randwijzer nummer 5, juni 2003 VEBON Sectie Kleine Blusmiddelen
VEBON Postbus 190 2700 AD Zoetermeer telefoon 079 - 353 11 16 fax 079 - 353 13 65 e-mail
[email protected] website www.vebon.org
BLUSSEN OF ERVAN TUSSEN? (een Europese studie naar het succesvol gebruik van brandblusapparaten)
Met deze one-liner introduceerde Vik Kimpe, voorzitter van Eurofeu, lid van de sectie kleine blusmiddelen en Business Unit Manager bij Saval BV, al in oktober 2001 de nieuwe onderhoudsnorm NEN2559 voor draagbare blustoestellen. Tijdens deze lezing werd o.a. verwezen naar een in Engeland uitgevoerde studie over het succesvol gebruik van brandblusapparaten bij een calamiteit.
amateurs het vermoeden bevestigd dat blusapparaten veelvuldig worden ingezet bij beginbranden en daarbij een zeer hoge successcore boeken. Een paar voorbeelden: • In gemiddeld 82% van de gerapporteerde gevallen werd een beginnende brand met succes geblust (in Nederland 94%). • Brandoorzaken: Branden ontstaan in elektrische / elektronische apparatuur zijn de belangrijkste oorzaak. De tweede oorzaak zijn branden van de klasse A (papier, hout, karton en andere vaste stoffen) gevolgd door vloeistofbranden (klasse B). • Waar? De industrie en werkplaatsen (incl. garages) zijn koplopers, gevolgd door openbare gebouwen en voertuigen.
V. Kimpe, Voorzitter Eurofeu Medio 2002 werd eenzelfde enquête uitgevoerd door Eurofeu. Eurofeu is de Europese vereniging voor fabrikanten van draagbare en vaste blusapparatuur en blusvoertuigen. Brancheverenigingen uit 13 Europese landen en 5 individuele leden zijn erin vertegenwoordigd. Met een gezamenlijke omzet van € 4,5 miljard heeft Eurofeu tot doel kwaliteitsnormen m.b.t. brandbeveiliging te ontwikkelen en tot geharmoniseerde Europese productcertificering te komen. Nationale en Europese normering t.a.v. constructie, testen, regulier onderhoud en maximale levensduur van blusapparaten hebben ertoe geleid dat de kwaliteit en ergonomische eigenschappen zienderogen verbeterden. Goedkeuringen op deze basis door onafhankelijke testhuizen en certificatie-instellingen staan borg voor de juiste invulling. Certificering van onderhoudsbedrijven en onderhoudstechnici verzekeren instandhouding van de kwaliteit op langere termijn. Vandaag de dag zijn blusapparaten en haspels wereldwijd de meest verspreide blusmedia voor directe inzet en gebruik door de “leek” en de niet-professionele brandbestrijder. Eurofeu heeft met zijn Europese onderzoek (2002) naar het succesvol gebruik van brandblusapparaten door
Methodologie Door alle deelnemende vakverenigingen in Europa is aan de leden die hervullingen van brandblusapparaten verzorgen gevraagd een standaard vragenlijst in te vullen. Op deze lijst wordt o.a. geïnformeerd naar aard van de brand, locatie, wijze van blussing, succes of faling. Tevens is gevraagd of de brandweer werd gebeld. Brandweer gebeld? In slechts 22% van de gerapporteerde gevallen werd de brandweer gebeld. Na het oproepen van de brandweer kon in meer dan de helft van de gevallen de brand geblust of onder controle gehouden worden totdat de brandweer arriveerde. Alle andere branden werden niet gemeld of geregistreerd en hebben dus officieel niet plaatsgevonden. Conclusie Brandblusapparaten en haspels, regelmatig onderhouden door deskundigen, worden met succes door amateurs ingezet bij beginbranden. Verdere opleiding en training in het kader van BHV (bedrijfshulpverlening) zal ongetwijfeld de effectiviteit van de inzet nog verhogen. Strikter toezicht door overheid en verzekeraars op de vereiste aanschaf en noodzakelijk onderhoud van brandblusapparaten en haspels conform de geldende besluiten en normering zou een positieve stimulans geven. Brandblusapparatuur is complementair aan het professionele brandweerwerk en draagt ongetwijfeld bij
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
1
aan het verlagen van de aanzienlijke brandschadecijfers. In die optiek zou het installeren van één of meerdere brandblusapparaten in de privé-woning, in aanvulling op de veelvuldig aanwezige rookmelder, naar Noors model wellicht een overweging waard zijn.
Om er zeker van te zijn dat voldoende brandblussers en haspels van het juiste type worden geïnstalleerd, is de “Eurofeu richtlijn voor selectie en installatie van draagbare- en verrijdbare brandblusapparaten” een zeer handige en nuttige leidraad.
Resultaten onderzoek:
Gerapporteerde incidenten: Geblust door een brandblusser Brandweer gebeld
Type brand: Vaste brandbare materialen (klasse A) Brandbare gassen (klasse C) Brandbare vloeistoffen (klasse B) Kokende olie / vet (klasse F) Elektrische apparaten Andere
Europa
Nederland
4800 81,5% 21,9%
140 94,3% 22,9%
31,6%
17,2%
1,6%
1,4%
23,8%
24,3%
1,9%
6,4%
33,5% 7,6%
15,7% 35,0%
Plaats brand: Industrie / magazijnen Kleine werkplaatsen / garages Openbare gebouwen Catering industrie / handel Kantoren / scholen Musea / archieven Keukens / kantines Voertuigen Landbouw Privé woningen Buiten Overig
30,1% 10,4% 7,4% 6,4% 5,4% 4,0% 3,7% 8,1% 2,7% 6,2% 6,6% 9,0%
21,4% 21,4% 1,4% 8,6% 2,2% 4,3% 17,2% 5,7% 1,4% 16,4%
Type gebruikte blussing: Branddeken Droog chemisch (poeder) Co2 Gas (halon) Schuim Water Nat chemisch Overig
1,6% 40,4% 26,4% 22,6% 8,9% 0,1% -
1,9% 55,6% 24,1% 14,8% 5,6%
AFPERSEN HASPELSLANGEN Zoals in de NEN-EN-671-3 is beschreven moeten de brandslanghaspels eens per 5 jaar op maximale werkdruk worden getest. In Brandwijzer nummer 4 is door Prof. Dr. W. IJsbrand uitgelegd waarom deze maximale werkdruk in de NEN-EN-671-1 op 12 bar is vastgesteld (voor 19mm en 25mm slangen). Wat houdt dat afpersen dan in? Eigenlijk hoeft alleen de slang te worden afgeperst. Je kunt de slang van de haspel afhalen en bij voorkeur elders op druk brengen. Toch is het in de praktijk handiger dat de slang aan de haspel blijft. En dat mag. Dan wordt de slang inclusief de haspel onder druk gebracht. Het blijft uiteraard raadzaam om de slang grondig te inspecteren alvorens deze op druk te brengen. Want als het misgaat dan zit er tussen de 5 en 15 liter water in de slang en enkele liters zullen op de vloer terechtkomen. In de NEN-EN-671-3 is er geen richtlijn en toetsingscriterium te vinden over de wijze van afpersen. Indirect
2
vinden we in deel 1 van die norm aanwijzingen. De slang moet op 12 bar of 10 bar (voor haspels die zijn geproduceerd volgens de EN671-1 en NEN3211) worden gebracht en gedurende 65 (+/- 5 ) seconden op deze druk worden gehouden. De slang mag niet barsten of scheuren. Wanneer de slang op de maximale werkdruk is gebracht zal men gauw merken dat de druk iets terugloopt. Dat komt door het uitzetten van de slang. Dan mag er worden bijgepompt, het gaat er immers niet om dat de slang zijn druk vasthoudt maar dat de slang niet scheurt of barst. In de praktijk kan het afpersen van de slangen problemen opleveren. Om een brandslang te kunnen testen (afpersen), moesten er tot nu toe veel handelingen worden uitgevoerd: de straalpijp van de slang halen, een slangtule in de slang schuiven en vervolgens de slang op druk zetten met de perspomp. Dit alles is nog te overzien wanneer dit bij één haspel moet gebeuren. Maar binnen een bedrijf bevinden zich soms tientallen brandslanghaspels, die stuk voor stuk gecontroleerd en
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
afgeperst moeten worden. Het verwijderen van de straalpijp en de slangklem en het weer monteren na de test kost veel tijd en dus geld. Bovendien is er voor het verwijderen van de straalpijp en de slangklem en het weer terugzetten veel kracht nodig. Dat een onderhoudsmonteur aan het eind van de dag zijn handen voelt is dan ook eerder regel dan uitzondering. Nu is er bij onder andere Ajax en Velco een hulpstuk / perspomp ontwikkeld die het mogelijk maakt om diverse straalpijpjes aan te koppelen.
Door het straalpijpje in de open-stand in de spaninrichting te plaatsen kan de slang geperst worden zonder dat het straalpijpje moet worden verwijderd van de slang. Dat scheelt tijd. Eenzelfde systematiek is gebruikt in de perspomp die tevens de mogelijkheid tot het uitvoeren van een flow-test biedt. geïntegreerde perspomp Velco
hulpstuk Ajax voor opbouw op REMS-pomp Mocht u interesse hebben in een van deze gereedschappen neem dan contact op met de bedrijven in kwestie. Zie www.vebon.org.
REOB ETIKETTEN Het is vervelend maar waar, REOB heeft behalve bij branchegenoten en een enkele verzekeringsexpert (te) weinig bekendheid. Zolang de meerwaarde van onderhoud door een REOB-gecertificeerd onderhoudsbedrijf niet algemeen bekend is, kunnen veel klanten ook kiezen voor niet REOB-gecertificeerde aanbieders die, voor de minder uitgebreide controles, lagere prijzen kunnen hanteren. Overheidsinstanties, bijvoorbeeld een arbeidsinspectie, geven aan dat het onderhoud van blusmiddelen geen prioriteit heeft en alleen in hun inspecties wordt meegenomen als dat zonder moeite gaat. Dat wil zeggen dat de inspecteur zelf geen kennis van onderhoud nodig heeft omdat hij middels een keurmerk direct aan de blusmiddelen kan zien dat het in orde is of niet. Om bovenstaande aan te pakken, is het streven van de sectie kleine blusmiddelen om van REOB eenzelfde keurmerk voor brandbeveiliging te maken als Bovag dat is voor de autobranche.
REOB
Een eerste stap in die richting is dat Regeling voor een REOB-logo is Erkenning van Onderhoudsbedrijven ontworpen in (kleine) Blusmiddelen VEBON-stijl. Dit nieuwe REOB-logo is geregistreerd op naam van VEBON en staat los van het logo dat het NCP uitgeeft aan REOB-erkende bedrijven. De tweede stap is dat REOB-gecertificeerde onderhoudsbedrijven vanaf 1 oktober 2003 bij het VEBONsecretariaat onderhoudsetiketten voor NEN2559/EN671-3 kunnen bestellen die naast eigen logo en bedrijfsgegevens voorzien zijn van een hologram (10 x 20 mm) met het nieuwe REOB-logo.
Als derde stap zal het gebruik van etiketten met REOBhologram voor REOB-gecertificeerde bedrijven verplicht gesteld worden. Waarschijnlijk per 1 januari 2004. De etiketten zijn meerdere jaren bruikbaar en de prijs zal geen belemmering hoeven te vormen. Vanwege de gebundelde inkoop dient wel rekening gehouden te worden met 8 weken levertijd. Als dit eerste zeer belangrijke traject goed loopt, zal het REOB-keurmerk bij verzekeraars, overheden, arbodiensten en andere instanties gepromoot gaan worden. Tegelijkertijd worden andere initiatieven besproken die het keurmerk REOB ondersteunen. Bijvoorbeeld de in de vorige editie van Brandwijzer behandelde Q-risk voorgestelde klanten-database. Het feit dat verzekeraars er door assessmentbureaus als Q-risk op geattendeerd worden dat het verzekeringsrisico bij bedrijven met REOB-onderhoud lager is dan bij bedrijven zonder REOB-onderhoud is een uitgelezen kans. Ondersteund door promotie vanuit VEBON zal dit zich op termijn vertalen in meer polisvoorwaarden die REOB-onderhoud voorschrijven. Natuurlijk krijgen de meeste ondernemers kriebels bij de gedachte hun klantenbestand aan derden beschikbaar te stellen en ook qua klantenprivacy en gegevensoverdracht zijn er hobbels op de weg. Er moet eerst een goed plan zijn dat voldoet aan regelgeving, misbruik van gegevens door derden uitsluit en eenvoudig uit te voeren is. Als het echter lukt om zo’n database via VEBON op te zetten, zal grootschalige deelname door REOB-onderhoudsbedrijven en gebruik door assessmentbureaus zeker een impuls geven aan het REOB keurmerk.
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
3
NIEUWE VERBANDTROMMEL VOLDOET AAN ALLE EISEN Veiligheid op de werkvloer staat bij ieder bedrijf hoog in het vaandel. Maar waar moet een verbandtrommel tegenwoordig aan voldoen? Vroeger waren de inhoud en samenstelling van ‘Verbanddoos A’ en ‘Verbanddoos B’ omschreven in de publicatiebladen P1 en P2, maar deze door de overheid uitgegeven bladen zijn met de invoering van de Arbo-wet in 1994 komen te vervallen. Bovendien heeft de ontwikkeling op het gebied van wondverzorging en wondverzorgingsproducten niet stilgestaan.
INHOUD De verbandtrommel heeft een minimale inhoud, die afhankelijk van de bedrijfssituatie aan te vullen is met meer en/of andere producten. Een bedrijfsverbandtrommel BHV moet dan ook voldoende ruimte bieden om noodzakelijke aanvullingen te kunnen herbergen. Daarnaast zijn er nog een aantal richtlijnen: - Per werkunit moet er één verbandtrommel aanwezig zijn. Een werkunit heeft een duidelijk afgebakend risicoprofiel. Zo zijn een kantoor en een werkplaats twee aparte units; - De verbandtrommel moet binnen een halve minuut bereikbaar zijn; - De verbandtrommel moet duidelijk zichtbaar op ooghoogte in een wandklem aan de muur bevestigd zijn; - Tenminste elk half jaar dient de verbandtrommel gecontroleerd te worden op manco’s en inhoud.
GOEDKEURINGSNUMMER
Het Oranje Kruis heeft in overleg met deskundigen en de industrie nieuwe richtlijnen uitgebracht over de inhoud en samenstelling van een goede, op de werksituatie toegesneden bedrijfsverbandtrommel, die voldoet aan de huidige Arbowetgeving. Deze zogenaamde BHV-verbanddozen zijn samengesteld op basis van kwaliteit, doeltreffendheid, veiligheid en gebruiksvriendelijkheid. Hoewel er in elk bedrijf altijd één of meer opgeleide bedrijfshulpverlener(s) aanwezig moeten zijn, moeten ook mensen die geen specifieke EHBO-kennis hebben de verbanddoos kunnen gebruiken voor het verzorgen van kleine verwondingen.
Er zijn verschillende branchespecifieke trommels leverbaar; een basis verbandtrommel BHV, een verbandtrommel BHV voor de voedingsmiddelenindustrie, een verbandtrommel BHV voor de industrie en een verbandtrommel BHV wanneer er wordt gewerkt met chemische stoffen. Belangrijk is dat deze trommels zijn goedgekeurd door het Oranje Kruis en een goedkeuringsnummer hebben. Dit garandeert dat de inhoud van de trommel aan de door hun opgestelde richtlijnen voldoet. Volledigheidshalve melden wij u dat het Oranje Kruis niemand de verplichting op kan leggen om een dergelijke verbandtrommel aan te schaffen. Echter, elke werkgever is verplicht om te voldoen aan de arbo-eisen. Daarom adviseren wij de leden voor wat betreft de inhoud van een bedrijfsverbandtrommel, de richtlijnen van het Oranje Kruis te volgen.
MEIS BRANDBEVEILIGING: FAMILIEBEDRIJF WERKT! Het te Hardinxveld-Giessendam gevestigde Meis Brandbeveiliging VOF is één van de kleine familiebedrijven die is aangesloten bij VEBON. Een gezond bedrijf dat al zijn 23ste jaar ingaat. Van kneuterigheid is bij Meis allerminst sprake, het is een dynamische onderneming die bijblijft en vooruitkijkt. Ooit dreven Theo en Sylvia van der Meis een zaak in metaalwaren, waar ze tevens kleine blusmiddelen verkochten. Klanten brachten ook blusapparaten voor onderhoud, dat werd uitbesteed aan een ander bedrijf. Verkoop en onderhoud van blusmiddelen bleken aantrekkelijker dan de metaalwaren en in 1980 werd Meis Brandbeveiliging opgericht. Gekozen werd voor een ver-
4
korte naam, want dat ‘bekt’ wat makkelijker. Eerst werden de verkoop- en onderhoudactiviteiten vanuit hun woonhuis en garage uitgevoerd, later werd een werkplaats in Sliedrecht geopend. Sylvia van der Meis verzorgde de administratie en echtgenoot Theo deed levering en onderhoud. Sinds ‘98 is Meis Brandbeveiliging gevestigd op het industrieterrein Nieuwe Weg te Hardinxveld-Giessendam.
ONDERHOUD Inmiddels heeft Meis Brandbeveiliging een ruime klantenkring: gemeenten, scholen, kerken, ziekenhuizen, thuiszorgorganisaties, de zeescheepvaart en een zuive-
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
ringsschap behoren ertoe. Groeien deed het bedrijf goed en in 1990 ging zoon Dennis van der Meis in de zaak werken, eerst in de werkplaats en later ‘op de weg’. Inmiddels werken bij Meis acht mensen en alle monteurs hebben hun REOBen VCA-certificaat. Sinds twee jaar zit Dennis ‘binnen’, doet hij de planning, personeelszaken en is hij het aanspreekpunt voor de buitendienstmedewerkers. Sylvia van der Meis werkt 20 uur in de zaak en houdt de administratie bij. ,,Ja, én ik bel de klanten om afspraken te maken voor de controles want we willen niet dat een monteur ongelegen komt.” Theo van der Meis houdt zich met diverse zaken bezig in het bedrijf en bedient specifiek de zeescheepvaart. ,,Doordat we voor de zeescheepvaart werken krijgen we vaak te maken met halonblusmiddelen die voor het eind van dit jaar moeten worden vervangen. Nogal wat ondernemingen hebben die vervanging uitgesteld vanwege de hoge kosten. Maar ze zullen er toch aan moeten. Lastig blijft de opslag van de halonblussers. De halonbank zit nog immer vol en wij hebben evenmin voldoende ruimte om ze tijdelijk op te slaan. Daarom slaan bedrijven ze nu voorlopig zelf op.” Zoon Dennis over het onderhoud: ,,In de praktijk komen we weinig vreemde zaken meer tegen. Bij horecabedrijven letten onze monteurs er bij controles wel op of nooduitgangen goed bereikbaar en te openen zijn. Mocht daarmee iets mis zijn dan melden we dat aan de eigenaar en geven het ook aan op de werkbon. Of ze met die aanbevelingen iets doen weet ik niet, ik hoop het, maar verder kunnen we niets doen. Erg oude blussers komen we niet meer tegen, hooguit bij een nieuwe klant een blusser die te lang geen onderhoud heeft gehad.”
GOEDE SFEER ,,We hebben nauwelijks ziekteverzuim”, vertelt Sylvia van der Meis, ,,De sfeer is hier erg goed en vooral open. Heeft iemand wat op zijn hart dan weet hij dat hij dat kan uitspreken. In principe bespreken we alles bij de koffie. Gevolg van de open sfeer is dan ook dat mensen
hier met plezier werken. Regelmatig ontvangen wij open sollicitaties, waaruit ook blijkt dat mensen hier graag willen werken.” Theo van der Meis gaat erop door: ,,Onlangs was hier nog iemand van de ARBO-dienst om te kijken of er nog dingen moesten worden verbeterd. Die zei zelf dat we het bedrijf goed hadden georganiseerd en dat er bij ons geen verbeteringen te behalen waren.” De onvermijdelijke vraag of het niet lastig is om de hele dag met familie om te moeten gaan doemt op. Zowel Theo, Sylvia als Dennis van der Meis zijn het op dat punt eens met elkaar: ,,We zien elkaar niet veel tijdens het werk, dus dat gaat prima!”
VOORKOMEN De cafébrand in Volendam zorgde voor aanscherping van regels met betrekking tot brandveiligheid. Theo van der Meis: ,,Voor het impregneren van materialen tegen ontbranden heb ik een cursus gevolgd en het benodigde certificaat behaald. Het impregneren van materialen die worden toegepast in restaurants en cafés heeft veel meer aandacht gekregen. Helemaal soepel ging dat een jaar na ‘Volendam’ nog niet, want de impregneermiddelen bleken niet goed te werken. Kerstbomen bijvoorbeeld drogen uit op den duur en uit onderzoek bleek dat ze alsnog vlam konden vatten. Die middelen zijin inmiddels gelukkig verbeterd en voldoen nu wel.”
VERDER Stilstaan bij Meis Brandbeveiliging is er niet bij. Dennis van der Meis: ,,In 2003 willen we de ISO-certificering rond krijgen, want de grotere klanten vragen daarom. Tevens wordt nu een monteur opgeleid voor het installeren van brandmeldinstallaties. Veel installatiebedrijven blijken daar vanwege het vele werk niet aan toe te komen. We gaan hiervoor samenwerken met een bedrijf dat branddetectieapparatuur levert en installeert.” Van der Meis senior is de zestig inmiddels gepasseerd en bouwt zijn werkzaamheden langzaam af, tot zijn zoon Dennis over vier jaar de zaak kan overnemen. ,,Dat valt tegen, dat afbouwen, het blijft toch je bedrijf dat je samen hebt opgebouwd. Maar ik wil meer tijd vrij maken met mijn vrouw voor de kleinkinderen en me meer gaan wijden aan de autosport.”
Meis Brandbeveiliging VOF www.meis-brandbeveiliging.nl
Theo (l), Dennis en Sylvia van der Meis
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
5
PROF. W. IJSBRAND Vraag 12 Een haspel waar een niet-Kiwa gekeurde slang opzit, mag niet goedgekeurd worden. De slang dient vervangen te worden. R2B heeft verklaard dat de haspel niet afgekeurd mag worden. Gaarne uw visie hierover. Antwoord 12 Met betrekking tot brandbeveiligingsmaatregelen in een gebouw spelen brandslanghaspels een belangrijke rol. Daarom worden zware eisen gesteld aan de haspels, de onderdelen en het onderhoud van de haspels. Vroeger had Nederland een eigen technische norm hiervoor: de NEN3211. Sinds een aantal jaren is deze norm vervangen door de Europese norm NEN-EN671-1. In deze normen wordt een groot aantal functionele en technische eisen gesteld aan de haspels; eisen die waarborgen dat de haspel in geval van brand ook effectief kan worden gebruikt. In Nederland is er echter een ander aspect dat ook nadrukkelijk de aandacht vraagt: de drinkwaterkwaliteit. In ons land worden brandslanghaspels vrijwel altijd aangesloten op het drinkwaternet. Het Nederlandse drinkwater is van hoge kwaliteit en de apparatuur die op het distributienetwerk wordt aangesloten mag geen verontreiniging van het drinkwater veroorzaken (Publicatie 9204 Ministerie van VROM). Fabrikanten van haspels moeten aantonen dat de gebruikte materialen veilig zijn; dit kan door middel van een KIWA keuring of een aan KIWA gelijk te stellen ander erkend keuringsinstituut. KIWA gekeurde haspelslangen zijn altijd voorzien van de identificatie KIWA. In de specifieke norm voor haspelslangen, de EN694, is daar de aanduiding voor het merk, de norm EN694 en het kwartaal en jaar van fabricage bijgekomen. Slangen die op de drinkwatervoorziening zijn aangesloten, moeten altijd een KIWA gemerkte slang hebben. Bij recente haspels volgens NEN-EN671-1 zijn bovendien de bovengenoemde aanvullende markeringen aanwezig. Bij oudere haspels volgens de norm NEN3211 is tenminste de aanduiding KIWA aanwezig. Oudere slangen zonder merk mogen alleen worden toegepast indien de haspel op een ander leidingnet dan het drinkwaternet is aangesloten, bijvoorbeeld op een industrieel leidingnet of een sprinklersysteem.
Overigens geldt voor haspels dezelfde regel als voor draagbare blustoestellen: bij vervanging mogen uitsluitend originele onderdelen volgens het typekeur gebruikt worden. Vraag 13 Bij ons op kantoor staat een brandblusapparaat. De productiedatum is 1984. Hij is dus negentien jaar oud. Het onderhoud is steeds gebeurd op de voorgeschreven manier. Ik heb begrepen dat er nieuwe normen voor het onderhoud gelden. Een daarvan is dat een apparaat na 10 jaar gereviseerd moet worden. Ik weet niet zeker of dat bij onze brandblusser is gebeurd, maar zoals gezegd is het onderhoud wel steeds door een deskundige gedaan. Geldt deze norm nu sowieso voor ons toestel? En kan het blusapparaat dan worden afgekeurd om die reden? Ik vraag u dit allemaal omdat we over ongeveer een jaar gaan verhuizen naar een pand waar alles tiptop geregeld is en als het niet nodig is, willen we liever nu alleen maar een nieuwe brandblusser aanschaffen als het echt verplicht is. Antwoord 13 Er is inderdaad een nieuwe onderhoudsnorm voor blussers. Daarin is o.a. voorzien dat blussers jaarlijks moeten worden gecontroleerd, vijfjaarlijks uitgebreid moeten onderhouden worden, tienjaarlijks gereviseerd moeten worden en na 20 jaar vervangen moeten worden. Het onderhoud dient te worden uitgevoerd door een deskundig (gecertificeerde) persoon en firma. Er is een overgangsperiode voorzien tot 1 januari 2004. In 2002 was de leeftijd van een blusser beperkt tot 30 jaar, in 2003 tot 25 jaar en vanaf 1 januari 2004 tot 20 jaar. Concreet: in uw geval is de blusser jonger dan 20 jaar en mag hij nog gekeurd worden dit jaar. Volgend jaar wordt hij sowieso afgekeurd. Ten aanzien van het onderhoud tot die datum geldt dat, als de blusser steeds is onderhouden door een erkend bedrijf en gediplomeerd monteur (de blusser heeft een REOB etiket), er geen revisie of uitgebreid onderhoud behoeft te worden gepleegd. Is het onderhoud niet door een REOB-erkend bedrijf uitgevoerd, dan geldt dat revisie moet plaatsvinden. Is dit laatste het geval, dan moet overwogen worden of de kosten daarvan nog opwegen tegen de aanschafprijs van een nieuw toestel, rekening houdend met de nog korte levensduur van het blustoestel.
Onderhoud aan brandslanghaspels wordt uitgevoerd volgens de norm NEN-EN671-3. Deze norm vereist dat elke vijf jaar een drukbeproeving op de slang wordt uitgevoerd. Slangen zonder leeftijdsaanduiding moeten direct beproefd worden, en vervolgens weer na vijf jaar. Op een KIWA gekeurde haspel (volgens EN671-1 of NEN3211) mag nooit een slang zonder het KIWA merk voor komen.
6
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
TOOLBOX: GEVAARLIJKE STOFFEN HERKENNEN TOOLBOXMEETINGS Als bedrijf of leidinggevende bent u verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van uw medewerkers. Dit is een zeer essentiële taak. Op grond van de wettelijke verplichtingen voor goede voorlichting en onderricht, zijn toolboxmeetings niet vrijblijvend. Het is voor het bedrijf van belang dat deze toolboxmeetings door u volgens de afspraken zorgvuldig worden gehouden. Het absoluut veilig maken van de werkomgeving, of het geheel naar de zin maken van de werkgever op de werkplek is een nobel streven maar zal bijna nooit haalbaar zijn. Eén van de belangrijkste hulpmiddelen om naar een zo hoog mogelijke norm van veiligheid te streven is een goede communicatie met de werknemers. Dit kan door middel van het organiseren van toolboxmeetings. Gevaarlijke stoffen zijn moeilijk te herkennen. Sommige zijn niet te zien, andere zijn niet te ruiken en bij weer andere merk je de gevolgen pas na jaren. Toch wordt er op veel plaatsen met gevaarlijke stoffen gewerkt. De herkenbaarheid van gevaarlijke stoffen is geregeld in de Wet milieu gevaarlijke stoffen (Wms). Daarin staat hoe de fabrikant en de gebruiker gevaarlijke stoffen moeten etiketteren. Het etiket vertelt je wat je met die stoffen wel en niet kunt doen. Er is een etikettering voor kleinverpakkingen (bijvoorbeeld flessen, doosjes, zakjes, etc.). Voor grootverpakkingen (tankwagens, vaten, leidingen, vrachtwagens, etc.) zijn er meerdere etiketteringen welke in een latere Toolbox behandeld zullen worden. De belangrijkste etiketteringen voor kleinverpakkingen worden in deze toolbox behandeld. Het etiket voor een kleinverpakking bestaat uit drie delen: • het gevaarsymbool is een pictogram ter aanduiding van het belangrijkste soort gevaar van de stof; • de R-zinnen zijn standaardzinnen die aangeven welk risico gelopen wordt; • de S-zinnen zijn veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden als er met de stof wordt gewerkt. Explosieve stoffen kunnen ontploffen. Vuur, hard stoten en wrijving kunnen een explosie veroorzaken. De bekendste soort van deze stoffen is dynamiet. Ontvlambare stoffen vliegen makkelijk in brand. Voorbeelden hiervan zijn spiritus en benzine. Oxiderende stoffen kunnen heftig reageren met andere stoffen. Ze zijn gevaarlijk voor je huid en kleding. Als de reactie van deze stoffen erg heftig is, worden ze zo heet dat er brand kan ontstaan. Voorbeelden zijn chloor en fluor. Dit symbool lijkt op dat van ontvlambare stoffen. Het verschil zit hem in het rondje onder de vlam. Dit is de letter ‘0’ van oxiderend.
Bij giftige stoffen is er kans op overlijden als je ze inslikt, inademt of op je huid krijgt. Je kunt er ook ernstig ziek van worden. Voor acute vergiftiging en chronische vergiftiging is geen apart symbool. Schadelijke en irriterende stoffen zijn gevaarlijk bij inademen, inslikken of bij contact met de huid. De gevolgen zijn beperkt. Irriterende stoffen kunnen bij contact met de huid of slijmvliezen voor ontstekingen zorgen. Het effect van irriterende stoffen wordt door de stof zelf bepaald. Daarnaast is de conditie van het ‘slachtoffer’ bepalend. Bijtende stoffen zijn schadelijk voor uw kleding, huid, ogen en longen. Bovendien kunnen ze metalen aantasten. Er kunnen giftige, brandbare of bijtende gassen ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn zuren en logen. Milieugevaarlijke stoffen worden aangeduid met een plaatje van een dode vis en een dode boom. Deze stoffen zijn gevaarlijk voor de mens en haar omgeving. Zij bedreigen planten, dieren, lucht, water en grond. Er zijn ook gevaarlijke stoffen waar geen apart symbool voor is. Het betreft de volgende drie groepen: - kankerverwekkende stoffen (carcinogeen); - stoffen die het ongeboren kind kunnen beschadigen (teratogeen); - stoffen waardoor je erfelijke afwijkingen kunt krijgen (mutageen). Voor de overige stoffen geldt: Bewezen is dat als de stof één van die effecten heeft, het symbool voor giftige en zeer giftige stoffen wordt gebruikt. Ook als er een sterk vermoeden bestaat, wordt dit symbool gebruikt. Als de stof ervan wordt verdacht dat hij één van deze effecten heeft, dan wordt het symbool voor schadelijke of irriterende stoffen gebruikt. R-zinnen geven het Risico van een stof aan. Het zijn standaardzinnen, die allemaal een nummer hebben. De nummers en de hele zin moeten op het etiket staan. Ze geven aan, op welke manier een stof precies gevaarlijk is. Dit is vooral belangrijk voor de dokter als er iemand met zo’n stof in contact is geweest. Enkele voorbeelden zijn: • R 1 In droge toestand ontplofbaar; • R 26 Zeer giftig bij inademing; • R 51 Giftig voor in het water levende organismen. S-zinnen geven aan, welke veiligheidsmaatregelen we moeten nemen als we met de stof werken (de S komt van Safety). Ook de S-zinnen hebben allemaal een nummer dat op het etiket moet staan. Voorbeelden van S-zinnen:
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland
7
• S 1 Achter slot bewaren; • S 17 Verwijderd houden van brandbare stoffen; • S 51 Uitsluitend op goed geventilleerde plaatsen gebruiken.
raking met stoffen voor je werk. Denk aan bluspoeder en AFFF. Deze stoffen zijn niet altijd voorzien van een gevaarsymbool, omdat ze niet gevaarlijk genoeg zijn. Toch is het verstandig om de risico’s en veiligheidsmaatregelen van deze stoffen te kennen. Op een zogenaamd Material Safety and Data Sheet (MSDS) staat aangegeven hoe de stoffen te gebruiken en wat je bij ongevallen moet doen. Waarschijnlijk weet u wel wat u moet doen wanneer u bijvoorbeeld AFFF hebt doorgeslikt, braken opwekken. Toch is het verstandig om deze MSDS bij u te hebben, zodat u wanneer er wat misgaat ook aan een arts kunt laten zien wat het gevaar is en hoe hij zou kunnen behandelen. Dat kan u een flink aantal ziektedagen schelen!
Soms zijn er ook combinaties van R- en S-zinnen mogelijk. Voorbeelden zijn onder meer: • R 20/22 Schadelijk bij inademing en opname door de mond; • S 3/9 Op een koele en goed geventileerde plaats bewaren. Deze stoffen kan iedere monteur tegenkomen in zijn werk. Enige kennis hierover is dus van belang. Naast de stoffen die je bij je klant tegenkomt, kom je ook in aan-
GELDIGHEIDSTERMIJN AFGEGEVEN RIJKSTYPEKEURNUMMERS Het Nationaal Centrum voor Preventie (NCP) voert sinds 2000 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) het Besluit Draagbare Blustoestellen 1997 uit. Het NCP beoordeelt of een draagbaar blustoestel aan de eisen van het Besluit Draagbare Blustoestellen voldoet. Als het blustoestel aan de eisen voldoet, wordt door het NCP een Rijkstypekeurnummer toegekend. Het Rijkstypekeurnummer is na de datum van afgifte vijf jaar geldig.
In de periode dat het NCP de werkzaamheden van het Ministerie BZK overnam, is door het NCP bij het stempelen van documenten per abuis een korte periode een andere volgorde gehanteerd, namelijk (maand-jaar). Om nu verwarring met betrekking tot de geldigheid van draagbare blustoestellen te voorkomen staat op de internetsite van het Nationaal Centrum voor Preventie www.ncp.nl een overzicht van toegekende rijkstypekeurnummers. Per rijkstypekeurnummer staat de datum van goedkeuring vermeld. Daarnaast worden vergunninghouders door het NCP tijdig, schriftelijk geïnformeerd als de geldigheidstermijn van een rijkstypekeurnummer verloopt.
Conform het Besluit Draagbare Blustoestellen 1997 wordt de volgorde van datumvermelding als volgt weergegeven: (jaar/maand, bijvoorbeeld 98-02). Deze datum is terug te vinden in het ellips in deel 5 van het etiket van een draagbaar blustoestel.
Voor meer informatie: www.ncpreventie.nl
ALERTHEID Een VEBON lid had bij het NCP aandacht gevraagd voor advertenties van het bedrijf LIDL waarin misleidende reclame was te lezen over brandblussers. Zij adverteerden met een brandblusser die in feite een spuitbus was. NCP heeft LIDL gesommeerd en laatstgenoemde heeft
vervolgens bevestigd de “fire killer” van de markt gehaald te hebben. Mochten VEBON leden vaker op dergelijke misleidende advertenties stuiten, licht het bureau in zodat actie ondernomen kan worden!
- Professor IJsbrand zie pagina 6 -
Colofon VEBON Postbus 190 2700 AD Zoetermeer telefoon 079 - 353 11 16 fax 079 - 353 13 65 e-mail
[email protected] website www.vebon.org
De redactieraad van Brandwijzer wordt gevormd door: Henk Aaldering, Boud van Beurden, Arjan van der Garde, Janette van de Scheur, Erwin Schoemaker, Robbert Veltkamp, Bart de Wildt en Prof. Dr. W. IJsbrand.
8
Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland