Samenvatting Elckerlijcklezing/ VPTZ 2013 25 november 2013 Thema: Laat je raken Spreker: Alexander Rinnooy Kan, hoogleraar economie en bedrijfskunde in Amsterdam. Voormalig voorzitter van de SER (2006-2012).
Rinnooy Kan vindt het een grote eer om de Elckerlijcklezing te mogen uitspreken. In de eerste plaats heeft hij veel respect en bewondering voor de vrijwilligers die dit werk verrichten. Hij zegt dit op basis van wat hij erover leest en hoort, maar ook vanuit zijn persoonlijke waarneming. Zijn schoonzusje in de VS is vrijwilliger in de terminale zorg en haar inzet heeft zijn respect alleen maar versterkt. Rinnooy Kan houdt vaak voordrachten, maar het onderwerp van deze lezing vindt hij lastig. Hij geeft aan dat het de eerste keer is – en misschien ook wel de laatste keer – dat hij over zoiets moeilijks als lijden en dood spreekt. Er is nog een reden waarom hij het een groot voorrecht vindt deze lezing te mogen houden: de naam van de lezing vindt hij erg mooi. Elckerlijck, zo stelt hij, is een vroeg hoogtepunt uit de Nederlandse literatuur, een magistrale allegorie: de dood die Elckerlijck een laatste reis gunt en zijn problemen om reisgenoten te vinden. Rinnooy Kan vult inleider Bert van Barneveld aan met de opmerking dat niet alleen de deugd, maar ook de kennis Elckerlijck vergezelt op zijn reis. Een schitterend verhaal dat vele vervolgen heeft gekend. Rinnooy Kan verwijst naar het theaterstuk Jederman dat een aantal keren per jaar wordt opgevoerd in Salzburg en naar het boek Everyman van Philip Roth. Hij noemt het een fundamenteel, diep menselijk thema, een bron van inspiratie voor de literatuur door de eeuwen heen en een prachtig zinnebeeld. Het werk van de vrijwilligers ervaart hij als een respectvolle ondersteuning van wat uiteindelijk een bijna magische, fundamentele overgang is van leven naar dood. Rinnooy Kan wil spreken over overlijden als opgave. In drie betekenissen van het woord. Overlijden als fysieke opgave, als intellectuele en als emotionele opgave. Drie grote thema’s die in de begrensde spreektijd slechts kort kunnen worden verkend. Overlijden als fysieke opgave is een biologisch gegeven, dat is bekend en ruimschoots beschreven. Hij aarzelt om boeken aan te raden, maar voor de bijzondere ‘gids’ van Sherwin B. Nuland, de auteur van How we die, maakt hij een uitzondering. Het boek is zo’n 20, 30 jaar oud en nog steeds verkrijgbaar, ook in het Nederlands: Hoe wij doodgaan. Het is een fascinerend verhaal en het concentreert zich op het overlijden als fysieke opgave. Het beschrijft heel minutieus hoe het lichaam zich op allerlei manieren verzet tegen wat uiteindelijk toch een vergeefse strijd zal blijken te zijn.
Het verhaal laat ons achter met op z’n minst een fundamenteel gevoel van verwondering over de complexiteit en ingenieusiteit van het organisme dat wij zijn. Iedereen - vanaf een zekere leeftijd in ieder geval - maakt zich af en toe een voorstelling van zijn of haar overlijdensscenario. Zo rond de 60 begint het zich behoorlijk op te dringen en iedereen hoopt op wat men dan noemt ‘een zachte dood’, zonder al te veel pijn. Echter, de kans is groot dat die ons nou juist niet gegund zal worden en dat we in een zekere afhankelijkheid van anderen moeten hopen waardig te kunnen overlijden. Waardigheid staat heel centraal en is een heel mooi woord om te vatten wat daar precies mee bedoeld wordt: niet al te ontluisterend, niet al te ontmenselijkt. Met behulp van de medische wetenschap die er steeds beter in slaagt het gevecht nog langer vol te houden met alle neveneffecten van dien. Sherwin Nuland schrijft daar heel mooi over, vindt Rinnooy Kan. Zijn weergave weerspiegelt de cultuur van de VS in de tijd dat het boek geschreven werd. Des te dankbaarder ben je dat je in Nederland leeft en de medische wetenschap ruimte heeft gekregen om de afloop op een passende en waardige manier te bespoedigen. Mede dankzij de inspanningen van Els Borst die in 2001 de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding tot stand bracht. Waardigheid als eigenlijke ambitie, realistischer ook dan alleen maar dat zachte, pijnloze overlijden dat niet per se gegarandeerd kan worden. In de klassiek oudheid wordt wel gesproken over de ars moriendi: de kunst van het overlijden. De strekking van wat Nuland schrijft, is dat die ars moriendi, de kunst van het overlijden, rechtstreeks in het verlengde ligt van de kunst van het leven, de ars vivendi. Eigenlijk vertaalt zich het vermogen om je leven zinvol in te richten in het vermogen om zinvol tegen je overlijden aan te kijken en daar invulling aan te geven. Het gaat ons allemaal overkomen, dat weten we, alleen weten we niet wanneer dat gaat gebeuren. De levensverwachting neemt weer toe de laatste jaren. Vrouwen leven aanzienlijk langer dan mannen, lang genoeg schrijft Nuland, om een volkomen evolutionaire cyclus te doorlopen. Je wordt geboren, je wilt bijdragen aan de instandhouding van de soort en vervolgens je kinderen ook weer in het leven plaatsen. Interessante vraag is hoe ver die leeftijd nog gaat stijgen. Rinnooy Kan heeft ooit bij een verzekeringsmaatschappij gewerkt die zich ernstig zorgen maakte over de voorspelling dat leeftijden van ver boven de 100 heel normaal zullen worden. Voor levensverzekeraars is dat iets om goed over na te denken en grote reserves te vormen. Interessante vraag is: wat kun je in alle redelijkheid zeggen over een soort bovengrens en waardoor wordt die gedefinieerd? Een ding staat vast: de eindigheid is een gegeven. Rinnooy Kan refereert aan een artikel van wetenschapper Robbert Dijkgraaf, waarin hij beschrijft wat er zou kunnen gebeuren als ons het eeuwige leven zou worden gegund.
Een van de gasten aan tafel merkte op dat er altijd nare ongelukken kunnen gebeuren, dat is bijna niet uit te sluiten. Wat zouden we ons bekocht voelen: je hebt het eeuwige leven en na 350 jaar komt er toch een einde aan. Dat zou zich vertalen in een absurde bezorgdheid over kleine ongelukjes die fataal zouden kunnen zijn. Het zou een onleefbare samenleving worden. Er komt een einde aan het leven en dat is maar goed ook. Rinnooy Kan geeft aan dat hij vast niet de enige is die de ironie voelt, dat naarmate we beter begrijpen hoe het leven nou eigenlijk werkt en hoe de samenleving functioneert, het moment ook dichter en dichter nadert dat we afscheid moeten nemen, eerst van het werk en dan uiteindelijk van het leven zelf. In het boek van Nuland staan ook veel van dit soort ironische constateringen. Een van de observaties is dat het eigenlijk in het leven gaat om drie beschikbare ingrediënten voor een plezierig leven: energie, tijd en geld. Maar helaas, schrijft de auteur, zijn ze nooit gedrieën tegelijk beschikbaar. Als je jong bent, heb je energie en tijd, als je wat ouder bent, heb je energie en geld, maar helaas geen tijd, en als je ouder wordt, heb je tijd en geld, maar helaas geen energie meer. Rinnooy Kan concludeert: het is eigenlijk nooit helemaal goed. En dat is misschien ook wel de kortste samenvatting: het is nooit helemaal goed. Maar wat is de kunst van het ouder worden dan volgens hem? Niet het streven naar de genoegens van het Zwitserleven, niet het voortdurend je vreugde ontlenen aan de dingen die je vroeger deed. Belangrijker vindt hij het, je zelfwaardering in stand te houden als je evident steeds minder belangrijk wordt voor de wereld om je heen. En de kunst om dat voor elkaar te krijgen, de kunst om je te omringen met voorbeelden van de zin die je aan je leven hebt kunnen geven door iets voor anderen te betekenen, is in belangrijke mate wat verstandig ouder worden definieert.
Met deze conclusie komt Rinnooy Kan op de tweede invalshoek: de dood als intellectuele opgave. Een opgave die velen zich hebben gesteld - nadenken over wat er na de dood nog zou kunnen volgen - en misschien is ingegeven door de frustratie te gaan overlijden op het moment dat je je maximale bijdrage kunt leveren. In zekere zin is dat niet zo’n ingewikkelde discussie, want er zijn niet zoveel varianten denkbaar, eigenlijk maar drie. Ofwel het is afgelopen en het is ook echt afgelopen, zonder vervolg, ofwel er is sprake van een zekere voortzetting, ofwel er is sprake van een zekere omzetting. Een van de drie moet het toch zijn. Rinnooy Kan voegt er meteen ontnuchterend aan toe dat de discussie niet wetenschappelijk is te benaderen. Er is geen enkel serieus bewijsmateriaal beschikbaar. Dat sluit ook aan bij het paradoxale van de dood en de ongrijpbaarheid ervan, ondanks het feit dat het een gegeven is. Epicurus heeft het mooi gezegd: zo lang wij leven is de dood er niet en als de dood er is, zijn wij er niet.
Onder ogen moet worden gezien dat de mens met al zijn intellectuele vaardigheden het ultieme raadsel dat de dood is, niet kan verklaren. De dood is onvermijdelijk, het is het enige radicaal democratische begrip dat de mensheid kent, daarin zijn allen volstrekt gelijk, al varieert het tijdstip en de omstandigheden waaronder. Wie de dood tot raadsel verklaart, moet misschien onderkennen dat het leven het echte raadsel is. Rinnooy Kan zegt de verleiding niet te kunnen weerstaan om een hele oude grap te citeren van Sam en Moos. Sam zegt tegen Moos, als je nu toch leest hoeveel ellende er op de wereld is, dan denk je we, hadden maar beter niet geboren kunnen worden, Maar ja, zegt Sam hoeveel hebben dat geluk, misschien 1 op de 1000? In die paradox zit wat Rinnooy Kan probeert te verwoorden: het leven is misschien het echte raadsel, want we zijn uiteindelijk ter dood veroordeeld; alleen het tijdstip is onzeker. In het tussenliggende leven vullen we de leegte met bezigheden. De klassieke oproep Memento mori is eigenlijk niet vol te houden. Alleen al daarom zoeken mensen naar invulling en zingeving. Rinnooy Kan heeft voor dit deel van de ‘opgave van overlijden’ veel gehad aan een bijzonder boekje Waarom zouden we doodgaan? van Matthieu Weggeman, hoogleraar in Eindhoven. Weggeman slaagt er in om met veel begrip en respect over de dood te schrijven, maar dat doet hij ook met enige ironie en afstandelijkheid, een mooie en delicate mix. Niet alleen schrijft hij over de verschillende opties die mensen intellectueel geconstrueerd hebben, maar hij heeft ook een klein, weliswaar volstrekt onwetenschappelijk, onderzoek uitgevoerd onder een paar honderd Nederlanders. Hij vroeg hun wat ze zouden kiezen: na de dood is het echt afgelopen, zonder vervolg, of is er sprake van een zekere voortzetting of omzetting. Ongeveer 10 procent weigert te kiezen. Rinnooy Kan vindt dit percentage heel voorstelbaar. En verrassend of niet, de rest was wel bereid een keuze te maken, ongeveer de helft van hen koos voor de gedachte: dood is dood en dat was het dan. Dat zijn dus mensen die zeggen er voor te kiezen voort te leven in de herinnering van anderen. Van de overige ondervraagden, en dat vindt Rinnooy Kan verrassend, gelooft 10 procent in een vorm van voortzetting van het leven waarbij het ook mogelijk is om te communiceren met diegenen die je achterliet, bijvoorbeeld in paragnostische sessies of via intermediairs. Dat geloof deelt Rinnooy Kan niet. Wat dan nog resteert van de ondervraagden zit er een beetje tussenin. Dan heb je het over alle religieuze constructen: hemel, hel, vagevuur, vormen van re-integratie. Heel veel Nederlanders blijken te geloven in vormen van kosmisch bewustzijn, in zekere zin vormen van voortzetting, omzetting of combinaties van beide. Rinnooy Kan wijst nogmaals op de interessante beschouwingen en details in het boek van Weggeman. Hij is van mening dat het niet erg is om daar af en toe wat ironisch over te doen. Hoe onwetenschappelijk het ook is, er zijn ook goede gronden om te zeggen dat het niet per se irrationeel is om zo’n geloof bij je te dragen. Hij citeert de Engelse filosoof, Roger Scruton, die heeft gezegd: wijsheid is waarheid die troost biedt.
En als deze waarheid troost biedt, kan het van wijsheid getuigen deze met je mee te dragen als een tastbaar houvast bij de ingewikkelde transformatie waar mensen doorheen gaat met elkaar, zegt Rinnooy Kan samenvattend. Hij refereert aan een weekend dat hij in Schoorl was en - toeval bestaat niet - precies op de Dag van de gedachtenis van de namen een mooi klein kerkje bezocht. In de Hervormde kerk is het gewoonte een keer per jaar de namen te noemen van de mensen die het afgelopen jaar zijn overleden. In dit geval werd er een kaars aangestoken en werd er iets gezegd over de overledenen. Een lichte irritatie bekruipt hem over de antropomorfe God die wordt opgevoerd en die vermenselijkt wordt, bijna ontgoddelijkt wordt, maar tegelijkertijd is alles aanwezig dat bij godsdienst hoort in positieve zin: een ritueel van verbondenheid en opluchting, opluchting van de overgave, alles even van je af kunnen zetten, het onderbrengen in een kleine gemeenschap. Dat alles heel tastbaar aanwezig. Op de vraag of er meer is na de dood kiest Rinnooy Kan voorlopig voor het antwoord: ik weet het niet. Maar er zijn momenten van twijfel, bijvoorbeeld als hij het boekje Zien, soms heel even van Huub Oosterhuis leest. Even een moment van houvast, maar kort daarna weer verdwenen. Het is niet anders, concludeert hij. De laatste invalshoek die Rinnooy Kan wil belichten is de dood als emotionele uitdaging. Als de intellectuele opgave niet leidt tot een bevredigende oplossing, resteert een poging om langs de emotionele lijn greep te krijgen op het ongrijpbare. Een heel groot speelveld, zegt hij, en eigenlijk ook wel heel troostend, want dan is taal eigenlijk het enige hulpmiddel. Veel dichters doen hun best je te helpen. Hij leest drie gedichten voor die naar zijn idee goed weergeven hoe je in ieder geval emotioneel kunt verwoorden wat de dood voor je betekent. Het eerste gedicht is van Jan Arends en is getiteld: Ik. Er is geen angst, de dood krijgt zijn plaats. Ik ben niet bang voor wat er zal gebeuren. Er zullen witte dieren door het veld gaan lopen en dat zal alles zijn. Jan Arends
Het tweede gedicht is van Eddie van Vliet en heet: Dood. Het gedicht spreekt hem aan, omdat het ontnuchtert en het zich ook verdraagt met het vorige gedicht. Dood. Heb geen angst. Talm niet voor mijn deur. Kom binnen. Lees mijn boeken. In negen van de tien kom je voor. Je bent geen onbekende. Hou mij niet voor de gek met kwalen waarvan niemand de namen durft te noemen. Leg mij niet in een bed tussen kwijlende kinderen die van ouderdom niet weten wat ze zeggen. Klop mij geen geld uit de zak voor nutteloze uren in chique klinieken. Veeg je voeten en wees welkom Eddy van Vliet Het derde gedicht is een strofe uit het bekende gedicht In memoriam van J.C. Bloem. Rinnooy Kan vindt het prachtig en noemt het ‘misschien wel het sluitstuk van de redenering’ en een mooie manier om het raadsel van de dood weg te jagen door overgave aan het wonder van het leven. En voor altijd is dit mij bijgebleven: hoe zeer veel stiller dood dan slapen is; dat het een daaglijks wonder is, te leven, en elk ontwaken een herrijzenis. J.C. Bloem Rinnooy Kan wil zijn gehoor tot slot iets meegeven uit weer een andere religieuze stroming, het Boeddhisme. Hij noemt deze stroming misschien wel de succesvolste poging om de dood onderdeel te maken van een zich continuerend leven. Hij vertelt een verhaal uit de zentraditie. Het is het verhaal van een man die achterna gezeten wordt door een tijger. De man heeft een kleine voorsprong opgebouwd, maar nadert een afgrond. Hij kijkt in de afgrond die niet heel diep is, maar beneden staat nog een tijger die met slechte intenties naar boven kijkt. Wat te doen? Er hangt een liaan en de man laat zich een eindje naar beneden zakken. Boven hem de ene tijger, beneden hem de andere. Ineens ziet hij twee muizen, een witte en een zwarte en beide beginnen te knagen aan de liaan. Naast hem ziet de man uit de rots een plantje groeien, er zit een aardbei aan. Hij maakt één hand vrij, plukt de aardbei, stopt hem in z’n mond en die smaakt héérlijk!