RAADSBIJEENKOMST LELYSTAD SESSIE 1
Datum: Deelsessie: Doel:
22 mei 2012. 19.00 – 19.50 uur in de Calamiteitenzaal Oordeelvorming.
Onderwerp:
Nota Bodembeheer.
Toelichting: Door de zes Flevolandse gemeenten is samengewerkt om te komen tot één uniforme nota bodembeheer waarmee invulling wordt gegeven aan de gemeentelijke beleidsruimte ten aanzien van het verplaatsen en eventueel opnieuw gebruiken van grond en/of baggerspecie dat vrijkomt bij graafwerkzaamheden en het baggeren van watergangen. Het college stelt nu aan de raad voor om ten behoeve van deze nota bodembeheer een achttal besluiten te nemen, waaronder de vaststelling van de nota en het delegeren van een aantal uitvoeringstaken aan het college. Op 20 maart jl. is de nota bodembeheer uitvoerig toegelicht in een informatieve sessie voor alle Flevolandse raadsleden, zodat direct kan worden overgegaan tot een oordeelvormende bespreking. Behandeling: Aan het begin van de sessie kunnen inwoners en andere belangstellenden die zich vooraf hebben aangemeld, inspreken over het geagendeerde onderwerp. Hiervoor is maximaal 5 minuten per persoon beschikbaar. Vervolgens kunnen alleen raadsleden vragen stellen aan het college en aan elkaar en is er ruimte voor debat. Tijdens de sessie inventariseert de voorzitter of er fracties zijn die een motie of amendement willen indienen. De fracties geven de strekking van het amendement of de motie weer. Afgesloten wordt met een conclusie over de vraag of het voorstel gereed is voor besluitvorming in de raad (en zo ja, als A-stuk of B-stuk). Genodigden: Raadsleden, het college en overige belangstellenden. Programma: • Inleiding door de voorzitter. • Mogelijkheid om in te spreken. • Gelegenheid voor raadsleden tot het stellen van vragen en discussie. • Afsluiting door de voorzitter. Achterliggende stukken: Raadsvoorstel Nota Bodembeheer. Toelichting Voorzitter Griffier
: wethouder Willem de Jager. : raadslid Bart Visscher. : Irene Korting.
Contactadres:
[email protected]
0320 – 278 895.
Voorstel aan de raad Nummer: B12-20783
Portefeuille: Programma: Programmaonderdeel: Steller: Afdeling: Telefoon: E-mail:
Openbare Ruimte & Wijkvernieuwing 2.3 Leefbare stad 2.3.3 Versterken duurzaamheid
E.J. Rozema BLD-REB 0320-278591
[email protected]
Punt van de agenda voor de vergadering van Onderwerp: Nota Bodembeheer. Voorgesteld besluit: 1. Samen met de andere partners in deze samenwerking het gezamenlijke grondgebied van de zes Flevolandse gemeenten aan te wijzen als bodembeheergebied, ieder voor zover zijn bevoegdheden reiken. 2. De norm voor bodemvreemd materiaal in toe te passen grond vast te stellen op 5% (behoudens enkele uitzonderingen). 3. Lokale Maximale Waarden (LMW) op het niveau van kwaliteitsklasse ‘wonen’ vast te stellen: - voor bermen van openbare gemeentelijke en provinciale wegen buiten de bebouwde kom (met uitzondering van bermen die deel uitmaken van een natuurgebied); - voor bermen van de dreven die worden aangeduid als de ‘hoofdruit’ en de aansluitingen van de hoofdruit naar Dronterweg, Larserweg en Markerwaarddijk. 4. Kennis te nemen van de ingediende zienswijzen en in te stemmen met de reactienota ingediende zienswijzen ontwerpnota Bodembeheer provinciebrede samenwerking bodembeleid Flevoland (hierna nota zienswijzen), op basis waarvan de nota bodembeheer niet inhoudelijk doch wel tekstueel is aangepast. 5. De nota bodembeheer, waarin deze kaders verwerkt zijn, vast te stellen. 6. Onder de voorwaarden zoals gesteld in de nota bodembeheer de volgende (uitvoerings)taken te delegeren aan het college: a. het vaststellen van bodemkwaliteitskaarten betreffende het grondgebied van Lelystad; b. het erkennen/accepteren van (water)bodemkwaliteitskaarten van gemeenten en/of waterkwaliteitsbeheerders binnen of grenzend aan de provincie Flevoland, mits deze kaarten door een ingevolge het Besluit Bodemkwaliteit bevoegd gezag is vastgesteld; c. het opstellen en wijzigen van checklisten, formulieren en andere administratieve documenten die voor de uitvoering van de nota bodembeheer worden gebruikt; d. het feitelijk aanpassen van de bodemkwaliteitskaart indien door onze raad of door een partnergemeente afwijkende lokale maximale waarden zijn vastgesteld voor een bepaald gebied. 7. Het oude beleid ten aanzien van grondverzet in te trekken met ingang van de dag na bekendmaking van dit besluit. 8. Het nieuwe beleid in werking te laten treden op de dag na bekendmaking van dit besluit. Aanleiding en context: Bij graafwerkzaamheden en bij het baggeren van watergangen komt grond en/of baggerspecie vrij. De vrijkomende grond en baggerspecie willen we zoveel als mogelijk hergebruiken zodat minder materiaal wordt gestort en minder primaire grondstoffen worden gewonnen; kortom zodat duurzaam bodembeheerbeleid wordt gevoerd.
HB1204
paginanummer 1
Nummer: B12-20783 Voor het verplaatsen en eventueel opnieuw gebruiken van grond gelden wettelijke regels. Deze bieden aan gemeenten ruimte om specifiek decentraal beleid vast te stellen voor bepaalde gebieden. Met dit eigen beleid kan de gemeente grondverzet binnen het beheergebied bevorderen, de regeldruk afstemmen op de bijzonderheden van het gebied en kenmerken van de bodem beschermen. Dergelijk beleid moet worden vastgelegd in een Nota bodembeheer. De colleges van de zes Flevolandse gemeenten stellen hun gemeenteraden voor gezamenlijk van deze mogelijkheid gebruik te maken. Daartoe is één Nota bodembeheer opgesteld waarin het gebiedsspecifiek beleid en de daaruit vloeiende regels voor grondverzet is vastgelegd. In maart 2011 heeft u kennis kunnen nemen van de uitgangspunten voor bodembeleid inzake grondverzet in Flevoland middels een notitie die u door het college is aangeboden. Nadien is de notitie op ondergeschikte punten aangepast. De uitgangspunten uit deze notitie zijn uitgewerkt in de nota bodembeheer. De nota bodembeheer vormt hiermee de beschrijving van het beleid en het op de lokale omstandigheden toegespitste pakket regels wat geldt voor grondverzet in Flevoland. Over de terinzagelegging van de ontwerpnota bent u schriftelijk op de hoogte gebracht. Het ontwerpraadsbesluit en de ontwerpnota hebben van 6 oktober tot en met 23 november 2011 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is één zienswijze ingediend. De reactie op deze zienswijze is opgenomen in de ‘Reactienota ingediende zienswijzen ontwerpnota Bodembeheer provinciebrede samenwerking bodembeleid Flevoland’. Deze nota zienswijzen is als bijlage bij dit voorstel gevoegd. De zienswijze heeft niet geleid tot een inhoudelijke aanpassing van het voorgestelde besluit en de nota bodembeheer. Wel zijn een aantal tekstuele wijzigingen doorgevoerd. Daarnaast zijn ter verduidelijking op de tekst enkele aanvullingen doorgevoerd. Hiervan wordt melding gemaakt in de nota zienswijzen. Beoogd effect: Met het vaststellen van beleid voor grondverzet passen de regels op dit beleidsterrein beter bij de kenmerken van Lelystad. Er wordt gefaciliteerd dat: • de gemeente duurzaam bodembeheerbeleid in uitvoering brengt dat praktisch uitvoerbaar, milieuhygiënisch verantwoord en transparant is; # • meer vrij grond- en baggerverzet kan plaatsvinden ; • tijd en geld bespaard kan worden bij projecten waar grondverzet plaats gaat vinden omdat geen onderzoek hoeft plaats te vinden naar de kwaliteit van de toe te passen grond (zie ook het onderdeel financiën in dit voorstel); • meer toepassingslocaties beschikbaar komen om vrijkomende grond- en baggerspecie duurzaam her te gebruiken; • de druk op het gebruik van primaire bouwstoffen (bijvoorbeeld zand uit zandwinputten) wordt verminderd. # Van vrij grondverzet is sprake als de kwaliteit van de grond, voorafgaand aan het grondverzet niet hoeft te worden vastgesteld.
Argumenten: 1.1 Door het vergroten van het beheergebied is er meer ruimte voor hergebruik van grond Het beheergebied is het gebied waar de Nota Bodembeheer iets over zegt. Binnen het beheergebied geldt het stand-stillprincipe, de gemiddelde bodemkwaliteit mag niet verslechteren. Met het voorliggende besluit (punt 3) worden deelgebieden aangewezen waar grond mag worden toegepast met een slechtere kwaliteit dan de ontvangende bodem. Van deze verruimde norm mag alleen gebruik gemaakt worden bij toepassing van grond, afkomstig uit het beheergebied. Door het beheergebied groter te maken dan de eigen gemeente mag er dus meer grond uitgewisseld worden tussen gemeenten.
HB1204
paginanummer 2
Nummer: B12-20783 Dit is ook prettig voor beheersorganisaties met gebieden in meerdere gemeenten, zoals Flevolandschap, provincie en anderen. 1.2 Met één polderbrede nota bodembeheer gelden binnen Flevoland eenduidige regels met betrekking tot grondverzet Hiermee is er eenduidigheid naar marktpartijen, zodat in Flevoland helder is hoe met grond wordt omgegaan. 2.1 Met een scherpere norm voor bodemvreemd materiaal wordt de huidige fysische bodemkwaliteit beschermd. De landelijke norm voor bodemvreemd materiaal is 20%. Dit is heel veel, zeker in onze gemeente waar op onbelaste terreinen nauwelijks tot geen bodemvreemd materiaal in grond aanwezig is. Argumenten voor de norm van 5% zijn: - de bodem bevat van nature geen bodemvreemd materiaal. Deze oorspronkelijke kwaliteit is vrijwel overal in de gemeente nog aanwezig; - door normopvulling verslechtert langzaam de achtergrondkwaliteit. Hoe hoger de norm, hoe meer verslechtering; - de kwaliteitsbeleving door de burger wordt negatief beïnvloed door de fysieke aanwezigheid van bodemvreemd materiaal; - schone grond is meer geld waard en is beter verkoopbaar; - het percentage aan bodemvreemd materiaal is bijna niet meetbaar. Uit ervaring blijkt dat bij schattingen naar de hoeveelheid bodemvreemd materiaal het percentage vaak verkeerd ingeschat wordt. Een schatting van 5% betekent in werkelijkheid al gauw 7% à 8%. Als gevolg hiervan zal bij een norm van 10% al snel een gehalte van 12% à 13% aan bodemvreemd materiaal in de grond aanwezig zijn; - hoe lager de norm aan bodemvreemd materiaal hoe kleiner de kans dat machines en gereedschappen die bij grondwerkzaamheden of groenonderhoud gebruikt worden beschadigd raken. Dit heeft indirect een kostenverlagend effect op gemeentelijk grondverzet. Door een lager percentage aan bodemvreemd materiaal toe te staan wordt de goede kwaliteit van de bodem in de gemeente gewaarborgd. 2.2 Op de norm voor bodemvreemd materiaal zijn drie uitzonderingen geformuleerd a. Asbesthoudend materiaal mag niet zichtbaar aanwezig zijn in toe te passen grond. De algemene toepassingsnorm voor asbest is 100 mg/kg. Deze norm is algemeen geldend en mag niet door gemeentelijk beleid aangescherpt worden. Wat wel kan is een norm opnemen voor zichtbaar aanwezig asbesthoudend materiaal, omdat het dan gaat om bodemvreemd materiaal. De reden van deze uitzondering is de onrust die ontstaat als zichtbaar asbesthoudend materiaal aangetroffen wordt. b. Bij toepassing van grond in een grootschalige bodemtoepassing geldt de generieke norm van 20%. Voor de voorgeschreven leeflaag geldt de norm van 5%. Deze uitzondering wordt ingegeven door het bijzondere karakter van grootschalige bodemtoepassingen. Voor deze werken, bijvoorbeeld een talud van een viaduct of een geluidswal, gelden ruimere criteria voor de kwaliteit van de toe te passen grond. Door deze uitzondering kunnen partijen grond met veel bodemvreemd materiaal toch nuttig toegepast worden. c. Bij toepassing onder wegen mag een partij grond, afkomstig uit de fundering van een andere weg binnen het beheergebied (zelfde omstandigheden), maximaal 20% bodemvreemd materiaal bevatten. Dit geldt dus niet voor de bermen. Deze laatste uitzondering maakt hergebruik van grond met grotere hoeveelheden afwijkend materiaal mogelijk op een niet zichtbare plaats en op een wijze waarop geen vermenging met schone bodem kan ontstaan.
HB1204
paginanummer 3
Nummer: B12-20783 3.1 Met het toestaan van hergebruik van Flevolandse grond met kwaliteit ‘wonen’ in bermen van een aantal doorgaande wegen kunnen we duurzaam met grond omgaan zonder de functionaliteit aan te tasten. Er kan meer grond hergebruikt worden Lokale maximale waarden (LMW’s) zijn chemische normen voor toe te passen grond die afwijken van de normen die bij de standaard toetsing zouden gelden. Door LMW’s vast te stellen voor aangewezen gebieden kan een gemeente een strengere of soepeler norm laten gelden, afhankelijk van het doel wat ze hiermee beoogt. In Lelystad vallen alle kwaliteitszones in de schoonste bodemkwaliteitsklasse. Dit betekent bij de standaard toetsing dat alleen schone grond mag worden toegepast. Door geschikte gebieden, zoals de bermen van de grotere dreven door de stad en van wegen in het buitengebied te voorzien van soepeler (in dit geval hogere) normen en te duiden als LMW’s, kan hier licht verontreinigde grond nuttig worden hergebruikt. Uitgaande van een beheergebied ter grootte van de hele provincie, kan bij het zoeken van een bestemming voor vrijkomende, licht verontreinigde grond de hele provincie betrokken worden waardoor de kans op toepassing groter is. 3.2 Waar geen LMW geldt, mag alleen ‘schone grond’ toegepast worden Waar geen LMW wordt vastgesteld geldt de standaard toetsing voor de kwaliteit van toe te passen grond. Er wordt getoetst aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem en de toepassingseis voor de functieklasse van het gebied. De strengste van deze twee bepaalt de kwaliteitsklasse van de toe te passen grond. Doordat in onze gemeente de bodemkwaliteit in alle zones in de schoonste kwaliteitsklasse valt mag alleen grond toegepast worden welke voldoet aan de strengste kwaliteitseis (AW2000). 4. De ingebrachte, inhoudelijke zienswijze van het waterschap past niet binnen het duurzaam bodemgebruik Gedurende de inzagetermijn zijn reacties ontvangen van Rijkswaterstaat en Waterschap Zuiderzeeland. Rijkswaterstaat geeft in haar brief aan geen zienswijzen te zullen indienen. Waterschap Zuiderzeeland heeft, deels tekstueel, deels inhoudelijk, zienswijzen ingediend. De tekstuele zienswijzen zijn overgenomen. De inhoudelijke zienswijze betreft het verzoek van het Waterschap om een hogere LMW toe te kennen voor de wegbermen, zijnde industrie. Hoewel dit past binnen de gemeentelijke beleidsruimte kan dit leiden tot een ernstige verslechtering van de bodemkwaliteit, zoals verwoord in bijgevoegde nota zienswijzen. Er wordt daarom voorgesteld het raadsbesluit en de nota bodembeheer op dit punt niet aan te passen. 5.1 In de Nota bodembeheer is het gebiedsspecifiek beleid en de daaruit vloeiende regels voor grondverzet vastgelegd De keuzes onder nummer 1 tot en met 4 zijn verwerkt in de nota bodembeheer. Ook is in deze nota de uitwerking van het beleid in de regels voor grondverzet opgenomen. De nota bodembeheer is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de andere Flevolandse gemeenten. Door in de nota de keuzes van alle deelnemende gemeenten op te nemen is de nota bodembeheer voor iedereen in Flevoland die grond wil toepassen hét document waar in staat waar hij aan moet voldoen. 5.2 De nota bodembeheer moet worden vastgesteld door de raad In de nota van toelichting van het Besluit bodemkwaliteit (hoofdstuk 4, zie bijlage) zijn procesmatige voorwaarden verbonden aan het vaststellen van lokale normen. Dit houdt onder andere in dat de normen moeten worden onderbouwd in een nota bodembeheer en dat deze wordt vastgesteld door het democratisch controlerende orgaan. 5.3 Met dit besluit worden ook de onderliggende kaarten vastgesteld In artikel 47 van het Besluit bodemkwaliteit is voorgeschreven dat het besluit tot vaststelling van lokale normen kaarten bevat met de begrenzing van het beheergebied, de kwaliteit van de bodem en de bodemfuncties. Deze kaarten zijn opgenomen in de bijlagen van de nota bodembeheer.
HB1204
paginanummer 4
Nummer: B12-20783 Op de bodemfunctieklassenkaart wordt de gebruiksfunctieklasse weergegeven. Bij het toepassen van grond bepaalt de gebruiksfunctieklasse, samen met de aanwezige bodemkwaliteit, de te hanteren norm voor de toe te passen grond. De nu vast te stellen bodemfunctiekaart heeft, net als de nota bodembeheer, betrekking op het totale grondgebied van de provincie Flevoland. Hierdoor ondersteunt de kaart het gezamenlijke bodembeleid. De kaart wordt daarom ook door alle 6 Flevolandse gemeenten vastgesteld. ProRail en Rijkswaterstaat hebben gezamenlijk verzocht de gronden, die horen bij rijks- en spoorwegen, in te delen in de bodemfunctieklasse ‘industrie’. Dit past bij het gebruik van de gronden en is derhalve in de bodemfunctieklassenkaart verwerkt. De huidige bodemkwaliteitskaarten van alle deelnemende gemeenten zijn verwerkt in regionale ontgravings- en toepassingskaarten voor onder- en bovengrond. Hierop zijn ook de grenzen van het beheergebied aangegeven. Daarnaast zijn de huidige bodemkwaliteitskaarten opgenomen als bijlage van de nota bodembeheer. 5.4 Met dit besluit wordt het Besluit bodemkwaliteit van kracht Op dit moment geldt in Lelystad het overgangsbeleid voor grondverzet. Met de vaststelling van de nota bodembeheer vervalt dit en wordt automatisch het algemeen geldende regime van het Besluit bodemkwaliteit van kracht. 6.1 De raad kan genoemde bevoegdheden overdragen Delegatie is mogelijk indien daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien (artikel 10:15 Awb). De Gemeentewet biedt in artikel 156 de mogelijkheid dat de raad bevoegdheden overdraagt aan het college “N tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzetN”. Kortom de raad mag deze bevoegdheid delegeren. 6.2 De uitvoering van het beleid kan voortvarend worden opgepakt Op grond van het Besluit Bodemkwaliteit is de Raad het bevoegd gezag om de nota bodembeheer en de daarbij bijhorende bodemkwaliteitskaarten vast te stellen/ te accepteren. Door een deel van deze bevoegdheid gespecificeerd te delegeren kunnen de raadsbevoegdheden met een uitvoerend karakter worden afgehandeld door het college. Hiermee kan de afhandeling van de taken van het bevoegd gezag goed worden uitgevoerd zonder de agenda van de raad onnodig te belasten. Door kennis te nemen van de besluitenlijsten van het college blijft de raad voldoende geïnformeerd. 6.2 Bij de evaluatie kan zonodig het beleid worden aangepast De nota bodembeheer wordt om de vijf jaar geëvalueerd. Hierbij wordt ook inzicht gegeven in wijzigingen in kaarten en andere relevante stukken. Indien nodig zal bij de evaluatie ook een voorstel tot heroverweging van beleidskeuzes worden ingebracht. 7 Het oude beleid kan niet naast het nieuwe beleid blijven bestaan Het oude beleid (B08-04323, vastgesteld 25 juni 2008) is gebaseerd op het Bouwstoffenbesluit. Dit besluit is vervangen door het Besluit bodemkwaliteit. Met de vaststelling van gebiedsspecifiek beleid en de onderliggende kaarten vervalt de overgangsperiode. 8 Pas na bekendmaking krijgt het raadsbesluit rechtskracht Op grond van de Algemene wet bestuursrecht krijgt het vastgestelde beleid pas rechtskracht nadat het is bekendgemaakt in een huis-aan-huisblad. Financiële aspecten: Dit voorstel heeft voor de gemeente geen financiële gevolgen. Met de beoogde effecten, die hiervoor zijn benoemd, kunnen besparingen worden gerealiseerd bij: • onderzoekskosten toe te passen grond en baggerspecie; • transport-, reinigings- en/of stortkosten van vrijkomende grond; • aanschafkosten voor de toe te passen primaire bouwstoffen (zand uit zandwinputten). Deze besparingen worden niet zichtbaar als inkomstenpost.
HB1204
paginanummer 5
Nummer: B12-20783 Kanttekeningen: 2.1 De voorgestelde norm is strenger dan de landelijke norm In veel gemeenten buiten onze provincie geldt het generieke beleid. Hierin is de norm voor bodemvreemd materiaal 20%. In voorlichting en handhaving zal hier expliciet aandacht aan besteed worden. 2.2 Aanschaf van grond met weinig bodemvreemd materiaal is duurder dan aanschaf van grond met veel bodemvreemd materiaal Hoewel er prijsverschil is weegt dit niet op tegen de voordelen van het schoon houden van de toepassingslocatie. Bovendien is, zoals in de argumenten al aangegeven, bij verkoop van grond de opbrengst hoger. 3. Op plaatsen waar een aangepaste kwaliteitsnorm (LMW) voor toe te passen grond gaat gelden zal de bodemkwaliteit iets verslechteren Op de genoemde plaatsen mag Flevolandse grond toegepast worden met een iets slechtere kwaliteit. Met de voorgestelde norm mag alleen grond die geschikt is voor woonwijken toegepast worden. Hierdoor is de verslechtering van de kwaliteit zeer beperkt. Er staat tegenover dat hiermee een toepassingsmogelijkheid ontstaat voor grond die anders afgevoerd moet worden. 5. Voor oude verontreinigingen wordt de terugsaneerwaarde gelijk aan de functieklasse Verontreinigingen ouder dan 1987 worden functioneel gesaneerd, onafhankelijk van de bodemkwaliteit buiten de verontreinigde locatie. Voor de bepaling van de terugsaneerwaarde wordt de nu vastgestelde functieklasse gebruikt. Dit gaat om een beperkt aantal locaties waar een gebruiksbeperking gaat gelden die past bij de functie van het gebied. Nieuwere verontreinigingen moeten nog steeds volledig worden gesaneerd. Communicatie en Voortgang: De vaststelling van de nota bodembeheer zal via de gebruikelijke kanalen worden gepubliceerd. De instanties die gereageerd hebben op het ontwerpbesluit zullen schriftelijk op de hoogte gebracht worden. De belangrijkste informatie over grondverzet in Flevoland zal op een speciaal hiertoe ingerichte website worden geplaatst. Deze website is vooral bedoeld voor specialisten. Na vaststelling van de Nota bodembeheer zal er een voorlichtingsronde bij de gemeenten plaatsvinden, waarbij ook externe partijen worden uitgenodigd. Er zal tevens een handzame brochure worden opgesteld, zodat de belangrijkste informatie op papier beschikbaar is. Na vijf jaar zal een evaluatie plaatsvinden over de werkzaamheid van de nota bodembeheer. In de evaluatie zullen de volgende onderwerpen worden betrokken: - welke ervaringen hebben samenwerkingspartners (waaronder het Waterschap Zuiderzeeland) m.b.t. de afzet van vrijkomende grond of bagger; - wat zijn de effecten van de gestelde normen voor bodemvreemd materiaal; - wat zijn de effecten van de vastgestelde lokale maximale waarden; - wat zijn de effecten van de beschikbaarheid van bodemkwaliteitskaarten; - hoeveel meldingen zijn ingediend; - hoeveel grond is uitgewisseld over de gemeente-, cq. provinciegrens heen; - is er aanleiding het beheergebied aan te passen.
HB1204
paginanummer 6
Nummer: B12-20783 Afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie kan het beleid en de nota aangepast worden. Lelystad, 3 april 2012. Het college van de gemeente Lelystad, de secretaris,
de burgemeester,
N. Versteeg.
M. Horselenberg.
HB1204
paginanummer 7
Raadsbesluit Nummer: B12-20783 De raad van de gemeente Lelystad, op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 3 april 2012; B E S L U I T: 1. samen met de andere partners in deze samenwerking het gezamenlijke grondgebied van de zes Flevolandse gemeenten aan te wijzen als bodembeheergebied, ieder voor zover zijn bevoegdheden reiken; 2. de norm voor bodemvreemd materiaal in toe te passen grond vast te stellen op 5% (behoudens enkele uitzonderingen); 3. Lokale Maximale Waarden (LMW) op het niveau van kwaliteitsklasse ‘wonen’ vast te stellen: - voor bermen van openbare gemeentelijke en provinciale wegen buiten de bebouwde kom (met uitzondering van bermen die deel uitmaken van een natuurgebied); - voor bermen van de dreven die worden aangeduid als de ‘hoofdruit’ en de aansluitingen van de hoofdruit naar Dronterweg, Larserweg en Markerwaarddijk; 4. kennis te nemen van de ingediende zienswijzen en in te stemmen met de reactienota ingediende zienswijzen ontwerpnota Bodembeheer provinciebrede samenwerking bodembeleid Flevoland (hierna nota zienswijzen), op basis waarvan de nota bodembeheer niet inhoudelijk doch wel tekstueel is aangepast; 5. de nota bodembeheer, waarin deze kaders verwerkt zijn, vast te stellen; 6. onder de voorwaarden zoals gesteld in de nota bodembeheer de volgende (uitvoerings)taken te delegeren aan het college: a. het vaststellen van bodemkwaliteitskaarten betreffende het grondgebied van Lelystad; b. het erkennen/accepteren van (water)bodemkwaliteitskaarten van gemeenten en/of waterkwaliteitsbeheerders binnen of grenzend aan de provincie Flevoland, mits deze kaarten door een ingevolge het Besluit Bodemkwaliteit bevoegd gezag is vastgesteld; c. het opstellen en wijzigen van checklisten, formulieren en andere administratieve documenten die voor de uitvoering van de nota bodembeheer worden gebruikt; d. het feitelijk aanpassen van de bodemkwaliteitskaart indien door onze raad of door een partnergemeente afwijkende lokale maximale waarden zijn vastgesteld voor een bepaald gebied; 7. het oude beleid ten aanzien van grondverzet in te trekken met ingang van de dag na bekendmaking van dit besluit; 8. het nieuwe beleid in werking te laten treden op de dag na bekendmaking van dit besluit. Lelystad, De raad van de gemeente Lelystad, de griffier,
HB1204
de voorzitter,
paginanummer 8
Voor het college- en raadsbesluit relevante delen uit het Besluit bodemkwaliteit en de nota van toelichting daarop. Uit: Besluit van 22 november 2007, houdende regels inzake de kwaliteit van de bodem (Stb 2007, 469): AFDELING 2. TOETSINGSKADERS VOOR HET TOEPASSEN VAN GROND EN BAGGERSPECIE Paragraaf 1. Gebiedsspecifiek toetsingskader voor de algemene toepassing Artikel 44 •
•
1. De gemeenteraad kan voor het toepassen van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 35, onderdeel a tot en met e en h op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder oppervlaktewater, voor een door hem aangewezen bodembeheergebied lokale maximale waarden vaststellen voor de bodem, waarop of waarin de grond of baggerspecie wordt toegepast, alsmede een percentage bodemvreemd materiaal dat afwijkt van het percentage, bedoeld in artikel 34, tweede en derde lid tot een maximum van 20 gewichtsprocenten. 2. De lokale maximale waarden kunnen boven de maximale waarden voor de bodemfunctieklasse industrie, bedoeld in artikel 55, tweede lid, worden vastgesteld en het afwijkende percentage bodemvreemd materiaal kan worden vastgesteld, indien: a. de kwaliteit van de bodem wordt bepaald door stoffen die verspreid in dat bodembeheergebied voorkomen als gevolg van diffuse verontreiniging; b. die waarden en dat percentage overeenkomen met de kwaliteit van de bodem in het bodembeheergebied; en c. die waarden niet de waarden overschrijden die worden vastgesteld op grond van de beoordelingssystematiek die wordt gehanteerd voor het vaststellen van de noodzaak van een spoedige sanering als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming. Artikel 47 Een besluit op grond van de artikelen 44, eerste lid en 45, eerste lid, bevat: a. een of meer kaarten, opgesteld overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers gestelde protocollen, waarop zijn aangegeven de begrenzing van het bodembeheergebied, de kwaliteit van de bodem en, bij toepassingen op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder oppervlaktewater, de bodemfuncties; b. de lokale maximale waarden, bedoeld in de artikelen 44, eerste lid, en 45, eerste lid; c. voor zover van toepassing, het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal, bedoeld in artikel 34, derde en vierde lid; d. een motivering van het besluit aan de hand van de lokale maximale waarden en, voor zover van toepassing, het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal in relatie tot de kwaliteit van de bodem, de maatschappelijke noodzaak van die waarden en het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal en een beschrijving van de overeenkomstig de
bij regeling van Onze Ministers gestelde methoden bepaalde gevolgen van de uitvoering van het besluit voor de kwaliteit van de bodem in het bodembeheergebied.
Uit: Besluit van 22 november 2007, houdende regels inzake de kwaliteit van de bodem (Stb 2007, 469), nota van toelichting: Hoofdstuk 4. Grond en baggerspecie 4.1 Hoofdlijnen 4.1.1 Systeem grond en baggerspecie Dit besluit beschrijft een systeem voor het beheer van in de bodem en in oppervlaktewater aanwezige grond en baggerspecie die voldoen aan de achtergrondwaarden of verontreinigd zijn. Het doet dit vanuit de eisen die gesteld worden aan grond en baggerspecie die op een bepaalde locatie worden toegepast. Die eisen zijn erop gericht om de kwaliteit van bodem en oppervlaktewater tenminste te behouden en te verbeteren waar dat, gelet op het gebruik van de bodem ter plaatse, wenselijk is. Hiertoe krijgt de lokale bodembeheerder (gemeenteraad of waterkwaliteitsbeheerder) de mogelijkheid om, gelet op de lokale situatie, normen vast te stellen waaraan toe te passen grond en baggerspecie moet voldoen. Het is niet doenlijk voor al deze situaties apart normen af te leiden, reden waarom deze bevoegdheid bij het bevoegd gezag is gelegd. Deze normen worden gerelateerd aan de bestaande bodemkwaliteit, het bodemgebruik ter plaatse, en de maatschappelijke belangen die verbonden zijn aan de toepassing van grond en baggerspecie (bijvoorbeeld de waterbodemopgave). De vrijheid tot het vaststellen van normen bevindt zich wel binnen grenzen. Het staat de gemeenteraad en de waterkwaliteitsbeheerder vrij om tussen de achtergrondwaarden en de grens van een onaanvaardbaar risico voor mens, plant of dier (het zogenaamde saneringscriterium) lokale maximale waarden vast te stellen binnen de voorwaarden zoals opgenomen in het onderhavige besluit. Grond en baggerspecie die voldoen aan de achtergrondwaarden mogen namelijk altijd worden toegepast en grond en baggerspecie boven de grens van het onaanvaardbaar risico mogen nooit worden toegepast. Dit geldt ook voor grond en baggerspecie die boven de interventiewaarden zijn verontreinigd als gevolg van lokale puntbronnen. Aan de vaststelling van lokale normen is bovendien een aantal procesmatige voorwaarden verbonden. Zij moeten worden vastgelegd in een besluit van het bevoegd gezag. Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep. De normen moeten worden onderbouwd in een nota bodembeheer. Deze wordt vastgesteld door het democratisch controlerende orgaan, en wordt ter advies aan de betrokken bestuursorganen voorgelegd. Deel van de onderbouwing wordt gevormd door het gebruik van een gestandaardiseerde risico-berekening. Het gebruik van de mogelijkheden voor dit lokale bodembeheer wordt het «gebiedsspecifieke kader» genoemd. Voor die bodembeheerders die geen lokale normstelling wensen geldt een ander kader: het «generieke kader». Binnen het generieke kader wordt het gebruik van de landbodem geografisch vastgelegd in bodemfunctieklassen, en wordt zowel de landbodem als de waterbodem ingedeeld in bodemkwaliteitsklassen. De bodemfunctieklasse beschrijft het gebruik van de bodem. Er zijn twee bodemfunctieklassen; «wonen» en «industrie». Alle locaties die niet worden ingedeeld vallen
automatisch onder de achtergrondwaarden, bijvoorbeeld landbouwgronden en natuurgebieden. Aan de bodemfunctieklassen worden door dit besluit normen gekoppeld voor chemische parameters (maximale waarden). Deze normen geven de maat voor de gewenste (duurzame) bodemkwaliteit voor de desbetreffende bodemfunctieklasse. De bodemkwaliteitsklasse is een maat voor de kwaliteit van de bodem en van een partij grond of baggerspecie. Hiertoe wordt een set aan normen voor chemische parameters gegeven door dit besluit. De bodemkwaliteitsklassen voor de toepassing op of in de landbodem worden zodanig ingedeeld dat de bovengrens van een bodemkwaliteitsklasse op hetzelfde niveau ligt als de bovengrens van de corresponderende bodemfunctieklasse. De normen voor de bodemfunctieklasse «wonen» liggen op een lager niveau dan die voor «bedrijven». De toepassingseisen die op een bepaalde locatie gelden worden gevormd door de combinatie van de eis die op grond van de bodemfunctieklasse geldt, en de eis die op grond van de ter plekke aanwezige bodemkwaliteitsklasse geldt. De strengste van de twee geeft de uiteindelijke eis. Bijvoorbeeld, op een industrieterrein met een bodem die overeenkomt met de achtergrondwaarden mag alleen maar grond en baggerspecie die voldoen aan de achtergrondwaarden worden toegepast. Op een woonwijk met een op het niveau van de bodemfunctieklasse «bedrijven» verontreinigde bodem mag alleen maar grond en baggerspecie worden toegepast die aan de klasse «wonen» voldoet (dus ook schonere grond & baggerspecie). Op een industrieterrein dat een verontreiniging kent tot op het niveau van de bodemfunctieklasse «bedrijven» mag grond worden toegepast die aan de bodemfunctieklasse «bedrijven» voldoet (dus ook alle schonere grond). Voor de waterbodem worden geen bodemfunctieklassen vastgesteld. Dit vanwege het feit dat een waterbodem vaak vele functies kent, maar vooral omdat de kwaliteit van de waterbodem wordt bepaald door het herverontreinigingsniveau. Het heeft geen zin de eis te stellen dat er vanwege een natuurfunctie schone grond of baggerspecie moet worden toegepast, terwijl er vanzelf «vieze» baggerspecie neerslaat. Om die reden wordt voor de waterbodem alleen met bodemkwaliteitsklassen gewerkt. Er zijn op deze algemene systematiek twee uitzonderingen. 1. Bij het op de kant brengen van baggerspecie op het direct aan de watergang gelegen perceel hoeft de kwaliteit van die baggerspecie alleen aan door dit Besluit gegeven kwaliteitseisen te voldoen. 2. Toepassingen die dikker zijn dan 2 meter en in een omvang van meer dan 5000 m3, de zogenaamde grootschalige toepassingen van grond en baggerspecie. Deze kunnen worden uitgevoerd wanneer wordt voldaan aan door dit Besluit gegeven standaardnormen. In dat geval hoeft alleen te worden voldaan aan een aantal randvoorwaarden
Regeling bodemkwaliteit Artikel 4.3.5. Bodemkwaliteitskaart 1. Een kaart als bedoeld in artikel 47, onder a, 48, onder a, en 57, tweede lid, van het besluit, wordt opgesteld volgens de richtlijnen in bijlage D, onderdeel II, van deze regeling en voldoet aan de eisen in bijlage M van deze regeling. 2. Op grond van een bodemkwaliteitskaart kan een milieuhygiënische verklaring worden afgegeven van:
a. de kwaliteit van de bodem; b. de grond of baggerspecie. 3. Het bepaalde in het vorige lid, onder b, geldt alleen, indien: a. de toepassingslocatie en de plaats van herkomst van de grond of baggerspecie gelegen zijn binnen het gebied waarop de bodemkwaliteitskaart betrekking heeft, of b. de grond of baggerspecie afkomstig is van een bodembeheergebied, dat op grond van artikel 47 van het besluit als basis kan dienen voor milieuhygiënische verklaringen, en daarbinnen wordt toegepast, en c. voor alle gemeten stoffen de P95 van de bodemkwaliteitszone van de plaats van herkomst van de grond of baggerspecie op de toepassingslocatie niet leidt tot een overschrijding van de waarden, bedoeld in artikel 44, tweede lid, onder c, hetgeen wordt berekend met behulp van de risicomodule, bedoeld in artikel 4.8.1,
Reactienota ingediende zienswijzen ontwerpnota Bodembeheer provinciebrede samenwerking bodembeleid Flevoland Verantwoording reactie op zienswijzen Inleiding Met de zes Flevolandse gemeenten wordt gewerkt aan nieuw beleid voor grondverzet, wat wordt vastgelegd in een gezamenlijke nota bodembeheer. Na een intensieve voorbereidingsperiode met de collega’s van alle zes deelnemende gemeenten is na de zomervakantie het voorgenomen gemeenteraadsbesluit voor de vaststelling van de nota bodembeheer ter inzage gelegd. Alle gemeenteraden binnen de provincie Flevoland zijn hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht. Doel van deze nota is weer te geven welke zienswijzen zijn ontvangen en hoe deze zienswijzen invloed hebben op het voorgenomen besluit. Terinzagelegging In Lelystad hebben de stukken ter inzage gelegen van 6 oktober tot en met 23 november 2011. Een ieder kon binnen genoemde termijn schriftelijk zienswijzen over het ontwerp naar voren brengen bij de gemeenteraad. De terinzagelegging is op de gebruikelijke wijze gepubliceerd. Daarnaast zijn diverse instanties, die in Flevoland veel grond bezitten, per brief geïnformeerd Ingekomen brieven Naar aanleiding van de stukken zijn, binnen de termijn, brieven ontvangen van Rijkswaterstaat en Waterschap Zuiderzeeland. Rijkswaterstaat geeft in haar brief aan geen zienswijzen te zullen indienen. Waterschap Zuiderzeeland heeft zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn deels inhoudelijk en deels tekstueel. Inhoudelijke zienswijzen waterschap Zienswijze: Voor (incidenteel) vrijkomende grond/specie uit de kwaliteitsklasse “industrie” zijn geen toepassingsmogelijkheden. - Verzocht wordt om te kiezen voor de toepassingsmogelijkheid “industrie” op de wegbermen. - De effectiviteit van dit beleid binnen een aantal jaren te monitoren. Reactie: Voor de toetsing of grond van een bepaalde kwaliteit mag wordt toegepast wordt aan twee criteria getoetst: de aard van het gebruik van de toepassingslocatie, vertaald in de functieklasse, en de huidige kwaliteit van de ontvangende bodem, vastgelegd in de kwaliteitsklasse. De strengste norm geldt. Met het vaststellen van Lokale Maximale Waarden (LMW) wordt voor toepassingen in de aangewezen gebieden niet meer getoetst aan de functieklasse en de huidige kwaliteit, maar alleen of de grond voldoet aan de lokale norm, de LMW. Voor het vaststellen van de hoogte van de LMW heeft de gemeente beleidsvrijheid. De toepassingsnorm mag bijvoorbeeld strenger gesteld worden, om in een gebied op den duur een betere kwaliteit te bewerkstelligen. Dit is in Flevoland niet aan de orde. De toepassingsnorm mag echter ook ruimer gesteld worden, tot maximaal de saneringsnorm. Hiermee wordt een verslechtering van de bodemkwaliteit mogelijk. Dit mag alleen als dit geen nieuwe knelpunten veroorzaakt en alleen als dit grote knelpunten in de bodemopgave in het beheergebied oplost.
Bij het opstellen van nieuwe bodemkwaliteitskaarten in Flevoland is tot nu toe niet gebleken dat de bermen van de wegen wat betreft de bodemkwaliteit wezenlijk afwijken van de aangrenzende bodem. De huidige bodemkwaliteit van de bermen past binnen de schoonste kwaliteitsklasse, “landbouw/natuur”. Daar waar de ‘oude’ kaart nog van toepassing is, geldt voor de provinciale wegen inderdaad dat de huidige bodemkwaliteit in de kwaliteitsklasse “industrie” valt. Dit speelt in de gemeenten Noordoostpolder, Zeewolde en Dronten. De oorzaak hiervan is de gewijzigde systematiek van het indelen van gebieden in kwaliteitsklassen. Naar verwachting zullen deze bermen met de nieuwe systematiek in de kwaliteitsklasse “landbouw/natuur” of “wonen” vallen. Bij het gebruik van de (bermen van) doorgaande wegen, vaak provinciale wegen, is de functieklasse “industrie” het best passend. De overige wegen krijgen de functieklasse die past bij het gebruik van de directe omgeving, vaak wonen, soms “landbouw/natuur”. Voor de bermen van doorgaande wegen met functieklasse industrie en een huidige bodemkwaliteit in kwaliteitsklasse “landbouw/natuur” geldt, zonder lokale toepassingsnormen, de strengste van deze twee. De toepassingsnorm is dan kwaliteitsklasse “landbouw/natuur” Het voorstel in het ontwerpbesluit voor Lelystad, met betrekking tot de toepassingsnorm, is om de toepassingsnorm te verruimen door : LMW op het niveau van kwaliteitsklasse “wonen” vast te stellen - voor bermen van openbare gemeentelijke en provinciale wegen buiten de bebouwde kom (met uitzondering van bermen die deel uitmaken van een natuurgebied); - voor bermen van de dreven die worden aangeduid als de ‘hoofdruit’ en de aansluitingen van de hoofdruit naar Dronterweg, Larserweg en Markerwaarddijk. Deze mate van verruiming is ingegeven door het feit dat in Flevoland de achtergrondkwaliteit van de bodem erg goed is. De verruimde norm laat een lichte verslechtering van de bodemkwaliteit van de bermen toe (immers, deze heeft nu de schoonste kwaliteitsklasse “landbouw/natuur”) en biedt de mogelijkheid om veel van de vrijkomende licht verontreinigde grond toch nuttig toe te passen. Grond die niet voldoet aan de kwaliteitsnorm “wonen” kan worden toegepast in een grootschalige toepassing of worden afgevoerd. Waterschap Zuiderzeeland vraagt de toepassingsnorm voor de bermen te verhogen tot kwaliteitsklasse “industrie”. Dit zou echter betekenen dat de bodemkwaliteit in de bermen sterk kan verslechteren. De enige reden om een dergelijke forse verslechtering te willen (en te mogen!) accepteren is, zoals eerder genoemd, dat daardoor binnen het beheergebied, het grondgebied van de zes gemeenten samen, een groot probleem wordt opgelost, omdat grote hoeveelheden grond die elders vrijkomen zonder deze optie moeten worden afgevoerd. Dit is in Flevoland niet aan de orde. Waterschap Zuiderzeeland verwerkt jaarlijks ongeveer 335.000 m3 bagger. In 2011 kon 2.200 m3 hiervan niet worden verwerkt (op de kant of elders). Het waterschap kan niet aangeven hoeveel van deze bagger verwerkt kan worden als de LMW in wegbermen vastgesteld wordt op kwaliteitsklasse “wonen” en ook niet hoeveel bagger extra verwerkt kan worden als de LMW in de wergbermen verhoogd zou worden tot kwaliteitsklasse “industrie”. Consequentie van vaststelling van LMW op kwaliteitsklasse “wonen” is, zoals het waterschap ook als argument gebruikt, dat grond en specie die sterker is verontreinigd niet kan worden verwerkt als bodem. Wel blijven de mogelijkheden voor het toepassen van grond/specie met de kwaliteit “industrie” in grootschalige toepassingen aanwezig, bijvoorbeeld in taluds en geluidswallen.
Eens in de vijf jaar moet het gemeentelijk bodembeleid opnieuw vastgesteld worden. Hieraan vooraf is het nodig het beleid te evalueren. Op grond van nieuwe gegevens kan een heroverweging nodig zijn. Dit voornemen stond ook al in de ontwerpnota vermeld. Voorstel: Ons voorstel is het verzoek van het waterschap om de LMW voor de bermen te verhogen tot kwaliteitsklasse “industrie” niet te honoreren. De reden hiervoor is dat deze aanpassing een ernstige verslechtering van de bodemkwaliteit in de bermen mogelijk maakt, zonder dat hiervoor de noodzaak is aangetoond. In Flevoland komt relatief weinig grond en specie met kwaliteitsklasse “industrie” vrij. De opmerking over de vijfjaarlijkse evaluatie heeft geen effect op het voorgenomen besluit.
Tekstuele zienswijzen waterschap Zienswijze Waterschap
Reactie
Voorstel
Het waterschap verzoekt met betrekking tot de erkenning van bodemkwaliteitskaarten van andere overheden om voor de duidelijkheid telkens naast 'gemeenten' ook het 'waterschap' te noemen en naast 'bodemkwaliteitskaart' ook 'waterbodemkwaliteitskaart'.
Betreft tekstuele aanpassing
Opnemen in §4.5
Het waterschap verzoekt aan te geven aan welke kwaliteitseisen een op te stellen waterbodemkwaliteitskaart moet voldoen.
Betreft tekstuele aanpassing
Opnemen in §4.5
Het waterschap geeft aan dat het verspreiden van (onderhouds)baggerspecie per definitie een nuttige toepassing is en verzoekt de tekst hierop aan te passen.
Betreft tekstuele aanpassing
Opnemen in §3.4.1
In de nota staat de Waterstaatswet genoemd, daar waar het de Waterwet moet zijn. Het waterschap verzoekt dit aan te passen.
Betreft tekstuele aanpassing
Opnemen in §3.4.2.1
Naast de hierboven genoemde aanpassingen zijn door de ambtelijke werkgroep een aantal tekstuele aanpassingen doorgevoerd. Deze hebben geen invloed op de inhoud van het vast te stellen gebiedsspecifiek beleid.
ACHTERLIGGENDE STUKKEN LIGGEN TER INZAGE IN DE LEESKAMER VAN DE RAAD.