!"
Richtlijnen milieueffectrapportage Plan-m.e.r. – R.E.S.A., exploitatie en aanleg bedrijventerrein voor de luchthaven van Antwerpen
Airport Consortium Antwerpen
01 september 2006 PLMER-0014-RL
1
Inleiding
Het plan betreft de aanleg van een aantal projecten in en rond de luchthaven van Antwerpen. Deze zijn de aanleg van een veiligheidszone ter hoogte van de Krijgsbaan, de ontwikkeling van een bedrijventerrein en de wijziging in de exploitatie. Het doel van het plan-MER is het bestuderen van en het rapporteren over de milieueffecten van deze planonderdelen en het plan in zijn geheel. Andere onderzoeken (zoals bijvoorbeeld naar de economische realiteit van de gehanteerde groeiprognoses) maken geen deel uit van een MER. Het MER wordt opgesteld in functie van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. De kennisgeving is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 16 mei 2006. De terinzagelegging liep van 22 mei 2006 tot en met 22 juni 2006. De kennisgeving was gedurende deze periode te raadplegen in Antwerpen, Boechout, Borsbeek en Mortsel. De aankondiging van de terinzagelegging is gebeurd via de webstek van de dienst Mer. Deze dienst heeft ook gezorgd voor een aankondiging in de Gazet van Antwerpen en Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet en Het Volk van 19 mei 2006. Parallel aan de terinzagelegging werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen).
2
Vorm en presentatie
Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer om: •
recent kaartmateriaal te gebruiken voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding en legende;
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
2
•
het kaartmateriaal zodanig te presenteren dat het van goede kwaliteit is, m.n. overzichtelijk, duidelijk, bruikbaar (voldoende detailniveau), hanteerbaar (bij voorkeur A4, maximaal A3) en gemakkelijk begrijpbaar, ook voor een niet-deskundige;
•
aandacht te besteden aan de overeenstemming tussen de tekst, de figuren en de legende;
•
alle relevante straatnamen en waterlopen op kaart te situeren;
•
de bron van de gebruikte basiskaarten te vermelden (vb. topografische kaarten = NGI; meer info http://giraf.gisvlaanderen.be);
•
een verklarende woordenlijst, afkortingenlijst, lijst van figuren, lijst van tabellen en literatuurlijst bij het rapport op te nemen;
•
3
achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen;
Doelstelling, verantwoording en besluitvorming
Art. 4. 2. 7. §1, 1°, a en b
Het plan betreft de aanleg van een veiligheidszone ter hoogte van de Krijgsbaan, de ontwikkeling van een bedrijventerrein en de wijziging in de exploitatie. Het
MER
zal
aangeven
welke
beleidsbeslissingen
zijn
voorafgegaan
aan
de
milieueffectrapportage. Met de aanleg van de veiligheidszone wordt voldaan aan de ICAO-standaard. Eveneens zal nagegaan moeten worden of en hoe aan beide zijden van de start- en landingsbaan aan de ICAO-standaard kan worden voldaan, indien geen werken worden uitgevoerd. Het scenario waarbij een grotere RESA aan de zijde van de Vosstraat zou worden voorzien, zal eveneens aan bod komen (zie kennisgeving). Argumenteer of een veiligheidszone van 150 m aan de zijde van de Krijgsbaan een oplossing biedt. De noodzaak van het bedrijventerrein is in de kennisgeving niet onderbouwd, noch zijn alternatieve locaties overwogen, noch zijn de precieze doelstellingen omschreven en onderbouwd, bijvoorbeeld in relatie tot de gewenste ontwikkeling van luchthavengebonden activiteiten. Deze elementen zullen deel uitmaken van het MER. Het MER zal de aanleg van het bedrijventerrein toetsen aan de bestaande plannen en beleidskaders en eveneens alternatieven op hun milieueffecten onderzoeken (zie onder 4).
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
3
Volgens de vigerende ruimtelijke context heeft het luchthaventerrein parkgebied als nabestemming.
Het
milieueffectrapport
zal
analyseren
welke
de
mogelijke
mobiliteitsoplossingen zijn indien het luchthaventerrein deze bestemming zou krijgen. Het MER zal ook duidelijk aangeven welke de vervolgstappen zijn na het plan-MER, vooraleer met de uitvoering te kunnen starten. Tevens zal aangegeven worden in welke fase nog inspraak mogelijk is en op welke wijze. Indicatief zal worden aangegeven welke het te verwachten tijdspad is.
4
Voorgenomen plan en alternatieven
Art. 4. 2. 7. §1, 1°, c en d
Het voorliggende plan bestaat uit drie onderdelen: de aanleg van een veiligheidszone ter hoogte van de Krijgsbaan, de ontwikkeling van een bedrijventerrein en de wijziging in de exploitatie. De kennisgeving geeft per planonderdeel aan welke varianten mogelijk zijn-voor de exploitatie worden geen varianten opgegeven omdat zij moet blijven kaderen in de afgeleverde milieuvergunning- en combineert deze tot te onderzoeken alternatieven. Het MER zal eveneens een nulsituatie in de toekomst omschrijven: dit is de bestaande situatie en de meest voor de hand liggende ontwikkeling als het plan geen doorgang zou vinden. Het vastleggen van dit scenario is van belang voor het vergelijken van de alternatieven. Deze vergelijking is van belang in het verdere besluitvormingsproces. Gevolg van het niet uitbreiden van het luchthaventerrein voor de aanleg van een veiligheidszone ter hoogte van de Krijgsbaan is dat de drempel er 150 m naar het westen zal verschuiven (zodanig dat door de veiligheidszone binnen de huidige grenzen van de luchthaven te voorzien, voldaan wordt aan de ICAO-standaard). Het MER zal dit alternatief van inbreiding, dat tegemoet komt aan de doelstelling te voldoen aan de ICAO-standaard, als volwaardig alternatief uitwerken en onderzoeken welke de mogelijke exploitatie van dit alternatief is en welke de milieueffecten zijn. Het MER zal de haalbaarheid van de zogenaamde “steep-approach-procedures” nagaan en vergelijken met de exploitatie van London City Airport. In functie van de mogelijkheden is deze optie toepasbaar zowel binnen het inbreidingsalternatief als bij de aanleg van de
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
4
veiligheidszone buiten de huidige luchthaven: de milieueffecten zullen in het MER beschreven worden. Voor een correcte inschatting van de milieugevolgen is het van belang dat voor de diverse te onderzoeken alternatieven een correcte en precieze vlootsamenstelling wordt gegeven voor de situatie 2020 (=planhorizon). Deze zal moeten transparant zijn en goed gemotiveerd. Randvoorwaarde van deze invulling is volgens de kennisgeving de stand-still, die middels de beperkende geluidsimmissievoorwaarden in de milieuvergunning werd vastgelegd, en dit afgezet tegen de voorziene luchthavenontwikkeling tegen 2020. Het MER zal aangeven welke de te verwachten ontwikkelingen zijn als het bedrijventerrein er niet komt. Het MER zal het voornemen van de realisatie van een bedrijventerrein op deze locatie daarom toetsen aan de bestaande ruimtelijke structuurplannen en visies. Alternatieven waarbij het bedrijventerrein slechts gedeeltelijk of helemaal niet wordt ontwikkeld, en dus een andere invulling krijgt, dienen eveneens op hun milieueffecten te worden onderzocht. Het MER zal nagaan welke combinaties van alternatieven voor de drie planonderdelen leiden tot zinvol te onderzoeken planalternatieven. Na het milieueffectenonderzoek en op basis van voorstellen tot mildering zullen deze geoptimaliseerd worden vanuit het oogpunt van minimaliseren van de mogelijke milieu-impact.
5
Juridische en beleidsmatige context
Art. 4. 2. 7. §1, 1°, e
De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridisch/ beleidsmatig kader dat voor dit MER van belang is. Het MER zal zorgvuldig nagaan welke de relevantie is en met name ook aangeven of de voorwaarde onderzoeksturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of een combinatie van beide. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken van het beleid en de wetgeving op te volgen. Volgende relevante randvoorwaarden dienen in vergelijking met de kennisgeving bijkomend te worden aangepast, opgevolgd of aangevuld:
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
5
•
De wetgeving inzake landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie (i.p.v. monumenten, landschappen en materiële goederen in het algemeen) moet correct per deeldomein worden toegewezen.
•
Nagaan op relevantie van het “Decreet betreffende de oppervlaktedelfstoffen” van 4 april 2003 en het “Besluit van de Vlaamse Regering houdende regels tot uitvoering van het oppervlaktedelfstoffendecreet” van 26 maart 2004.
•
Het bosdecreet is van toepassing op het bos in het onderzoeksgebied (fort 3).
•
Voor de discipline geluid is in het bijzonder het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005 van belang dat Hoofdstuk 5.57 van Vlarem 2 heeft gewijzigd.
6 6.1
Bestaande toestand en milieueffecten Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s
Art. 4. 2. 7. §1, 1°, f
De kennisgeving geeft een beschrijving per milieudiscipline van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven, welke bestaande gegevens daarvoor gebruikt zullen worden en waar, in het raam van het MER, bijkomende inventarisaties noodzakelijk zijn. Als referentiesituatie wordt uitgegaan van een beschrijving van het gebied in de huidige situatie enerzijds, een (geïntegreerd) ontwikkelingsscenario in de toekomst anderzijds. Belangrijk is dat het MER telkens aangeeft welk het referentiejaar is. Voor de huidige situatie zal dit 2005 zijn (situatie 2005); indien er redenen zijn om een andere referentie te kiezen (disciplineafhankelijk) zal het MER dit degelijk motiveren. Voor geluid/mens zal de evolutie vanaf 2000 in beeld worden gebracht. Disciplineoverschrijdende afstemming is noodzakelijk. Voor de referentie in de toekomst dient gekozen te worden voor het jaar waarin verwacht wordt dat het plan is gerealiseerd. In het kader van dit MER –en onder meer relevant voor de berekeningen i.v.m. exploitatie/ mobiliteit/ geluid/ lucht/ mens)- kan uitgegaan worden van 2020. De kennisgeving somt een aantal ontwikkelingen op die op termijn binnen het ruimere plangebied te verwachten zijn. Nagegaan moet worden of de realisatie van deze ontwikkelingen te verwachten is binnen de vooropgestelde planhorizon en welke de mate van
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
6
zekerheid is dat deze ontwikkelingen zich zullen doorzetten. Hiervoor kan o.m. gesteund worden op genomen beslissingen, bestaande documenten, grootte van het draagvlak voor de mogelijke voorstellen… Nagegaan moet worden of de opsomming in de kennisgeving (p. 52-53) nog aangevuld kan worden. Na te gaan is in welke mate deze ontwikkelingen interfereren, welke onderlinge afstemming mogelijk of noodzakelijk is en in welke mate effecten gecumuleerd of gemilderd (kunnen) worden. Relevant in elk geval zijn: -door de provincie uitgevoerde/ geplande ingrepen op de waterlopen Koude Beek en Fortloop in het kader van het project Ecologische herinrichting van de Koude Beek en de Fortloop1. -streefbeeld R11 in opmaak door TV3V. Bij de bepaling van het studiegebied dient rekening gehouden te worden met het feit dat het studiegebied zowel het plangebied als het gebied met effecten dient te omvatten. Voor mobiliteit dient het studiegebied voldoende ruim te worden genomen, met name tot waar de effecten van het plan merkbaar zijn. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen of indien de status van de onderzochte ontwikkelingen wijzigt, kunnen deze toegevoegd worden aan deze milieueffectrapportage. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat : •
met betrekking tot de discipline bodem: voor het geviseerde gebied kan verwezen worden naar de bodemattesten afgeleverd door OVAM. Nagegaan moet worden in welke mate eventueel vastgestelde bodemverontreiniging de mogelijke (wijziging van ) bestemming kan beïnvloeden.
•
met betrekking tot de discipline lucht: er zal gebruik gemaakt worden van de studie “Immissieproblematiek tengevolge van het verkeer: knelpunten en maatregelen”.
1
Contact op te nemen met de Dienst Waterbeleid van de provincie Antwerpen. Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
7
•
met betrekking tot de discipline oppervlaktewater: de elementen voor het uitvoeren van de watertoets zullen aangereikt worden;
•
met betrekking tot de discipline fauna en flora: er documenten beschikbaar zijn die concreet de problemen m.b.t. fort 3 bevatten, zo ondermeer het advies INBO.A.2006.15.
6.2
Milieueffecten en milderende maatregelen
Art. 4. 2. 7. §1, 2°, a, b, c
Het kennisgevingsdossier geeft per discipline een overzicht van de te verwachten milieueffecten. In het plan-MER moeten deze milieueffecten onderzocht en beoordeeld worden en in functie van het gevoerde effectenonderzoek dienen milderende maatregelen voorgesteld en uitgewerkt te worden. De methodologie voor de effectvoorspelling zal binnen elke discipline in het MER duidelijk omschreven worden. Tevens zal aangegeven worden op basis van welke criteria een effect als significant of als niet significant beoordeeld wordt. De keuze van de beoordelingsschaal zal gemotiveerd worden. In zoverre relevant en in relatie tot de in de milieueffectrapportage noodzakelijke scoping-fase zal het MER duidelijk aangeven welke effecten op planniveau niet of beperkt aan bod komen en of en hoe deze in het kader van de verdere besluitvorming eventueel nog relevant zijn. De cumulatieve effecten bij de realisatie van het plan en de verwachte ontwikkelingen in het plangebied zullen in rekening worden gebracht. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij aangegeven worden dat: •
met betrekking tot de discipline verkeer/mens-ruimtelijke aspecten: het onderzoek naar de impact van de voorziene luchthavenontwikkeling en van het bedrijventerrein een voorname plaats in dit MER bekleedt. Deze deelstudie zal het karakter van een mobiliteitseffectrapport aannemen, te integreren in dit MER (cfr. kennisgeving). De impact van de te onderzoeken alternatieven per planonderdeel (zie kennisgeving en richtlijnen) en van de tijdens de milieueffectrapportage vast
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
8
te stellen planalternatieven zal onderzocht worden2 . De modellering moet een voldoende ruim onderzoeksgebied omvatten, met name tot waar de invloed van het plan merkbaar is. de impact op fort 3 en de locatie van het bedrijventerrein zal onderzocht worden vanuit de verschillende huidige/gewenste functies. op het terrein van de luchthaven ter hoogte van de huidige sportvelden te Mortsel zich nog een relatief waardevol stuk gemengd loofbos (ca 1,25 ha) bevindt dat, mits gepast beheer, als groenzone voor de bedrijven/kantoren kan dienen. •
met betrekking tot de discipline geluid: het MER de bijdrage tot het omgevingsgeluid zal bepalen ten gevolge van het luchtverkeer, van de grondactiviteiten op de luchthaven,en van het wegverkeer. bij de berekening van de geluidscontouren zal rekening worden gehouden met het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005 inzake de evaluatie en de beheersing van het omgevingslawaai en tot wijziging van het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, meer bepaald met de wijziging van hoofdstuk 5.57 van het VLAREM-II. in het MER ook zal aangegeven moeten worden hoe de geluidsimpact van de helikoptervluchten is meegenomen en hoe de impact van de trainingsvluchten zal worden ingeschat. bij de beoordeling van het grondlawaai nader zal gemotiveerd worden onder welke voorwaarden de in de kennisgeving voorgestelde meetmethode voor de bepaling van het geluidsvermogenniveau van personenvoertuigen in een ‘pass by’test veralgemeend kan worden toegepast op bewegende geluidsbronnen (taxiënde vliegtuigen), waarvan de broneigenschappen (directiviteit, hoogte van bron…) naar verwachting niet gelijk zijn. hoewel de R11 in toepassing van voormeld besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005 nog niet is aangewezen als belangrijke weg, het aanbeveling verdient de geluidscontouren te bepalen volgens dit besluit. Dit omvat de (bijkomende) bepaling van de geluidsindicatoren Lden en Lnight in contourintervallen van 5 dB vanaf respectievelijk 55 dB(A) en 50 dB(A). Voor de berekening van de impact
2
Meerdere inspraakreacties verxwijzen naar diverse reeds bestaande mobiliteitsknelpunten in het bijzonder ook op de R11. Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
9
van het wegverkeer (R11 en omgeving) wordt gevraagd het Nederlandse rekenmodel “Standaard Rekenmethode 2” voor wegverkeersgeluid toe te passen. Deze aanpak is meer aangewezen dan de voorgestelde aanpak met een eenvoudige rekenmethode en dit gezien de complexiteit van bronkarakterisering en geluidsoverdracht voor de te onderzoeken tracévarianten. bij het voorstellen van milderende maatregelen ,, in het bijzonder met betrekking tot de exploitatie van de luchthaven, ook moet nagegaan worden in welke mate een wijziging in exploitatie en maatregelen op het vlak van ruimtelijke ordening een bijdrage kunnen leveren tot een integrale visie op het geluidbeheer rond een luchthaven. De dimensionering van de milderende maatregelen hangt af van de te hanteren grenswaarden voor ongewenst of schadelijk geluid die de Vlaamse Regering op voorstel van het in voormeld Besluit van 22 juli 2005 opgerichte bestuur zal vaststellen. Er zal dan ook duidelijk vermeld worden dat de dimensionering van de milderende maatregelen in functie van de nog vast te stellen grenswaarden moet herzien worden. •
met betrekking tot de discipline lucht: voor de berekening van de invloed van de toename in wegverkeer op de luchtkwaliteit in de omgeving (NOx en PM10) in eerste orde een berekening zal gebeuren
met
het
model
CAR-Vlaanderen.
Ingeval
van
significante
mobiliteitsimpact of wanneer zou blijken dat dit model niet geschikt is, kan een berekening met meer complexe modellering doorgevoerd worden. Voor de berekeningen van de luchtkwaliteit kan “Pluimsnelweg” of een ander geschikt model worden gehanteerd. De keuze van de modellen zal grondig onderbouwd worden en de keuze van de methode en de modellen zal in overleg met en na goedkeuring van de dienst Lucht van het departement LNE gebeuren. Gezien in Antwerpen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen te verwachten zijn, is het noodzakelijk een goed zicht te krijgen op het effect van de toename van het verkeer en van de gewijzigde luchthavenexploitatie .
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
10
het MER voor de relevante parameters (CO2, CO, VOS, NOx, stof, SO2…) inzicht zal geven in de wijziging in emissies op basis van het aantal LTO-cycli en dit voor de referentiesituatie en de wijziging in exploitatie zoals in de kennisgeving vooropgesteld en voor de te onderzoeken alternatieven beschreven onder punt 4 van deze richtlijnen. Hiervoor zal het MER zich baseren op de actueel beschikbare emissiekengetallen, zoals ook door de VMM gehanteerd. zoals de kennisgeving aangeeft ook de impact ten gevolge van bedrijfsgebouwen zal onderzocht worden. voor het geuronderzoek
op basis van literatuuronderzoek en bestaande
onderzoeken de impact zal onderzocht worden. Hierbij kan ondermeer gedacht worden aan bestaande milieueffectrapportages (Luchthaven Schiphol, luchthaven Oostende…), klachtenbestanden (PIH, gemeenten, mogelijk andere instanties…). •
met betrekking tot de discipline grondwater: de mogelijke impact op de waterhuishouding van fort 3 grondig zal onderzocht worden. de elementen voor het uitvoeren van de watertoets zullen aangereikt worden;
•
met betrekking tot de discipline oppervlaktewater: de effecten van de afvoer van het hemelwater/ afvalwater van het bedrijventerrein zullen onderzocht worden; gelet op de watergevoeligheid in het stroomgebied van de Koude Beek en de Fortloop,
de provincie, voor wat betreft nieuwe aansluitingen van verharde
oppervlakte op de waterlopen, de strengste bufferingsvoorwaarden (250 m3/ha oppervlakte) en lozingsnormen (10 l/s.ha) zal opleggen. In tegenstelling tot wat de kennisgeving op p.41 vermeldt kunnen waterbufferbekkens geen dienst doen als bufferreserve. het uitwerken van maatregelen voor de buffer- en infiltratievoorziening (voor het bedrijventerrein en bij voorkeur ook voor de luchthaven) dient te gebeuren volgens de principes van natuurtechnische milieubouw . de elementen voor het uitvoeren van de watertoets zullen aangereikt worden; •
met betrekking tot de discipline fauna en flora:
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
11
bij de effectgroep verstoring de waterhuishouding van fort 3 een grondig te onderzoeken aandachtspunt is. de impact van geluid op de vleermuizenpopulatie moet geduid worden waarbij moet gezocht worden naar relevante literatuur voor deze groep. vermits Fort 3 behoort tot een habitatrichtlijngebied, een passende beoordeling vereist is. Overeenkomstig artikel 36ter van het decreet natuurbehoud, dat invulling geeft aan leden 6.2 tot 6.4 van de habitatrichtlijn, zal het plan-MER vergezeld moeten zijn van een passende beoordeling met onderzoek naar de milieugevolgen op het SBZ-gebied, naar alternatieven en eventueel naar compensatiemogelijkheden. Er zal eveneens moeten nagegaan worden of er bijlage-III soorten volgens het decreet natuurbehoud in het gebied voorkomen. Het uit te voeren onderzoek zal grondiger zijn dan op basis van bvb kwetsbaarheidskaarten zoals voorgesteld in de kennisgeving.
7 Leemten in de kennis en opvolging Art. 4. 2. 7. §1, 3° en 2°, d
Het MER dient opgave te doen van de leemten in de kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten met betrekking tot het plan, met betrekking tot de inventaris en met betrekking tot methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten omgegaan is en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming. Het MER zal aangeven welk effectenonderzoek en onderzoek naar alternatieven of milderende maatregelen aan bod kan komen in
de
projectmilieueffectrapportage en waarom dit niet doorslaggevend is in deze fase van milieueffectenonderzoek.
8 Globale evaluatie van voorgenomen plan en alternatieven Art. 4. 2. 7. §1, 2°, e
Het rapport zal aantonen welk alternatief (per planonderdeel en als geheel) het best haalbare is voor het milieu en de natuurwaarden, ook op lange termijn. De beoordeling en afweging van de alternatieven zal transparant en duidelijk onderbouwd zijn
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
12
De elementen welke noodzakelijk zijn voor de "Watertoets" uit het Decreet Integraal Waterbeheer en voor de “Passende Beoordeling” uit het Decreet Natuurbehoud zullen hierin duidelijk opgenomen worden.
9 Niet-technische samenvatting Art. 4. 2. 7. §1, 4°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor de gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting opgenomen te worden. Deze niet-technische samenvatting wordt tevens in digitale vorm aangeleverd. Brussel, 01 september 2006,
ir. Koen De Smet Afdelingshoofd
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
13
Bijlagen Bijlage 1: Overzicht van de inspraakreacties Verenigde Actiegroepen Tegen de Uitbreiding van het Vliegveld te Deurne vzw. Verlenging Nooit vzw Groen! Afdeling Borsbeek Natuurpunt Schijnvallei vzw Vereniging voor Bos in Vlaanderen vzw Ongeveer 32 reacties van burgers Bijlage 2: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen: RWO, Afdeling Monumenten en Landschappen, Phoenix-gebouw, Koning Albert II-laan 19, 1210 Brussel (Els Hofkens, Els Patrouille, Marc Deborgher) LNE, Dienst Lucht, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel (Tania Van Mierlo) Agentschap Natuur en Bos, Copernicuslaan 1, 2018 Antwerpen (Joris Janssens, Peter Berghmans) OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen (Els Gommeren, Jef Vervoort) LNE, Dienst Hinder en Risicobeheer, Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 Brussel(Rudi Geens, Gisela Vindevogel) LNE, Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen, Dienst Natuurlijke Rijkdommen, Koningin Astridlaan 50 bus 6, 3500 Hasselt) (Bea Lebegge) INBO, Natuurbehoud, Kliniekstraat 25, 1070 Brussel (Anik Schneiders, Geert De Blust)
Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud; Provincie Antwerpen, Dienst Milieu en Natuurbehoud (Hilde Van Look) Gemeente Borsbeek (Marc Tritsmans); Gemeente Mortsel (Gecoro, Milieu Adviesraad, Technische Dienst); Gemeente Boechout (Sofie Cuypers); Stad Antwerpen (Roel Verhaert).
Bijlage 3: Volledige lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die om advies over de kennisgeving zijn gevraagd.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0014
14