Ransuilen zijn ook vogelliefhebbers Edwin Witter De vondst van een vogelringetje in een braakbal van een uil of roofvogel mag normaal gesproken beschouwd worden als een "krent in de pap". Maar wat als er meerdere ringetjes op één roestplaats of zelfs meerdere ringetjes in één braakbal worden aangetroffen ? Eind februari van dit jaar werd ik rond zeven uur 's avonds verrast door een Ransuil die vlak voor het raam van mijn achtertuin opdook om vervolgens in één van de twee kleine fluweelbomen neer te strijken. De Ransuil zal hoogstwaarschijnlijk interesse gehad hebben in de slaapplaats van huismussen, vlak voor mijn raam. Dit was voor mij aanleiding eens te gaan kijken op de roestplaats van Ransuilen, met de vraag of het jagen langs slaapplaatsen van vogels terug te vinden was in de inhoud van hun braakballen. In mijn woonplaats Herwen is sinds mensenheugenis een gezamenlijke roestplaats van Ransuilen in gebruik. In 2002 had ik het aantal verblijvende uilen op 8 geschat, dit jaar zag ik 10 exemplaren, verspreid over 5 bomen. Bij het tellen van uitvliegende exemplaren blijkt het aantal zelfs nog wat hoger: op 5 maart telde ik 15 uitvliegende Ransuilen. De slaapplaats bleek tevens in gebruik bij een Kerkuil. Onder één boom werden ongeveer 10 braakballen van deze soort gevonden. De braakballen worden door de beheerder van het kerkhof voor een deel bij elkaar geveegd en met overig tuinafval in een hoekje gebracht. Van deze braakballen, samen met verse exemplaren onder de verschillende bomen die als roestplaats gebruikt worden, heb ik in eerste instantie circa 330 geplozen en de inhoud (circa 600 prooiresten) gedetermineerd (zie tabel 1). De braakballen van de Kerkuil zijn buiten beschouwing gelaten. Tabel 2: Aantal prooiresten in 330 braakballen van de Ransuil op een roestplaats van 15 uilen in Herwen soort
aantal
veld muis bosmuis aard muis dw erg muis huisspitsmuis bosspitsmuis zangvogel bruine rat kever
388 113 13 10 4 4 49 18 2
totaal
601
Het overgrote deel (circa 84%) van het dieet van de Ransuilen op de roestplaats in Herwen bestaat uit veldmuis en bosmuis. Met 49 prooiresten (8%) maken vogels wat aantal betreft
60
Vlerk
23/2 (2006)
ook een belangrijk deel uit van de prooien (figuur 1). Dit percentage is vergelijkbaar met de resultaten van een onderzoek naar prooiresten bij een tweetal roestplaatsen in Arnhem (Kwint en Schoppers, 1995). In het Immerloopark was het percentage vogelprooien opmerkelijk hoger (maximaal 11,6%) dan een roestplaats in Nieuwgraaf (maximaal 2,9 %). In 2005 werd echter nog geen 0,5% aan vogelresten aangetroffen in de braakballen van de Immerloo slaapplaats (de Boer 2006).
Figuur 1. Procentuele verdeling van prooiresten in hoofdcategorien.
Een ander overeenkomstig resultaat betreft de vondst van vogelringen in de braakballen. In de Immerloo-ballen werden 2 ringen gevonden. Destijds als een statistisch onverantwoorde trefkans getypeerd. Hetzelfde gevoel dat Kwint en Schoppers verwoorden met hun uitroep "Oh Fortuna" na deze vondst, bekroop mij toen ik al na het uitpluizen van 30 braakballen werd verrast met de aanwezigheid van een vogelringetje, even later gevolgd door een tweede en zelfs een derde! De vraag of de Herwense Ransuilen relatief veel vogels als prooi op hun dieet hebben werd vervangen door de vraag waarom ze een relatief hoog aantal geringde vogels eten. De verklaring voor het hoge aantal ringen werd duidelijk toen de terugmeldingen van het vogeltrekstation bekend waren. De vogels (alle drie Heggenmussen) bleken alle bij de Oude Waal geringd te zijn. Een combinatie van een hoge dichtheid aan geringde vogels in een bepaald tijdsbestek en predatie van één of meerdere Ransuilen met een voorkeur voor vogels zou in theorie tot nog meer ringvondsten moeten kunnen leiden. Om dit te toetsen heb ik nogmaals een grote zak met braakballen en resten van braakballen verzameld en enkel onderzocht op de aanwezigheid van vogelringen en andere vogelresten. Een uurtje pluizen leverde uiteindelijk nog zes ringen op, waarvan in twee gevallen er twee ringen in één braakbal werden gevonden! Tabel 2 geeft een opsomming van de aangetroffen ringen.
Vlerk
23/2 (2006)
61
Tabe l 2: ringvondsten in braakballen afkomstig van Ransuilen op een roestplaats in Herwen ringnummer
Soort
ringdatum
G.65116 AD.17736 AJ.01274 AJ.01266 AJ.01629 AJ.01948 AJ.01922 AJ.02220 AJ.02267
Staartmees Heggenm us Pimpelmees Pimpelmees Koolmees Heggenm us Heggenm us Heggenm us Heggenm us
12 juni 2005 12 juni 2005 21 augustus 2005 21 augustus 2005 01 oktober 2005 5 november 2005 5 november 2005 3 decem ber 2005 11 decem ber 2005
opmerkingen
in braakbal met AJ.02220 in braakbal met AJ.01629 in braakbal met AJ.01266
in braakbal met AJ.01274
Op de ringplaats bij de Oude Waal blijkt bij navraag bij de ringer een "constant effort site" (CES) te zijn, waar gedurende het broedseizoen op een standaard wijze vogels gevangen en geringd worden. In het najaar worden er eveneens vogels geringd. Dit levert per jaar ongeveer 2.000 nieuw geringde vogels op, waaronder zo'n 75 Heggenmussen, 300 Koolmezen en 200 Pimpelmezen. De ringlocatie bevindt zich op een afstand van circa 2,5 kilometer ten zuidwesten van de roestplaats. Op de ringlocatie worden overigens regelmatig jagende Ransuilen waargenomen, er is zelfs eens een exemplaar in de mistnetten terechtgekomen en geringd.
Foto . Een Rietgors wordt gemeten. CES-locatie Bijland (Michel Geven)
62
Vlerk
23/2 (2006)
Met dergelijk hoge aantallen geringde vogels is het hoge aandeel ringen in de braakballen goed te verklaren. Enerzijds zal een Ransuil in de directe omgeving van de ringplaats jagen, anderzijds zal in de direct omgeving van Herwen het aantal geringde vogels relatief hoger zijn.
Discussie De oorspronkelijke vraag of er sprake is van één of meerdere voedselspecialisten binnen de groep van 15 Ransuilen blijft moeilijk te beantwoorden doordat alle braakballen letterlijk op één hoop geveegd zijn. Dat er Ransuilen zijn die zich gespecialiseerd hebben in het vangen van vogels is makkelijker vast te stellen bij broedplaatsen. Uit gegevens van een onderzoek in de gemeente Reusel (P. Wouters, 1999) blijkt dat er nesten zijn waaronder hoge percentages (17,9%, 25,6% en 38,5%) vogels als prooi zijn vastgesteld. Verder onderzoek in de komende winterperiode, waarbij de braakballen geraapt worden voordat de tuinman ze opruimt en waarbij onderscheid per roestboom kan worden gemaakt, zal wellicht een beter beeld geven over mogelijke "vogelspecialisten". Dat de aantallen vogelprooien per jaar sterk kunnen wisselen moge blijken uit het artikel van Vincent de Boer, elders in deze Vlerk. Hoewel het aanbod van muizen een voor de hand liggende verklaring voor de voedselkeuze is, lijkt het piekjaar van de veldmuis in de omgeving van Herwen niet te leiden tot een laag percentage vogelprooien. Nog een extra motivatie om volgend seizoen de voedselkeuze te onderzoeken. De vele (> 125) vogelresten (schedels, poten, snavelpunten en borstbenen) die ik verzameld heb zijn (nog) niet volledig op naam gebracht. Onder de prooien bevinden zich in ieder geval Merels, Spreeuwen en musachtigen/gorzen. Van de kleinere vogelsoorten zijn vrijwel geen restanten gevonden die tot identificatie van de soort kunnen leiden. Zo zijn in geen van de braakballen met vogelringen aanvullende aanwijzingen gevonden omtrent de soort, in de vorm van bijvoorbeeld schedelresten of snavelpunten. In de braakballen met twee ringen was, afgezien van de ringen, niet te achterhalen dat er sprake was van 2 prooien. Een bijkomstig voordeel van de vele ringvondsten is dat er een beter beeld te vormen is van het soortenspectrum. Op basis van schedelresten lijkt er een overschatting van de grotere soorten (grootte Huismus en groter) op te kunnen treden. Volgend seizoen zal de roestplaats zeker weer bezocht worden om meer gegevens omtrent geslagen vogelsoorten te verzamelen.
Oproep Als er mensen zijn die kennis hebben om op basis van schedelresten en andere overblijfselen van vogels deze op naam te brengen hou ik mij van harte aanbevolen. Een woord van dank aan Michel Geven, die door zijn ringwerk het braakbalpluizen in Herwen een extra dimensie heeft gegeven en die mij, naar aanleiding van de ringvondsten, het ringen in de praktijk heeft laten zien.
Literatuur de Boer V. 2006. Voedsel van Ransuilen in het Immerloopark in het voorjaar van 2005. Vlerk 23 (2): 65-67. P. Wouters 1999. Ransuilen in de gemeente Reusel, Blauwe Klauwier 25(3): 1-5, 1999 (via internet)
Vlerk
23/2 (2006)
63
N. Kwint, J. Schoppers. 1995. Voedsel van de Ransuil op twee slaapplaatsen bij Arnhem in het voorjaar van 1995, Vlerk 3, september 1995. Vereniging voor Zoogdierenkunde en Zoogdierbescherming (VZZ). Zoekkaart muizenschedelresten in uilenbraakballen, 2001.
Foto . Ransuil op de roestplaats van Herwen, maart 2006 (Edwin W itter)
64
Vlerk
23/2 (2006)