randwijzer nummer 4, februari 2003 VEBON Sectie Kleine Blusmiddelen
VEBON Postbus 190 2700 AD Zoetermeer telefoon 079 - 353 11 16 fax 079 - 353 13 65 e-mail
[email protected] website www.vebon.org
HET JAAR 2002 KENDE DE NODIGE VERANDERINGEN! 2002 is alweer voorbij, het is snel gegaan. Vanuit de sectie Kleine Blusmiddelen is het een bijzonder actief jaar geweest. Om te beginnen zijn we uit de startblokken gekomen met ons communicatiemedium "Brandwijzer". Een informatiebulletin dat zowel binnen onze sectie goed is ontvangen als binnen VEBON. Sterker nog, ons initiatief heeft zelfs al een vervolg gekregen in de vorm van een uitgave Brandmelder, welke wordt uitgegeven door de collega’s van de sectie Branddetectie. Brandmelder gaat in op brandmeldsystemen, melders en de regeling brandmeldinstallaties. Het volgende item dat de nodige aandacht kreeg was de invoering van de NEN 2559: 2001 en het aanvullingsblad dat enige maanden later verscheen. Dit leidde niet alleen intern tot veel discussies over de interpretatie van de norm, het zorgde ook voor een discussie over de opleidingen. Uiteraard diende de bestaande REOB-opleiding te worden aangepast op de nieuwe normen en moesten gelijktijdig de examens worden aangepast. Misschien nog wel complexer was het ontwikkelen van de nieuwe en verplichte (!) applicatiecursus. Elke gediplomeerde deskundig persoon (REOB) dient iedere 5 jaar aan te tonen dat zijn kennis nog voldoende actueel is. De eerste cursus is gegeven in november 2002. De Halon–problematiek vroeg ook de nodige aandacht, omdat VROM ineens een andere wijze van inzameling nodig achtte. Zoals bekend was het al ruim een jaar niet meer mogelijk volgens de oude regeling de halonen - om niet - in te leveren bij de halonenbank. Het probleem stapelde zich daar letterlijk op, terwijl het ministerie van VROM aan een oplossing werkte. Op dit onderwerp manifesteerde zich herkenbaar de invloed van VEBON. Door een flink lobbytraject, volharding en het aandragen van alternatieven is er een regeling uitgekomen die voor zowel de branche als onze klanten goed werkbaar is. Een ander onderwerp bestond uit overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om met name de arbeidsinspecties te stimuleren tot het uitvoeren van controles op de vraag of klanten daadwerkelijk hun blusapparaten laten controleren door REOB gecertificeerde bedrijven. Het goede nieuws is dat men daar zeker oren naar heeft vermits de branche een aantal zaken vereenvoudigd. Eén van de onderwerpen die hieraan gekoppeld is, is de manier waarop wij door het NCP gecertificeerd en gecontroleerd worden. Hier bemoeit de Raad van Accreditatie zich mee wat uiteindelijk zal betekenen dat onze REOB certificatie, zoals bijvoorbeeld ook een ISO certificaat, meer waarde krijgt. Zie hier een onderwerp dat ook dit jaar zeker op de agenda staat. Een
ander aspect is het creëren van REOB-stickers, alleen uit te geven door REOB-erkende bedrijven! Parallel aan laatstgenoemd onderwerp lopen besprekingen met verzekeringsmaatschappijen om ook via deze weg de eis van REOB gecertificeerd onderhoud af te dwingen. En dan komt de Hamvraag! Wat betekent dat voor U? Het mag duidelijk zijn dat de uitkomst van al deze inspanningen moet zijn dat de vraag naar een REOB gecertificeerd bedrijf in de markt verder zal toenemen. Dat betekent niet alleen meer klanten voor alle REOBgecertificeerde bedrijven, het betekent boven alles een brandveiliger Nederland. Iets waar, naar mijn bescheiden mening, best iets aan mag en mocht gebeuren. Voorbeelden zijn er bijna dagelijks uit de knipselservice te halen. Dit brengt mij tot het laatste initiatief dat ik hier wil bespreken: Werving van geassocieerde leden. Ook dit heeft een belangrijke vlucht genomen dit jaar. We mochten dit jaar maar liefst 17 geassocieerde leden verwelkomen. Het grote voordeel hiervan is dat onze onderhandelingskracht toeneemt en dat we dus meer kunnen bewerkstelligen in het belang van onze branche. Met de 14 leden van de sectie samen zijn er meer dan 30 bedrijven verenigd. Wat mogelijkheden biedt om invloed uit te oefenen bij brandweer, gemeenten en ministeries. Vandaar mijn beroep om met elkaar zoveel mogelijk geassocieerde leden te enthousiasmeren voor VEBON. Heeft u vragen, opmerkingen, een artikel voor de brandwijzer en zo meer, stuur a.u.b. een e-mail naar VEBON,
[email protected]. Of bel: 079-3531116. Al met al kunnen we terugkijken op een boeiend 2002 en gaan we voor een minstens zo interessant 2003. Boud van Beurden voorzitter redactieraad
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
1
POEDER-AËROSOLBLUSSING In het periodiek van de NVVK (Nederlandse Vereniging Voor Veiligheidskunde) oktober 2002 staat op pagina 2124 een vraaggesprek met dhr. F C Koelewijn van SFA Fireprotection aangaande: "een begin van een nieuw tijdperk in brandbestrijding". Bedoeld wordt bluspoederaërosolblussing.
Beweerd wordt dat poederaërosol geen nevenschade aanricht. Dit is natuurlijk niet waar. De geproduceerde blusstof is een kaliumhydroxide en deze veroorzaakt corrosie onder invloed van vocht. De poederkorrel is een vaste stof, bovendien zeer hard. Komt deze in computerapparatuur dan is gevolgschade absoluut niet uit te sluiten.
Het artikel is vrij tendentieus, met name ten aanzien van de toepassingsgebieden. Indien aërosolblussystemen zo doeltreffend zijn als wordt beweerd, waarom hebben zowel de assuradeuren (CEA) als de gerenommeerde brandbeveiligingsbedrijven ze dan niet aangewezen als ‘het ei van Columbus' en worden er nog steeds ‘dure’ sprinkler-, blusgas- en blusschuimsystemen gebouwd?
Verder wordt beweerd dat poederaërosolen niet gevaarlijk zijn voor de gezondheid. Dit valt nog te bezien. De aërosolen zijn zo fijn dat ze zeer eenvoudig ingeademd worden en in de longen komen. Zout neemt vocht op uit de longen, kan hierdoor in de bloedsomloop komen en hierdoor een levensgevaarlijke situatie veroorzaken (zie UN 1813).
Afgezien van vele onjuistheden ten aanzien van blus- en ontwerptechnische voorwaarden voor certificering, wordt met name ingegaan op de blustechniek met bluspoeder. Hier moeten we even ‘technisch’ worden om het begrip ‘blussen met bluspoeder’ op de goede plaats neer te zetten.
Verdere vragen? Hoe wordt het blusdebiet bepaald? Waar zijn deze cijfers op gebaseerd, welke parameters vastgelegd in testrapporten en normen? Normen voor het ontwerp van sprinkler-, blusgas-, en blusschuimsystemen kennen naast een basisdebiet een veelvoud van toeslagen, afhankelijk van de te blussen brandstof. Bij het ontwerp van bluspoedersystemen is dit ook het geval. De voorstelling: "zoveel gram bluspoederaërosol per m3 per tijdseenheid" is te simpel.
Bluspoeder blust alle brandklassen A, B, C, en D mits de juiste soort wordt gebruikt. Open vlammen kunnen met alle A, B en C-soorten worden geblust. Smeul-, gloed- en kernbranden uitsluitend met ‘smeltende’ bluspoeders die een glazuurlaag op de brandstof vormen en de brand verstikken. Een bluspoederaërosol, met een korrelgrootte van enkele micrometers kan beslist geen gloed- of kernbrand blussen. Het aanbod bluspoeder is veel en veel te klein en vormt geen verstikkende glazuurlaag.
In meerdere normcommissies wordt met mens en macht gewerkt aan o.a. debiet-bepaling van blusstoffen voor scheepsmachinekamers! Van een ontwerpnorm is nog lang geen sprake. Het UK Ministry of Defence, (MoD) Defence Procurement Agengy (DPA) en Fire Protection Association (FPA) zijn bezig met onderzoek, maar hebben nog geen concrete cijfers kunnen vaststellen.
Open vlammenbranden kunnen in een besloten ruimte soms inderdaad met bluspoederaërosolen geblust worden, maar niet zo simpel als voorgesteld. Er moet een evenwicht zijn in blusdebiet en de energie van de brand. Bekijken we de in het vraaggesprek aangehaalde blusobjecten: "monumentale gebouwen, archief- en computerruimten, machinekamers", dan weet ieder brandbeveiligingsingenieur dat deze objecten, waarin uitsluitend A branden voorkomen, niet te blussen zijn met BC bluspoeder en daar spreken we hier over.
Het opstellen van een Europese norm voor blussystemen met bluspoederaërosolen (TC191) heeft tot op heden nog geen resultaat opgeleverd. De basisnorm, opgesteld door Australië en Nieuw Zeeland (AS/NZS 4487:1997), stelt aan het ontwerp van een aërosolblussysteem wel degelijk eisen en gaat niet zomaar uit van een basisdebiet, toepasbaar onder alle omstandigheden. ISO heeft ook een voorstel gedaan, maar ook dit lijvige document geeft geen kant en klaar recept.
Kleine machinekamers, waarin sprake is van een open vlammenbrand van brandklasse B, kunnen wellicht met succes worden geblust. De vraag is tot welk volume? Ook bluspoederaërosolen moeten ‘bij de brand’ kunnen komen. Hoe klein ze ook zijn, zij zullen hinder ondervinden van schaduwwerking en opwaartse stroming door hete lucht in een omsloten ruimte.
Blussystemen, zomaar ontworpen uit de vrije vuist, mogen en kunnen niet geaccepteerd worden door de bevoegde autoriteit. Verwijzing naar NEN 45011, certificatie en regelingen, slaat nergens op en het aangehaalde KIWA rapport zegt niets over ontwerp, certificeringvoorwaarden en onderhoud, uitsluitend iets over productkwaliteit als zodanig.
2
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
Het product ‘aërosol brandblusser’ mag NIET als draagbaar blustoestel op de markt worden gebracht omdat deze ‘brandblusser’ geen Nederlands Typekeur kan krijgen, simpelweg omdat het blustoestel niet aan EN3 voldoet. Het valt nog te bezien of deze ‘brandblusser’ eventueel onder een fantasienaam wel op de markt mag worden gebracht. De TC70 van CEN heeft op 11 oktober 2002 in elk geval besloten dat dit type ‘blusdingen’ niet in aanmerking komt voor een typekeur en normalisatie binnen EN3.
Kortom: het artikel is commercieel en heeft niets met Fire Safety Engineering te maken, maar tracht de klant voor weinig geld een schijnbeveiliging aan te praten! Het is jammer dat de poeder-aërosolblustechniek op deze manier voor het voetlicht wordt gebracht. Evenals water-aërosolblussing is voor dit product een plaats in het pakket ‘blusmiddelen’, maar niet zo ongenuanceerd!
MILIEUKEUR CHUBB FLAMECONTROL Chubb FlameControl B.V. heeft onlangs met gepaste trots het Milieukeur ontvangen voor twee van haar sproeischuimblussers. Deze twee modellen, inhoud 6 (EHF 6M) en 9 (EHF 9M) liter zijn gebruiksvriendelijke en zeer effectieve blussers; inzetbaar voor het bestrijden van een brand in veel voorkomende situaties zoals in kantoorruimten, winkelbedrijven en woningen. Tevens zijn zij een uitstekende vervanger voor de thans verboden brandblussers gevuld met het voor de ozonlaag schadelijke Halon blusgas. Sproeischuimblussers veroorzaken totaal geen nevenschade. De Stichting Milieukeur stelt eisen aan zowel de milieukwaliteit als aan de functionele kwaliteit van de blussers. In het blusmiddel mogen geen stoffen zijn toegepast die volgens de Europese regels geclassificeerd zijn als (zeer) toxisch, schadelijk, bijtend of corrosief. Het middel moet bovendien goed afbreekbaar zijn en mag geen Cfk’s (of verwante stoffen) bevatten.
Naast de twee hierboven genoemde blussers werd het assortiment verder uitgebreid met een nieuwe vetbrandblusser "Fry Fighter", FFH6.
Branden in grote diepe friteuses en dergelijke zijn met standaard blusmiddelen bijna niet te blussen. Om branden in vet en olie op de juiste manier en adequaat te kunnen bestrijden heeft Chubb de ‘’Fry Fighter’’ FFH6 ontwikkeld. Deze blusser bevat een speciale blusstof, Pre-mix blusschuim, die koelt en zich zo fijn met de brandende olie of het vet vermengt dat de vlammen worden gedoofd; tevens wordt door de emulgerende werking van deze blusstof het brandende oppervlak luchtdicht afgesloten.
Met betrekking tot branden in de "horeca" zijn vaak speciale voorzieningen nodig. Meer dan dertig procent van alle branden in hotels, pensions en in de horeca in het algemeen, beginnen in de keukens. In deze (vaak grote) keukens wordt veel gebruik gemaakt van bakolie en / of frituurvet. Slecht werkende thermostaten in de apparatuur of oud en vervuild vet kunnen een brand veroorzaken. Het blussen van brandende olie en vet is bijzonder moeilijk en vereist wegens de daarbij voorkomende zeer hoge temperaturen, (oplopend tot ver boven de 300 graden Celsius), waardoor zelfontbranding kan ontstaan, een aparte en speciale aanpak.
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
3
AFC KLEIN ONDERHOUDSBEDRIJF IN GROOT GEHEEL nodig hebben en hen adviseren." Onze klanten zijn onder andere chemische bedrijven, een verzekeringsmaatschappij, hotels en verschillende brandweerkorpsen. De Graaf: ,,Onderhoud doen we in eigen werkplaats, alleen het onderhoud aan de CO2-blussers besteden we uit."
Denkend aan kleine onderhoudsbedrijven voor blusmiddelen kom je al gauw uit op de zogeheten ‘papa-en-mama’-ondernemingen. Dat gaat zeker niet voor elk bedrijf op. AFC Brandpreventie uit Alphen aan de Rijn is er zo een, want het maakt onderdeel uit van een holding waarin zes bedrijven zijn ondergebracht die alle zes producten en service leveren voor de beveiliging van bedrijven en woonhuizen.
TEGENOVER ELKAAR De Hillson Holding werd gestart in 1987 en is sinds vier jaar gevestigd in een fraai pand op het bedrijventerrein Molenwetering aan de rand van Alphen a/d Rijn. Naast AFC Brandpreventie bestaat de holding uit Airsafety (draadloze beveiliging en communicatie), Hillsafety (onder meer elektronische inbraakbeveiliging en hangen sluitwerk), Hillson (tijdelijke beveiligingssystemen), Safety Bell (alarmtelefoons en camerabeveiliging) en Tagscan (elektronische identificatiesystemen).
PERSOONLIJKE BENADERING AFC (Alphense Fire Control) Brandpreventie verzorgt levering en onderhoud van kleine blusmiddelen in de regio Midden-Holland, in een straal van 60 à 70 km rond Alphen a/d Rijn. Hans de Graaf is één van de twee mensen bij AFC die ‘op-de-weg’ zit, klanten adviseert, blussers en slangenhaspels levert, installeert en onderhoud pleegt. Daarnaast zijn twee mensen werkzaam op kantoor. De Graaf is wars van flauwekul en is van mening dat je levering en onderhoud maar op één manier kunt doen: de goede. ,,Klanten rekenen je af op je werk. Dat wil zeggen dat je ze goed moet adviseren, de geschikte producten leveren, geen overbodige zaken aanpraten en het onderhoud goed moet uitvoeren. Doordat we nauw samenwerken binnen de holding kunnen we onze klanten ook adviseren over andere beveiligingsmogelijkheden. Denk daarbij aan vluchtwegaanduidingen, BHV-artikelen, verbandmiddelen en pictogrammen. De persoonlijke benadering van de klant staat echter voorop." Verkopen doen de twee onderhoudsmonteurs dus ook zelf. De Graaf zegt hierover: ,,Het is omslachtig om daarnaast voor de verkoop een account-manager te hebben, wij komen bij de klanten en kunnen zien wat ze
De Graaf heeft moeite met de verschillende eisen die soms in de markt gesteld worden. "Een klant heeft een inboedelverzekering bij de ene verzekeringsmaatschappij en een opstalverzekering bij een ander. Voor de inboedel wordt een bepaald blusmiddel geëist, voor de opstal weer een ander. Daarbij wordt dan soms geen rekening gehouden of een ruimte vorstvrij is. Terwijl je in een niet-vorstvrije ruimte gewoon geen ‘normale’ schuimblussers moet hangen, want die functioneren bij temperaturen onder het vriespunt niet of niet goed, daar zijn aangepaste varianten voor. Een ander voorbeeld is dat aanvoerleidingen voor slangen niet altijd zijn voorzien van een terugslagklep, wat overigens bij nieuwbouw nu verplicht is. De eisen voor oude installaties verschillen per waterleidingmaatschappij. "Gelukkig wordt door de verschillende instanties als verzekeringsmaatschappijen en brandweerkorpsen gewerkt aan een landelijke afstemming van normen. VEBON moet hierin een belangrijke sturende factor spelen."
EISEN "De vervanging van blustoestellen van 20 jaar en ouder levert nogal wat werk bij onze klanten op. We hebben hen van tevoren bericht dat die vervanging eraan zit te komen en voor hen een stappenplan opgesteld, en dat is positief ontvangen. Maar het is en blijft lastig te verkopen aan de klant dat ‘goedwerkende blussers’ ineens niet meer mogen worden gebruikt, zeker bij grote bedrijven die veel toestellen hebben. Goed, het levert ons extra werk op, maar het is niet leuk om telkens de brenger van het slechte nieuws te moeten zijn. Ik kom natuurlijk ook veel oude blussers tegen die écht aan vervanging toe zijn en dan wordt wel duidelijk waarom de 20 jaar regel van belang is."
APPLICATIECURSUS Zeer te spreken is De Graaf over de applicatiecursus. ,,Die is gewoon nodig en wat mij betreft zou er elk jaar wel een opfriscursus mogen zijn i.p.v. eens per vijf jaar. Een applicatiecursus houdt je scherp. Hier controleren we elkaar trouwens ook en we spreken elkaar op fouten aan. Dat is allemaal in het belang van de kwaliteit die we de klant willen leveren. Het lidmaatschap van VEBON levert ons ook duidelijk voordeel op. We blijven op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen en veranderingen. Zo kun je goed werk blijven leveren en dat is belangrijk voor de klant. Zomaar goedkeuringsstickers plakken is er bij ons niet bij."
4
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
VERWIJDEREN BRANDSLANGHASPELS Soms treffen wij, als REOB-erkend bedrijf, klanten aan die het advies van een lokale brandweer hebben gekregen om brandslanghaspels te verwijderen. De argumenten zijn telkens weer van een bedenkelijk niveau en komen neer op het feit dat de brandweer de stelling heeft ingenomen dat brandslanghaspels nauwelijks een functie hebben, omdat de brandweer - bij brandalarm toch vaak binnen 6 minuten ter plaatse is. De mening van de betreffende brandweer over blustoestellen laat zich raden. Kan een brandweer dit soort adviezen geven? Ziet daar iemand op toe? En zit er wellicht nog een andere gedachte achter bij deze brandweerkorpsen? Reactie van Professor W. IJsbrand Het is een bekend gegeven dat de eerste minuten het belangrijkst zijn in de bestrijding van een brand. Als een brand in deze eerste minuten onder controle gehouden, of zelfs geblust kan worden, wordt grote schade en gevaar voor mensen, dieren en het milieu voorkomen. Juist in deze eerste minuten spelen brandblussers en brandslanghaspels een vitale rol. Onderzoek heeft aangetoond dat het overgrote deel van de branden geblust wordt in die eerste minuten, met behulp van kleine blusmiddelen. Draagbare blustoestellen zijn uitermate geschikt om beginnende branden doeltreffend en veilig te blussen. De blusstof is een draagbaar blustoestel, is effectief en direct beschikbaar. Bovendien levert het gebruik - als het juiste type brandblusser is geplaatst - nauwelijks nevenschade op. Verzekeraars eisen in vrijwel alle gevallen de aanwezigheid van draagbare blustoestellen. Brandslanghaspels zijn ook inzetbaar voor het blussen of onder controle houden van een beginnende brand, maar spelen daarnaast een belangrijke rol in het werk van een bedrijfshulpverleningsorganisatie. Door de
brand onder controle te houden, worden belangrijke levensreddende minuten gewonnen tijdens de ontruiming van het pand. BHV-ers leren om met de sproeistraal van een haspel hun eigen veiligheid en de veiligheid van de collega's en eventuele slachtoffers te waarborgen. Een aanrijtijd van 6 minuten lijkt snel, maar dat is het niet. Een beginnende brand kan zich in 6 minuten ontwikkelen tot een allesvernietigende vuurzee, waarin reddingswerkzaamheden onmogelijk zijn en materiële schade een enorme omvang kan krijgen. De wetgever eist daarom in het Bouwbesluit niet voor niets brandslanghaspels in gebouwen die groter zijn dan 500 m2. Dit zijn namelijk precies die gebouwen waar aannemelijk is dat er zich veel mensen bevinden tijdens het gebruik en waar ontruiming bij brand de nodige voorzorgsmaatregelen vraagt. Met brandslanghaspels kan de BHV ploeg de beginnende brand onder controle houden en een veilige ontruiming mogelijk maken. Kortom: de brandweer en brandslanghaspels bijten elkaar niet, maar ze vullen elkaar juist aan. De brandslanghaspel is onmisbaar in de eerste minuten, de brandweer is onmisbaar omdat een brand zich toch verder kan ontwikkelen tot een omvang waarbij grootschalig ingrijpen noodzakelijk is. Uiteraard kan niet uitgesloten worden dat incidenteel door "de" brandweer afgeweken wordt van de voorschriften in het Bouwbesluit, maar dat is zeker geen algemene stelregel. Met de resultaten van de enquête over het gebruik van blusmiddelen voor eerste inzet (brandblussers, haspels e.a.) zullen Eurofeu en VEBON, internationaal en nationaal, een plan de campagne opstellen om alle betrokkenen daarover in te lichten om, waar dat nog nodig mocht zijn, te overtuigen van het nut van kleine blusmiddelen.
ANSUL INTRODUCEERT FRITUURBLUSSER Onlangs is het assortiment blustoestellen van ANSUL uitgebreid met een blustoestel dat specifiek geschikt is voor frituurbranden. Dit toestel, de Ansul Fry Master 6, was al geruime tijd voor de Engelse markt beschikbaar, waar men zelfs de zogenaamde F-klasse kent. Aangezien deze F-klasse in Nederland niet wordt gehanteerd, in Nederland gaan we niet verder dan de E-klasse, is de aanduiding 75F niet op het transfer opgenomen, maar op de plastic kap.
waardoor herontbranding een serieus gevaar is. Door gebruik te maken van de Fry Master 6 wordt met dit probleem afgerekend. Het schuim sluit het vet geheel af van de buitenlucht. De onderhoudsinstructies voor dit toestel zijn identiek aan die van de ANSUL SF6. Dat wil zeggen dat de levensduur van het schuim 5 jaar is en dat voor het onderhoud de NEN 2559 kan worden gevolgd. Uiteraard kunnen alle benodigde onderdelen bij ANSUL betrokken worden.
Zoals bekend is het belangrijkste probleem bij een frituurbrand de extreem hoge temperatuur van het vet,
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
5
PERSBERICHT VEBON is in gesprek met Q-Risk over een mogelijke samenwerkingsvorm. Wie of wat is Q-Risk. Hieronder een schets.
leidt tot gebrek aan klanten. Verzekeraars zoeken daarom een inschattingmethode van de risico’s die goedkoper is dan de traditionele inspectie.
Q-RISK EN VERZEKEREN
BLUSMIDDELEN EN MKB
Q-Risk is een van de negen zelfstandige business units van CED Holding BV. CED voert als strategie het Schadeprocesmanagement™. Dit houdt in dat CED op ieder punt in het schadeproces ondersteuning aan verzekeraars en andere risicodragers biedt. CED heeft bijna 700 medewerkers en verwerkt jaarlijks ongeveer 400.000 opdrachten. Het afgelopen boekjaar is een omzet van € 39 miljoen gerealiseerd.
Dezelfde bedrijven zouden er verstandig aan doen hun bedrijfsruimten te voorzien van kleine blusmiddelen. Dit vinden niet alleen verzekeraars, maar uiteraard ook de leveranciers van dergelijke toestellen. Omdat er vele leveranciers en nog veel meer potentiële klanten zijn, is het identificeren van mogelijke ‘leads’ een tijdrovende en kostbare aangelegenheid.
Q-Risk is een onderneming die in opdracht van verzekeraars mogelijke risico’s bij ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf in kaart brengt. Vaak heeft QRisk daarbij een adviserende rol inzake brand- en inbraakpreventie. Risico-inspecties worden ter plaatse verricht door inspecteurs van Q-Risk. Daarnaast biedt Q-Risk de mogelijkheid tot risico-inschatting middels elektronische kennissystemen.
VERZEKERAARS EN KLEINE BLUSMIDDELEN? Nederland heeft naar Europese maatstaven een zeer hoge ‘verzekeringsdichtheid’: personen en bedrijven hebben allemaal wel één of meer verzekeringen. Veel bedrijven hebben de beschikking over kleine blusmiddelen. Q-Risk denkt dat uit de combinatie van deze feiten iets moois kan groeien.
VERZEKEREN EN MKB Er zijn meer dan 900.000 geregistreerde bedrijven in ons land. Veel daarvan bestaan slechts op papier of worden vanuit de huiskamer gerund. Ruim 300.000 bedrijven zijn wat groter: ze hebben personeel en eigen bedrijfsruimten. Het gros behoort tot het midden- en kleinbedrijf (MKB). Doorgaans heeft dit MKB een aantal verzekeringspolissen, waaronder die voor opstal en inventaris. Als een dergelijke polis moet worden afgesloten of vernieuwd, is het voor de verzekeraar zaak om te bepalen wat het risico op schade (meestal door brand of inbraak) is. De beste manier is tevens ook de duurste: de verzekeraar stuurt een inspecteur die samen met bedrijf en assurantietussenpersoon ter plaatse kijkt of er sprake is van verhoogd risico. Zo’n inspecteur is doorgaans in dienst van de verzekeraar, maar vaak worden ook onafhankelijke bedrijven als Q-Risk hiervoor ingeschakeld. De premieopbrengsten van de zo afgesloten verzekeringen zijn vaak te laag om dergelijke inspecties in te zetten. Echter, acceptatie zonder inspectie kan tot vervelend hoge schade-uitkeringen leiden. Niet accepteren
6
Q-Risk stelt voor de belangen van de verzekeraars te koppelen aan de belangen van de leveranciers van kleine blusmiddelen. Q-Risk krijgt daarbij op strikt vertrouwelijke basis toegang tot de klantenbestanden van de leveranciers van kleine blusmiddelen. Indien een verzekeraar een risicobepaling van een bedrijf opvraagt, kan dit twee situaties opleveren: óf het bedrijf is bekend en dus relatief veilig, óf het bedrijf is onbekend en door de verzekeraar alert gemaakt op REOB. De gegevensbestanden van Q-Risk worden verder verrijkt door toevoeging van informatie opgedaan tijdens bezoeken van experts (bijvoorbeeld na brand of inbraak) en door korte vragenlijsten verkregen middels de bezoeken van monteurs en adviseurs (bijvoorbeeld tijdens regulier onderhoud). Al met al ontstaat hier een duidelijke win-win situatie: goede risico-indicatoren leiden tot vele bevragingen door verzekeraars, wat weer leidt tot nieuwe klanten voor REOB-bedrijven. De materie is in handen van een werkgroep die rapporteert aan de sectie.
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
NIEUW LOGO BRANDWEER Nederlandse brandweerauto's krijgen een nieuw logo. Reden is dat de brandweer veel meer doet dan blussen. De spuitgasten worden o.a. al jarenlang ingezet om hulp te bieden bij ernstige verkeersongevallen en bij rampen.
Volgens de ontwerpers staat de vlam in het logo naast het bestrijden van vuur ook model voor waakzaamheid, preventie en coördinatie. Het schild moet duiden op alertheid en bescherming bij dreigende rampen.
ACTIVITEITEN NCP VOOR RIJKSTYPEKEUR Het Nationaal Centrum voor Preventie (NCP) is het publiek-private samenwerkingsverband voor veiligheid en beveiliging in Nederland. Alle bij brandveiligheid betrokken partijen zoals overheid, verzekeraars, eindgebruikers en branche, maken afspraken over het verhogen van de kwaliteit in brandbeveiliging. De activiteiten van het NCP richten zich op verbeterprocessen in preventie van criminaliteit en brand.
MACHTIGING
Voor het realiseren van de gewenste kwaliteit en herkenbaarheid in de markt heeft het NCP in samenwerking met deze betrokkenen een aantal activiteiten ontwikkeld. Het NCP beheert bijvoorbeeld verschillende certificatieregelingen op het gebied van brandbeveiliging. Om de kwaliteit en standaardisatie van draagbare blustoestellen op de Nederlandse markt te verhogen voert het NCP in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) daarnaast sinds 2000 het Besluit Draagbare Blustoestellen uit. De activiteiten die onder de uitvoering van het Besluit Draagbare Blustoestellen vallen zijn: - behandelen van nieuwe aanvragen voor Rijkstypekeur; - behandelen van invoermachtigingen ; - optreden als meldpunt voor de handhaving van het Besluit Draagbare Blustoestellen.
MELDPUNT
NIEUWE AANVRAAG Bij een aanvraag voor Rijkstypekeur voor een draagbaar blustoestel wordt door het NCP beoordeeld of de technische eigenschappen aan alle eisen voldoen. Als de blusser voldoet, dan wordt het Rijkstypekeurnummer toegekend. Het Rijkstypekeurnummer is na afgifte vijf jaar geldig. Als na deze periode geen nieuw Rijkstypekeurnummer verleend wordt, dan mag de vergunninghouder de draagbare blustoestellen niet meer vervaardigen, invoeren of verhandelen in Nederland.
In bepaalde gevallen volstaat een machtiging voor Draagbare Blustoestellen. Een machtiging wordt voor een beperkte periode afgegeven en geldt voor draagbare blustoestellen die voor experimentele doeleinden, exposities, gebruik als monster of tijdelijk verblijf in Nederland worden gebruikt.
Het ministerie van BZK heeft het NCP aangewezen als meldpunt voor overtredingen op het Besluit Draagbare Blustoestellen. Dit zijn meldingen over draagbare blustoestellen die in Nederland zijn ingevoerd, vervaardigd of verhandeld, maar niet zijn voorzien van een bewijs van typekeur. Bijvoorbeeld een brandblusser of spuitbus die geen rijkstypekeurnummer heeft, maar wel op de Nederlandse markt wordt verhandeld. Hierdoor is niet aangetoond dat de blusser voldoet aan de minimale kwaliteitseisen zoals deze beschreven zijn in het Besluit Draagbare Blustoestellen 1997.
TREND Het jaar 2002 heeft een lichte toename in het aantal toegekende Rijkstypekeurnummers laten zien. De redenen die hieraan ten grondslag liggen, zijn technische ontwikkelingen die leiden tot veel nieuwe of verbeterde producten. Het NCP heeft in 2002 50 Rijkstypekeurnummers toegekend. Daarnaast heeft het NCP 13 wijzigingen op bestaande typekeuren behandeld. Elk kwartaal wordt een overzicht van nieuwe Rijkstypekeurnummers geplaatst in de Staatscourant. Nadere informatie over het rijkstypekeur kunt u terugvinden op de website van het NCP: www.ncp.nl onder de button Brandbeveiliging.
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
7
PROF. DR. W. IJSBRAND Prof. Dr. W. IJsbrand zal via deze column vragen van lezers beantwoorden rond het onderwerp (kleine) blusmiddelen. Heeft u een vraag voor de professor? Mail deze naar
[email protected]
Vraag 9 Mag je op een brandblusser, als er geen origineel transfer met het juiste rijkskeurnummer te verkrijgen is, een transfer plakken met een nieuwer rijkskeurnummer? De brandblusser met dit nieuwe rijkskeurnummer is identiek aan de blusser waarvan geen transfers meer te verkrijgen zijn (elke 5 jaar krijgen blussers een ander rijkskeurnummer). Vraag 10 Als op of in de romp van een brandblusser geen productiemaand en -jaar zijn te vinden en je weet dat de blusser pas 10 jaar in productie is en bovendien staat in de ellips op het transfer waar ook het rijkskeurnummer in staat dat het rijkskeurnummer bijv. in 05-92 is uitgegeven, mag je deze blusser dan goedkeuren? Antwoord 9 en 10 In beide gevallen luidt het antwoord nee. In de praktijk blijkt echter dat een aantal servicebedrijven er een eigen mening op na houdt ten aanzien van de datuminslag en het niet meer beschikbaar zijn van etiketten. Dit wordt trouwens commercieel uitgespeeld in die zin dat de klant dan wel een bedrijf zoekt, dat de controle alsnog wil uitvoeren. Slecht voor het imago van de branche en onnodige concurrentie.
Antwoord Voor brandslanghaspels zoals die in Nederland gebruikt worden, zijn twee normen van toepassing. De Europese norm EN671-1 regelt de constructie van de haspels, de norm EN671-3 regelt het onderhoud van deze brandslanghaspels. Beide normen zijn aanvaard als Nederlandse norm (NEN-EN671-1 en NEN-EN671-3). Daarnaast vallen de brandslanghaspels onder de Europese Construction Products Directive, die de kwaliteit van producten bestemd voor gebruik in bouwwerken regelt. In de meeste gevallen worden brandslanghaspels aangesloten op het normale drinkwaternet, met een druk aan de hoofdafsluiter van 1 - 2 bar. Er zijn echter situaties, waarbij de brandslanghaspel op een industrieel waternet of een brandblusinstallatie wordt aangesloten. Dan kan de druk veel hoger zijn, tot ca. 10 bar in rusttoestand. Ook kunnen tijdens het gebruik plotselinge drukpieken optreden, bijvoorbeeld door het openen en sluiten van de straalpijp. Daarom is bij de totstandkoming van de norm NEN-EN671-1 gekozen voor één werkdruk die alle situaties in normale gebouwen omvat: 12 bar. Ook al is de aanvoerdruk in de meeste gevallen veel lager, een goedgekeurde haspel is geschikt voor deze druk. De slang, een belangrijk onderdeel van de brandslanghaspel, heeft voldoende sterkte om deze druk te kunnen weerstaan. In de norm NEN-EN671-3 wordt het noodzakelijke onderhoud geregeld. Uit de ervaringen met brandslanghaspels is gebleken dat de slang een kwetsbaar onderdeel is, dat gevoelig is voor beschadiging en veroudering. Daarom moet eenmaal per 5 jaar vastgesteld worden of de slang nog de oorspronkelijke sterkte heeft. De slang moet daarom bij het vijfjaarlijks onderhoud ook weer op 12 bar gecontroleerd worden.
Vraag 11 In de nieuwe onderhoudsrichtlijn NEN-EN 671-3 geeft u aan dat de brandslanghaspels om de 5 jaar getest moeten worden op een werkdruk van 10--16 bar. De werkdruk van een brandslanghaspel dient te zijn 150 kPa (dus 1,5 bar) Hoe komt men aan de testdruk die meer dan tien maal zo groot is?? Zelfs met drukcilinders onder hoge drukken is de proefdruk maar 2x de werkdruk.
Als de slang deze test doorstaat, dan mag men ervan uitgaan dat hij bestand is tegen de normale werkdruk, maar ook tegen de drukpieken die tijdens gebruik kunnen optreden. Bij het beproeven op 12 bar komen alle verborgen gebreken naar buiten en worden ook de slangaansluitingen op sterkte getest.
Colofon VEBON Postbus 190 2700 AD Zoetermeer telefoon 079 - 353 11 16 fax 079 - 353 13 65 e-mail
[email protected] website www.vebon.org
De redactieraad van Brandwijzer wordt gevormd door: Henk Aaldering, Boud van Beurden, Arjan van der Garde, Janette van de Scheur, Erwin Schoemaker, Robbert Veltkamp, Bart de Wildt en Prof. Dr. W. IJsbrand.
8
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland