Rapport
3333 w
Johan van der Valk Gusta van Gessel Katja Sillen
CBS Heerlen CBS‐weg 11 6412 EX Heerlen Postbus 4481 6401 CZ Heerlen +31 45 570 60 00 www.cbs.nl
projectnummer
EBH/SER 20‐01‐2015
kennisgeving
De in dit rapport weergegeven opvattingen zijn die van de auteur(s) en komen niet noodzakelijk overeen met het beleid van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
1
2.
Methodebeschrijving
1
2.1 2.2
1 1
Onderzoeksvragen Onderzoeksmethode
3.
Rol van de Euregio’s
2
4.
Achtergronden over informatiebehoefte
2
4.1 4.2 4.3
5.
6.
7.
Waarom is de kwantitatieve informatie over grenspendel nodig? 2 Nut van data voor externe stakeholders 3 Welke gegevens over grenspendel zijn er al beschikbaar en waar komen deze gegevens vandaan? 4
Concrete informatiebehoefte
4
5.1 5.2 5.3
4 6 7
Afbakening van het begrip grenspendelaar Frequentie en detail van data Overige informatiebehoefte ten aanzien van grensmobiliteit
Beschikbaarheid van data
7
6.1 6.2
7 8
Databronnen Mogelijkheden en uitdagingen
Conclusies en aanbevelingen 7.1 7.2 7.3
9
Wat zou gemeten moeten worden? 9 Hoe zou het opzetten van een structurele informatie voorziening aangepakt kunnen worden? 10 Welke concrete stappen worden gezet om grenspendel op korte termijn in kaart te brengen? 11
0
1. Inleiding Dit rapport presenteert de resultaten van het onderzoek naar de databehoefte ten aanzien van grenspendelaars van de Euregio’s in het Duits‐Nederlandse grensgebied. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van EUREGIO, in naam van de vier Duits‐Nederlandse Euregio’s, in kader van het grensoverschrijdende arbeidsmarkt‐ en onderwijsproject GROS Impuls A&O. Dat project beoogt het versterken van de economie in de grensstreek door regionale grensoverschrijdende arbeidsmarkt‐ en onderwijsactiviteiten te ontplooien. Eén van de aandachtsgebieden betreft data. Er is grote behoefte aan goede data om economische ontwikkeling in het grensgebied te monitoren. In het bijzonder is er behoefte aan adequate statistieken over aan arbeid gerelateerde grensmobiliteit. De resultaten dienen als input voor overleg tussen de statistische bureaus van Nedersaksen (NdS), Noordrijn‐Westfalen (NRW) enerzijds en het CBS anderzijds om te kijken hoe dergelijke statistieken geproduceerd zouden kunnen worden om in de databehoefte te voorzien. De volgende grensregio’s zijn in het onderzoek betrokken: Euregio rijn‐maas‐noord, Euregio Rijn‐ Waal, EUREGIO en de Eems Dollard Regio. Ook is het Ministerium für Arbeit, Integration und Soziales (MAIS) van Noord‐Rijn Westfalen over dit onderwerp geraadpleegd.
2. Methodebeschrijving 2.1 Onderzoeksvragen Momenteel is er een gebrek aan structurele grensoverschrijdende gegevens met betrekking tot het Nederlands‐Duitse grensgebied. Dit hiaat in data wordt zowel door beleidsmakers als door statistiekbureaus erkend. Het verzamelen van grensoverschrijdende gegevens is daarom wenselijk. Het is hierbij echter van belang dat de juiste data geleverd wordt. Dit onderzoek heeft daarom als doel om een precieze en omlijnde beschrijving van de databehoeftes van de Nederlands‐Duitse grensregio’s op te stellen. Daartoe worden de volgende vragen beantwoord: Wat is de motivatie van de Euregio’s en Ministeries om grensoverschrijdende data op het gebied van grenspendelaars te verzamelen? Wat wordt er precies bedoeld door de Euregio’s met grenspendelaars? Hoe willen en kunnen de verschillende Euregio’s de gegenereerde data inzetten? Welke kenmerken zijn verder van belang (b.v. opleiding, geslacht, leeftijd, branche, …)? Welke voordelen hebben dergelijke data voor stakeholders uit het grensgebied (Euregio’s, provincies, regio’s, Bezirksregierungen,etc.)?
2.2 Onderzoeksmethode De volgende onderzoeksmethode is toegepast. Met vertegenwoordigers van de betrokken instanties zijn afzonderlijk en onafhankelijk face‐to‐face interviews gehouden waarin zij hun informatiebehoefte ten aanzien van grenspendelaars konden aangeven. Op 27‐06‐2014 met Linda Blom en Sonja Adamsky van EUREGIO Op 30‐06‐2014 met Joachim Kaufmann van Euregio Rijn‐Waal (mede namens euregio rijn‐maas‐noord) en Julia Wengert van het Gemeenschappelijk INTERREG‐Secretariaat van het Deutschland‐Nederland programma Op 30‐06‐2014 met Lothar Götz en Frauke Füsers van MAIS NRW Op 01‐07‐2014 met Hinrich Kuper van Eems Dollard Regio
1
De input vanuit deze interviews, aangevuld met achtergrondinformatie wordt in dit document gepresenteerd.
3. Rol van de Euregio’s In dit onderzoek zijn de Euregio’s betrokken die zich enkel focussen op de Nederlands‐Duitse grens. De Euregio’s ondersteunen hun leden (voornamelijk gemeenten) en andere uitvoerende partijen bij grensoverschrijdende activiteiten op het gebied van economie, arbeidsmarkt, openbare orde en veiligheid, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg, energie, verkeer en ruimtelijke ordening. Wat betreft de grensoverschrijdende arbeidsmarkt vervullen Euregio´s sinds lange tijd een belangrijke rol op het gebied van informatievoorziening aan grenspendelaars. Nationale verschillen op het gebied van belastingen, sociale zekerheid, inkomensstructuur en ook diploma‐erkenning zorgen ervoor dat werkgevers en werknemers behoefte hebben aan informatie en advies m.b.t. grensoverschrijdend werken. De Euregio’s spelen ook een belangrijke rol om barrières om over de grens te werken te signaleren en kleiner te maken. Vanwege diverse belemmeringen is werken over de grens niet altijd aantrekkelijk. Daardoor blijven de pendelstromen ondanks de huidige hoge werkloosheid aan Nederlandse kant en de kansen aan Duitse kant op een laag niveau. Vanwege verschillen in belasting en inkomensstructuur is het niet altijd financieel interessant voor mensen om over de grens te gaan werken. De lonen in Nederland liggen namelijk doorgaans hoger dan in Duitsland waardoor de banen aan de Nederlandse kant aantrekkelijker zijn voor Duitsers dan andersom. Een bijkomend probleem is dat er in Nederland vooral naar competenties van medewerkers wordt gekeken terwijl in Duitsland diploma’s en vakkennis erg belangrijk zijn. Deze diploma’s worden niet automatisch erkend. Ook verschil in taal en bedrijfscultuur kan belemmerend werken op de uitwisseling. De uitdaging is om grensoverschrijdende arbeid aantrekkelijk te maken en obstakels weg te halen. De economische en sociale structuur verschilt van regio tot regio. Dat betekent dat de Euregio’s eigen prioriteiten en hun eigen beleid voeren afhankelijk van de specifieke lokale situatie. Daar waar mogelijk werken de Euregio´s echter nauw samen, ook met de Euregio Maas‐Rijn en de Euregio´s aan de Nederlands‐Belgische grens. De activiteiten van de Euregio´s worden gefinancierd uit lidmaatschapsbijdrages en waar geschikt uit Europese subsidieprogramma´s. Het INTERREG A‐programma bijvoorbeeld werd door de EU specifiek voor grensgebieden in het leven geroepen (voor gedetailleerde informatie inzake het Deutschland‐Nederland programma, zie www.deutschland‐nederland.eu). Wat betreft arbeidsmarktprojecten wordt verder ook gebruik gemaakt van middelen uit het EURES‐ programma.
4. Achtergronden over informatiebehoefte 4.1 Waarom is de kwantitatieve informatie over grenspendel nodig? De Euregio’s geven aan de gegevens voornamelijk nodig te hebben om een beeld te krijgen van de omvang van grensoverschrijdende activiteiten. Dit is nodig om de economische importantie aan te tonen. Ten tweede zijn er cijfers nodig om de ontwikkeling van de grensoverschrijdende
2
arbeidsmobiliteit te monitoren. Er wordt beleid gevoerd om deze te bevorderen. De resultaten van dit beleid dienen kwantitatief gemeten te worden op een consistente wijze zowel in tijd als in geografisch gebied. Ten derde is het belangrijk om hun doelgroep voor informatievoorziening in kaart te brengen en daarmee hun activiteiten kwantitatief te kunnen onderbouwen als een soort verantwoording. Daarenboven is het belangrijk om één officieel cijfer over grenspendelaars te hebben in plaats van cijfers die nu ad hoc worden samengesteld uit diverse bronnen die kunnen verschillen per regio. De Euregio’s willen de cijfers gebruiken voor verschillende doeleinden. Overkoepelend kan gezegd worden dat de cijfers gebruikt worden om hun achterban te informeren, om te meten en om te verantwoorden. Met de cijfers wordt de achterban geïnformeerd en wordt de ontwikkeling in grenspendel gemeten. Daarnaast worden de data gebruikt voor zowel verantwoording van input (b.v. ondersteuning van subsidieaanvragen, beoordelen van projecten) als verantwoording van output (b.v. rechtvaardiging van acties van de Euregio of politieke verantwoording). Aanvullend hierop kan nog vermeld worden dat het komende INTERREG programma V vereist dat de partners berichten over de effectiviteit van het programma en de deelprojecten. Hiervoor zal een nulmeting gedaan worden en vervolgens moet elke 3 jaar gerapporteerd worden over de nieuwe situatie. Het monitoren van grenspendel kan, op het gebied van de arbeidsmarkt, één van die indicatoren zijn. Aangezien het INTERREG programma sterk inzet op innovatie en diverse andere speerpunten zal grenspendel beperkt van belang zijn in dit kader. Echter bij het opzetten van een infrastructuur om grensoverschrijdende informatie structureel samen te stellen is het nuttig om deze toepassing in het achterhoofd te houden.
4.2 Nut van data voor externe stakeholders Gegevens over grenspendel zijn niet alleen nuttig voor de Euregio’s, maar ook voor andere instanties. In de eerste plaats zijn dat de gemeenten. Zij zijn namelijk belangrijke pijlers van de grensoverschrijdende samenwerking. Daarnaast zijn zij in Nederland en Duitsland verantwoordelijk voor de bijstand en zouden werklozen graag aan het werk zien. Dat kan ook over de grens zijn. Verder zijn provincies/Bezirksregierungen en nationale overheden in grenspendel geïnteresseerd om het belang van grensarbeid te kunnen inschatten. Ook zijn UWV/Bundesagentur für Arbeit (BA) belanghebbenden omdat dergelijke informatie nuttig is om te kunnen bemiddelen in het vinden van werk. Tot slot, zijn de cijfers ook van belang voor nationale overheden omdat het stimuleren van de lokale economie van kwetsbare grensregio’s ook op nationaal niveau een punt van aandacht is. Dit is onlangs onderstreept in de Benelux‐ context waar grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit één van de prioriteiten voor de komende jaren is. In dat kader heeft de SG Benelux expliciet aangegeven dat er behoefte is aan meer en betere informatie over grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. In maart 2014 heeft het CBS een conferentie voor grensregio’s gehouden waarbij het nut van grensoverschrijdende data besproken werd. Deze bijeenkomst leverde nuttige inzichten op over de visie en informatiebehoefte van stakeholders. Alle partijen onderkenden en benadrukten dat er behoefte is aan meer en betere data over grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. Er is behoefte aan structurele informatie zodat je de grensoverschrijdende mobiliteit in de tijd kunt volgen. Wel bleek dat diverse gebruikers behoefte hebben aan verschillende cijfers. Naast behoefte aan statistieken over grenspendel (inclusief woon‐werkafstanden) is een andere wens het matchen van banen naar opleidingsniveau om integratie van arbeidsmarkt te kunnen onderbouwen. Belangrijk is ook te weten hoeveel bedrijven samenwerkingsverbanden hebben
3
over de grens en hoeveel netwerkverbanden ontstaan zijn. Verder werd vastgesteld dat statistieken niet alleen goed bruikbaar zijn om beleid te monitoren, maar ook nuttig zijn voor (academisch) onderzoek.
4.3 Welke gegevens over grenspendel zijn er al beschikbaar en waar komen deze gegevens vandaan? Momenteel worden verschillende cijfers uit verschillende bronnen gebruikt om de grenspendel te meten. Binnen subsidiegebieden (EURES, INTERREG) worden de Euregio’s namelijk aangespoord om grenspendel te meten. In het recente verleden werd hiervoor ten dele informatie van het CBS gebruikt. Het CBS is echter gestopt met het leveren van informatie, waardoor de Euregio’s nu nog meer afhankelijk zijn van andere bronnen. Dit levert problemen op omdat niet bekend is wie wat verzamelt. Er moeten soms verschillende bronnen gecombineerd worden. De Euregio’s hebben dan te kampen met definitieverschillen aan weerszijden van de grens. Sommige Euregio’s houden zelf bij hoeveel grenspendelaars er zijn door middel van een soort ‘klantenbestand’. Maar dit geeft een onvolledig beeld omdat dit alleen de mensen betreft die zich voor een individueel advies hebben gemeld. Verder zijn er voornamelijk Duitse bronnen zoals de Deutsche Rentenversicherung, de Bundesagentur für Arbeit, de Finanzämter, de Krankenkassen en het statistiekbureau van NRW. Geen enkele regio maakt voor zover bekend gebruik van Nederlandse gegevens. Waarschijnlijk omdat deze niet direct eenvoudig voorhanden zijn.
5. Concrete informatiebehoefte 5.1 Afbakening van het begrip grenspendelaar De Euregio’s kijken verschillend aan tegen het concept van wat gemeten zou moeten worden. Voor diverse Euregio’s is het al heel mooi als de typische klassieke grenspendelaars gemeten worden die in principe dagelijks de grens oversteken om te gaan werken. Dit komt grotendeels overeen met de definitie van grensarbeiders zoals die gehanteerd wordt bij EU verordeningen over sociale zekerheid (zie kader). De definitie die de EU verordening hanteert1 kan breed worden opgevat. Het omvat expliciet zowel werknemers (inclusief ambtenaren) als zelfstandigen. Verder omvat deze populatie in principe personen die over de grens werken ongeacht contract. Dit kunnen tijdelijke contracten zijn, uitzendwerk, detacheringen, deeltijd werk of mini‐jobs. Ook omvat het mensen die bijvoorbeeld door de week ergens in het buitenland werken maar elk weekend thuiskomen. Meting van dit concept op een consistente wijze zowel qua tijd als qua geografisch gebied brengt de actuele economische betekenis van grenspendel in kaart en kan goed gebruikt worden om de effectiviteit van beleid te meten. Grensarbeider volgens VERORDENING (EG) Nr. 883/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels Onder "grensarbeider" wordt verstaan eenieder die werkzaamheden al dan niet in loondienst
verricht in een lidstaat maar die woont in een andere lidstaat, waarnaar hij in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert. 1
Deze definitie wordt overigens ook toegepast bij de cijfers over de Großregion over grenspendelaars of grensgangers. Zie bijvoorbeeld: http://www.grande‐region.lu/eportal/pages/StatTemplate.aspx?view=stat&id=755
4
Het bovenstaande concept van grensarbeiders komt overeen met de klassieke grenspendelaar. Deze is echter te beperkt om de doelgroep die een beroep doet op de grensinfopunten van de Euregio’s voor informatie in kaart te brengen. Om de activiteiten van de Euregio’s te onderbouwen is meer informatie nodig. Mensen die een beroep doen op de Euregio’s voor informatie betreffen namelijk mensen die of nu, of in het verleden of zelfs in de toekomst te maken hebben met inkomsten uit werk aan de andere kant van de grens. Dit is een veel ruimere populatie dan wat hierboven is beschreven. Een zeer belangrijke groep betreft mensen die vroeger in het buitenland gewerkt hebben en nu wellicht gepensioneerd zijn of die tegenwoordig weer een nieuwe baan in eigen land hebben. Deze categorie van ex‐ grenspendelaars is logischerwijs groter dan de mensen die op een zeker moment grenspendelaar zijn. Het maakt daarom een aanzienlijk deel uit van de doelgroep voor grensoverschrijdende informatieverstrekking. Daarnaast zijn er ook mensen die indirect betrokken zijn bij grensarbeid, hierbij moet gedacht worden aan partners of ex‐partners van (ex‐)grensarbeiders. Deze mensen nemen ook regelmatig contact op met Euregio’s. Tenslotte zijn er nog werkzoekenden die overwegen over de grens een baan te aanvaarden. Voordat ze de stap maken om te solliciteren over de grens willen ze graag weten waar ze aan toe zijn. Om verwarring te voorkomen is het wellicht verstandig om eenduidige termen te hanteren voor verschillende concepten. Zowel de termen grensarbeider, grenspendelaar als grensganger zijn in dit kader in omloop. De naam grensganger heeft de voorkeur omdat dit de breedste lading dekt. Grensarbeider wordt normaal gesproken gebruikt door de sociale zekerheidsorganen terwijl de belastingdienst meestal kiest voor grenspendelaar. De grensgangers zouden onderverdeeld kunnen worden in ‘actieve’ grensgangers die op dit moment de grens oversteken en ‘passieve’ grensgangers die in het verleden, indirect, of in de toekomst grensoverschrijdend werk(t)en. Deze terminologie is geïntroduceerd in een rapport van de EUREGIO2. Schema 1 presenteert de verschillende groepen. Schema 1. De verschillende categorieën grensgangers
In de interviews kwam ook naar voren dat studenten die aan de andere kant van de grens studeren vragen kunnen hebben over aspecten van sociale zekerheid. Deze komen ook 2
Grenzgängerbericht 2013, EUREGIO, 2013 (Intern document)
5
incidenteel langs bij Euregio’s. Om deze reden kunnen zij beschouwd worden als grensganger. Het lijkt echter niet wenselijk om deze categorie in dit kader in beschouwing te nemen. Ten eerste kunnen zij een reguliere grensarbeider zijn als zij in hun studieomgeving tijdelijk of incidenteel werken. Dan zijn zij reguliere grensarbeiders en worden als zodanig meegenomen. En als ze niet werken over de grens heeft hun grensoverschrijdende activiteit niet echt met arbeid te maken en als zodanig vallen ze daarom buiten de scope. Hoewel de Euregio’s graag informatie zouden willen hebben over alle grensgangers, kunnen wel prioriteiten aangegeven worden inzake welke informatie belangrijker is dan andere. Hoofdprioriteit is om de actuele grensarbeiders goed in kaart te brengen. Dit is noodzakelijk om de economische importantie weer te geven. Daarnaast zijn dergelijke cijfers nodig om het beleid ten aanzien van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit te monitoren. Meting van dit concept is daarom cruciaal. Een tweede categorie die ook van belang is zijn de ex‐grensarbeiders, al dan niet gepensioneerd. Dit is van belang omdat dit een veel grotere groep is dan de huidige grensarbeiders. Deze maakt gebruik van de informatiediensten over grensarbeid, zoals die door de Euregio’s wordt verstrekt. Een groot deel van de doelgroep bestaat uit deze mensen. Verder is het ook voor nationale overheden een belangrijke groep. Zij kunnen namelijk getroffen worden door veranderende wet‐ of regelgeving. Informatie over hoeveel mensen en welke mensen dit zijn is daarvoor essentieel. Om deze redenen is het belangrijk om ook deze groep in kaart te brengen. Voor de overige categorieën grensgangers geldt dat het mooi zou zijn als de omvang eens in de zoveel tijd wordt vastgesteld, maar dit heeft geen hoge prioriteit. Familieleden van grensarbeiders zijn niet eenvoudig te traceren. Laat staan ex‐partners van ex‐grensarbeiders. Ook geldt voor deze groep lang niet altijd dat zij directe ernstige effecten van grensarbeid ondervinden. Toekomstige grensarbeiders zijn onmogelijk adequaat in kaart te brengen. In principe is iedere werkende die nu geen grensarbeiders is of elke werkzoekende een potentiele toekomstige grensarbeider. Omgekeerd geldt dat als een werkzoekende aangeeft dat hij/zij best interesse heeft om over de grens te werken dit wellicht dit nooit in de praktijk gaat brengen. Gezien het beperkte belang, het vage karakter van de groepen en lastige dataverzameling is het logisch om hier geen prioriteit aan te geven.
5.2 Frequentie en detail van data De meeste Euregio’s hebben behoefte aan een jaarlijkse publicatie van data. Dit is namelijk voldoende om doelgroepen in kaart te brengen en om de economische significantie vast te stellen. Daarnaast is geopperd dat hogere frequentie wenselijk is. Om de trend goed te monitoren is het wenselijk als cijfers beschikbaar zijn op kwartaalbasis. Dit maakt het namelijk mogelijk om in halfjaarlijkse rapportage actuele cijfers te presenteren. Met jaarcijfers zal de doorlooptijd om die cijfers te produceren al gauw ruim een jaar zijn waardoor de cijfers minder actueel zijn. Het is natuurlijk de vraag welke kwaliteit op kwartaalbasis te realiseren is. De Euregio’s hebben het liefst zeer gedetailleerde regionale informatie. Dit is essentieel om de doelgroepen van de Euregio’s goed in kaart te brengen. Mensen behoren namelijk alleen tot de doelgroep als hij of zij in de bewuste Euregio werkt of woont en aan de andere kant van de grens woont respectievelijk werkt. De locatie aan de andere kant van de grens mag buiten de regio zijn. Dan behoren zij nog tot de doelgroep. Een direct gevolg hiervan is dat de gegevens laag regionaal beschikbaar moeten komen omdat Euregio’s gedefinieerd zijn als een
6
verzameling gemeenten en niet altijd aansluiten bij grotere administratieve regio’s. Cijfers zouden het liefst op gemeente niveau beschikbaar moeten zijn, maar minimaal op COROP/Kreis (NUTS3) niveau. Dit is logisch vanwege de specifieke gebiedsbepaling van de Euregio’s en het feit dat ook gemeenten erg geïnteresseerd zijn in deze informatie. Voor NRW zou het voldoende zijn als de informatie op Provincie/Bezirks(NUTS2) niveau beschikbaar zou zijn. Op het gebied van personen hadden de Euregio’s graag informatie over geslacht, leeftijd, nationaliteit, huishoudenssamenstelling, opleidingsniveau & ‐richting, beroep, type contract, arbeidsduur, loon en (voor Duitsland) mini‐jobs. Bij bedrijven is informatie gewenst over de economische activiteit en grootteklasse. De achtergrondinformatie is niet allemaal essentieel maar vaak mooi om te hebben. Men wil vraag en aanbod naar arbeid in de ene regio vergelijken met die van de regio aan de andere kant van de grens. Qua vraag naar arbeid zijn hiervoor de economische activiteit en de kwaliteit van de arbeidsverhouding (duur contract, arbeidsduur en loon) essentieel. Qua aanbod van arbeid gaat het dan om leeftijd, opleiding en beroep.
5.3 Overige informatiebehoefte ten aanzien van grensmobiliteit Over verdere gegevensbehoefte zijn de Euregio’s heel eensgezind. Er is grote behoefte aan informatie over de structuur van de arbeidsmarkt en de bedrijvigheid aan beide kanten van de grens. Er is al wel wat informatie hierover, maar het is onduidelijk in hoeverre de informatie van Nederland en Duitsland vergelijkbaar is. Duitsland heeft zeer gedetailleerde informatie en ook in Nederland zijn verschillende databronnen beschikbaar. Er is behoefte aan de structuur van de arbeidsmarkt, de werkzoekenden, de economie, de bedrijven en de bevolking. Van groot belang is dat deze naar veel achtergrondkenmerken beschikbaar zijn. Voor personen gaat het dan om leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en –richting en beroep. Voor bedrijven moet hierbij gedacht worden aan de economische activiteit, de bedrijfsomvang en het innovatief karakter. Dit dient idealiter allemaal laag regionaal en getailleerd beschikbaar te zijn. Dat betekent dat de frequentie en detaillering zoals eerder is aangegeven voor grenspendel ook geldt voor het in kaart brengen van de structuur van de arbeidsmarkt.
6. Beschikbaarheid van data 6.1 Databronnen Om grenspendel in kaart te brengen zijn diverse bronnen beschikbaar. Hieronder volgt een beschrijving. Deze bestanden hebben elk een andere achtergrond, met eigen voor‐ en nadelen. Voor Nederland beschikt het CBS over de Polisadminstratie. Dit bestand bevat gegevens over mensen die in Nederland in loondienst werken (zelfstandigen zijn hier niet meegerekend). Op basis van dit bestand kunnen alle mensen beschreven worden die in Nederland werken. Hieronder vallen dus ook de inkomende grenspendelaars. Omdat de Polisadminstratie een integraal bestand is, is dit bestand ook geschikt voor het in kaart brengen van deze grenspendelaars. Via het bestand kan het CBS schattingen maken van het aantal mensen dat in het buitenland woont en in Nederland werkt en van de basale demografische kenmerken van deze mensen (woonland, leeftijd, geslacht en nationaliteit). Daarnaast kan er een profilering worden gemaakt van de bedrijven waar deze mensen werken. Indien een samenwerking met Duitse organisaties bewerkstelligd kan worden zullen de gezamenlijke projecten zich (in eerste instantie) voornamelijk op dit bestand concentreren.
7
Daarnaast heeft het CBS afgelopen jaar ook gegevens opgevraagd bij de belastingdienst op basis van het C‐biljet (inkomen uit Nederland voor mensen woonachtig in het buitenland) en van het buitenlands inkomen box 1 (inkomen uit het buitenland voor mensen woonachtig in Nederland). Voordeel van deze gegevens is dat er een compleet beeld van inkomen uit het buitenland geschetst kan worden. Nadeel is dat profilering lastig is aangezien de soorten inkomen niet of lastig te onderscheiden zijn. Het bestand bevat bijvoorbeeld ook gegevens over mensen die pensioen uit het buitenland ontvangen. Daarnaast is een gedeelte van de data gebaseerd op open vragen die niet door alle mensen (correct) worden ingevuld. Met name de gegevens op basis van het C‐biljet leiden daarmee tot een onderschatting van het aantal grenspendelaars. Naast de bronnen over grenspendel zoals bovenstaand beschreven heeft het CBS ook andere bronnen met internationale gegevens zoals de internationale handel in goederen en de internationale handel in diensten. Daarnaast heeft het CBS ook informatie over buitenlands eigendom (moeder en dochter ondernemingen). Dit zijn ook gegevens die gebruikt kunnen worden om een breder beeld te schetsen van de arbeidssituatie in grensgebieden. Voor Duitsland bestaan er bestanden van de Bundesagentur für Arbeit (BA) van werknemers die verzekerd zijn voor ziektekosten. Voor Duitsland zijn woon‐ en werkadres als kenmerken hierin opgenomen. Voor werkenden die niet in Duitsland wonen is het land van herkomst beschikbaar en de nationaliteit. Zelfstandigen zitten niet in het bestand van BA. Ook de ambtenaren zijn uitgesloten, maar voor hen is een separaat bestand beschikbaar met vergelijkbare informatie. Verder kan de EU Labour Force Survey (LFS) als bron gebruikt worden. In Nederland wordt de Enquête Beroepsbevolking uitgevoerd die met enquêtes van andere landen wordt samengevoegd tot het Europese Labour Force Survey. In Duitsland betreft het de Microzensus. Voordeel van deze bron is dat het Europese data betreft waardoor een beeld aan twee kanten van de grens geschetst kan worden. Het werk en woonadres is beschikbaar binnen de landsgrenzen en het land waar gewerkt wordt. Ook is nationaliteit beschikbaar. Nadeel van de LFS is dat het om een steekproef gaat waardoor de marges van betrouwbaarheid wat groter zijn en het bestand moeilijker aan andere bestanden te koppelen is. Dit bestand is daarom alleen geschikt om een globaal beeld van de grenspendel in de verschillende Europese landen te geven zonder grote (regionale) detaillering.
6.2 Mogelijkheden en uitdagingen De bestanden van werknemers die verzekerd zijn maken het mogelijk om te bepalen wie in een land werkt en uit het buitenland komt. Waar deze in het buitenland precies woont is daaruit niet af te leiden. We weten dus bijvoorbeeld wie in Nederland werkt en waar deze mensen vandaan komen. Onze kennis houdt echter op bij de landsgrenzen. Bijvoorbeeld, van een Duitser die in Nederland werkt, weten we waar hij werkt, bij welk soort bedrijf etc. We weten echter niet waar in Duitsland deze persoon woont. Daarnaast ontbreken er ook kenmerken zoals gezinssituatie en opleiding. Andersom weten we van een Nederlander die in Duitsland werkt waar deze persoon woont, ook huishoudenskenmerken zijn bekend. Echter, hoewel we weten dat deze persoon in Duitsland werkt, weten we niet voor welk bedrijf, noch waar dit bedrijf gevestigd is. Voor de Duitse kant is de situatie analoog. Schema 2 geeft de regionale detaillering dat mogelijk is op basis van nationale administratieve databronnen overzichtelijk weer.
8
De enige manier om een consistent en compleet plaatje te maken is door microdata individueel over en weer te koppelen. Dit is niet eenvoudig om te realiseren. Ten eerste is er een technisch probleem. Mensen in Duitsland hebben namelijk geen persoonsnummer dat aan het Nederlandse BSN nummer gekoppeld kan worden. Een tweede probleem is juridisch van aard. Voor het CBS is het geen probleem om Nederlandse data beschikbaar te stellen voor koppeling. De situatie aan de Duitse kant ligt wat ingewikkelder. Het lijkt er op dat privacy wetgeving niet mogelijk maakt om micro data uit te wisselen. Dit zal nader onderzocht moeten worden in overleg met de statistiekbureaus van NRW en NdS en waarschijnlijk ook met het onderzoeksinstituut van de BA, het Institut für Arbeits‐ und Berufsforschung (IAB). Schema 2. Regionale detaillering nationale administratieve databronnen
7. Conclusies en aanbevelingen 7.1 Wat zou gemeten moeten worden? De Euregio’s hebben grote behoefte aan structurele informatie over grensarbeiders. Hoogste prioriteit heeft een meting van het aantal mensen dat regelmatig de grens oversteekt om te gaan werken. De groep dient zo volledig mogelijk in kaart gebracht te worden. Dat betekent werknemers (inclusief ambtenaren) en zelfstandigen ongeacht hun contract en dus inclusief tijdelijk of deeltijd werk. Deze cijfers dienen minimaal een jaarlijkse frequentie te hebben en eventueel een grotere frequentie. Verder is het essentieel dat de cijfers volgens een methode wordt samengesteld die uniform is voor alle regio’s en die geaccepteerd wordt door alle belanghebbenden. Daarnaast bestaat de wens om de diverse groepen die gebruik maken van de diensten van de Euregio’s in kaart te brengen. Hierbij gaat het naast actieve grensarbeiders ook om mensen die in het verleden over de grens gewerkt hebben, mensen die overwegen om over de grens te werken of directe familieleden van (ex‐)grensarbeiders. Hierbinnen is de groep van ex‐ grensarbeiders het meest relevant. Deze is groter van omvang dan de huidige grensarbeiders. Het maakt een aanzienlijk deel uit van de mensen die behoefte hebben aan grensoverschrijdende informatie over sociale zekerheid, pensioen en belastingwetgeving. Naast Euregio’s zijn ook nationale overheden geïnteresseerd in deze groep omdat zij getroffen kunnen worden door wijzigingen in wetgeving. Gezien de omvang en het belang van deze groep voor diverse instanties is het verstandig om deze in kaart te brengen. De frequentie van een dergelijke meting hoeft niet hoog te zijn. Elke vier of vijf jaar is waarschijnlijk wel voldoende. De overige groepen zijn minder eenduidig en lastiger in beeld te brengen op basis van bestaande data. Er zal daarom onderzocht moeten worden in hoeverre het mogelijk is om deze
9
groepen grensgangers in kaart te brengen , met welke frequentie en welke kwaliteit. Op basis van ervaringen en met oog op de kosten‐baten verhouding is het minder opportuun om op deze doelgroepen in te zetten. De regionale detaillering van de herkomstregio van de grensganger is lastig te realiseren. De administratieve informatie waarover de statistiekbureaus afzonderlijk beschikking hebben laten dit niet toe. Uitwisseling van microdata is de enige manier om dit te doen. Dit vergt inspanningen om zowel technische als juridische obstakels weg te werken. Of dit lukt is op dit moment onduidelijk.
7.2 Hoe zou het opzetten van een structurele informatie voorziening aangepakt kunnen worden? Alle partijen zijn het er over eens dat er een structurele informatievoorziening moet komen ten aanzien van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. Dit vergt een gedegen aanpak. Vanuit diverse kanten worden verzoeken gedaan om cijfers over grensarbeid samen te stellen. De Euregio’s zijn hierin zeker niet de enige partij. Grensprovincies en grensgemeenten hebben bijvoorbeeld ook te kennen gegeven dit te willen. Ook de nationale overheden hebben grote interesse in dergelijke cijfers. Binnen de Benelux is bijvoorbeeld aangegeven dat het samenstellen van cijfers over grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit een prioriteit is. Dit zal opgenomen worden in een binnenkort op te stellen verdrag tussen de Benelux‐landen en NRW. Een uiterst belangrijk aspect om structurele informatievoorziening te realiseren betreft de financiën. De activiteiten om een dergelijke nieuwe infrastructuur op te zetten en te onderhouden zullen gefinancierd moeten worden. Onderzocht moet worden wat het beste financieringsmodel is en welke fondsen hiervoor beschikbaar zijn. Ook hier zijn diverse partijen bij betrokken. Dat alles betekent dat een plan van aanpak opgesteld zou moeten worden waarbij alle stakeholders worden betrokken. De informatiebehoefte over grensarbeid past in een groter kader om betere grensoverschrijdende statistieken op te zetten. Naast de arbeidsmarkt zijn er nog diverse thema’s waarover behoefte is aan grensoverschrijdende informatie. Gedacht kan worden aan toerisme, gezondheid, verkeer en vervoer, energie, water, etc. Het CBS is op dit moment bezig om te onderzoeken op welke wijze aan deze behoefte kan worden voldaan. In dit kader zal gesproken worden met vertegenwoordigers van nationale en lokale overheden, zowel van Nederland als van Duitsland. Het eerste overleg met de vertegenwoordigers van de Duitse en Nederlandse overheden heeft plaats gevonden in het najaar van 2014. Dit proces wordt in 2015 voortgezet. De verwachting is dat het pas in de tweede helft van 2015 duidelijkheid komt over tijdsplanning en reikwijdte van dit traject. Het is logisch om de informatievoorziening over grensarbeid onder te brengen in het grotere kader van grensoverschrijdende statistieken. Het is vanwege de grote belangstelling een mooi onderwerp om in dit kader met prioriteit op te pakken. Bovendien lijkt het een mooie case om te laten zien wat er mogelijk is als de statistische bureaus gezamenlijk proberen grensoverschrijdende statistieken op te zetten. De EUREGIO heeft gewezen op de Großregion rondom Luxemburg dat al jaren grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit in kaart brengt. Dit wordt gezien als een goede praktijk dat als voorbeeld kan dienen. De betrokken regio’s hebben een verdrag ondertekend om samen te werken op diverse gebieden waaronder arbeid. Ook hebben zij een werkgroep statistiek
10
ingesteld dat verantwoordelijk is voor het verzamelen van cijfers over de Großregion. Deze werkgroep is samengesteld uit medewerker van de statistische instituten van de betrokken 5 regio’s. Om te illustreren welke producten zij maken is een plaatje over grenspendel opgenomen (figuur 1). Figuur 1. Grensgangerstromen in de Großregion, 2011
7.3 Welke concrete stappen worden gezet om grenspendel op korte termijn in kaart te brengen? Het proces om een structurele informatievoorziening ten aanzien van grensoverschrijdende regionale statistiek is op dit moment bezig. Het ligt voor de hand om nationale overheden een basisinfrastructuur te laten financieren. De ministeries van NL en NRW hebben onderkend dat een dergelijke informatie van groot belang is en is bereid te onderzoeken hoe dit uitgewerkt kan worden. Dit traject zal in 2015 zijn beslag krijgen. Daarnaast wordt onderzocht in hoeverre INTERREG‐gelden gebruikt kunnen worden. Vooruitlopend op deze structurele informatievoorziening worden begin 2015 twee concrete activiteiten uitgevoerd om een begin te maken met het in kaart brengen van grensarbeid. Zo zal het CBS op verzoek van het ministerie van SZW een eerste voorlopige tabellenset opstellen op basis van Nederlandse databronnen. Op basis van de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) en de Polisadministratie worden cijfers over inkomende pendel beschikbaar gesteld. Hiervoor worden dezelfde bestanden benut die ook voor de monitor arbeidsmigranten zijn gebruikt. Het gaat dan om werknemers met Duitse en Belgische herkomst naar woonland Duitsland/België/Nederland. Andere kenmerken zijn leeftijd en geslacht, regio en economische activiteit. Daarnaast wordt ter referentie een beperkte tabellenset samengesteld op basis van de EU LFS. Verder zal onderzocht worden in hoeverre het mogelijk is om uitgaande pendel in kaart te brengen op basis van belastingdienst bestanden. Een offerte hiertoe ligt bij het ministerie van SZW. Dit project zal eind mei 2015 worden afgerond.
11
Een tweede activiteit betreft een samenwerkingsverband tussen het CBS en het statistisch bureau van NRW, IT.NRW. Deze organisaties hebben in de loop van 2014 diverse keren met elkaar gesproken. Beide partijen zijn het er over eens dat er bereidheid is en grote mogelijkheden zijn om grensoverschrijdende cijfers samen te stellen. We zouden die extra werkzaamheden extern gefinancierd dienen te worden. Om potentiele sponsoren te laten zien wat er mogelijk is, is het verstandig om een concreet onderwerp uit te werken. Zoals eerder opgemerkt is grensarbeid een logisch onderwerp om met prioriteit op te pakken. Daarom is besloten om hierover een gezamenlijke tweetalige publicatie samen te stellen. De publicaties van de Großregion over grensmobiliteit en arbeidsmarkt situatie worden hierbij als voorbeeld gehanteerd3. De cijfers zullen gebaseerd worden op de bronnen die bij CBS en IT.NRW beschikbaar zijn. De publicatie zal het gebied Nederland en NRW bestrijken. Uitbreiding met Nedersaksen en België zou dan in een vervolg fase moeten plaatsvinden. Het is de bedoeling om de publicatie begin september gereed te hebben. Beide activiteiten laten zien wat op dit moment op korte termijn mogelijk is. Ook zal een beeld ontstaan waar nog aan gewerkt moet worden. Dit leidt tot een lijst met activiteiten die als vervolgacties aangemerkt kunnen worden. Deze kunnen opgepakt worden zodra meer duidelijk is over de financiering. Het statistisch bureau van Nedersaksen heeft al aangegeven bereid te zijn om hieraan mee te werken. Wel zal nog uitgezocht moeten worden welke instanties in België betrokken kunnen worden bij dit proces. Het verdrag dat de Benelux‐landen samen met NRW heeft ondertekend over grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit zou hierbij wellicht faciliterend kunnen werken.
3 Zie voor de meest recente versie: http://www.ibaoie.eu/Detailseite.62.0.html?&tx_ttnews%5Btt_news%5D=64&cHash=9c10828229121a927e8ec 99ec6f4790e
12
Unterstützt durch / mede mogelijk gemaakt door: www.deutschland-nederland.eu
13