Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie. Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht. Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.
This film is supplied hy the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first ohtaining the permission of the KlTLV which reserves the right to make a charge for such reproduction. If the material ftlmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also he reqlliredfor sllch reproduction. Application for permission to reproduce shoul,[ he made in writing, giving details of the proposed reproduction.
SIGNATUUR MICROVORM: SHELF NUMBER MICRDFDRM: MMETA 0794
Alleen uit logeren
DOOR M. A. M. RENES-BOLDING •
. UITGAVE A. ROELOfS VAN GOOR • MEPPE
[1 1 1 1 1 1 1 1 1 1[i ~ijl ïl l il fil l l l l l l l lI I ~ 01193646
Cc- -
- -
-ft!
KINDEREN
IN ZONNELAND SERIE LEESBOEKEN VOOR DE CHRISTELIJKE SCHOOL
DOOR
M. A. M. RENES-BOLDlNGH Tekenlnllen van Bep Walln..
II
ALLEEN UIT LOGEREN VIERDE LEERJAAR
A. ROELOFS VAN GOOR - UITGEVERS - MEPPEL
ALLEEN UIT LOGEREN 1 Dit is het boek van Renk. Een jongen met een rare naam. Renkie wil-niet. Renkie tida-mau. Hij zit in zijn eentje te spelen met zijn blokkendoos. In Indië, het warme land, ligt een heel warme stad, tussen de bergen en de zee. Koud is het er nooit; alleen soms wat koel, in 't laatste uur van de nacht. De bomen zijn er altijd groen, altijd bloeien er bloemen in de tuin. En je loopt er het hele jaar door met dunne zomerkleren aan. In die stad woont Henk. Hier in Nederland heeft hij een opa en een oma en ooms en tantes; hij kent ze bijna niet. Als hij zijn oma op straat tegen kwam, zou hij misschien "mevrouw" tegen haar zeggen. In Indië heeft hij alleen zijn vader en zijn moeder en een klein zusje, EUy. Daar zul je straks van horen. Vanmorgen om half zeven heeft vader Henk achter op de fiets naar school gebracht; daar is hij het lokaal van de vierde klas binnengestapt. Toen was 't nog niet zo erg warm. Om elf uur is Renk weer uit school gekomen. Vader kan om elf uur niet bij school zijn; zijn kantoor gaat eerst om half één uit. Om elf uur mag Renk naar huis rijden, want het is 3
~o v.:ar~,
zo warm geworden. 't Zou niet goed zijn om in dIe hItte een eind te lopen. ~et ëen ?uurjongen .sta~t Henk in een grappig kl~m ~agentJe. De koetsIer IS een bruine man in een V~ll WIt pak. De kleine paardenvoetjes doen trip, trip, t~lp over het ~sfalt. De vrolijke bel gaat ring, rang, ~ing. De koe~sle~. noemt de jongens sinjo, dat betekent J~~geheer. DIkwIJls staat een hele rij van die wagentjes bIJ de scholen te wachten. Om elf uur is het leren afgelopen, want 's middags is het veel te warm om school te houden. 's Middags moeten de kinderen en de grote mensen een uurtje sl~pen. En daarna nemen ze een fris bad. Als ze dat ?Iet doen - slapen en baden - houden ze het leven in deze warme stad niet uit. .~aar Henk moet ook baden als hij uit school komt. ~J heeft zo ~ezweet. Zijn bloesje zit vastgeplakt aan ZIJn rug en. z~Jn handen en gezicht zijn erg onfris. "Baden SinJo!" Wie zegt. dat daar z.o zacht en vriendelijk? Wel, dat IS baboe, dIe voor Henkie's moeder het huiswerk doet. Baboe's gezic~t is lichtbruin en ze heeft gitzwart haar. Haar rok IS een mooie bonte lap en daarboven draa~t ze een dun jakje; wit met rose stipjes en een kantje rondom. Baboe wil He~e:s moeder graag heel goed helpen. Maa~ voor Henkie IS ze een beetje bang. Dat is niet prettIg. ~ u steekt ze bedeesd haar donkere hoofd door de deurkier. "Baden sinjo!" zegt ze zacht. Haar ogen zoeken Henk. Ze weet bijna zeker, dat de sinjo niet zal
..
willen baden. Dat geeft dan weer allerlei last. Soesa, soesa, zucht baboe. Ze houdt niet van soesa. Henks moeder houdt er ook niet van. Vooral niet sedert ze ziek is geweest en voortdurend aan hoofdpijn lijdt. Daarom geeft baboe de jongen in alles toe. Daar ontdekt ze Henk in een hoekje van de tuinkamer op de tegelvloer. Rondom hem liggen al zijn blokken. Dat zijn er heel wat. Bogen en zuilen en torenspitsen. Witte en gekleurde. Hij is bezig een kasteel te bouwen. Een kasteel en een vesting. Een rivier komt er ook nog bij; die maakt hij van kronkelrepen lichtgroen vloeipapier. Een spoorbrug heeft hij ook; kant en klaar. Daar moet straks zijn trein over rijden. Henk is geweldig veel van plan en voor baden heeft hij natuurlijk geen tijd. Voor 't gemak doet hij, alsof hij niets hoort. "Baden sinjo! Baden I" zegt baboe nog eens. Nu verschijnt er een diepe rimpel in Henkie's voorhoofd. En nog een en nog een. Echte tijger-rimpels zijn het. Zijn onderlip steekt opeens wel een centimeter vooruit en in zijn blauwe ogen komen felle vuurvlammetjes springen. "Baden, baden," moppert hij. "Altijd baden! Zie je wel, nou weer baden, net als ik mooi speel. En 't kasteel is nog niet klaar en straks kan 't natuurlijk niet meer, want dan moet ik eten. En dan moet ik slapen. En dan - en dan - dan kom ik weer hier en dan is alles opgeruimd. Bah I" "Baden sinjo," zegt baboe nog eens met groot geduld. Ze verstaat niet alles, wat Henk haar toeschreeuwt in het Hollands. Maar zoveel begrijpt ze wel ervan, dat Henk geen zin heeft en dat er weer soesa komt.
5
"Vlug sinjo! baden!" probeert ze dapper te zeggen. Nu worden de vlammetjes in Henks ogen echte boze brandvlaJllIIlen. Zijn handen grijpen een bouwblok en gooien dat in de richting van de kierende deur. "Tida!" schreeuwt hij wild. " Tida-mau baden! Akelige baboe lil En telkens vliegt er een blok door de kamer. Ze ketsen tegen de deur of tegen de tafelpoot en blijven op de tegelvloer stil liggen. "Goed sinjo," zegt baboe kalm. Ze gaat terug naar het achterhuis, waar ze wel prettiger dingen te doen heeft, dan onhebbelijke kleine sinjo's 'verzorgen. " Gelukkig, die is weg." Nu kan Henk verder werken aan zijn vestingbouw. Maar dat is vreemd! 't Bouwen gaat niet zo prettig meer. 't Lijkt wel, of het speelgoed betoverd is. Hij neemt een blok op om 't op de muren te leggen. 't Blok past niet meer. Hij neemt een ander. Dat kleurt er niet bij. De bogen staan te wiebelen en de zuilen willen niet recht meer staan. Opeens vindt Henk het hele bouwwerk lelijk en kinderachtig. Net iets voor een baby. En die gedachte maakt hem opnieuw weer boos. Hij geeft een sterke trap tegen de hoge blokken-
-
-. 6
het hele gebouw ineenstorten. 'K k' muur en doet Rombom - romberdebom, bom, bom, bom. ra. Bom! Een ruïne wordt het in enkele tellen. Net, o~ er :en hevige aardbeving heeft gewoed. En zelfs dI~ rume trapt Henk nog eens flink door elkaar. Een m?Ole rode vensterruit kraakt er van stuk. 't Kan Henk mets sche1en. HiJ' lacht er alleen maar grimmig om. Daar! 1 nog een trap er op! Laat nu alles maar kapot gaan. Uit de binnenkamer komt een zwakke stem: . I" "Wat gebeurt er toch! Henkiel Wat voe~. Je Ult. Henk hoort het niet eens. En de stem ZWIJgt weer. Baboe hoort het wel. Ze schudt medelijdend haar hoofd. "Arme mevrouw," denkt ze. "Hoe kan mev~?uw beter worden, als sinjo Henk zo is 1" Daar mocht hl] wel eens aan denken. Maar dat is het juist, Henk denkt helemaal .. ? niet, als hij zo'n boze bui heeft. En als vader nu straks thuis komt van ZIJn kantoor. Moe en warm, en verlangend naar rust? Ja, dat kan Heuk ook niet schelen. Hij blijft zitt~n op .hetzelfde plaatsje, bij zijn ruïne van blokk~n: ~IJn gezIcht staat spinnijdig. En toch lijkt 't, of hl] hu~len moet. Maar baden wil hij vast en zeker met!
2 Vader komt thuis. Je hoort het grint ritse~~n .onder zijn fietsbanden. Nu stapt hij af, nu komt hl] binnen. Hij ziet zijn zoon zitten. Tijgerboas nog steeds op de hele wereld. Hij ziet al de verstrooide blokken en het gebroken raam en de droevige kasteel-ruïne.
7
"Hier is 't niet pluis," denkt hij. "Vervelend hoof, zo pas van kantoor!" Toch klinkt zijn stem vriendelijk. Hij wil niet dadelijk boos worden. "Maar Henk! Wat zie ik hier! Hoe komen al die blok~en zo over de grond gestrooid! Wou je ze uitzaaien, mijn Jongen? Ze zullen niet opkomen, denk ik!" Even lijkt 't, of Henkie lachen wil. Hij doet 't natuurlijk niet. 't Lijkt alleen maar zo. "En zit je hier nog in je schoolkleren ? Ben je nog niet gebaad? Waar is baboe?" "Waarom moet ik altijd baden, net als 't leuk gaat! Nooit kan ik meer spelen! Altijd is 't school- schoolschool- En dan baden - baden - baden - en dan _" 't Lachje van straks kon wel eens huilen worden. Henk heeft zo'n meelij met zichzelf. Och, wat heeft hij een droevig leven! Vader ziet het wel. Hij krijgt ook meelij met zijn driftkop, van wie hij toch zo heel veel houdt. "Kom, kom, je kan toch niet dom en vuil blijven! Daar ben je veel te groot voor! Flinke kerel zijn, Henk! Niet zo kinderachtig doen!" Vaders vingers drukken op't electrische knopje. Baboe's slofjes kleppen naderbij. Ze steekt haar hoofd om de deur. "Waarom is Henk nog niet gebald, baboe?" vraagt vader streng. "Sinjo zei: tida mau," zegt baboe. "Tida mau, tida mau! Zo'n jongen heeft niet te tidamauwen! Baad hem dan nu! En vlug! En zeg in de keuken, dat kokkie het eten op kan doen. En, Henk! Geen kunsten meer, begrepen? Die kunnen we van jou!'niet"gebruiken." ... ~
8
Strak ziet vader Henk aan. Die staat nu op bei zijn benen. Hij slaat zijn ogen neer. Vader schudt zijn vinger vlak voor Henkie's neus. "Heb jij weer praatjes tegen baboe gehad? Wat verbeeld jij je eigenlijk wel! Maar nu in vijf minuten klaar, begrepen? En goed schoon! Ajo, mars!" "Ja vader." Als vader op die toon spreekt, zal Henk heus geen kunsten. meer maken. Vader heeft sterke handen. Dat heeft Henk wel eens gevoeld. Zo van achteren. 't Ging door zijn broek en onderbroekje heen. Au! Vlug gaat hij naar de badkamer. Toch wel lekker, dat water van de douche zo op je hoofd en je rug. Veel lekkerder dan al die warme schoolkleren, die plakken aan je lijf! Als baboe met de handdoeken komt en met het schone baadje, vindt hij 't eigenlijk jammer om op te houden. " óg niet, baboe! og één keer de douche! Eén keertje nog!" Baboe lacht goedig.'t 1ag wel hoor. Maar dan ook helemaal wagenwijd open! De hele badkamer schatert van 't rondspetterende water. Henk danst en krijst onder de straal als een wildeman. Dan denkt hij opeens aan zijn. vader, en dat hij nu wel heel gehoorzaam mag zijn. Hij laat zich snel aankleden. Baboe kamt zijn blonde kuifje keurig rechtop. Ze ziet 9
of zijn nagels wel schoon zijn. Ja hoor, alles is best in orde. W~t een aardig jochie is die Henkie nu! Zijn wangen zien rood van het baden. En zijn haartjes staan stijf als een borstel. Zijn ogen schitteren van de pret. Hij is nu geen tijger meer hoor. "Al klaar," zegt baboe voldaan. Ze bekijkt Henkie goedkeurend met haar vriendelijke bruine ogen. Eigenlijk vindt ze hem een lieve jongen. Ja, eigenlijk is ze een beetje trots op haar sinjo. Omdat hij zulke blonde haren heeft en zulke blauwe ogen. Die kantige, vliegende bouwblokken van straks is ze lang reeds vergeten. Och, de sinjo is nu eenmaal zo!. Sinjo zegt graag tida-mau! En vaak wordt hij verschrikkelijk boos. Maar wat kan baboe daaraan veranderen? Laat Sinjo maar zijn, zoals hij is. Baboe zal toch wel voor hem zorgen. En hem kwaad aankijken, dat doet ze zeker niet. Al doet Henkie nog zo raar.
3 Terwijl Henk rondspringt door het spetterende water, loopt vader het huis door naar de slaapkamer. Die slaapkamer is eigenlijk een ziekenkamer. Een paar weken al. De ziekenkamer van moeder en van klein zusje Elly, die beiden malaria hebben gehad. Niet heel, heel erg! Maar toch erg genoeg, om er slap en zwak van te worden. En dan de schrikkelijke hoofdpijn, die moeder altijd heeft! Die komt ook al van die malaria, zegt de dokter. Hij geeft wel poeders, maar die helpen lang niet altijd. Ieder geluid en elke gedachte maken die hoofdpijn erger. Zelfs het vriendelijke daglicht kunnen moeders ogen niet verdragen, wanneer ze door die nare hoofdpijn wordt gekweld. 10
Op zijn tenen komt vader de kamer binnen. "Dag moeder," zegt hij zachtjes, terwijl hij door de klamboe gluurt. "Heb je de gordiintjes dicht? Hoe gaat 't nu met je? Zakt de hoofdpijn al waÛ" Moeder lacht even. ,,'t Gaat wel, hoor," zegt ze. "Hoe staat 't met Henk? Ik hoorde zo pas zo'n spektakel in huis. Ik riep, maar er kwam niemand. Hij hoorde 't zeker niet. Heeft hij weer wat uitgevoerd?" "Dat waren zijn blokken zeker," vertelt Vader. "Hij zat te bouwen. Zijn kasteel is misschien ingestort. Hij keek tenminste erg sip. Nu is hij aan 't baden. Zal baboe je wat eten brengen? En wat vruchten?" "Ja, dat is goed. Vooral niet te veeL" "Nee, nee," lacht vader. "Een muizenhapje; en een kabouterpisang. Meer niet." Dan buigt hij zich over het witte bedje van kleine Elly. Bijna drie jaar is ze. Een teer, blond snoesje. Rondom haar hoofdje, op 't witte kussensloop, liggen haar krulletjes uitgespreid. 't Lijken wel poppenkrulletjes. Maar nu is ze een heel bleek en slap snoesje. Alle kleur is van haar wangetjes weg. Lusteloos ziet ze haarvader aan. "Dag mijn klein meiske," zegt vader vleiend. En dan, zich nog dieper over het bedje buigend, "zal pappa vanmiddag eens wat moois voor Elly kopen? Ja? Een pop, of een bal, of een brombeer?" Nu komt er een lachje in de blauwe ogen. Kleine sterretjes tintelen er in. "Ja, ja," roept ze. "Een pop, een mooie pop, pappa! Met een echt jurkje aan en met echt haar I" Ze klapt in haar handjes van plezier. II
"Gelukkig," denkt vader. "Ze lacht weer. Ze kan toch nog lachen. Ik zal een mooie pop voor haar kopen. En voor moeder ook een verrassing. Vanmiddag ga ik de stad in. En Henkie neem ik mee." ,,~appa, hoor eens," zegt Elly. "Nou, wat is er?" "Nee, heel dicht bij. 't Is een geheimpje." Nu wordt vader echt nieuwsgierig. Een geheimpje? Wat kan dat zijn? Heel dicht brengt hij zijn gezicht bij Elly's hoofdje. Dan vatten twee bleke handjes zijn wangen beet en een warm snoetje drukt een kus op vaders neus. "Dat was 't geheim. Mooi, hè vader?" "Een prachtig geheim," lacht vader. "Dat had ik nooit kunnen raden!" Nu lachen ze alle drie. Vader gaat zich bij de wastafel wat opfrissen en stapt dan terug naar de eetkamer. Henkie is daar al. Schoon en fris. Dat de blokken allemaal opgeruimd zijn, vindt hij heel gewoon. Dat gaat immers altijd zo. Hij maakt de rommel, en baboe ruimt het zwijgend op. Baboe vindt dat ook heel gewoon. En dat ze Henk op zo'n manier lelijk verwent, daaraan denkt ze niet. 't Eten is al binnen gebracht. Warm en geurend. Rijst met kip en spiegeleieren. Vader zegt aan baboe, wat ze aan moeder en nonnie brengen moet. Dan gaan ze samen aan tafel. De grote vader en de kleine jongen. Henk eet 12
vlug en netjes zijn bord leeg. Over zijn boze b.ui wordt niet meer gesproken. Maar vader weet ook met eens, hoe schrikkelijk boos die bui eigenlijk wel was!
4 Na het eten leest vader altijd een stukje uit de kinderbijbel voor. Nu moeder ziek is, doet hij dat in moeders kamer. Als vader leest, wil moeder het ook graag horen. Waarnaar zou een zieke ook beter kunnen luisteren, dan naar de stem van God, die zo vriendelijk tot ons spreekt? In Indië en in Holland is dat precies ~etzelfde. Vader en Henk nemen ieder een stoel. PreCIes tussen moeder en zusje in gaan ze zitten. Henk doet wat stil en verlegen. Hij denkt, dat moeder zijn ondeugende bui wel heeft gehoord. Die blokken maakten ook zo' ~ erg lawaai. Hij schaamt zich nu er vo,or. Gr~ag zou hl] het willen vergeten, maar dat gaat met zo meens. Of moeder er nu ook nog aan denkt? "Dag jongen," zegt moeder hartelijk. Ze is blij, dat Henk zo kalm en lief bij haar zit. "Henkie; Henkiel" roept Elly. "Kom spelen!" "Eerst lezen kleintje," zegt vader. "Zal Elly ook luisteren naar 't Boek van de Reed" ,,'t Hemelboek, hè?" vraagt Elly. "Ja, 't Hemelboek." Nu luisteren allen eerbiedig toe. Vader leest de gelijkenis van de herder, die er in de late avond nog op' uit ging, om het weggedwaalde schaap te zoeken. Hij zocht tot diep in de nacht. En eindelijk vond hij 't arme, domme dier. Nog juist bijtijds. De gieren vlogen al rond 13
om het dood te pikken met hun sterke snavels. Gelukkig, dat de herder kwam! Maar toen de herder 't schaapje vond, was 't er al zo naar aan toe, dat 't niet meer staan of lop~.n kon. Toen heeft die goede man het gedragen, o~er ZIJn schouder. En hoewel dat lang niet gemakkelijk vleI, werd toch zijn blijdschap hoe langer hoe groter. "Ik heb mijn schaap terug! Ik heb mijn schaap terug!" zong zijn hart. Ja, en zo blij is ook de Heer en alle Engelen in de Hemel zingen, wanneer een zondaar zich terug laat roepen van zijn boze wegen. Als hij berouw krijgt en om vergeving vraagt en zich voorneemt om het nooit . ' nOOIt weer te doen. Allen luisteren goed naar vaders lezen. Henk ook. Goed en eerbiedig luistert hij toe. Natuurlijk kent hij het verhaal al van school. Maar zo mooi als vader kan niemand lezen of vertellen. Meneer niet. En de juffrouw van vroeger ook niet. En daarom luistert Henk nu met allebei zijn oren en met zijn hart erbij. Nu is er geen tijger-rimpel in zijn voorhoofd. En in zijn ogen priemen geen flikker-vlammetjes. Hij lijkt nu een schoongewassen schaapje, dat door de goede Herder weer bij de kudde· is teruggebracht. Jammer, jammer toch van die boze buien! Jammer, dat hij opeens zo'n Henkie tida-mau kan worden, die stampt en schreeuwt en met blokken om zich heen gooit I Hij doet er iedereen verdriet mee. Ja, hij zou zijn leven er door kunnen bederven. Want, denk eens, als hij nu straks baboe eens had geraakt! Echt geraakt, met dat hoekige blok! Zo, tegen haar oog bijvoorbeeld. Een mens kan er blind van worden. Of dood neervallen. 14
Wat was Henk dan een grote boosdoener gewordenEn nooit had hij het weer goed kunnen maken. Met geld niet, met medicijnen niet, met tranen van berouw niet. En moeder kan ook stellig niet beter worden, als haar jongen zo doet. Ze hoort immers alles in de ziekenkamer. "D moet rust hebben, mevrouw," zegt de dokter. Maar - hoe kan een moeder rustig en blij zijn, wanneer haar jongen zo'n lastig heerschap is, waar ze voortdurend over piekeren moet!
5 Ja hoe kan dat I Daaraan ligt ook vader te denken, wanneer hij zich even later op zijn bed heeft uitgestrekt. Hij ligt wel stil en heeft de ogen gesloten, maar slapen kan hij niet. Over moeder denkt hij, die maar niet beter wordt. En over kleine Elly, dat bleke, tere kindje. En over de moeilijkheden met Henkie tida-mau. Baboe is een goed en vriendelijk mensje, doch ze kan een Hollandse jongen niet opvoeden. Ze geeft hem in alles toe. Ook over de warmte in de stad denkt vader. Die is bijna ondraaglijk. In Holland is 't nu voorjaar, denkt hij. Daar staan de kersebomen in bloei en zijn de weiden en de tuinen vol van frisse, kleurige bloemen. 0, wat verlangt hij opeens naar Holland! In Holland zouden moeder en Elly wel beter worden, weet hij. Maar de reis is veel te ver en veel te duur. En je kunt ook maar niet zo opeens weglopen uit je werk! "Wat moet dat toch, wat moet dat toch," piekert vader ongerust. IS
Dan vouwt vader zijn handen en vertelt al zijn moeilijkheden en al zijn zorgen aan de Heer in de Hemel. En hij vraagt de Heer om raad en uitkomst. "Heer," zegt hij eerbiedig, "ik weet geen uitkomst meer. Met mijn twee zieken niet en met die moeilijke Henk ook niet. En de warmte hier kan ik ook niet veranderen. Maar Gij kunt ons uitkomst geven. Wijs Gij mij een uitweg, Heer, en open mijn ogen, dat ik die weg mag zien." Zo ligt vader een hele poos te praten met zijn God. Is het niet heerlijk, dat bezorgde mensen dat overal op de wereld mogen doen? En dan - opeens - Hij weet 'tl Hij weet 'tl Heeft de Heer hem werkelijk zo gauw geantwoord? Vader gelooft het stellig. Hij ziet alles precies voor zich zoals het nu gebeuren moet. Hij wou wel uit zijn bed springen van blijdschap, omdat hij nu een uitweg weet. Henkie moet uit logeren. Dat zal erg goed voor het baasje zijn. In een ander huis bij vreemde mensen. Vreemde ogen dwingen, zegt het spreekwoord. Wie weet - misschien leert hij zijn boze ,buien daar ook wel af. En moeder moet met kleine Elly naar boven, de bergen in, waar een heerlijke frisse bergwind alle broeiende warmte op de vlucht jaagt. De bergen zijn niet zo erg ver weg. Met een auto kunnen ze er makkelijk komen. Er zijn hotels en pensions in het gebergte, waar de mensen uit de warme stad een poosje logeren kunnen. Vader zelf - wel hij blijft natuurlijk thuis. Hij moet gewoon naar kantoor gaan, want vacantie kan hij nu niet nemen. De bedienden zullen het werk wel doen. Kokkie kan voor hem koken. En soms, van Zaterdag tot Maandag, 16
gaat hij moeder of Henkie opzoeken. De ene keer moeder, de andere keer Henkie. Dan wil hij zien, hoe ze 't maken. Vader lacht in zichzelf. Hij ziet moeder al genieten van de koele berglucht. De ganse dag kan ze buiten liggen in een luie stoel. Ze zal weer rode wangen krijgen en vrolijke schitterogen, net als vroeger in Holland. En kleine Elleke zal weer lopen en springen en bloempjes plukken. En zij zal ook rode koontjes krijgen en lachende oogjes. Al maar denkend over zoveel plezierige dingen, rolt vader nog voor een half uurtje het dromenland binnen. Hij lacht nog in zijn slaap. En wanneer hij wakker wordt, weet hij nog precies, wat hij tevoren bedacht heeft. Hij besluit, er meteen met zijn vrouw over te praten. "Moeder, slaap je?" Nee, nee, moeder slaapt al lang niet meer. Ze heeft ook gepiekerd. Over Henk en over Elly en over alle dingen, die moeilijk zijn en zwaar om te dragen. Wat is het toch ook warm in deze kamer. En in het hele huis. En in de hele stad. En ver daar om heen is het het ook warm. Zo ver de laagvlakte reikt. Moeder zucht een beetje. Je kunt 't haast niet merken, want moeder schaamt zich er voor. Ze wil niet ontevreden zijn. De Here geeft haar immers zo heel veel goede dingen. Meer, dan een mens tellen kan.
--
"Tel uw zegeningen, tel ze een voor een, Tel uw zegeningen en vergeet er geen." Zo zingt een oud versje. Ze tellen, je kunt het niet eens, denkt moeder. u vertelt-vader haar van zijn plannetjes. aar de bergen? aa; de heerlijke kou? Moeders ogen worden groot van verrassing. "Zou het wel gaan?" vraagt ze. "Het zal zo duur komen. En dan ben jij aldoor alleen in huis. En wat moet Henkie? Die moet toch naar school?" Vader lacht plezierig. 0, hij heeft aan alles gedacht. Daar weet ik ook raad voor," zegt hij. "We sturen " Henkie uit logeren. Dat zal wel eens heel goed voor hem zijn. Ja, nu ben je natuurlijk nieuwsgierig, waar ik hem naar toe wil brengen! Niet met jou mee. Dan zou je nog geen rust hebben. Weet je nog wel van die jonge zendeling met zijn vrouw? Die verleden jaar bij ons logeerden, toen de grote conferentie was? Zij hebben ons toen ook te logeren gevraagd. ".r~l drie keer. Nu wil ik ze schrijven, of Henkie een paar weken bij hen mag zijn. 't Zijn aardige mensen. Henk zal 't er goed hebben. En als die mevrouw onze jongen wat met lezen en rekenen en schrijven .. helpt, komt hij ook niet achter met leren." ,,'t Zal saai voor Henk zijn," meent moeder. ,,'t ZIJn mensen zonder kinderen." Och kom, wat zou dat! Alles is nieuw voor hem, daargi~ds. En hij kan ook van zijn speelgoed meenemen. Zijn blokken en zijn autoped." "Ja," zegt moeder, "dat is zo." In haar hart vindt ze 't wel een beetje naar om Henkie 18
weg te sturen uit huis. Want, zie je, al is Henk vaak een moeilijk, driftig baasje, dat zijn moeder hoofdpijn bezorgt, hij is toch haar eigen, oudste zoon. En nooit, nooit zal ze ophouden hem lief te hebben. "Goed," zegt ze opeens, "laten we dat doen. 't Is een prachtig plan. En dan zo gauw mogelijk. Denk eens, als ik van die hoofdpijn af kon komen -. En Elleke, wat zal de kou haar goed doen!" "Ik schrijf nu dadelijk," zegt vader. "Nog voor 't mandiën. aar het pension in de bergen. En naar zendeling Hekman in Sibolga. Overmorgen kunnen we antwoord hebben. En Zaterdag gaan we op reis. Nou moedertje, wat zeg je er van?" "Dat jij de beste vader van de wereld bent," zegt moeder vrolijk. ,,0, nou loop ik hard weg," lacht vader. En hij voegt de daad bij het woord.
6 Nu gaat Henk van Balen met zijn vader op reis. Ja, hij doet niet anders dan reizen tegenwoordig. "Wereldreiziger" noemt vader hem. En baboe ziet hem bewonderend aan. Zaterdag heeft hij, met vader samen, moeder en zusje weggebracht naar het hotel in de bergen. 't Afscheid was wel even naar en moeilijk. Moeder huilde een beetje en Elly wilde vader niet loslaten. Toen moest Henk ook haast schreien, maar gelukkig ging 't nog juist goed. 't Was toch ook wel fijn, om als een grote man in 't donker met vader terug te rijden naar de stad.
's Zondagsmorgens is hij ook als een echte man met zijn vader meegeweest naar de grote-mensenkerk. En nu gaàt hij alweer met zijn vader op reis. "Kom, kameraad," zegt vader opgewekt. "Jij draagt je boekentas en ik 't koffertje. We moeten ons haasten, anders missen we de trein." Eerst gaan ze een eind met de spoortrein. Daarna moeten ze een veel groter eind met de autobus. Vader en Henk zitten voorin, vlak achter de chauffeur. Allerlei mensen stappen in; sommigen moeten al spoedig er uit, anderen komen er weer bij. Bijna niemand rijdt zo ver mee als Henk en zijn vader. De bus puft maar voort over de eindeloze kronkelweg, uren en uren lang. Soms moet hij tegen een berghelling op; dan gaat 't langzaam en met moeite. oms is de weg vlak. Dan geeft de bruine chauffeur flink gas en vliegen ze er over. Soms is er een donkere tunnel; precies een gat in de grond. De auto schiet er toeterend door met de felle koplichten aan. Er zijn bossen langs de weg en grote dorre vlakten. Om de kleine dorpjes liggen mooie, groene rijstvelden. De mensen en kinderen komen uit hun huisjes lopen. Vrolijk steken ze de handen op en roepen: dààg! tegen de vreemde reizigers. Logge zwijnen en keffende hondjes schieten ook te voorschijn en lopen maar recht voor de autobus. Nsof ze graag doodgereden willen worden, zo gevaarlijk dicht lopen ze er voorlangs. "Wat een dom vee," zegt vader. Eigenlijk hebben vader en Henk aan hun twee ogen lang niet genoeg, om alles goed te zien. Ze wilden wel twaalf, wel twintig ogen hebben! 20
Zie eens, die waterval in gindse bergspleet! Wit schuimend stort het water naar beneden. Dat gaat maar zo zonder ophouden, jaar in, jaar uit, eeuw in, eeuw uit. Henk begrijpt niet, hoe dat kan! "Raakt 't water dan nooit, nooit op?" vraagt hij. "De Here God heeft de schepping zo gemaakt, dat 21
er watervallen kunnen zijn," zegt vader. Maar Henk ontdekt al weer iets anders. "Vaäer, vader, wat is dat voor een damp! Is daar brand in de grond?" "Nou," zegt vader. ,,'t Lijkt er wel wat op! Ik denk, dat 't een zwavelbron is vol kokende zwavel. Ruik je wel die vreemde lucht?" "Bah!" zegt Henk en knijpt zijn neus stijf dicht. "Ol Er zitten mensen vlak bij!" roept hij opeens. De chauffeur hoort het gesprek wel tussen de vader en zijn zoon. 't Is prettig voor hem, dat ze zijn land zo mooi vinden. "Mensen, die een huidziekte hebben, gaan wel in 't warme zwavelwater baden," vertelt hij. "Vaak worden ze er helemaal beter van. Vroeger baadden de melaatsen ook er in, maar nu gaan ze naar een inrichting. Dat is beter." "Waarom is dat beter?" wil Henkie weten. "Omdat melaatsheid zo besmettelijk is," zegt vader zacht. Soms moet de bus een poos stoppen om benzine in te nemen en eenmaal, in een groot dorp, stoppen ze een hele tijd. 't Is etenstijd voor de chauffeur en de passagiers kunnen nu wel een eindje wandelen gaan. Vader en Henk slenteren samen wat door het dorp. In een mooie Chinese toko koopt vader biscuits en chocoladerepen. Dan wandelen ze weer verder. Er staat een kerk met een spitse houten toren. "Vroeger waren de mensen hier heidenen," vertelt vader. "Dat was een erg boze tijd. Maar er zijn dappere zendelingen gekomen. De Here Jezus zond hen hier heen ~2
om van Hem te vertellen. 't Was erg moeilijk en gevaarlijk, maar ze gingen toch. Nu zij? hie~, heel veel .. mensen, die de Here liefhebben en dIenen. 't Laatste deel van de reis is Henk te moe om te kijken. Eenmaal veert hij nog op; klaar wakker. Wat ligt daar voor een lang ding op de weg? Is dat zo'n grote, rechte ~~?
.
"Een slang," vertelt de chauffeur. "Een giftslang . uit het bos." Hij rijdt zo maar over de slang heen. Maar het dIer
/
/
""N.ooJ".
was al dood. Een andere auto had hem te voren al overreden. "Zijn hier ook tijgers?" vraagt vader. "Zie je er wel eens een op de weg?" "Ze zijn er wel. Maar overdag blijven ze diep in 't woud. Ze durven niet op de grote verkeersweg komen; er is te veel lawaai. Maar de mensen in de afgelegen 23
dorpen zien vaak tijgersporen. En er wordt ook wel eens een varken weggehaald of een koe. Soms zijn er erg kwaadaardige tijgers, die veel stelen. Meestal zijn dat een vader en een moeder en een jong, die samen jagen. Dan wordt het een tijgerplaag. De mannen van de dorpen gaan jacht op de dieren maken en van de houtvester vragen ze klemmen te leen. Ze vangen graag een tijger. Een tijgervel is veel geld waard en 't vlees wordt op de markt verkocht. De meesten eten 't graag." "Hier- komen - geen - tijgers -, hè?" vraagt Henk lijzig. Hij kan niet meer gewoon praten; zo'n slaap heeft hij. "Neen mijn jongen, hier komen de tijgers niet. Ga jij maar rustig een dutje doen. Zit je wel makkelijk genoeg?" Vader slaat zijn sterke arm om hem heen. En zo, veilig leunend tegen vaders jas, valt Henkie heerlijk in slaap. Een hele tijd slaapt hij door. Hij merkt er niets meer van, dat de auto langs hoge be'rgen en diepe ravijnen voorwaarts schiet. Hij weet niet, dat zijn vader nog steeds ogen te kort komt, om al het natuurschoon in zich op te nemen. Tegen de avond komen ze bij de vreemde oom en de nieuwe tante aan. Nu wordt Henk weer wakker en wil graag nog een poosje opblijven. Maar die eerste nacht in 't vreemde huis slaapt hij toch heel vast en aan één stuk door, naast vader in 't grote logeerbed. Dicht kruipt hij tegen zijn vader aan en legt zijn ene arm dwars over vader heen. Denkt hij er in zijn slaap
24
nog aan, dat vader de volgende morgen al vroeg weer vertrekken moet? Nu is het zo ver. Vader moet weg. Ja, maar Henk wil hem niet laten gaan! Vader praat met hem. Eerst zoetjes, dan streng. 't Helpt alles niets. En toch moet vader weg. Hij maakt Henks handen los van zijn jas en neemt haastig afscheid. Opeens schreeuwt Henk het uit: "Ik wil mee! Ik wil mee! Ooooo! neem me toch mee!" Als dat niet helpt, slaat zijn verdriet over in driftige boosheid. Hij laat zich languit op de grond vallen en trapt met zijn voeten en rolt zich om en om. Bij vergissing begint hij zelfs Maleis te praten tegen al die Hollandse mensen. "Ik wil niet hier blijven!" brult hij. "Tida mau! Tida mau!" Als vader die driftbui ziet, loopt hij bedroefd weg. Als Henk hem niet meer ziet, gaat de bui misschien spoedig over. Maar Henkie roept nog lange tijd: "Ik wil niet hier blijven! Tida mau! Tida mau!"
7 Daar komt de nieuwe tante bij hem staan. Tante Dora. Ze heeft een witte jurk aan met kleine bloemetjes. Ze heeft kort, gekruld haar, net als moeder. En ze lacht. Heus waar, ze lacht, als ze op de stoute Henk neer ziet. Henk hoopte, dat ze boos zou worden. Dan zou hij nog veel bozer worden. Dan zou je nog eens wat beleven! En nu lacht ze! Hardop en vrolijk!
25
"Zeg, baasje, wat doe je vreemd! Zeg Henkie tida mau, st~ eens vlug op van die vloer! Je bent toch geen dweil? Heb je ons beertje al gezien? En de witte aap met 't mensengezicht ?" Opeens is Henk muis-stil. Hij kijkt tante Dora aan. Och, wat zien zijn ogen rood! Om meelij mee te krijgen. "Echt?" zegt hij verbaasd. "Heeft u een aap? En ook een beer? Levend?" "Nou! Dat zul je zien! Kom maar gauw mee. We gaan ze een pisang brengen en een korst brood." Tante slaat het stof van Henks bloese en broek. En met haar witte zakdoekje strijkt ze voorzichtig zijn behuilde ogen droog. "Zie zo, kom maar mee. Draag jij de pisangs?" In de verste hoek van de grote tuin zijn de dieren. Vastgelegd aan een ketting in de schaduw van een hoge boom. Een jong, zwart beertje, met onder zijn keel een geelwitte vlek. 't Is eens door een jager gevonden, onder een rotsblok. 't Was gewond, maar 't is weer beter geworden en nu groeit het flink. En een grappig wit aapje, met een heel slim mensengezichtje. Dat heeft zendeling Hekman, de nieuwe oom, eens cadeau gekregen in een ver-gelegen dorpje. Hij had daar gepreekt en omdat de mensen zo blij met het Evangelie waren, gaf de radja van het dorp hem dat aapje cadeau. De radja is daar zoveel als burgemeester. Dat alles vertelt tante Dora aan Henk. Wat een enige verhalen zijn dat! Zo iets hoor je in de stad niet. "Si amang," noemen ze hier zo'n aap," zegt ze. "Zeker, omdat hij zoveel op een mens lijkt. Geef hem
26
nu zijn pisang maar. Zie hem eens loeren! Ja, beertje, jij krijgt ook wat lekkers, hoor! Hier brompot, voor jou hebben we ook een pisang." Henk ziet toe, hoe de beide dieren smullen. ,,0 tante! kijk die aap!" Dat is toch om te lachen. Wijs als een mens pelt i Amang de pisang netjes af, eer hij begint te eten. Dan smult hij, haastig, met onrustige blikken naar tante en Henk. Zeker is hij bang, dat ze hem zijn lekkernij weer af zullen nemen. Emme-emme-emme-," bromt hij. En een hard " stukje spuwt hij met een vies gezichtje uit. "Leuk hè?" "Nou, leuk hoor! Heeft u nog meer van die beesten?" "Wilde niet. Maar tamme wel. Kippen en loopeenden en een hond. En dan nog een heel oude poes. Die is al van de vorige mensen in dit huis geweest. Die poes eet kakkerlakken en hagedisjes, als zij ze krijgen kan." Ze lopen samen het hele huis en erf rond. Henk vindt het wel een vreemd huis. Heel anders dan hun huisje in de stad. Dit is van brede planken gemaakt en het dak bestaat ook uit kleine gelijk gesneden plankjes. 't Huis staat op hoge poten en die poten zijn niet een eind in de grond gegraven; zo maar op platte stenen rusten ze. Iedere poot op zijn eigen steentje. "Waarvoor is dat?" vraagt Henk. "Die poten van ons huis? Die zijn zo-gemaakt, omdat er wel eens aardbevingen zijn. Als nu de grond een schok krijgt, beweegt wel het huis, maar 't stort niet in. Bovendien is 't ook helemaal van hout. Vallend hout is nooit zo gevaarlijk als vallende stenen, dat begrijp je
27
wel. In 't binnenland zijn ook alle huizen van hout. Daar zijn nog vaker aardschokken dan hier." Henk kijkt eens om zich heen. Overal stuit zijn blik op een hoge begroeide bergwand. "Die bergen zijn erg dicht bij, hè?" zegt hij bedrukt. "Ja vent, maar ze schokken bijna nooit. Er komen
28
nooit ongelukken van. En dan, Henkie, we weten, Wie ons bewaren wil, is 't niet?" " Ja tante. " Wat schijnt de zon heerlijk en wat geuren de bergwouden. Jammer, dat er aan deze wandeling nu al een einde komt. Tante ziet op haar horloge. "Henk," zegt ze dan, "om acht uur moet ik een troepje meisjes lesgeven. Zangles. Kun jij je wel alleen vermaken in die tijd?" ,,0 best, tante. Ik ga wat auto-pedden op 't erf." ,,0 ja, dat is fijn." Tante gaat naar het leslokaal. En Henk verveelt zich niet. Hij rijdt wat rond, hij gaat eens naar de keuken, bij de bedienden kijken. "Hoe heet jij?" vraagt hij. De ene heet i Moedin ; dat is de huisjongen. De ander heet Si Peter, dat is de kok. Ze lachen tegen Henk en dan lachen ze tegen elkaar. Ze noemen hem niet sinjo, maar Si Henkie. Grappig is dat. Henk ziet eens om zich heen in de keuken. Hij mist iemand. "Waar is de baboe?" vraagt hij . . De jongens lachen weer. "Baboe?" zeggen ze. "Er is hier geen baboe." De kok begint het vuur aan te maken in 't grote zwarte fornuis. Warm dat 't nu in de houten keuken wordt! En rokerig! 0, 0, o! "Ga maar weg," zeggen ze tegen Henk. Ze geven hem een oude broodkorst voor de kippen en uit de schuur halen ze een soort schommeltje te voorschijn. Dat hangen ze voor hem op a,l.n een dikke boomtak.
29
Henk gaat naar buiten. Hij vindt het helemaal niet naar meer, om in c n vr emd huis te zijn. Lat t op de morgen maakt H nk zijn schoolwerk voor tante Dora. G zellig op h t grot' balkon, dat langs het hele huis loopt. Dat zuIl n ze nu voortaan elke morgen do n. Dan komt Henk niet achter bij de andere kinderen an zijn kla . En nog later komt oom Hein hen ook gezelschap houden. Die vert lt wel honderd grapjes. Hij zegt, dat de tijgers 's morgens van de bergen komen, om hem een pootje te geven. Hij zegt ook, dat de apen een apenschool hebben, hoog bov n in een bergwoud. De jonge aapjes leren er schrijven en zingen en met hun staartjes vegen ze de leien schoon. Henks ogen worden hoe langer hoe groter. Als er eens iets van waar was! "Jongen," lacht tante Dora, "geloof er niets v.an, wat oom Hein vertelt! Hij speldt je maar wat op de mouw! Hij heeft zeker trek in een kopje koffie I Dan doet hij altijd zo raar." ,,0, ja, ja! Koffie! Alstublieft lieve tante! Geef mij koffie I" smeekt de grappenmaker. Tante schenkt de koffie in en presenteert er een eigen-gebakken koekje bij. Henk krijgt ook een kopje en natuurlijk zijn deel van de koekjes. Hij begint het echt fijn te vinden, om uit logeren te zijn. Als hij vanmiddag weer naar zijn huis in de stad terug moest, neen, dat zou hij helemaal niet prettig vinden. Misschien zou hij dan weer gaan roepen: tida mau. Zo'n malle jong~n toch!
30
8 ,,'t Is een aardig ventje," zegt tante Dora een van de volgende dagen tegen oom Hein. a 't is een leuke kerel. En flink ook voor zijn leef"J , tijd," zegt oom Hein. . .. Renk is nu al ongeveer een week Uit logeren. Hij gedraagt zich beslist uitstekend, is tegen niemand lastig of brutaal en zijn boze driftbuien schijnt hij helemaal te hebben afgeschaft. Hij is nu aan 't voetballen met een inlands jongetje, op het plein voor de kerk. Een paar strepen zijn de goals en de keepers doen geweldig hun best om hun doel te verdedigen. 't Mooie houten kerkje ziet rustig omlaag op al dat wilde gedoe. Dicht bij het zendelings-huis staat die kerk. Witte muren, ruiten van gekleurd glas en veel hout nijwerk langs de daklijst. De mensen hebben er goed hun best voor gedaan om een mooie kerk te bouwen. Als je de kerk voorbij bent, kom je aan een hele rij stenen traptreden. En wanneer je die bent afgetippeld, kom je in een klein inlands dorpje. De echte stad. i veel verder weg; hier ligt alleen nog maar een dorpje. Kampong noemen ze zo'n dorpje in Indië. Die kleine kampong is om de kerk heengekropen, net als kinderen om hun moeder, wanneer ze verhaaltje vertellen gaat. De kerk vertelt ook mooie verhal n aan de men n. Elke Zondag weer opnieuw en op e n avond in de week ook nog. De kerk vertelt het allermooi te verhaal, dat er op de hele wereld is. Wij noemen het: D Blijde Boodschap. Zij zeggen in hur taal: chone Tijding. Ze waren zulke arme, arme heidenen vro ger. Ze ge31
loofden in vele boze geesten, die er altijd op uit waren, de mensen ongelukkig te maken. Rust en vreugde en gewoon plezier kenden de mensen vroeger bijna niet, toen ze nog heidenen waren. Maar dat verandert alles, wanneer ze Christen worden en in de Bijbel gaan lezen over de Here Jezus. Dan zien ze, dat er stromen van blijdschap voor hen zijn; hier op aarde en later in de Hemel. Daarom hebben ze het Evangelie de Blijde, de Schone Tijding genoemd. In de kleine kampong wonen meer mensen dan je zou denken. Halfnaakte bruine kindertjes spelen gezellig in de modder. Moeders zitten op de houten huistrapjes met elkaar te babbelen. En kippen en eenden en hondjes en zwarte zwijntjes lopen overal vrij rond. Achter de kampong stroomt de rivier. Die komt van heel ver weg, uit 't hooggebergte. Alle bronnen en alle beekjes en alle watervallen storten hun overvloed in de rivier uit. Ook rollen grote rotsstenen graag een eindje mee met het vrolijke water. Holderdebolder doen de stenen. Ze spelen krijgertje met elkaar en doen, wie het eerst beneden is. Maar als de stenen eenmaal bij de kleine kampong zijn aangekomen, zijn ze moe van al het watergeweld. "Pfff," zeggen ze en blijven doodstil liggen. Later kunnen ze niet meer op gang komen en de grote zee bereiken ze nooit. Zo komt het, dat de rivieren in de nabijheid van de kust over niets anders dan over reuzenstenen stromen. De moeders baden hun kinderen in de rivier. Ze slaan de kleren schoon op de grote platte stenen. De kinderen juichen en schreeuwen en springen van steen
32
op steen. Ze zijn helemaal naakt. Wat hindert het dan, of ze eens vallen en kopje onder duikelen! Proestend als jonge hondjes komen ze weer boven en spelen vrolijk verder. Henk ziet dat alles, wanneer hij met tante Dora wandelen gaat. Ze kan hem haast niet over de brug krijgen. "Kom nou Henk!" "Ja tante. Eventjes nog kijken! 0, zie die jongen eens! Die laat zich zomaar uit de boom in 't water vallen! Ai! wat durft die vent!" Henks benen vergeten verder te lopen. Ze blijven trappelen op dezelfde plaats. Was hij e~ ma.ar bij i~ 't water! Kon hij maar mee doen met al die wilde brume bengels! Zou 't water hier erg koud zijn? Wel nee! Tante voelt, wat Henkie denkt. "Hoor eens Henk," begint ze. "In de rivier mag jij niet spelen, hoor! Dat vinden oom en ik niet goed. Ten eerste komt al het kampong-vuil er in en je zou er dysenterie van kunnen krijgen. En ten tweede. zijn die stenen ontzettend glibberig. Je glijdt er op Uit en maakt een lelijke smak. Dat wil ik niet riskeren. Dus goed begrepen? iet in de rivier, hoor!" "Nee tante." "Weet je, we zullen eens aan 't strand gaan baden. Als oom Hein eens een vrije morgen kan maken. Dan nemen we van alles mee en piknikken aan 't strand. Heb je een zwempak?" "Niet hier," zegt Henk. "We kunnen er wel een kopen bij de Chinees. Die heeft mooie gestreepte zwempakjes. Kom, we kunnen 't meteén wel gaan doen." 33
Zo stappen ze samen de Chinese toko binnen. "Zwempak? Badkostuum? 0, dat heb ik, dat heb ik," lacht' de Chinees. Daar ligt de halve toonbank al vol zwempakken. In allerlei maten en allerlei kleuren. Samen kiezen ze een aardig zwempakje uit. Een zwart broekje met een rood lijfje. En op dat rode lijfje een wit anker. De Chinees wikkelt het pakje in papier. Hij lacht voortdurend. Zeker is hij blij, dat hij wat verkoopt. Henk draagt het pak zelf. Telkens knijpt hij er eens in. Dit pakje is veel echter, dan wat hij thuis heeft.
9 Als nu die oom Hein maar eens een vrije morgen kon nemen! Tante Dora begint er over aan het avondeten. ,,0, 0, 0," zegt oom met een bedenkelijk gezicht. "Wat vraag je me daar! Ik heb 't zo druk deze week! Morgen huisbezoek en catechisatie. Overmorgen te paard 't gebergte in. En als ik thuis kom, moet ik mijn preken voor Zondag maken. Neen, deze week kan 't zeker niet meer!" "Maar de volgende week dan," hoopt tante Dora. "Volgende week, laat eens zien. Volgende week zou 't misschien wel kunnen, Heb je tot zolang geduld, neef Hendrik?" Neef Hendrik lacht maar eens. Oom Hein kan zo grappig doen. Hij zal wel geduld moeten hebben, denkt hij. En als hij 't niet heeft, moet hij 't maar maken. Dan nemen allen nog een boterhammetje en spreken over andere dingen. 34
Volgende week Dinsdag," piekert Henk. "Dat duurt nog" een hele poos. Vijf dagen nog. En dan kan ,t we 1 regenen. Of er kan wel iets anders zijn." ~ij vindt, ~~t je zo'n uitstapje waar je erge zin in hebt, hever dadehJk moet doen. Maar er is niets aan te veranderen. Oom Hein moet zijn verre tocht ondernemen. Op een middag rijdt hij weg op een klein, sterk bergpaardje. Een paar inlandse gemeenteleden rijden met hem mee. 't Is niet prettig, zo'n verrè, eenzame tocht alleen te maken. Zelfs nu nog ziet tante Dora hem met een bezorgd hart vertrekken. Hoeveel gevaren kunnen er ook niet dreigen in die grote, onbekende bossen! Henk blijft met tante Dora achter in 't oude houten huis. Ze zitten met hun tweeën aan de theetafel; de stoel van oom Hein staat er nog, maar die is nu leeg. "Om vier uur moet ik de meisjes naailes geven," zegt tante Dora. "In die tijd kun jij hier mooi je huiswerk maken. Over een uur kom ik weer bij je, dan zal ik je overhoren. Tot zolang dus. Zul je goed op 't huis passen?" Daar zit Henk nu met zijn boeken. Hij moet aardrijkskunde leren. De zeeën en straten van Indië. En een taalles moet hij ook maken. En dan nog een geweldige deelsom met een staar t. Maar hij heeft niet veel
35
zin in zijn huiswerk. Dat is niet prettig. Kijk, daar komt de dikke poes aan; plechtstatig komt zij naderbij. "Poes, poes, poes," lokt Henk het dier. "Mauw?" vraagt poes. Hij springt op een stoelkussen, vouwt zijn pootjes op en gaat een uiltje knappen. Nu leunt Henk achterover in zijn stoel. De atlas ligt opengeslagen, maar bij het verkeerde blad. Henk staart voor zich uit en luistert. Wat is dat? De rivier roept hem. Wie had ooit gedacht, dat een rivier praten kan? En toch is 't waar. Hij praat voortdurend tegen Henk. ~erst op de wandeling met tante Dora. En gisteravond In bed. En vanmorgen. En nu vanmiddag al weer. En Henk luistert. "Zeg Henkie," begint de rivier zachtjes. "Weet je nog, hoe die naakte jongens rondsprongen in mijn water? Zo - van steen op steen. Fijn ging dat, hè? Mijn water is lekker koel, moet je weten. Ik kom uit de bergen, waar 't altijd koel is. 't Wielt zo gezellig om je blote voeten heen. Fijn hoor!" "Maar je kan er diesaandrie van krijgen, zegt tante Dora." "Wat zeg je me daar? Wat voor gekke kwaal noem je daar op? Ben je mal, je wordt er niet ziek van! 't Is immers zulk mooi schoon water! Zelfs mijn schuim is mooi wit!" "En je kunt lelijk vallen, zegt tante." "Vallen? Die inlandse jongens vallen zeker ook altijd! Dat heb je mis, Henk. Vallen hoef je helemaal niet. Als je maar voorzichtig bent. Jij bent toch geen domme knul, zeker?" 36
"Ja, maar tante Dora heeft 't toch echt verboden." "Poeh! Tante Dora! Een vrouw! Natuurlijk durven vrouwen lang niet zoveel als jongens! Vrouwen en meisjes zijn immers altijd veel gauwer bang! Voor alles! Poeh! Verbieden! Wat zou dat! Ze hoeft 't toch zeker niet te zien! Je hoeft 't niet eens te vertellen!" 0, die Henk! Die Henkie tida-mau! Zei hij nu maar ineens flink: "tidamau" tegen de verzoeking! Maar dat doet hij niet! Hij vindt het luisteren naar de rivier veel te leuk. 't Is net een spelletje, vindt hij. Hij kijkt eens om zich heen. Daar zit hij nu met zijn boeken op die saaie voorgalerij. Oom Hein is al heel ver weg op zijn paardje; vanavond komt hij niet eens thuis. Slapen doet hij in een kerkje vannacht. Ook grappig! Om in een kerk te slapen! Tante Dora geeft de meisjes les. In een kamer achter de kerk. Die is ook ver weg. "Om vijf uur kom ik weer bij je," heeft tante gezegd. "Of misschien een ietsje later." Vijf uur? Henk kijkt eens op de grote hangklok in de binnenkamer. Vier uur is 't nu pas. Dus blijft tante nog een heel uur weg. Of nog langer. "Kom, kom, kom!" roept de rivier. "Ja," zegt Henk. "Maar om vijf uur moet ik weer thuis zijn I" ,,0, dat kan toch best. Als de kerkklok slaat, dan ren je!" Henk laat zijn atlas precies zo liggen. In' de tuin ziet hij nog eens schuw om zich heen. Is er niemand die hem ziet - niemand, die hem verklappen kan? "Niet doen - 0, niet doen fluistert het geweten. _tI
37
:t Geweten is de kleine bondgenoot van God. 0, 0, lUlste~de Henk daar nu maar naar, nu het nog tijd is! "NIet doen - niet doen - niet doen -," fluistert het geweten nog duidelijker. "Kom - kom - kom -," zingt de rivier. Dan gaat ~enk vlug de stenen trapjes af, het dorpje door, de erfjes over. Nu staat hij vlak bij de rivier. Vlak op de oever. De n~akte, vrolijke,. bruine jongens staken hun spel. Ze ZIen de blanke Jongen nieuwsgierig aan. 'l" groeten ze en steken de hand op. Dan lachen " T abe. ze opeens allemaal vrolijk en trekken elkaar bij de benen omver. . "Kom je bij ons?" vraagt een grote, bruine jongen In het Hollands. "Kom bij ons, 't is hier fijn. 't Water is lekker koel
.. I" JO.
'
. Nu lijkt er niets vreemds meer aan! Als je zelfs je ~Igen taal k~nt spreken! Henk stapt op de eerste steen.
t Water WIelt beneden zijn voeten. Enig gezicht is dat! "Doe j~ scho~nen uit!" roept de grote jongen weer. Ja, dat IS een Idee. In een wip zijn de linnen schoenen los gemaakt. Verachtelijk smijt Henk ze op de oever. Nu verder, op blote witte voeten. Gek toch, dat die voete~ van hem zo wit zijn! De jongens vinden 't ook grappIg. "Poetih, poetih," gichelen ze en wijzen elkaar Henks voeten aan. Poetih betekent wit, dat weet Henk best. 't Is n~et prettig dat hij nu zo'n beetje uitgelachen wordt! VoorzIchtig stapt hij verder van steen op steen. Hij
3a
eutert met zijn tenen in 't witte waterschuim. Hij waadt tot aan zijn knieën door. Eigenlijk moest j~ naa.kt zijn, net zoals de andere kinderen. Maar - Zich U1~ kleden - dat zal hij toch niet doen. Dat ~ou een beetje al te raar zijn! De kinderen juichen en Joelen. Vaders en moeders komen kijken naar de pret. Ze grinniken verwonderd en goedkeurend. .. "Hij durft; hij is branie," zeggen ze en WIjZen op
~r
Henk. Wat is dat voor een jongen," vraagt er een. ::Dat is de sinjo, die bij de dominee logeert. ou, hij is branie, hoor!" Henk verstaat wel, wat de mensen van hem zeggen. Hij vindt dat heel bela~grijk. H~~ m~akt hem trots en daarom schreeuwt hij lUId tegen ZIJn meuwe kameraden. Zijn sprongen worden nog wilder. 't ~ater s~at teg.~n zijn keurige bloesje aan, maar dat hmdert met. ZIJn broek en onderbroekje zijn al doorweekt. Wat zou 't! Broeken genoeg, hoor! Henk heeft zijn zin en de kali heeft zijn zin. . Goed zo," zegt de rivier. "Goed, dat Je gekomen be~t. Waarom zou je altijd zo zoet zijn! Wat heb je aan dat saaie leren op de voorgalerij! Hoor je wel wat de mensen van je zeggen? Dat je branie bent! ou, dat vind ik ook. Je bent een echte branie-jongen, Henk!" "Hoera!" schreeuwt Henk. En hij neemt een nieuwe sprong, zodat het water hem hoog om de oren spat. 10 Tante Dora komt iets vroeger naar huis dan ze ge39
dacht had. Een van de meisjes heeft een ziek zusje thuis. Nu vraagt ze, of ze wat eerder naar huis mag gaan. En nu gaan alle meisjes wat vroeger weg. "Dag mevrouw," zeggen ze vriendelijk en geven tante Dora een hand. "Dààg I" groet tante Dora en dan stapt ze van het kerkpleintje haar eigen erf op en het huis binnen. Ze denkt aan haar logeetje. "Gezellig toch, dat we nu zo'n pleegzoontje in huis hebben;' hij mag gerust heel lang blijven. Dan ben ik nooit zo akelig alleen in dit grote huis." " Henkeman, waar ben je?" roept ze vrolijk. Geen antwoord. Maar de leerboeken liggen er nog, dus zal Henk wel niet ver weg zijn. Misschien even in de tuin. Of bij Si Amang en Brombeer. Tante schenkt zich een kopje thee in en neemtdekranten op. Ze leest het laatste nieuws en vergeet Henk voor een poosje. Als ze weer op de klok kijkt, is de grote wijzer al een heel stuk verder gewandeld langs de cijfercirkel. Twintig minuten over vijf is het al! Bijna half zes. Tante schrikt ervan. Ze ziet om zich heen. Is Henk er nu nog niet? Dat is vreemd! Dat is, om ongerust van te worden! Poes is er wel. Die bedelt al spinnend om een schoteltje melk. "Poes, weet jij, waar 't kleine baasje is?" Poes doet een oog dicht en kijkt heel geheimzinnig. "Nee, jij weet ' t ook niet, hè?" Dan staat tante op. Ze roept in huis: "Henkie! Henkiel Waar ben je?"
40
Geen antwoord. Daarna gaat ze de tuin in en roept weer: " Henkie ! Ben je daar, jongen?" Geen zweem van antwoord. Alles blijft akelig stil. Alleen de rivier pruttelt in de verte. Precies, of hij ~e bezorgde tante uitlacht. Uit de keuken komt het gelUld van pannen en deksels. De bedienden! Misschien weten die, waar Henk naar toe is gegaan. Dom van tante, dat ze daar niet eerder aan heeft gedacht. Maar de bedienden weten er ook niets van. Nu begint tante's hart echt onrustig te kloppen. Moedin, ga jij dan maar eens zoeken. En verlies ge~n tijd onderweg, want het is al bijna donker." "Goed mevrouw." Moedin veegt zijn handen af en gaat op stap. Tante loopt langzaam en verdrietig naar de voorgalerij terug. Lezen kan ze niet meer. Telkens moet ze aan haar pleegzoontje denken. Dan tuurt ze onrustig het erf rond. Waar zou hij toch zijn! Toch niet de berg opgeklommen? 't Is al zo donker onder de bomen! 't Is de tijd, dat de boze tijger wakker wordt. Er is wel eens een tijger gezien, daar ginds op de berghelling! . 0, wat wordt tante Dora nu ongerustl Ze kan met meer stil zitten. Ze loopt gedurig heen en weer. Tranen willen in haar ogen komen. Moedin loopt de stenen trapjes af, het dorpje binnen. "Hebben jullie onze sinjo ook gezien?" vraagt hij . aan de mensen. "Neen," zegt een oude vader langzaam. ,,~ietg~~i~n:" "Jawel," zegt een jonge vrouw. "Ik weet t! HlJ IS In de rivier. Met mijn eigen jongens." 41
Moedin dus naar de kali. Daar staan steeds nog veel mensen te kijken en te lachen. Om die kletsnatte Hollandse branie lachen ze. Misschien lachen ze Henk wel uit, maar daarvan merkt hij in ieder geval niets. Hij denkt, dat ze hem aardig vinden. Nu krijgt hij Moedin in 't oog. En Moedin hem ook. "Henkie!!" toetert hij. "Henkie!! Komen!!!!" Meteen maakt hij een handbeweging of hij Henkie naar zich toe wil krabben. Henk hoort natuurlijk niets. Hij is daar in het water Oost-Indisch doof geworden. "Hij roept je. Jullie bediende," zegt een naakt jochie. "Hè? Wie?" Henk kijkt dwaas om zich heen. "O! Moedin! Is 't anders niet!" "Nee!" schreeuwt hij terug. "Ik kom niet, hoor! 't Is hier veel te lollig!" "Hij komt niet! Hij wil niet! Hij doet 't niet!" schreeuwen de bruine kameraden tegen Moedin. Ze vinden 't allemaal een reuzengrap. 't Gaat er nu om, wie de slimste of de sterkste zal zijn. Een wedstrijd! Dat is juist iets, waar ze van houden! "Hij is branie, hè?" gichelen goedkeurend een paar grote kerels. Dat hoort Henk. Goed zo! Hij wordt bewonderd! Nu wil hij nog veel meer branie zijn! Nu zullen ze eens zien, wat hij durft! "Ga je weg!" schreeuwt hij Moedin toe. "Ik ga met jou niet mee! Ga weg! Of ik zal je gooien I" Moedin grinnikt plagerig. "Blaffende hondjes bijten niet," denkt hij zeker. Hij vindt 't hier ook wel aardig bij al die mensen en hij denkt er niet aan, om weg te gaan. Gemakkelijk zet hij zich neer op zijn hurken tussen
42
de andere toeschouwers. Hij steekt de sigaret aan, die hem wordt gepresenteerd en lacht nog eens in Henkie's richting. Die wordt daarvan nu echter boos. Dat is gewoonweg treiteren van Moedin ! Hij peutert een steen los en gooit er Moedin mee. Natuurlijk mis! Tida mau komen! tida " hoor je! Babi oetan!" mau, (bos-varken). Bij elke schreeuw vliegt er een steen richting. Maar alle zijn ze mis.
In
Moedins
11 Precies zoals vroeger tegenover de baboe, zo gedraagt Henk zich nu tegenover Moedin. Alle~n waren het toen blokken en nu zijn het stenen. Die Henk heeft toch nog niet veel afgeleerd. Zijn ogen en zijn ge~ach ten worden wild, omdat 't gooien niet lukken WIL Is dat niet een flinke grote kei? Ha! precies goed voor Moedin, die plaaggeest! Ja, maar de steen, die er naast ligt, is glibberig van zeep. Zeep van de wasvrouwen, die daar iedere morgen komen. Renk weet dat niet. Hij springt er op - En dan! 't Gaat alles zo gauw! O! 't Gaat zo griezelig gauw in zijn werk. Henks voeten glibberen onder hem uit. 43
Pats, daar zit hij op de steen. Pats, daar glijdt hij er van af! Plof, daar ligt hij in het water! En - bom bom Tweemaal slaat zijn achterhoofd tegen de scherpe stenen rand. Dan zakt de hele jongen weg. 't Water wielt over hem heen. Er is niets meer van hem te zien. Stil is 't onder de mensen. Dat hadden ze niet verwacht! Waar is die branie nu! Plotseling maakt een gedaante zich los van de oever. Vlug stapt hij van steen op steen. Zijn lenige bruine tenen grijpen zich vast aan de keien. Hij is het van jongsaf gewend om door de rivier te lopen. Daar stapt hij met broek en al in 't wielende water. Hij bukt zich en zoekt met zijn handen. En dan raapt hij Henkie op. Hij neemt hem op zijn armen en springt met hem naar de oever. In de wachtende mensen komt beweging. "Moedin, is hij dood?" vragen ze ontzet. "Moedin, is hij dood?" vragen ook de jongens. Ze lopen allen naakt om Moedin heen. Er is een grote, wilde angst in hun harten gekomen. "Nee," zegt Moedin. "Hij is niet dood. Hij voelt nog goed warm. Maar hij bloedt zo. Ik ga gauw naar huis met hem. Nee, nee, jullie moeten niet meelopen." Stil laten de mensen hem gaan. Stil begeven ze zich naar hun huisjes en hutten. Ze zijn bang, dat de jongen toch nog dood zal gaan. En ze schamen zich, omdat ze niet beter op het kind gepast hebben. Zo'n jongen kent de gevaren van een Indische rivier immers niet! En Moedin?
44
Die strompelt met zijn zware, natte last de stene~ trappen op. Wat zijn dat toc~ veel, veel trappen! t Water druipt hem zelf ook Ult de kleren. M~ar dat hindert hem niet. Hij moet nu eerst met de Jongen zien thuis te komen. Zo doet Moedin. Moedin 't babi-oetan, 't bos-zwijn? Nee, Moedin de Christen-jongen! Moedin vergeldt kwaad met goed. Hij bewijst liefde aan Henk van B~le~, die hem zo lelijk uitschold! Moedin probeert een dISCIpel van de Here Jezus te zijn. Klingeling! klingeling! Ping! Ping! Ping! Wat gaat die fietsbel! Opzij mensen! Ik heb haast! Haast! Haast! .. Klingeling! Ping! Ping! Moedin vliegt op zijn fiets de wegen langs. HIJ moet de dokter halen, die heel aan 't andere einde van het .. . . stadje woont. Die hoofdwond ziet er zo gevaarhJk Ult, vmdt tante Dora. En Henk. doet zo slap en zo raar. Om zijn neus is hij helemaal wit en om zijn ogen valle~ don~ere kringen. Tante Dora is bang, dat er van bmnen lets met hem niet in orde is, na die smak op de stenen. Ze is zo geschrokken, dat ze zelfs ver~eten ~ee~t, h~a~,pleeg zoon boos aan te zien. ,,0 Henkie! MIJn Jochie. heeft ze alleen maar gezegd en toen is ze dadelijk begonnen hem te verzorgen. Nu ligt hij op de divan, uitgeklee~. en .afgedro~gd en in een schone. pyama gestoken. HIJ hUIlt z~chtJ~s. Van schrik en van hoofdpijn en van alle nangheld. 45
Een koele, natte doek ligt er op zijn hoofdwond. Die doek is al weer rood van bloed. Dat bloeden wil maar niet ·ophouden. Daarom is het nodig, dat de dokter zo gau,,:,. mogelijk komt. Dat dit alles nu ook juist gebeurt, tenvIJl tante met de jongen alleen thuis is. Juist nu haar man op tournee is! Tante Dora kon ook wel huilen. Maar ze doet het niet. Ze wil flink zijn. Ze drinkt wat koud water, om tot bedaren te komen. 12
Daar is de dokter al. Hij heeft zijn kleine auto beneden op de weg laten staan. Zijn tas zet hij op de tafel en loopt dadelijk naar Henk. Voorzichtig tilt hij de doek van de wond. Met bange ogen ziet Henk de dokter aan. "w,at vindt u er van?" vraagt tante Dora in grote spanmng. "Betekent niet veel," zegt de dokter. "Alleen, 't moet even gekramd worden. ee - dat doet niet veel pijn. Heus niet. Houd je maar flink, Henk. 't Is zo klaar." Nu leggen tante en de dokter Henkie voorzichtig op de eettafel. Vlak onder het electrisch licht. De dokter zoekt even in zijn tas. Dan maakt hij het vel schoon met een watje. Dan, even, een, twee tellen maar Kijk, klaar is 't al! . een,. dat heeft werkelijk niet veel pijn gedaan! Pnk, prik, klaar was 't. Dan heeft Henk zich vroeger met een mes of een spijker wel eens erger bezeerd, hoor! u een verbandje er om. De witte lap loopt om Henk zijn hele bol. Hij lijkt wel een soldaat uit de oorlog. Een gewonde soldaat dan altijd.
46
HiJ' moet vanavond maar heel stil blijven liggen,"
" de dokter. "Morgen zal alles wel een stuk beter raadt zijn. Morgenochtend kom ik nog even langs." "Ik ben zo blij, dat u dadelijk gekomen is," zegt tante Dora. "Ik maakte me zo ongerust. 't Bloedde zo erg. En mijn man is niet thuis." "D hoeft nu niet meer ongerust te zijn. Dag mevrouw, dag patient, tot morgen hoor. Zorg maar dat je lekker slaapt vannacht!" . Henk probeert te lachen. Maar dat lukt nog met goed. "Dag dokter," zegt hij met bibberende stem. Tante geeft hem een kopje warme thee te drinken. Dat helpt tegen het rillen. Veel trek in eten hebben ze niet. Ze nemen ieder een dun sneetje en dat smaakt nog niet eens! Na het avondeten leest tante Dora uit de Bijbel. Omdat oom Hein er nu niet is, doet tante Dora het. En, neen maar, dat is merkwaardig! u leest tante ook al van het verloren schaap! Henk krijgt er een kleur van. "Ik ben ook bijna verongelukt," zegt hij zachtjes, als tante ophoudt met lezen. "Ja, en toen heeft de Heer een bruine herder gezonden, om je te redden. Heb je Moedin al bedankt? Hij kwam nat en bibberende thuis en is direct weer op de fiets weggegaan. Voor jou." Henk knikt beschaamd met zijn hoofd. "Maar weet je, Henk," zegt tante opeens heel ernstig. "We kunnen ook nog op een heel andere manier verongelukken. Als je 't kwaad de overhand geeft in je hart. Dan verongeluk je ook. Begrijp je? Maar daar-
van - van 't kwaad en van de zonde - kan alleen de Heer Jezus je redden. Weet je dat wel?" ,;Ja tante," zegt Henk heel zacht. Hij heeft berouw over zijn ongehoorzaamheid. En over die malle branie. En over 't schelden op Moedin. 0, had hij naar die akelige rivier toch maar nooit geluisterd! Of - was het per slot toch de rivier niet, die hem tot het kwade bracht? Was het soms zijn eigen hart, dat hem het boze voorzei? Als Moedin binnenkomt om de tafel af te ruimen, strekt Henk zijn hand naar hem uit. "Moedin, ik dank je wel," zegt hij met een kleur. "Goed sinjo," zegt Moedin kalm. Hij vindt 't een beetje vreemd, om zo maar opeens bedankt te worden. Als er een jongen in het water ligt, haal je hem er toch uit? Dat spreekt toch helemaal van zelf? Die nacht mag Henk bij tante Dora slapen. In het grote bed van oom Hein. Hij slaapt heel vast. Hij merkt niet eens, dat tante in de nacht een paar maal het licht opknipt, om naar hem te kijken. Ze is steeds nog onrustig en zenuwachtig van de schrik. Maar eindelijk slaapt ze toch ook vermoeid in. Met gevouwen handen. Ze weet, dat de Vader in de Hemel waken zal. Over haar man, die ginds, ergens in de donkere bergen is. En ook over haar pleegkind, Henk van Balen. Buiten strijkt de nacht~nd door de donkere palmen. Die ritselen en suizen, alsof ze een geheimzinnig verhaal vertellen willen. Van heel ver komt de stem van de zee. Ook al in donkere toon, vol van geheimen. Wat 48
vertellen ze toch, die suizelende palmen en die nimmerrustende zee? Zou er wel één mens op de wereld zijn, die hun stemmen kan verstaan? Maar hoog boven de zee en de bomen en de bergen en de huizen der mensen, schitteren de sterren in vaste, gouden glans. En ja, hun taal kunnel). we wel verstaan! Zij spreken van Gods grote liefde en trouw, die groot noch klein van Zijn schepping vergeet. En van Gods genade spreken ze, waarop alle moede mensenkinderen zich rustig te slapen kunnen leggen.
13 De volgende middag, tegen de avond reeds, komt oom Hein thuis van zijn tocht naar de berggemeenten. Zijn paardje heeft hij beneden gelaten. Zijn voeten sloffen tegen de vele stenen trapjes omhoog. Moe is hij en warm en heel erg stoffig. Maar zijn ogen kijken vrolijk. Hij doet zijn werk zo heel erg graag. Hij is blij, dat hij een dienstknecht van de Heer mag zijn. Hij vindt Henkie in de tuin. 't Verband is nog steeds om zijn hoofd. "Wat is dat?" roept oom. "Wat is er met jou gebeurd!" Opeens wordt Henk erg verlegen. 0, 0, had hij toch maar nooit die kunsten uitgehaald. Wat moet hij zich nu schamen voor oom. Hij slaat de ogen neer. "Ik ben gevallen oom, op een steen," zijn stem klinkt heel zacht. "Straks zal ik je alles wel vertellen," zegt tante met
49
een knipoogje. "Kom nu maar eerst gauw binnen en verfris je wat." Samen verdwijnen ze in het huis. Daar vertelt tante alles aan haar man. Precies, zoals het gebeurd is. Oom Hein fluit tussen zijn tanden. "Arme Doortje," zegt hij medelijdend. "Wat een schrik voor jou! Zo'n ondeugende rakker! Dat was weer echt een streek voor Henkie tida-mau." " Och, 't is nu al weer over. Brom maar niet te erg op hem. Hij heeft er berouw van. Hij is n~ onder een hoedje te vangen. Later, morgen of zo, moet Je nog maar eens ernstig met hem praten. Kereltjes met zo'n natuur moeten nu eenmaal met harde Iessen groot wor den. " Goed. Dat zal ik doen. En geef me straks maar gauw wat" te eten, want ik heb honger als een paard" . Tante gaat eerst naar de keuken en dan naar Henk. En oom verdwijnt met zeep en handdoeken in de badkamer. Dat is wel nodig na zo'n tocht. Je hoort hem plassen. En even later hoor je hem zingen ook. "Oom is zeker blij, dat hij weer thuis is," denkt Henk. Die avond brengt de postbode een brief voor Henk van Balen. Van zijn moeder! Dat is fijn! Moeder heeft duidelijke letters geschreven, zodat Henk alles zelf kan lezen. Hardop leest hij voor, net als in school. . ' "Mijn lieve jongen, Wat is het hier mooi in de bergen. Hier zal een zieke moeder wel gauw weer beter worden. En onze kleine Elly ook. Die loopt nu op het grote grasve~d de vlinders achterna. Ze krijgt al weer rode wangetjes en haar oogjes stralen als sterren.
50
Maakt mijn Henkie het ook goed? Wat heerlijk, dat je bij tante Dora mag zijn! Pas je wel braaf op? En doe je je best met leren? Groet oom en tante van mij. En dit is een dikke kus voor Henk. Een van Elly en een van moeder. Dààg!" Hè, hè, dat is een eind om voor te lezen! "Pas je wel braaf op?" Henk krijgt er een kleur van! Als moes eens wist, wat hij gisteren gedaan heeft! Oom en tante zien wel, dat Henk een kleur krijgt. "Gelukkig," denken ze. "Hij is 't nog niet vergeten. Dat moet ook nie't. Daarvoor was het veel te erg." Maar ze zeggen niets tegen de jongen. "Nu moet je moeder ook zelf terugschrijven," zegt oom Hein later op de avond. "Zou hij dat wel kunnen, tante Door? Met adres en al?" "Of hij wel een brief kan schrijven? Maar oom, wat denk je nu wel van hem! Weet je wel, in welke klas hij zit ?" "Mag ik 't nu nog doen? Nu dadelijk?" vraagt Henk. "Wel ja, dat krijg je best nog klaar voor bedtijd. Je moeder zal blij wezen zeg, met een brief van haar zoon." Na het avondeten zit Henk aan de grote tafel. Hij schrijft zijn brief. Met mooie gelijke letters. Precies schoonschrijven. Af en toe komt zijn tong tussen zijn tanden door kijken. Als zo'n tong ook mee helpt, wordt 't werk bijzonder mooi. Dat weet iedereen. Hij vertelt van het grote houten huis en van al de dieren op het erf. En dat er hier geen baboe is en dat hij nu heel alleen gaat baden. Van de kali en van de hoofdwond schrijft hij niets.
51
Dat mag niet van tante. Moeder zou er veel te erg van schrikken, meent ze. En misschien zou ze niet kunnen slapen van ongerustheid. En 't is immers zo goed afgelopen! Teen, Henk moet in zijn brief alleen maar van vrolijke dingen vertellen. Eindelijk is het briefpapier vol. u nog een envelop er om en een postzegel netjes er op geplakt. Zie zo, dat is klaar. Moedin brengt hem naar de bus, tegelijk met andere post. En Henk gaat die avond weer vroeg naar bed. Dat is voor zijn hoofdwond het aller-beste.
14 De volgende morgen zeven uur. 't Heeft hard geregend vannacht en de slapende mensen hebben er niets van gemerkt. Nu zien ze opeens, hoe nat alles is. De paden van de tuin zijn in modder veranderd. De palm-bladeren druipen nog en een djamboe-boom heeft al zijn rode meeldraadjes verloren. Als een kleurig tapijtje bedekken ze de grond. Tegen de donkere bergen hangt een witte mist. Dat is het laatste restje van de regen, zegt oom Hein. Maar de zon breekt er al door heen. Ze scheurt de mist in dunne flarden uiteen en maakt van ieder droppeltje een prachtige schittervonk. Nu is 't pas mooi in de natuur. En zo lekker opgefrist na de nachtelijke bui. Henk brengt wat eten aan Si Arnang en de beer. Straks, om negen uur, moet hij leren. Zijn schooltas ligt al gereed naast de inktpot en de penhouder.
52
Ja, tante Dora zal wel zorgen, dat hij niet achter komt bij zijn klas. Soms is ze echt streng. Bijvoorbeeld als Henk geen zin heeft en maar zo'n beetje zit te lanterfanten. "Je moet, versta je?" zegt tante Dora dan. Ze trekt rimpels in haar voorhoofd en haar ogen prikken. En eerst als Henk weer flink is, gaan al die boze dingen weg. Oom Hein zit al in zijn studeerkamer. 't Is nu de morgen, dat de mensen bij hem mogen komen om raad te vragen voor zichzelf en voor hun kinderen. En om medicijn te halen en hun wonden te laten verbinden. Er komen veel mensen, want het is marktdag. De afdrukken van hun blote voeten kun je precies zien in het weke, natte zand van de tuin. Hier een voet en daar een voet; allemaal met wijd uitgespreide tenen. 't Lijkt wel het boek van Robinson Crusoë, toen hij op zijn eenzame eiland de sporen van Vrijdag vond. Tegen half negen houdt het geloop op. De mensen zijn terug gegaan naar hun dorpjes of naar de markt. Oom Hein steekt zijn hoofd buiten het raam. Hij ziet Henk lop n in de tuin. Het verband zit nog steeds om zijn hoofd. "Henkie ! Kom eens hier!" " Ja oom.I" Daar staat Henk al in de studeerkamer. Oom gaat weer zitten. Henk staat bij h ot bureau.
53
"Zeg vent, wat was dat toch eigenlijk met dat ongeluk van je. Wat deed je daar in de rivier?" Dê jongen slaat zijn ogen neer. Hij schaamt zich altijd nog voor die akelige geschiedenis. "Nou vertel eens op, neef! Of heb jeje mond verloren?" "Ik- ik - ik wou stiekum spelen in de kali. Met de andere jongens. En toen kwam Moedin me halen - en toen -" "Ja? En toen?" 0, 0, nu moet Henk ook het aller-ergste vertellen. Maar er om liegen, neen, dat wil hij toch niet. "En toen werd ik kwaad. En toen wou ik Moedin gooien. En toen ben ik uitgegleden." "Ei, ei, ging het zo in zijn werk! Ik ben blij, dat je me alles zo eerlijk vertelt. Arme Moedin ! Hij deed toch niets anders, dan wat tante Dora hem opgedragen had. Akelige dag geweest, hè? En alles door je eigen schuld." Henk knikt benauwd van ja. En dan opeens zegt oom: "Hoor eens mijn jongen, we zullen samen bidden. Zulke kleine Henkie's kunnen alleen door de Heer zelf genezen worden. Kom maar dicht bij me staan." Hij neemt Henks smalle jongenspootje in zijn eigen grote sterke handen en begint eerbiedig te spreken tot zijn Vader in de Hemel. "Heer," zegt hij, "hier is een schaapje van Uw grote kudde, dat telkens en telkens weer weglopen wil, de verkeerde kant op. Dan wordt hij boos en driftig en doet enkel verkeerde dingen. Hij wil wel graag anders, maar hij doet het toch telkens weer. Wilt Gij hem redden van die zonde en hem maken tot een mens, die Uw dienstknecht kan zijn. Amen."
54
't Is maar zo'n gewoon en kort gebed. En toch zal Henk het zijn leven lang niet vergeten. Klop, klop, doet het opeens weer op de buite.ndeur. Daar staat zowaar nog een man om de zendelmg te spreken. "Nu moet jij gaan leren, vent; ga maar gauw naar tante Dora." " Ja, vriend, kom maar naar binnen. Ik heb wel even tijd." In de studeerkamer ziet de eenvoudige man verward en onwennig om zich heen. Een huis met zoveel meubels! 't Is zo heel anders dan bij hem thuis, waar groot en klein op de houten vloer zit, eet en slaapt! Zijn handen spelen verlegen met zijn versleten, zwarte m~ts, m~ar als hij het vriendelijke gezicht van de zendehng zIet, durft hij toch wel met zijn vraag voor de dag te k?men. Hij vertelt van zijn ouders, bejaarde mensen, dIe heel ver weg wonen. Heel aan het eind. van de landton~ wonen ze die als een lange vinger III de zee voorUit steekt. D~ar, aan het uiterste eind ligt nog een klein vissersdorp. Misschien wonen er maar tien of twaalf gezmnen. De oudjes kunnen onmogelijk naar de kerk komen. De weg is zo lang en hun voeten zijn al zo oud en m?,e geworden. En toch willen ze zo graag de Schone TIJding horen. Zou de zendeling niet eens naar die kampong toe willen gaan en daar preken? Hij gaat immers ook wel over de bergen! Over de zee is veel gemakkelijker. En lang zo gevaarlijk niet. En de oude mensen zullen zo blij zijn! De zendeling denkt er niet lang over na. Hij is jong
55
en sterk. Hij houdt van dit volk. En hij wil immers een goede dienstknecht zijn? "Ja zeker!" zegt hij vrolijk. ,,'t Is goed, dat je ge· komen bent. Dinsdag heb ik een vrije dag. Dinsdag zal ik naar je ouders gaan. Wie zal me roeien?" "Ik," zegt de vissersman met blijde ogen. "Ik heb een grote, sterke boot. Mijn broer en een neef zullen me helpen met roeien." "Dus Dinsdagmorgen, om half zeven. Aan de kleine steiger." "Ja meneer. We zullen er zijn met de boot. En al . vast bedankt." De man zet zijn muts op en gaat heen. Oom Hein studeert nu een half uurtje. Dan gaat hij bij zijn vrouw eens een kijkje nemen. Henk heeft speel· kwartier en geniet van zijn schommel. "Had je gedacht, dat er op die smalle landtong nog mensen wonen?" "Neen," zegt zijn vrouw. "Wonen daar heus mensen? Wat griezelig als het stormt." "Ja. Helemaal aan het eind is een klein vissersdorp. 'k Ga er Dinsdag preken." Dit gesprek heeft plaats in de keuken, waar tante Dora bezig is cake te bakken. Opeens vergeet ze van schrik het deeg te roeren. "Maar man!" roept ze. "En Dinsdag zouden we met zijn allen gaan piknikken aan 't strand!" Oei! dat is waar ook! Dat had oom Hein helemaal vergeten! Hij fluit weer tussen zijn tanden. Dat doet hij altijd als de boel in de war dreigt te lopen.
56
"Wel," zegt hij opeens. "Heel gewoon, zou ik zeg· gen. Jullie gaan eenvoudig mee naar de landtong. Mooie reis. Brood en koffie mee. We eten ergens aan 't strand. En misschien kan jij met de vrouwen nog beter praten dan ik." Dat is een goed idee. Een zeereis in een vissersbootje langs de kust. Dat zal Henk ook leuk vinden! Leuk? Henk springt een halve meter hoog als hij van het plannetje hoort. "Reuze!" roept hij. "Hoe ver is 't wel varen oom? Zou ik ook wel eens roeien mogen? Zouden we ook krokodillen zien? En haaien?" "Alle mannen mijn keuken uit," commandeert tante Dora. "Moet mijn mooie cake bederven? Jullie met je gedaas!" Ze trekt een heel boos gezicht en dreigt met de houten lepel, waar het meel nog aan kleeft. "Er uit! En vlug!" "Ja, ja, we gaan al! We gaan al! Kom Henk! Ze wordt gevaarlijk!" roept oom benauwd. Hij neemt Henkie bij de hand en sleurt hem haastig mee. Die gilt van pret. "Ga je mee een eindje fietsen?" vraagt oom. "Naar studie staat mijn hoofd niet meer." Zo gebeurt het. De cake van tante Dora wordt prachtig. Gaar en geel. En oom Hein fietst door de stad met Henk achterpp. Maar na een uurtje komt hij puffend weer thuis. "Ik kan niet meer! Moedin breng me water! Ik verdorst!" Een ogenblik later zitten ze alle drie op de koele 57
voorgalerij. De leesles gaat beginnen. En deze keer zal ~om daar eens getuige van zijn.
15 Dat alles gebeurde op Vrijdag. En na Vrijdag gaat het rijtje zo: Zaterdag - ZondagMaandag- Je telt af: nog zoveel nachtjes slapen - nu nog zoveel En dan opeens, als je wakker wordt, is 't Dinsdag. Eindelijk, heus, Dinsdag. Je hoeft niet meer af te tellen. 't Is zover. Dinsdagmorgen in alle vroegte. 't Gras is nog nat van de dauw. En de palmbomen staan nog te slapen langs de kant van de weg. De bergen kijken zo donker en ernstig, alsof ze boze dromen hebben gehad vannacht. En er loopt nog bijna niemand op straat. Alleen de mussen zijn al klaar wakker. Die maken veel drukte en pret en verbeelden zich natuurlijk, dat ze de baas op de wereld zijn. Zo zijn mussen nu eenmaal. De straat-koopman, die met zijn lekkernijen aan komt sjouwen, krijgt geen enkele klant, hoe vrolijk hij ook klingelt met zijn bel. Maar hij loopt toch ijverig verder. Straks als 't werkvolk van de haven en de pakhuizen loskomt, dan verdient hij wel wat. Twee en een half mens stappen langs de stille wegen. Tien pas achter hen stapt nog een persoon; een hele, die de bagage draagt. Wie 't zijn? Nogal makkelijk te raden, vind je niet? Oom Hein en tante Dora en Henk van Balen zijn de voorste 2 1/2' En de persoon in de achterhoede i vriend Moedin.
58
Ze zijn op weg naar het steigertje, waar de vissersboten aanleggen. Ook het bootje, dat hen meenemen zal het grote wijde water op. Nu hangen er nog witte nevelen boven de zee. Net een nachtdeken, die nog niet is opgevouwen. Wacht maar, tot de zon er bij komt! Dan zul je eens wat zien! Juist als de reizigers op de steiger staan, breekt de zon door de nevelen heen. De witte dekens rollen vanzelf op. 't Lijken wel. levende dekens geworden, die wegvluchten, zo hard ze kunnen. Ze vluchten naar de hoge bergen, waar ze zich in de donkere kloven en spelonken verstoppen gaan. Daar zijn van die diepe spleten, waar nooit het zonlicht komen kan om ze opnieuw te verjagen. Wat is 't nu mooi, om over de wijde zee te zi,en! D eilandjes voor de baai zijn fris en groen. Een wit strookje strand schittert er om heen. Boven dat strand tekenen de sierlijke klapperkruinen zich duidelijk af. Een eilandje is hoger dan de andere en loopt van boven spits toe. Dit is niet meer dan een kale rots. Mensen kunnen daar niet op wonen. Alleen zeevogels en krabben. Die huizen er genoeg, Heel in de verte begint pas de echte zee. Als je daarop varen wil, moet je een grote sterke boot hebben, want daar gaan de golven hoog en zwaar. "Kun je daarheen naar Holland varen?" vraagt Henk. " een, de boten naar Holland nemen een heel andere weg." De golfjes kabbelen kalmpjes tegen 't zwart-geteerde hout van de steiger. Overal worden de vissersbootjes klaar gemaakt. De naakte bruine bovenlijven van de
59
vissers glanzen in de zon. Kijk, kijk, daar lopen er een paar tot hun schouders het water in, om hun bootje vlot te trekken. Ze schreeuwen luid tegen elkaar. Ze moeten zich haasten om nog een goede vangst te halen, voordat de dagelijkse vismarkt geopend is. "Zo, nu is 't onze beurt," zegt oom opeens. Er is zoveel te zien, dat ze niet eens gemerkt hebben, dat hun bootje aan de steiger is gekomen. De roeiers groeten beleefd en steken hun handen uit om mevrouwen de sinjo met instappen te helpen. "Wie wil 't eerst?" vragen hun ogen. ,,0, ik maar," zegt tante Dora parmantig. Ze grijpt een bruine vissershand en stapt pardoes in de boot. Ja, dat gaat toch even raar! Wat wankelt dat bootje opeens verraderlijk! Tante geeft een gilletje van schrik. "Hein!" roept ze benauwd. De vissers lachen er goedig om. Moet je daar nu zo van schrikken? "Sinjo," zeggen ze. Daar is de sinjo al. Die doet 't heel aardig. Echt leuk hoor. Helemaal niet bang. Vervolgens komen de regenjassen en de piknikmand aan de beurt en daarna oom Hein. Die stapt heel gemakkelijk en zonder hulp in 't wankele bootje, alsof hij zijn hele leven niet anders heeft gedaan dan prauw varen. "Wat kijk je verwaand," plaagt tante Dora hem. Maar dat doet ze alleen, omdat ze zelf even bang is geweest. "Dag Moedin, goed op 't huis passen. hoor! Hier, een dubbeltje voor jou. Dan kun je wat lekkers kopen onderweg." 61
60
Moed~ns ogen glinsteren. 't Wordt een fijne dag voor
hem., N.let veel werken en strootjes roken en nog een dubbeltje om te versnoepen! Hij zal het heertje zijn, vandaag. "Goede reis,". wenst hij en st~pt op zijn gemak weg. ~n de boot kiest zee. Iedere roeier heeft een korte roeispaan; daarmee. slaat hij op het water, en 't water duwt de boot voorUlt. Achter in de prauw staat de stuurman. Die ~i~t zo'n beetje aan een lange stok. Soms ~chreeuwt hij lets tegen de roeiers of tegen de mannen m de andere bootjes. Die kijken verbaasd als ze de vreemde gasten zien. "Wie heb ~e daar?" vragen ze nieuwsgierig. "De zendelmg en zijn familie," antwoordt de stuurman trots. "Bèhl" zeggen de anderen verbaasd 't, Gaat pr~c~tig hoor I De zon schijnt' nu al fel, maar op t water IS t toch heerlijk koel. Niet v.er ~an de kust varen ze voort. Nu en dan vraagt oom Hem lets aan de roeiers. En een ander maal zingen de roeiers een oud vissersliedje, dat hun over-overover-grootvaders ook al gezongen hebben, als ze in hun prauw op het grote water ronddreven. 't Klinkt hee~ eentonig, en je ku.nt er ni.d veel van verstaan. Misschl:n h~eft t ook.met veel betekenis, maar het past precies biJ de omgevmg en daardoor klinkt het toch mooi. 16 Hoe lang varen ze? Henk weet er niets van. Oom Hein heeft natuurlijk zijn horloge, maar hij vergeet er op te
62
kijken. En tante Dora denk~ helemaal niet ~eer a~n uur of tijd. Die zit maar stil op haar plaatSje en ziet bewonderend om zich heen. "Geniet je, Doortje?" vraagt oom Hein. Hè, tante schrikt er van! 0, 't is hier prachtig," zegt ze zacht. "Moet je toch ee~s zien! Die stille palmen boven 't water en ginds die eilandjes in de volle zon! En dan dat schitterende hemelblauwer boven! 't Lijkt net een sprookje!" "Dus geen spijt, dat je met me meegegaan bent naar de Oost?" "Neen hoor, vast niet! Ik zou nog wel veel, veel verder willen reizen en altijd meer zien!" Na een uurtje ontdekken tantes ogen een mooie brede strook strand. "Fijn om te piknikken!" Oom praat wat met de roeiers. Zou 't gaan, om daar te landen? ja, ze kunnen daar best aan land komen. Deze prauw heeft niet veel diepgang. En, wel ja, dan gaan ze zelf ook meteen een hapje eten; rijst en toespijs hebben ze bij zich. Handig sturen ze de prauw het strand op. Wat schuren door het oeverzand, een schok, de reizigers mogen uitstappen. Leuk, om weer eens te kunnen lopen! Henk zoekt dadelijk naar schelpen. Oom helpt hem zoeken, terwijl tante Dora een servet op de grond uitspreidt. Dat is het tafellaken. De trommel met boterhammetjes zet ze er midden op; de vruchten, de koffieBes en de bekertjes komen er naast te staan. Wat ziet dat alles er gezellig uit! Je zou er trek van krijgen.
o
,,'t Eten is klaar!" roept tante de schelpenzoekers achterna. Die komen haastig terug met een flinke buit. Horentjes en doosjes en ook een paar heel grote, mooi gebogen schelpen. Wit van buiten en rose van binnen en heel binnen in een hartje' van donkerrood en oranje. "Wat zijn ze prachtig!" roept tante Dora. "U mag ze hebben," zegt Henk. "Ik ga er straks nog veel meer halen." Wat smaken die boterhammen en die koffie! Veel lekkerder dan thuis! "Denk er om, niet alles opeten," waarschuwt oom Hein. "We moeten voor de terugreis ook nog wat bewaren." Na het eten mag Henk verder in zijn zwempak rondspringen. De zon brandt nu op het witte oever-zand. Zo'n luchtig zwempakje zal wel heerlijk zijn. "Als ik geen zendeling was, deed ik 't ook," zegt oom Hein. "Maar nu ben ik bang, dat de roeiers 't een beetje raar zouden vinden. Misschien zouden ze straks niet naar mijn preek willen luisteren." "En ze zijn zelf ook halfnaakt, oom!" "Ja jongen, maar zij hoeven straks niet te preken!" zucht oom.
64
Een half uurtje rusten we hier nog," deelt hij verder
m;~. "We kunnenrnog eenkarrevrachtschelpen bij elkaar
zoeken. Weet je 'wat, jongen? We nemen alleen de aller-allee-mooiste mee, waar geen enkel hoekje af is. Anders brengen we het bootje nog tot zinken met onze lading." "Echt waar, oom?" ) "Zeker, daar moet je voor oppassen. Vooral wanneer tante Doortje er bij is. Zag je wel, hoe bang ze bij 't instappen was.fIt "Plaaggeest!" roept tante uit de verte. In deze stille omgeving kun je alle stemmen tot op grote afstand verstaan. Wat zijn er hier toch een massa merkwaardige dingen te zien. Oom en Henk roepen elkaar om beurten bij een nieuwe vondst. En als het iets heel bijzonders is, moet tante Dora er ook bij komen. "Henk! Henk! Kom gauw! wandelende schelpen!" Waarlijk, daar wandelen verscheidene schelpen zo maar langs het strand! Kleine, maar ook flinke grote. Zo groot als een vuist. Een soort van pootjes komt onder uit de schelp en daar gaan ze; langzaam en statig en 0, zo potsierlijk! Als Henk maar even stampt met zijn blote voet, trekken allen hun pootjes vliegensvlug naar binnen. En de schelp ligt onbeweeglijk stil. Een dood ding. 't Wordt een spelletje, om te stampen en stil te staan; in gelijke maat gaan de pootjes uit-in, uit-in. Totdat de dieren er genoeg van krijgen en helemaal stil blijven liggen. "Oom! oom! kom hier! Kom gauw hied" Henk huilt en gilt van opwinding. 65
"Wat is dat voor een beest? Hier - nog een, en nog een.! O! een hele hoop! duizend, millioen, ontelbaar!" Samen liggen oom en neef geknield op het strand en kijken verwonderd toe, hoe een grijs strand-spinnetje haar eitjes legt. Ze vangt het kleine ronde eitje, niet groter dan een speldeknop, met haar achterpootjes op, rolt het even door 't droge zand en wipt het handig op zij. Zo gaat 't door. Lange slingers van eitjes liggen al op het strand. Overal en overal zie je ze. "Als die dingen allemaal uitkomen, worden de spinnen de baas op de wereld," zegt tante Dora. "Maar ze komen niet allemaal uit! Ik denk, dat er van de honderd wel negentig worden opgegeten door andere dieren." ,,0, gelukkig maar! Griezelige dieren hoor!" Daar speuren de spinnetjes onraad. Zeker voelen ze de grond schokken door de zware mensenvoeten, die er over gaan. Vliegensvlug graven ze een loodrecht kanaaltje in het losse zand en verdwijnen er in. Dat is jammer. Ze waren juist zo mooi op gang! "Neem 't ze eens kwalijk," meent tante Dora. "Kom mee, zeg, wij moeten ook vertrekken." "Jammer," vindt tante Dora. "Maar de mensen ginds wachten op je, hè?" "Zo is 't." " ou, vooruit dan maar. Kom Henk!" De bagage wordt weer in 't bootje geladen, de mensen stappen ook in. Eerst duwen en wrikken de roeiers om hun prauw weer vlot te krijgen. Dan springen ze zelf vliegensvlug op hun plaatsjes. De riemen gaan weer
66
op en neer, 't water kabbelt, frisse koelte strijkt langs de verhitte wangen. Nu gaat het recht op 't doel af. 't Is stil in de boot. Oom bladert wat in zijn notitie-boekje. Hij denkt ernstig aan wat hij straks te doen heeft in het vissersdorp. 't Evangelie van de Heer Jezus brengen aan arme, onwetende mensen. In stilte bidt hij om de leiding van Gods Geest. Tante Dora kijkt dromerig om zich heen. Henkie's ogen staan slaperig. En het bootje drijft maar voort.
17 Opeens: we zijn er, zeggen de roeiers. Nu al? Ja hoor, er staan mensen op het strand om de vreemde gasten te begroeten. Een vrolijk geroep weerklinkt. Handen worden uitgestrekt om bij het uitstappen te helpen en er worden vragen gedaan, honderd uit. De mensen zijn zo blij, dat er in hun dorpje nu ook eens iets bijzonders gebeurt. Ze wonen zo ver van de grote wereld! Een oud vrouwtje streelt tante Dora langs haar blozende verbrande wangen. "Dank je wel, dat je tot ons gekomen bent," zegt ze. De oudste mannen lopen al spoedig druk met de zendeling te praten. "We hebben geen kerk," zeggen ze wat beschaamd. "We zijn maar arme vissers en ons getal is klein. En een kerk bouwen kost veel geld." ,,0," meent oom. ,,'t Is ook helemaal niet nodig. De Heer Jezus predikte ook zo maar aan 't strand of in een gewoon huis. Dat zullen wij vandaag ook doen."
De mensen lachen gelukkig. Er is een pleintje midden in het dorp. Zou 't hier wel kuruÏen? "Best, hoor," zegt oom. "Hoor eens," vraagt tante Dora haastig. "Wat doen we met Henk? Die verstaat van jouw preek niets. Zullen we hem maar spelen laten?" "Ja," zegt oom. "Laat hem maar spelen. Maar zet hem goed de pin op de neus, dat hij geen gekke dingen doet." "Doe jij dat zelf. Dan helpt 't veel beter." Nu moet Henk dus bij zijn oom komen. "Hoor eens mijn jongen-," begint oom. En dan zegt hij precies, zoals hij 't hebben wil. "Spelen aan 't strand, schelpen zoeken, pootje baden, dat mag. Niet verder dan tot de knieën in zee. En helemaal niet in een boot!" "Niet in een boot?" "Neen, want er zijn hier krokodillen en haaien in de zee. De mannen hebben 't me juist verteld. Kan ik op je vertrouwen, Henk?" ·" " Ja oom Hem. "Daar ben ik blij om. Ga dan nu maar wat wandelen. Tot straks, hoor I" Oom Hein stapt op de oude verweerde kist, die zijn preekstoel is en Henk gaat onder de hoge palmen door naar het strand. Hij is blij, dat hij weg mag gaan. Dat lange stil zitten, brr! En hij kent immers de taal van deze mensen niet eens! H~ hoort nog, hoe oom langzaam en duidelijk een lied voorzegt, dat de mensen zingen zullen. Maar voordat het eerste vers uit is, heeft Henk het strand al bereikt. Daar hoort hij het geklots van de
68
golven en het schuren van de vastgelegde prauw. Di~ trekt en rukt aan zijn touw, of hij er alleen van door wIl gaan. En wat is dat? Bij de boot zit een grote inlandse jongen. Dezelfde, die ook bij het roeien geholpen hee.ft. Nu moet hij hier zitten en oppassen, dat de boot met wegdrijft. Op de heenreis heeft hij geen enkel woord gezegd. Maar nu hij met Henk alleen is, durft hij wel spreken. Een beetje Hollands kent hij. Dat is gemakkelij~: En wat hij in 't Hollands niet kan zeggen, vertelt h~~ in 't Maleis. Met die twee talen door elkaar kunnen hlJ en de sinjo best een gesprek voeren. Eerst zoeken ze samen schelpen langs het strand. Dan klimt de jongen als een aap zo vlug in een kokospalm, grijpt een vrucht er af, slaat de noot stuk en laat Henk van het koele, zoete water drinken. Dan gaat hij een poosje op zijn handen lopen en dan weten ze niet meer, wat ze zullen doen. Stil zitten ze bij elkaar. De grote jongen piekert, waarmee hij nu nog' den sinjo bezig zou kunnen houden. Opeens schiet hem iets te binnen. "Daar ginds," zegt hij. "Daar ginds in de zee, is iets . " mooIs. "Wat dan?" vraagt Henk nieuwsgierig. "Zeetuinen," verklaart de jongen trots. "Onder water. Rood, groen, blauw, geel. En kleine visjes zwemmen er tussen. Ook rood, blauw, geel. Visjes met lange stekels aan hun bek. En sommige geven licht." 't Lijkt ongelooflijk, wat die jongen vertelt. Ja, voordat je het zelf gezien hebt, kun je 't niet geloven. Heuk
69
mcht van verlangen. Luchtig springt de jongen op. ,,~om maar mee," nodigt hij. "Kom maar mee in de prauw. Ik breng je er heen. Ik weet precies, waar ze .. " ZIJn. Henk kijkt om zich heen. Hij heeft zo'n zin om met de jongen mee te gaan. Maar ,,0, als de kerk klaar is, zijn we allang weer terug," stelt de jongen hem gerust. Ja, maar dat is het toch eigenlijk niet. Iets anders is er, wat Henk onrustig maakt. Hoor! De zeetuinen roepen! "Kom, kom, kom!" roepen ze. "Kom toch Henkiel We zijn zo vreemd en zo mooi! Zo iets krijg je misschien nooit van je leven meer te zien!" Net als de kali. Toen, op de middag van het grote ongeluk. Die riep ook aldoor: "Kom! kom! kom!" Vervelend is dat hoor, als je zo geroepen wordt! En als je er hoe langer hoe meer zin in krijgt! "Wat sta je daar te zeuren!" dringt de grote jongen. "Durf je niet? Ben je niet branie?" Henk krijgt er een kleur van. Hij niet durven? Hij niet branie? Nou, dat zul je dan 'eens zien. Maar - waar komt nu opeens dat andere stemmetje vandaan? "Niet doen, Henk! Niet doen, Henk!" roept het. "Denk aan wat je beloofd hebt! Pas op, Henk! Niet doen!" "Kom, kom, kom!" lokt de zeetuin. "Kom, kom, kom!" roept de boot. "Kom, wees branie," zegt de jongen. "Tida mau," zegt Henk dapper. "Ik wil niet."
70
"Nou mij ook goed." Verveeld gaat de jongen weer zitten. Hij had het leuk gevonden om aan die Hollandse sinjo zijn zeetuinen te laten zien. Nu wil de sinjo opeens niet. Raar kunnen die blanke kinderen soms doen! Enkele ogenblikken later weerklinkt er in het vissersdorpje weer gezang. Daarna gaat de kerk uit. Oom en tante komen naar het strand toe, zoekend naar hun jongen. Bevreemd zien ze, dat hij niet alleen is. "Hij was hier ook," legt Henkie uit. "Om op de boot te passen. Hij kan kunsten maken. Hij kan op zijn handen lopen." Oom praat even met den jongen. Hij kent hem wel van de catechisatie. "Ik wou hem de zeetuinen laten zien, meneer," vertelt de jongen. "Maar de sinjo wou niet. Hij zei: tida mau." "Zei je dat heus, Henk?" "Ja," knikt Henk. Heeft hij weer iets verkeerds gedaan? "Zo, heb je nu "tida mau" tegen de verleiding gezegd," gaat oom voort. "Flink zo, Henk! Nu kan ik zien, dat je op de goede weg bent. Tegen de verleiding mag je altijd "tida mau" zeggen hoorl" Een' uurtje nog blijven ze in de visserskampong. Het dorpshoofd zet sterke, zwarte koffie voor zijn gasten. Daar moeten ze van drinken. Anders zouden ze de man beledigen en groot verdriet doen. Andere mannen gaan grote kokosnoten en vis verzamelen. Dat alles moeten ze als geschenken meenemen naar huis. De halve boot laden ze vol, totdat oom zegt, 71
dat ze nu werkelijk ophouden moeten, want anders kunnen de mensen er niet meer bij. "Dat hindert niet, meneer. Dan blijf je maar bij ons. We hebben slaapplaatsen genoeg." Neen, dat zal toch werkelijk niet gaan. Ze moeten nu terug naar huis. En ze zullen maar dadelijk instappen en wegvaren, want in het Westen komen donkere wolken opzetten. En een regen- of onweersbui in een open boot dat zou niet aangenaam zijn! Er worden heel wat handen geschud. Er wordt "goede reis!" geroepen. En dan zet de boot zich weer in beweging. De roeiers zijn goed uitgerust en de prauw schiet er snel van jaar Oponthoud kunnen ze nergens meer maken, want de buien komen snel naderbij. Precies voor de regen begint te vallen, zijn ze veilig thuis. Moe en slaperig yan alle avonturen en van de zware zeelucht. "Mooie dag geweest," zegt oom tevreden. "Een heerlijke dag," meent tante Door. "Maar 't allermooiste van de dag vind ik, dat Henkie "tida-mau" heeft gezegd tegen de verzoeking." Ooms stem klinkt heel ernstig. Hij legt een hand op Henkie's hoofd en ziet hem vast in de ogen. "Je bent een flinke kerel, Henk! Als je zo door gaat, kun je een dienstknecht van de Heer worden." Henks ogen schitteren. Dat heeft nog nooit iemand tegen hem gezegd.
72
73
18 De dagen snellen voorbij. Er komen opgewekte brieven van moeder met goede tijding. Kleine Elly is al helemaal beter; haar wangetjes zien rood. En ze springt en zingt de ganse dag. Met moeder zelf gaat het ook goed. Een weekje nog in de berglucht, dan is ze weer klaar. Dan kan Henk weer thuis komen. Heerlijk zal het zijn, als moeder haar beide kinderen weer bij elkander heeft! Ze kan soms zo naar Henk verlangen I "Ben je niet blij, Henk?" vraagt tante Dora, nadat ze de brief heeft voorgelezen. "Jawel," zegt Henk. "Maar dan moet ik hier vandaan." Tante ziet zijn lippen trillen. Arme vent! Vindt hij 't zo akelig om hier weg te moeten? Is hij zoveel van hen allemaal gaan houden? Tante trekt hem naar zich toe en geeft hem een kus. En onderwijl bedenkt ze een plannetje, waar zij zelf ook 0, zoveel trek in heeft. 's Avonds in de slaapkamer praat ze er over met oom Hein. "Zou 't kunnen?" vraagt ze gespannen. lI't Kan," zegt oom. "Ha! gelukkig!" De volgende morgen wordt er haastig een brief geschreven naar het hotel in de bergen. Per omgaande komt er een brief terug. En eerst dan vertelt tante haar plannetje aan Henk. Ze zitten samen op de voorgalerij. Henk heeft juist keurig uit zijn schoolboek voorgelezen. In zijn sommen
74
heeft hij nul fouten gemaakt, dus mag er nu wel even worden gepraat. 't Is onze laatste leerrnorgen, Henk," begint tante D~~a. "Maandag ga je weer naar huis. Er is gisteren een brief van je moeder gekomen. Ze is helemaal beter. Ze verlangt erg naar je. En je vader en je zusje verlangen 00k. " Maandag al? En 't is nu al Zaterdag!" Tante schiet in de lach om het sippe gezicht van Henk. En meteen begint ze over haar mooie plannetje te vertellen. "Weet je Henk, wat wij bedacht hebben? Oom en ik? Nou? Weet je 't niet?" Henk zegt niets, maar zijn ogen zijn vraagtekens. Als we J'e eens wegbrachten, zeg l En als we dan eens " . dat Vin . den.?" een paar dagen bleven logeren! Hoe zou Je Henk springt op van zijn stoel. De kat vlucht weg met een reuzendikke staart. "Echt? Meent u het echt?" . "Ja, zeker. Oom en ik gaan je wegbrengen. Ik Wil dolgraag eens weer een grote stad zien. Er zijn een massa boodschappen te doen. En oom Hein wil graag eens met je vader praten over allerlei dingen. Je vader was onlangs maar zo kort hier. En dan kunnen wij er meteen voor zorgen, dat onze Henk veilig en wel thuis komt. Vind je 't prettig?" .. Prettig? 0, er zou niets prettigers te bedenken Zijn! Leren doen ze niet meer die morgen. Tante gaat koffers pakken en Henk moet uit alle hoeken en gaten van het huis en de tuin zijn speelgoed bijeen zoeken. Dat is een hele toer. want overal zit wat!
75
De Zondag is een prettige dag. Hij gaat met oom en tan~e mee naar de kerk. En verder is er een echte feest· maaltijd met alle kostjes, die Henk graag lust. "J~ galge~aal," zegt oo~ Hein, terwijl hij zelf terd~ge smult. " k Wou dat er Iedere dag een Henkie weg g1Og! Jongens, wat hadden we dan elke dag fijn eten !" "Ja, dat denk je maar," zegt tante Dora. En. 's ~aa.z:dagsmorgens gaan ze met hun drietjes ~p reIS. NIet In de hoge volle postbus, maar in een deftige gesloten auto; die heeft oom Hein met chauffeur en al van een rijke meneer mogen lenen! Weer, suist Henk van Balen dwars door het grote woe~te eIland. ,De watervallen herkent hij. En de tunnels. De Joelende kinderen en de logge zwijnen en de keffende hondjes, hij herkent het alles nog van de heenreis. Eindelijk, eindelijk, daar is de grote stad I De chauffeur moet langzamer rijden. Soms moet hij stoppen om de weg te vragen. Dichter en dichter komen ze bij, Henkie's huis. Zijn hart klopt er van. Moeder is daar Immers! .En vader! Zijn grote vader! En Elly, die weer gezond IS! Toe chauffeur, rijd wat harder! Henk gaat zo verlangen! Daar piepen de remmen. Daar wordt een deur opengegooid. Wijd, wijd open! Er komen mensen uit naar buiten stormen. Vader en moeder. Wie heeft Henk het eerst in zijn armen? Of gaan ze misschien om hun jongen vechten? "Mijn lieveling, mijn lieveling," fluistert moeder. "Wat heb ik naar je verlangd." Stilletjes veegt ze een paar tranen van haar wang.
76
Ze hoopt maar dat niemand het heeft gezien, dat ze van blijdschap huilen moet. "Wat ben jij groot geworden," zegt zijn vader. "Kolossaal!" Hij geeft zijn zoon een stevige handdruk. Precies alsofdie zoon een man is. Henks ogen schitteren. Of hij soms geen fijnen vader heeft! En dan gaan allen naar binnen. Lachend en pratend en vertellend. Er zijn bloemen in huis. Er is thee met gebak. Baboe kijkt even vriendelijk om de deur. "Dag sinjo!" zegt ze. ... In de hele stad is er die dag geen gelukkiger gezin, dan in het huis van de familie Van Balen.
Vreemde woorden ajo b!bek? branie djamboe-boom kali
mandi~n toe I vooruit I sl-amang eend soesa moedig djamboe: sappige vrucht, tida tlda-mau lets op appel gelijkend toko rivier
baden soort aap last, moeilijkheden neen Ik wil niet winkel
77
KINDEREN IN ZONNELAND Een serie leesboeken voor de christelijke school De serie bestaat uit de volgende deeltjes: I I III IV V VI
BIJ MOEDER THUIS . . Je leerjaar ALLEE UIT LOGERE 4e leerjaar BERGE EN ZEEËN. se leerjaar ATUUR EN ME SE 6e leerjaar HET EILANDE RIJK. 6el7e leerjaar ME SE • DIERE E 7e leerjaar PLA TE
67 77 90 82 95
blz. blz. blz. blz. blz.
99 blz.
Alle deeltjes geïllustreerd door Bep Wagner De beide eerste zijn doorlopende verhalen, de laatste vier bloemlezingen.
..