het tweede leerjaar is een apart document binnen het portfolio. De nadruk ligt op observatie van een praktijkfunctionaris. In het derde en vierde leerjaar verschuift langzaam het spectrum van onder begeleiding functioneren in het praktijkveld naar zelfstandig taken verrichten. 2.1. Onder begeleiding functioneren In de derdejaarsstage verricht je onder begeleiding een aantal afgebakende taken op het werkveld. Je valt daarbij onder de supervisie van de stagementor die kenner van het domein is en tegelijk beroepsfunctionaris. Centraal staat in deze fase de ontwikkeling van de competenties. Aan het einde van de tweedejaarsstage heb je een gesprek gehad met je stagementor over je portfolio. Veel aandacht is daarbij besteed aan jouw pop. Je pop formuleer je in termen van competenties. Samen met de mentor bepaal je aan het begin van je stage hoe je je POP gestalte gaat geven. Naast dit POP moeten er ook enkele activiteiten worden afgesproken en uitgevoerd waarin gewerkt kan worden aan de ontwikkeling daarvan. In de opbouw van de stage wordt gewerkt aan het uitvoeren van kleinere tot steeds groter wordende activiteiten waarin een toenemende mate van zelfstandigheid vereist is. In deze fase wordt een begin gemaakt met het opzetten van het hoofddeel van het portfolio. Per activiteit worden de opbrengsten geëvalueerd aan de hand van het competentieprofiel en de eigen leervragen. In het derde leerjaar volg je ook intervisiecolleges. Ervaringen die je in de praktijk hebt opgedaan, kunnen ook besproken worden tijdens deze bijeenkomsten. Naast de supervisie van de professional kan zo de intervisie een stimulans vormen in het ontwikkelen van de competenties. In de gerichtheid op de vorming van de competenties moet een zekere spreiding worden nagestreefd. Is het niet goed mogelijk een of meerdere competenties op het gekozen werkveld aan te leren, dan kan een aanvullende stage op een ander werkveld noodzakelijk zijn. De nadruk in deze fase ligt op het functioneren onder begeleiding van een professional onder wiens supervisie de eerste ervaringen op het praktijkveld vruchtbaar kunnen worden gemaakt voor de ontwikkeling van de competenties die voor het beroepenveld vereist zijn. 2.2. Zelfstandig functioneren In het vierde leerjaar staat de stage in het teken van het zelfstandig functioneren op het werkveld. Veelal zal de stage in dit leerjaar een vervolg zijn op de derdejaarsstage. De stagementor geeft je nu grotere taken en geeft de opdracht deze zelfstandig tot een goed einde te brengen. Hij evalueert de taken tijdens en na de uitvoering met je en geeft je adviezen voor verbetering. Het doel van deze stage ligt in het afleveren van een startbekwame werker voor het werkveld. In dat kader is oefening in het zelfstandig functioneren een vereiste. Tijdens deze stage word je als student minstens tweemaal bezocht door de stagedocent van de opleiding. Deze observeert de student in het uitvoeren van een of meerdere activiteiten en beoordeelt 4
hem aan de hand van het competentieprofiel. Daarin betrekt hij ook de beoordeling van de stagementor. Om tot een verantwoorde competentieontwikkeling te komen, is spreiding van de activiteiten over meerdere competenties een vereiste. Met het oog daarop vult de stagedocent een matrix met je in waarmee de spreiding van de activiteiten over de diverse competenties inzichtelijk gemaakt kan worden. Aan het einde van de stage vindt het stagesprek tussen jou en de stagedocent plaats. De stagedocent bevraagt je op de leermomenten van de stage en de ontwikkeling die je doorgemaakt hebt op het gebied van de ontwikkeling van competenties. Verslagen van stageactiviteiten, logboek, gespreksverslagen maken deel uit van het portfolio. In deze fase schrijf je ook de samenvatting van je praktijkleren, waarin je een terugblik geeft op je opleiding tot praktijkfunctionaris en een vooruitblik op punten waarop je jezelf moet doorontwikkelen. Dit is het centrale deel van het portfolio. De volgende zaken moeten in deze samenvatting aan de orde komen: 1. beschrijving van de activiteiten waar je aan deelnam in volgorde van je ontwikkeling; 2. aanduiding bij elke activiteit welke competenties ervoor nodig waren; 3. zelfevaluatie aan de hand van de kijkpunten van het competentieprofiel ; 4. verwerking van het commentaar van je begeleider op de werkvloer; 5. evaluatie van de al of niet behaalde leerpunten. Aan de hand van het portfolio en de beoordelingen van de stagedocent stelt de studieleider vast of je aan de eisen die gesteld worden aan startbekwaamheid voldoet. 2.3. Relatie stage en intervisie Tijdens de stage worden ervaringen door je opgedaan in het praktijkveld. Vanwege de betrekkelijk korte tijd die beschikbaar is voor stage en het leereffect van onderlinge uitwisseling van ervaringen ben je verplicht deel te nemen aan de intervisiebijeenkomsten. Deze verplichting heeft de volgende omvang. In het derde jaar ben je verplicht een tweetal intervisieavonden te bezoeken. Van deze uitwisseling van ervaringen, die uitmondt in de formulering van een aantal persoonlijke leerpunten(intervisie), wordt een verslag geschreven in het portfolio. Ter voorbereiding op deze intervisieavonden lever je minimaal één keer een leerervaring uit het veld in. De intervisiedocent selecteert uit de ingebrachte casus er enkele die tijdens de intervisieavonden besproken worden. De bespreking van de casus vindt plaats in groepen van maximaal 8 personen. Deze intervisie moet worden afgevinkt bij de studieleider. In het vierde jaar zijn de studenten opnieuw verplicht deel te nemen aan intervisiebijeenkomsten. Aan deze intervisies nemen minimaal vier, maximaal acht studenten deel. Een verslag van de intervisiebijeenkomsten wat betreft organisatie en inhoud wordt toegevoegd aan het persoonlijk portfolio. Deze intervisie moet door de studieleider worden afgevinkt. 2.4. De omvang van de stage In het derde en vierde studiejaar is de stage gericht op het functioneren in het toekomstige werkveld en het vormen van de beroepsattitude. In de loop van het
5
derde en het vierde leerjaar vindt er een verschuiving plaats van onder begeleiding werken naar meer zelfstandig werken in het praktijkveld. De stage dient om de eigen mogelijkheden binnen het beroepenveld te herkennen en zich te ontwikkelen tot een startbekwaam functionaris op het werkveld. De stage vindt voor het grootste deel plaats in een gemeente of instelling. Ze wordt bij voorkeur buiten de eigen gemeente of instelling gelopen en mag alleen binnen de eigen gemeente of instelling gelopen worden, als het karakter van de stage gewaarborgd is. Je verricht in deze fase onder verantwoordelijkheid van de stagementor gerichte werkzaamheden in de gemeente of instelling. Je vervult de stage-opdrachten die vanuit de cursus worden meegegeven en handelt verder volgens de instructies die je door de stagementor worden gegeven. Je houdt een logboek bij van je stage-activiteiten; de stagementor vult de aangeboden formats in ter beoordeling van je activiteiten. Deze worden samengevoegd in het portfolio. De totale stage inclusief verslaglegging in het portfolio, exclusief intervisieactiviteiten is berekend op zestig dagdelen. Na het derde leerjaar vindt een tussentijdse beoordeling van het portfolio plaats die, als deze voldoende is, tien credits oplevert. Aan het einde van de studie vinden de eindbeoordeling en het eindgesprek plaats. Er worden dan veertien credits toegekend voor de stage en verslaglegging in de eindfase van de studie.
6
3.0. Stageplan en stageopdracht Bij de studieleider moet ter voorbereiding op de stage in het derde en vierde leerjaar, of als er sprake is van een aparte derde- en vierdejaarsstage, voor beide een plan van aanpak worden ingediend bij de studieleider dat is opgesteld in gesprek met de stagementor. In het stageplan moet duidelijk zijn dat aan alle competenties recht gedaan is. Daartoe kan een competentiematrix worden ingevuld. Een competentie mag positief worden afgevinkt als aan tenminste aan de helft van de kijkpunten aandacht is besteed. In de matrix moet een redelijke spreiding van de competenties over de vervulde opdrachten zichtbaar zijn. De stage mag pas na goedkeurig door de studieleider en contact van de studieleider met de stagementor geëffectueerd worden. In de stage van het vierde leerjaar worden ook twee momenten afgesproken waarop de stagedocent de stagiair op de locatie waar hij stage loopt bezoekt en enkele beoordelingen schrijft van de werkzaamheden van de stagiair die hij waarneemt. Hij voert dan ook een gesprek over de stage met de stagementor. Voor de verslaglegging wordt verwezen naar de brochure over het portfolio.
7
Bijlage 1 Opgaveformulier stageplaats Naam student
:
Cursusjaar
:
Ik wil stage doen bij
:
Naam gemeente/instelling : Adres
:
Plaats
:
Telefoon
:
Contactpersoon
:
Reden van de keuze van de stageplaats:
Plaats: Datum: Handtekening student:
De aanvraag uiterlijk voor 1 november inleveren bij drs. J. van Mourik, Odinstraat 35, 4421 LH Kapelle. E-mail:
[email protected] 8
Bijlage 2 Verklaring stagementor Naam student
:
Cursusjaar
:
De genoemde student heeft stage gelopen bij: Naam gemeente/instelling : Adres
:
Plaats
:
Telefoon
:
Contactpersoon
:
Opmerkingen:
Plaats: Datum: Handtekening stagementor:
De verklaring inleveren bij drs. J. van Mourik, Odinstraat 35, 4421 LH Kapelle. Email:
[email protected] 9
Bijlage 3 Beoordelingsformulier stageactiviteit Naam student
:
Cursusjaar
:
De stageopdracht is vervuld bij: Naam gemeente/instelling : Adres
:
Plaats
:
Telefoon
:
Contactpersoon
:
A. Omschrijving van stage-activiteit: (Hier wordt een globale omschrijving gegeven van de activiteit die de stagiair in overleg met de stagementor uitvoert.) B. Omschrijving van leerdoel(en): (Hier worden de leerdoelen/competenties aangegeven die met de stage-activiteit beoogd worden.) C. Beoordeling Aan de hand van de volgende aandachtspunten wordt de stage-activiteit beoordeeld door de stagementor: 1. Organisatie (Zijn tijd, plaats, personen, hoedanigheid waarin en kader waarbinnen de activiteit plaatsvindt correct afgesproken?) 2. Interactie (Hoe is de attitude van de student? Is er sprake van een functionele verbale en nonverbale communicatie, waardoor er ruimte geschapen wordt voor een moment van overdracht?) 3. Overdracht (Is er sprake van een moment van overdracht? Wat is er inhoudelijk aan de cliënt overgedragen?) 10
Bijlage 4 Beoordelingsformulier competenties Naam student
:
Cursusjaar
:
De stageopdracht is vervuld bij: Naam gemeente/instelling : Adres
:
Plaats
:
Telefoon
:
Contactpersoon
:
A. Omschrijving van stage-activiteit: (Hier wordt een globale omschrijving gegeven van de activiteit die de stagiair in overleg met de stagementor uitvoert). B. Overzicht van de competenties (In de onderstaande lijst wordt vooraf aangekruist welke competenties in de stageactiviteit worden getraind. Na of tijdens de activiteit vindt er beoordeling plaats in de schaal van 1 t/m 4; de laatste kolom gebruiken voor verwijzing naar wat waargenomen is). De waargenomen praktijken worden onder de competenties omschreven.
1. Hermeneutische competentie Het vermogen om de Heilige Schrift en de religieuze traditie, gemeenschap en/of organisatie, die hij/zij vertegenwoordigt in een betekenisvolle verbinding te brengen met de mens in zijn huidige context. Kijkpunten A Legt op methodische wijze verbanden tussen de Heilige Schrift en de actuele situatie B Brengt hedendaagse levensbeschouwelijke vragen van mensen in verbinding met de Heilige Schrift en geeft daaraan een levensbeschouwelijke interpretatie C Duidt maatschappelijke en culturele processen in het licht van de Heilige Schrift
--
-
+
++
11
D
E
Heeft inzicht in de referentiekaders van anderen en betrekt zijn/haar eigen geschiedenis en achtergrond zinvol bij de interpretatie van de situatie van anderen Reflecteert op en geeft uitdrukking aan de betekenis van zijn/haar religieuze traditie voor de huidige cultuur en samenleving
Praktijken: - meditatie, appelwoord of opening van een vergadering houden - verhaal uit de Bijbel of kerkgeschiedenis voor doelgroep vertellen - een levensbeschouwelijk gesprek op niveau voeren - deelnemen aan levensbeschouwelijk/ethisch panel of een discussie - column over levensbeschouwelijk/ethisch onderwerp schrijven - een actieplan voor het uitvoeren van levensbeschouwelijke activiteiten - visiestuk voor een levensbeschouwelijke organisatie schrijven - preekbespreking bijwonen/leiden
2. Pastorale competentie Het vermogen om mensen, individueel en groepsgewijs, vanuit een contextuele optiek en op hermeneutisch verantwoorde wijze te ondersteunen in het omgaan met religieuze vragen en levensvragen in zeer uiteenlopende situaties. Kijkpunten A Hanteert onderscheid tussen een gewoon gesprek, hulpverlening en pastoraat B Initieert pastorale zorg vanuit het zicht op wat nodig is C Hanteert verschillende gesprekstechnieken en stelt adequate pastorale diagnoses D Herkent en hanteert grenzen van eigen bevoegdheid en handelen en kan op basis van eigen analyse eventueel passend verwijzen naar derden E Heeft inzicht in menselijk gedrag, psychologische en geestelijke processen en heeft oog voor pastoranten in hun context F Gaat integer en ethisch verantwoord om met de pastoranten en hun situatie, is nabij en leeft mee, maar houdt gepaste professionele afstand G Refereert aan de Heilige Schrift en appelleert aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van de pastoranten om oplossingsgericht te denken en maakt mensen bewust van hun situatie H Herkent levensvragen en de religieuze en ethische dimensie en kan hierbij begeleiden I Maakt in overleg met pastoranten gebruik van bijbellezen, gebed en andere liturgische/religieuze handelingen
--
-
+
++
Praktijken: 12
- een pastoraal gesprek voeren en via een verbatim daarop reflecteren - reflecteren op bijbelgebruik in een pastorale situatie - beschrijving van een pastorale situatie geven in de vorm van een casus - gesprek voeren op breukvlak pastoraat en hulpverlening - een pastoraal advies formuleren in een casus - observeren en evalueren van gedrag en reacties - afweging maken van de portee van een hulpvraag - huwelijksgesprek bijwonen/voeren - bezoeken afleggen: ziekenbezoek, ouderenbezoek, rouwbezoek - jongerenpastoraat
3. Liturgische competentie Het vermogen om religieuze en liturgische bijeenkomsten en handelingen van verschillende aard en doelstelling gestalte te geven en daarin (mede) voor te gaan. Kijkpunten A Geeft de bijeenkomst op een passende wijze vorm, aansluitend bij een gegeven context B Overlegt en werkt samen met andere participanten in de bijeenkomst C Put op verantwoorde wijze uit liturgische traditie D Maakt en houdt een overdenking in voorkomende gevallen E Formuleert passende gebeden F Handelt gevoelvol en expressief en gaat op een authentieke wijze voor G Verricht religieuze en liturgische handelingen in het bewustzijn van hun betekenis
--
-
+
++
Praktijken: - een liturgie samenstellen - een declamatie maken/organiseren - een meditatie houden of een appelwoord uitspreken - een openbaar gebed uitspreken - een zangdienst of zanguur leiden voor verschillende doelgroepen - rouwdienst voorbereiden en leiden
4. Missionaire competentie Het vermogen om de boodschap van de Heilige Schrift met anderen te communiceren en uit te dragen en op een open en uitnodigende wijze aanwezig te zijn in de samenleving, ook in cross-culturele context. Kijkpunten A Is betrokken op en aanwezig in de samenleving en heeft brede en actuele kennis van maatschappelijke en (multi)
--
-
+
++
13
B C
D
E F G
culturele ontwikkelingen in plaatselijke en wereldwijde context Reflecteert vanuit de Heilige Schrift op de ontwikkelingen in cultuur en samenleving Organiseert activiteiten voor verschillende doelgroepen om hen in contact te brengen met de boodschap van de Heilige Schrift en hen op dat platform daarover met elkaar in gesprek te brengen Vertolkt de boodschap van de Heilige Schrift op een respectvolle en integere wijze en doet daarbij recht aan andere levensvisies Legt contacten met mensen van buiten de eigen kerk of gemeenschap Levert een bijdrage aan het onderlinge respecteren van religieuze overtuigingen Rust mensen toe tot een missionaire houding
Praktijken: - deelnemen aan evangelisatie- en zendingsactiviteiten - reflecteren of praktiseren van transculturele overdracht - evangelisatiefolder schrijven - deelnemen aan tentactie - organiseren kinderevangelisatiewerk - straatcolportage - evangelisatietoespraak voorbereiden - powerpoint of folder maken voor evangelisatiewerk
5. Educatieve competentie Het vermogen om een krachtige leeromgeving voor individuen en groepen te creëren en om leer- en vormingsprocessen met levensbeschouwelijke thema’s te faciliteren. Kijkpunten -A Formuleert voor diverse individuen en groepen leer- en ontwikkelingsdoelen B Verdiept zich in de beginsituatie van de lerende(n) en herkent religieuze ontwikkelingen en ervaringen en kiest op basis daarvan leerinhoud en werkvormen C Motiveert individuen en groepen in hun religieuze leervragen, daagt hen uit en begeleidt hen waar nodig zodat zij in staat zijn het eigen leer- en vormingsproces te sturen D Staat open voor reflectie en feedback van de lerende(n) en is flexibel in het aanpassen van leeractiviteiten E Speelt in op groepsdynamische processen F Rust vrijwilligers en/of professionals toe om zelfstandig taken uit te voeren in gemeente, organisatie of instelling
-
+
++
14
Praktijken: - les op school of catechisatie voorbereiden/geven - verschillende leer- en werkvormen in praktijk evalueren - instructie voor activiteit verzorgen - bijbelstudie leiden en verschillende methodes toepassen
6. Agogische competentie Het vermogen om vanuit de religieuze traditie, gemeenschap en/of organisatie die men vertegenwoordigt op een bewuste,doelgerichte, procesmatige en systematische wijze (samen) te werken aan verandering. Kijkpunten A Analyseert bestaande situaties en maakt op basis van de analyse een samenhangend ontwerp/plan ter verbetering B Voert op gestructureerde wijze de voorgenomen plannen/activiteiten uit C Stelt evaluatiecriteria op en reflecteert regelmatig op product en proces van uitvoering en toetst het eigen handelen aan vooraf gestelde eisen D Draagt constructief bij aan het behalen van gemeenschappelijke doelen in groepen en samenwerkingsverbanden E Verantwoordt en motiveert de wijze van samenwerking met collega’s en andere organisaties en instellingen F Stimuleert de identiteit van de instelling, gemeente of organisatie onder de verantwoordelijkheid waarvan hij/zij werkzaam is G Legt relaties met relevante organisaties, instellingen en individuen, bouwt deze uit, onderhoudt deze en behartigt daarbij de belangen van de te vertegenwoordigende organisatie of gemeenschap
--
-
+
++
Praktijken: - coaching van een groep of persoon - casus bespreken - een pastorale problematiek analyseren en oplossingsrichtingen bedenken - handelingsplan maken en evalueren - coöperatie pastoraat en hulpverlening onderzoeken - een organisatie waarin agogisch werk gedaan wordt in beeld brengen
7. Leiderschap Het vermogen om individuen (professionals en vrijwilligers), groepen en organisaties te leiden en te begeleiden op levensbeschouwelijk gebied, gericht op het bereiken van gestelde doelen. 15
Kijkpunten A Draagt verantwoordelijkheid voor en geeft transparant en integer leiding aan geestelijke processen bij individuen en groepen B Is zich bewust van de voorbeeldfunctie die een leider altijd heeft en handelt hier ook naar C Stemt zijn/haar handelen af op de grondslag, tradities en regels van de organisatie of gemeenschap D Gaat op een professionele en oplossingsgerichte wijze om met weerstanden, durft te confronteren en te corrigeren, verzoent en stimuleert E Ontwikkelt, implementeert en evalueert visie en beleid F Geeft leiding aan overlegsituaties en besluitvormings- en veranderingsprocessen en speelt daarbij in op groepsdynamische processen G Enthousiasmeert en mobiliseert H Delegeert effectief taken met daarbij behorende verantwoordelijkheden
--
-
+
++
Praktijken: - coaching van personen op groepen - processen of activiteiten opzetten/organiseren/leiden - taakverdelingen maken - een project in een gemeente of groep opzetten - cultuurverandering inzetten
8. Communicatie Het vermogen om adequaat en doelgroepgericht te communiceren met individuen, groepen en organisaties, zowel mondeling als schriftelijk, verbaal als non-verbaal. Kijkpunten A Maakt gebruik van symbolen, beelden en voorbeelden om levensbeschouwelijke onderwerpen ter sprake te brengen en uit te leggen B Verstaat en interpreteert signalen van individuen en groepen en vraagt waar nodig om verduidelijking C Leeft zich in in gedachten, gevoelens en situaties van anderen D Brengt eigen standpunten en beslissingen overtuigend en met enthousiasme onder woorden en legitimeert deze vanuit diverse richtingen, daarbij respect tonend voor de ander E Schrijft heldere teksten met een duidelijke structuur en opbouw F Kiest de juiste communicatie, passend bij de doelgroep en
--
-
+
++
16
maakt daarbij gebruik van informatie- en communicatietechnologie Praktijken: - gedachten via de pers communiceren - gesprekken analyseren - teksten voor een gericht doel schrijven en evalueren - karakterbeschrijving maken - informatiebehoefte vaststellen in een bepaalde situatie
9. Persoonlijke competentie Het vermogen om vanuit de eigen spiritualiteit of de spiritualiteit die hij/zij zich heeft eigen gemaakt vanuit de religieuze gemeenschap en/of organisatie die hij/zij vertegenwoordigt te reflecteren op attitude, identiteit en handelen in beroepssituaties en om zich persoonlijk en professioneel te ontwikkelen. Kijkpunten A Analyseert het eigen functioneren en heeft daardoor een goed beeld van zijn/haar competenties en blijft planmatig werken aan de ontwikkeling hiervan B Ontwikkelt een visie op het beroep, op basis van theologische inzichten, eigen levensovertuiging en ervaringen in de beroepsuitoefening, passend binnen de religieuze traditie en/of organisatie die hij/zij vertegenwoordigt C Reflecteert op de religieuze traditie van de stroming of organisatie die hij/zij vertegenwoordigt, bijbehorende geschriften, gebruiken en symbolen en weet die op waarde te schatten D Geeft persoonlijk gestalte aan zijn/haar identiteit, is daarin evenwichtig en handelt op een authentieke, integere en ethische verantwoorde wijze E Reflecteert op de eigen religieuze en spirituele ontwikkeling F Toont relativeringsvermogen en kent zijn/haar grenzen G Verantwoordt zijn/haar gemaakte keuzes
--
-
+
++
Praktijken: - mediteren en bidden - een soliloquium - zelfevaluatie schrijven - 360 graden-feedback
17
Bijlage 5 Matrix competenties Pastoraal Werker
Datum
Activiteit
1 2 3 4 5 6 7
18