Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie. Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht. Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.
Thisfilm is supplied hy the KITLV only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first ohtaining the permission of the KITLV which reserves the right to make a charge for such reproduction. IJ the material ftlmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also he required for such reproduction. Application for permission to reproduce should he made in writing, giving details of the proposed reproduction~
SIGNATUUR MICROVORM: SHELF NUMBER MICROFORM:
MMETA 1226
,
Mijn aom Tom.
••
1
NEERBoaCH' BOEKHANDEL.
I
/. 33
.. .
"
.-'
-
cc,-
MIJN OOM TOM. DOOR
C. BROUvVER.
., ~
o o
~
.,
Cl
NEERBOS 'B' BOEKHANDEL. - :-
'Wij wonen buiten en zUn daarom vaak jaloersch op kinderen in de stad. Het kan op het platteland zoo o{lentonig zijn in het kille, donkere najaar. Er valt zoo weinig belangrijks voor, er is zoo weinig nieuws te zien, ,de avonden duren buiten zoo lang. Geen wonder dan -ook, dat als het klokje negen slaat, vele men chen er aan .denken gaan, om de zoete rust des slaaps te zoeken. Ik hield niet van vroeg naar bed gaan. Hoe blij -was ik, als ik 's avonds een mooi boek mocht lezen. Toch was er iets, waarvan ik nog meer hield. Ik 'hoorde zoo gaarne vertellen, en niem:md kon dat .zoo mooi, zoo boeiend als Oom. Oom luisterde naar clen naam Teunis. Maar hij was zeeman, en kwam vaak in aanraking met Engelschen, -die hem Tom noemden. En Oom vond den naam 'rom wel zoo mooi als 'reunis. Als mijn ouders een brief ontvingen, dat oom Tom -overkwam, sprong ik op van blijdschap. En mijn broertjes niet minder. De kleine Wim, een jongen van zes jaar, danste van pret. Oom was dan ook een echte kindervriend. In Rotterdam, waar hij woonde, kenden de buurkinderen hem allen; zij hielden van '1"'1'1'. UEU 'Y IU~SlSIHCII 'IISG TE ~EEnUOSC Ii .
5
4
Oom kon zoo gezellig praten. En hij had zoovee F gezien. Op school had h~ nooit vreemde talen geleerd,. maar h~ kon met Fransc hen, Engelschen, Duitschers· en Italianen spreken: met Engelschen vooral Oom Tom was den 29 co Augustus 184:0 te Hellevoetsluis geboren. Nu begrijp t ieder, ~at een jongen te· Hellevoetsluis, waar men eIken dag de zee kan zien, in rust of in woede, eer zeeman zal worden dan een jongen midden op de Veluw e, waar de golvende· zandzeebaren de heibewoners nooit zeeziek maken. Toch was Oom eerst niet voornemens het zeegat uit te gaan. Zijn vader wilde hem bestemm en voor den handel. Deze had een schuit, waarmee hij naar Dordrecht, Rotterd am en Gouda voer met fruit, visch en aardappels. Doch Tom had een broer, die ook op de schuit met vader meevoer. Met broer Leen kon Tom slecht opschieten, en daarom besloot hij z~n eigen weg te gaan. In Hellevoetsluis ontmo ette Tom een makker, die al een zeereis achter den rug had. Met dezen trok hij naar Rotterdam, om een plaats op een schip te zoeken. Nu, dat lukte nog al g auw. Aan de Boompjes lag de schoener "Argus " , kapitei n Cordia. B~i dezen monsterden beiden. 'rom als kajuitsjongen voor zeven gulden in de maand, en zijn kameraad als licht matroos voor dertien gulden. Of Oom blij was, dat hij zoo gauw en goed klaar was gekomen! Maar hij moest z~n geld verdienen, hij moest er voor werken.
Toen het schip nog in het stille water te Rotterd am 'lag, gaf de stuurman hem last om flesschen te spoelen . Hij deed het zoo schoon, dat de stuurm an den 12·jarigen zeeman op de schouders klopte en zei: "Tom, w~ zullen het wel eens kunnen worden." In die dagen bestond De Nieuwe Waterw eg nog niet. De schepen moesten in het Voornsche kanaal door paarde n naar Hellevoetsluis getrokk en worden, om daar .zee te kiezen. Het schip vertrok in ballast naar Hellevoetsluis. Binnen de sluizen werd de "Argus " gemeerd. Tomla g nu met het flink-getuigrle, nat-geverfde schip in z~n vaders tad. Of het hart hem ook klopte! Hij gevo eld~ zich iemand van gewich t tegenover de jongens aan .(Ien wal. "Kajuitsjongen! zeven gulden in de maand ! Op weg naar vreemde landen !" "Kijkt, jongens!" klonk het aan den wal, "daar heb je Teun ook." W at benijdden ze hem! Wat verlangden ze met hem .de wijde zee op te varen, zoo ver van hier. Maar, hun vader was niet zoo goed als ]je van Teun, en hun moeder was al te bang: meenden de kleine Hellevoeters. "Teun, " zei kapitein COl'dia, "ga nu straks naar huis om je plunje te halen, jongen !" Met vasten tred stapt hij van de plank, en loopt Daar huis. De kist met kie eren wordt ingepakt, en
6
7
straks brengt vader ze naar boord. Een bed ~aTh zeegras volgde straks. De kapitein verzocht vader, of hij even in de kajuit wilde komen. Daar beloofde de zeeman, dat hij goed. voor den jongen zou zorgen. Alles was gereed aan boo~d van den II Argus". Maar de wind was tegen, na drie dagen wachtens keerde · deze. Ze zouden dan afvaren. Vader, moeder en zus Emma kwamen afscheid nemen van den jongen matroos. Moeder bracht een grooten snipperkoek en een dozijn sinaasappe1s mee. "Teun, zul je wel goed oppasssen, en eIken Zondag in je Bijbeltje lezen?" 'reun beloofde het. Of hij woord gehouden heeft? Dat weet ik niet. Onverschillig was hij Dlet voor God en Zijn gebod. Wel weet ik, dat oom Tom later een zeeman was, in wien de vreeze des Heeren woonde.
een stad in Klein- \..zÏ'. Met een goeden wind werd de tocht aanvaard. Een flinke bries dreef het schip naar den wijden Oceaan. Tom leerde spoedig de ellende der zee kennen. Och, wat werd die arme jongen zeeziek. Zeeziek, zijt gij dat weleens geweest? Dan scheelt men niets en men scheelt alles. 't Is benauwd, 't is om te stikken, men denkt, dat men
Het oogenblik van scheide'n was gekomen. Met tranen in de oogen sprak moe lel': 'renn, pas toch altijd goed op, mijn jongen." Zus Emma huilde ook. r.Kom, meid! huil niet. Ik hoop terug te komen,. en dan breng ik wat moois voor je mee." "Jongen! zul je ons zoo spoedig mogelijk schrijven?" "Ja, moe! en nu, gezondheid! Ik moet aan boord" de plank wordt al ingehaald." Met volle zeilen stevende de "Argus" de Noordzeein. Hij moest een groote reis maken, heel naar Sn::yrna,
sterven gaat. Tom was meor dood dan levend. Hij zou die zeeziekte wel aan een ander cadeau hebben willen geven, vooral toen de kapitein zei: "Tom, ga de erwtensoep bij den kok halen!" "Och, och! hoe zal ik dat klaren ?" fluisterde onze kajuitsjongen. "Pas op, Tom, dat je de soepterrine niet laat vallen, want dan krijg je van ju ffrouw Driestreng." 'rom wist wel, wat dat beteekende. Dan kreeg hij slaag met een niet dun touw. "Jacob," sprak de vrouw van den kapitein tot haar man, "Jacob, do jongen is zoo zeeziek, hij kan het niet doen." "Wat, zeeziek! gekheid, daaraan moet hij maar wennen. Vooruit, Tom! naar den kok, anders word je nooit een flink zoeman." Gelukkig bracht h~j de soep zonder to vallen of te storten goed en wel in de kajuit. 11 Tom, lust je ook een bord erwtensoep?" "Da.nk u, kapitein, ik heb geen eetlust." "Nu, jongen, je krijgt niets anders, hoor!"
8
9
"Jacob ! laat den jongen maar naar zijn kooi gaan." "Ja, zeker, vrouw! maar eerst moet hij de borden wasschen. " "Jacob! hij zal de borden breken." "Kom, kom, hij wil zeeman worden. Eerst borden wasschen, en dan naar de kooi, zeg ik." Gelukkig werd geen bord gebroken. "En nu naar de kooi! Flink zoo!" klonk het bevel. Of Tom blij was. HU liet het zich geen tweemaal zeggen. Spoedig lag hij onder de wol en weldra sliep hij heel gerust. Reeds om vijf uur 's middags klonk het: "Tom! theewater halen; heb je het gehoord, ventje?" "Ja stuurman!" riep Tom uit zijn kooi. Veel zin had hij er wel niet in, doch hij zat in het schuitje en moest meevaren. Gelukkig niet meer zeeziek, ging hij naar den kok om theewater. Maar op het dek gekomen. zag hij de hooge zeeën aan- en afrollen. Een dier zeeën rolde over het schip, en druipnat kwam Tom met den theepot in de kajuit van den kapitein. r,Jongen, jij durft!" zei de juil'rouw. "Ik ben doornat, ju.fl·rouw." "Kom," zei de kapitein schertsend, "daar knapt een mensch van op. Een b:td is gezond, vooral voor een jongmensch." "Ja, kapitein! maar natte kie eren zijn zoo lekker niet." "Heb je honger, Tom?" "Ja, kapitein." "Nu, dat is ferm. Eet wat scheepsbeschuit met rook·
vleesch, en drink een kop thee. Straks neem je de tafel af en dan ga je weer naar de kooi. Je bent van nacht vrij van de wacht, en morgen om zes uur zal de stuurman je roepen. Dan weet je je werk, nietwaar? Vloer aanvegen, stof afnemen en het ontbijt gereed zetten." 's Morgens was het nog stormweer met hooge zeeën, toch tegen den middag bedaarde de wind . Eindelijk bereikte men Smyrna; de stad had destijds geen haven om te lossen. De lading steenkolen werd in lichters gelost. Nu kreeg het schip weer een groote beurt, het werd geboend, gedweild, dat het een lieve lust was. Tom had van den stuurman gehoord, dat men een volle lading v\jgen en rozijnen zou innemen. Nu, dat was voor een Hollandschen jongen om van t e watertanden. Wie houdt er niet van heerlijke vijgen en roz\jnen? Ge moet weten, dat een zeeman zegt: "W at ge vaart, waarvan ge eet!" Het mijn en het dijn worJt weleens niet ten volle onderscheiden. 't Is af te keuren, maar de handelaars in fruit en Zuidvruchten kunnen ervan spreken. De koopman in Smyrna kende de menschen, en daarom deed hij den matrozen toezegging van een ton vijgen en eenige tientallen kilo's rozijnen, op voorwaarde, da.t de zeelieden van de lading zouden afblijven. Het accoord werd gesloten en ook gehouden, wederzijds.
10
11
:Maar llet duurde eenige dagen voor geladen zou worden. Wat was Tom blij, toen de goede, vriendelijke kapiteinsvrouw, die als een moeder voor hem zorgde, op zekeren morgen zei: "Zeg , jongen, ga je nu eens flink wasschen, van top tot teen, hoor! dat de menschen zien kunnen, dat je een Hollander bent; trek je Zondagsche kleeren aan en dan ga je met mij en den kapitein naar den wal. Dan zul je zien, wat je nog nooit gezien hebt. Heel wat anders, wat mooiers dan op de Hellevoetsluische kermis! Hier klopt men je geen centen uit den zak voor de nietigste dingen, onder de onnoozelste aanbevelingen. Denk aan den kermisgast, die heel wat volk in zÜn tent lokte, en tal van stuivers in zÜn zak zag glijden, onder den uitroep: "Hier kunt ge zien, wat ge nog nooit gezien hebt: een Braziliaansehen aap, gevangen in d binnenlanden van Afrika. Als hij vreet, doet hij zijn bek open!"
"Tom, Tom! ik kan zien, dat je veel van je oudershoudt. Dat vind ik ferm!" "Zou mijn moeder de pantoffels niet mooi vinden?" ,,~Iooi? Misschien al te mooi. Ze zal er wel zuinig op zÜn, en ze niet eIken dag dragen."
Tom wies eh zich, trok een schoon overhemd aan, haalde zijn net gepoetste laarzen, en zag er uit, dat men hem door een ringetje kon halen. Toen ging ons drietal aan den wal. Tom had zÜn porte-monnaie niet vorgeten. Het eerste, waaraan hij dacht: was, om wat moois te koop en voor zÜn moeder. Al spoedig stonden zij stil voor een choonen, grooten winkel , bazar genoemd. Daar dunde Toms beurs op zichtbare wijze. Voor moeder kocht hij een paar Smyrnapantoffels met gouddraad gestikt; voor zus Emma een Smyrna-werkmandje en voor vader een keurige pijp.
De Grieken en de Grieksche vrouwen en meisjes in Smyrna vond Tom aardige menschen, die trokken hem aan. :11aar van de Turken was h~i echt bang, ze zagen er nor8ch, onvriendelijk uit. Gehuld in een langen mantel, het hoofd gedekt door een tulband, die een kaal-geschoren schedel verborg, stapten zÜ trotsch voort, meenende, dat zij alleen de hoeren der schepping waren, en dat de andere volken om hen bestonden. En dan die Turksche vrouwen! :11en kon alleen baar donkere oogen en beIder witte tanden zien ; zo droegen een witten doek of sluier over het boofd, zood at kin en hals zelfs voor het oog verborgen waren. En die rrurken waren niet te vertrouwen ook rrom zou ze des a.vonds niet gaarne ontmoet bebben. Soms vielen ze de vreemdelingen aan en beroofden ze. Eenige maanden geleden hadden ze nog een En gelsch kapitein beroofd en vermoord. Zijn matrozen vonden het lijk achter een grooten boom liggen. Den volgenden dag mocht Tom met de matrozen de stad nog eens gaan bezien. De stuurman wist er even goed den weg als in Rotterdam. "Om de stad goed te overzien," zeide deze, "moeten we den berg beklimmen, jongens." Dat werd goed gevonden. Maar aan clen voet van
12 den berg stonden tal van ezels met hun dr\ivers. Voor zoo weinig geld wilden de laatsten de matrozen naar den top brengen, dat besloten werd het er eens van te nemen. Daar zaten ze allen, de tocht ging langzaam bergopwaarts! Het duurde ruim een uur, voor zij er waren. Maar, wat ze zagen, loonde de moeite dubbel. Hun eigen schip konden ze op de reede nauwel\jks ontwaren. Een groot Amerikaansch oorlogsschip geleek een kleine schouw met een paar boonenstokken tot masten. Op den top stond een reusachtig kasteel met groote vertrekken, een sterke gevangenis en tal van loopgraven. Op het ploin stond een groot vrouwenbeeld, dat de Turken als mikpunt voor hun pistolen gebruikten, en daardoor zeer beschadigd hadden. Die Turken schijnen echte vernielers. Niet alleen dat zij hun eigen haardos afscheren, maar zij berooven ook de kruinen der heuvelen en bergen van de sierlijke boom en en planten. De vlakten en dalen rondom Smyrna zijn heerlijk, lachend schoon, maar de hoogten daarnaast lachen niet, in haar verminking grijnzen ze den bezoeker aan als een kaal-geschoren Turkenkop, die zijn tulband verloor. Toen de matrozen den berg afdaalden, hadd en de ezels een dubbel voordeel: ze gingen naar beneden en naar huis. Soms vreesde Tom, dat hij van zijn lastdier zou aftuimelen. Hij begreep, dat er nog andere dingen waren, pijnlijker en lastiger dan de zeeziekte. Men hield nog even halt bij een vooruitspringende
13 rots, waar in de schaduw van een ouden cypres een eenvoudig gedenkteeken stond. Hier wás het graf van Polycarpus. Daar stond eens het Ohristenkerkje, door hem gesticht. In het jaar 177 werd Polycarpus, bisschop van Smyrna, door de Romeinen levend verbrand. Levend verbrand? Waarom? Wel, Polycarpus was een Ohristen, en dat was een misdaad in de oogen der Romeinen. Een Ohristen, meende men, was een gevaarlijk mensch. De Romeinsche Stadhouder daagde hem voor zijn rechterstoel, en eischte: "Heb toch meelijden met uw hoogen ouderdom j zweer bij den Keizer te Rome im vloek Ohristus, dan zal ik u vrijlaten." Uaar Polycarpus antwoordde: "Ik heb 6 jaar mijn }'feester gediend en nooit heeft Hij mij eenig leed gedaan j hoe zou ik dan ~u mijn Koning vloeken, die mij zalig gemaakt heeft?" De 'tadhouder ont tak in woede j hij liet dien koppigen gr~jsaard, wij zeggen: dien standvastigen Ohristen, levend verbranden. Zijn asch ruste in vrede! De "Argus" keerde weldra naar Rotterdam terug. Bij de Engelsche kust werd een Hollandsche loods opgenomen, die het scheepje naar de Hollandsche wateren zou sturen. Of Tom blij was, hij kende dien man. "Loods," zei hij, "weet je ook, hoe het met mijn vader en mijn moeder gaat? Zijn ze er nog wel aan toe?"
14 "Voor zoover ik weet, Teun!" zei deze, "is alles wel!" Eindelijk viel de "Argus" de Goeree binnen. Na .eenige uren werd het schip in de sluis te Hellevoetsluis vastge meerd. ,,'rom," zei de kapitein, "loop nu maar eens gauw naar je moeder, doch kom spoedig terug. We moeten vandaa g nog naar Rotterd am." Wat stond moeder vreemd te kijken! Hoe blij was ze. Haar Tom had zijn oerste reis zoo flink volbracht. Hoe fris h zag hij er uit! Verdriet had hij niet gehad. :Met jnffrouw "Driestreng" had hij geen kennis gemaak t. Daar komen de geschenken: de pijp, de pantoffels en het werkmandje! Ze werden bewonderd en heel netjes bewaard. Maar Tom moest weel' weg. De paarden werden VOOl' het schip gespan nen, en daar gleed de "Argus" door het Voornsche kanaal. In Rotterd am werd do lading gelost. De reeder had geen reden om te brommen op de matrozen, dat ze te veel "gehapt' hadden. Tom monsterde af, d.w.z. hij werd eervol ontslagen, op zUn verzoek, als kaj uitsjon gen. De kapitein rekende af. E n Tom ging mot. 33 gulden in zijn zak naar moeder toe, plus een rijksdaalder fooi, die hij bij het verlaten van het schip van de goede, vriendelijke .kapiteinsvrouw kreeg. Of 'rom blij was! Dat begrijp je. Ik wensch allen jongens, die gaan varen, heel ver van hier, zulk een gelukkige, eerste reis toe!
15 Tom ging nu voor eenigen tijd naar moeder , met een volle portemonnaie en een blakende gezondheid . Zes weken bleef hij in Hellevoetsl uis. Wat keken niet alleen de jongens van Z\in jaren, maar ook de groote menschen op, toen Tom hun vertelde van hetgeen hij gehoord en gezien had. Maar Tom begreep , dat h\i nog te jong was om te renteni eren. Daarom maar weer naar Rotterd am, het toevluchtsoord voor Hollandsche jongens, die hun geluk op zee willen beproeven. Lang behoefde hij niet te zoeken. Vriendelijk van aard, beleefd van natuur, met een gezond voorkomen, maakte Tom op de kapiteins een goeden indruk . In de maand November 1 52 hadt ge hem kunnen zien op den schoener "De Arend". Het schip werd verhaald van de Leuveb aven naar de Oudehaven. Daar moest het een groote lading aardappels inneme n. De aardappels waren in dat naj aar overvloedig, goedkoop van prijs en goed van kwaliteit ; zij kostten toen é 'n gulden 50 cent per Hectoliter, franco thuis. Voor vele moeders is dat om te waterta nden, zoo goedkoop zijn ze niet meer. Een Rotterdamsch koopman besloot eenige duizenden mudden naar West-I ndië te zenden. Als h t wat meeliep, kon hij er een aardig sommetje op verdienen. 't 'peet Tom, dat het geen vijgen en rozijnen waren ; de matrozen zouden nu heusch niet te veel "happen" . N a een voorspo edige reis van slechts 17 dagen bereikte men de reede van Portorico, in die dagen een Spaansche bezitting.
16 De kapitein wilde naar den wal, en Tom mocht tot zijn blijdschap, bootgast wezen; hij kwam dus van 'zelf ook op vreemden bodem. Daar de kapitein heel wat zaken had af te doen, kon Tom op zijn gemak de stad in wandelen. Portorico was een prachtige stad met schoone weO'en en .sierlijke parken. De paden waren met gOUdkleur~e, schitterende steentjes bedekt. De schoone winkels hadden een rijke uitstalling; hier groote vruchten die de voorbijgangers deden watertanden; daar visschen zoo groot als kabeljau w en zoo heerlijk als zalm; ginds voorwerpen uit marmer gehuuwen. Maar het sch00nst waren de goud- en zilverwinkels. De Spanjaarden schenen niet al te best te vertrouwen: door een ijzeren hek met een dito poort kwam men eerst in den winkel. Een paar dagen later vernam Tom. dat er een s~!erengevecht zou gehouden worden. D~ kapitein gaf n zu matrozen toestemming er heen te gaan, mits zij voorzichtig waren voor de Spanjaarden. Dezen waren echte twistzoekers en stonden spoedig klaar hun dolk te trekken. Net niet te veel geld in hun zak verlieten ze het schip. Voor 60 centen kregen de matrozen een plaats, vanwaar ze alles uitstekend konden zien. Stel u voor, een groot gebouw, koepelvormig en schitterend van goud. Om een hoog ijzeren hek, dat een ruim strijdperk, met zand bedekt, insloot, bevonden zi h naar achteren oploopend de verschillende zitplaatsen. B{jna 2.500 menschen zaten daar onder de vroolijke tonen der Spaansche muziek, het oogenblik
17 verbeidend , dat de hooge deur van de menagerie (dierenverzameling) zou open gaan. Een zijgedeelte was ingericht tot een soort stal, waar eenige prachtige stieren stonden, wel gevoerd, schoongewass hen, krachtig van lichaamsbouw, mot oogen fonkel end van ongeduld om de kracht hunner horens te beproeven. Op de voorste rij zaten rijke Spanjaarden met hun vrouwen en volwassen dochters. Hun schoon gewaad, de bO'ouden sieraden met schitterende diamanten trokken het oog dor eenvoudige Hollanders, die nog n~oit zooveel rijkdom en weelde bij elkander gezien hadden. Doch, daar wordt een deur geopend. Een luid er.. schitterend trompetgeschal laat zich hOOI'en, Het rumoOi', dat er in het gebouw heerschle, maakt plaats voor een diepe, bijna adomlooze stilte. Ruiters, in ouderwetsch kostuum gekleed, rijden het strijdperk binnen. In statigen optocht, al buigend voor de aanwezige menschen, bereid don zij de scha,ro voor op de dingen, die komen zullen. Na een kortö pauzo wordt een andero deur geopend, on een stier komt hot strijdperk binnenstormen. Verbluft door de talrijke blikken, die het op zich gericht ziet, blijft het dier midden in den kring staan, ondor luid gebrul den grond met zijn voorpooten opwoeiend. Nu krijgt de stiel' de ruiters in het oog, die, te paard gezeton, hem met vooruitgostoken lansen opwachten. De oogen der paarden zijn met een dook omwonden. Do ruiters, picadors genaamd, hebben tot taak den slier op te winden on wo deod te maken. M. O. T.
2
1 De menschen geraken in angstige spanning. Hoe zal de stier zich houden? Zal hij tot den aauval overgaan, of de vlucht nemen? Daar strekt de stier de voorpooten uit, als wil hij een aanloop nemen, buigt den kop naar beneden, en .... . krijgt een lichten stoot met de lans. Nu zal hij er woedend op los gaan, denkt men; ma,ar neen, de stier keert zich bedaard om en wil torugkeeron naar den stal. "Laffe stier!" klinkt het van alle kanten. Het beest wordt uitgeAoten en uitgejouwd. De picadors, clie hun vijand kennen, blijven echter op hun post, en houden . hem in het oog. Weldra kel;lrt hij terug. Hij laat oen vroeselijk gebrul hooren, on loopt recht op een picador af. Slechts een behendige wending van het paard redt ruitor en ros van een wissen dood. Doch welk een oorverdoovena gejuich klinkt thans uit het volk op ? Ziodaar in de afgesloten ruimto een man met witte zijden kousen, met korte wollen broek, en een met zilver bestikte jas. Hij zal den stier torgen. Balletjes gekleurd lint vliegen voor don kop van het dier, zoodat hij er geheel in verward gerankt.. De stier wordt steeds woedender. Dikwijls gaan de horons van het dier rakelings l angs den man heen. Iodor oogenblik staat het te vreozen, dat hij zijn roekeloosheid met het leven zal moeten boeten. Een dook wordt over den kop van het dier geworpen, met een dolk wordt hem menige stoot toegobracht.. De stier brult en trapt als een razende op den grond.
19 Het slotstuk vangt aau. Tegenover den stier staat een man, in vuurrooden mantel gehuld, mot een degen in de hand. Het zal nu beslist worden, wie het winnen zal: do matador (de strijd or) of do sti~l'. Een paal' seconden staan beiden roerloos tegenover elkander. Het publiek wordt ongoÇl uldig. De stiet· rent aan, de matador springt op zij, maar brongt het dier een gapond e wondo too. Nog één aanval; onder luid gebrul valt de stier noer en sterft. N II bereikt de opgewondenheid van het publiek het toppunt. Er schijnt aan het geschreeuw en het gejubel geen einde te komen. Straks komen eenige rijk versierde muilozeIs, met bolletjes behangen, don cir us binnen om den gevalIon stier weg te sleepen. Zonder dit weg leepen zou het spel niet volmaakt zijn. Hoe hl' oder het blo dige spoor is, dat or achter blijft" hoo afschuwlijker paarden en stiér gewond zijn, des te prettiger vinden het die menschen. \.rmo monschen, die in . zulk een bloedig spel, in zulk een dierenfoltering genoog n scheppen! Zoo dacht Tom er ook over. Hij rilde ervan. Maar de pret was nog niet afgeloopen. ' t 'l'weede bedrijf zou aanvangen. De deur van de menagerie ging open, en een reusachtige stier stoof woedend naar binnen, het stof voor zijn pooten opjagond. Het was, of bet publiek een voorgevoel had van het naderend onheil. ,,'t Lust mij dan ook niet," zei om Tom, "u alles
20
21
kleuren en geuren te verhalen . Laat ik kort zijn. De matador, nu gekleed in een zwarte toga mot witto bef, sarde het beest. 't Duurdo niet lang, of de ongelukkige man hing op de horens van den stier. Deze slingerde hem heen en weer, en weldra lag de matador dood ter aarde, badend in zijn bloed, bedekt met wonden." Foei, een luid hoera weerklonk tel' eere van den stier. Is het geen schande? Het lijk werd in een mand gelegd. De knechts hadden eenige strikken om elen kop van den stiel' geworpen, en hem onder levensgevaar met grooto inspanning naar den stal teruggeleid. De muilezels mot belletjes behangen sleepten de mand met hot lijk weg. Zoo bloedig eindigde bet volksfeest. Tom vertrok. Den ganschen nacht droomde hij er van.
uur naar het hospitaal in de stad vervoerd worden. Daar naderen een paar hospitaal-verplegers met een ziekenmand. Tom werd er in gelegd, en straks vinden we den i3-jarigen knaap in een groote ziekenzaal. nIk kreeg," zei Tom, neen bitter drankje in om te braken. Een verpleger zei me, als ik dat maar doen kon, dan zou het wel schikken. En gelukkig, ik braakte." Den volgenden morgen telde Tom 45 zeelieden, welke op die zaal als koortslijders verpleegd · werden. Menschen, uit alle oorden der wereld: Spanjaarden, Franschen, Engelschen, Noren, Portugeezen. 's Middags werd ook de kapitein krank binnengebracht. Veertien dagen werden ze daal' zorgvuldig verpleegd, en met Gods hulp herstelden ze langzaam . En Tom had reden om dankbaar te wezen. Want hoeveel van die 45 zeelieden, denkt ge, werden door den dood weggemaaid? Tom had ze geteld, en zei, toen hij vertrok, dat er 31 aan de gevreesde gele koorts bezweken waren. De hospitaal-dokter ried den kapitein en Tom aan, naar hun schip terug te keeren. Als zij zich eenigszins ontzagen, konden ze na acht dagen volkomen gezond zijn. Zij werelen per rijtuig naar hun schip gebracht en hielden hun kajuit. Kort daarop koos "De Arend" het ruime sop. Spoedig was Tom in staat naar boven te gaan. Hoewel nog te zwak om te werken, kon hij van tijd tot tijd aan het roer staan. Ook de kapitein kreeg zijn krachten terug, en het scheepsvolk was blij beiden weer gezond te zien. M. o. T. 2*
III
De balve lading aardappels werd in Portorico gelost. Met de rest zou men naar Hayanna, de hoofdplaat van het eiland Cuba, vertrekken. Daar aangekomen, vernam de kapitein, dat de zoo gevreesde gele koorts er in hevige mate heerschte. Het volk werd tot de grootste voorzichtigheid aangemaand, vooral in het gebruik van vruchten en drank. Helaas, arme Tom! Vel' van buis, zonder moeder om hem op te passen, bleef hij op zekeren morgen in de hangmat liggen. Een dokter werd gehaald en deze verklaarde, dat de jonge matroos de gele koorts had. Tom sidderde. Hij mocht niet op het schip blUven, maar zou binnen een
22
23
De kapitein dankte zijn volk voor de goede zorgen en de zorgvuldige verpleging. Hij liet hun diensten niet onbeloond. ,,'rom, Tom! we hebben een zware reis achter den rug, jongen!" "Ja, kapitein! mijn moeder zou geen uur slapen, als ze wist, hoe naar ik geweest was!" "En nu, jongen! met God het roer gewend naar Rusland !"
~token. Daar stond zware boete op. Geen kapitein
Naar Rusland! Tom had al zooveel vreemds van Rusland hOOl'en vertellen, dat hij nieuwsgierig was, wat daar te zien zou zijn. Een land met vele ruwe menschen en een strenge regeering, een land mot volle gevangenissen en ruwe soldaten. Meer dan 0 dagen zeilden ze van Havanna naar Kroonstad, de voorhaven van St. Petersburg. De Finsche Golf, waaraan Kroonstad ligt, is wel 4 à 5 maanden in het jaar ontoegankelijk vanwege het ij . Maar 't was nu in het laatst van Mei, er was thans geen ijs te bekennen. Als Oom 'rom over Kroonstad spreekt, speelt hem steeds een lach om de lippen. En geen wonder, daal' heeft hij een heldenstuk uitgehaald. Laten we het hem zelf vertellen. "Kroonstad was in 1853 een vuile stad, waarin niet veel moois te zien was. De schepen, die daar voor den wal kwamen, mochten aan boord volstrekt niet
(
2ó "Jongen, dan heb je aan geen beetje genoeg, is 't wel ?'~ "Zooveel behoeft niet, geef mij maar 6 roebels." "Hier, Tom! maar wees voorzichtig, brand je handen niet." ,,'k Zal wel oppassen, hoor!" De Amerikaansche ' kok was naar zijn schip teruggekeerd, en had een Afrikaan, zoo'n neger, zwart van top tot teen, ter_bewaking bij het eten en de kooktoestellen geplaatst. Tom lachte. Hij was klaar. Den anderen koks in de nabijheid topte hij een hal ven roebel in de hand, en haalde een hunner over den Afrikaan uit te zenden om een boodschap. Deze was zoo onnoozel dit te doen. En binnen vijf minuten was de soep, het gebraden vleesch, en de gekookte aardappels aan boord van "De Arend." De potten, pannen en het forruis verdwenen eveneens. Dat muisje zou wel een staartje hebben. 't Was niet onduidelijk, wie dat gedaan had. Tom had den vorigen dag op zijn neus staan kijken, zood at het vermoeden dadelijk op hem viel. Gelukkig lag het Amerikaansche schip zeilree, anders had het er voor Tom niet. zoo mooi uitgezien, om naar het Russische kookhuis te gaan. De ruil is niet kwaad," zei de kapitein.
"
De Arend" vertrok weldra naar St. Petersburg, de hoofdstad. Petersburg was een prachtige stad ; maar Tom vond, dat het Russische volk vuil en onzindelijk was; in dit opzicht zijn het broertjes van de Turken.
"
De kerken in Petersburg waren prachtig van bin.nen en van buiten. De vergulde torenballen kon men bij helderen zonneschijn uren in den omtrek zien. 't Viel Tom op, dat in de maand Juni nog vele Russen in een dikken pels gewikkeld waren. Sommigen 'schenen dien des wint6rs te dragen tegen de kou en
2G
27
De kapitein vreesde, dat het dier tegen zijn schip zou aan komen. Wat dan? Ja, wat dan? 't Kon kantelen, 't kon een lek bekomen! De zwaardvisch had het schip bemerkt en voel' er vlak langs: met zijn kop gedeeltelijk boven water. "Jongens I" zei de kapitein, "laadt de draaistukkent de scheepskanonnen , en schiet ze tegelijk op het monster af." Dat was wat moois voor Tom. "Yoorzichtig aan!" klonk het.. Kruit en kogels werden voor don dag gehaald. Dedraaistukken werden geladen. De lont werd in het kruit geworpen. En daar ging het: boem, boem, boem! Tom lachte, dat hij schudde. De kop werd geraakt, verbrijzeld, en de zwaardvisch verdween in de diepte. ~Ien zag hem niet meel'. "Ja, jongens I" zei een matroos, "ik heb eens gegevaren op een driemaster naar Australië. Je weet., dat is een land met zeel' vele eilanden. Daar moet jewezen, om bang te worden van visschen. Vele geleerde· heel'en, die nooit de zee en een grooten visch gezien hebben, zeggen, dat Jona onmooglijk in den buik van den visch heeft kunnen zitten. Maar aan Kaap de· Goede Hoop heb ben ze wel eens een visch gevangen,. die een echten Engelschen soldaat met zijn uniform aan in zijn maag had zitten. Zie je, die heeren weten. niet, welke zeemonsters er zijn. "In Australië dan gingen eens eenige inboorlingen op een groot vlot van het eene eiland naar het andere. "Daar het vrij diep lag vanwege de vele menschen,.
was het er heel gevaarltik op. Temeer toen zich daar eon haai vertoonde: een haai, zoo'n bloeddorstig zeedier. Spoedig zagen de arme menschen er twee, drie. Soms sloeg het water over het vlot. De haaien naderden. Zij hongerden naar een prooi. En waarlijk: een el' van was zoo brutaal met een vaart te komen aanzwemmen, en pakte een man beet. Weg was hij, hij werd levend verslonden. Zoo grepen de haaien verscheidene mannen. Verweer was nutteloos. De aanval duurde voort, tot het vlot, ontdaan van zijn last, hooger kwam te liggen. Toen konden de haaien er zoo gemaklijk niet meer bij I" ,Op een onzer reizen," sprak de stuurman, "hebben we eens een haai gevangen. Hoe we dat klaar speelden, zal ik u vertellen. "Dagen achter elkander zagen w~j een kolossalen haai, die ons schip volgde, loerende op buit. We kregen van den kapitein toestemming om te trachten het monster te vangen. Een sterke ijzeren haak werd aan een ketting vastgemaakt. Aan den haak sloegen we een stuk vleesch. Aan den ketting bonden we een sterk lang touw. "Toen alles klaar was, lieten we het aas in de zee O'lijden, in het gezicht van den haai, die voortdurend aan de oppervlakte van het water zich vertoonde. In een oogènblik zag men een hevige beroering van het water in de richting van den visch. Hij daalde in het heldere water en zwom naar het schip. Toen wierp hij zich op zijn rug, opende zijn geweldige kaken, en verzwolg aas, haak en ketting.
2
29
"Een sterke ruk aan het touw, dat door ons aan het schip was vastgemaakt, deed den haak diep in het lichaam van den haai dringen. Het dier worstelde met al de kracht, die in hem was, om los te komen. Ma1r, het touw was sterk, en de matrozen trokken als één man het dier naar het schip. Zoo werd het eenigen tijd meegevoerd, tot ten laatste de kracht hem begaf." Het eene praatje volgde op het andere. En wilde Oom Tom alles verhalen, wat hij in de Spaansche zee hoorde van de monsters der diepte, dan zou hij wel een boekje kunnen vullen.
Zeer bereid willig werd een mand met 300 versche haringen afgestaan. Die beestjes zwommen eenige uren geleden nog in het zilte nat. En versche haring en dan gebakken, wie zou niet watertanden bij de gedachte er spoedig in te zullen happen? De roeiboot stak weer af. Weldra groetten de beide schepen elkander met de vlag. "En nu aan het bakken, jongens!" klonk het commando van den kapitein. Dat behoefde geen tweemaal gezegd. Of de visch lekker smaakte, zoo vers eh en zoo veel!
't Was op den terugtocht j men zeilde cl wars door de Noordzee, toen men twee Hollandsche vischschepen bemerkte. 't Was midden in de haringvangst, de zee was zeer kalm. "Tom," iei de kapitein, "ik zal de roeiboot uitzetten j durft gij met een paar matrozen naar den hoeker roeien om een zoodje versche haring te gaan vragen ?" "Wel zeker, kapitein! met alle pleizier," antwoordde Tom. Het roer van "De Arend" werd gewend. De boot werd uitgezet. "Hier, jongens! neemt voor den schipper van het vischschip wa.t mee. Met geen leege handen aankomen, hoor! Hier zijn zes flesschen Spaanschen wijn. En nu, stoot af!" Kalm schoot de ranke boot over de wateroppervlakte. En na eenige minuten lag ze aan bakboord van den hoeker. Het bleek de "Dankbaarheid" uit Vlaardingen te zijn.
N a oenige lange reizen rustte 'rom eens uit in de ouderlijke woning. Maar wetende, dat een jong menseh niet op de wereld is om te luieren of te rentenieren, begon hij er over te denken om het zeegat weer uit te gaan. Tom's vader had goeden schik in het gedrag van zijn jongen, en het deed hem pijn bij de gedachte, dat Tom weer vertrekken zou. "Tom! je moest eens een jaartje thuisblijven. Dan kun je bij mij als knecht op de schuit komen varen. Ik kan je best gebruiken." Tom besloot aan den wensell zijns vaders te voldoen. Deze dreef in die dagen een vischhandel op Rotterdam, In het laatst van Februari 185-:1: zien we Tom op de vischschuit van zijn vader. Met een belangrijke lading schelvisch en kabeljauw, all e springlevend, vertrokken zij naar de Rottestad. ~et was lang vriezend weer ge-
30
31
weest, do.ch bij hun vertrek bego.n het regenachtig t& wo.rden. In den laten avo.nd werd, o.m de zware ebbe, het anker o.p de Maas bij Delfshaven uitgewo.rpen. Vader en zo.o.n gingen naar hun ko.o.i o.m wat te slapen. 's Mo.rgens in de vro.egte ging Tom boven op het dek kijken, en wat zag hij? De schuit zat geheel in het. zwaro drijfijs. Zij ko.nden er zich met geen mo.o.glijkheid uit werken. Wat nu gedaan? Gelukkig nadert een sleepboo.tje. Vader vro.eg den kapitein, ho.eveel het ko.steu moest o.m het schuitj& naar de Leuvehaven in Ro.tterdam te sleepen? ' 11 Vo.o.r 25 gulden breng ik je bij het vischv lo.t aan de Markt te Ro.tterdam," was het antwo.o.rd. 1125 gulden is mij wel wat veEll. Kan het niet minder?" "Niet o.f graag, schippertje. Gauw besluiten, o.f ik sto.o.m naar buiten."
schelvisch en kabeljauw binnen Rotte's veste zo.o. duur verko.cht. To.m's vadflr wreef zich vergeno.egd in de handen. Zijn 25 gulden sleepko.sten had bij spoedig terug. En de vischvro.uwen, ze hadden wel duur ingeko.cht, maar ze zeiden: 11 Dure visch maakt een go.ed daggeld ." To.en ze bij den afslager kwamon afrekenen, liet To.m's vader ze allen o.nthalen o.p snipperko.ek en sterke ko.ffie. De damos geraakten daardo.o.r in zulk een go.ede luim, dat een harer vo.o.rstelde den schipper in trio.mf naar zijn schuit te dragen. Het voorstel werd met algemeene stemmen aangeno.men. De schipper mo.est cr aan gelo.o.ven, tegenstribbelen hielp niet. To.m lachte, dat hij schudde.
Er lag geen scheepje aan den wal. Er was geen levende schelvisch o.f kabeljauw te bekennen, in het vischlievende en vischsmullende Ro.tterdam. 's Mo.rgens keken de afslager en de vischvro.uwen niet vriendelijk: een dag zo.nder visch was een dag zo.nder verdienste. De vakgeno.o.ten van Kaat Mossel waren dan o.o.k wat blij, to.en schipper Ho.ek met zulk een flinke lading binnen kwam sleepen. Een langgerekt, veelstemmig "heee!" was de wel· gemeende welko.mstgro.et. De afslager sto.nd o.p zijn po.st, de visch werd binnengedragen in groo.te manden. En daar ging het o.p een bieden. Nog noo.it waren
,, 'tKwam mij," vertelde Oom To.m, ; later no.g te pas, dat ik met visch go.ed o.p do ho.o.gte was. Want spoedig daaro.p vertro.k ik IDl't een driemaster als matro.o.s tegen een maandgeld van 18 gulden naar Oo.st.lndië. Dat was met' een zeilschip eon lange to.cht, hij duurde 95 dagen, dat was go.ed o.m geduld te leeren." In die dagen, dat men van verveling niet wist wat te doen, besloten de kapitein en de scheepsdo.kter te gaan visschell. Spo.edig lagen cr 2::> gro.ote visschen als kabeljauwen o.p het dek. "Kapitein ," zei een matro.os, , jo mo.est Tom een to.n en wat 'zo.ut geven. Hij is o.p do ho.o.gto van de vischbereiding. Dan hebben we wat zo.utevisch in vo.o.rraad!" "Dat is heusch geen kwado gedachte; To.m, ko.m hier, mijn jo.ngen. Verto.o.n je kunsten I" To.m sleep een mes, maakto do visschen scho.on, sneed
11 I,
32
33
ze in stukken, legde ze in een ton en zoutte ze. Meer dan 80 stuks werden gevangen en bereid. Voor de bemanning werden er vijf gebakken. En 't kon niet ontkend, de Zuider-kabeljauw smaakte ook best. De kapitein gaf een paar rijksdaalders aan den flinken Tom, die van alle markten thuis was.
Ik, als O'e trakteert," riep een matroos. " Afgesproken !" De matroos springt van zijn paard. De varkens zitten op zijn hielen. Hij grijpt de pet, doch zij grijpen zijn jas. Ilij kwam er niet zonder kleerscheuren af. Nu blijven de paarden voor en de wilde varkens verstrooien zich. Nog zenuwachtig door de vervolging dier dieren, rijden zij onvoorzichtig op een armoedige hut van bamboes af, om daar wat drinken te vragen of te koopen . Maar de matrozen schijnen niet te begrijpen, dat zoo'n hu.t niet zoo stevig is als een Hollandsche woning, van baksteenen opgetrokken. Een hunner rolt met kracht - of het moedwil of ongeluk is, weet ik niet - tegen die hut aan. En, 0 wee! krak, krak! een paal breekt, het dak stort in en het hutje verandert in een bouwval. Een oude Ualeische vrouw strompelt brommend de hut uit. Zij beduidde den matrozen) dat het zoo maar niet aanging om iemantÎs hut en huisraad te vernielen. Z~ eischte schadevergoeding. De matrozen waren billijk: een zeeman heeft geen kwaad hart. Ze leggen elk een blinkenden gulden op de hand der vrouw. Maar ze is niet tevreden. ,,'t "\Vordt een duur grapje," zegt Tom. "Laten we haar elk nog een halven gulden geven," z 'gt de tuurman, "als zij ons aanklaagt b~ den residont, komen we el' niet zoo goedkoop af." Zoo gezegd, zoo gedaan! Het oudje was tevreden. De matrozen konden nu nog drinken krijgen op den koop tOA.
De reis naar Oost-Indië behield voor Tom een eigenaardige herinnering. Na de lossing der lading in Batavia, kreeg de kap:. tein order naar het Zuiden van Java te varen. Daar moest koffie geladen worden voor Amsterdam. In de Wijnkoopersbaai kwamen maal' enkele schepen in een heel jaar binnen. Er lag niet ver van de kust een klein dorp, waar weinig te zien was. Er stonden 25 kleine huizen, een groote woning voor den resident ell een kazerne voor 25 kolonialen. Op een Zaterdag-middag kreeg 'fom verlof met den stuurman en twee matrozen naar den wal te gaan. Zij zouden daar paardrijden op die mooie, kleine Javaanscho ponnies. 't \Vas schoon weer, en daarom besloten zij ver het land in te rijden langs schoone bosschen. Daar waren ze vel' weg' geen menschelijk wezen was ergens te bekennen. Doch I welk geknol' hoorden ze daar? 't Was om van te schrikken. Plotseling zien ze een troep wilde varkens op hen afkomen; misschien wel 50. "Rechtsomkeert! jongens," roept de stuurman, en in gestrekten draf rijden ze terug. Na eenige minuten verloor de stuurman zijn pet. "Wie durft mijn pet oprapen ?" zei hij.
34
35
Op de terugreis naar het vaderland werd het schoone ·eiland St. Helena aangedaan. Daar werd water en levensmiddelen ingenomen. En nu de tocht hoopvol aangenomen. Hoopvol ? Ja. Niemand vermoedde iets van de vreeselUke ramp, die de bemanning treffen zou. Spoedig nadat St. Helena uit het gezicht was, begon het op zee onstuimig te worden. De wind stak op, de golven rolden, het schip slingerde heen en weer. Tijdens een vliegenden storm gaf de kapitein bevel om de boven marszeilen op te binden. 't 'Vas nacht! Acht matrozen klommen op de marsra in het pikdonker. Tom zat heelemaal in het nokje van de ra. Hoe naar! Maar, wat gebeurt daar? De marsra breekt in twee stukken. De matrozen tuimelen naar beneden, alle acht. Tom brak een been, de anderen waren min of meer gekwetst, maar het ergste was: één matroos viel dood op het dek. De arme man was niet meer.
de gedachte, dat ook 'hij dood had kunnen wezen. Den volgenden morgen zou een treurige plechtigheid aan boord van het schip voltrokken worden. De doode zou begraven worden, begraven in het hart der zee. De zeelieden voeren niet, zooals dA hineezen, hun lijkkist met zich mee, waarin ze bij cen onverwachten dood kunnen gelegd worden. Als een zeeman ver van de kust sterft, wordt zijn lijk aan dc zee toevertrouwd. De doode wordt in een grooten lap zeildoek gewikkeld, deze wordt toegenaaid. Daarna wordt hij in zee geworpen ..... Ge begrijpt, als de kapitein een Christen is, gaat dat alles niet zwijgend toe. Dan wordt een woord van herinnering gewijd aan den doode, cen woord van ernst gericht tot de levenden; dan klinkt ook over de wijde wateren de Psalm: "Gelijk het gras is ons kortstondig leven!" - Dan wordt er op gewezen , dat ook VOOl' de dood en, elie in de zee neerdalen en in den Heere ontslapen, eens de ure der opstanding komen zal. Want, de zee zal haar dooden weergeven ~
Een vreeselijk gezicht: die arme zeelieden kreunend en kermend naast hun dooden makker. Gelukkig was er een flink dokter aan boord. Eerst werd de doode onderzocht. Helaas! zijn lot was afgesneden on voor eeuwig beslist. De gekwetste matrozen werden verbonden. Toms been werd gezet, maar dat ging niet zoo gemakkelijk. Het schip werkte en slingerde geweldig. 'tKostte Tom vreeselijke pUn, maar die wilde hij gelaten dragen bij
De zeelieden leefden lang onder den indruk. D e gewonden herstelden langzaam. :h1:aar met Tom ging het niet vooruit. Zeven dagen duurde het ongunstige weer. Eindelijk kwamen ze te Nieuwediep binnen. Tom ging met zijn gebroken been naar het hospitaal. ZUn kameraden monsterden af en gingen naar huis. 'Vat
36
was Tom ook gaarne naar zijn moeder gegaan ! Het schreien stond hem nader dan het lachen. Maar, als hij dacht aan den matroos, die dood uit den mast was gevallen, dan kon hij niet murmureeren. Hij hoopte, dat zijn been met Gods hulp zou genezen, en dan kwam alles. terecht. Twee maanden, negen lange weken, lag Tom in het hospitaal. Een ding zal Tom nooit vergeten. Terwijl hij daar in het ziekenhuis lag, kreeg hij vaak bezoek van een bejaarden man. Het was een eenvoudig, vrijmoedig Christen, die wist, dat God wil, dat ook in de ziekenhuizen Zijn Woord van troost en genade gebrac ht wordt. Het was zijn lust op die plaatsen der menschelijke ellende het licht des Evangelies te laten schijnen. Die man knoopt e een vriendelijk gespre k aan met Tom, en liet hem al de wederwaardigheden van de bange zeereis verhalen. Hij stelde daar oprecht belang in. Doch hij vond menig aanknoopingspunt om Tom te wijzl'ln op den Almachtige, die zijn leven had willen sparen. "En waarvoor, mijn vriend, zou God u gespaard hebben ? Weet ge dat wel ?" Tom haalde de schouders op. "Omda t God u nog tijd wil p;even om u te bekeerenl" En straks knielde de man bij het bed van Tom neder. Hij bad voor het herstel van diens been en voor het lIerstel van alle menschen, die in het hospita al lagen. In hét eerst spotte men ' met dien man. Maar dat veranderde. Later kwamen ze uit zichzeI ven om den:
37 man staan ten einde te luisteren naar hetgeen hij sprak. Hij verkondigde hun do blijde boodschap der genade, en wees op Jezus, den groot n geneesheer voor lichaam en ziel. Eindelijk kon Tom op twee krukke n "'aan. Hij verliet het hospitaal on bleef nog 14. dagen in een logement. Tom was blij, toen hij ten langen leste naar moedor mocht gaan. ,,'rom," zei moeder, "nu ga je toch niet meer naar zee ?" "Dat weet ik niet, moeder! Het hangt er van af, hoe het met mijn been afloopt." Eerst drie maanden later kon 'rom zonder stok loopen. Hij hielp nu zijn vader op de binnenvaart. Zijn moeder hield een winkel in kruidenierswaren. Menige kapitei n kwam daar vaak belangrijko inkoopen doen. En Tom kon meermalen op een buitenkansje rokenen, waar hij den kapiteins oen dienst bewees . Hij kon splitsen en knoopen, en was zeel' handi g in het optuigen van schopen. \Vaar hij zoo vaak in aanrak ing kwam met kapiteins, was het niet te vorwonderen, dat de lust hem te sterk werd om weel' zee te kiezen. Hij bleef varen tot zijn 18u jaar, toen hij voor goed afmonsterde. Evenwel niet om thuis te blijven, maal' om in dienst te treden van het land als ze loods. Veertig jaren lang g~leidde llij de schepen bij storm en schoon weer, bij mistigen en heldel'en hemel van Rotterd am naar zee, van den Nieuwen \Vaterw eg naar de Theems.
38 Oom is thans reeds meer dau 70 jaar. Hij leeft nu stil in een onzer zeesteden, waar schepen aankomen en vertrekken. Want de zee is en blijft zijn element. Niet zond er aandoening leest hij vaak in zijn Bijbel, met de gedachte aan zijn verleden: Zij , die de zeo bevaren met sdiepen , rijk beI'Tltcbt, zien op de (' roole baren Gods wij she id, g un st en macbt. Daar' loe ren zij de Jmin J es HOllron klaar belllerken, en in de di epe palin Zijn g rooto wonderwerken, 11 ij wekt, niet sle ,bls le sp reken ee n -'torl11wind \'oo r hun oog; dan Ileeft het al, da n sleken de go lven 't hoofd olli hoog, Xu ziet men 't scbip de lucht, dan weel' den afgrond naad'ren ; hun hart gee rt r.u cht op zuch t , hun blood verstijrt in (Ie aad'ron. Zij danse n, wag,>' le u, vall en gelijk een dronke n mali; de wij sheid van hen allen , hoe grool, bezwijkt er van, Doch, toell r.ij, in 'tgeted, tot 18rels Heer zich wendden, h eert hen Zijn arm ge red uit angsten en ellendeu, II ij doet den storm bedaren ; de golven zwijgen stil ;
30 "Nu rijst de vreu gd, de baren zijn effen op Gods wil. Nu wijkt verslagenheid na 7.ooveel an gsti g slaven , Daal' liod ben veilig le id t in hun begee r'(le hul' n, Laat zulken ee r be\\'ij r. n aan 's Jl oo ren gnllst o n macht , en al Zijn wond'roll ]ll'ij7.cn \' 0 0 1' 't Illens(' helijk ~e8 Ia c h t.