SIGNATUUR MICROVORM: SHELF NUMBER MICROFORM:
BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD MOEDERNEGATIEF OPSLAGNUMMER: MASTER NEGATIVE STORAGE NUMBER:
I MM69L-00062
Snellen, Agatha Timon's avontuurlijke vliegtochten; een verhaal voor kinderen van 6-9 jaar; met gekleurde platen van O. VERHAGEN I Agatha Snellen. - Gouda: Van Goor, 19XX.87 p.; 21 cm De wonder-serie.
Signatuur van origineel I Shelf number of original copy: Mcc689N Signatuur microvorm I Shelf number microform: MMETA0863
MMETA 0863 Filmsoort I Size offilm: Beeldplaatsing I Image placement: Reductie moederfilm I Reduction masterfilm: Startdatum verfilming I Datefilming began : Camera-operateur I Camera operator:
16 mm COMICI lID
\'S : I c3· 7· 2000
\
lJ \ • fI
("
111\
\l l \I \I ~'~\rj~f\mil~
1111\\\\\\\ 111\\
00244101
III \ I~
DE WONDER-SERIE V~~======~~===V
TIMON'S AVONTUURLIJKE VLIEGTOCHTEN
~
L Ol
O·
. ,
(6-9 JAAR)
cc , "
TIMON'S AVONTUURLIJKE VLIEGTOCHTEN EEN VERHAAL VOOR KINDEREN VAN 6-9 JAAR DOOR
AGATHA SNELLEN MET GEKLEURDE PLATEN
VAN O.VERHAGEN
1
GOUDA -
G. B. VAN GOOR ZONEN
I ,
l:-.f
I HOUD
BLADZIJDE
EERSTE AVO TUUR. aar het bo ch. De Kalong TWEEDE AVO TUUR. De Pa ar . . . . . . . DERDE AVONTUUR. Bijzondere vliegtocht van Timon . VIERDE AVO TUUR. Met tooverachtige nelheid. . . VIJFDE AVO JTUUR. De Olifanten. De Pasanggrahan. Het Javaansche Schubdier . . . . . . . ZESDE AVONTUUR. Een inland che Jongen en een Maleische Beer. De Kantjil. . . . . . . ZEVE DE AVO TUUR. Kennismaking met Olifanten ACHTSTE AVO TUUR. Een ontmoeting van Matjan. De Olifanten bedreigd EGE DE AVO TUUR. Het Feest . . . . . . TIE DE VO TUUR. Ieder verleit een verhaal ELFDE VO TUUR. Paniki zit gevangen. Afscheidsbezoek van Moeder en Zoon . . . . . TWAALFDE AVO TUUR. aar Palembang .. . . . DERTIENDE AVO TUUR. Matjan in gevaar. De Kalongs komen te hulp . VEERTIE DE AVONTUUR. Vertrek en Thuiskomst . . . . . . . . .
I
5
h
13
I
i
18 24
28
33 38 46 52 57
67 72 77 83
EERSTE AVONTUUR.
I I
1
Naar het Bosch. De Kalongs. Het was alles heel vreemd! Timon reisde vooruit met den trein naar zijn oom en tante, die hij in Djokja zou vinden. Zijn vader en moeder zouden later komen; in Djokja waren zijn oom en tante er niet, maar wel een bediende, om te zeggen, dat ze pas na eenige dagen kwamen. Wat nu te doen? Hij wilde niet terug keeren. Eindelijk verzond hij maar het telegram van goede aankomst, dat zijn vader zelf voor hem had opgesteld en ging alleen naar het hotel. Dat vond hij niet naar, hij kende daar de menschen.
6 Onderweg kwam er een Oud Vrouwtje naar hem toe, hetzelfde vrouwtje, dat hij in
afstaan, zoodat je weer de dierentaal zult kunnen verstaan. Kom van avond aan het raam van Je slaapkamer!" en ze was verdwenen. Timon was heel verheugd over dat bericht! Wat zou hij weer veel kunnen genieten!
Tosari had gezien, toen hij in het bosch was met den tammen tijger Matjan en den aap Sim. Ze zei: "Timon, ik breng je de groeten van den Slangenkoning, hij wil je zijn kroon nog eens
1
I
"Waren Matjan en Sim maar hier, dan zou het veel heerlijker zijn!" zei hij bij zichzelf. Tegen dat het donker werd, ging hij naar zijn slaapkamer, hij keek door het open raam en waarlijk, daar stond het Oude Vrouwtje. "Hier, Timon," zei ze "hier is de kroon, doe die weer als ring om je vinger. En hier heb je een tooverstafje!" "Een tooverstafje? Wat moet ik daarmee doen?" vroeg Timon. "Dat zal ik je later wel zeggen, volg me nu maar !" "Maar ik moet de menschen hier in het hotel toch eerst waarschuwen!"
8
9
"Dat zal ik wel doen, ik maak dat in orde. Kom nu!" Timon stak nog enkele dingen in zijn zakken, sprong uit het raam en ging met het V rouwtje mee. Ze liepen een heel langen tijd, tot ze aan een bosch kwame~, daar sloeg het Vrouwtje een smal pad in, door dieren gemaakt. Ze liepen weer een langen tijd en kwamen eindelijk bij een plaats, waar enkel struikgewas groeide. Daar nam het Vrouwtje een fluitje uit den zak en floot eenige keeren heel hard. Van alle kanten kwamen er dieren aan en vóóraan ... Timon kon het haast niet gelooven.... vóóraan liepen Matjan en Sim. Timon stond eerst als verstijfd met open mond naar zijn vrienden te staren, toen viel hij Matjan om den hals en schudde Sim de hand: ,.Matjan, Sim, 0 hoe heerlijk, nu eerst ben ik echt blij met mijn ring! Maar hoe komen jullie hier?" "Het was in ons bosch in Tosari niet meer veilig, er kwamen zoo veel menschen en toen
zijn verscheidene dieren weggetrokken. Na veel omzwerven kwamen we in dit bosch aan, de g~ko is ook meegegaan. Tegelijker-
~
/
-
'6
'~"' ,<)i! .7-~,
tijd hoorde Timon boven zich in den boom een geratel en daarna het geroep: "Tokè, tokè!" Toen viel de gekko naar beneden, juist op Timons schouder. "Dag beste Gekko," zei Timon, "ik ben blij, dat ik je ook weer zie! En waar is Mies, de boschkat?"
10 "Die wilde niet meegaan, die is te veel aan haar bosch gehecht." Nu stootte het Oude Vrouwtje Timon aan en zei: "Ga nu nog verder met mij mee, en de anderen ook!" Ze ging hen vóór door het struikgewas en bleef eindelijk staan onder een heel hoogen boom. Aan een tak hingen vier kalongs (vliegende honden). Eén van hen zei: "Dag Timon, de Slangenkoning heeft ons laten zeggen, dat wij op jullie moesten wachten, de andere kalongs zijn al weggevlogen of liever gefladderd, want we zijn toch vleermuizen, al zijn we groot en al noemen de inlanders ons Boerong mälam of nachtvogels. Wij vier heeten: Kioeang, Haloewang, Kapauk en Paniki. Ik zelf ben Paniki." "Wel, beste kalongs, ik ben heel blij, je te .zien, ik heb een boek, waarin verschillende honden staan, je kop lijkt op die van een heel goedigen herdershond en je hebt mooie, groote oogen. Maar, waarom moeten jullie op ons wachten?"
11
"Wel, de Slangenkoning wil, dat jullie morgen een vliegtocht op onze ruggen maakt." "Hoe kan dat?" vroeg Timon verbaasd. "Nu, als je op onzen rug stijgt, word je zoo klein als je hand eh Matjan wordt net een klein katje." "Ja maar," zei Matjan, "is het wel goed, dat ik meega, de menschen houden niet van mij en dat is gevaarlijk voor Timon." Toen zei het Oude Vrouwtje: "Ja Matjan, de Slangenkoning wenscht bepaald dat je meegaat, je zult je wel eens klein moeten maken, maar Timon heeft een tooverstafje, waardoor dat gemakkelijk gaat; ook vliegen jullie door het tooverstafje met verbazende snelheid." "Nu, dan is het goed," zei Matjan. "Dus ..." zei Paniki, "wij gaan dan nu ons maal zoeken, morgen vroeg laat ik Timon op mijn rug allerlei hier in de buurt zien, en morgenavond gaan wij gezamenlijk op weg,
12 zoodra het donker wordt." De kalongs sloegen hun vlieghuiden uit, maakten hun klauwen los uit de boomschors en fladderden heen. Timon, die op school in de rekenles had leeren schatten, zei bij zich zelf: "Vliegwijdte wel anderhalve Meter, dan het lichaam van een groote kat en de kop van een hond, het is merkwaardig!" Toen de kalongs weg waren, maakte Sim een bed voor Timon en ging zelf boven in den boom slapen. Timon legde zich neer met den gekko, die de insekten van hem weg hield, op zijn schouder, en Matjan ging op jacht. Het Oude Vrouwtje was geheimzinnig verdwenen.
TWEEDE AVONTUUR.
De Pasar. Des morgens werd Timon wakker en k~ek om zich heen. De gekko zat nog op zijn schouder en niet ver van hem af in de struiken lag Matjan te slapen. Dicht bij hem lagen heel veel vruchten: Manga's, vijgen, druiven en vooral bananen. Toen de gekko zag, dat Timon wakker was, klom hij gauw in den boom en begon te ratelen en te roepen. Hij had zich den heelen nacht stil gehouden ter wille van Timon en nu kon hij zich eens flink uiten. Sim kwam van den boom af, hij vertelde, dat de kalongs de vruchten daar voor Timon en hem hadden neergelegd. Samen gebruikten ze een heer-
14
15
lijk maal, terwijl Sim allerlei grapjes maakte. Eindelijk zei Sim: "Als je wilt gaan baden, ga dan beneden naar de kali." Timon deed dat, het was een heerlijke opfrissching! Toen hij zijn kleeren weer had aangetrokken, zag hij op den weg een pikol-paardje met een inlander er bij. De man riep Timon aan en vroeg hem, of hij mee wilde rijden naar de pasar; dat nam Timon gretig aan, hij zette zich vóór op het paard en reed heerlijk verder Op eens begon het paardje te praten: "Heel graag wil ik je dragen, maar het is toch onvoorzichtig van je, zoo maar met een vreemde mee te gaan! Als ik je raden mag, ga dan op de pasar vlug weg, wanneer je ten minste iets van waarde bij je hebt, want de man is heel begeerig. Voor mij is hij goed, daarover heb ik niet te klagen, maar ik wil niet, dat je er in loopt." "Dank je wel," zei Timon, "ik zal het doen!" Timon dacht er aan, dat hij zijn ring
bij zich had en zijn gouden tooverstafje, hij hield dus zijn linkerhand maar in zijn zak. Op de pasar gleed hij vlug van het paardje af, zei: "Dank je wel!" en was verdwenen. De man riep nog: "Wacht even!" maar Timon hoorde niet naar hem. Timon drentelde met zijn ééne hand in den zak over de pasar. Het was een aardig gezicht, al die inlandsche mannen en vrouwen in hun kleurige sarongs en baadjes, die gehurkt van alles verkochten: rijst, visch, vruchten, sambals en meer andere zaken. Hij had daar al een tijd rondgeloopen en vele verkoopers pakten in en vertrokken al weer, toen hij in de buurt van een rijken Chinees eenige onrust opmerkte. Tot zijn verwondering keken velen naar hem en wezen op hem. Het paardje, waarmee hij gereden had, stootte hem met den kop
16
17
aan, hinnikte zacht en zei: "Ga gauw weg, ze zijn een gouden ring kwijt en denken, dat jij dien hebt!" Timon zette het op een loopen en vele
De mannen waren stil blijven staan en hadden in de grootste verbazing gekeken naar hetgeen gebeurde. Een man zei: "Het is een kalong." "Neen, dat kan niet," zei een ander, "kalongs vliegen niet overdag, het is Garudo, de heilige vogel van Wisnu." "Ja, het is Garudo, de heilige vogel!" zei een derde. Nog lang daarna, als de inlanders in de kampong 's avonds gehurkt zaten vóór hun bamboehuisjes, vertelden ze aan elkaar en aan hun kinderen, van wat er dien dag op de pasar gebeurde.
mannen achter hem aan. Hij liep den kant uit van een bosch. Uit het bosch kwam op eens een aap aangeloopen, het was Sim en ... hoog in de lucht kwam een kalong aangevlogen: "Paniki!" riep Timon verrukt. De kalong vloog daarna laag bij den grond, Timon en Sim gaven elkander de hand en zoodra ze den kalong aanraakten, werden ze zoo klein als een muis. Paniki vloog weg met Timon en Sim op zijn rug.
TimoD.
2
19
DERDE AVONTUUR.
Bijzondere Vliegtocht van Timon. Dat de kalong zoo te rechter tijd was aan komen vliegen, kwam door Sim die angstig was geworden, toen hij Timon op het paardje had zien zitten. Hij was Paniki gaan waarschuwen, die juist thuis kwam van zijn nachtelijke tochten. Matjan had boven op den heuvel angstig uit staan kijken en was heel blij, dat Timon weer terug was. Sim zei: "Matjan, dat was onvoorzichtig van je, de menschen hadden je daar van uit de verte kunnen zien!" "Ja maar, Sim, ik was ongerust en daarbij,
het gevaar voor mij is niet zoo heel groot, de kleuren van ons, tijgers, zijn dezelfde als die van het bosch, dat weet je toch wel." Timon ging gezellig bij Matjan zitten, terwijl genoten hij en Sim weer van de vruchten. Eindelijk zei Paniki, die dicht bij hen was: "Kom Timon, nu begint onze tocht, daarna kun je weer bij Matjan en Sim uitrusten, en, als het van avond donker wordt, gaan we gezamenlijk een heel langen vliegtocht ondernemen naar Zuid-Sumatra." "Zuid-Sumatra!" riep Timon verrukt, "daar heeft vader vroeger gewoond!" Timon steeg weer op den kalong en die vloog met hem weg. Het was heerlijk boven in de lucht en alles onder hem leek zoo klein. Wat was er veel te zien: Links van hem lag Djokja met den kraton van den Sultan en rechts de kampong, waar hij 's morgens was geweest, heel in de verte zag hij rook van vulkanen. "Nu gaan we naar de Zuidzee," zei de
20
21
kalong. Nadat hij een heelen tijd gevlogen had, zag Timon de zee vóór zich. Al uit de verte hadden ze een gebrom gehoord, dat was de branding van de woeste golven tegen de rotsen.
derop wilde pauwen en dan apen, die uit de bosschen kwamen en langs het strand liepen, alsof ze wat zochten. "Ze zoeken krabben," zei de kalong, "die zijn hier zoo veel en de apen houden er van." Hier en daar zagen ze ook kleine inlandsche jongens, die vliegers oplieten. Daarna vlogen ze den kant uit van Djokja. Timon zag beneden zich suikerfabrieken en groote tuinen met suikerriet en langs de heuvels rijstvelden, sawahs in terrassen boven elkaar, hij zag rijst, die in bloei stond, halfrijpe rijst en geheel rijpe rijst. Juist waren velen bezig, die te oogsten, de vrouwen als voor een feest gekleed. De vrouwen plukten de halmen, de mannen legden ze aan bossen en de opzichter telde de bossen. Ieder mocht er wat van meenemen. Toen de oogsters Paniki zagen, weerklonk er een gejuich: ,,0, de heilige vogel!" riepen ze allemaal. Verder op den weg kwam een btuidsop-
"Hoe prachtig!" zei Timon, "wat een verschil met de zee bij ons te Probolinggo, die gewoonlijk zoo rustig is!" Nu vloog de kalong een eind boven de zee en Timon zag een steilen rotswand; verscheidene mannen daalden met ladders neer langs dien rotswand, dan langs netten en weer langs ladders tot aan de oppervlakte van de zee, daar zwommen ze langs een koord een grot in. . "Wat doen ze daar?" zei Timon verbaasd. "Ze halen eetbare vogelnestjes," zei de kalong. ,,0 ja, daar heb ik op school van geleerd!" zei Timon trotsch. Ze vlogen al weer over het strand heen en Timon zag wilde geiten op de rotsen en ver-
22
23
tocht van verschillende kanten, de optocht van den bruidegom was nog ver weg, maar de optocht van de bruid kon Timon duidelijk zien: Vooruit dansten een paar clowns met mombakkes voor, het lijf heel dik gemaakt, en met reuzengroote, opgevulde handschoenen, die er bij bengelden; daarna volgde inlandsche muziek en dan zes jongens met boompjes van gekleurd papier, daarachter de bruid te paard, geheel versierd met gele bloemen en ten laatste rijtuigen met familieleden. De kalong vloog er vlak boven. Toen ze Paniki zagen, stond de heele optocht stil en ze riepen allen: "De vogel Garudo, dat geeft geluk!"
van van avond, dan vliegen we lang achter elkaar en heel wat vlugger dan nu." Ze streken neer op den heuvel. Timon steeg af en ging naar Matjan toe. Weldra waren allen in diepe middagrust.
Toen Timon riep: "Veel geluk! Veel geluk!" strekten ze verrukt de handen naar boven, ze dachten, dat de vogel tot hen riep. Al gauw was Timon weer ver weg van de bruidsoptocht en Paniki vloog terug naar hun eigen bosch. Hij zei: "Nu flink uitrusten, Timon, voor den tocht
25
VIERDE AVONTUUR.
Met tooverachtige Snelheid. Tegen zonsondergang werden de kalongs onrustig, ze maakten zich gereed, weg te fladderen. Paniki riep aan Timon, dat ze allen op den heuvel moesten komen. Daar steeg Timon op Paniki, Matjan op Kloeang, als klein poesje en Sim op Haloeang. "En wie komt er op mij zitten?" zei Kapauk.
"Dat doe ik!" zei de gekko en klom dadelijk op hem, de gekko behoefde niet veel kleiner te worden. Nu begon de vliegtocht in een rechte lijn achter elkaar. Het ging nu waarlijk met tooverachtige snelheid, het tooverstafje deed zijn invloed gelden. De zon was ondergegaan, maar het was niet donker, want de maan was opgekomen. Al gauw scheen het maanlicht op een reusachtigen bouw met terrassen en galerijen en een klokvormigen koepel in het midden. Maar ze zweefden steeds verder en Timon zag onder zich bosschen en ravijnen en watervallen, daarna thee- en koffielanden. Doch door de snelle beweging werd hij slaperig en zag langzamerhand niets meer, toch had hij aldoor het besef, zich goed vast te houden. Ze vlogen over een plantentuin met palmen en bloemen, een bamboelaan en een 'vijver met roode waterlelies.
26 Hij wist niet, hoe lang ze gevlogen hadden, toen hij onder zich de lichten van Batavia zag en al heel gauw de zee. De kalongs vlogen nu wat lager en Timon zag veel booten, ook prauwen van inlanders met eigenaardige zeilen, hij zag bruinvisschen epspringen en hier en daar een kaaiman, die zich verlaat had en den mond van een rivier ging opzoeken. Dan vlogen ze weer over land. Eindelijk streken ze neer op den Goenong (heuvel) niet ver van Lahat. Het was drie uur in den nacht. Allen stegen ze van de kalongs af en hadden ze weer hun gewone grootte. 0, wat voelde Timon zich wonderlijk stijf! Paniki zei: "Onze voederplaats is niet ver af, we zullen gauw wat vruchten brengen, Timon, voor jou en Sim. ' En weg vlogen ze.
Z vlogen over
eCIl
plant nlllin met puimen en bloemen ...
29
den, er waren kleine en groote olifanten, ze liepen door het veld heen en weer en het was alsof de jongere met elkaar gingen VIJFDE AVONTUUR.
De Olifanten. De Pasanggrahan. Het Javaansche Schubdier. Timon keek om zich heen. Van den heuvel af had men een prachtig uitzicht. Naar het Westen was de vulkaan Dempo, die telkens een rookpluim uitstiet, naar het Zuiden bosch en beneden hen een groot veld alangalang. Op eens stond Timon als stom van verbazing: "Matjan, Sim, kijk toch eens!" riep hij. De gekko zat op Timons schouder en riep: "Tokè, tokè!" alsof hij wou zeggen: "Ik ben er ook nog!" Toen ze goed keken, zagen ze beneden zich een heele kudde olifanten, die al nader kwamen en onder aan den heuvel halt hiel-
spelen: ze liepen elkaar achterna en, als er één den ander had ingehaald, kreeg die een klap met de slurf. De kleine olifantjes bleven bij de moeder. Onderwijl kwamen de kalongs terug met de vruchten en zeiden: "Jullie moeten hier niet te lang blijven, het is hier dicht bij den
30
31
grooten weg van Lahat naar Bengkoelen. Gaat aan den overkant het bosch in. Wij komen hier eIken dag bij zonsondergang, om vruchten te brengen en te hooren, wanneer jullie weer terug wilt naar Java." Toen fladderden de kalongs weer weg.
Op die bank kan ik voor Timon een bed " gereed maken!" zei Sim en begon er al dadelijk mee. Er liepen veel ratten rond in het gebouwtje, maar, toen ze Matjan zagen, waren ze al gauw verdwenen. De gekko maakte zich van de mieren meester. Timon en Sim vervaardigden een paar bezems van takken en toen knapten ze hun woning wat op. Mat]an liep het bosch in en de anderen gingen rusten. N a een poos werd Timon wakker, doordat er iets naar binnen kwam. Toen hij goed keek, zag hij, dat het een schubdier was. "Neem mij niet kwalijk," zei het schubdier, "ik kwam eens kijken. of er nog mieren
"Komt dan maar mee!" zei Matjan. Ze gingen den heuvel af, dwars den grooten weg over en het bosch in langs een tijgerpad. Waar ze liepen, was er een geschreeuw van apen boven hun hoofden, die waren bang voor Matjan. Sim rjep: "Scheiden jullie maar uit, je ziet toch, dat ik er bij ben en dat Matjan mij geen kwaad doet!" Toen werden ze wel wat rustiger. Nadat ze een langen tijd geloopen hadden, kwamen ze aan een houten gebouwtje, op palen met een klein trapje er voor, het was een soort pasanggrahan, maar het was blijkbaar in lang niet gebruikt, de tafels en stoelen waren half in elkaar gezakt, alleen was er nog een goede bamboebank.
32 waren, maar het ruikt hier vreemd, is hier een tijger geweest?" "Ja, mijn vriend Matjan is hier geweest, hij is nu op jacht, maar je behoeft niet bang voor hem te wezen." "Nu, dat weet ik wel beter! En daarbij, jij bent een klein mensch en ik heb al twee maal bij een mensch gevangen gezeten, beide keeren hadden ze in één van mijn schubben een gat geboord en mij met een touw vastgelegd en beide keeren kon ik alleen maar vrij komen, door een schub achter te laten, dat is niet prettig en pijnlijk ook." Het schubdier snuffelde nog een beetje rond en ging toen heen. Daarna viel Timon weer in slaap.
ZESDE AVONTUUR.
Een inlandsche Jongen en een Maleische Beer. De Kantjil. Des morgens werd Timon laat wakker' Matjan, die naast hem lag, ontwaakte oo~ en Sim kwam uit de boomen. De tokè ging langs de wanden van het gebouwtje loopen, om de insekten weg te happen. "Nu weet ik waarlijk niet, waar jij je Timon.
3
34
35
baden kunt, Timon," zei Matjan, "we zullen de kali (rivier) eens gaan opzoeken." Toen ze bij den grooten' weg waren, kwam daar iets aangesjokt, het was een Maleische beer met een inlandschen jongen op zijn rug, zoo groot als Timon. "Hé, beste beer, waar gaat dat heen?" riep Matjan. Ze hielden stil en de jon.gen zei: "Ik ben met Biroeang van huis weggevlucht. Biroeang is van jongs af bij ons geweest en hij is zoo tam en zoo verstandig en nu is er een mijnheer gekomen en die wil Biroeang van Vader koopen voor veel geld; dat heb ik afgeluisterd en toen ben ik stilletjes met Biroeang weggegaan." "Je zult weer naar je ouders terug moeten," zei Matjan. De jongen keek Matjan aan en zei: "Ik ga vooreerst nog niet terug! Maar wie ben u? Is u een tamme tijger, net als mijn Biroeang een tamme beer is?" "Ja, ik heb ook bij de menschen gewoond,
evenals Sim, en Sim en ik zijn met Timon op reis, Timon heeft den ring van den Slangenkoning. Een gekko is ook meegekomen, maar die blijft overdag in de boomen. De ring heeft groote kracht, wie met ons IS, kan ook de dierentaal verstaan." "Dat is een aardig gezelschap!" zei de jongen. "Mogen wij er ons bij aansluiten?" "Dat moet Timon beslissen!" zei Matjan. Timon ging naar den jongen toe, gaf hem de hand en streek toen als begroeting over Biroeangs kop: "Jullie bent welkom!" zei Timon plechtig, "ik heet Timon en kom van Java." "En ik heet Ketjil," zei de jongen. Ook de anderen begroetten elkander. Ketjil en Biroeang aten wat van de vruchten en toen haalde Ketjil een fluit uit zijn zak en begon daar heel vroolijk op te spelen. Daarna besloten ze, samen naar de kali te gaan. Nauwelijks waren ze op weg, of er kwam weer wat in vliegenden haast aangeloopen;
36
37
ze verborgen zich achter de boschjes en toen zagen ze, dat het een vluchtende kantjil was, hij leek een klein hertje zonder horens. Plots
eenige manier, onze groote hoektanden komen ons goed te pas, want de menschen zijn de ergste roofdieren, je kunt ze anders niet ontkomen." "De menschen roofdieren?" zei Timon verontwaardigd. "Ja, wat anders?" zei de kantjil, "ze wilden mij toch dood maken, om mij op te eten. Maar met wie ben je hier?" "Met Matjan en Sim en Ketjil en Biroeang! ' "Wat, met Matjan, met een tijger? Dan ga ik maar gauw verder!" "Matjan doet je heusch niets, blijf maar hier! ' "Neen hoor! dan ga ik verder, adieu!" en metéén was de kantjil verdwenen. De anderen kwamen nu te voorschijn en Timon zei: "Gek, Matjan, dat ze allemaal zoo bang voor je zijn!" "Nu, zoo gek is dat niet,' zei Ketjil, "een tijger is gewoonlijk niet om mee te spotten!"
sprong hij hoog op en bleef met zijn tanden aan een tak van een boom hangen; op hetzelfde oogenblik liepen twee mannen met een geweer onder hem door. N a een poos liet de kantjil zich uit den boom vallen en Timon \ kwam te voorschijn.'- ~ De kantjil lag geheel r' buiten adem op den grond en trachtte zich dood te houden. Timon ging naar hem toe en zei: "Ben je zoo moe? Je hebt je prachtig gered door aan den boom te gaan c/'
hangen!" "Ja," zei het diertje hijgend, "het is de
.' 39
I ,
ZEVENDE AVONTUUR.
Kennismaking met olifanten. Toen het gezelschap bij een opening van het bosch kwam, zagen ze daar op eens een klein olifantje zoo groot als een kalf. Het liep daar rond te springen en te spelen en, toen het hen zag, kwam het naar hen toe en zei: "Goeden middag, wacht eens even!" en toen ze stil bleven staan, begon hij ze allemaal met zijn snuit te betasten, eerst Timon over zijn hee1e lichaam en toen Ketjil en Sim, ze vonden het allerleukst ! Toen wilde hij ook aan Matjan beginnen, maar op eens begon Matjan te brommen en zette hij zijn haren op. Timon schrok, hij duwde het olifantje op zij en ging met zijn hand opgeheven vóór
Matjan staan. Matjan keek naar den ring en werd langzamerhand weer rustig. "Het is wat moois," zei Matjan droevig, "ik ben meegegaan, om jou te beschermen en nu is het andersom. Gaat maar samen verder, ik blijf een poos in het bosch!" "Maar Matjan ...." zei Timon. "Laat Matjan gaan," zei Sim, "hij wil graag wat alleen zijn." Matjan sprong het bosch in en de anderen wilden verder gaan, toen ze op eens een sterk getrompet hoorden. Ze keken naar den overkant van het bosch en zagen een bijzonder groote olifant staan, die met den slurf in de hoogte dat trompetgeluid maakte. Nog eens trompette zij luid en angstig, het kleine olifantje murmelde zacht van genoegen, zijn moeder te zien en liep naar haar toe. Vlug verdwenen beide, het jong onder de moeder loopende. Timon en Ketjil slaakten beide een zucht: "Wat een reusachtig dier!" zei Timon.
40
41
"Ja," zei Ketjil, "ik heb dikwijls een olifant gezIen, ook in de onderneming, waar ze tamme olifanten hebben, maar ik ben er altijd weer verbaasd over, zoo reusachtig groot als ze zijn!" Ze gingen nu alle vier verder, Sim zwaaide zich door de takken van de boomen heen en Timon en Ketjil liepen ieder aan een kant van Biroeang. Op eens kwam de olifant met het jong te voorschijn en nu dicht bij hen. Timon schrikte onwillekeurig en hij vergat heelemaal, te schatten, hoe groot de olifant wel was; hij vond haar overweldigend! "Wie zijn jullie en waar is Matjan, de tijger?" vroeg de olifant. Toen zei Ketjil: "Matjan is het bosch ingegaan, ik ben Ketjil en dat is mijn berenvriend Biroeang. Bent u niet Koemiria, de tamme olifant van de onderneming? U heeft precies zoo'n witte vlek op uw hoofd." "Ja, die ben ik, ik had het daar best, maar ik houd van mijn vrijheid, ik ben toch maar
liever de wildernis weer ingegaan. Maar, wie zijn die jongen en die aap?" Timon had zich nu hersteld en zei: "Ik ben Timon en ik ben met Matjan en Sim uit Java gekomen, ik heb den ring van den Slangenkoning." "Wel, dat is prachtig!" zei Koemiria, "dus Matjan is zeker een tamme tijger. Waarom is hij weggegaan? het is mooi van hem, dat hij mijn kind, den kleinen Hotong geen kwaad heeft gedaan."
('
42
43
"Ja, dat is het juist, Matjan was ontevreden met zich zelf, omdat hij wat boos was tegen Hotong," zei Sim, "het was hem een oogenblik te machtig, Hotong betastte ons allemaal en toen wilde hij ook aan Matjan beginnen." "Die Hotong IS toch een dom, klein olifantje!" zei de moeder en sloeg even met haar slurf tegen Hotong aan, die onder haar stond. Het olifantje trompette zacht van schrik. "Ik heb je laatst een paar lessen gegeven in de voorzichtigheid," zei Koemiria tot haar kind, ,maar het heeft niet veel geholpen, je moet voortaan eIken dag een les hebben! Je zusje, die nu twee en een half jaar oud is, was veel leerzamer. Maar waar gaan jullie heen, jongens?" "We gaan naar de kali," zei Timon, "Ketjil en ik willen daar baden, maar we weten niet precies, waar die is." "Nu, dan zal ik je den weg wel wijzen!"
zei Koemiria, "gaat maar op mIJn rug zitten !" Biroeang wilde liever loopen, maar Timon en Ketjil en Sim klommen in een boom en van daar op den rug van de olifant. Nu gingen ze samen verder. Maar al gauw hoorden ze gekraak in de struiken en er kwamen meer olifanten te voorschijn. De voorste zei: "Waar was Je gebleven, Koemiria ?" "Wel, mijn kleine, Hotong was weggeloopen en die zocht ik op!" "En, wat heb je daar voor minderwaardig volkje bij je?" De jongens en Sim gaven een schreeuw van verontwaardiging en Biroeang bromde. "Hoor eens, Beddi," zei Koemiria, ,schelden is altijd goedkoop en het is heel niet aardig; de jongen heet Timon en hij heeft den ring van den Slangenkoning." "Dat is een ander geval," zei Beddi, "ga dan maar vooruit, dan volgen wij."
44
45
N u ging het in optocht verder: Eerst Koemi ria met de drie boven op den rug, Biroeang naast zich en Hotong onder zich, daarachter Beddi en nog acht andere olifanten. Het ging nu regelrecht naar de kali, midden door het bosch; als er geen weg was, dan maakte Koemiria zich wel een weg, trapte de struiken neer en brak de takken af. In de kali gingen de jongens heerlijk zwemmen, Sim en Biroeang hadden geen zin in een bad en bleven aan den kant. De olifanten gingen verder naar een groot meer, om daar te baden, maar de kleine Hotong wilde dadelijk het water in bij de jongens. Dat vonden de jongens heerlijk: ze speelden gezellig met het olifantje in het water; ze gingen op zijn kop zitten en dan spoot het olifantje hen nat met zijn slurf. De moeder bleef goedig aan den kant staan wachten: "Hotong, Hotong," riep ze en schudde met den reusachtigen kop, "door jou kom ik telkens van de kudde af!"
Toen de jongens echter uit het water kwamen, ging het olifantje er ook uit en liep gedwee onder de moeder mee naar het groote meer.
47
ACHTSTE AVONTUUR.
Een ontmoeting van Matjan. De Olifanten bedreigd. Zonder veel moeite vonden ze met hun vieren den weg door het bosch naar de pasanggrahan. Daar was Matjan al aangekomen en, toen ze van de olifanten verteld hadden, zei Matjan, dat hij ook een ontmoeting had gehad: Onder de struiken had hij op eens den kantjil zien liggen. Die schrikte hevig, toen hij Matjan zag; wegloopen kon hij niet meer, in den boom springen en zich met de tanden vast houden, ging ook niet, want dat kon hij niet lang volhouden, daarom probeerde hij, zich maar dood te houden. "Hoor eens, beste Kantjil," had Matjan
gezegd, "ik weet best, dat je niet dood bent, maar je hebt van mij niets te vreezen, het is nu mijn jachttijd niet, ik ben een tamme tijger en gewend, allerlei dieren te zien, zonder ze aan te vallen." "Dat is verbazend!" had de kantjil gezegd, "dus dan kan ik hier veilig blijven herkauwen!" en ze was weer rustig gaan liggen. Matjan was nog een poos gebleven en, toen hij weg ging, had het diertje allerlei grappige sprongen gemaakt en gezegd: "Nu u weg gaat, verberg ik me toch maar wat dieper in de struiken, er mocht eens een mensch aankomen, als die mij zag, zou hij mij zeker meenemen!" Dat was een prettige ontmoeting na het gebeurde met het olifantje, vond Matjan. Hij vertelde ook, dat hij de slaapplaats van de kalongs gevonden had in een reusachtig grooten boom. Juist hoorden ze stemmen van menschen, zij schrokken,allemaal.
48
49
, Zij komen hierheen," zei Matjan, "ik verberg mij in de struiken!" Sim en Biroeang klommen in den boom en de jongens bleven staan. Al gauw kwamen vier mannen te voorschijn, ze liepen haastig en één van hen zei: "Zoo jongens, hebben jullie hier in de buurt ook olifanten gezien? Al een poos geleden is er een tamme olifant weggeloopen, die hebben we nog niet weer kunnen vinden, maar we zijn die nu op het spoor, van alle kanten wordt dit bosch omsingeld." De jongens staarden elkaar aan met open mond, maar zeiden niets. ,.Komt maar mee," zei een andere man, "die jongens weten toch niets," en metéén gingen ze verder. Matjan kwam uit de struiken, Sim en Biroeang kwamen uit den boom en zelfs de gekko was wakker geworden, klom naar be. T 0 k'e, to k'e.I" ne d en en nep:" "Hoor eens," zei Matjan, "wij moeten de
olifanten laten waarschuwen, klim maar op mij, Timon, dan gaan we naar de kalongs,
die kunnen de olifanten vinden en ze alles meedeelen." "Ja maar, Matjan, als de mannen jou soms zien, dan is het gevaarlijk voor je!" "Dat is nu bijzaak, de olifanten moeten gewaarschuwd worden." Tinton.
4
50
Timon zel niets meer en zette zich op Matjan. Nu ging Matjan met groote sprongen door de struiken, Timon moest zich goed vast houden. Al gauw waren ze bij de kalongs. Matjan vertelde hun, wat het geval was en de vier kalongs begaven zich dadelijk op weg. Ze zagen de olifanten, die uit het meer waren gekomen en het bosch waren ingegaan. Paniki ging boven de olifanten fladderen en vertelde aan Koemiria, welk gevaar er was. Paniki zei hun, dat ze niet rechtuit moesten gaan, maar rechts af naar het Westen, daar waren nog geen mannen. Anders waren aan alle kanten mannen en tamme olifanten, die moesten helpen, hen te vangen. Nogmaals fladderden de vier kalongs rond, om te zien, waar het gevaarlijk was. Samen hielden ze raad boven in de lucht, welken kant de olifanten zouden moeten loopen, ze meenden naar het ZuidWesten, want de mannen uit het Zuiden trokken meer naar het Oosten en die van het
51 Noorden eenigszins naar het Zuiden. Dat ging Paniki aan de olifanten vertellen. De mannen verwonderden zich wel over die vier kalongs, die daar overdag zoo rond fladderden, maar ze hadden geen idee, dat ze de olifanten kwamen helpen. Zoodra de olifanten langs het Zuid-Westen in veiligheid waren, en langs bergwegen en smalle dalen naar een geheel ander bosch trokken , vlogen de kalongs naar hun slaapplaats terug. Aan Timon en Matjan konden ze zeg:3"en, dat de olifanten veilig waren. Toen Matjan met Timon op zijn rug weer terug kwam bij de pasanggrahan, waren allen even blij, het goede nieuws te hooren.
53
NEGENDE AVONTUUR.
Het Feest. Die gebeurtenis moeten we vieren!" zei Matjan, "Ketjil, speel jij eens een stukje!" Toen haalde Ketjil zijn fluit uit den zak en begon heel zacht en mooi daarop te spelen. Langzamerhand werd het een vroolijk dansje en verscheidene aapjes, die al met Sim hadden kennis gemaakt, kwamen uit de Doomen en gingen twee aan twee aan het dansen. De gekko riep uit de boomen: "Tokè,
"
tokè." Timon ging bij Matjan zitten op de vóórgalerij van de pasanggrahan, kleine aapjes klommen boven op het huisje en keken naar beneden. Het was aardig, om te zien, al die
nieuwsgierige kopjes langs den rand van 'let dak! Biroeang, de beer, nam een stok op zijn schouder en ging als een schildwacht op zijn achterpooten vóór de pasanggrahan heen en weer loopen, op de maat van de muziek. Toen de jongen even ophield met spelen, gingen alle aapjes in een kring zitten en Sim haalde vruchten, die nog over waren en wilde pisang, die hij zelf geplukt had en presenteerde die rond op een groot pisangblad. De aapjes aten er gretig van. Daarna begon Ketjil weer te spelen en de aapjes dansten weer rond. Op eens was er een gefladder en getjilp en verscheidene vogels voornamelijk rijstvogeltjes, kwamen aangevlogen. De apen schrikten er van en klommen gauw in de boomen, er waren vogels bij van allerlei grootte en kleur, vooral blauwen rood. Toen gingen al die vogels dansen, ze draaiden op één poot rond, sloegen met de
54 vleugels en hieven zich telkens op de maat van de muziek in de hoogte. Ratten en muizen kwamen ook van alle kanten op de muziek af, maar ze bleven op den achtergrond, daar dansten ze ook twee aan twee rond. Eindelijk was er weer een heel gesuis door de lucht en een troep vliegende mieren vielen op de vogels neer; toen schrokken de vogels op hun beurt en verdwenen in de lucht. Dat was het einde van het feest! Weldra was het zóó rustig in het bosch, dat het was alsof er nooit een feest was geweest; kleine tjitjaks waren in de pasanggrahan gekomen en liepen langs de wanden heen en weer, om insekten weg te happen, het schubdier kwam heel zachtjes naderbij, om te zien, of er wat te bikken was. Ketjil
56 ging met Biroeang het bosch in en de anderen gingen rusten. Na ruim een uur kwamen Ketjil en Biroeang terug. Ketjil vertelde, dat hij thuis was geweest en dat zijn vader hem beloofd had, Biroeang niet te verkoopen. Ketjil was alleen naar binnen gegaan en ze waren allen heel blij geweest, hem terug te zien. Hij had afgesproken, den volgenden dag, met Biroeang terug te keeren. "Zijn ze niet ongerust geweest?" vroeg Timon. "Och neen, niet erg," zei Ketjil, , ze wisten dat Biroeang bij mij was en bij ons, inlanders, gaat er wel eens meer iemand het bosch in, zonder iets te zeggen om vruchten te zoeken of wild buit te maken. Ik zal zien, dat ik morgen wat wilde pisangs mee naar huis breng, anders zijn ze niet tevreden."
TIENDE AVONTUUR.
Ieder vertelt een Verhaal. Tegen zonsondergang waren ze op den Goenong, om de vruchten van de kalongs te gaan halen. "Gisteren nacht zagen we hier de olifanten," zei Timon, "nu zijn ze allemaal verdwenen. Wat was het mooi, ze daar te zien in den maneschijn; het spijt mij, dat ik Koemiria en Hotong niet meer zien zal." "Ja, mij ook!" zeiden Ketjil en Sim tegelijk. Daar kwamen de kalongs aangefladderd, ze brachten de heerlijkste vruchten mee! "Waar komt dat toch allemaal vandaan?" zei Timon. "Wel van de tuinen in de buurt, de men-
58
59
schen hebben zoo veel, wij mogen toch ook wel wat hebben!" Timon, Ketjil en Sim begonnen naar harte!ust te eten; ook Biroeang nam er van mee. Matjan ging aan den anderen kant een bosch in en zei: "Ik ga ook een hapje voor mijzelf halen." De kalongs vertelden nog alle bijzonderheden over de vlucht van de olifanten: "Het is eigenaardig," zei Paniki, "zoo rustig en bijna zonder geraas die reuzengroote dieren door het bosch kunnen gaan; ze zijn nu over de bergen naar een heel ander bosch getrokken, waar bijna nooit menschen komen. Het is daar op sommige plaatsen heel moerassig en daarom 'gevaarlijk voor de menschen; de olifanten wentelen zich juist wel eens graag in den modder, vooral als het heel warm is, ze gaan zich dan aan de kali weer afspoelen. Wij kalongs zien 's nachts dikwijls hee1e kudden door het bosch trekken, zoo boven in de lucht kan men heerlijk alles zien!"
"Zeg, Paniki," zei Timon, "ik zou toch zoo graag Palembang willen zien, daar heeft Vader gewoond, voordat hij getrouwd was; hij heeft er mij zoo veel van verteld." "Dat kan best, Timon, maar 's nachts heb je er zoo weinig aan, dan moeten we morgen vroeg gaan, misschien wil Ketjil wel mee." "Ja, heel graag," zei Ketjil, "ik ben er wel eens geweest met mijn vader." "Dat is dus afgesproken, morgen om zeven uur komen Kapauk en ik jullie halen!" en tegelijk fladderden de kalongs weg. Timon bleef met Ketjil en Sim en Biroeang nog wat op den heuvel, de maan was nog niet opgekomen, ze waren dus door het schemerduister beschermd; alleen zagen ze onduidelijk in de verte telkens een rookpluim, die uit den vulkaan Dempo opsteeg. "Zullen we om de beurt wat vertellen?" stelde Biroeang voor. "Ja, dat is goed," zei Timon, "dan zal ik wel beginnen. En toen verhaalde hij aan
60 Ketjil en Biroeang, wat hij het vorige jaar met Matjan en Sim beleefd had. Dat vonden ze bijzonder interessant. Ketjil vond het aardig, dat Timon door het gesnuif van een veulentje werd gewekt en hij zou wàt gaarne den wedstrijd van de veulens hebben bijgewoond! Toen begon Ketjil: ,,Jullie kent de kalongs, met wie je uit Java bent gekomen. Nu, mijn vader kent een Maleier, die een kleineren zwarten kalong heeft gered. Eens op een dag vond hij hem nog zeer jong, met een gebroken lid, zoodat het dier niet meer fladderen kon. De man nam den kalong mee naar huis, verpleegde en verzorgde hem, tot hij heelemaal genas. EIken avond vliegt nu de kalong uit, om voedsel te zoeken en overdag slaapt hij op den schouder of op het hoofd van den Maleier. Ze kunnen elkaar niet meer missen." "Dat is een heel mooi verhaal!" zei Timon. "Ik heb eens een diertje gered," zei
61
Biroeang, "ik zat in een boom, toen er een kleine bamboerat in doodsangst naar mij
toekwam en op mijn schoot kwam' zitten: "Red mij!" riep hij, "er komt een kat op mij af!" Al gauw zag ik ook de vurige oogen van
62
63
een kat dicht bij mij. "Ga dadelijk heen, kat!" zei ik, "je krijgt het ratje niet!" "Jij wilt het zeker zelf opeten!" zei de kat, maar ze ging toch weg. Het ratje zat tegen mij aan, te beven; een rat is geen mooi dier, al heeft de bamboerat ook mooie snorren, maar een jong diertje is altijd lief en ik was blij het kleine ratje te kunnen helpen. Ik bracht het naar het bamboebosch, waar het vandaan kwam en het was zóó dankbaar, het liet mij beloven, dat ik hem hulp zou vragen, als ik die noodig had. Gisteren heb ik hem nog weer gezien, hij is een verbazend groote rat geworden, en hij herinnerde mij nog eens aan mijn belofte." "Misschien kan hij je nog wel eens helpen," zei Timon. "En Sim, hoe kwam jij bij de menschen ?" "Ik was als klein aapje uit een boom gevallen en de menschen namen mij mee naar huis. Mijn baas had een hond met drie jongen, daar legde hij mij bij en de honden-
moeder nam mij dadelijk vriendelijk op; ik speelde vroolijk en gezellig met de hondjes, maar toen ze zes weken oud waren, werden ze weggegeven. Ik kreeg ook ander voedsel. Ik bleef daar een jaar, toen gingen de menschen naar Tosari en lieten mij vrij in het bosch. Daar ontmoette ik dadelijk Matjan, die ook van de menschen kwam. Ik vond het heerlijk, vrij te zijn, maar de andere apen ontvingen mij in het eerst niet vriendelijk, doch, toen ze bemerkten, dat ik zulk een machtigen vriend had als Matjan, veranderden zij heelemaal. De moederapen deden al hun best, mij alles te leeren, wat een aap noodig heeft. Ik leerde, hoe ik mij door de takken heen moest slingeren, hoe ik mijn voedsel moest zoeken en hoe ik mij moest gedragen tegenover de andere apen." In dien tijd was Matjan terug gekomen en hij zei: "Ja, Sim, daar had ik ook moeite mee, dat ik het eerste jaar geen tijgeropvoeding had gehad.
65
64 Ik zal u eens wat vertellen van een kleinen tijger, die Max heette: Hij was heel jong bij zijn meester gekomen en hij wist niet anders, of hij behoorde bij zijn meester. Als de meester met hem uitging deed die Max aan een ketting, niet dat Max niet te vertrouwen was, maar zijn meester was bang, dat de menschen anders op hem zouden schieten. De baas had een vrouwen een aardig, klein meisje van anderhalf jaar. Met dat kindje speelde Max dikwijls op het grasveld, terwijl de baboe er bij was. Eens kwam de baas met Max thuis, de baas deed de ketting los en ging naar binnen. Max liep dadelijk naar het grasveld, maar het kindje was er niet, toch rook hij, dat het er net geweest was. Hij rook, waar het heen was geloopen en kwam op den weg. Daar zag hij in de verte het kindje en een panter lag in het gras op het kindje te loeren. Met groote sprongen viel hij op den panter aan en takelde hem zóó toe, dat de panter hinkende
wegliep. Toen vatte.Max het kleine meisje bij de kleertjes en droeg het naar huis. Even vóórdat hij bij het huis was, kwam er een man met een geweer aan; die dacht, dat de tijger het kindje wegroofde en schoot op hem. Gelukkig trof hij hem alleen achter op den rug. Tegelijk kwam de moeder van het kindje uit het huis, ze begreep, wat Max gedaan had en viel hem om den hals." Matjan hield een oogenblik stil. "Is die tijger daar gebleven?" vroeg Ketjil. "Neen, na een jaar gingen de menschen naar Holland. Mijnheer wilde hem aan een vriend geven, maar Max vluchtte weer terug naar zijn bosch." Een poos zei niemand iets; toen zei Timon: , Heette die tijger alleen maar Max?" "Neen, hij werd ook wel Matjan genoemd." ,,0, Matjan, dan ben jij het geweest, ik dacht het aldoor wel, het is net iets voor jou. En dan, je hebt een litteeken op je rug. Zeg, Matjan, als ik dat kleine meisje ooit Timon.
5
66 ontmoet, dan ga ik met haar trouwen, als ik groot b en. " . . Ketjil lachte hartelijk en zei: "Tlmon, Ik geloof, dat je evenveel van Matjan houdt als ik van Biroeang!" t doe ik zeker!" zei Timon hartelijk. " Ja, da
ELFDE AVONTUUR.
Paniki zit gevangen. Afscheidsbezoek van Moeder en Zoon. Ze zaten nog gezellig bij elkander, toen er op eens twee kalongs kwamen aanvliegen, ze waren buiten adem en riepen: "Gauw, gauw, helpt ons, Paniki zit gevangen, hij is in een vruchtboom in een net verward!" ,,0," zei Biroeang, "nu kan de bamboerat helpen, hij heeft heel scherpe tanden, hij zal het net wel doorbijten, ik ga er dadelijk heen."
De beer liep hard den kant uit van het bamboebosch en Kapauk vloog boven hem mee. De bamboerat was dadelijk bereid te helpen, zijn vrouw ging ook mee. Ze gingen boven op Biroeang zitten en op een draf liep de beer naar den tuin, waar Paniki was, terwijl Kapauk voor hen uit vloog, om den weg te wijzen. Toen ze bij den tuin kwamen, bleef Biroeang achter, men zou hem licht kunnen opmerken vanuit het huis, meende hij. Tot hun schrik zagen ze lichten in de woning. De beide bamboeratten liepen gauw naar den boom en begonnen met hun scherpe tanden de touwen door te bijten. Dat duurde een poos en Kapauk en Biroeang zaten in angst, dat de menschen buiten zouden komen. Eindelijk waren de netten stuk gebeten en Paniki was vrij! Paniki was zóó innig blij. dat hij langen tijd rondvloog, om van zijn vrijheid te genieten. De bamboeratten liepen terug naar hun bosch en Paniki fladderde er heen, om ze nog eens extra te bedanken.
Het was een groote opluchting voor allen, dat Paniki weer vrij was, de voornaamste van de kalongs! Allen gingen nu rusten, de jongens elk aan een kant van de bamboebank. Midden in den nacht voelden Timon en Ketjil iets langs hun gezicht strijken, het was alsof iemand hen betastte. Toen ze opkeken, zagen ze een kleine slurf en ze begrepen dadelijk, dat die van het kleine olifantje was, ze stonden gauw op en streelden het olifantje van alle kanten. "Dat is aardig van je, dat je ons goeden dag komt zeggen, Hotong, ' zei Timon. "En waar is je moeder Koemiria?" "Die is daar op den weg. Komt maar mee!" Ja, daar was Koemiria ze leek Timon grooter dan ooit. "Dag Timon, dag Ketjil," zei Koemiria, "we wilden je toch goeden dag zeggen en je bedanken, dat je de kalongs gevraagd hebt, ons te helpen; Hotong wil ook nog graag met jullie spelen."
70
Hotong duwde al met zijn snuit tegen de jongens aan en toen gingen ze een hee1en tijd krijgertje spelen. Hotong kon harder loopen, maar de jongens waren behendiger, ze kropen door de struiken heen of tusschen de pooten van het olifantje door. Eindelijk zei de moeder, dat ze weg moesten. Timon zei: "Kon Hotong maar mee gaan naar Java!" "Neen, dat gaat niet," zei de moeder, "het is ook beter, dat hij een goede olifantenopvoeding krijgt." Tot afscheid betastte Hotong de jongens nog eens met zijn slurf, de jongens streken
71
liefkozend langs Koemiria en toen verdwenen moeder en zoon, Hotong gehoorzaam onder zijn moeder loopende. "Dat was een aardig bezoek!" zei Timon. De jongens praatten er nog een poos over en toen gingen ze terug naar de bamboebank en strekten zich weer daarop uit tot groote geruststelling van den gekko, die we~r ,zorgde, de insekten weg te vangen.
73
TWAALFDE AVONTUUR.
N aar Palembang. s Morgens om zeven uur kwa!nen Paniki en Kapauk de jongens halen voor den tocht naar Palembang. Paniki was geheel bekomen van den schrik van dien nacht, maar hij vond het toch wel heel goed, dat ze 's avonds naar Java terug zouden gaan. Ze vlogen nu eerst met hen naar de kali, waar de jongens gingen baden en toen ging het regelrecht op het doel af. Het ging weer met
r I
I
I
verwonderlijke snelheid, eerst langs de zijrivieren en toen langs de hoofdrivier. Er waren veel kampongs langs de rivier en de inlanders liepen uit, om hen te zien. De jongens konden hun niets toeroepen, zoo gauw ging het en de inlanders zeiden: "Dat zijn toovervogels!" Eindelijk kwamen ze bij de stad. Timon verwonderde er zich over, dat die zoo groot was. De kalongs hielden halt bij een hoogen boom, lieten de jongens afstijgen en gingen daar rusten. "Blijft nu hier nog een poosje zitten, want de stad is nu overstroomd," zei Paniki. "Overstroomd?" vroeg Timon verwonderd. "Ja, dat komt door de zee, de vloed gaat heelemaal tot Palembang. Zie je wel, dat er allemaal bootjes varen door de zijtakken van de rivier? In bootjes gaan de menschen naar de warongs (winkels) en naar hun huizen. Als het eb is, dan is het daar bijna droog."
74
75
"Ja, nu herinner ik het mij, dat vertelde Vader ook. De stad is in een moeras gebouwd en de huizen staan op hooge palen." "Ja maar," zei Ketjil, "op de onderneming was er een heer, die zei, dat er in Holland ook een stad is, die op palen gebouwd is." ,,0, dat is Amsterdam," zei Timon, "toen we voor twee jaar met verlof waren, ben ik daar ook geweest, maar daar zijn de palen heelemaal in den grond, hier zijn ze ook boven den grond. Aan den overkant van de rivier zie ik heel hooge gebouwen, daar zal Vader gewerkt hebben." "Ja, dat kan wel, ' zei Ketjil, "dat zijn de gebouwen voor den handel." . "Laten we nu maar naar de sta d gaan, "zei Timon, "het water trekt al weg!" De jongens liepen hand aan hand het heuveltje af en gingen de stad in, het was er heel levendig. Timon had wat geld, daarvoor kocht hij op de pasar gekookte rijst met
vischjes en sambal In een pisangblad. Ze gingen op een trapje zitten, om dat op te eten. Toen ze verder gingen, zei een mijnheer: "Blank en Bruin hand aan hand, dat is wel aardig!" "Ja zeker," zei Timon en lachte den mijnheer vriendelijk toe. Aan het eind van een straat kwamen ze bij een huis, waar de gamelal1 werd gespeeld. Ze bleven een poos staan luisteren en, toen de muziek ophield, haalde Ketjil zijn fluit voor den dag en begon te spelen. Er kwamen heel wat menschen luisteren. Ketjil scheen dat aardig te vinden, maar Timon werd er angstig van, hij hield zijn ring en zijn tooverstafje goed vast in zijn zak. Eindelijk werd het gedrang zóó groot, dat Timon Ketjil aan zijn arm trok en zei, dat hij moest ophouden, want dat het gevaarlijk werd. "Wij hebben niets te verliezen," zei Ketjil. "Ja zeker wel," zei Timon, "mijn ring en mijn tooverstafje I"
76 "Dat is waar, laten we dan gaan." Het was een heel ding. door de menigte heen te komen. Ze riepen allemaal, dat hij nog meer moest spelen, maar eindelijk lukte het toch. De jongens gingen naar de rivier en keken naar al de booten en bootjes. Er waren ook stoombooten met dubbel dek. "Willen jullie meevaren?" riepen een paar mannen. "Neen, dank je," zei Timon, "wij hebben onze eigen levende luchtvaartuigen!" "Levende luchtvaartuigen? Wat zegt die jongen toch?" zei de ééne man. Tegelijk kwamen de kalongs aanvliegen, de jongens stegen op en voort ging het weer. "Daar moet je jong voor zijn," zei de man, , om op die manier de wereld door te vliegen!"
DERTIENDE AVONTUUR.
Matjan in Gevaar. De Kalongs komen te hulp. Voordat de jongens weg gingen, had Timon na gezamenlijk overleg Matjan in een klein poesje veranderd. Matjan ging in den boom slapen in het nest van Biroeang. Biroeang en Sim liepen samen het bosch in, om wilde pisang te plukken. Aan den rand van het bosch wachtten zij de jongens en de kalongs op. Matjan had langen tijd rustig liggen slapen, toen er twee heeren voorbij kwamen, de ééne was een dierkundige en hij merkte het mooie katje tusschen de takken op: "Dat diertje zou ik willen hebben," zei hij,
79
78
"maar ik kan er niet bij!" en verder.
ZIJ
gingen
Een poosje later kwamen er een inlandsche jongen en een meisje en de jongen zei: "Kijk, daar zit het katje, dat de mijnheer graag hebben wil, ik zal het even vangen." Hij klom in den boom en vatte Matjan aan, maar die krabde en beet van zich af. Toen deed de jongen zijn baadje uit, wikkelde Matjan daarin en hield hem zoo vast dat hij niet krabben of bijten kon. Matjan miauwde echter klagelijk om hulp. Toen Biroeang terug kwam met Sim op zijn rug, en Ketjil en Timon elk aan een kant, hoorden ze dat klaaglijk gemiauw, ze begrepen, dat Matjan in gevaar was en haastten zich naar hem toe. De inlandsche kinderen waren al met Matjan weggeloopen en, toen ze den beer zagen, die vervaarlijk bromde, renden ze nog harder. Timon en Ketjilliepen hen achterna; Sim klom op Biroeang en zei:
"Naar de kalongs, die kunnen helpen!" Van de kalongs waren Kloeang en Haloewang juist wakker, ze waren dadelijk gereed,
om te helpen, Biroeang zei hun, welken kant ze op moesten en met een vaart vlogen ze heen. Timon en Ketjil renden schreiende achter den jongen en het meisje aan, ze konden zoo hard niet loopen als die twee en waren bang,
80
81
ze uit het gezicht te verliezen, toen ze op eens de kalongs zagen, die boven de kinderen fladderden en bijna op ze neervielen. De jongen en het meisje dachten, dat het booze geesten waren, de jongen liet Matjan vallen en ze renden verder zonder Matjan. Nu lachten Timon en Ketjil door hun tranen heen, Matjan was gered! Matjan had zich vrij gemaakt en, toen Timon bij hem kwam, kreeg hij weer zijn gewone grootte. "Matjan," riep Timon verrukt, "is het een droom, of ben je het werkelijk?" De kalongs waren tegen een boom opgeklommen en fladderden heen. "Dank je Kloeang, dank je Haloewang!" riepen de jongens. Nu gingen ze met hun drieën weer terug, Matjan in het midden en de jongens ieder aan een kant, beiden sloegen ze een arm om Matjans hals, het was alsof ze bang waren, hem weer te verliezen. Bij den pasanggrahan waren Sim en Bi-
roeang alweer aangekomen. Het was een vreugde, weer bij elkaar te zijn! "Gelukkig, dat jullie er aan kwamen en dat de kalongs mij bevrijd hebben!" zei Matjan, "nu heb ik eens gevoeld, hoe het is, klein en zwak te zijn en zich niet te kunnen verdedigen! Ik ben nog altijd sterker geweest dan alle dieren, die ik ontmoette, alleen de mensch met .zïn verraderlijk geweer die is mij te machtig!" "Ja, een geweer is verraderlijk!" zei Biroeang, "de menschen strijden daarmee vanuit de verte." Nog langen tijd zaten ze gezellig samen. Eindelijk zei Ketjil en slikte even: "Nu moeten wij afscheid nemen, Biroeang en ik, mijn ouders verwachten mij thuis, ik moet mee de sawahs bewerken." "Dat spijt ons heel erg, maar ik weet, dat kan niet anders!" zei Timon. Ketjil omhelsde Timon en Matjan en Sim en riep den gekko goeden dag. Biroeang werd Timon.
6
82
heel opgewonden, ging op zijn achterste pooten staan, bewoog zijn vóórpöoten op en neer tot afscheid en ging zóó achterwaarts weg. Eindelijk stond hij weer op zijn vier pooten, Ketjil ging op hem zitten en . . . . weg waren ze! Timon en Sim slaakten beiden een diepen zucht van spijt en Matjan liet een droevig gebrom hooren! Nu was het ook gauw hun beurt om weg te gaan.
VEERTIENDE AVONTUUR.
Vertrek en Thuiskomst. Tegen zes uur waren ze alle vier op den Goenong en wachtten ze op de kalongs. Het was nog niet donker, dus konden ze nog iets zien van het prachtige uitzicht. Ze spraken over alles, wat ze beleefd hadden, toen de kalongs haastig kwamen aanvliegen: "Gaat gauw op ons zitten, we worden achtervolgd !" Juist waren ze opgestegen en fladderden de kalongs met hen weg, toen er twee mannen aankwamen met geweren. Ze hadden de kalongs wel kunnen raken, maar ze waren te zeer verbaasd over, wat ze zagen. Ze staar-
84
,
den de vier kalongs na en degenen, die op hen zaten, alsof ze een wonder zagen! Aan den anderen kant van het bosch stonden Ketjil en Biroeang, om hun nog eens toe te wuiven. Dat was aardig! Al gauw waren ze echter uit het gezicht verdwenen. Het werd nu donker en Timon raakte half in slaap. Het ging weer met wonderbaarlijke snelheid, maar toch rustig. Hij kon niets onderscheiden, maar dat speet hem niet, want hij moest aldoor denken, aan wat hij beleefd had. Hij dacht aan Ketjil en Biroeang en het meest nog aan de olifanten. Heerlijk, dat hij die reuzendieren gezien had! En die kleine Hotong, wat was die aardig. toen hij met hen baadde! En 's nachts, toen hij met hen speelde! Hij was wel een klein ondeugend olifantje! Timon lachte bij zich zelf, als hij daaraan dacht. Hè, als hij thuis eens een olifantje had! Zou Vader hem er één willen geven? Neen, dat zou niet gaan, want het zou steeds grooter worden, tot het
85 zoo groot was als Koemiria! En toen begon Timon weer te schatten: "Zou Koemiria zes meter zijn? Neen, veel grooter. Wel zeven meter! Onze eetkamer is ook zeven meter. N een, een olifant zouden we op ons erf niet kunnen hebben. Dat is wel jammer!" Pof, daar kreeg Timon een schok! "Goed vasthouden!" zei hij bij zich zelf. En toen viel hij weer in een half-sluimer. Midden in den nacht kwamen ze in hun bosch aan. Timon steeg af, hij kon nauwelijks op zijn beenen staan. Als in een droom nam hij afscheid van Matjan, Sim, den gekko en de kalongs en bedankte hen allen hartelijk. Paniki bracht hem toen naar het hotel. Vlak bij het hotel vloog er plotseling een kleine vleermuis recht tegen Timon aan. Timon gleed van den kalong af en . . . wist niets meer. Toen hij bijkwam, lag hij in zijn bed in het hotel en de ring en het tooverstafje waren verdwenen.
86
Terwijl hij daarover dacht viel hij weer in een diepen slaap. Om zeven uur werd er op zijn deur geklopt: "Sta op, Timon," riep een bediende, "je familie is aangekomen." ,,0," dacht Timon, "het is de vierde dag, dat zijn Oom en T.ante, en morgen komen Vader en Moeder." Hij ging naar de mandikamer, om te baden en kleedde zich toen in een schoon pakje. Daarna keek hij uit het venster. Daar stond het Oude Vrouwtje: "Dag, Timon," zei ze, "ik heb je van nacht hierheen gebracht en ik heb den ring en het tooverstafje maar meegenomen. Dat is zeker wel goed. De Slangenkoning vraagt of je genoegen hebt gehad." "Ja, veel, heel veel, lief Oud Vrouwtje, meer dan ik u zeggen kan!" Hij wilde nog bedanken, maar ze was al verdwenen. Hoog in de lucht hoorde Timon roepen, het waren de vier kalongs, die hem nog goeden dag kwamen zeggen.
87 "Dag, lieve kalongs, lieve nachtvogels, voor mij ben je ook dagvogels geweest! Dank, dank, hartelijk dank!" Nog lang keek hij de kalongs na . . . Toen trok Timon het venster aan en ging hij naar binnen naar zijn familie.
~~)4..S""'''''S_' '~S"111.__------..
DE WONDERSERIE EEN SERIE BOEKEN VOOR DEN LEEFTIJD VAN 6-9 JAAR Verschenen zijn:
VAN HET WONDERLIJKE DIERENBOEK door RIEK POUTSMA. met gekleurde platen van O. VERHAGEN. Een aardig verhaal voor kinderen van 6-9 jaar! De wonderlijke avonturen van Guusje zullen door de kleiDen zeker met blijdschap gelezen worden. De buitengewoon knappe teekeningen van Verhagen verhoogen de aantrekkelijkheid van dit aardige boek zeer.
De Hol/andsche Huisvrouw.
HET
WONDERHORLOGE
EN
DE
VONKJES
door A. A. M. HORSTING-BOERMA. met gekleurde platen van O. VER HAGEN. Een juweeltje I De Hollandsche Revue. Een boeiend droomsprookje. vol van gebeurtenissen. De schrijfster wist het van het begin tot het einde in de echte sfeer te houden. en zonder 'e groote opzettelijkheid spreekt uit alles een geest van altruïsme en streven naar het hoogste. De illustraties zijn fijn van kleur. Corresp. blad 11. d. Ned. Kinderbond.
AAN MOEDER'S SCHOOT. Wondere sprookjes en vertellingen, door M. E. REITS\1A-BRUTEL DE LA RIVIË.RE. Met gekleurde platen van O. VERHAGEN. DE WONDERLIJKE AVONTUREN VAN PIETERMAN, door GRETA VOLLEWENS-ZEYLEMAKER. Met gekleurde platen van SIJTJE AAFjES.
T I M 0 N' S
A V 0 N T U U R LIJK E
V L lEG TOe H TEN,
door AGATHA SNELLEN. Met gekleurde platen va.l O. VER HAGEN.
VAN EEN DIKKE, VETTE SPONS, door GRETA VOLLEWENSZEYLEMAKER. Met gekleurde platen van SIJTJE AAPJES. PRIJS PER DEEL IN KLEURIGEN, GEHEEL LINNEN BAND,
-
SLECHTS
f 1.25 -