RAADSBIJEENKOMST LELYSTAD SESSIE 1
Datum: Deelsessie: Doel:
15 oktober 2013. 20.15 – 21.05 uur in de Calamiteitenzaal Beeldvorming.
Onderwerp:
Ontwikkelingen en trends in Lelystad.
Toelichting: Na de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2014 zal de gemeente een nieuw vierjarig beleidsplan opstellen. Als voorbereiding daarop heeft het college een onderzoek laten verrichten naar de ontwikkelingen in Lelystad en de maatschappelijke trends in de samenleving. Daarnaast is beschikbaar gekomen een trendstudie van Platform 31 (een kennisorganisatie voor stad en regio) met de titel “Steden in onzekere en turbulente tijden, trends, ontwikkelingen en uitdagingen 2014 e.v.. De informatie uit deze twee rapporten is verwerkt in de samenvatting “Ontwikkelingen en Trends in Lelystad”. Tijdens deze beeldvormende sessie worden de relevante constateringen nader toegelicht en kan worden afgetast waar wijzigingen in het gemeentelijk beleid wenselijk zijn. Behandeling: De sessie is gericht op het overbrengen van informatie naar de raadsleden en andere belangstellenden. Zowel raadsleden als belangstellenden kunnen vragen stellen en mee discussiëren. Aan het eind concludeert de voorzitter of het onderwerp voldoende is besproken, en zo ja, door kan naar de raad als A-stuk (hamerstuk) of dat nog een oordeelvormende bespreking nodig is. Genodigden: Raadsleden, het college en overige belangstellenden. Programma: Inleiding door de voorzitter. Toelichting door het college. Gelegenheid tot het stellen van vragen en discussie. Afsluiting door de voorzitter. Achterliggende stukken: Rapport “Zicht op Lelystad”. Trendstudie van Platform 31 “Steden in onzekere en turbulente tijden, trends, ontwikkelingen en uitdagingen 2014 e.v.” Samenvatting “Ontwikkelingen en Trends in Lelystad”. Toelichting Voorzitter Griffier
: wethouder ??. : raadslid Els Middelkoop. : Cees Rijksen.
Contactadres:
[email protected]
0320 – 278 544.
Samenvatting ‘Ontwikkelingen en Trends Lelystad’ d.d. 5 september 2013 Deze voorliggende samenvatting geeft een korte schets van de ontwikkelingen in Lelystad en de maatschappelijke trends in de samenleving zoals verwoord in de volgende twee rapporten: ‘Zicht op Lelystad’, trendrapport 2013 van team Onderzoek & Statistiek, gemeente Lelystad (augustus 2013); de landelijke trendstudie van Platform 31 ‘Steden in onzekere en turbulente tijden, trends, ontwikkelingen en uitdagingen 2014 e.v’ (juni 2013). Voor de samenvatting is aangesloten bij de thema’s zoals die ook in het rapport ‘Zicht op Lelystad’ worden gehanteerd. Voor bovenstaande rapporten zijn de meest recent beschikbare statistische - en onderzoeksgegevens gebruikt (veelal uit 2012). De ontwikkelingen in de samenleving gaan echter snel. De wereld is volop in beweging en aan het veranderen. Nieuwe inzichten komen tot ons en plaatsen mogelijk de onderstaande ontwikkelingen in een nieuw daglicht.
Algemeen
De lage economische groei van de afgelopen jaren duidt volgens Platform 31 op een trendbreuk met de hoge groeicijfers van de Nederlandse economie van vóór de economische crisis. Op de langere termijn is veel onzeker en zijn voorzichtige schattingen over groei raadzaam. De rijksbezuinigingen om de staatsschuld terug te dringen hebben direct gevolgen voor de gemeentelijke inkomsten en de samenleving. De gemeente staat voor een enorme opgave: minder rijksgeld en teruglopende gemeentelijke inkomsten gaan samen met een verzwaring van taken in het kader van het rijksdecentralisatiebeleid (met name de decentralisaties m.b.t. AWBZ, Jeugdzorg en Partcipatiewet). Lelystad maakt in toenemende mate deel uit van het ‘daily urban systeem’ van de Metropool Regio Amsterdam (MRA). De ruimtelijke economische ontwikkeling van de stad wordt steeds meer op een regionaal schaalniveau bekeken, samen met Almere, in het kader van de MRA en in de toekomst mogelijk ook met Zwolle en de regio Utrecht. De laatste jaren is de samenwerking intensiever waarbij de welvaart en het welzijn van de bewoners van Lelystad centraal blijft staan.
Bevolkingsontwikkelingen (1 januari 2013: 75.787 inwoners)
De laatste 10 jaar is de stad met ruim 7.000 inwoners gegroeid. Volgens de huidige bevolkingsprognoses – die een geleidelijke stijging van de woningbouwproductie veronderstelt van 130 in 2012 naar 400 in 2020 - telt Lelystad begin 2020 77.900 inwoners. De laatste jaren is de bevolkingsgroei hoofdzakelijk een gevolg van een geboorteoverschot oftewel een groei door natuurlijke aanwas. Vanaf 2005 is er geen sprake meer van een vestigingsoverschot. De huidige leeftijdsopbouw van Lelystad is evenwichtiger geworden in vergelijking met begin jaren 1980. Begin 2013 was 20% van de bevolking jonger dan 15 jaar, 13% ouder dan 65 en 67% tussen de 15 – 64 jaar (potentiële beroepsbevolking). In de toekomst krijgt Lelystad echter te maken met een snel vergrijzende bevolking, een langzame ontgroening (een afnemend aantal jongeren) en een op korte termijn dalende 'productieve' leeftijdsgroep (20 – 65 jaar). De groep 65 tot 75 jaar zal in de komende 10 jaar met 38% groeien, van 6.760 personen in 2013 naar circa 9.350 personen in 2022. De omvang van het aantal 75-plussers is in dezelfde periode kleiner, maar zal toch met 69% groeien, van 3.310 naar 5.610 personen. Na 2021 stopt de groei van de groep 65 t/m 74 jaar, terwijl de leeftijdsgroep 75+ jaarlijks nog flink zal blijven toenemen. Door de toename van het aantal 75-plussers zal de zorgvraag toenemen. Het aantal eenpersoonshuishoudens zal de komende jaren in Lelystad sterk groeien, met name door de groei van alleenstaande senioren. Het gaat om ouderen die alleen achter blijven en zelfstandig in hun woning (willen) blijven wonen. 1
Belangrijke vestigingsmotieven voor Lelystad zijn: relationeel (20%), ligging t.o.v. werk (18%) (centrale ligging), het suburbane karakter, woning (39%) en woonomgeving (12%) en de gunstige prijs- kwaliteit verhouding (qua woning en voorzieningen). Een grote groep instromers zijn de zogenaamde ‘sociale stijgers’ vanuit de MRA (met name Amsterdam en Almere) (en onder hen veel niet-westerse allochtonen). Ook zien wij vanuit met name de provincies Flevoland, Noord-Holland, Gelderland en Overijssel vestigers naar Lelystad komen. Bovendien is er sprake van immigratie vanuit het buitenland (o.a. vanuit de MOElanden (Midden en OostEuropa), in het bijzonder Polen, Bulgarije, Turkije en Hongarije).
Economische ontwikkelingen (in 2012 – 29.600 voltijds arbeidsplaatsen)
Vanaf 2000 is de werkgelegenheid in Lelystad sneller gegroeid dan de beroepsbevolking. Sinds 2008 groeit het aantal banen meer dan elders in Flevoland, de MRA of gemiddeld in Nederland. Voor een belangrijk deel heeft deze banengroei plaats gevonden in de sectoren onderwijs, zorg en handel. Ondertussen bevindt circa 40% van de werkgelegenheid zich in de publieke sector, waaronder veel banen in de zorg- en overheidssectoren. Deze sterke afhankelijkheid van de publieke dienstverlening maakt de economie van de stad nog steeds kwetsbaar. De economische crisis eist vanaf 2009 zijn tol. Niet alleen in de bouwsector maar vooral ook in de zakelijke dienstverlening daalt de werkgelegenheid. Het aantal eenmansbedrijven (ZZP’ers) is sterk toegenomen (tot 55% van het totaal aantal bedrijven in 2012). Bij aanhoudende rijksbezuinigingen zal de krimp zich met name in de zorg- en overheidssectoren inzetten. Heel voorzichtig en geleidelijk zien wij Lelystad van een forenzenstad in de richting van een werkstad veranderen (meer banen dan beroepsbevolking). Ondertussen komen er dagelijks meer mensen voor betaald werk de stad in, dan er inwoners voor banen elders uit gaan. De uitgaande pendel is evenwichtiger verspreid over de Randstad en de rest van NL. De komende decennia zal de mobiliteit van en naar Lelystad verder toenemen, zowel over de weg (toename van de automobiliteit) als over het spoor (groei van het aantal reizigerskilometers). Volgens de trendstudie van Platform 31 zullen bij investerings- en vestigingsbeslissingen ondernemers zich nog meer dan in het verleden laten leiden door aspecten als de beschikbaarheid van een goed gekwalificeerde beroepsbevolking en beroepsonderwijsinfrastructuur. Het Stadshart ontwikkelt zich als de centrale winkel- en kantoorlocatie; de waardering en de werkgelegenheid zijn geleidelijk toegenomen. Sinds 2011 staat de levendigheid van het stadshart echter onder druk door oplopende leegstand (vooral door de snelle stijging van internetkopen). Vanaf 2008 neemt ook het aantal banen in de horeca en ook breder in de toeristischrecreatieve sector snel toe. Bataviastad zorgt voor een grote stroom van bezoekers aan de stad. Vooralsnog zien wij dat andere toeristische attracties langs de kust hier nog weinig van profiteren.
Zelfredzaamheid
Sinds het begin van deze eeuw heeft het opleidingsniveau van de volwassenen zich verbeterd. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking komt al redelijk overeen met het gemiddelde opleidingsniveau in Nederland. Steeds meer volwassenen hebben een startkwalificatie. Met name het aandeel vrouwen met een startkwalificatie is fors gestegen. De werkloosheid onder de beroepsbevolking stijgt vanaf 2009 snel, van 8% in 2009 naar 12% in 2013. De stijging gaat het snelst onder jongere Lelystedelingen en onder allochtonen. Binnen de MRA arbeidsmarkt groeit het aantal banen voor laagopgeleiden. Onder de werklozen bevinden zich steeds meer MBO- en hoger opgeleiden. Vanaf 2009 zien wij de groep inwoners toenemen, die zich moeilijk alleen (zonder steun vanuit de overheid) kan redden. Er is een snelle stijging te zien van het aantal Lelystedelingen dat afhankelijk is van een uitkering. Anno 2012 is 18% van de inwoners (landelijk 14%) afhankelijk van een bijstandsuitkering (WWB), een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO of Wajong) of een werkloosheidsuitkering (WW). Zorgwekkend is dat het aantal jongeren onder de Wajong ook snel toeneemt. Onder de nieuwe Participatiewet zal een belangrijk deel van deze groep (ruim 1.200 Lelystedelingen) onder de verantwoordelijkheid van de gemeente komen te vallen (voor hen is sprake van een zekere mate van arbeidscapaciteit). Ook zien wij een toename van het aandeel huishoudens met een laag inkomen. Tussen 2007 en 2010 is het aandeel huishoudens in de laagste 10% van de Nederlandse inkomens gestegen van 8,5% naar 10,6%. Tegelijkertijd is het aandeel in de hoogste 20% van de
2
Nederlandse inkomens gedaald van 18,5% naar 17,4%. Steeds meer Lelystedelingen behoren tot arme huishoudens, steeds minder tot de welgestelden van het land. Onder de groep inwoners, die zich moeilijk alleen kan redden, is het aandeel dat de eigen gezondheid als matig of slecht ervaart sinds 2010 aanzienlijk gestegen. Ook is een grote groep aan het vereenzamen; 13% van de Lelystedelingen zijn (zeer) ernstig eenzaam; 9% van de senioren zijn zeer ernstig eenzaam. Er is qua inkomen een groot verschil tussen de wijken in de stad (ruimtelijke segregatie). Het hoogste aandeel werkzoekende werklozen en de huishoudens met de laagste inkomens wonen in de Zuiderzeewijk, op de voet gevolgd door Atolwijk en de Schepenwijk.
Sociaal-culturele ontwikkelingen
Het bereik van de doelgroep voor ’voor- en vroegschoolse educatie’ is gestegen; het aantal zwakke tot zeer zwakke basisscholen is afgenomen en het aantal voortijdig schoolverlaters is gedaald (van 5,2% in 2005/2006 naar 4,3% in 2011/2012). Op onderwijsgebied blijven de volgende thema’s aandacht vragen: o de beheersing van de Nederlandse taal, vooral van kinderen die met een taalachterstand naar de basisschool gaan. o De ‘onderwijsopbrengsten’ zijn relatief laag. De meeste geslaagden verlaten het voortgezet onderwijs met een VMBO-diploma (in 2012 65% tegen 54% landelijk). Ook is het aandeel VWO leerlingen nog altijd relatief klein vergeleken met Nederland. Het ROC Flevoland heeft relatief veel opleidingen op de laagste twee niveaus (39% t.o.v. het landelijk gemiddelde van 31 %). o Relatief veel leerlingen worden beschouwd als “ zorgleerlingen” of “overbelasten”. Het ROC Flevoland noemt cijfers als 1/3 van haar leerlingen. o Het aantal voortijdig schoolverlaters is gedaald naar 4,3% in 2011/2012, maar ligt nog steeds hoger dan landelijk (3,7%). De beroepsbevolking in Lelystad en Almere heeft in meerderheid een middenniveau (diploma van: VWO, Havo, MBO niveau 2,3 of 4). Door de polarisering op de arbeidsmarkt ontstaat een knelpunt voor middelbaar opgeleiden. Bovendien zullen zij, zeker in een periode van economische malaise, lager geschoolden verdringen. Op sociaal-cultureel gebied nemen wij een groot aantal positieve ontwikkelingen waar, zoals het hoge percentage volwassen bewoners dat aan kunst doet (49%) en gebruik maakt van de bibliotheek (52%). Veel inwoners zijn lid van een vereniging (68%). Er is een stijgende tevredenheid over culturele voorzieningen (de waardering voor de culturele diversiteit in de stad is hoog). Het beoefenen van een sport (68%) en het doen van vrijwilligerswerk (45%) is over de afgelopen jaren gelijk gebleven.
Wonen en Wijkontwikkelingen
De woningvoorraad groeit gestaag. Begin 2013 heeft Lelystad ruim 31.600 woningen. Er is een flinke slag gemaakt in kwaliteit en verscheidenheid aan woningen en woonmilieus. De kwaliteit en verscheidenheid aan woningen en woonmilieus is toegenomen, o.a. door in de nieuwbouw minder rijtjeshuizen en meer keuze voor appartementen en vrijstaande woningen te bieden. Het oordeel van de inwoners over hun eigen woning en woningomgeving blijft hoog. De waardering van de leefomgeving door de bewoners is over de hele linie gestegen (behalve in Waterwijk en Lelystad-Haven). De economische crisis raakt de woningmarkt hard. Ook Platform 31 constateert dat de afgelopen twee jaar minder huishoudens zijn verhuisd, terwijl meer huishoudens dan ooit aangeven te willen verhuizen. De doorstroming (vooral in de koopsector) is sterk afgenomen. Het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen heeft een dieptepunt bereikt (130 in 2012). Van de koopwoningen stond in 2012 4,3% leeg. De nieuwbouwleegstand ligt iets hoger (6% in 2011). Daarnaast is er sprake van een daling van de gemiddelde verkoopprijs van de bestaande woningen en WOZ-waarde. De interne verhuisbewegingen zijn afgenomen. In de woonwijken van de 70- en 80er jaren met een ‘dominant’ aanwezige voorraad van eengezinswoningen bestaat een overschot van kwalitatief verouderde eengezinswoningen. De versnipperde eigendomsvormen (huur/koop) (gespikkeld woningbezit) en de geringe financiële draagkracht van veel eigenaarbewoners maken de particuliere woningverbetering complex. Op basis van de wijkmonitor kan geconcludeerd worden dat alle acht stadswijken sinds 2009 vooruitgang geboekt hebben. De verschillen tussen de wijken op de vier hoofdthema’s: persoonlijke capaciteiten, leefomgeving , participatie en sociale binding zijn echter groot. Negatieve uitspringers zijn Zuiderzeewijk (op persoonlijke capaciteiten, leefomgeving en participatie), Schepenwijk (op persoonlijke capaciteiten en participatie), Atolwijk (op persoonlijke capaciteiten in mindere mate en leefomgeving), Boswijk (op leefomgeving en 3
sociale binding) en Lelystad-Haven (sociale binding). Opvallend is dat alleen de bewoners in Zuiderzeewijk in hun wijk de laatste jaren vooruitgang beleven. Er zijn geen eenduidige ontwikkelingen te constateren als wij het aandeel inwoners bekijken dat vrijwilligerswerk verricht, mantelzorg verleent en/of zegt een actieve bijdrage aan de leefomgeving te leveren. In de ene wijk is vooruitgang geboekt; in de andere wijk juist achteruitgang.
Veiligheid
Vanaf 2000 is – met uitzondering van het jaar 2008 - een continue daling waar te nemen van het aantal misdrijven. Het misdaadrisico ligt intussen onder het landelijk gemiddelde. Geweldsdelicten dalen sinds 2006 geleidelijk. De beleving van bewoners hierover komt overeen met landelijke schattingen. Ook het aantal vermogensdelicten is flink gedaald sinds 2000 met intussen risicopercentages onder landelijke gemiddelden. Inwoners beschouwen dergelijke misdrijven nog altijd als een belangrijk buurtprobleem. Het aantal vernielingen en andere verstoringen van de openbare orde is geleidelijk gedaald. Lelystad heeft ten aanzien van andere grote steden relatief veel 'verdachten' onder de bevolking, maar ook dat aandeel daalt sinds 2008. Onder jongeren is het aandeel ‘veelplegers’ en ‘harde kern’ nog altijd verontrustend. De invloed van de sociale media op de veiligheidsbeleving en het gebruik van sociale media bij de opsporing zullen volgens Platform 31 een steeds grotere rol in het veiligheidsbeleid gaan spelen. ste Het aantal verkeersongevallen en slachtoffers is in de 21 eeuw drastisch gedaald. Ook de inwoners ervaren dat het verkeer veiliger is geworden; het rapportcijfer is weer terug op het niveau van 2003 (6,8).
Bestuur en burger
In de trendstudie van Platform 31 wordt geconstateerd dat - in de steeds complexer wordende samenleving - van de gemeente verwacht wordt op verschillende speelvelden andere rollen te spelen. Er wordt een onderscheid gemaakt in drie verschillende rollen: een traditionele/trekkende rol, een regisserende rol en een participerende rol. Per thema of opgave kunnen deze verschillende rollen afgewogen, geconcretiseerd en geoperationaliseerd worden en een kapstok geven in de kerntakendiscussie. Op welk terrein moet de gemeente welke rol spelen? Bijvoorbeeld een trekkende, meer traditionele rol op het gebied van belastingen en verkeer, een regisserende rol voor projecten op het gebied van welzijn, zorg en werk en ten aanzien van veiligheid en een participerende rol in het kader van de leefwereld van de inwoners en het verbeteren van de leefbaarheid op buurtniveau of in het kader van grote infrastructurele projecten, zoals de ontwikkeling van de luchthaven. En wat betekent dat voor de gemeentelijke organisatie? De tevredenheid over de gemeentelijke dienstverlening is door de jaren heen vrij stabiel. De digitalisering van de dienstverlening ontwikkelt zich voortvarend. Bijna tweederde van de contacten betreft een bezoek aan de gemeentelijke website. In Lelystad kennen wij een lagere politieke betrokkenheid, dan landelijk het geval is. Het opkomstpercentage bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen was 49% tegen landelijk 54%.
4
Zicht op Lelystad Trendrapport 2013
Onderzoek en Statistiek Augustus 2013
COLOFON Dit is een rapportage opgesteld door: Team Onderzoek en Statistiek Te downloaden op www.lelystad.nl/onderzoek onder de kop publicaties > monitoren Gemeente Lelystad Team Onderzoek en Statistiek Postbus 91 8200 AB Lelystad T 0320 27 85 74 F 0320 27 82 45 e-mail:
[email protected]
Inhoudsopgave 1. Inleiding .................................................................................................................. 6 2. Bevolkingsontwikkelingen ............................................................................................. 8 2.1 Verleden en heden .................................................................................................... 9 Onstuimige groei heeft plaats gemaakt voor bescheiden groei ................................................ 9 Lelystad is veranderd van vestigingsgemeente naar groei voornamelijk door natuurlijke aanwas ...... 9 Bevolkingsopbouw evenwichtig geworden ......................................................................... 10 Lelystad in 2013 minder vergrijsd dan Nederland ................................................................ 10 Demografische druk fors gestegen .................................................................................. 11 Oplopende demografische druk vooral door toename senioren ............................................... 12 Helft nationaliteiten ter wereld in Lelystad vertegenwoordigd ............................................... 13 Kwart van personen met Nederlandse nationaliteit heeft andere herkomst ................................ 13 Huishoudens in Lelystad gegroeid ................................................................................... 14 Minder alleenstaanden in Lelystad dan landelijk ................................................................ 14 Toename huishoudens voornamelijk eenoudergezinnen en alleenstaanden ................................ 15 De gemiddelde woningbezetting is gedaald, maar niet door gezinsverdunning ............................ 15 Aantal vestigingen in Lelystad gedaald ............................................................................ 15 Aantal vertrekkers is aantal vestigers genaderd ................................................................. 15 Nieuwe inwoners komen veelal alleen, maar wonen in Lelystad wel samen ................................ 16 Komst van ‘volledige’ huishoudens neemt gestaag af ........................................................... 16 Vertrekkende inwoners gaan vaak alleen weg, maar laten wel (voormalige) huisgenoten achter ...... 17 Nieuwe inwoners komen uit Almere, Amsterdam of het buitenland ......................................... 18 In Warande en Zuiderzeewijk vestigen zich verhoudingsgewijs de meeste nieuwe inwoners ............ 18 Helft van nieuwe inwoners heeft allochtone herkomst ......................................................... 19 Vertrek van mensen met allochtone herkomst gelijk aan vestiging .......................................... 20 Verdeling autochtonen versus overige herkomst stabiel ........................................................ 20 2.2 Prognose ............................................................................................................... 21 Toekomstig Lelystad vergrijst en ontgroent ...................................................................... 21 Toename van seniorenhuishoudens en/of alleenstaanden ..................................................... 22 Eindnoten hoofdstuk 2 ................................................................................................... 22 3. Economische ontwikkelingen ........................................................................................ 23 3.1 Bedrijvendynamiek .................................................................................................. 24 De stad groeit; het bedrijfsleven groeit sneller .................................................................. 24 Aantal starters daalt; aantal opheffingen stijgt .................................................................. 24 Groei in het aantal arbeidsplaatsen is in 2011 voorlopig gepiekt ............................................. 25 Vooral groei deze eeuw in onderwijs-, zorg- en handelsector ................................................. 26 Vanaf 2011 verdwijnen vele banen bij zakelijke diensten ..................................................... 26 Lelystad heeft relatief veel banen in de zorg en overheidssectoren ......................................... 27 3.2 Bereikbaarheid en pendel .......................................................................................... 28 Werkende Lelystedelingen zijn vrij mobiel ....................................................................... 29 Pendelstroom in zuidwestelijke richting krimpt ................................................................. 29 Intussen meer inkomende dan uitgaande pendel ................................................................ 30 Uit alle windrichtingen groeit inkomende pendel ................................................................ 30
Inhoudsopgave
1
Alleen nog in zuid(west)elijke richting meer uitstromende dan instromende pendel ..................... 31 3.3 Focus op stadslocaties .............................................................................................. 31 Onstuimige groei in het Stadshart .................................................................................. 31 Lelycentre: forse daling banen voornamelijk in zakelijke dienstverlening .................................. 33 Bataviastad geldt als belangrijkste dagtoeristische attractie in de provincie .............................. 33 Groei Palazzo voorziening voorlopig in 2011 gepiekt. ........................................................... 34 Weinig dynamiek in vastgoedsector ................................................................................ 34 Genoeg grond voor bedrijven in de aanbieding, vrijwel geen uitgifte sinds 2010 ......................... 36 Bedrijvigheid op binnenstedelijke bedrijventerreinen .......................................................... 36 Groei bij bedrijventerreinen richting vliegveld .................................................................. 37 Eindnoten hoofdstuk 3 ................................................................................................... 38 4. Zelfredzaamheid....................................................................................................... 40 4.1 Opleiding tot startkwalificatie .................................................................................... 41 Steeds meer Lelystedelingen hebben een startkwalificatie .................................................... 41 Vooral meer vrouwen hebben ondertussen een startkwalificatie ............................................. 41 4.2 Actief op de arbeidsmarkt .......................................................................................... 42 Relatief veel Lelystedelingen doen betaald werk ................................................................ 42 Allochtone vrouwen zijn minder actief ............................................................................ 42 4.3 Werkloos en werkzoekend .......................................................................................... 43 Explosieve stijging werkloosheid vanaf nazomer 2008 .......................................................... 43 Aandeel vrouwen onder werklozen daalt met ontspannen van arbeidsmarkt ............................... 44 Kans op werkloosheid onder allochtone inwoners meer dan twee keer zo groot .......................... 44 Werkloosheid onder jongeren het hoogst in Flevoland .......................................................... 45 Tussen stadswijken veel verschil in werkloosheid ............................................................... 45 4.4 Huishoudelijke inkomens ........................................................................................... 46 Relatief weinig welgestelde huishoudens ......................................................................... 46 Relatief veel huishoudens met een laag inkomen ................................................................ 47 Veel armoede onder eenpersoonshuishoudens ................................................................... 48 Meer armoede onder huishoudens met uitkering ................................................................ 48 4.5 Afhankelijk van een uitkering ..................................................................................... 49 Relatief veel inwoners leven van een uitkering .................................................................. 49 Met name veel uitkeringen onder 45-plussers .................................................................... 50 Meer allochtone dan autochtone huishoudens zijn afhankelijk van een uitkering ......................... 51 4.6 Gezondheid ........................................................................................................... 51 Gezondheidsbeleving volwassenen slechter dan elders in Flevoland en Nederland ....................... 51 Gezondheidsbeleving verslechtert sinds 2010 .................................................................... 52 Een op de vijftien inwoners heeft een beperking ................................................................ 53 Binnenkort duizenden (nieuwe) klantendossiers bij de gemeente ............................................ 54 Eindnoten hoofdstuk 4 ................................................................................................... 55 5. Sociaal-culturele ontwikkelingen ................................................................................... 57 5.1 Onderwijs.............................................................................................................. 57 Aantal leerlingen op primair onderwijs daalt na stabilisatie .................................................. 58 Bereik voor- en vroegschoolse educatie (vve) onder doelgroep flink gestegen ............................. 58 Dalend aantal ‘zwakke’ basisscholen ............................................................................... 59 Brede scholen ........................................................................................................... 59 Nog altijd relatief klein aandeel VWO leerlingen in het voortgezet onderwijs ............................. 60
2
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad, 2013
Toename Lelystedelingen in het middelbaar beroepsonderwijs .............................................. 61 Voorzichtige start hoger beroepsonderwijs in Lelystad ......................................................... 61 Aandeel voortijdig schoolverlaters daalt langzaam .............................................................. 61 5.2 Sport ................................................................................................................... 62 5.3 Cultuur ................................................................................................................. 62 Meer frequent bezoek aan podiumkunsten ........................................................................ 63 Meer podiumbezoek in Lelystad ..................................................................................... 63 Inwoners gaan minder vaak naar de bioscoop .................................................................... 64 Meer dan de helft van de inwoners is een festivalbezoeker ................................................... 64 Eén op de twee volwassenen beoefent een amateurkunst ..................................................... 64 Nieuwe bibliotheek wordt vrij intensief gebruikt ................................................................ 65 Meerderheid is tevreden met culturele voorzieningen .......................................................... 65 5.4 Sociaal verkeer ....................................................................................................... 65 Contacten ............................................................................................................... 65 Toename inwoners die zich in sociale isolement bevinden .................................................... 66 Participatie in verenigingsleven neemt af ......................................................................... 67 Participatie niet-westerse allochtonen blijft achter ............................................................ 67 5.5 Vrijwilligerswerk ..................................................................................................... 68 Geen toename van vrijwilligers in Lelystad ....................................................................... 68 5.6 Mantelzorg ............................................................................................................ 69 Mantelzorgers besteden steeds meer uren per week aan zorg ................................................ 69 Lelystad vergrijst en het aantal (en aandeel) senioren zal in de komende jaren explosief groeien. ... 69 5.7 Leefsituatie ........................................................................................................... 70 De leefsituatie van Lelystedelingen scoort in 2012 gelijk aan 2004 .......................................... 70 Lelystad in landelijk opzicht op de leefsituatieindex ........................................................... 71 Eindnoten hoofdstuk 5 ................................................................................................... 72 6. Wijkontwikkelingen ................................................................................................... 75 6.1 Wonen in Lelystad ................................................................................................... 76 Lelystad overwegend een groene woonstad ...................................................................... 76 De woningvoorraad groeit gestaag .................................................................................. 76 Meer verscheidenheid aan woonkwaliteit ......................................................................... 76 Omwonenden zien diversiteit woonwijken Lelystad (nog) niet ................................................ 77 Aandeel koopwoningen groeit ....................................................................................... 78 Leegstand gelijk aan frictieniveau .................................................................................. 79 Nieuwbouwleegstand fors hoger dan leegstand bestaande stad............................................... 79 Verhuisbewegingen afgenomen...................................................................................... 80 Minder verhuizingen huurwoningen Centrada .................................................................... 80 Daling van woningwaarde tot onder gemiddelde verkoopprijs bestaande woningen ...................... 81 Grote hoeveelheid goedkope voorraad ............................................................................ 81 6.2 Ontwikkelingen in de leefomgeving .............................................................................. 82 Tussen 2010 en 2012 boeken alle acht stadswijken vooruitgang .............................................. 82 6.2.1 Thema Persoonlijke capaciteiten ............................................................................... 83 Geringe vooruitgang op thema Persoonlijke capaciteiten ...................................................... 83 Stijgend opleidingsniveau van wijkbewoners ..................................................................... 84 Gezondheid kent dalers en stijgers ................................................................................. 84 Grote inkomensverschillen tussen wijken ......................................................................... 84 Oudere wijken onder iets grotere demografische druk ......................................................... 85
Inhoudsopgave
3
6.2.2 Thema leefomgeving .............................................................................................. 85 De meeste verbetering op de thema Leefomgeving in de Kustwijk en Schepenwijk ...................... 85 Daling in Waterwijk en Havendiep sinds 2010 wat betreft ‘huisvesting’ .................................... 85 Voorzieningen in Boswijk scoren boven gemiddeld, in Lelystad-Haven ruim onder gemiddeld .......... 86 Sociale harmonie deelt Lelystad in west en oost................................................................. 86 Relatief weinig verschil in fysieke kwaliteit tussen wijken .................................................... 86 Zoals een wijk op ‘veiligheid’ kleurt, zo kleurt die in het algemeen (met één uitzondering) ........... 87 6.2.3. Thema Participatie ............................................................................................... 87 Participatie gaat flink vooruit in Kustwijken, en flink achteruit in Zuiderzeewijk ........................ 87 Daling arbeidsparticipatie in vrijwel alle stadswijken .......................................................... 87 Woonbuurten stadsrand hebben hogere sociaal-culturele deelname ......................................... 88 Geen duidelijke trend wat betreft maatschappelijke inzet .................................................... 88 6.2.4 Thema sociale binding ............................................................................................ 88 Flinke stijgingen sinds 2009 op thema sociale binding .......................................................... 88 Mensen blijven langer in dezelfde wijk wonen ................................................................... 89 Ervaren binding met de buurt neemt (bijna overal) toe ........................................................ 89 6.3 Buurtbeleving ......................................................................................................... 89 Steeds meer inwoners vinden hun buurt achteruitgaan ........................................................ 89 Verwachtingen van inwoners over de buurt de komende jaren pessimistischer............................ 90 Eindnoten hoofdstuk 6 ................................................................................................... 90 7. Veiligheid ............................................................................................................... 92 7.1 Kans op misdrijf / veiligheidsbeleving ........................................................................... 92 Misdaad in Lelystad deze eeuw fors gedaald...................................................................... 92 Lelystedelingen voelen zich (iets) veiliger ........................................................................ 93 Veiligheidsbeleving in Zuidwest positiefst......................................................................... 94 Onveiligheidsgevoelens worden vooral door jongeren aangewakkerd ........................................ 94 7.2 Geweldsdelicten ..................................................................................................... 95 Aantal geweldsdelicten daalt geleidelijk .......................................................................... 95 Meer geweld rondom winkelcentra ................................................................................. 96 Perceptie van dreiging onder inwoners gelijk aan Nederlands gemiddeld .................................. 96 7.3 Vermogensdelicten .................................................................................................. 97 Sterke daling van kans om beroofd te worden .................................................................... 97 Meer diefstal rondom winkelcentra ................................................................................ 98 Perceptie van inbraak/diefstal meer positief .................................................................. 100 7.4 Verkeersveiligheid ................................................................................................. 100 Aantal verkeersongevallen drastisch gedaald ................................................................... 100 De meeste verkeersongevallen in stadswijken ................................................................. 101 Ook meer verkeersoverlast in stadswijken ...................................................................... 102 Gematigde rapportcijfers voor verkeersveiligheid ............................................................. 103 7.5 Calamiteiten ........................................................................................................ 103 Aantal branden stijgt met pieken en dalen ..................................................................... 103 In 2002 en 2007 liep het storm .................................................................................... 104 Relatief weinig milieumisdrijven .................................................................................. 104 Minder burenruzies en aantasting openbare orde .............................................................. 104 Vernielingen in Lelystad onder het landelijke gemiddelde ................................................... 105 7.6 Misdaadverdachten ................................................................................................ 105 Relatief veel verdachten onder Lelystedelingen ............................................................... 105
4
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad, 2013
Relatief veel vrouwen onder verdachten ........................................................................ 106 Vooral jongeren worden veel vaker verdacht ................................................................... 106 Eindnoten hoofdstuk 7 ................................................................................................. 107 8. Bestuur en burger ................................................................................................... 109 8.1 Politieke betrokkenheid: stemgedrag .......................................................................... 109 Lelystedelingen minder betrokken bij verkiezingen ........................................................... 109 Een kwart van de kiezers stemt op een lokale partij ......................................................... 110 Telkens strijd tussen PvdA en VVD om grootste partij ........................................................ 110 Activiteiten raad onbekend bij vier op de tien inwoners ..................................................... 111 Raadsleden naamloos voor velen .................................................................................. 111 8.2 Politieke betrokkenheid: participatie .......................................................................... 112 Driekwart van inwoners heef nooit een raadsvergadering bezocht ......................................... 112 Het BOB-vergadermodel wekt vooralsnog weinig enthousiasme onder inwoners ........................ 112 8.3 Tevredenheid met gemeentebestuur ........................................................................... 113 Slechts kwart van de inwoners voelt zich door gemeenteraad vertegenwoordigd ....................... 113 Participatiekansen schieten volgens inwoners te kort ........................................................ 113 8.4 Contacten met de gemeente .................................................................................... 114 Bijna een miljoen contacten het afgelopen jaar ............................................................... 114 Opening spoorlijn zorgt voor piek in website bezoek ......................................................... 115 8.5 Tevredenheid dienstverlening ................................................................................... 116 Tevredenheid over dienstverlening vrij stabiel door de jaren heen ........................................ 116 Stadswinkel veruit de meest bezochte gemeentelijke dienst ............................................... 117 Eindnoten hoofdstuk 8 ................................................................................................. 117 9. Ambities in het vizier ............................................................................................... 118 Uniek ................................................................................................................... 118 Groeiende bevolking................................................................................................. 118 Kwaliteit voorop...................................................................................................... 119 Dynamiek .............................................................................................................. 119 Strategische ligging .................................................................................................. 120 Sociale Samenhang .................................................................................................. 120 Multiculturele samenleving ........................................................................................ 121 Iedereen doet mee .................................................................................................. 121 Beter onderwijs en zorg op peil ................................................................................... 122 Wijkontwikkeling ..................................................................................................... 123 Trots en gastvrij ...................................................................................................... 123 Samenwerking ........................................................................................................ 123 Resumé ................................................................................................................ 124 Eindnoten hoofdstuk 9 ................................................................................................. 124
Inhoudsopgave
5
1. Inleiding Dit rapport bericht in grote lijnen waar het met Lelystad goed gaat, en in welke opzichten bestuur, beleidsmedewerkers, bedrijven en burgers wellicht hun aandacht anders kunnen richten. Het kijken naar veranderingen in de stad helpt om het vizier te verruimen, om verder te kijken dan alledaagse incidenten en allerlei beleidstrajecten met hun doelstellingen en deadlines. In die zin vervult dit rapport een signalerende functie. Het is niet (beleids-) evaluerend van aard, meer een document dat nieuwe (beleids-) initiatieven inspireert. Het rapport wil vooral ontwikkelingen in de stad laten zien. Om deze dynamiek op papier tot uitdrukking te brengen zijn cijfers onvermijdelijk. Om de veranderingen met kwalificaties als ‘slecht’ en ‘beter’ te beschrijven, en dus de cijfers van betekenis te voorzien, zijn referentiepunten nodig. Een drietal referentiepunten komen in dit rapport te voorschijn om de stand van de stad vast te leggen: Het verleden: hoe staat Lelystad nu ten opzichte van de stad vijf a tien jaar geleden? Omdat O&S eind 2009 met een vergelijkbaar trendrapport is gekomen, streven wij in dit rapport vooral de stadsontwikkelingen sindsdien te duiden. Elders: hoe staat Lelystad ten opzichte van omliggende steden in Flevoland, in de Metropool Regio Amsterdam, of in Nederland in haar geheel? De toekomst: Hoever staat Lelystad anno 2013 af van de stad die in 2020 door het stadsbestuur geambieerd wordt? In de afgelopen jaren beschikt de gemeentelijke sectie Onderzoek en Statistiek (O&S) over een groeiende berg cijfermatige gegevens. Die berg wordt in uiteenlopende producten omgespit. Statistieken, prognoses, de reeks rapporten LelyStadsGeluiden met meningen en belevingen van burgers en evaluaties omtrent uiteenlopende beleidsvelden, tonen in vele nuances hoe groepen, sectoren en wijken in de stad er voor staan. Op verzoek van het College worden in dit rapport de hoofdaders van die berg belicht en worden de Lelystedelijke ontwikkelingen in een tastbaar product samengevat. Kennis hierover vormt een belangrijke basis voor het besturen van de stad. Het rapport biedt aldus een gemeenschappelijk kader zodat iedereen zich kan baseren op hetzelfde basismateriaal. Voor het opstellen van dit rapport is gebruik gemaakt van een veelheid aan bronnen. De inwoners van Lelystad zijn de belangrijkste bron; de afgelopen jaren hebben ze via peilingen hun meningen en belevingen over een diversiteit aan onderwerpen kenbaar gemaakt. Informatie over de stad verzamelt O&S bij gemeentelijke afdelingen zoals de Stadswinkel en Werk, Inkomen en Zorg, bij regionale instellingen zoals de politie en provincie Flevoland, en bij landelijke bronnen als Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Voor een blik naar de toekomst zijn bestuurlijke nota’s geraadpleegd, zoals woningbouw plannen en visiedocumenten. Om de leesbaarheid te optimaliseren zijn bronvermeldingen zoveel mogelijk aan het einde van elk hoofdstuk te vinden. De opbouw van het rapport is als volgt: In hoofdstuk 2 wordt de bevolkingsgroei van de stad beschreven. Demografische ontwikkelingen geven in belangrijke mate de toekomstige contouren aan. In hoofdstuk 3 staan de economische ontwikkelingen centraal met aandacht voor de bedrijfssectoren die een stempel op de lokale infrastructuur en werkgelegenheid leggen.
6
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad, 2013
Hoofdstuk 4 is meer gericht op de bestaanszekerheid van individuele Lelystedelingen. Hoe staat het met de zelfredzaamheid van inwoners en hoe is dit de laatste jaren veranderd door participatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt? In hoofdstuk 5 worden de sociaal-culturele veranderingen verkend die meer in het algemeen de maatschappelijke participatie van Lelystedelingen aangeven, zoals deelname aan sport en cultuur en de betrokkenheid bij buurt- en stadsontwikkelingen. Het vizier in hoofdstuk 6 is gericht op de woon- en leefomgeving van de inwoners. Ontwikkelingen op de woningmarkt en de leefbaarheid in buurten en wijken worden beknopt besproken. Hoofdstuk 7 biedt inzicht in de openbare orde en veiligheid in de stad zoals ze de afgelopen jaren zijn ontwikkeld. In hoofdstuk 8 worden enkele bestuurlijke trends besproken die gevolgen hebben voor de communicatie tussen de gemeente en haar burgers. De doelstellingen van de ‘Toekomstvisie 2020’ worden in een slothoofdstuk onder de loep genomen. Anno 2013 staan wij halverwege tussen de visie zoals ze in 2007 door het College is vastgesteld en de werkelijkheid van 2020. Op basis van de bevindingen uit de zeven voorgaande hoofdstukken geven wij antwoord op de vraag: in hoeverre is Lelystad goed op weg de visie te realiseren?
Hoofdstuk 1 Inleiding
7
2. Bevolkingsontwikkelingen Lelystad is een stad met een korte historie. Daar waar andere steden al eeuwen bestaan, wonen hier pas zo’n 50 jaar mensen. De eerste mensen die in Lelystad kwamen wonen worden pioniers genoemd. De meeste pioniers hebben een aantal demografische kenmerken met elkaar gemeen: jongvolwassen mannen en vrouwen, in de gezinsvormende leeftijd. Dat Lelystad juist deze mensen aantrekt is verklaarbaar: migratie is selectief. Alleen bevolkingsgroepen die tegen een stootje kunnen en meer risico durven nemen zullen makkelijker ‘in het diepe’ springen. Deze mensen vormen het begin van de groei van Lelystad. Langzaam maar zeker verandert de Lelystadse samenleving van een selectieve groep pioniers, naar een stad waar mensen van alle leeftijden wonen. De samenstelling van de bevolking is de afgelopen halve eeuw sterk veranderd, een proces dat ook nu nog volop in beweging is en zich zal blijven ontwikkelen. In dit hoofdstuk worden de bevolkingsontwikkelingen uit het verleden nader bekeken. Verder wordt de huidige situatie onder de loep genomen en tot slot wordt er een blik geworpen op de toekomst.
Kernpunten
8
Per 1 januari 2013 telt Lelystad 75.787 inwoners. In tien jaar tijd is de stad met ruim 7.000 inwoners gegroeid. Van 1974 tot en met 1983 groeide Lelystad met meer dan 3.000 inwoners per jaar. De meeste groei kwam doordat nieuwe inwoners zich in de stad vestigden. Sinds 1997 groeit Lelystad opnieuw. Tot en met 2004 bestond de bevolkingsgroei voor meer dan 50% uit een vestigingsoverschot. In 2012 vestigden 3.200 zich in Lelystad. Tien jaar eerder waren dit nog 4.900 personen. Nieuw inwoners kwamen in 2012 vooral uit Almere (14%), Amsterdam (10%) of het buitenland (14%). Twintig jaar geleden was Almere met 7% een veel minder belangrijke stad van herkomst terwijl Amsterdam met 17% het grootste aandeel nieuwe Lelystedelingen leverde. In 2012 vertrokken bijna 3.100 personen. Tien jaar eerder lag dit aantal op 3.300. Sinds 2005 is 88% van de bevolkinggroei het gevolg van natuurlijke aanwas. Sinds 2003 neemt de demografische druk in Lelystad toe. Deze druk komt vooral door de groeiende groep 65-plussers (+3.800). Het aantal jongeren (0 t/m 19 jaar: +1.150) en volwassenen (20 t/m 64 jaar:+2.250) nam in dezelfde periode veel minder toe. De komende jaren zal Lelystad vergrijzen. In 2013 was 13% van de inwoners 65 jaar of ouder. In 2025 is dit waarschijnlijk gestegen naar 19%. Absoluut stijgt het aantal senioren van 10.000 in 2013 naar 15.500 in 2025. In Lelystad wonen meer mensen met een niet-Nederlandse herkomst (28%) dan landelijk (23%). Het verschil komt door inwoners met een niet-westerse herkomst (19% t.o.v. 13%). Het aantal huishoudens is de afgelopen tien jaar met 6.400 toegenomen naar 32.600. Van deze huishoudens is 34% alleenstaand. Landelijk was het aandeel alleenstaanden in 2012 37%. De groei van huishoudens komt voornamelijk door inwoners van Lelystad zelf. Het aantal nieuwe volledig huishoudens dat in Lelystad komt wonen is sinds 2008 ongeveer gelijk aan het aantal volledige huishoudens dat Lelystad verlaat. De komende jaren verwacht het CBS dat het aantal huishoudens in Lelystad zal blijven groeien. In 2025 verwacht het CBS dat in Lelystad 37.200 huishoudens wonen, waarvan 14.500 alleenstaanden. De groei van huishoudens komt vooral voor rekening van alleenstaande senioren. In 2013 kwamen 500 volledig nieuwe huishoudens in Lelystad wonen en verlieten 475 volledige huishoudens Lelystad. Begin deze eeuw kwamen rond 1.100 volledige huishoudens in Lelystad wonen, terwijl ongeveer 700 volledige huishoudens Lelystad verlieten. 63% van de nieuwe inwoners kwam in 2012 alleen en trok bij een Lelystedeling in. In 2012 vertrok uit 1.250 huishoudens in Lelystad een of meer personen, terwijl de rest van het huishouden in Lelystad bleef wonen. Van de ruim 1.450 personen die alleen uit Lelystad vertrokken, gingen bijna 1.000 personen ‘het huis uit’. De meeste (69%) van deze alleenvertrekkers ‘met zittenblijvers’ zijn tussen 17 en 34 jaar.
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
2.1 Verleden en heden Onstuimige groei heeft plaats gemaakt voor bescheiden groei In het eerste decennium van haar bestaan groeit Lelystad stormachtig. Heeft Lelystad in 1969 nog slechts 1.902 inwoners, in 1981 is dit aantal opgelopen tot 43.220. Een groei van 2.172%! Jaarlijks vestigden zich toen ruim 4.500 mensen in Lelystad. In eerste instantie was de ‘pull’ van Lelystad en het ideaal van de ‘maakbare samenleving’ een belangrijke reden om naar Lelystad te verhuizen. Begin jaren 1980 veranderde de reden van mensen om zich in Lelystad te vestigen. Amsterdam start in deze periode met grootschalige stadsvernieuwingen. De woningschaarste in Amsterdam wordt een ‘push’ om die stad te verlaten. Lelystad heeft op dat moment een ruim woningaanbod, met als gevolg dat veel Amsterdammers naar Lelystad verhuizen. Veel van deze ‘voormalige Amsterdammers’ vormden een economisch minder draagkrachtige groep. Door hun komst veranderde de stad in sociaal opzicht. De optimistische pioniersideologie wordt door steeds minder Lelystedelingen omarmd. Halverwege de jaren 1980 komt vrij abrupt een einde aan de groei van het aantal inwoners van Lelystad. Sterker nog, de groei slaat (tijdelijk) om in krimp. Tussen 1985 en 2000 groeit Lelystad nauwelijks.
Figuur 2.1 Bevolkingsgroei Lelystad Vanaf begin 21ste begint de tweede groeiperiode van Lelystad. Deze groei kent een veel rustiger tempo. Gemiddeld groeide Lelystad tussen 2000 en 2010 met 700 inwoners per jaar. Per 1 januari 2013 heeft Lelystad 75.787 inwoners, zie figuur 2.1.1
Lelystad is veranderd van vestigingsgemeente naar groei voornamelijk door natuurlijke aanwas In de eerste bevolkingsgroeiperiode van Lelystad (jaren 1970 en 1980) groeide Lelystad het meeste door de komst van nieuwe inwoners. Dit veranderde in de tweede groei periode (vanaf 2000). Sinds 2005 komt het grootste deel van de bevolkingsgroei door natuurlijke aanwas, zie figuur 2.2.
Hoofdstuk 2 Bevolkingsontwikkelingen
9
Figuur 2.2 Bevolkingsgroei per jaar van 1970 t/m 2012
Bevolkingsopbouw evenwichtig geworden De bevolkingssamenstelling in 1981 weerspiegelt duidelijk dat migratie selectief is, zie figuur 2.3. Volwassen tot ongeveer 35 jaar zitten in de meest flexibele ‘levensfase’. Deze groep mensen is het meest geneigd om te verhuizen. Duidelijk zichtbaar in figuur 2.3 is dat deze groep zich ook in Lelystad vestigden. In het kielzog van deze volwassenen volgden hun (nog jonge) kinderen (0-14 jaar). In totaal was 69,4% van de bevolking in 1981 jonger dan 35 jaar. 2013 geeft een heel ander beeld. De leeftijdscohorten zijn elkaar veel dichter genaderd. Verhoudingsgewijs heeft Lelystad in 2013 minder kinderen (0 t/m 14 jaar) en minder jongeren (15 t/m 25 jaar). Terwijl inmiddels veel meer inwoners 40 jaar of ouder zijn. Anders geformuleerd, de Lelystadse bevolking wordt ouder en de leeftijdsgroepen zijn gelijkmatiger verdeeld. Dit houdt echter nog niet is dat de Lelystadse bevolkingsamenstelling anno 2013 ‘in evenwicht’ is. In Lelystad wonen – net als in de rest van Nederland- een grote groep ‘babyboomers’, die nu en de komende jaren met pensioen gaan. Het zwaartepunt van de Lelystadse bevolkingsamenstelling verschuift steeds meer naar de senioren.
Figuur 2.3 Bevolkingssamenstelling in procenten per leeftijdscohort 1981 en 2013
Lelystad in 2013 minder vergrijsd dan Nederland Vergelijken we de bevolkingspiramide van Lelystad met die van Nederland (figuur 2.4), dan valt op dat Lelystad een kleiner aandeel mannen en vrouwen van 70+ heeft. Lelystad is anno 2013 een stuk minder vergrijsd dan Nederland. Verder is zichtbaar in figuur 2.4 dat in Lelystad in vergelijking met Nederland veel ‘jong grut’ woont. Dit is een gevolg van de nog altijd grote groep inwoners in de gezinsvormende
10
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
leeftijd. Daarentegen wonen in Lelystad relatief weinig (studerenden) jongeren (grofweg de leeftijdsgroep 17 t/m 25 jaar).
Figuur 2.4 Bevolkingspiramide Nederland en Lelystad 2013
2
Demografische druk fors gestegen In 2013 had Lelystad een demografische druk van 0,631. Dit houdt grofweg in dat per 1.000 ‘werkende’ personen, 631 personen worden onderhouden, zie figuur 2.5.3
Figuur 2.5 Demografische druk Lelystad, Flevoland en Nederland
Hoofdstuk 2 Bevolkingsontwikkelingen
4
11
De demografische druk van Lelystad kent een golfbeweging. Tot ongeveer 1990 had Lelystad een hogere demografische druk dan Nederland en Flevoland. De verklaring voor de hoge druk in Lelystad (en tevens Flevoland) ligt in de ontstaansgeschiedenis. De vestiging van vooral jong volwassenen op het nieuwe land resulteerde in veel kinderen en de daarbij horende hoge demografische druk. Na 1990 daalde de demografische druk vooral in Lelystad erg snel. Vooral de ‘groene’ druk (0 t/m 19 jaar) neemt af, terwijl nog nauwelijks sprake is van ‘grijze’ druk (65 jaar en ouder), zie figuur 2.6. 1,000 0,900 0,800 0,700 0,600 0,500
grijze druk
0,400
groene druk
0,300 0,200 0,100
Figuur 2.6 Groene en grijze druk in Lelystad
2028
2026
2024
2022
2020
2018
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
0,000
5
Oplopende demografische druk vooral door toename senioren Het aantal personen in de ‘productieve’ leeftijdsgroep 20 t/m 64 nam tussen 2003 en 2013 met ongeveer 2.250 personen toe. Tot en met 2020 wordt verwacht dat deze bevolkingsgroep jaarlijks afneemt, zie figuur 2.7. Pas vanaf 2021 wordt verwacht dat deze groep weer groeit. In 2003 is de ‘vergrijzingsgolf’ in Lelystad ‘aan land’ gekomen en neemt het aandeel senioren jaarlijks flink toe. In de periode 2003-2013 groeide de groep 65+ met 3.800 personen. Jongvolwassenen uit de begin jaren van Lelystad bereiken massaal de pensioengerechtigde leeftijd. Tot en met 2019 zal deze leeftijdsgroep met meer dan 500 personen per jaar groeien. Na 2020 neem de groei jaarlijks iets af. Het aantal jongeren groeide in de periode 2003-2013 met ongeveer 1.150. De verwachting is dat tot en met 2023 stabiel blijft. Pas daarna lijkt een groei weer mogelijk.
Figuur 2.7 Prognose jaarlijkse groei van de drie leeftijdsgroepen 12
6
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Helft nationaliteiten ter wereld in Lelystad vertegenwoordigd De inwoners van Lelystad vertegenwoordigen ongeveer de helft van alle nationaliteiten in de wereld. 7 In Lelystad wonen personen met 107 (bekende) verschillende nationaliteiten, waarvan Nederlands met 95% de meest voorkomende nationaliteit is. De overige 5% bestaat vooral uit onbekend (1,2%), Turks (0,7%), Pools (0,5%) en Marokkaans (0,4%). De Surinaamse nationaliteit, komt bijna niet voor onder 8 Lelystedelingen. Los van nationaliteit (uit welk land komt het paspoort?) staat de herkomst van een persoon. De herkomst van iemand wordt bepaald aan de hand van het geboorteland van de persoon zelf en de 9 ouders. Afhankelijk hiervan is iemand autochtoon of allochtoon. In totaal heeft 72% van de Lelystedelingen een autochtone herkomst. Voor heel Nederland is dit 77%. Zo’n 28% van de Lelystedelingen heeft dus een herkomst buiten Nederland. 9% heeft een herkomst uit een westers land, dit is bijna gelijk aan geheel Nederland (10%). Verder komt 19% uit een niet-westers land. Voor heel Nederland is dit 13%. In Lelystad wonen verhoudingsgewijs dus meer inwoners met een niet-westerse herkomst.10 In grote steden als Almere en Amsterdam woont anno 2013 een groter aandeel allochtonen (38% resp. 51%). In de gemeente Hoorn daarentegen wordt 21% van de inwoners gerekend tot allochtonen. 11
Figuur 2.8 Aandeel autochtonen en niet-westerse allochtonen in Lelystad en Nederland, 1996 t/m 12 2013 In figuur 2.8 is zichtbaar dat in Lelystad ook al in 1996 een hoger aandeel niet-westerse allochtonen woonden dan in geheel Nederland, 13% resp. 8%.13 Het aandeel niet-westerse allochtonen in de Lelystadse samenleving is sindsdien toegenomen. Landelijk gezien is dezelfde trend waarneembaar. Lelystad is de afgelopen jaren, net als Nederland, multicultureler geworden.
Kwart van personen met Nederlandse nationaliteit heeft andere herkomst Overigens is het goed mogelijk dat mensen met een Nederlandse nationaliteit een niet-Nederlandse herkomst hebben. Van de inwoners met een Nederlandse nationaliteit (dus 95% van de Lelystedelingen) heeft 25% een andere herkomst.14 Het meest voorkomende land van herkomst is Suriname (6% van Nederlandse Lelystedelingen heeft een Surinaamse herkomst), zie figuur 2.9.
Figuur 2.9 Herkomst van inwoners met Nederlandse nationaliteit en allochtone herkomst, 2013 Hoofdstuk 2 Bevolkingsontwikkelingen
15
13
Veel inwoners met wortels in andere landen hebben ‘gewoon’ de Nederlandse nationaliteit. Maar in Nederland hebben mensen de mogelijkheid om meerdere nationaliteiten te hebben. Van deze mogelijkheid maken ongeveer 7.250 inwoners gebruik. De meest voorkomende tweede nationaliteiten zijn Marokkaans (27%) en Turks (19%).
Huishoudens in Lelystad gegroeid In Lelystad woonden in 2012 32.600 huishoudens.16 In figuur 2.10 wordt het aantal huishoudens sinds 2000 weergegeven.
Figuur 2.10 Aantal huishoudens in Lelystad
17
Tussen 2000 en 2012 is het aantal huishoudens met bijna 6.400 gegroeid. De jaarlijkse groei van het aantal huishoudens kent een dalende trend. Kwamen er begin van deze eeuw zo’n 800 huishoudens per jaar bij, de afgelopen twee jaar (2012 en 2011) waren dit ongeveer zo’n 200, zie figuur 2.11.
Figuur 2.11 Groei van het aantal huishoudens in Lelystad
18
Minder alleenstaanden in Lelystad dan landelijk In 2012 was 33% van de huishoudens ‘alleenstaand’, zie figuur 2.12. Landelijk gezien ligt het aantal eenpersoonshuishoudens hoger, namelijk 37%. Zo’n 67% maakte in Lelystad deel uit van een meerpersoonshuishouden,19 waarvan 9% eenoudergezinnen zijn.20 Landelijk bestaat 63% van de huishoudens uit meer dan één persoon. Het aandeel eenoudergezinnen ligt met 7% iets lager dan in Lelystad. Dat Lelystad nu relatief veel meerpersoonshuishoudens (incl. eenoudergezinnen) heeft dan landelijk, komt doordat Lelystad een suburbane stad is met veel gezinswoningen.
14
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 2.12 Alleenstaanden, meerpersoonshuishoudens en eenoudergezinnen
Toename huishoudens voornamelijk eenoudergezinnen en alleenstaanden In Lelystad wonen in 2012 volgens het CBS ongeveer 3.000 eenoudergezinnen. Absoluut gezien is het aantal eenoudergezinnen sinds 2009 met 400 huishoudens gestegen. In dezelfde periode is ook het aantal alleenstaanden met ruim 550 huishoudens gegroeid. Het aantal meerpersoonshuishoudens, exclusief eenoudergezinnen is vrijwel gelijk gebleven.
De gemiddelde woningbezetting is gedaald, maar niet door gezinsverdunning De gemiddelde woningbezetting (GWB) in Lelystad was in 2012 2,38. In 2009 stonden per woning nog gemiddeld 2,42 inwoners per woning ingeschreven. Dit duidt op toenemende gezinsverdunning. Echter de gemiddelde huishoudengrootte is sinds 2009 gedaald van 2,33 personen per huishouden naar 2.31 in 21 2012. Een mogelijke verklaring voor het minder hard dalen van de huishoudengrootte in vergelijking met de gemiddelde woningbezetting is een toename van leegstaande woningen. In Lelystad is tussen 2009 en 2013 het aandeel woningen waarop geen personen ingeschreven stond opgelopen van 3,4% naar 4,1% (zie § 6.1). Op basis van deze verklaring zou gezegd kunnen worden dat Lelystad in 2013 meer woningen staan dan door huishoudens bewoond worden.
Aantal vestigingen in Lelystad gedaald In 2012 verwelkomde Lelystad bijna 3.200 22 nieuwe inwoners. Dit is ruim een kwart minder dan het aantal vestigingen aan het begin van deze eeuw (gemiddeld 4.500 vestigingen per jaar). Het aantal vestigers ging tussen 2002 en 2004 vrij hard naar beneden tot gemiddeld 3.900 vestigingen. Na 2008 daalt het aantal vestigingen opnieuw vrij snel tot het aantal van 3.200 in 2012. Van deze 3.200 vestigingen is binnen één jaar weer 13% uit Lelystad vertrokken. Voor 2012 houdt dit dus in dat ongeveer 400 personen zich slechts zeer tijdelijk in Lelystad gevestigd hebben. Dit aandeel ligt al enige jaren rond 13%.
Aantal vertrekkers is aantal vestigers genaderd In het begin van deze eeuw lag het aantal vertrekkende personen rond 3.200 per jaar. In de periode 2004 t/m 2008 is dit aantal omhoog gegaan en naderde het 3.900 vertrekkende personen per jaar. Vanaf 2005 ontlopen vestiging in en vertrek uit Lelystad elkaar niet veel meer, zie figuur 2.13. Soms vestigen zich iets meer mensen en soms vertrekken meer inwoners (zoals in 2010 en 2011). In 2012 vertrokken ruim 3.000 personen, iets minder dan zich hier vestigden.
Hoofdstuk 2 Bevolkingsontwikkelingen
15
Figuur 2.13 Vestiging en vertrek, 1998-2012 23
Nieuwe inwoners komen veelal alleen, maar wonen in Lelystad wel samen Kijken we naar individuele gevallen, dan valt op dat hoewel 63% van de vestigers ‘alleen’ naar Lelystad komt, slechts 11% van de mensen na inschrijving ‘alleen’ in Lelystad woont, zie figuur 2.14.
Figuur 2.14 Huishoudensituatie van alleen gekomen nieuwe inwoners, na vestiging, 2012
24
Komst van ‘volledige’ huishoudens neemt gestaag af Hoeveel nieuwe huishoudens betekent de komst van ongeveer 3.200 personen? In 2012 kwamen in totaal 500 ‘nieuwe’ huishoudens in Lelystad wonen, zie figuur 2.15. Hiervan is ongeveer de helft alleenstaand. Verder werden ongeveer 1.200 huishoudens gevormd, samen met één of meer personen die al in Lelystad woonden. In totaal zijn 3.200 nieuwe inwoners zo’n 1.700 huishoudens. Sinds 2000 is het aantal volledig nieuwe huishoudens dat zich jaarlijks in Lelystad vestigt gehalveerd. Het aantal vestigers is echter slechts met ruim een kwart afgenomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat nieuwe inwoners zich sinds 2000 vaker bij een bestaand huishouden gevoegd hebben.
16
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 2.15 Vestiging en vertrek van volledige huishoudens
25
Eerder in dit hoofdstuk hebben we gezien dat het aantal huishoudens in Lelystad sinds 2000 met 6.400 is gegroeid. Dat het aantal huishoudens in Lelystad nog altijd groeit, komt dus vooral door inwoners zelf.
Vertrekkende inwoners gaan vaak alleen weg, maar laten wel (voormalige) huisgenoten achter 26
In 2012 vertrokken ongeveer 475 volledige huishoudens, zie figuur 2.12. 250 van deze ‘volledige’ huishoudens waren alleenstaanden (53%). De overige volledige huishoudens die vertrokken bestonden uit meerdere personen. In totaal bestonden deze 475 huishoudens uit 850 personen. Bij ongeveer 1.250 huishoudens vertrok minstens één persoon en bleef ‘de rest’ in Lelystad wonen. Vertrok iemand alleen (1.000 huishoudens) dan valt te denken aan jongeren die hun ‘vleugels’ uitslaan. ‘Alleenvertrekkers met zittenblijvers’ hebben voornamelijk een leeftijd tussen 17 en 34 jaar (69%), zie figuur 2.16. Wanneer meer dan één persoon vertrok uit een huishouden (250 huishoudens) valt te denken aan scheidingen waarbij bijvoorbeeld vrouw en kinderen vertrekken en de man in Lelystad blijft wonen. Voor ongeveer 500 personen blijft het onbekend of zij een huishouden achterlaten. Dit zijn voornamelijk personen die korter dan één jaar in Lelystad woonde.
Figuur 2.16 Alleenvertrekkers naar leeftijd, 2012
Hoofdstuk 2 Bevolkingsontwikkelingen
27
17
Nieuwe inwoners komen uit Almere, Amsterdam of het buitenland Ruim 35% van de nieuwe inwoners van Lelystad kwam in 2012 uit Almere (14%), Amsterdam (10%) of Dronten (7%), zie figuur 2.17. Verder komt ongeveer 14% van de nieuwe Lelystedelingen rechtstreeks uit het buitenland. Hierbij voert Polen (2%) de lijst aan. In 2009 was de herkomst van nieuwe inwoners hetzelfde, alleen de verhouding verschilde wel. Almere had met 17% een veel groter aandeel dan Amsterdam (9%) en Dronten (5%). Het buitenland leverde met 13% ongeveer een even groot aandeel nieuwe inwoners. Ruim twintig jaar geleden (1991) was Amsterdam met 17% hofleveranciers van nieuwe inwoners.
Figuur 2.17 Stad/Gebied van herkomst nieuwe inwoners
28
In Warande en Zuiderzeewijk vestigen zich verhoudingsgewijs de meeste nieuwe inwoners In 2012 vestigden in Warande zich per 100 woningen 21 nieuwe inwoners. Daarmee vestigen zich in deze wijk verhoudingsgewijs de meeste nieuwe inwoners. Alhoewel deze wijk nog maar weinig huizen heeft staan is het niet heel gek dat nieuwe inwoners zich hier vestigen. In nieuwbouwlocaties ligt het aandeel ‘mensen van buiten’ vaak hoger dan in de bestaande stad. Maar in de meeste gevallen gaan nieuwe inwoners wonen in de deelwijken waar de meeste woningen staan. Uitzondering hierop zijn de deelwijken ‘Botter/Centrum-Zuid/Schoener/Tjalk’ (één na grootste deelwijk, ruim 3.000 woningen) en ‘Boeier/Karveel/Golfpark/kust’ (ruim 2.500 woningen). Ondanks dat zij tot de grootste deelwijken van Lelystad horen, was de vestigingsratio 6:100. Daarentegen vestigen zich in deelwijk ‘Zuiderzeewijk’ juist meer mensen (16:100) dan op basis van het aantal woningen (2.000) verwacht zou worden.
18
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 2.18 Vestiging per 100 inwoners, 2012
29
Helft van nieuwe inwoners heeft allochtone herkomst Ongeveer de helft van de nieuwe inwoners (ongeveer 1.600 van 3.200 in 2012) heeft een allochtone herkomst, zie figuur 2.19. Suriname (10%), de voormalige Nederlandse Antillen+Aruba (5%) en Marokko,Turkije en Polen (allen 4%) zijn de belangrijkste landen van herkomst. Overigens is van iets minder dan 4% van de nieuwe inwoner de herkomt niet bekend. Onder de vestigers ligt het aandeel met een allochtone herkomst hoger dan onder de reeds gevestigde Lelystedelingen (50% vs. 28%). Van de westerse allochtonen komt in 2012 38% rechtstreeks uit het buitenland. Voor niet-westerse allochtonen is dit 18% en voor autochtonen 4%. Daarentegen komen westerse allochtonen een stuk minder vaak uit Flevoland (19%) en Noord-Holland (14%) in vergelijking met autochtonen (FL 29% en NH 23%) en niet-westerse allochtonen (FL 23% en NH 22%).30
Hoofdstuk 2 Bevolkingsontwikkelingen
19
Figuur 2.19 Land van herkomst nieuwe inwoners De afgelopen twintig jaar is het aandeel autochtonen dat zich in Lelystad vestigt, teruggelopen van 63% in 1991 naar 50% in 2012. De herkomst van de nieuwe Lelystedelingen is divers. Het aandeel uit ‘overige’ niet-westerse landen is verdubbeld (van 6% in 1991 naar 12% in 2012). Verder is het aandeel uit ‘westerse landen’ onder nieuwe inwoners toegenomen. Dit komt vooral doordat het de afgelopen jaren, door de uitbreiding van de EU, veel makkelijker is geworden voor Oost Europeanen om zich in Nederland te vestigen. Tot slot is het aandeel afkomstig van Turkije, Suriname en Marokko licht gestegen. Kijken we naar de absolute aantallen nieuwe inwoners, zie figuur 2.20 dan is zichtbaar dat het voornamelijk mensen met een Nederlandse herkomst zijn, die zich in 2012 veel minder vaak in Lelystad vestigden dan vooral in 2001 en 1991. De mensen uit overige herkomstgebieden zijn door de jaren heel stabiel in het aantal dat zich hier jaarlijks vestigt.
Figuur 2.20 Absoluut aantal vestigers naar land van herkomst.
Vertrek van mensen met allochtone herkomst gelijk aan vestiging Van de ruim 3.000 vertrokken inwoners in 2012, hadden ongeveer 1.600 een autochtone herkomst. Dit aantal is vrijwel gelijk aan het aantal gevestigde autochtonen. Kijken we naar het aantal vertrokken personen met een allochtone herkomst, dan ligt dit aantal met 1.400 personen lager dan het aantal gevestigden (1.600). Per saldo komen dus meer mensen van allochtone herkomst in Lelystad wonen.
Verdeling autochtonen versus overige herkomst stabiel De kinderen die nu geboren worden bij inwoners van allochtone herkomst zullen veelal derde generatieimmigranten zijn. Volgens de hier gehanteerde definitie van herkomst, zal deze groep tot de
20
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
31
autochtonen gerekend worden. Het is waarschijnlijk dat de verdeling van herkomst voor Lelystad voorlopig blijft schommelen rond 72% van autochtone herkomst, 28% van andere herkomst.
2.2 Prognose Toekomstig Lelystad vergrijst en ontgroent 32
Volgens de huidige bevolkingsprognose zal Lelystad de komende vijftien jaar blijven doorgroeien. In 2023 zal Lelystad meer dan 80.000 inwoners hebben. 33 Er zijn in deze periode twee grote demografische veranderingen te verwachten: Lelystad zal in rap tempo veel meer senioren krijgen (vergrijzing). De ‘jonge’ pioniers uit de begin jaren van de stad, gaan sinds 2008 massaal met pensioen. Was in 2013 13% van de inwoners 65 jaar of ouder. In 2025 is dit al 19% van de inwoners. Vanaf 2025 zal meer dan 40% van de 15.5000 senioren 75 jaar of ouder zijn. De groei van het aantal mensen van 75 jaar en ouder wordt ook wel ‘dubbele vergrijzing’ genoemd. Vanaf de leeftijd van 75 jaar neemt de zorgvraag snel toe en de kans om alleen achter te blijven wordt steeds groter. Het aantal jonge kinderen zal afnemen (ontgroening). Sinds 2011 ligt het aantal geboorten onder 900 kinderen per jaar. Zo laag is het sinds 2001 niet meer geweest. Voor een deel heeft dit te maken met de ouder wordende bevolking, voor een deel is het crisis gerelateerd. Mensen stellen het krijgen van (meer) kinderen uit, of zelfs af. In de bevolkingsprognose voor Lelystad wordt uitgegaan dat het aantal geboorten per jaar zal stabiliseren op dit lagere aantal.
Figuur 2.21 Bevolkingspiramide Lelystad 2013 (zwart) en 2022 (grijs)
Hoofdstuk 2 Bevolkingsontwikkelingen
21
Toename van seniorenhuishoudens en/of alleenstaanden 34
Volgens de prognose van het CBS zullen in 2022 in Lelystad 36.400 huishoudens wonen. In 25% van 35 deze huishoudens is minstens één persoon 65 jaar of ouder. Tegelijk met de groei van senioren neemt het aantal alleenstaanden de komende jaren ook toe. Het CBS verklaart dit door het achterblijven van een partner door verweduwing. Wel stijgt volgens het CBS de leeftijd waarop iemand alleen achterblijft, door de toegenomen levensverwachting.36 Daarnaast signaleert het CBS een daling van het aantal 65 plussers dat in een instelling woont. Dit versterkt de toename van alleenwonende ouderen.
Eindnoten hoofdstuk 2 1 GBA gemeente Lelystad, stand 1 januari 2013 2 Lelystad: GBA; Nederland, CBS 3 Bij de berekening van de demografische druk wordt het aantal jongeren (0 t/m 19 jaar) en senioren (65 jaar en ouder) gedeeld door personen van 20 t/m 64 jaar. Ruwweg de ‘onproductieven’ en de productieven (‘werkenden’). De productieven binnen de berekening van de demografische druk is een andere dan de potentiële beroepsbevolking. De omvat iedereen van 15 t/m 64 jaar. 4 Cijfers voor Lelystad zijn afkomstig uit GBA, gemeente Lelystad. Flevoland en Nederland zijn van CBS, bewerking onderzoek en statistiek 5 Cijfers voor Lelystad zijn afkomstig uit GBA, gemeente Lelystad. 6 Bevolkingsprognose 2012 gemeente Lelystad 7 Afhankelijk van de bron bestaat het aantal landen in de wereld tussen de 192 (leden van de VN) en 195 (dit is inclusief Vaticaan, Kosovo en Taiwan). Hogere schattingen komen ook voor, maar dan worden betwiste gebieden, en/of niet door een meerderheid van staten erkende gebieden ook meegeteld. 8 De meeste Nederlanders afkomstig uit Suriname, hebben de Nederlandse nationaliteit. Dit houdt verband met de koloniale geschiedenis van Suriname. Vanwege de nog immer bestaande koninkrijksrelaties met de (voormalige) Nederlandse Antillen en Aruba, is voor inwoners hier vandaan ook alleen de herkomst vast te stellen. Er bestaat geen aparte nationaliteit voor de overzeese eilanden. 9 Voor het berekenen van de herkomstlanden van de allochtonen in Lelystad is gebruik gemaakt van de definitie van het CBS: ‘De eerste generatie bestaat uit personen die in het buitenland zijn geboren met minstens één in het buitenland geboren ouder. De tweede generatie bestaat uit personen die in Nederland zijn geboren en één oftewel in het buitenland geboren ouders hebben.’ Samen vormen zij de groep ‘allochtonen’. 10 Cijfers over Nederland komen van CBS, Statline 2013. Voor Lelystad zijn de cijfers afkomstig uit de GBA. 11 De gemeente Hoorn heef in 2013 een vergelijkbare omvang als Lelystad. Tevens is de stad de afgelopen jaren ook onderdeel geweest van het groeikernen beleid en heeft net als Lelystad een flinke bevolkingsgroei gekend de afgelopen decennia. 12 Cijfers over Nederland komen van CBS, Statline 2013. Voor Lelystad zijn de cijfers afkomstig uit de GBA. 13 De keuze voor 1996 komt omdat dit het eerste jaartal is waarop CBS op Statline de cijfers verstrekt. 14 GBA, bewerking onderzoek en statistiek 15 GBA gemeente Lelystad, stand 1 januari 2013; bewerking onderzoek en statistiek 16 CBS Statline 2013 17 CBS Statline 2013 18 CBS Statline 2013, bewerking onderzoek en statistiek 19 Een meerpersoonshuishouden is volgens de definitie van het CBS ‘Een particulier huishouden bestaande uit twee of meer personen’. 20 Bewoners van institutionele instellingen, zoals penitentiaire inrichtingen, jeugdgevangenissen en verzorgingstehuizen zijn buiten beschouwing gelaten. Landelijk gezien woonde in 2008 2,8% in een institutioneel huishouden. 21 CBS Statline 2013, bewerking onderzoek en statistiek 22 Dit aantal is bruto. Dit houdt in dat ook gevangenen, die zich in Lelystad laten inschrijven, tot inwoner gerekend worden. Het aantal ‘nieuwe gevangen inwoners’ fluctueert jaarlijks tussen 100 en 150 personen. 23 GBA, bewerking onderzoek en statistiek 24 GBA, bewerking onderzoek en statistiek 25 GBA, gemeente Lelystad 26 Schatting door onderzoek en statistiek op basis van stroomgegevens uit GBA 27 GBA, bewerking onderzoek en statistiek 28 GBA 2012 29 GBA en BAG 2012 bewerking onderzoek en statistiek 30 GBA 2012, stroomstatistieken. Bewerking onderzoek en statistiek 31 Zie noot 9 32 Bevolkingsprognose 2012-2028, gemeente Lelystad 33 Ook het CBS/PBL voorspellen een blijvende groei voor Lelystad. In de prognose van 2011 verwachten zij in 2025 84.800 inwoners. Dit ligt hoger dan de prognose van de gemeente Lelystad, die uitgaat van 81.000 inwoners in 2025. 34 Regionale huishoudensprognose 2009 CBS/PBL. In deze rapportage geen gebruik gemaakt van de regionale huishoudensprognose 2011. Analyse van de prognose leert dat tot op heden de prognose uit 2009 een zeer hoge voorspellende waarde heeft. Omdat de prognose van 2011 sterk afwijkt van die uit 2009, is de voorspellende waarde hiervan minder. 35 Onderzoek en statistiek, gemeente Lelystad; Thermometer sociale kernvoorraad 2013 36 http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-3819-wm.htm
22
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
3. Economische ontwikkelingen In Lelystad wordt gewerkt. Elke dag stromen mensen in, uit en door de stad om geld te verdienen en het weer te besteden. In dit hoofdstuk wordt eerst globaal gekeken naar de economische veranderingen in de stad: wat voor bedrijvigheid bloeit in de stad en welke sectoren krimpen langzaam in? Hiervoor bekijken wij de ontwikkelingen in Lelystad binnen de provinciale en landelijke context. Vervolgens is er aandacht voor de bereikbaarheid van bedrijven en de pendelactiviteiten van werknemers: is Lelystad in meer of mindere mate een forensenstad? Tenslotte wordt er gerichter gekeken naar de concentratie van bedrijvigheid op specifieke stadslocaties en -terreinen.
Kernpunten
Deze eeuw groeit de werkgelegenheid in Lelystad sneller dan de beroepsbevolking. Sinds 2008 groeit het aantal banen meer dan in omringende gebieden (Flevoland, Metropoolregio Amsterdam (MRA), Nederland). Het aantal voltijdse banen staat in april 2012 op 29.600. De economische groei heeft zich vooral voorgedaan in de zorgsector, alsmede in de handel en het onderwijs. Krimp komt vooral sinds 2011 voor in de zakelijke diensten. In de bouw- en vervoersector, alsmede bij financiële instellingen, is er langer sprake van krimp. Vergeleken met omliggende gebieden heeft Lelystad relatief veel werkgelegenheid in de zorgsector (5.200 voltijdse banen) en bij de overheid (2.800). Daarentegen zijn relatief weinig banen in de handelssector (4.850). Ongeveer de helft van de werkzame beroepsbevolking gaat de stad uit richting werk. Van deze 17.500 forensen werkt bijna driekwart buiten de provincie. Het aantal pendelaars richting Almere en de Randstad is echter aan het krimpen, terwijl het aantal forensen naar andere richtingen groeit. Tegenover de inwoners die de stad voor hun werk verlaten, staan intussen meer forensen (circa 22.500) die uit allerlei richtingen voor betaald werk naar Lelystad toe komen. Lelystad verandert geleidelijk van een forensenstad naar een regionale vervoersknoop tussen noord, oost en zuidwest Nederland. Het Stadshart is de laatste jaren gegroeid in haar winkel- en kantoorfuncties. Onder inwoners en bezoekers is er meer waardering en de werkgelegenheid is geleidelijk toegenomen. Op beide fronten is echter de groei sinds 2011 gestagneerd. Factory Outlet Center Bataviastad trekt ruim twee miljoen bezoekers per jaar en geldt als veruit de belangrijkste dagtoeristische bestemming van geheel Flevoland. Net als elders in Nederland staat tegenover een surplus aan aanbod van kantoorruimte en bedrijventerreinen een stagnerende vraag. De werkgelegenheid heeft echter op kantoorlocaties en op de reguliere bedrijventerreinen nog nauwelijks geleden van de huidige economische crisis.
Hoofdstuk 3 Economische ontwikkelingen
23
3.1 Bedrijvendynamiek De stad groeit; het bedrijfsleven groeit sneller Economische groei ligt in de lijn der verwachting binnen de nieuwste Nederlandse provincie, die gekenmerkt wordt door een gestage groei van het inwoneraantal. Sinds 2000 groeit de bedrijvigheid in Lelystad echter sneller dan de bevolking zelf. Die trend wordt in figuur 3.1 geïllustreerd. De onderste zwarte lijn daarin geeft aan dat sinds 2000 de groei van de potentiële beroepsbevolking in Lelystad veel hoger ligt dan in Nederland (14% resp. 3%) maar minder dan Flevoland als geheel (27%). Het aantal bedrijfsvestigingen (zwarte stippellijn) toont een nog veel sterkere groei: Lelystad loopt in de pas met de rest van Flevoland met bijna een verdubbeling van het aantal vestigingen sinds de eeuwwisseling. Overigens is de groei van de potentiële beroepsbevolking voorlopig gestagneerd: zowel in Lelystad als in Nederland is in 2012 het aantal 15-64 jarigen gedaald.
Figuur 3.1 Groei van de potentiële beroepsbevolking (15-64 jarigen) en het aantal bedrijven (index 2000=100) 1 Het aantal bedrijfsvestigingen is slechts indicatief voor economische groei, want het zegt weinig over de grootte en omzet van het bedrijfsleven. De laatste jaren is vooral het aantal eenmansbedrijven gestegen. In 2001 had 37% van de lokale bedrijven slechts één werkzame persoon; in 2008 gold dit voor 48% en in 2012 voor 55% van de bedrijven.2
Aantal starters daalt; aantal opheffingen stijgt De stijging in het aantal eenmansbedrijven kan gerelateerd worden aan een trend onder werkzoekenden om zich als zelfstandige op de arbeidsmarkt te begeven. Zo zien wij uit figuur 3.2 een piek in het aantal startende ondernemers van boven de 600, in de jaren 2008/2009. Dit is meer dan een verdubbeling ten opzichte van 2003 (275). 3 Na 2009 zien wij een daling van het aantal starters, met in 2011 zelfs een negatieve saldo: meer opheffingen dan oprichtingen. In andere Flevolandse gemeenten is een dergelijke krimp nog niet voorgekomen. 4
24
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 3.2 Aantal starters en opheffingen, 2006-2011
5
Groei in het aantal arbeidsplaatsen is in 2011 voorlopig gepiekt Sinds 2000 is ook het aantal banen aanzienlijk gegroeid. Met circa 18% ligt de groei hoger dan de 14% groei van de potentiële beroepsbevolking. Figuur 3.3 laat zien dat die banengroei sinds 2008 groter is dan binnen de economische gebieden waarin Lelystad ligt: Flevoland, de Metropool Regio Amsterdam (MRA) en Nederland. Tussen voorjaar 2011 en 2012 is er in alle onderscheiden gebieden met uitzondering van Flevoland sprake van een krimp in de werkgelegenheid. 110 109 108 107 106 105 104 103 102 101 100 99 98 97 96 95
Lelystad
Flevoland
MRA
Nederland
2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 3.3 Ontwikkeling in het aantal banen in en rondom Lelystad sinds 2008 (indexjaar =100) 6 Naast de groei van het aantal eenmansbedrijven, heeft de werkgelegenheid bij grotere bedrijven zich vrij constant ontwikkeld. In de eerste acht jaar van deze eeuw was gemiddeld 73% van het voltijds personeel verbonden aan bedrijven of instellingen met minimaal 10 arbeidsplaatsen; sinds 2009 schommelt dit gemiddelde rondom 69%. Al de hele eeuw is het aandeel van het voltijdse personeel werkzaam bij bedrijven met meer dan 100 werknemers vrij stabiel, rondom de 35%7
Hoofdstuk 3 Economische ontwikkelingen
25
Vooral groei deze eeuw in onderwijs-, zorg- en handelsector Sinds 2001 is het aantal voltijdse banen in Lelystad van 25.100 naar 29.600 gestegen. Figuur 3.4 toont die banengroei, uitgesplitst naar (sbi) sectoren. Uit de kleurvlaktes zijn de grootste sectoren te distilleren: ‘gezondheid- en welzijnzorg’ (5.200 banen in 2012), ‘groot- en detailhandel’ (4.850), ‘industrie en nutsbedrijven’(3.200), ‘overheid’ (2.800) en ‘onderwijs’ (2.200). De drie commerciële sectoren met sbi-sectiecodes L, M en N worden doorgaans tot de ‘zakelijke diensten’ samengevoegd die anno 2012 bij elkaar 5.050 banen omvatten.
Figuur 3.4 Absoluut groei van voltijdse banen in Lelystad naar sectoren, 2001-2012
8
De meeste groei sinds 2001 doet zich voor in de sectoren ‘onderwijs’ (66%), ‘zorg’ (64%) en ‘handel’ (37%). Daarnaast is er ook forse groei in de kleinere sectoren ‘horeca’ (57% naar 760 banen) en ‘informatie en communicatie’ (48% naar 1275). In de sectoren ‘vervoer en opslag’ en ‘zakelijke diensten’ is er sprake van krimp.
Vanaf 2011 verdwijnen vele banen bij zakelijke diensten Wanneer wij ons toespitsen op de ontwikkelingen sinds 2008 zien wij dat ondanks de economische crisis de banengroei in de grote sectoren ‘zorg’, ‘onderwijs’ en ‘handel’ vrij stabiel heeft voortgezet (28%, 16% resp. 15%). Figuur 3.5 toont aan dat de banengroei in een drietal kleinere sectoren boven de 30% is. Bij elkaar is het aantal banen in de sectoren ‘informatie/communicatie’, ‘horeca’ en ‘cultuur / sport / recreatie’ van 1.900 naar meer dan 2.600 gestegen. 150
Informatie / communicatie Horeca
140
Cultuur, sport, recreatie Zorg
130
Onderwijs
120
Handel Landbouw / industrie
110
Alle sectoren
100
Overheid Vervoer en opslag
90
Zakelijke diensten Bouw
80
Financiële instellingen
70 2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 3.5 Banenontwikkelingen in Lelystad naar sectoren sinds 2008 (indexjaar=100) 9
26
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
In een vijftal sectoren is er sprake van krimp. Bij de financiële instellingen daalt het aantal banen al sinds 2004; sinds 2008 zijn er nog 100 banen uit deze sector verdwenen. In de bouw begon de krimp in 2009; daar zijn 250 banen weg. Bij de sectoren ‘vervoer’ en ‘overheid’ gaat de krimp om relatief kleine aantallen, 100 banen bij elkaar. De grootste daling is bij de ‘zakelijke diensten’ waar, tussen april 2011 en april 2012, meer dan duizend banen zijn verdwenen.
Lelystad heeft relatief veel banen in de zorg en overheidssectoren Ondertussen behoort circa 18% van de lokale banen tot de zorgsector. Figuur 3.6 laat zien dat dit aandeel vrij hoog is: in heel Nederland is 16% van de banen in de zorg, in de MRA 14%.
Figuur 3.6 Aandeel banen naar sectoren, in en rondom Lelystad, 2008 en 2012
10
Uit de staven van figuur 3.6 kan worden afgeleid dat de krimp in de zakelijke diensten een lokale ontwikkeling is, waardoor het aandeel banen in deze sector (17%) meer in overeenstemming komt met provinciaal, MRA en landelijke percentages. De banengroei in de handelssector heeft nog niet een aandeel bereikt dat gunstig laat vergelijken met omringende gebieden (16%, voor Flevoland 20% en landelijk 18%). Met een kleine krimp bevinden zich anno 2012 circa 9% van de banen in de overheidssectoren; dit percentage ligt ver boven de 5% aan banen die in omringende gebieden aan de overheidssector wordt toegerekend.
Economische groei en ondernemingsklimaat is relatief goed Er zijn weinig algemene cijfers voorhanden omtrent omzet- en winstontwikkelingen van Lelystedelijke bedrijven. Als onderdeel van de MRA zijn gegevens over het bruto regionaal product beschikbaar, die Almere/Lelystad in een relatief gunstig daglicht stelt. Figuur 3.7 laat bijvoorbeeld zien hoe de MRA tussen 2008 en 2011 beter door de recessie komt, wat betreft de groei in het bruto regionale product (brp)11, dan Nederland als geheel. Vooral in de subregio Almere/Lelystad herstelt de groei na 2009, met ook positievere prognoses voor de jaren 2012 en 2013.
. Figuur 3.7 (Geprognosticeerde) groei in toegevoegde waarde voor Almere/Lelystad, MRA en Nederland, 2008-2013 12
Hoofdstuk 3 Economische ontwikkelingen
27
De meeste bedrijfstakken in Almere/Lelystad hebben een toename van het brp dat boven het gemiddelde van de MRA ligt. Horeca, informatie en communicatie en de bouw ontwikkelen zich trager dan gemiddeld in de MRA. Sterke marktgerichte bedrijfstakken in Almere/Lelystad zijn de overige zakelijke diensten en de groothandel. Dit laatste reflecteert het relatieve voordeel van Almere/Lelystad in ruimte vragende en transportafhankelijke bedrijvigheid. Gevraagd om een rapportcijfer voor het ondernemersklimaat geven lokale ondernemers tussen 2001 en 2010 telkens een ‘voldoende’, gemiddeld een 6,7. Dertien G31-steden scoorden zowel in 2005 als 2010 boven 6,5.13 Bij een andere peiling in 2011 geven lokale ondernemers een 7,0 als rapportcijfer voor het ondernemersklimaat. Daarbij komt Lelystad op een 9 e plaats als MKB-vriendelijkste gemeente onder de G36, een stijging van 13 plaatsen t.o.v. 2009.14 Deze uiteenlopende onderwerpen geven een beeld van bedrijvigheid in Lelystad (en Flevoland) die meer floreert dan de MRA en Nederland in het geheel. De recessiedreigingen vanaf 2009 hebben zichtbaar een tol geëist wat betreft werkgelegenheid in de bouwsector en bij zakelijke diensten. In de sectoren waarin Lelystad is oververtegenwoordigd – zorg en overheid – kunnen aanhoudende bezuinigingen de komende jaren betekenen dat het jaar 2011 daadwerkelijk als ‘piek’ blijft.
3.2 Bereikbaarheid en pendel In de toekomstvisie van de gemeente zal Lelystad, door haar strategische ligging als noordoostelijke poort tot de Randstad, een knooppunt vormen tussen noord, west en oost Nederland. In deze paragraaf worden enkele ontwikkelingen doorgelicht om aan te geven in hoeverre de strategische ligging de laatste jaren is benut. Een strategische ligging betekent onder meer dat men vanuit Lelystad zowel met de auto als het openbaar vervoer alle kanten op kan. Meningen over de bereikbaarheid vanuit Lelystad met de auto worden al lang onder inwoners en omwonenden gepeild. Sinds 2002 vindt minstens vier op de vijf inwoners dat je vanuit Lelystad gemakkelijk overal met de auto naartoe kan, met uitzondering van een kleine daling rondom 2007. Onder omwonenden bestond een dalende waardering voor het gemak waarmee men vanuit Lelystad per auto kan reizen: van 80% instemming in 2000 naar 60% in 2009. In 2012 is het aandeel instemmende omwonenden weer gestegen tot 66%.
Figuur 3.8 Oordeel over bereikbaarheid vanuit Lelystad onder inwoners en andere Nederlanders, 20072012 15 Ongeveer de helft van de Lelystedelingen erkent het gemak waarmee men met het openbaar vervoer overal naartoe kan. Dit aandeel is sinds 2005, toen de stelling voor het eerst aan inwoners is voorgelegd, niet veranderd, al lijkt er nu sprake te zijn van een lichte stijging. Vermoedelijk met de opening van de Hanzelijn vanaf december 2012, waarmee een spoorlijnverbinding tussen Lelystad en 28
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Zwolle ontstaat, zal (meningen over) de bereikbaarheid van Lelystad met het openbaar vervoer de komende jaren verbeteren.16
Werkende Lelystedelingen zijn vrij mobiel De mobiliteit in Flevoland is hoog voor Nederlandse begrippen. Flevolanders leggen eind 2011 gemiddeld 17,9 kilometers van en naar het werk af, 4,2 km meer dan de doorsnee Nederlander. Alleen inwoners van de drie meest noordelijk gelegen provincies leggen grotere afstanden in het forensenverkeer af.17 Met gemiddeld 20,3 km wijkt werkende Lelystedelingen enigszins van deze provinciale cijfers af. Sinds 2006 schommelt het aandeel werkzame inwoners dat buiten de gemeente werkt rondom de 50%. Voor geheel Flevoland geldt dat circa 55% buiten de eigen gemeente werkt.
Figuur 3.9 Pendelbestemming van werkende Lelystedelingen en Flevolanders, 2006-2011 18 Figuur 3.9 geeft aan welk percentage van de werkzame bevolking van Lelystad en Flevoland de laatste jaren pendelt. Het aandeel werkende inwoners dat buiten Flevoland pendelt, schommelt rondom de 35%; voor het geheel van werkende Flevolanders ligt dit aandeel sinds 2007 op 45%. Wanneer Lelystedelingen eenmaal buiten de stad gaan werken, gaan ze relatief veel kilometers afleggen.
Pendelstroom in zuidwestelijke richting krimpt De helft van de Lelystedelijke beroepsbevolking werkt dus buiten Lelystad. Deze helft reist hoofdzakelijk in zuidwestelijke richting. Van de 4.800 inwoners die elders in Flevoland werkzaam zijn, werkt bijna tweederde in Almere. Van de 12.600 die buiten Flevoland werkzaam zijn, werkt ongeveer de helft rondom Amsterdam of Utrecht. Figuur 3.10 laat zien dat de pendelstroom in zuidwestelijke richting sinds 2006 (met 1.800) is ingekrompen, terwijl de pendelstroom in alle andere richting juist (met totaal 1.100) is gegroeid. Overig 20.000
Noord-Holland
18.000
Friesland
16.000
NOP + Urk
14.000
Overijssel
12.000
Dronten
10.000
Gelderland
8.000
Zeewolde
6.000
Amsterdam
4.000
Vechtstreek
2.000
Utrecht Almere
0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
. Figuur 3.10 Aantal werkzame inwoners buiten Lelystad naar werkgebied, 2006-2011 19
Hoofdstuk 3 Economische ontwikkelingen
29
Intussen meer inkomende dan uitgaande pendel Met de aandacht hierboven voor inwoners die elders werken, lijkt Lelystad op een forensenstad voor de bedrijvigheid in de (uitdijende) Randstad. Er is echter een dagelijkse stroom van forensen in omgekeerde richting, mensen die elders wonen en in Lelystad werken. 25.000
Inkomend 20.000
Ter plaatse
15.000 10.000
uitgaand
5.000
saldo 0 -5.000
-10.000 2000
2002
2004
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Figuur 3.11 Saldoverschil tussen inkomende (+) en uitgaande (-) pendel, 2000 tot 2011 20 Die instroom is deze eeuw fors gegroeid van een kleine 10.000 naar meer dan 22.500 forensen die eind 2011 voor werk naar Lelystad afreizen. Zoals figuur 3.11 laat zien is de inkomende pendelstroom sinds 2010 groter dan de uitgaande stroom. De ‘grote sprong’ in 2010 heeft voor een belangrijk deel te maken met een ‘correctie’ die CBS toen uitvoerde, waarbij opeens 5.000 meer (pendel)banen aan Lelystad worden toegerekend.21 Los van deze wijziging is toch sprake van een positieve pendelsaldo: van -4.000 eind 2006 naar +5.300 eind 2011.
Uit alle windrichtingen groeit inkomende pendel Er kan niet naar één specifieke richting worden gewezen, om de oorsprong van de instromende pendel aan te duiden. De meeste forensen komen eind 2011 uit de steden Dronten in het noordoost (3.400) en Almere in het zuidwest (2.900). Van buiten Flevoland komt een sterk groeiende groep forensen uit de provincies Gelderland (2.900, verdubbeld sinds 2006), Noord Holland (2.600 excl. Amsterdam, 70% stijging sinds 2006) en ‘Overige’ provincies (3.400, verdrievoudigd sinds 2006). Zoals figuur 3.12 laat zien, is er nauwelijks groei vanuit het noordelijke hoek (NOP, Urk en Friesland) echter uit alle andere richtingen is de instromende pendel gemiddeld verdubbeld. 26.000 Overig
24.000 22.000
Noord-Holland
20.000
Friesland
18.000
NOP + Urk
16.000
Overijssel
14.000
Dronten
12.000
Gelderland
10.000
8.000
Zeewolde
6.000
Amsterdam
4.000
Vechtstreek
2.000
Utrecht
0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
Almere
Figuur 3.12 Instromende pendel van omwonenden werkzaam in Lelystad, naar woongebied, 2006-2011 22
30
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Alleen nog in zuid(west)elijke richting meer uitstromende dan instromende pendel Een pendelsaldo van meer inkomende dan uitstromende forensen is in vrijwel alle richtingen ontstaan. Zoals figuur 3.13 aantoont, is er eind 2011 in zuid(west)elijke richting nog sprake van meer uitstroom dan instroom: Amsterdam (-2.300), de Gooi- en Vechtstreek (- 600), Zeewolde (-400) en Almere (-200). Voor de acht andere onderscheiden gebieden, die de richtingen van oost via noord naar west vertegenwoordigen, is sprake van meer instroom dan uitstroom. Dit geldt vooral voor de gemeenten Dronten (2.800) en NOP + Urk (1.900).
Figuur 3.13 Saldoverschil tussen inkomende (+) en uitgaande (-) pendel naar specifieke gebieden, 20062011 23
3.3 Focus op stadslocaties Economische activiteit is overal aanwezig; toch zijn diverse plekken in de stad aan te wijzen waar bedrijvigheid geconcentreerd is. In deze paragraaf worden de ontwikkelingen in de werkgelegenheid en andere aspecten van deze locaties verkend. Eerst komen de twee grote centrumlocaties aan de orde, het Stadshart en het Lelycentre, gevolgd door de een verkenning van de banengroei bij de twee winkelvoorzieningen Bataviastad en Palazzo. Wij kijken vervolgens naar de ontwikkelingen op twee stadslocaties die als ‘kantoor milieu’ zijn aangewezen, om tenslotte de situatie op de verschillende bedrijventerreinen beknopt te verkennen.
Onstuimige groei in het Stadshart Het Stadshart24 is vanaf het begin van deze eeuw onderwerp van intensieve herstructurering en vernieuwing. Mede door deze werkzaamheden zijn de economische ontwikkelingen in het Stadshart ‘onstuimig’ te noemen. Uit Figuur 3.14 is zichtbaar hoe de werkgelegenheid sinds 2000 geleidelijk is toegenomen, ondanks krimp tussen 2001 en 2003 alsmede tussen 2008 en 2009 (het laatste mede door de tijdelijke verhuizing van het stadhuis). Sinds 2011 treedt opnieuw een daling op; begin 2012 is het aantal voltijdse banen in het Stadshart terug op het niveau van voorjaar 2008.
Hoofdstuk 3 Economische ontwikkelingen
31
Figuur 3.14 Ontwikkelingen van het aantal banen in het Stadshart en Lelycentre, 2000-2012 25 Groei in werkgelegenheid doet zich vooral voor bij instellingen voor gezondheid- en welzijnszorg. De 1712 voltijdse banen in deze sector betekent een stijging van 225 banen sinds begin 2008. Ook bij andere dienstverlenende instellingen is er sprake van bescheiden groei van het aantal arbeidsplaatsen): zowel bij het openbaar bestuur (van 580 naar 630) als bij onderwijs instellingen (van 306 naar 323). Zowel in de handel (van 643 naar 660) als de horeca (van 153 naar 183) is ook sprake van banengroei. Tegenover de banengroei tussen 2008 en 2012 in deze sectoren staat een forse daling van banen bij de zakelijke diensten (van 1306 naar 818). De krimp–groei-krimp cyclus die in figuur 3.14 getoond wordt kan zowel aan algemene conjunctuurbewegingen gerelateerd worden als aan de concrete bouwactiviteiten in het Stadshart. Uiteindelijk zouden de bouwactiviteiten wel zorgen voor een Stadshart dat meer voor ‘recreatief winkelen’ is bestemd. Deze ambitie komt deels tot uitdrukking in het aantal personeel werkzaam in de horeca of detailhandel. De naar schatting 850 voltijdse banen begin 2012 in deze sectoren betekent een groei sinds 2008 van 6%. De waardering van inwoners voor de winkelvoorzieningen in het Stadshart is sinds 2001 in de meeste opzichten licht gestegen, zoals figuur 3.15 laat zien. De ‘parkeervoorzieningen’ en de ‘sfeer/gezelligheid’ krijgen na een dieptepunt bij de peiling van 2008 intussen van inwoners een zeer krappe ‘voldoende’, voor de vier andere onderscheiden kenmerken zijn de rapportcijfers tot ‘ruim voldoende’ gestegen. Onder bezoekers aan het Stadshart afkomstig van elders in Nederland krijgen alle onderscheiden aspecten intussen rapportcijfers van 7,0 of hoger, met uitzondering van ‘sfeer/gezelligheid’; sinds 2001 is het gemiddeld rapportcijfer hiervoor van 5,4 naar 6,3 gestegen. 26
Figuur 3.15 Beoordeling winkelvoorzieningen Stadshart door inwoners (rapportcijfer), 2001-2012
32
27
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Om de waardering voor het Stadshart te peilen is al jaren de stelling ‘Lelystad heeft een gezellig centrum’ aan mensen voorgelegd. Tussen 2003 en 2007 steeg het aandeel Lelystedelingen dat het niet met de stelling eens is van 62% naar 74%. Driekwart van de inwoners bestempelde het Lelystadse Stadshart in 2007 dus als niet gezellig. In 2010 is dat aantal fors afgenomen naar minder dan de helft. In 2012 is duidelijk dat er hier geen sprake is van een kortstondige opleving want het aandeel ‘tegenstemmers’ blijft onder de helft; echter het aantal instemmers (circa 20%) neemt ook niet verder toe.28
Lelycentre: forse daling banen voornamelijk in zakelijke dienstverlening Het Lelycentre29 is een winkel- en kantoorlocatie in het noordoostelijke deel van de stad. Het gold als sociaaleconomisch middelpunt voor de nieuwe stad tot begin jaren ’80 de komst van het stadhuis en het NS station een geleidelijke verschuiving teweeg bracht in de richting van wat nu het Stadshart heet. In het Lelycentre zijn nog altijd instellingen gevestigd met een dienstverlenende functie voor het gehele provincie. Als winkelcentrum verliest het Lelycentre geleidelijk zijn bovenlokale betekenis. Tussen 2001 en 2008 is de omzet die door niet-Lelystedelingen is gerealiseerd van 7% naar 5% gedaald. Ter vergelijking is de geschatte bovenlokale omzet van het Stadshart in dezelfde periode van 6% naar 11% gestegen.30 Als winkelgebied is de werkgelegenheid in de detailhandel- en horecasectoren deze eeuw langzaam gestegen naar circa 250 voltijdse banen in 2008. Intussen is het aantal weer teruggezakt naar 200. Gevraagd aan inwoners in 2012 hoe vaak men in het Lelycentre winkelt, geeft de helft aan minstens eens per maand waaronder een kwart drie keer of vaker per maand. Vier jaar eerder in 2008 waren deze verhoudingen duidelijk hoger: drie op de vijf minstens een keer per maand waarvan een derde drie keer of vaker per maand.31 Zoals figuur 3.14 laat zien, is het aantal voltijdse banen tussen 2000 en 2007 gestegen (met 21% naar ruim 2.900).32 Na 2007 is het aantal afgevlakt tot rondom 2.700. Tussen april 2011 en 2012 zijn 500 arbeidsplaatsen verdwenen, voornamelijk in de sector zakelijke diensten.
Bataviastad geldt als belangrijkste dagtoeristische attractie in de provincie Ongeveer 50 jaar geleden is de inpoldering van Flevoland uitgevoerd vanaf een werkeiland, circa 4,4 km ten zuidwesten van het hedendaagse Stadshart. Vanaf het eiland is de Oostvaardersdijk ontstaan, die in noordelijke richting een strook land tot de Houtribweg leverde die gelegenheid biedt voor wonen, recreatie, en bedrijvigheid aan het water. De mogelijkheden van deze kuststrook werden gedurende enkele decennia weinig benut, totdat het Rijk definitief afrekende met plannen om het Markermeer in te polderen. Wel zijn er een viertal jachthavens aangelegd die thans ligplaatsen aan circa 2.900 boten bieden. Tevens zijn aan het begin van de Markerwaarddijk enkele musea gevestigd die in het jaar 2000 ongeveer 100.000 bezoekers trokken..
Figuur 3.16 Ontwikkelingen van het aantal banen bij winkelvoorzieningen Bataviastad en Palazzo, 2000-2012 33 Hoofdstuk 3 Economische ontwikkelingen
33
Vanaf het begin van deze eeuw zijn de ontwikkelingen langs de centrale kuststrook versneld. Behalve woningbouw is ongetwijfeld de belangrijkste ontwikkeling de opening in 2001 van Factory Outlet Center Bataviastad. Het aantal bezoekers van Bataviastad is al 1,2 miljoen in het eerste halfjaar (juli – december 2001), gevolgd door 1,9 miljoen voor 2002, 1,6 miljoen voor de jaren 2003 tot 2006 en vervolgens een geleidelijke stijging tot jaarlijks ruim 2,2 miljoen sinds 2010. Hiermee is Bataviastad verreweg de belangrijkste dagtoeristische bestemming in Flevoland. Met een omzet van circa € 136 miljoen in 2012 zorgt Bataviastad voor ongeveer 66% van alle dagtoeristisch-recreatieve bestedingen in Lelystad, en 32% van geheel Flevoland.34 Zoals figuur 3.16 laat zien biedt Bataviastad ook voltijds werk aan ruim 500 mensen. 35 Sinds 2007 is het aantal banen binnen Bataviastad van 200 naar 500 gestegen. Het bezoek aan de nabij gevestigde musea en recreatiegebieden is echter deze eeuw niet noemenswaardig toegenomen (zie figuur 3.17).
Figuur 3.17 Jaarlijks aantal bezoekers aan recreatiegebieden en musea langs de kuststrook
36
De kuststrook heeft voor de hele provincie Flevoland een duidelijke historische waarde, en het Factory Outlet Center zorgt voor een grote stroom van bezoekers aan de stad. Vooralsnog profiteren andere toeristische attracties langs de kust weinig van deze stroom.
Groei Palazzo voorziening voorlopig in 2011 gepiekt. Langs de Larserdreef ten zuiden van de Waterwijk is de Palazzo winkelvoorziening gevestigd, waar grootschalige detailhandels (vloeroppervlakte minimaal 800 m 2) een ‘woonboulevard’ vormen. Naast (of beter gezegd – onder) de lijn voor Bataviastad in figuur 3.16 is te zien dat het aantal banen in deze voorziening vrij geleidelijk tot 200 in 2011 is gestegen. In het jaar daarop verdween circa 40 banen, alsmede drie van de 21 vestigingen.
Weinig dynamiek in vastgoedsector Sinds het begin van de eeuw bestaat in heel Nederland een overaanbod van kantoorruimte. De lage rente had tot een hoos aan nieuwbouw van kantoren geleid. De vraag naar kantoren nam vervolgens af, onder andere door de laagconjunctuur en het invoeren van het nieuwe werken. Een standaard indicator voor het (over)aanbod is de kantorenmarktratio: de jaarlijkse realisatie (verhuurde of verkochte vierkante meters) ten opzichte van de openstaande aanbod. Makelaars beschouwen een ratio van circa 60% als gezond; anno 2011 is de ratio voor heel Nederland een ongezonde 16%. Van de twaalf provincies waarvan de ratio is berekend staat Flevoland onderaan. 37 In 2012 is in Flevoland slechts 5% van de beschikbare kantoorvoorraad in gebruik genomen; in dit tempo is in Flevoland pas over twintig jaar de aangeboden kantoorruimte gevuld. De ontwikkelingen in Lelystad zijn verontrustender dan de provincie als geheel: de ratio is van 34% in het jaar 2008 (toen 21% voor geheel Flevoland) naar slechts 2% in 2012 gezakt.38 Los van de realisaties groeit vrijwel overal gestaag in Nederland de openstaande aanbod. Figuur 3.18 laat zien dat Lelystad een uitzondering op deze ontwikkeling vormt, want het percentage leegstaande 34
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
kantoren is in 2011 juist van 23% naar 17% gezakt. Dit komt echter niet door een golf van realisaties, maar door de sloop van 6.000 m2 kantoorvoorraad, voornamelijk in de Zuiderzeewijk.
Figuur 3.18: Aandeel leegstand kantoorruimte (in m2) in Almere, Lelystad, Flevoland, MRA en Nederland, ontwikkeling 2008-2012 39 Voorlopig is er geen reden tot uitbreiding van het kantorenaanbod, waardoor het accent ligt op het behouden en/of verbeteren van de kwaliteit van de huidige kantorenvoorraad. Uitbreiding is alleen nog aan de orde op locaties die vanuit het marktperspectief nog als kansrijk worden gezien. 40 De ontwikkeling van de werkgelegenheid bij twee belangrijke kantorenlocaties, Stadshart en Lelycentre, zijn hierboven al behandeld. In figuur 3.19 is de ontwikkeling bij drie andere locaties te zien, die specifiek als kantorenlocaties binnen de dreven zijn aangewezen.
Figuur 3.19 Groei van aantal banen op kantoorlocaties buiten Stadshart en Lelycentre, 2000-2012 41 In de Meent/Veste/Schans is sinds 2008 meer dan 500 banen erbij gekomen. Die zijn hoofdzakelijk toe te rekenen aan de zorgsector. Deze sector claimt intussen meer dan de helft van de banen op deze locatie (gestegen van 29% in 2008 naar 54% in 2012). Andere belangrijke sectoren met huisvesting op de Meent/Veste/Schans zijn de zakelijke diensten (gezakt van 29% naar 18%) en het onderwijs (gestegen van 6% naar 14%). Op kantoorlocatie de Botter is het aantal banen sinds 2008 met 65 gestegen naar 750. Hier is de overheid (met het provinciehuis) de belangrijkste sector (aandeel van 61% naar 65% gestegen), gevolgd door het onderwijs (op 16% gebleven) en de zakelijke diensten (gezakt van 17% naar 9%). In het Hanzepark is het aantal banen sinds (de dip in) 2008 met 100 naar 310 gestegen. Ook hier is de overheid (met het Rechtsgebouw) de belangrijkste sector (aandeel van 54% naar 72%), samen met de zorgsector (gezakt van 35% naar 19%).
Hoofdstuk 3 Economische ontwikkelingen
35
Genoeg grond voor bedrijven in de aanbieding, vrijwel geen uitgifte sinds 2010 Anno 2013 is er circa 770 hectare grond bestemd voor bedrijven op verschillende terreinen in en rondom de stad. Van deze grond is 342 hectare reeds uitgegeven. Van de resterende 428 hectare bevindt het grootste deel (313 ha) op drie locaties rondom de stad die als bedrijventerreinen zijn bestemd maar nog niet gereed staan voor gebruik.42 Het aanbod van terstond uitgeefbaar terrein is deze eeuw gestegen naar 120 hectare begin 2003, om geleidelijk naar een gemiddeld van 90 hectare te zakken. Figuur 3.20 laat zien dat de daadwerkelijke uitgifte van de beschikbare grond tot 2011 rondom de vijf hectare per jaar schommelde; sindsdien is slechts één hectare uitgegeven.
Figuur 3.20 Voorraad terstond netto uitgeefbaar bedrijventerreinen (linker as) en uitgegeven in het jaar (rechter as) voor Flevoland en Lelystad (in hectare), 2002-2012 43 De grafiek laat ook zien dat voor geheel Flevoland een discrepantie groeit tussen (een overvloedig) aanbod en (een krimpende) vraag naar bedrijvengrond. Volgens het huidige omgevingsplan (2006-2015) van de provincie Flevoland moet de provincie beschikken over een strategische (terstond uitgeefbare) voorraad van vier keer de gemiddelde jaarlijkse uitgifte. De terstond uitgeefbare voorraad van 77 Lelystedelijke hectare begin 2013 is dus vele malen groter dan de strategische voorraad.
Bedrijvigheid op binnenstedelijke bedrijventerreinen Bij de ontwikkeling van Lelystad is er voor gezorgd dat bedrijventerreinen ruim en bereikbaar zijn, zonder dat ze overmatige overlast geven aan omliggende woonwijken. Tenminste in vergelijking met oudere steden met een meer industriële erfgoed. Op een viertal kleine, binnenstedelijke bedrijventerreinen zullen in de toekomst meer functies toegelaten worden. Deze transformatie zorgt ervoor dat er op deze terreinen een gemengd milieu ontstaat. Figuur 3.20 laat de ontwikkeling in de werkgelegenheid sinds 2000 op deze locaties zien; een vijfde kleinschalig terrein, Tjalk, is ook in de figuur opgenomen. Bij elkaar bieden deze terreinen anno 2012 circa 1.000 banen, ongeveer gelijk aan het aantal in 2000 maar wel 65 meer dan in 2008. Een toename van 125 banen in de Kempenaar compenseert voor een geleidelijke daling op andere terreinen.
36
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 3.21 Groei van aantal banen op bedrijventerreinen met een gemengd milieu, 2000-2012
44
De sectorale verdeling van de werkgelegenheid van deze binnenstedelijke bedrijventerreinen verschilt onderling. In het algemeen kan gesteld worden dat de sectoren handel en zakelijke diensten zeer belangrijk zijn voor de werkgelegenheid op elk terrein. De Kempenaar vormt hier een uitzondering op. Op dit terrein is (bouw)nijverheid, industrie & energie ook een belangrijke sector. Verder valt op dat op de Kempenaar een zeker aandeel van de werkgelegenheid in niet-economische of semi-economische functies (overheid & zorg, cultuur & recreatie) is.
Groei bij bedrijventerreinen richting vliegveld De reguliere bedrijventerreinen bieden per definitie meer ruimte voor industriële sectoren en ruimtelijke uitbreiding. Het aantal personen werkzaam op reguliere bedrijventerreinen is deze eeuw met 19% gegroeid tot ruim 9.500 in 2012. Zoals getoond in grafiek 3.22 lijkt deze groei tot 2011 vrij gestaag te zijn verlopen.45 4000 3500 Noordersluis
3000
Oostervaart
2500
Larserpoort
2000
Flevopoort
1500
Rivierenbuurt
1000
Middendreef
500 0 2000
Luchthaven Lelystad 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 3.22 Groei van het aantal banen op reguliere bedrijventerreinen en industrieterreinen, 20002012 46 De groei in werkgelegenheid heeft vooral op de terreinen Larserpoort en Flevopoort tussen de A6 en het vliegveld voorgedaan. Larserpoort heeft sinds 2000 een toename van 750 voltijdse banen meegemaakt, voornamelijk in de handels- en informatiesector. Flevopoort heeft sinds de opening in 2002 een continu groei tot bijna 600 banen meegemaakt, grotendeels in de handelssector. De werkgelegenheid op twee kleinere terreinen tussen het Stadshart en de A6, de Middendreef en ten zuiden van de Rivierenbuurt, groeide van 400 naar 1.100 banen tussen 2001 en 2011. Hoofdstuk 3 Economische ontwikkelingen
37
Op drie bedrijventerreinen is er sinds 2008 sprake een daling van het aantal banen. In Noordersluis, waar vooral banen in de bouwnijverheid en industriesectoren zijn te vinden, zijn 500 banen sinds 2008 verdwenen. Op industrieterrein Oostervaart, in milieu opzicht speciaal bestemd voor zwaardere industrie, was er mede door herstructureringen begin van de eeuw sprake van dalende werkgelegenheid, maar deze daling heeft zich na 2005 niet voortgezet. Tenslotte krimpt het aantal personeelsleden van het vliegveld: na vele jaren met een relatief stabiele bezetting is 25% van de 200 banen sinds 2011 verdwenen.
Eindnoten hoofdstuk 3 1 CBS Statline, april 2013. Wegens wijzigingen in de manier waarop bedrijfsvestigingen bij het CBS worden geregistreerd zijn de bedrijfsgegevens vanaf 2007 moeilijk vergelijkbaar met die van de jaren daarvoor. Die trendbreuk heeft in de grafiek zichtbare gevolgen voor de groei van vestigingen in Nederland als geheel. Ook voor Lelystad en Flevoland betekent die wijzigingen dat de indexcijfers na 2008 met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. 2 Het gaat hier om het percentage bedrijven dat tot grootteklasse 2 (één werkzame persoon) wordt gerekend in het bedrijvenregister van de Provincie Flevoland. 3 ‘Economie en Arbeidsmarkt Flevoland, 2007-2008’, een jaarlijkse uitgave van Provincie Flevoland, Provinciaal Platform Arbeidsmarkt Flevoland en Kamer van Koophandel Flevoland, zie tabel pagina 34. 4 ‘Economie en Arbeidsmarkt Flevoland, 2011-2012’, een jaarlijkse uitgave van Provincie Flevoland, Provinciaal Platform Arbeidsmarkt Flevoland en Kamer van Koophandel Flevoland, zie tabel pagina 108-109. 5 ‘Economisch Tussenbalans 2012, Profiel Gemeente Lelystad’, Kamer van Koophandel Gooi-, Eem- en Flevoland, november 2012. 6 Bron LISA. Het aantal banen is telkens een optelling van alle voltijds-, deeltijds- en uitzendkrachtbanen. Banengroei in het MRA gebied is slechts bij benadering geschat door de banen in de volgende door LISA onderscheiden COROP gebied bij elkaar op te tellen: Agglomeratie Haarlem, Alkmaar en omgeving, Flevoland, Groot-Amsterdam, het Gooi- en Vechtstreek, IJmond en Zaanstreek. 7 Bedrijvenregister Provincie Flevoland. 8 Bedrijvenregister Provincie Flevoland. 9 Bedrijvenregister Provincie Flevoland. 10 Bron: Bedrijvenregister Provincie Flevoland voor Lelystad; voor andere gebieden zijn cijfers direct van LISA (www.lisa.nl) afkomstig. Voor Lelystad gaat het om voltijdbanen; voor de andere LISA gebieden gaat het telkens om het aandeel van alle banen voltijds-, deeltijds- plus uitzendkrachtbanen). Banenaandelen per sector in het MRA gebied is slechts bij benadering geschat door de banen in de volgende door LISA onderscheiden COROP gebied bij elkaar op te tellen: Agglomeratie Haarlem, Alkmaar en omgeving, Flevoland, Groot-Amsterdam, het Gooi- en Vechtstreek, IJmond en Zaanstreek. 11 CBS Statline: ‘De bruto regionale product oftewel de toegevoegde waarde is gelijk aan het verschil tussen de productie (basisprijzen) en het intermediair verbruik (aankoopprijzen). Het betekent populair gezegd datgene wat we met zijn allen verdienen.’ 12 Bron: CPB, bewerking door TNS. Uit reeks ‘Economische Verkenningen MRA 2012’. De gegevens zijn begin 2012 gegenereerd. De cijfers voor 2012-2013 zijn prognoses van het CPB, gebaseerd op overheidsinterventies voortvloeiend uit de zgn. Lente Akkoord. 13 Zie ‘Jaarboek Grotestedenbeleid 2005’, ECORYS, 2005; en ‘Benchmark Gemeentelijke Ondernemingsklimaat 2010’; Ministerie van Economische Zaken / ECORYS. 14 Zie ‘MKB-vriendelijkste gemeenten van Nederland, 2010/2011’, MKB / HanzeConnect, juni 2011. 15 Burgerpeiling het ‘Beeld van Lelystad’, wordt regelmatig onder inwoners door O&S en onder omwonenden door Intomart BV gehouden. 16 De ontwikkelingen in de bereikbaarheid, en de meer algemene gevolgen van de Hanzelijn, worden de komende jaren door Hogeschool Windesheim uitgebreid onderzocht. Zie www.windesheim.nl/onderzoek/. 17 CBS Statline, april 2013. Drenthenaren staan boven aan w.b. gemiddeld woon-werk afstanden (21,1 km), gevolgd door Groningers (19,4) en Friezen (19,1). Zuid-Hollanders staan onderaan met gemiddeld 11,0 km. 18 CBS Statline, april 2013. 19 CBS Statline, april 2013. 20 CBS Statline, april 2013 voor gegevens na 2004. Gegevens 2000-2004 uit ‘Statistiek van de werkgelegenheid, vestigingen en arbeidsmarkt in Lelystad 2007’, uitgegeven door de Provincie Flevoland. 21 Vanaf het jaar 2010 hanteert het Centrale Bureau voor de Statistiek (CBS) een andere berekeningswijze, waarbij ‘banen’ anders worden afgebakend. Mede als gevolg van deze wijziging zijn er in 2010 circa 60.000 extra banen in Nederland geteld, waarvan 5.000 in Lelystad. Hier de uitleg van de telwijziging: “Met ingang van verslagjaar 2011 is de methode van baanafbakening uit de Polisadministratie gewijzigd. Deze methodewijziging is doorgevoerd omdat uit onderzoek is gebleken dat een aantal banen wel in de ruwe Polisdata en in ander bronmateriaal van de Belastingdienst (Fibase) aanwezig waren, maar niet in de uiteindelijk afgebakende baanpopulatie. De nieuwe methode neemt deze banen wel mee. Deze methodewijziging leidt tot een uitbreiding van de baanpopulatie met gemiddeld zo'n 100 duizend banen op jaarbasis, dit is 1,3 % van de totale populatie. Het overgrote deel van deze extra banen betreft banen zonder werknemersverzekeringen; ongeveer éénderde zijn directeuren-grootaandeelhouder met een eigen bedrijf.“
38
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
22 CBS Statline, april 2013. 23 CBS Statline, april 2013. 24 Met het Stadshart is hier het gebied bedoeld dat grofweg door de Agorabaan, Zuigerplasdreef, Gordiaandreef en Stationsweg is begrensd. Onder inwoners beter bekend als winkelcentrum ‘de Gordiaan’. Behalve een winkelcentrum omvat het gebied onder meer het stadhuis, ROC, ziekenhuis en brandweerkazerne. 25 Informatiesysteem voor vestigingen en werkgelegenheid, Provincie Flevoland. Bewerking door O&S. 26 Deze beoordelingen en meer zijn te vinden in ‘Monitoren effecten FOV (Factory Outlet Village), 5e meting’, Goudappel Coffeng, 2012. Bij de vergelijking van beoordelingen over het Stadshart hoort wel de kanttekening dat de peiling onder inwoners telefonisch e/o schriftelijk plaatsvindt (dus ook onder inwoners die bewust het Stadshart mijden), terwijl de peiling onder bezoekers ter plekke plaatsvindt (dus onder mensen die bewust het Stadshart hebben opgezocht). 27 Deze beoordelingen en meer zijn te vinden in ‘Monitoren effecten FOV (Factory Outlet Village), 5e meting’, Goudappel Coffeng, 2012. 28 Het aandeel inwoners met een ‘neutrale’ reactie op de stelling, ‘niet mee eens / niet mee oneens’ steeg van 19% in 2007 naar 32% in 2010 en 2012. Zie verder ‘LSG Beeld van Lelystad, 2012’ van O&S. 29 Met het Lelycentre is hier het gebied bedoeld dat grofweg door de Houtrib-, Park-, Polder- en Zuigerplasdreven is begrensd. De eenmansbedrijven in de woonwijk ‘het Bastion’, alsmede de bedrijven ten oosten van het Stadspark worden niet meegerekend bij de werkgelegenheid die in deze alinea besproken wordt. 30 Zie ‘Monitoren effecten FOV (Factory Outlet Village), 4e meting’, Goudappel Coffeng, 2008. Bij de 5e meting in 2012 is geen aparte aandacht aan de Lelycentre besteed. Het geschatte aandeel van de omzet in het Stadshart dat door niet-Lelystedelingen wordt gerealiseerd bleef op 11%. 31 Ter vergelijking winkelt circa 85% van de inwoners minstens eens per maand in het Stadshart; de helft van de inwoners winkelt er minstens drie keer per maand. Zie ‘Monitoren effecten FOV (Factory Outlet Village), 4e en 5e metingen’, Goudappel Coffeng, 2008 resp 2012. 32 De forse daling tussen 2002 en 2004 in de werkgelegenheid is slechts ten dele aan de laagconjunctuur toe te schrijven. Door een brand begin 2003 in een kantoorgebouw moesten circa 500 rijksambtenaren naar andere locaties uitwijken; pas in 2006 keerde ze deels terug. 33 Bedrijvenregister Provincie Flevoland. 34 Monitor Toerisme en Recreatie Flevoland 2013, uitgevoerd door ZKA Consultants & Planners. 35 Het gaat hier om voltijdse banen volgens de Bedrijvenregister. Volgens schattingen van ZKA Consultants zorgt Bataviastad in 2012 voor 1.076 fte aan directe werkgelegenheid, oftewel 28% van de dagtoerisme werkgelegenheid in de provincie, zie Monitor Toerisme en Recreatie Flevoland 2013. 36 Schattingen zijn afkomstig van de afzonderlijke kustattracties. Voor diverse redenen zijn de attracties voor uiteenlopende periodes gesloten rondom het jaar 2003. 37 ‘Economie en Arbeidsmarkt Flevoland, 2011-2012’, pagina 79. 38 ‘Economie en Arbeidsmarkt Flevoland, 2012-2013’, gegevens zijn afkomstig van Monitor Plabeka 2009:2013; DTZ 'Nederland Compleet' 2009:2013, bewerking Bureau BUITEN. 39 ‘Economie en Arbeidsmarkt Flevoland, 2012-2013’, gegevens zijn afkomstig van Monitor Plabeka 2009:2013. 40 Zie ‘Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad, 2013-2025: Vestigingsbeleid bedrijven, kantoren en winkels’. 41 Bedrijvenregister Provincie Flevoland. De locaties zijn door O&S uit de register door postcodes (6-posities) samengesteld. Hierdoor is het niet mogelijk om het aantal banen in kantoren van banen in andere soorten bedrijvenlocaties (bijvoorbeeld winkels of voorzieningen) te onderscheiden. 42 Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad, 2013-2025: Vestigingsbeleid bedrijven, kantoren en winkels. De drie nog te realiseren bedrijventerreinen zijn OMALA/Airport Garden City (171,5 ha), Flevokust (110 ha) en het Bio-Science Park (32 ha). 43 ‘Economie en Arbeidsmarkt Flevoland, jaargangen 2009-2012’ en ‘Statistiek van de bedrijventerreinen en kantoorlocaties, 1 januari 2009’, Provincie Flevoland. De gegevens voor ‘terstond uitgeefbaar’ zijn momentopnames (per 31 december); de uitgiftegegevens hebben betrekking op het hele jaar. 44 Bedrijvenregister Provincie Flevoland. 45 Achter de ‘opleving’ in 2003 op de Larserpoort schuilt de tijdelijke huisvesting van circa 500 rijksambtenaren; die keerden na drie jaar naar het Lelycentre terug. 46 Bedrijvenregister Provincie Flevoland.
Hoofdstuk 3 Economische ontwikkelingen
39
4. Zelfredzaamheid Een voortdurend punt van zorg voor een gemeente is het welzijn van zijn inwoners. Hoe kan de zelfredzaamheid van burgers worden gewaarborgd? Hoeveel burgers hebben enige vorm van steun nodig die hen minimaal bestaanszekerheid garandeert? In dit hoofdstuk worden enkele ontwikkelingen doorgelicht rondom vraagstukken over zelfredzaamheid. Eerst wordt globaal gekeken naar het thema opleiding: kunnen inwoners voldoende kwalificaties bieden aan de arbeidsmarkt? Vervolgens worden trends op de arbeidsmarkt bekeken: hoeveel Lelystedelingen zijn actief op de arbeidsmarkt en hoeveel met weinig succes? Daarna volgt een meer primaire indicatie van zelfredzaamheid: inkomen, met variaties tussen rijkdom en armoede. In de vijfde paragraaf wordt gerichter gekeken naar stadsbewoners die afhankelijk zijn van uitkeringen. Tenslotte komen de meer immateriële aspecten van zelfredzaamheid aan de orde: hoeveel stadsbewoners redden het lichamelijk of geestelijk niet en doen mede hierdoor minder mee?
Kernpunten
40
Het aandeel inwoners met een startkwalificatie is deze eeuw fors gestegen; intussen wijkt het aandeel onder de potentiële beroepsbevolking nauwelijks af van landelijke percentages. Er zijn nog relatief weinig hoog opgeleiden onder Lelystedelingen maar deze achterstand wordt ook geleidelijk ingehaald. Hoewel het bezit van een startkwalificatie zeker geen garantie is voor een betaalde baan, daalt met name de kans op werk voor inwoners zonder startkwalificatie de laatste jaren fors. Intussen verricht minder dan twee op de vijf betaald werk. Vergeleken met landelijke ontwikkelingen zijn relatief veel Lelystedelingen actief op de arbeidsmarkt. Ook is de arbeidsmarktparticipatie van specifieke groepen Lelystedelingen gelijk aan of hoger dan landelijke cohorten, met uitzondering van allochtone vrouwen. Dat de arbeidsmarktparticipatie van jongeren (tot 25 jaar) en jonge senioren (55+) relatief hoog is kan beschouwd worden als een ongunstig teken: de eerste groep is te vroeg van school af; de tweede heeft te weinig pensioen in het vooruitzicht. Het aandeel werklozen onder de lokale beroepsbevolking stijgt explosief van 6% eind 2008, het laagst deze eeuw, tot 12% voorjaar 2013, het hoogst deze eeuw. Het laatste percentage ligt ver boven provinciale en landelijke cijfers. De stijging gaat het hardst onder jongere Lelystedelingen en onder allochtonen. Huishoudens met topinkomens komen in Lelystad relatief weinig voor; huishoudens met lage inkomens komen in Lelystad relatief veel voor. Sinds 2007 is de toename van het aandeel huishoudens met een lage inkomen met name onder alleenstaanden en eenoudergezinnen te lokaliseren. Deze zijn in toenemende mate afhankelijk van een werkloosheid- of bijstanduitkering. De kans dat een inwoner (15-65 jaar) een uitkering ontvangt stijgt sinds 2007 naar 18%. Landelijk is dat 14%. In de helft van de gevallen gaat het om arbeidsongeschiktheid. Vooral 45plussers lopen een verhoogde kans, maar de sterkste stijging is onder 45-min en onder allochtonen. Met name zorgwekkend is de groeiende groep jongeren met een WAJong uitkering. Het aandeel inwoners daalt snel dat hun eigen gezondheid als goed ervaart. Vergeleken met andere Flevolandse steden, en met geheel Nederland, zijn er relatief veel inwoners met een chronische aandoening, met ernstig overwicht, en/of die ernstige eenzaamheid ervaren. Vooral onder de groep inwoners met een laag inkomen lijkt de gezondheid snel te verslechteren.
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
4.1 Opleiding tot startkwalificatie Steeds meer Lelystedelingen hebben een startkwalificatie Begin deze eeuw was bijna de helft (45%) van de potentiële beroepsbevolking (dat wil zeggen alle inwoners van 15 tot 65 jaar) van Lelystad, laag opgeleid. Relatief weinig inwoners hadden toen kans op vast werk. Laag opgeleid staat namelijk synoniem aan ‘geen startkwalificatie’. 1 De verbetering in opleidingsniveau van lokale volwassenen is sinds 2000 aanzienlijk. Zoals figuur 4.1 laat zien komt in 2011 het aandeel inwoners zonder startkwalificatie (33%) bijna overeen met het landelijke gemiddelde. Het aandeel hoog opgeleide Lelystedelingen is deze eeuw gestegen van circa één op zes naar één op vier.
Figuur 4.1 Opleidingsniveau van potentiële beroepsbevolking (15-65 jarigen) in Lelystad en Nederland, 2001-2011 2
Vooral meer vrouwen hebben ondertussen een startkwalificatie De stijging deze eeuw van het aandeel inwoners met een startkwalificatie is grotendeels een vrouwelijke aangelegenheid. Figuur 4.2 laat zien hoe in het jaar 2000 een kleine helft (48%) van de lokale vrouwen een opleiding had op middelbaar niveau of hoger, terwijl dit aandeel landelijk aanzienlijk hoger was (59%). Beide gemiddelden lagen nog altijd lager dan onder Nederlandse mannen (65%). Anno 2011 lijkt de achterstand van vrouwen op mannen, zowel lokaal als landelijk, ingelopen. Er blijft voor Lelystadse vrouwen nog een inhaalslag te maken wat betreft het bezit van hogere (HBO/WO) diploma’s.
Figuur 4.2 Opleidingsniveau van de potentiële beroepsbevolking in Lelystad en Nederland naar geslacht, 2001- 2011 3
Hoofdstuk 4 Zelfredzaamheid
41
Het bezit van een startkwalificatie wordt steeds belangrijker voor het vinden van betaald werk. 4 Van de werkzame Lelystedelingen heeft in 2011 79% een opleiding op middelbaar niveau of hoger. Van de pakweg 18.000 Lelystedelingen in de leeftijd 15-64 jaar zonder startkwalificatie heeft slechts 39% betaald werk, een daling ten opzichte van 47% in 2006. Intussen is de kans dat een lokale vrouw met startkwalificatie betaald werk heeft nog altijd opmerkelijk lager dan de kans onder lokale mannen (namelijk 71% t.o.v. 82%).5
4.2 Actief op de arbeidsmarkt Relatief veel Lelystedelingen doen betaald werk Steeds meer Lelystedelingen zijn dus in bezit van een startkwalificatie. Hebben steeds meer Lelystedelingen dan ook betaald werk? Deze schijnbaar simpele vraag kan moeilijk eenduidig beantwoord worden, want de schattingen lopen uiteen. 78%
brutoparticipatie Lelystad
76% 74%
brutoparticipatie Flevoland
72%
brutoparticipatie Nederland
70% 68%
nettoparticipatie Lelystad
66%
nettoparticipatie Flevoland
64% 62%
nettoparticipatie Nederland
60% 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Figuur 4.3 Bruto en netto arbeidsparticipatie van de potentiële beroepsbevolking in Lelystad, Flevoland en Nederland, 2001 tot 2011 6 De schommelingen in de (CBS) schattingen zijn in figuur 4.3 goed te zien. Daarin zijn soms veranderingen van 4% binnen een jaar genoteerd, zowel wat betreft de bruto 7 als netto8 arbeidsparticipatie van Lelystedelingen. Uit de grafiek kunnen toch een paar tendensen worden afgeleid: het percentage inwoners actief op de arbeidsmarkt (bruto) schommelt vlak onder het provinciale gemiddelde (van 71%); beide schattingen zijn hoger dan het landelijke gemiddelde voor de eerste tien jaar van deze eeuw (68%); het aandeel lokale inwoners dat daadwerkelijk betaald werk heeft (netto) ligt vooral bij laagconjunctuur onder die van het provinciale en landelijke gemiddelde; en voor alle drie regio’s is er sinds 20019 een positieve trend zowel in de bruto als de netto arbeidsparticipatie. Op basis van de netto schattingen is het aandeel inwoners deze eeuw met betaald werk van 64% naar 68% gestegen.
Allochtone vrouwen zijn minder actief De jaarlijkse schattingen van het CBS bieden de mogelijkheid de participatie op de arbeidsmarkt van uiteenlopende groepen Lelystedelingen met provinciale en landelijke cohorten te vergelijken. Ze geven ook op lokaal niveau antwoorden op de vraag: welke bevolkingsgroepen zijn meer actief en welke minder rondom het gemiddelde van 72% bruto arbeidsparticipatie? De onderscheiden bevolkingsgroepen zijn in figuur 4.4 door middel van een staaf gepresenteerd, die het gemiddelde van (de zes jaarlijkse) schattingen sinds 2005 weerspiegelt. Uit de grafiek komen de volgende groepen als relatief meer actief naar voren: mannen, autochtonen, 25-54 jarigen, en middelbaar of hoogopgeleiden. Voor vrijwel alle onderscheiden groepen ligt de bruto 42
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
arbeidsmarktparticipatie van Lelystedelingen gelijk of hoger dan landelijke gemiddelden. De enige uitzondering is de groep allochtone vrouwen: de bruto participatie van Lelystadse allochtone vrouwen is nagenoeg gelijk aan het landelijke percentage (56%). Naar leeftijd uitgesplitst zijn zowel mannen als vrouwen onder de 25 jaar actiever dan landelijke cohorten. Het is de vraag of dit gunstig is, want het betekent dat minder lokale jongeren met een vervolgopleiding bezig zijn. Het aandeel ‘actieve’ jongeren daalt overigens sinds 2008. Bij de 55 plussers stijgt het aandeel actief op de arbeidsmarkt al geleidelijk vanaf 2005. Onder hoogopgeleiden zijn zowel lokale mannen (90%) als vrouwen (85%) naar verhouding een fractie actiever dan de landelijke cohorten. Sinds 2006 is de relatieve achterstand van lokale hoogopgeleiden wat betreft arbeidsmarktdeelname in een voorspong veranderd. 100%
88%
90%
84%
Nederland
81%
78%
80%
74%
72% 70%
66%
63%
67%
60%
Flevoland 56%
50%
51%
50%
54% Lelystad
40%
Figuur 4.4 Bruto arbeidsparticipatie van afzonderlijke bevolkingsgroepen in Lelystad, Flevoland en Nederland, gemiddelden voor de jaren 2005 tot en met 2010 10 Van de allochtone mannen in Lelystad is 79% actief op de arbeidsmarkt; dit aandeel bruto participatie is groter dan de Flevolandse en landelijke cohorten (77% resp. 73%). De schatting van het CBS laten zien dat sinds 2007 de netto arbeidsparticipatiegraad van allochtone mannen in Lelystad – dat wil zeggen het aandeel beroepsbevolking met 12+ uur/week betaald werk – iets achter loopt op die van autochtone mannen in Lelystad (namelijk 73% op 78%11). De netto arbeidsparticipatie van allochtone mannen in geheel Nederland is doorgaans veel lager (gemiddeld 67% sinds 2007). Daarentegen ligt het percentage allochtone vrouwen in Lelystad dat daadwerkelijk betaald werk verricht (49%) ver onder de netto participatie van zowel autochtone vrouwen in Lelystad (62%) als ook onder het landelijke gemiddelde voor allochtone vrouwen (52%).
4.3 Werkloos en werkzoekend Explosieve stijging werkloosheid vanaf nazomer 2008 Mensen die geen voltijds (12 uur+/week) betaald werk verrichten, maar actief naar betaald werk zoeken worden aangeduid als ‘niet-werkende werkzoekenden’ (nww). Ze vormen het verschil tussen de netto en bruto participanten op de arbeidsmarkt. Hun aandeel van de bruto participanten wordt in het werkloosheidscijfer uitgedrukt. Zoals figuur 4.5 laat zien daalde dit aandeel zowel lokaal als landelijk tussen 2005 en 2008, om vervolgens weer te stijgen. Rondom september 2008 was de werkloosheid in Lelystad gedaald tot het laagste percentage (5,9%) van deze eeuw; in 2012 is het echter weer opgelopen tot het hoogst percentage van deze eeuw (11,0%). De stijging zal vermoedelijk nog een tijd doorgaan; op basis van UWV-inschrijvingen voor de eerste 5 maanden van 2013 ligt de werkloosheid nu op circa 12%. Het werkloosheidscijfer voor Flevoland is continu lager dan dat voor Lelystad en stijgt sinds 2010 minder hard. Beide cijfers zijn aanzienlijk hoger dan het landelijk gemiddelde.
Hoofdstuk 4 Zelfredzaamheid
43
13% 12%
Lelystad beroepsbevolking
11% 10%
Flevoland beroepsbevolking
9% 8%
Nederland beroepsbevolking
7% 6%
Lelystad nww onder 15-65 jarigen
5% 4% 3% 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Figuur 4.5 Werkloze beroepsbevolking Lelystad, Flevoland en Nederland en aandeel niet-werkende werkzoekenden (nww) in potentiële beroepsbevolking Lelystad, 2001 tot 2013· De drie bovenste lijnen in figuur 4.5 zijn opgesteld met behulp van CBS schattingen omtrent (de omvang van) de beroepsbevolking. Het aandeel van nww’ers in de potentiële beroepsbevolking (alle 15-65 jarigen) is doorgaans lager dan werkloosheidsschattingen van het CBS, zoals de onderste lijn van figuur 4.5 ook laat zien.12 In de komende alinea’s gaan wij meer uitgebreid inzoomen op werklozen onder de Lelystadse potentiële beroepsbevolking.
Aandeel vrouwen onder werklozen daalt met ontspannen van arbeidsmarkt Uit de gegevens van het UWVwerkplein blijkt dat de werkloosheid onder vrouwen steeds groter is dan onder mannen. Aan het begin en einde van de periode 2003 tot 2013 is de man:vrouw verhouding onder nww'ers 48:52 (onder de potentiële beroepsbevolking is dit 50:50). Met de daling van het absoluut aantal nww’ers (van 4.330 in 2005 naar 2.250 begin 2009) wordt de verhouding man:vrouw meer scheef getrokken (40:60) omdat meer mannen naar betaalde banen doorstromen. Met de stijging van het aantal werkzoekenden sinds eind 2009 is de verhouding meer gelijk getrokken.
Kans op werkloosheid onder allochtone inwoners meer dan twee keer zo groot
Figuur 4.6 Aandeel niet-werkende werkzoekenden in potentiële beroepsbevolking Lelystad naar herkomst, 2006 tot 2013 13 De werkloosheid onder niet-westerse allochtonen is vrij hoog. Zoals figuur 4.6 laat zien voor de periode sinds 2005, is de kans dat een inwoner van niet-westerse herkomst bij het UWVwerkplein als werkloos en werkzoekend staat ingeschreven minstens twee keer zo groot als voor inwoners van autochtone herkomst. Deze verhoogde kans geldt vooral voor inwoners van Antilliaanse of Marokkaanse herkomst.
44
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Werkloosheid onder jongeren het hoogst in Flevoland Begin 2009 gold dat hoe ouder men was, hoe groter de kans dat men als nww'er was ingeschreven. Deze stelling gaat deze eeuw niet constant op. Begin 2003 was de kans voor jongeren onder 23 jaar ongeveer net zo groot (namelijk 6,5%) om als nww’er ingeschreven te staan. Sindsdien is de werkloosheid onder lokale jongeren drastisch gedaald (tot 1,3% begin 2009), om vervolgens trager dan oudere leeftijdsgroepen weer te stijgen (zie figuur 4.7). Begin 2013 zijn 182 inwoners onder 23 jaar ingeschreven als nww’er. Wanneer wij de leeftijdsgrens van ‘jongeren’ naar 27 jaar optrekken, zoals gedefinieerd door UWV, dan stijgt het aantal nww’ers naar 552 en ziet Lelystad sinds 2010 de grootste stijging jeugdwerkloosheid van heel Flevoland. 14 12% 40 jaar en ouder
10% 23 t/m 39 jaar
8% jonger dan 23 jaar
6% laag opgeleid
4% middelbaar opgeleid
2%
hoog opgeleid
0% 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Figuur 4.7 Aandeel niet-werkende werkzoekenden in potentiële beroepsbevolking Lelystad naar leeftijd en opleidingsniveau, 2001 tot 2013 15 De kans dat een hoogopgeleide Lelystedeling als nww’er is ingeschreven is deze eeuw relatief constant. Tussen 2000 en 2007 schommelde het aandeel licht tussen 4% en 5%; sindsdien tussen 2% en 3%. Daarentegen zijn de kansen voor middelbaar- en laagopgeleiden veel conjunctuur gevoeliger. In 2011 waren de percentages ongeveer gelijk met tien jaar eerder – namelijk iets lager dan 6% resp. 8% - maar er zijn aanwijzingen bij UWV dat de percentages sindsdien flink zijn gestegen. 16
Tussen stadswijken veel verschil in werkloosheid Ten slotte kunnen de werkloosheidspercentages vergeleken worden per stadswijk. Figuur 4.8 laat zien dat met name Atolwijk en Boswijk de conjuncturele schommelingen van het stedelijk gemiddelde het meest volgen.
Hoofdstuk 4 Zelfredzaamheid
45
Figuur 4.8 Aandeel niet-werkende werkzoekenden in potentiële beroepsbevolking Lelystad naar stadswijken, 2003 tot 2013 17 Het hoogste aandeel werkzoekende werklozen woont in de Zuiderzeewijk. Begin van de eeuw was het aandeel even groot in de Waterwijk; maar mede dankzij de nieuwbouwuitbreiding in de Landerijen is dat aandeel geleidelijk gedaald naar het stedelijk gemiddelde. Ondertussen krijgt de Zuiderzeewijk juist concurrentie van de Schepenwijk voor de twijfelachtige eer van relatief de meeste werklozen. De laagste concentraties nww’ers bevinden zich steeds in stadsdeel Zuidwest 18 en het Buitengebied.
4.4 Huishoudelijke inkomens De hoeveelheid geld die men te besteden heeft is wellicht dé basisindicatie voor zelfredzaamheid. In deze paragraaf komen enkele trends tot 2011 aan de orde, waarin armoede in Lelystad op basis van landelijke gegevens worden besproken.19
Relatief weinig welgestelde huishoudens In 2010 had het doorsnee huishouden in Lelystad € 32.500 te besteden. Dit is € 2.500 meer dan de € 30.000 die in 2006 was geschat, en € 1.800 minder dan het Nederlands gemiddelde (dat sinds 2006 met € 3.000 is gestegen).20 Het doorsneehuishouden in Lelystad heeft dus minder te besteden dan doorsneehuishoudens elders in het land en deze achterstand is sinds 2006 toegenomen. Maar wanneer het gaat om ‘zelfredzaamheid’ is het ‘gemiddelde minder interessant dan het 'uiteinde'.
46
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 4.9 Verdeling van particuliere huishoudens naar besteedbaar inkomen overeenkomstig landelijke decielen, 2001 tot 2011 21 In figuur 4.9 wordt de verdeling van huishoudelijke inkomens in Lelystad gerelateerd aan landelijke percentages. Men kan afleiden dat in Lelystad in het jaar 2006 en vanaf 2008 meer dan 10% van de huishoudens een besteedbaar inkomen heeft dat bij de landelijke laagste 10% hoorde. In de jaren ervoor schommelde het aandeel van de groep huishoudens met de laagste inkomens tussen de 8 en 9%. De grootte van deze groep wordt tot 2008 ‘gecomplementeerd’ door de groep lage en middeninkomens, zodat Lelystad met uitzondering van 2001 steeds onder de landelijke 40% grens lag. Sinds 2008 komen de percentages voor Lelystad boven 40% uit: in 2010 bijvoorbeeld had 41,3% van de huishoudens een besteedbaar inkomen lager dan € 25.100.22 Een tweetrapse afwijking is bovenin figuur 4.9 te zien. Daar valt af te leiden dat tot 2008 gemiddeld 18,1% van de lokale huishoudens een besteedbaar inkomen had horend bij de top 20% van Nederland. In de drie jaren sindsdien is dit gemiddelde naar 17,5% gezakt. Lelystad huisvest dus relatief weinig topinkomens, en sinds 2008 groeit het aandeel huishoudelijke inkomens aan de onderkant van het landelijke spectrum.
Relatief veel huishoudens met een laag inkomen Bij zelfredzaamheid gaat het vooral om huishoudens met een laag inkomen. Het CBS publiceert, met twee jaar vertraging, uitgebreide regionale statistieken over deze groep. Figuur 4.10 laat bijvoorbeeld zien welk aandeel van de lokale huishoudens tussen 2002 en 2011 van een ‘laag inkomen’ moest rondkomen. Dit aandeel hoeft overigens niet overeen te komen met de laagste (10%) deciel uit figuur 4.9: mede afhankelijk van de huishoudelijke samenstelling worden jaarlijks diverse bovengrenzen aan een ‘laag inkomen’ verbonden.
Figuur 4.10 Aandeel huishoudens met laag inkomen, naar samenstelling huishouden, 2002 tot 2011
Hoofdstuk 4 Zelfredzaamheid
23
47
De grafiek toont aan dat het aandeel huishoudens met een ‘laag inkomen’ in de periode 2002 tot en met 2010 tussen 8,6% en 11,8% schommelt. Het landelijke beeld toont ongeveer hetzelfde patroon, echter met een totaal aandeel dat gemiddeld 1,9% lager ligt. In Lelystad moet ongeveer 10% van de lokale huishoudens van een 'laag inkomen' rondkomen; dit aandeel is circa 25% hoger dan landelijk het geval is.24
Veel armoede onder eenpersoonshuishoudens De onderverdeling naar samenstelling van het huishouden onthult enkele opmerkelijke trends. Uit figuur 4.10 kan men afleiden dat met name veel eenpersoonshuishoudens onder de 'laag inkomen' criteria vallen (het onderste vlak). Sinds 2005 bestaat minstens de helft van het cohort 'lage inkomens' uit eenpersoonshuishoudens, terwijl ze in die periode hooguit 28% van alle huishoudens vormen. Deze kans op 'armoede' onder eenpersoonshuishouden is groter in Lelystad dan landelijke schattingen. 25 Zoals wij in § 2.2 uitleggen, zal met de vergrijzing het aandeel eenpersoonshuishoudens de komende jaren fors groeien. Of daarbij de ‘armoede’ onder alleenstaande senioren ook gaat stijgen is nog onzeker. Onder eenoudergezinnen is de kans dat het huishouden van een laag inkomen moet rondkomen nog groter. Zo vormen ze bijvoorbeeld in 2010 18% van het cohort 'lage inkomens', terwijl ze slechts 8% van alle particuliere huishoudens vormen. Deze 'kans' - het komt uit op meer dan een op vijf 26 - is iets hoger dan landelijke schattingen. Uit figuur 4.10 kan ook worden afgeleid, dat het aandeel van deze twee typen huishoudens alleenstaanden en eenoudergezinnen - onder de lage inkomens toeneemt: van 60% vóór 2005 tot circa 69% sinds 2006. Ook landelijk is deze trendbreuk te zien. Huishoudens met slechts één volwassene hebben het - los van de economische conjunctuur - steeds moeilijker.
Meer armoede onder huishoudens met uitkering In figuur 4.11 is net als de vorige grafiek het aandeel huishoudens met een laag inkomen tussen 2002 en 2011 weergegeven, maar dan onderverdeeld naar de voornaamste inkomensbron.
Figuur 4.11 Aandeel huishoudens met laag inkomen, naar voornaamste inkomensbron, 2002 tot 2011
27
Uit de grafiek kan worden afgeleid dat iets minder dan de helft van de huishoudens met een laag inkomen (gemiddeld 42% door de jaren heen) hun inkomen voornamelijk via betaald werk verkrijgt. Zo’n 35% is grotendeels afhankelijk van WW/bijstand en 12,5% van WAO-uitkeringen. Tot slot ontvangt 10% voornamelijk pensioen. De verdeling is conjunctuurgevoelig, met meer uitkeringafhankelijke en minder loonahankelijke huishoudens bij laagconjunctuur. Landelijk zijn dezelfde fluctuaties zichtbaar, waarbij de verhouding tussen uitkeringsafhankelijken en werkenden onder huishoudens met een laag inkomen nagenoeg met die verhouding in Lelystad overeenkomt. 28 Wel zijn landelijk relatief meer pensioenafhankelijken (11% t.o.v. 9% in 2010) en minder WAO-afhankelijken (9% t.o.v. 12%) onder lage inkomenshuishoudens te vinden.
48
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Vanaf 2009 stijgt opnieuw het percentage huishoudens in Lelystad dat voor bestaanszekerheid afhankelijk is van overheidssteun. In de volgende paragraaf wordt nader op deze groep ingezoomd.
Figuur 4.12 Aandeel huishoudens met laag inkomen, naar stadswijken, 2002 tot 2011
29
Door de jaren heen bevindt zich grotere concentraties huishoudens met lage inkomens in de oostelijke stadswijken, zie figuur 4.12. Alleen de Boswijk telt doorgaans mindere armoede dan het stadsgemiddelde. Van de westelijke stadswijken onderscheidt de Schepenwijk met telkens meer lage inkomens huishoudens dan het stadsgemiddelde. Met uitzondering van Havendiep is het aandeel huishoudens met een lage inkomen in alle stadswijken tussen 2008 en 2011 gestegen.
4.5 Afhankelijk van een uitkering Relatief veel inwoners leven van een uitkering Tussen 2007 en 2012 schommelde het percentage Lelystedelingen (15-65 jaar) met een uitkering tussen de 15 en 18%. Voor heel Nederland in dezelfde periode schommelde het percentage tussen 12 en 14%. 30 Een groter deel van de lokale beroepsbevolking ontvangt dus een uitkering; begin 2012 was dit aandeel 18%, vier percent hoger dan het landelijke percentage. In figuur 4.13 zijn de uitkeringen uitgesplitst naar de drie algemene regelingen en wordt de ontwikkeling sinds het jaar 2000 getoond.
Hoofdstuk 4 Zelfredzaamheid
49
Figuur 4.13 Aandeel inwoners (15-65 jaar) met arbeidsongeschiktheid-, bijstand-, of werkloosheiduitkeringen in Lelystad en Nederland, 2000-2011 31 Figuur 4.13 toont aan dat een steeds groter deel van de Lelystedelingen een van de drie afzonderlijke uitkeringssoorten ontvangt, dan landelijk het geval is. Voor zowel werkloosheid- als bijstandregelingen is er tussen 2005 en 2008 een positieve trend waarbij de percentages in Lelystad sneller dalen dan elders in het land. Voor de veel grotere groep arbeidsongeschikten blijft het lokale aandeel circa 25% hoger dan landelijke gemiddelden en vanaf 2010 stijgt dit naar een 30% hoger aandeel. Minstens één uitkeringssoort toont geen daling, namelijk de zogenaamde WAJong arbeidsongeschiktheidsregeling voor gehandicapte jongeren. Het aantal Lelystedelingen dat van deze regeling gebruik maakt is sinds 2000 meer dan verdubbeld (van 510 naar 1340 eind 2012). Landelijk is het aantal sinds 2000 ‘slechts’ met 78% gestegen. Vooral vanaf 2005 is een fikse instroom van WAJongeren in Lelystad ontstaan met een gemiddelde toename van 80 uitkeringen per jaar.
Met name veel uitkeringen onder 45-plussers De kans dat men afhankelijk wordt van een uitkering stijgt met de leeftijd. Figuur 4.14 laat zien dat de kans dat een Nederlander tussen 45 en 65 jaar een uitkering heeft ongeveer een op vijf is, die kans is dan ook ongeveer vier keer groter dan voor iemand tussen 15 en 25 jaar. Uit de grafiek kan ook geconcludeerd worden dat Lelystedelingen in alle drie onderscheiden categorieën een grotere kans lopen om afhankelijk te zijn van een uitkering dan hun leeftijdscohorten elders in het land. Tevens is er – na een geleidelijke daling – vanaf 2008 een vrij stabiele ontwikkeling te zien van het aandeel uitkeringtrekkers bij mensen ouder dan 45 jaar in het land. De trend onder inwoners jonger dan 45 jaar volgt meer een golfbeweging met vanaf 2009 een duidelijke stijging van de percentages.
Figuur 4.14 Aandeel inwoners met een uitkering in Lelystad en Nederland, onderscheiden naar 3 leeftijdscategorieën, eind 2000 – eind 2012 32
50
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Meer allochtone dan autochtone huishoudens zijn afhankelijk van een uitkering Op landelijk niveau biedt het kenmerk herkomst een groot onderscheidend vermogen wat betreft uitkeringafhankelijkheid. De kans dat een niet-westerse allochtoon een uitkering heeft is namelijk veel groter dan een autochtoon. Gemiddeld voor de jaren 2007-2010 had 15% van de autochtone huishoudens in Nederland een uitkering als voornaamste inkomensbron; voor huishoudens met een niet-westerse allochtoon als hoofdkostwinner komt dit aandeel op 28%. 33 In Lelystad zijn die verschillen minder groot: gemiddeld is 18% van de (circa 18.900) autochtone huishoudens afhankelijk van een uitkering, tegenover 24% van de (4.450) niet-westerse allochtone huishoudens. Vergeleken met landelijke cohorten leven dus relatief minder niet-westerse allochtone huishoudens van een uitkering in Lelystad, terwijl meer westerse allochtone en autochtone huishoudens die hebben.
Figuur 4.15 Aandeel huishoudens in Lelystad en Nederland met een uitkering als voornaamste inkomensbron, naar herkomst 2002-2010 34 De ontwikkelingen in die percentages zijn in figuur 4.15 in beeld gebracht voor vier herkomstgroepen in Lelystad en dezelfde vier landelijk. In de grafiek is te zien dat voor alle onderscheiden groepen het aandeel huishoudens dat afhankelijk is van een uitkering vanaf 2009 weer stijgt. Die stijging is vooral zichtbaar onder niet-westerse allochtonen. Vermoedelijk worden ze eerder afhankelijk van een uitkering wanneer de arbeidsmarkt ontspannen raakt.
4.6 Gezondheid Uit de vorige paragraaf blijkt dat bijna één op de tien inwoners (tussen 15 en 65 jaar) een uitkering ontvangt in het kader van arbeidsongeschiktheidsregelingen. In deze laatste paragraaf wordt nader gekeken naar gezondheidskenmerken van Lelystedelingen. Daarbij is er relatief weinig landelijke vergelijkingsmateriaal voorhanden, mede omdat in landelijke bevolkingsonderzoeken Lelystad zelden van andere regio’s in Flevoland of Nederland kan worden onderscheiden. GGD Flevoland biedt weliswaar een veelheid aan informatie en gegevens; tot verkort lenen ze zich niet gemakkelijk voor een beknopt beeld wat betreft ‘ontwikkelingen deze eeuw in de zelfredzaamheid van Lelystedelingen’.35
Gezondheidsbeleving volwassenen slechter dan elders in Flevoland en Nederland Eind 2012 heeft de GGD wel een landelijk gezondheidsenquête onder volwassenen gehouden, waarmee een standaard vragenlijst zowel door representatieve aantallen Lelystedelingen, Flevolanders en Nederlanders is ingevuld. Uit de bevindingen presenteren wij in figuur 4.16 die gezondheidsaspecten waarop Lelystedelingen in belangrijke mate slechter scoren dan inwoners van alle andere Flevolandse steden.
Hoofdstuk 4 Zelfredzaamheid
51
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
66% Lelystad Flevoland
26% 7%
13%
17%
10%
9%
7%
Nederland
Figuur 4.16 Gezondheidsaspecten waarop inwoners (19-64 jaar) slechter scoren dan inwoners van andere Flevolandse steden en van het Nederlandse gemiddelde, 2012 36 Uit de bevindingen kan men onder meer concluderen dat meer inwoners dan elders in Flevoland: hun gezondheid als ‘minder goed’ ervaren; last heeft van een of meer chronische aandoeningen, van (zeer) ernstige eenzaamheid, ernstig overwicht en van een mobiliteitsbeperking. Een drietal van deze aspecten zijn bij een vorige GGD enquête in 2009 onder volwassenen gepeild. Voor alle drie aspecten geldt dat het percentage onder Lelystedelingen toen in belangrijke mate minder was, namelijk: gezondheid als minder goed ervaren (17%); één of meer chronische aandoeningen (57%); en (zeer) ernstige eenzaamheid (10%). De gezondheid van inwoners wordt op veel meer aspecten geijkt. Het overmatige gebruik van alcohol en tabak bijvoorbeeld komt relatief minder voor bij Lelystedelingen, en men beweegt meer dan in vele andere Flevolandse steden. Toch, over het geheel genomen komt de gezondheid van Lelystedelingen relatief slecht uit die peiling.
Gezondheidsbeleving verslechtert sinds 2010 Voor ontwikkelingen door de jaren heen en voor vergelijkingen tussen Lelystadse bevolkingsgroepen, bieden eigen (door O&S) burgerpeilingen meer nuance wat betreft gezondheidsbeleving.37 Bijna vier op de vijf inwoners (78%) ervaart in 2012 zijn/haar eigen gezondheid als (zeer) goed tot uitstekend. In figuur 4.16 is de tegenhanger te zien: het aandeel dat eigen gezondheid als matig of slecht ervaart, is sinds 2010 aanzienlijk gestegen (van 16% naar 22%). Deze ontwikkeling loopt overigens parallel aan de uitkomsten van onderzoek door de GGD, waarin het aandeel inwoners dat de eigen gezondheid als ‘minder goed’ ervaart, tussen 2009 en 2012 van 17% naar 26% is gestegen.
52
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 4.17 Aandeel Lelystedelingen (uit specifieke groepen) dat eigen gezondheid als ‘matig’ of ‘slecht’ ervaart, 2006-2012 38 In figuur 4.17 worden de ‘matig/slecht’ belevingspercentages voor enkele bevolkingsgroepen getoond. Voor alle onderscheiden groepen is een stijging van het aandeel sinds 2010 te zien. Hoe ouder men is hoe slechter men over de eigen gezondheid oordeelt. Ook meer vrouwen en allochtonen beleven een slechte gezondheid vergeleken met mannen en autochtonen. De groep laag opgeleiden toont sinds 2006 een continu stijging van slecht ervaren gezondheid (van 22% naar 33%); de groep met een laag inkomen toont de grootste stijging ten opzichte van 2010 (van 33% naar 48%). Verder bevinden zich onder de groep zonder betaald werk buitengewoon veel inwoners die hun eigen gezondheid als slecht beleven. Op de vraag of men last heeft van een langdurige ziekte, aandoening, handicap of ouderdomsklachten, geeft drie op de zeven (43%) een bevestigend antwoord. Ten opzichte van vorige jaren is hierin een stijging te zien (was een op de drie). Opvallend is wel dat het ervaren van gezondheidsklachten niet altijd leidt tot een lage waardering voor de eigen gezondheid. 55% van de mensen met ‘chronische aandoeningen’ waardeert de eigen gezondheid nog altijd als goed tot uitstekend.
Een op de vijftien inwoners heeft een beperking Tot de doelgroep ‘inwoners met een beperking’ rekenen we die mensen die aangeven een beperking of aandoening te hebben en hierdoor ook belemmerd te zijn bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden alsmede bij vrijetijdsbestedingen (zoals sporten en reizen). Dit blijkt bij vier peilingen tussen 2004 en 2010 steeds voor 5% van de inwoners te gelden; in 2012 is het aandeel opeens tot 7% gestegen.
Figuur 4.18 Aandeel Lelystedelingen (uit specifieke groepen) dat een beperking heeft, 2004-2012
39
Figuur 4.18 toont voor zes lokale bevolkingsgroepen het aandeel dat volgens onze omschrijving door de jaren heen een ‘beperking’ heeft. Overeenkomstig landelijke ontwikkelingen kunnen relatief veel Hoofdstuk 4 Zelfredzaamheid
53
vrouwen, senioren, laagopgeleiden en lage inkomensgroepen tot de groep met een beperking gerekend worden. De groep allochtonen wijkt met 6% nauwelijks af van het lokale gemiddelde, maar is in omvang wel sinds 2008 verdubbeld. In alle onderscheiden groepen is een stijging van het aandeel mensen met een beperking tussen 2008 en 2012 te zien, met uitzondering van de groep ‘zonder betaald werk’. Vermoedelijk zijn de laatste jaren relatief veel Lelystedelingen zonder beperking deze groep ingestroomd, hoofdzakelijk door ontslag of pensionering.
Binnenkort duizenden (nieuwe) klantendossiers bij de gemeente Naar verwachting draagt vanaf 2015 de rijksoverheid de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de AWBZ en Jeugdzorg over aan gemeenten. De gemeente Lelystad krijgt te maken met nieuwe klantgroepen die verschillende vormen van ondersteuning nodig hebben. In figuur 4.19 laten wij bijvoorbeeld zien hoe begin 2013 de 2.318 AWBZ zorgproducten (aan 1.706 klanten) over leeftijdsgroepen in Lelystad zijn verdeeld.
Figuur 4.19: Aantal geleverde AWBZ producten naar leeftijdsgroepen per 1-1-2013
40
Uit de tabel kan worden geconcludeerd dat jeugdige klanten zorg vooral via het ‘persoonsgebonden budget’ (pgb) ontvangen; naar mate de leeftijd vordert gaat de voorkeur uit naar zorg in natura. Ook is zichtbaar (de licht blauwe staaf) hoe het aandeel klanten binnen een leeftijdsgroep van 1 op de 20 onder jeugdigen naar 1 op de 4 onder 85-plussers stijgt. Het aantal producten per 1000 inwoners, gemiddeld voor alle leeftijdsgroepen, is met 30,5 boven het provinciaal gemiddeld van 28,3. Financieringsbron AWBZ
Zorgvverzekeringswet
Jeugdvoorziening zonder verblijf
680
met verblijf
100
totaal unieke jongeren
780
jeugd GGZ eerste lijn
320
jeugd GGZ tweede lijn zonder verblijf jeugd GGZ tweede lijn met verblijf totaal unieke jongeren
Provinciaal
54
absoluut
%
% landelijk
24
19
46
57
1225 25 1475
jeugd en opvoedhulp
635
alleen ambulante zorg
295
verblijf accommodatie
125
pleegzorg
220
jeugdbescherming
455
jeugdreclassering
135
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Rijk
aanmeldingen bureau jeugdzorg
515
aanmeldingen Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)
200
totaal unieke jongeren
910
jeugdzorg plus
20
totaal unieke jongeren
20
TOTAAL (dubbeltelling indien jongere gebruik
29
23
1
0
3185
maakt van meerdere zorgvormen)
Tabel 4.1: Aantal inwoners dat gebruik maakt van jeugdzorgvoorzieningen, naar financieringsbron
41
Tenslotte laten wij in tabel 4.1 zien hoeveel jeugdige Lelystedelingen anno 2011 diverse voorzieningen in de jeugdzorg benutten. Naast de 780 jongeren die gebruik van voorzieningen die via de AWBZ zijn gefinancierd – en daarmee deels in de staven van figuur 4.19 worden meegerekend – zijn er maximaal 2400 andere jongeren die vanaf 2015 via de gemeente aan zorg worden voorzien.
Eindnoten hoofdstuk 4 1 Een startkwalificatie is volgens de overheid het minimale onderwijsniveau dat nodig is om kans te maken op duurzaam werk. Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2. Een vmbo-diploma is geen startkwalificatie. 2 CBS Statline, april 2013. 3 CBS Statline, april 2013. CBS biedt alleen de mogelijkheid om opleidingsgegevens van de (potentiële) beroepsbevolking uit te splitsen naar regio, peilingsjaar en geslacht. Verdere specificering naar leeftijd- of herkomstgroep is helaas niet mogelijk. 4 Deze stelling moet worden genuanceerd, want onderzoek binnen de MRA toont aan dat de komende jaren het aantal banen voor laag opgeleiden flink kan stijgen. Die prognose geldt ook voor Lelystad/Almere. Het banenperspectief voor mensen met een middelbare opleiding is echter ongunstiger, waardoor verdringingsprocessen kunnen optreden (d.w.z. hoger opgeleiden die bij gebrek aan geschikte banen bereid zijn onder hun niveau te gaan werken. Zie ‘Laagopgeleiden op de arbeidsmarkt in de MRA’, O&S Gemeente Amsterdam, april 2013. 5 CBS Statline, april 2013, bewerking door onderzoek en statistiek. Bij ‘betaald werk’ gaat het om werkzaam minimaal 12 uur per week. De kans dat een vrouw met startkwalificatie betaald werk heeft is wel aanzienlijk gestegen deze eeuw, van 58% in 2001 via 63% in 2006. Onder mannen schommelt het percentage rondom 80%. 6 CBS Statline, april 2013. Bij de schattingen voor Lelystad gaat het steeds om een 3-jaar gemiddelde uit de EBB peiling; 2010 is dus een gemiddelde uit de peilingen 2009-2010-2011. Deze methodiek biedt ook een verklaring voor het resultaat dat de netto participatie in Lelystad een jaar later piekte (2009) dan voor Flevoland en Nederland. 7 Bij bruto arbeidsparticipatie gaat het (volgens de definitie van het CBS) om het aandeel 15-65 jarigen dat betaald werk 12 of meer uur/week verricht, betaald werk voor 12 of meer uur/week heeft aanvaard, of verklaren ten minste 12 uur/week te willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor ten minste 12 uur/week te vinden. 8 Bij netto arbeidparticipatie gaat het (volgens volgens de definitie van het CBS) alleen om het aandeel 15-65 jarigen dat betaald werk minimaal 12 uur/week verricht. 9 Vanaf 2009 past CBS een ‘nieuwe’ weging op bevindingen uit de enquête EBB. Deze nieuwe weging is voor cijfers vanaf 2001 toegepast. Hiermee bestaat een breuk met de schattingen vóór 2001, waardoor trends beter vanaf dan vóór de breuklijn beschouwd kunnen worden. 10 CBS Statline, april 2013. Voor de uitsplitsing naar opleidingsniveau gaat het om schattingen vanaf 2003 i.p.v. 2001. De berekening van de gemiddelden is door onderzoek en statistiek verricht. 11 De 73% is een gemiddelde netto participatie voor de jaren 2005 t/m 2011. Daarin hebben de CBS schattingen van 2007-2010 zwaarder gewogen dan de jaren eromheen. 12 CBS Schattingen over de werkzame en werkloze beroepsbevolking zijn minder geschikt voor inzicht in de groep Lelystedelijke werklozen; daarvoor kan beter naar de registraties niet-werkende werkzoekenden (nww'ers) van het UWV-werkplein (voormalig CWI) gekeken worden. 13 De gegevens voor niet-werkende werkzoekenden (nww) in Lelystad zijn registraties bij de UWV (voorheen CWI) per 1 januari van het betreffende jaar. Deze staan in verhouding tot alle 15 t/m 64 jarigen, zoals geregistreerd volgens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). 14 Zie UWV / Beroepsonderwijs Bedrijfsleven; Basiscijfers Jeugd: van de niet-werkende werkzoekende jongeren, stageplaatsen- en leerbanenmarkt regio Flevoland; februari 2013. 15 De gegevens voor niet-werkende werkzoekenden (nww) in Lelystad zijn registraties bij de UWV (voorheen CWI) per 1 januari van het betreffende jaar. Deze staan in verhouding tot alle 15 t/m 64 jarigen, zoals geregistreerd volgens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). De verdeling van opleidingsniveau onder alle 15 t/m 64 jarigen is gebaseerd op de jaarlijkse Enquête Beroepsbevolking (EBB) van CBS, waarbij de schattingen voor Lelystad het gemiddelde over drie jaar zijn. Voor de jaren 2012 en 2013 is de CBS schatting van 2011 gehanteerd, namelijk dat de verdeling van opleidingsniveau onder 15-64 jarigen is 33,3% laag, 41,2% middelbaar en 25,5% hoog opgeleid.
Hoofdstuk 4 Zelfredzaamheid
55
16
De percentages voor 2011 zijn CBS schattingen op basis van de EBB. Kijken wij naar het aantal inschrijving als nww'er bij de UWV, dan zien wij tussen 1-1-2011 en 1-1-2013 een stijging van 1.225 naar 1.650 onder middelbaar opgeleiden, en van 1.275 naar 1.975 onder laag opgeleiden. 17 De gegevens voor niet-werkende werkzoekenden (nww) in Lelystad zijn registraties bij de UWV (voorheen CWI) per 1 januari van het betreffende jaar. Deze staan in verhouding tot alle 15 t/m 64 jarigen, zoals geregistreerd volgens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). 18 Stadsdeel zuidwest bestaat uit de deelwijken: Havendiep, Landstrekenwijk, Lelystad-Haven (inclusief Noordersluis en Hollandse Hout) 19 Inkomensgegevens afkomstig van belastingaangiftes worden door CBS in de Regionale Inkomens Onderzoek (RIO) verwerkt. Jaargegevens verschijnen doorgaans 23 maanden na afsluiting van een jaar. 20 CBS Statline, 2009. Het gaat hier om gemiddeld inkomen van particuliere huishoudens ‘na revisie’. 21 CBS / Regionaal Inkomens Onderzoek (RIO), jaargegevens 2001-2010. 22 De grenzen tussen de vier klassen lagen in 2010 bij € 14.300, € 25.100 resp. € 47.000. 23 CBS / Regionaal Inkomens Onderzoek (RIO), jaargegevens 2002-2010. 24 Dat sinds 2008 telkens een lager aandeel lage inkomens voorkomt dan de jaren daarvoor lijkt in tegenspraak met de statistieken die in figuur 4.9 zijn gepresenteerd. Echter bij de berekening van deze lage inkomens wordt er onder meer rekening gehouden met de samenstelling en grootte van de huishoudens. Zie verder CBS Statline, 2013. 25 Landelijk schommelt deze eeuw het aandeel eenpersoonshuishoudens met een laag inkomen rondom de 4,2%. Net als voor Lelystad betekent dit aandeel sinds 2005 een meerderheid van alle huishoudens met een laag inkomen. 26 In 2010 is 1,7% van alle huishoudens een eenoudergezin met een laag inkomen, terwijl eenoudergezinnen 8,3% van alle huishoudens vormen. 27 CBS / Regionaal Inkomens Onderzoek (RIO), jaargegevens 2002-2010. 28 In 2002 gold zowel voor Lelystad als landelijk dat de verhouding uitkeringsafhankelijken/werkenden onder de lage inkomens ongeveer 14:10 was. Eind 2006 is deze verhouding in Lelystad tot 20:10 gestegen, landelijk tot 17:10. Daarna is de verhouding voor beide teruggelopen tot 11:10 in 2009 en 13:10 in 2010. 29 CBS / Regionaal Inkomens Onderzoek (RIO), jaargegevens 2002-2010. 30 CBS Statline, 2013. Het gaat steeds om ‘momentopnames’ in de maand september van het jaar. ‘Uitkeringen’ behelzen vier verschillende varianten van arbeidsongeschiktheid (de regelingen WAO, WAZ, IVA en WGA), bijstand en/of werkloosheid. Deze momentopnames leveren ook de gegevens die uitsplitsingen naar leeftijd, herkomst en geslacht mogelijk maken, zoals besproken bij de figuren 4.13 en 4.14. 31 CBS Statline, 2009 (voor gegevens tot 2007) en mei 2013 (voor gegevens vanaf 2007). De percentages zijn per inwoners van 15 t/m 64 jaar met uitzondering van de bijstandsuitkeringen (WWB/ABW/WIJ), die per particuliere huishoudens zijn berekend. Er zijn kleine vertekeningen omdat de meeste cijfers de lopende uitkeringen aan het einde van het jaar betreffen, met uitzondering van het geschatte totaal aantal huishoudens, dat van het begin van hetzelfde jaar stamt. De statistieken voor arbeidsongeschiktheid zijn inclusief de regelingen WAO, WAZ, IVA en WGA, waarbij de leeftijd onbekend is. Inwoners kunnen aanspraak maken op meer dan één werkloosheidsuitkering; de grafiek geeft in die zin een overschatting van het aandeel inwoners. 32 CBS Statline, mei 2013. Het gaat hier om een bewerking door onderzoek en statistiek van een drietal overzichtstabellen van CBS, te weten: het aantal personen in Nederland resp. Lelystad, die aan het einde van het desbetreffende jaar of, 1) een arbeidsongeschiktheid-, of 2) een werkloosheids- of 3) een bijstandsuikering ontvingen. Deze drie categorieën zijn opgeteld, vervolgens verdeeld door het totaal aantal inwoners in die leeftijdscategorieën per 1 januari van het jaar erop volgend. De geschatte percentages wijken van de reële percentages af omdat personen met meer dan een uitkering vaker worden meegeteld en doordat de leeftijdspopulaties telkens op een (iets) latere datum worden gerekend. 33 Het gaat hier en bij andere gegevens vermeld in deze alinea, om schattingen uit het CBS Regionaal Inkomensonderzoek voor huishoudens (waarvan de hoofdkostwinner is) jonger dan 65 jaar. Voor toelichting over hoe CBS de herkomst van hele huishoudens vaststelt, en de voornaamste bron van inkomen van die huishoudens, zie CBS Statline. 34 CBS Regionaal Inkomensonderzoek (RIO). Tot 2010 behelst het onderzoek een jaarlijkse steekproef van circa 2 miljoen huishoudens; vanaf 2010 gaat het om een integraal weergave van inkomensgegevens. Het gaat in deze tabel om particuliere huishoudens waarvan de hoofdkostwinnaar jonger dan 65 jaar is en geen studiefinanciering ontvangt. 35 Op de website van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), www.ggdflevoland.nl, zijn vele rapportages beschikbaar, ondermeer van 4-jaarlijkse bevolkingsonderzoek onder specifieke leeftijdsgroepen. De website www.flevoscoop.nl biedt de mogelijkheid om onderzoeksbevindingen op kaart te laten tonen. De website www.GGDTVF.nl tenslotte biedt een digitale dossier omtrent de kenmerken van Lelystad op gezondheidgebied. 36 Uit de publicatie ‘Voorlopig tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012 Flevoland’, juni 2013. De tabel toont die resultaten waarop significante verschillen tussen Flevolandse steden voorkomt, en waarop Lelystad hoger/slechter scoort dan andere Flevolandse steden en dan gemiddeld Nederland. Circa 500 senioren (65 – 80+) hebben ook aan de peiling meegedaan. De significante verschillen gelden ook wanneer de hele steekproef (van 1099) inwoners wordt meegenomen in de analyse. Voor de percentages gepresenteerd in de tabel zijn de percentages onder senioren niet meegenomen. 37 Sinds 2004 wordt in even jaren een leefsituatie onderzoek onder inwoners 15 t/m 79 jaar gehouden. Daarin worden standaard vragen gesteld naar de beleving van – onder meer - de eigen gezondheid, en de eventuele (mantel)zorg voor anderen. 38 O&S burgerpeiling ‘Leefsituatie’. 39 O&S burgerpeiling ‘Leefsituatie’. 40 Het gaat hier om extramurale begeleiding en verzorging. De informatie is gebaseerd op door zorgkantoren AGIS en ACHMEA beschikbaar gestelde gegevens; de twee belangrijkste zorgaanbieders voor de AWBZ in Flevoland. 41 CBS Statline, mei 2013; bewerking door afdeling Beleid, Gemeente Lelystad. Aantallen hebben betrekking op het jaar 2011, met uitzondering van de door Zvw- en door het Rijk gefinancierde jeugdzorg (jaar 2010).
56
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
5. Sociaal-culturele ontwikkelingen In dit hoofdstuk wordt gekeken naar een aantal sociaal-culturele ontwikkelingen in de stad. Als eerste worden ontwikkelingen in het onderwijs in Lelystad besproken. Vervolgens kijken wij naar de deelname van Lelystedelingen de laatste jaren aan diverse uitingen van ‘Cultuur’. Daarna wordt naar meer informele vormen van participatie gekeken: de sociale contacten tussen inwoners, mede door verenigingsactiviteiten, vrijwilligerswerk en mantelzorg. Het hoofdstuk wordt afgerond met een bespreking van ‘de leefsituatie’ van Lelystedeling in het algemeen, zoals die sinds 2004 wordt gepeild. Bij al deze onderwerpen staat de vraag centraal hoe Lelystedelingen leven en participeren in de stad en samenleving. Kernpunten: Het bereik van de doelgroep voor vroegschoolse educatie (twee en driejarigen) is fors gestegen, van 16% in 2002 naar 79% in 2012. Sinds 2009 is het aantal vier- tot en met elfjarigen met 4% toegenomen. De komende jaren zal de instroom van basisscholen echter afnemen, als gevolg van het afnemen van het aantal geboorten. Van de Lelystadse basisscholen kreeg in 2013 16% het predicaat zwak. Tweederde van de basisscholen in Lelystad is inmiddels een ‘brede’ school. De meeste geslaagden in Lelystad verlaten het voortgezet onderwijs met een VMBO-diploma (65% in 2012). Landelijk is dit 54%. In Lelystad ligt het voortijdig schoolverlaten (vsv) op 4,3%. In gemeenten van vergelijkbare omvang is dit 3,7%. Het aandeel VSV’ers daalt, maar minder snel dan landelijk. Veel Lelystedelingen doen aan kunst. Ruim 70% bezoekt bijvoorbeeld podiumkunsten. Voor deze bezoeken blijven inwoners steeds vaker in Lelystad. Meer dan de helft van de inwoners maakt gebruik van de faciliteiten van de bibliotheek. 26% van de inwoners is ook daadwerkelijk lid. Het aandeel inwoners dat in een sociaal isolement leeft is gestegen naar éénvijfde van de inwoners. In 2006 was dit nog 17%. Het aandeel inwoners dat lid is van een vereniging is 68%. Dit is lager dan in 2010, toen zei 75% van de inwoners lid te zijn van een vereniging. De gemiddelde score op de leefsituatie index in Lelystad was in 2012 ‘100’. Dit houdt in dat de leefsituatie in 2012 gelijk was aan peiljaar 2004, maar minder dan de tussenliggende jaren. Mantelzorgers zijn steeds meer uren aan het verzorgen bij een gelijkblijvende ervaren belasting.
5.1 Onderwijs Investeren is de ontwikkeling van het kind tot volwaardig burger, vanaf het consultatiebureau, de peuterspeelzaal via primair – en voortgezet onderwijs tot uiteindelijk het beroepsonderwijs. Het doel is dat jongeren zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden op een volwaardige plaats in de samenleving. Daartoe is goed onderwijs nodig, waar leerlingen worden gestimuleerd zich te ontwikkelen en te groeien. In deze paragraaf bekijken we de ontwikkelingen in het Lelystadse onderwijs van dichterbij. Hoe is het met het onderwijsniveau gesteld? Wat kunnen we zeggen over de kwaliteit van het Lelystadse reguliere onderwijs? In Nederland zijn kinderen leerplichtig van hun 5 e tot hun 16e jaar.1 Dit houdt in dat alle kinderen die in Nederland wonen verplicht zijn om onderwijs te volgen.2 Daarnaast geldt van 16 jaar tot 18 jaar een kwalificatieplicht.3/4 Voor personen tot 27 jaar geldt een werkleerplicht 5. In deze paragraaf worden deze leeftijdsgroepen in Lelystad grofweg gevolgd, om de deelname aan de oplopende onderwijsniveaus door te lichten.
Hoofdstuk 5 Sociaal-culturele ontwikkelingen
57
Aantal leerlingen op primair onderwijs daalt na stabilisatie Het aantal kinderen op de Lelystadse basisscholen zal de eerstkomende jaren niet veel veranderen. Mede doordat het aantal geboorten in de komende jaren lager zal liggen dan voorheen zal er vanaf 2015 het aantal basisschoolleerlingen dalen van 7.700 naar 7.300 in 2025, zoals in figuur 5.1 is te zien.6
Figuur 5.1. Verwacht totaal aantal leerlingen op de basisscholen in Lelystad
7
Groei zal in de wijk Warande plaatsvinden, terwijl in de meeste wijken een lichte daling ontstaat. De daling is vooral zichtbaar in de wijk Landerijen. De basisgeneratie in deze wijk neemt de komende jaren aanzienlijk af. Van één op de zeven leerlingen op de basisschool kan, op basis van het opleidingsniveau van de ouders, worden verwacht dat zij relatief meer moeite hebben met leren. Hierin is sinds 2009 niets veranderd. 8 In aantallen gaat het om iets meer dan 1.000 basisschoolleerlingen. Ongeveer de helft daarvan heeft het gewicht 0,3 meegekregen. De andere helft het gewicht 1,2. Dit houdt in dat van iets meer dan 500 kinderen de hoogst voltooide opleiding van beide ouders de basisschool is. Daarnaast hebben van iets meer dan 500 basisschoolleerlingen beide ouders maximaal een VMBO-opleiding.
Bereik voor- en vroegschoolse educatie (vve) onder doelgroep flink gestegen Kinderen van twee en drie jaar (peuters), kunnen voordat ze naar de basisschool mogen, naar een peuterspeelzaal. In Lelystad staan in 2013 24 peuterspeelzalen. 9 Een aantal peuterspeelzalen biedt voorschoolse educatie. In 2013 stonden in Lelystad 13 ‘vve’ peuterspeelzalen en 3 ‘vve’-kinderdagverblijven.10 Verder hebben 13 basisscholen een aanbod van vroegschoolse educatie voor vier en vijf jarigen (kleuters). Het aantal locaties met vve is in tien jaar tijd fors uitgebreid, zie tabel 5.1, en ook het bereik is fors verhoogd. PSZ
BO
2002
5
3
2008
9
11
2013 13 Tabel 5.1 Aanbod VVE peuterspeelzalen (psz) en basisscholen (bo) 11
58
13
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Vroeg en voorschoolse educatie is voor een specifieke doelgroep bedoeld. Kinderen komen in aanmerking12 voor vroeg- of voorschoolse educatie wanneer: Het ‘gewicht’ van een kind 0,3 of 1,2 is, gebaseerd op opleidingsniveau van ouders, en/of thuis geen Nederlands gesproken wordt, en/of wanneer een consultatiebureau en/of een leidster van een peuterspeelzaal een taal- en ontwikkelingsachterstand vaststelt Het aantal peuters dat tot de doelgroep van vve-peuters gerekend mag worden was 293 in 2012.13 Het bereik onder de groep peuters is gestegen van 16% in 2002 naar 79% in 2013, zie tabel 5.2. % Peuters
2002
2008
2012
16
61
79
Kleuters 31 55 Tabel 5.2 Bereik van vroeg- en voorschoolse educatie onder doelgroep14
71
De omvang van de doelgroep-kleuters was in 2012 265. Het bereik in 2012 was 188 kleuters. Het bereik is in de periode 2002-2012 toegenomen van 31% naar 71%. Sinds 2011 ligt het jaarlijkse geboortecijfer lager dan 900, aanzienlijk lager dan in de periode 20032010. Komende jaren zal de omvang van de 2 t/m 5 jarigen afnemen. Het is de vraag of de doelgroep evenredig mee krimpt.
Dalend aantal ‘zwakke’ basisscholen In de gemeente Lelystad staan 35 basisscholen voor regulier onderwijs, waarvan twee met een grote dependance in een andere wijk dan de hoofdvestiging. Op 1 oktober 2012 stonden 7.697 kinderen op een reguliere basisschool ingeschreven. In Lelystad 2013 krijgen zes basisscholen het predicaat ‘zwak’ van de onderwijsinspectie. 15/16 Dit is een duidelijke verbetering in kwaliteit in vergelijking met 2010, toen twaalf basisscholen de stempel ‘(zeer) zwak’ waren toegekend.17 Daarnaast staan in Lelystad vijf basisscholen voor speciaal onderwijs. 18 Op deze scholen stonden per 1 oktober 2012 ruim 600 kinderen ingeschreven. Echter, niet alle kinderen die ingeschreven staan op deze scholen wonen ook in Lelystad. Van alle Lelystadse kinderen op de basisschool volgt 3,7% speciaal onderwijs. Dit aandeel is in het begin van de eeuw tot 2008 gedaald naar 3,4% en de afgelopen 4 jaar dus enigszins gestegen. 19 Landelijk gezien volgen 2,7% van de basisschoolleerlingen speciaal onderwijs. Het verschil tussen Lelystad en het landelijk gemiddelde schommelt sinds 2000 al rond de 1%. Wel moet opgemerkt worden dat de dalende trend landelijk doorzet en deze in Lelystad tot stilstand lijkt te zijn gekomen. Er is zelfs sprake van een lichte groei.
Brede scholen Het basisprincipe van een brede school is de volgende: ‘Een brede school is een samenhangend netwerk van toegankelijke en goede voorzieningen voor kinderen, ouders en buurt, met de school als middelpunt. Er is sprake van een structurele samenwerking tussen scholen en één of meerdere instellingen voor kinderopvang, welzijn, zorg, cultuur en sport. Er is een gezamenlijke visie en een doorgaande lijn in de werkwijze. Bovendien is er een organisatorische en financiële verankering in het beleid en de uitvoering van de betrokken organisaties.’20 In Lelystad staan 23 scholen die intensief samenwerken met uiteenlopende sport-, zorg en cultuurorganisaties.21 Het percentage ‘brede scholen’ is in 2013 66%. Eind 2007 was het aantal brede scholen nog 17. Het aantal blijft dus gestaag doorgroeien.
Hoofdstuk 5 Sociaal-culturele ontwikkelingen
59
Nog altijd relatief klein aandeel VWO leerlingen in het voortgezet onderwijs Het aantal leerlingen dat in het schooljaar 2012/2013 op een van de vier scholen voor voortgezet onderwijs in Lelystad zit is 3.943. 22/23 Dit aantal is vrijwel gelijk aan die van het schooljaar 2007/2008. Figuur 5.2 laat zien hoe de leerlingen in Lelystad en Nederland die op het voortgezet onderwijs (vo) zitten verdeeld zijn over de verschillende opleidingsniveaus. 24 Opvallend is dat er in Lelystad op het hoogste vo-niveau (VWO) minder leerlingen zitten dan landelijk het geval is. Ook valt op dat het aandeel leerlingen op een VMBO kader-, of beroepgerichte leerweg is afgenomen ten gunste van het aandeel leerlingen op een VMBO theoretisch gemengde leerweg.
Figuur 5.2 Verdeling leerlingen (vo) naar onderwijssoort in procenten voor 2003/2004, 2007/2008, en 2012/2013 25 Wat opvalt in figuur 5.3 is dat in Lelystad maar weinig leerlingen de middelbare school verlaten met een VWO diploma (14%), in vergelijking met landelijke resultaten (20%). Sinds schooljaar 03/04 is er een structureel verschil van ongeveer 6%-punt per jaar.26 Daarentegen verlaten in Lelystad veel meer leerlingen het laagste niveau van het VMBO met een diploma. De meest recente gegevens hierover zijn afkomstig van het schooljaar 2010-2011.
Figuur 5.3: Verdeling geslaagden naar onderwijsniveau, diverse schooljaren vanaf 2003/2004
60
27
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Lelystad kent over de hele linie een iets lager slagingspercentage per opleidingsniveau dan het landelijke gemiddelde, zie tabel 5.3. De landelijke slagingspercentages zijn de afgelopen jaren wel gedaald. Lelystad loopt hierdoor minder uit de pas met het landelijke beeld. Lelystad
Nederland
VMBO
90%
92%
Havo
84%
87%
VWO
85%
87%
Totaal
88%
Tabel 5.3: Slagingspercentage per opleidingsniveau, schooljaar 2010-2011
90% 28
In Lelystad staan ook enkele scholen voor speciaal voortgezet onderwijs. Wanneer we het over ‘praktijkscholen’ hebben,29 dan zit in Lelystad zo’n 5% van de leerlingen op dit type onderwijs. Landelijk is dit 3%.
Toename Lelystedelingen in het middelbaar beroepsonderwijs In 2011/2012 studeerden er 2.599 Lelystadse studenten aan het middelbaar beroepsonderwijs. 30 Dit is een toename van 13% sinds schooljaar 2008/2009. Helaas is niet te achterhalen hoeveel personen uit Lelystad op HBO- en universitaire instellingen studeren. We weten dus niet of de totale onderwijsparticipatie is toegenomen, of dat slechts sprake is van grotere deelname aan het MBO ten koste van studies op HBO/WO-niveau.
Voorzichtige start hoger beroepsonderwijs in Lelystad In het schooljaar 2007/2008 is voor het eerst een dependance van de Hogeschool Windesheim in Lelystad gestart met twee opleidingen (Retail Academy en Sociaal Pedagogische Hulpverlening) op HBOniveau. In 2012 werd alleen nog de duale opleiding bouwkunde aangeboden, gevolgd door 12 studenten.31 Tot nu toe lukt het niet goed om opleidingen voor hoger onderwijs in Lelystad te krijgen c.q. te houden. Om deze reden is door de gemeente besloten eerst te werken aan de versteviging van niveau 4 op het mbo, op basis waarvan de doorgaande lijn tussen mbo en hbo meer gestalte krijgt. Ook verloopt het traject inzake ontwikkeling hbo daarom via drie tranches.
Aandeel voortijdig schoolverlaters daalt langzaam Voortijdig schoolverlaten (vsv) verwijst, naar de groep jongeren (12 tot 27 jaar) die het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie. Een startkwalificatie is een diploma op Havo, VWO, of niveau 2+ van het MBO. Zoals in hoofdstuk 4 hiervoor is aangetoond, kan voortijdig schoolverlaten een voorbode zijn van werkloosheid en andere uitingen van verlaagde bestaanszekerheid. In Lelystad verlieten in 2011 260 jongeren (4,3%) voortijdig en zonder startkwalificatie hun opleiding. Landelijk verliet in 2011/2012 2,7% van alle leerlingen (ingeschreven op voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs) voortijdig – en dus zonder startkwalificatie - de school.32 Het aandeel vsv neemt landelijk gezien al enige jaren af. In Lelystad lag het voortijdig schoolverlaten in 2011/2012, hoger dan landelijk het geval was. Toch is ook in Lelystad sprake van een dalende trend, zij het langzamer dan landelijk. Gemiddeld verliet in 2010/2011 in vergelijkbare gemeenten 3,7% van de jongeren zonder startkwalificatie de opleiding.
Hoofdstuk 5 Sociaal-culturele ontwikkelingen
61
Figuur 5.4 Aandeel vsv'ers voor Lelystad en Nederland
33
Het uitvalpercentage lijkt grotendeels voor rekening van het MBO te komen. De uitval op de middelbare scholen lag in 2010/2011 veel lager, 1,7% en is meer conform het landelijke beeld. Landelijk was in 2010/2011 op het voortgezet onderwijs sprake van 1,4% voortijdige schoolverlaters.34
5.2 Sport In de nieuwe beleidsnota 2013-2016 is ‘het op peil houden’ van sportparticipatie een speerpunt. Dit is te herleiden naar de uitkomsten van de laatste sportpeiling, gehouden in 2007. Sportdeelname in Lelystad lag toen op 68% van de volwassenen, terwijl landelijk de deelname op 65% werd geschat. 35/36 Sindsdien is geen uitgebreid sportonderzoek onder inwoners van Lelystad gehouden. We weten daarom weinig over hoe sportparticipatie zich in Lelystad de afgelopen vijf jaar ontwikkeld heeft. Landelijk is sportdeelname op hetzelfde niveau gebleven als in 2007.37 Het ligt in de lijn der verwachting dat Lelystad eenzelfde beeld zal hebben. Uitkomsten uit het leefsituatieonderzoek op het domein ‘sport’ ondersteunen deze aanname.
5.3 Cultuur In Lelystad is deelname aan culturele activiteiten voor het laatst in 2011 onderzocht. Dit onderzoek was grotendeels een herhaling van burgerpeilingen in 2007 en 2004. 38 In deze paragraaf wordt de belangstelling voor podiumkunsten, film, feesten, bibliotheek en amateurkunst besproken en komt tevens de waardering voor de Lelystadse voorzieningen aan bod. Figuur 5.5 vormt een korte samenvatting: hieruit blijkt dat de deelname van (volwassen) Lelystedelingen op verschillende ‘culturele’ gebieden in vergelijking met 2004 is toegenomen of gelijk is gebleven.
Figuur 5.5 Cultuurparticipatie van Lelystedelingen, 2004-2007-2011 (in procenten)
62
39
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Meer frequent bezoek aan podiumkunsten In de twaalf maanden voorafgaand aan de cultuurpeiling heeft 71% van de inwoners van Lelystad een of meer podiumkunst(en) bezocht.40 Dit percentage is vrijwel gelijk gebleven aan de schatting uit 2007 (70%). Dit houdt in dat de groep ‘niet-bezoekers’ ook ongeveer even groot is als in 2007. Inwoners die een podiumkunst bezochten deden dit gemiddeld 8 keer in het onderzoek van 2011. In 2007 lag het gemiddelde bezoek op 6 voorstellingen. Er lijkt sprake te zijn van een toename van de bezoekfrequentie. Het podiumbezoek is voor de verschillende leeftijdscategorieën ongeveer even groot. Het verschil in bezoekfrequenties in 2004 tussen de jongste leeftijdsgroep (18-29 jaar) en de oudste leeftijdsgroep (55+ jaar) is in 2011 verdwenen. Tussen 2007 en 2011 zijn geen belangrijke veranderingen in podiumbezoek zichtbaar, zie figuur 5.6. Tussen verschillende bevolkingsgroepen kunnen wel verschillen geconstateerd worden. Niet-westerse allochtonen, mensen met een lage opleiding en/of inkomen bezoeken het minst vaak een podiumkunst. Autochtonen, personen met een hoge opleiding en/of inkomen bezoeken het vaakst podiumkunsten. Het verschil in bezoek tussen hoge en lage inkomens is afgenomen sinds de vorige peiling. Voor de andere groepen is geen belangrijke afname van het verschil te constateren.
Figuur 5.6 Bezoek aan podiumkunst naar herkomst, opleiding en inkomen (%)
41
Meer podiumbezoek in Lelystad Ongeveer 60% van de inwoners die een podiumkunst bezoeken, gaat (ook) in Lelystad naar een voorstelling. In 2007 was dit nog 49%. Dit betekent een belangrijke toename van het ‘Lelystadse’ bezoek.
Figuur 5.7 Aandeel podiumkunstbezoekers dat in Lelystad podia heeft bezocht (%)
Hoofdstuk 5 Sociaal-culturele ontwikkelingen
42
63
Uit figuur 5.7 kan afgelezen worden dat het aandeel jongvolwassenen dat in Lelystad podiumkunsten bezoekt fors is toegenomen in vergelijking met 2007 en 2004. In 2011 bezocht 55% van de 18 t/m 29 jarigen (ook) in Lelystad een podiumkunst, tegen 35% in 2007. Een iets minder spectaculaire groei, maar eveneens aanzienlijk komt voor bij de leeftijdsgroep 30 t/m 39 jarigen. In deze leeftijdsgroep is het podiumbezoek gestegen van 46% in 2007 naar 59% in 2011. In de oudste leeftijdsklassen is het ‘Lelystads bezoek’ ongeveer gelijk gebleven. Het aanbod van podiumkunsten in Lelystad weet een jonger publiek meer te boeien. In Lelystad liggen drie locaties waar gezamenlijk de meeste podiumvoorstellingen gegeven worden. Dit zijn het Agoratheater, CKV de Kubus en Underground.
Agora CKV Kubus
43
2004
2007
2011
28
46
60
17
21
27
8
13
Underground 6 Tabel 5.4 Bezoek locaties podiumkunsten in Lelystad, in % van inwoners
44
Tussen 2007 en 2011 is het bezoek van Lelystedelingen aan de Agora behoorlijk gestegen. In 2011 is het aantal inwoners dat zegt een voorstelling in de Agora bezocht te hebben gestegen naar 60% van de inwoners. Ook het bezoek aan CKV de Kubus en de Underground is in vergelijking met 2007 belangrijk gestegen.
Inwoners gaan minder vaak naar de bioscoop In 2011 kon iets meer dan de helft (53%) van de inwoners gerekend worden tot de ‘filmbezoekers’. Dit aandeel is gelijk aan 2007, maar is lager dan in andere (grote) steden. In bijvoorbeeld Almere was in 2011 het filmbezoek onder volwassenen 77%. Het percentage filmbezoekers dat ‘de film’ in de bioscoop in Lelystad heeft bezocht lag op 64%. Kijken we weer naar Almere dan zien we hier een aandeel van 70%. De frequentie van bioscoopbezoek van Lelystedelingen lijkt gedaald tussen 2007 en 2011. Ging men in 2007 gemiddeld 5 keer per jaar naar de film, in 2011 was dit ongeveer 4 keer per jaar. Sinds januari 2013 is de bioscoop ‘Utopolis’ in Lelystad gesloten. Het Agoratheater is in dit gat gesprongen en biedt filmvoorstellingen aan. Sinds maart 2013 worden in de Agora ook een keer per week filmhuisfilms getoond. Deze films worden, net als in de gesloten bioscoop verzorgd door stichting Filmtheater Lelystad. De meest recente cultuurpeiling dateert uit 2011. Dus het is afwachten of de nieuwe locatie en aanbieder van bioscoopfilms van invloed zal zijn op het filmbezoek van Lelystedelingen.
Meer dan de helft van de inwoners is een festivalbezoeker Jaarlijks worden in Lelystad diverse festivals en evenementen georganiseerd. Aan een aantal van deze evenementen kent de gemeente een subsidie toe in het kader van het cultuurbeleid. Alle festivals 45 krijgen van bezoekers een voldoende. Het Stadshartfestival trekt de meeste inwoners (23%), maar Uitgast en Sunsation worden door de bezoekers (met een rapportcijfer 7,9) het hoogst gewaardeerd. Iets meer dan de helft van de Lelystedelingen wordt gerekend tot festivalbezoeker (52%). Dit percentage is iets lager dan in 2007, toen lag het percentage festivalbezoekers op 58%.
Eén op de twee volwassenen beoefent een amateurkunst In 2011 is een lichte stijging van het aandeel amateurkunstenaars 46 te bespeuren. Ongeveer één op de twee volwassenen (49%) doet aan één van de gemeten vormen van amateurkunst. De meeste vormen van amateurkunst worden door een ongeveer even groot aandeel personen beoefend als in 2007. Fotografie en zingen zijn positieve uitzonderingen. Hier is de deelname significant gestegen sinds 2007.
64
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Nieuwe bibliotheek wordt vrij intensief gebruikt In september 2009 is de bibliotheek in Lelystad verhuisd naar een geheel nieuwe locatie. De resultaten uit de burgerpeiling in 2011 zijn volledig gebaseerd op de ervaringen van respondenten in de ‘nieuwe bibliotheek’. Van de inwoners zegt 52% gebruik gemaakt te hebben van de bibliotheek. In 2007 was dit 45%. Sinds de laatste meting is het gebruik van de bibliotheek door inwoners belangrijk toegenomen. Gemiddeld gebruikt een Lelystedeling de bibliotheek 15,5 keer per jaar. In 2007 was dit 13 keer. Dat iets meer dan de helft van de inwoners gebruik maakt van de bibliotheek zegt niets over hoeveel leden de bibliotheek heeft. In Lelystad was in 2010 26% van de inwoners lid van de bibliotheek. 47 De meeste bibliotheken in Nederland hebben te maken met een teruglopend aantal leden, terwijl het gebruik van de bibliotheek door inwoners juist toeneemt.48
Meerderheid is tevreden met culturele voorzieningen In 2011 zei 57% van de inwoners (zeer) tevreden te zijn met het aanbod van culturele voorzieningen in Lelystad. Voor de derde opeenvolgende keer zijn inwoners tevredener geworden. In 2007 gaf 49% aan tevreden te zijn en in 2004 40%. Een ruime meerderheid van de inwoners (82%) mist geen culturele voorzieningen in Lelystad. Voorzieningen die het vaakst gemist worden zijn klassieke concerten. Gevarieerde uitgaansgelegenheid voor diverse leeftijdsgroepen wordt het vaakst genoemd als voorziening die onvoldoende aanwezig is in Lelystad. Men zou graag live muziek in deze gelegenheden horen.
5.4 Sociaal verkeer Contacten Sociale participatie in de vrije tijd komt tot uitdrukking in diverse informele sociale contacten. ‘Meedoen’ in de vrije tijd betekent ook andere mensen ontmoeten. Over het algemeen besteden Nederlanders het afgelopen decennium minder tijd aan sociale contacten met derden. 49 Uit landelijke onderzoeksgegevens blijkt dat een kleinere groep uit de bevolking van 15 jaar en ouder wekelijks contact heeft met buren. Wekelijks contact met familie en vrienden blijft ongeveer op hetzelfde peil. Ditzelfde beeld zien we in Lelystad. Wel is de groep die wekelijks contact heeft met vrienden, buren of familieleden in Lelystad elke keer net iets groter dan het landelijk gemiddelde. Uit figuur 5.8 kan onder meer worden geconcludeerd dat het contact met buren het laagst is en sinds 2006 afgenomen is, terwijl wekelijks contact met familie hoog blijft.
Figuur 5.8 Wekelijks contact met buren, vrienden en familie in (in procenten) 50
Hoofdstuk 5 Sociaal-culturele ontwikkelingen
65
Toename inwoners die zich in sociale isolement bevinden Figuur 5.9 levert een beeld van hoe inwoners hun sociale contacten waarderen. De verschillen tussen Lelystad en Nederland waren in 2010 niet opvallend. Een overgrote meerderheid van de mensen was tevreden over de sociale contacten. Tussen 2010 en 2012 is in Lelystad de waardering voor de sociale contacten wel afgenomen.
Figuur 5.9 Lelystedelingen van 18 jaar en ouder die positief antwoorden op stellingen omtrent hun sociaal netwerk 51 Bij stellingen met een asterisk is het aandeel weergegeven dat de stelling ontkennend heeft beantwoord. Een hoger score is hierdoor in alle gevallen positiever dan een lagere Op basis van deze stellingen is een schaalscore gemaakt welke aangeeft of iemand sociaal geïsoleerd is of niet.52 Sinds 2006 is het aandeel inwoners dat in een sociaal isolement leeft toegenomen van 17% naar 21%. Mensen die een laag inkomen hebben leven vaker in een isolement (33%), dan mensen met een hoog inkomen (14%). Onder een aantal groepen is, sinds 2006, het aandeel dat een geïsoleerd bestaan leidt aanzienlijk sterker toegenomen dan het stedelijke gemiddelde. Het gaat dan om westers allochtonen, eenoudergezinnen en 30 tot 39 jarigen. Onder 18-29 jarigen is nagenoeg geen verandering opgetreden en onder niet westers allochtonen is het aandeel geïsoleerden zelfs aanzienlijk lager dan in 2006 (zie figuur 5.10).
Figuur 5.10 Aandeel sociaal geïsoleerden naar herkomst en type huishouden, in procenten
66
53
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Onder Lelystedelingen van 65 jaar en ouder zien we een iets ander beeld. Zij zijn bezig aan een inhaalslag. Deze leeftijdsgroep zei in vorige onderzoeken in het algemeen zich veel vaker eenzaam te voelen dan de gemiddelde Lelystedeling. In 2006 zei 17% van de Lelystedelingen eenzaam te zijn, tegen 28% van de 65-plussers. In 2012 is dit respectievelijk 21% en 23%.54 Gemiddeld ervaren meer Lelystedelingen eenzaamheid de laatste jaren, maar onder senioren is de eenzaamheid juist afgenomen.
Participatie in verenigingsleven neemt af Lelystedelingen zijn tot aan 2010 actiever dan de Nederlandse bevolking. In 2012 is echter een substantieel kleiner deel van de, voornamelijk autochtone, Lelystadse bevolking lid van een vereniging (zie figuur 5.11). Of deze daling ook landelijk heeft plaatsgevonden is op dit moment nog niet bekend. 55 Ongeveer 68% van de volwassen Lelystedelingen is lid van een vereniging. Dit percentage ligt een behoorlijk stuk lager onder allochtonen, zie figuur 5.7. Vooral Turken en Marokkanen zijn slecht vertegenwoordigd in het verenigingsleven.56
Figuur 5.11 Aandeel inwoners dat lid is van een vereniging naar herkomst (in procenten)
57
Participatie niet-westerse allochtonen blijft achter In 2006 is uitgebreid onderzocht hoe Lelystedelingen van uiteenlopende herkomst ‘samen leven’. Dit onderzoek is in 2010 herhaald. Met deze peilingen kan een nauwkeuriger beeld worden geschetst over de contacten tussen herkomstgroepen en hun deelname in verschillende domeinen van participatie. In figuur 5.12 staat in het kort weergegeven hoe er door de diverse herkomstgroepen wordt deelgenomen aan drie onderscheiden participatiedomeinen en wat de verschillen zijn met 2006. 90%
Arbeidsparticipant (2006)
80% 70%
Arbeidsparticipant (2010)
60% 50% 40%
Contactparticipant (2006)
30% 20%
Contactparticipant (2010)
10% 0%
Maatschappelijk participant (2010) Geen participant (2010)
Figuur 5.12 Participatie in een drietal domeinen naar gebied van herkomst, 2006 en 2010 (in %) Hoofdstuk 5 Sociaal-culturele ontwikkelingen
58
67
Arbeidsparticipanten’ zijn inwoners die minimaal 12uur/week betaald werk verrichten. Zoals reeds in §4.2 is getoond voor bruto arbeidsparticipatie, ligt het aandeel allochtonen dat ‘voltijds’ in de arbeidsmarkt actief is telkens onder de participatie van autochtonen. Wel gaat het in 2010 over het algemeen genomen beter met de arbeidsdeelname in Lelystad dan in 2006. De uitzondering hierop zijn Turkse Lelystedelingen die tegen de trend in Lelystad en de landelijke trend in juist minder vaak voltijds werken. Het domein ‘maatschappelijk participatie’ kan in drie subdomeinen onderscheiden worden: 1) deelname aan sport- of culturele activiteiten 2) actief in het verenigingsleven en 3) het verrichten van vrijwilligerswerk (inclusief mantelzorg). Een ‘maatschappelijk participant’ is op minstens twee van deze drie subdomeinen actief. Niet-westerse allochtonen zijn in 2010 opmerkelijk minder vaak dan autochtonen en westerse allochtonen als maatschappelijk actief aan te merken.59 ‘Contactparticipanten’ hebben frequente contacten zowel met vrienden als buren. Onder de nietwesterse allochtonen is sprake van een stijging van het aantal contactparticipanten. Voornamelijk Antillianen, maar ook Turken hebben vaker met zowel vrienden als buren contact dan in 2006. Tegelijkertijd is het aandeel Antillianen dat zelden of nooit contact heeft met vrienden ook toegenomen. Ondanks de soms negatieve veranderingen op de domeinen, is het aantal mensen dat op geen van de drie domeinen actief is, gelijk gebleven. Wel is er nog een wereld te winnen, vooral voor niet-westerse allochtonen, op alle drie de domeinen.
5.5 Vrijwilligerswerk Geen toename van vrijwilligers in Lelystad Informele contacten, alsmede actieve deelname in sport-, culturele- of verenigingsactiviteiten vertegenwoordigen betrekkelijk passieve vormen van maatschappelijke betrokkenheid. Vrijwilligerswerk en mantelzorg zijn minder vrijblijvend dan louter ’mee doen’. Het gaat dan om een persoonlijke inzet waarmee tijd en energie gemoeid is. Volgens onderzoek van het SCP is er in Nederland sinds 2000 eerder sprake van stagnatie en afname van het aantal vrijwilligers dan van een toename.60 Landelijk gezien doet 47% aan vrijwilligerswerk.61 In Lelystad ligt dit percentage in 2012 op 45%. Dit verschil is zo klein, dat niet over een belangrijke afwijking gesproken kan worden. Wel is in Lelystad vermoedelijke sprake van een daling in het aandeel vrijwilligers, want in 2010 werd nog het aandeel op 49% geschat.62 Welke groepen Lelystedelingen verrichten relatief veel of weinig vrijwilligerswerk? Jongvolwassenen (18-29 jaar) doen het minste aan vrijwilligerswerk (34%), vergeleken met andere leeftijdsgroepen. Het percentage vrijwilligerswerk ligt hoog onder gepensioneerden en huisvrouwen. Verder blijkt het opleidingsniveau van belang: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe eerder men zegt actief te zijn als vrijwilliger. Dit is een landelijk fenomeen evenals het feit dat jongeren hieraan minder tijd besteden en mensen zonder betaalde baan meer.63 Dat in Nederland het vrijwilligerswerk steeds meer onder druk komt te staan is niet vreemd. Uit tijdsbestedingonderzoeken blijkt dat het aantal uren ‘vrije tijd’ af is genomen.64 Dit geldt sterk voor vrouwen. Hun arbeidsparticipatie is de afgelopen jaren toegenomen en de beschikbare vrije tijd dus afgenomen. Deze trend zal in de toekomst waarschijnlijk nog verder doorzetten. Daarnaast speelt ook de manier waarop de (landelijke) overheid het sociale domein benaderd een rol. Er wordt steeds vaker een beroep gedaan op de eigen kracht van burgers, waardoor ook de vraag naar en -dus de druk op- vrijwilligerswerk groter wordt.65
68
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
5.6 Mantelzorg Mantelzorgers besteden steeds meer uren per week aan zorg Terwijl steeds meer mensen structureel minder tijd beschikbaar hebben, vraagt de overheid met de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, een grotere (vrijwillige) bijdrage van de bevolking aan de samenleving. Onder meer door het verlenen van mantelzorg. Met mantelzorg wordt de zorg bedoeld die men geeft aan een bekende zoals partner, ouders, kinderen, buren of vrienden als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. In 2012 geeft 25% van de inwoners van 18 jaar en ouder aan mantelzorg te verlenen. Het zijn vooral 55-plussers, vrouwen en inwoners zonder een betaalde baan.66 Het geven van mantelzorg kan gepaard gaan met het gevoel hierdoor belast te zijn. Hoe meer uren iemand zorg verleent, hoe groter de kans dat hij of zij zich overbelast voelt. Het aantal uren dat er zorg verleend wordt is tussen 2006 en 2012 van gemiddeld 9 per week naar gemiddeld 12 per week gestegen. Zoals uit figuur 5.13 kan worden opgemaakt, is de ervaren belasting sinds 2006 echter nauwelijks toegenomen. Het lijkt er dus op dat er sprake is van een toenemende belastbaarheid onder mantelzorgers. Ondanks de toegenomen belastbaarheid van mantelzorgers is er wel een mogelijk knelpunt aan te wijzen. Onder de mensen waarbij de belasting hoog is, is het aantal uur dat zij zorg verlenen sterker toegenomen dan onder de groepen waarbij de belasting minder hoog is. Het risico bestaat dat deze mantelzorgers op andere maatschappelijke velden minder kunnen participeren. Vanwege de bezuinigingen op het persoonsgebonden budget is de verwachting dat de druk op informele mantelzorgers nog verder toe zal nemen.67 Ook de toenemende vergrijzing zal bijdragen aan het vergroten van de vraag naar zorg door naasten. Het merendeel van de mantelzorgers zorgt voor een ouder(s) of schoonouder(s). Daarnaast wordt er ook relatief vaak gezorgd voor iemand uit het eigen gezin en voor een vriend(in) of kennis.
Figuur 5.13 Aandeel mantelzorgers, naar mate van belasting, in 2006, 2008 en 2012 68
Lelystad vergrijst en het aantal (en aandeel) senioren zal in de komende jaren explosief groeien. Begin 2013 woonden in Lelystad circa 10.000 65+, waarvan 3.300 75+. In de bevolkingsprognose (2012) wordt verwacht dat in 2025 15.500 inwoners 65 jaar of ouder zijn, waarvan 6.500 75+. 69 Onder de noemer ‘ouderdom komt met gebreken’, wordt verwacht dat senioren en dan vooral de ‘dubbel grijze’ Hoofdstuk 5 Sociaal-culturele ontwikkelingen
69
senioren van 75+, meer zorg nodig hebben. In de zorg heeft de politiek (landelijk) inmiddels wijzigingen doorgevoerd om deze voor ‘iedereen betaalbaar’ te houden. Voor gemeenten betekent dit bijvoorbeeld dat zij in 2015 verantwoordelijk worden voor de uitvoering van de AWBZ. Verder worden mensen bijvoorbeeld gestimuleerd om langer zelfstandig te wonen (extramuralisering van zorg). Mensen moeten zelfredzamer worden. Wanneer mensen hulp nodig hebben zal een beroep gedaan moeten worden op ‘informele zorg’ van familie en vrienden, oftewel mantelzorgers moeten inspringen.
5.7 Leefsituatie In dit hoofdstuk zijn diverse ontwikkelingen op sociaal en cultureel gebied beschreven en is getracht inzicht te geven hoe Lelystedelingen leven en participeren in de stad. In 2004 heeft Onderzoek & Statistiek het instrument ‘leefsituatieindex’ geïntroduceerd, om aan te geven hoe Lelystad - of beter gezegd: de Lelystedelingen – het in sociaal opzicht doen door de tijd heen en vergeleken met landelijke ontwikkelingen. In deze paragraaf wordt dit instrument beschreven, want het vat beknopt samen hoe het welzijn van diverse bevolkingsgroepen in de stad de laatste jaren heeft ontwikkeld. De leefsituatieindex geeft in één cijfer de gemiddelde leefsituatie van de bevolking weer. Deze index wordt al sinds 1974 gebruikt door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) voor geheel Nederland De afzonderlijke enquêtescores op de onderdelen ‘wonen’, ‘gezondheid’, ‘sociale participatie’, ‘vrijetijdsactiviteiten’, ‘sport’, ‘mobiliteit’, ‘consumptiegoederen’ en ‘vakantie’ vormen tezamen de leefsituatie-index. Er kan vervolgens op twee manieren naar de resultaten gekeken worden: - Hoe is het in twee jaar tijd binnen Lelystad gegaan? (index 1) - Hoe doet Lelystad het in vergelijking met heel Nederland? (index 2)
De leefsituatie van Lelystedelingen scoort in 2012 gelijk aan 2004 Om trends in Lelystad te volgen is de gemiddelde leefsituatiescore van Lelystad in 2004 op 100 gesteld.70 Tussen 2004 en 2010 steeg de score op de index steeds iets. Om in 2012 weer naar 100 te zakken. Dit houdt in dat de gemiddelde leefsituatie weer gelijk is aan 2004, zie figuur 5.14. Waren de effecten van de economische crisis in 2010 nog niet zichtbaar in de index, in 2012 is dit inmiddels wel het geval.
Figuur 5.14 Indexscores van diverse groepen en gemiddeld 2004 t/m 2012 71 Behalve een Lelystads gemiddelde kan er ook voor diverse bevolkingsgroepen een leefsituatiescore berekend worden. In figuur 5.14 staan daarom ook scores vermeld van enkele groepen. Het blijkt dat de daling niet onder alle onderscheiden bevolkingsgroepen zichtbaar is. Allochtonen en eenoudergezinnen scoren onder de waarde in 2004, terwijl huishoudens met kinderen en alleenstaanden iets hoger scoren. 70
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Grootste uitschieter is de groep 55-plussers die, de crisis ten spijt, vier punten op de index zijn gestegen sinds 2004. De score op de leefsituatieindex verschilt behoorlijk tussen de (deel)wijken. Deelwijken die voor het grootste deel in de jaren ’80 gebouwd zijn, scoren veel lager (gemiddeld 96) op de index dan (deel)wijken opgeleverd vanaf begin deze eeuw (108). De deelwijken gebouwd in de jaren ’70 hebben een gemiddelde indexscore van 100. Het verschil tussen jaren ’70 deelwijken is echter groot. Kennen deelwijken een groot aandeel goedkope woningen, dan ligt de score in de buurt van de jaren ’80 wijken. Deelwijken uit de jaren ’70 met huizen met gemiddeld een hogere WOZwaarde, liggen qua score in de buurt van de nieuwste deelwijken. In figuur 5.15 staat de gemiddelde score per stadswijk afgebeeld (elke stadswijk bestaat uit twee deelwijken). Te zien valt dat door nagenoeg de gehele stad een stijging van de score op de leefsituatie te zien is tussen 2004 en 2010. Deze stijging wordt, eveneens door nagenoeg de gehele stad, gevolgd door een terugval in 2012.
Figuur 5.15 Gemiddelde leefsituatiescores naar stadswijk, 2004 t/m 2012 72
Lelystad in landelijk opzicht op de leefsituatieindex Er kan ook worden bekeken hoe Lelystad het doet ten opzichte van Nederland als geheel. Daarbij wordt gebruik gemaakt van gegevens van het SCP. Via een omrekenformule, verzorgd door het SCP kan de Lelystadse score omgerekend worden naar de landelijke index. Hiervoor beperken wij ons tot gegevens tot en met 2010, want de landelijke bevindingen voor 2012 zijn nog niet beschikbaar. Lelystad scoorde in 2010 een gemiddelde waarde van 107 op de landelijke index. Dit was voor het eerst niet beter dan de landelijke score (ook 107 in 2010). In de voorgaande jaren had Lelystad altijd een iets betere leefsituatie dan het landelijke gemiddelde, zie figuur 5.16.
Hoofdstuk 5 Sociaal-culturele ontwikkelingen
71
Figuur 5.16 Gemiddelde leefsituatiescores Lelystad en Nederland 73 Het is nog afwachten hoe de leefsituatie in 2012 zich tot de landelijke uitkomsten verhoudt. In Lelystad is de leefsituatie verminderd, maar is deze daling gelijk aan landelijk? Of is de leefsituatie in Lelystad meer of juist minder verslechterd? Waarschijnlijk worden landelijke cijfers eind 2013 bekend.
Eindnoten hoofdstuk 5 1
Wanneer leerlingen halverwege een schooljaar 16 worden, worden zij geacht dat leerjaar af te maken. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/leerplicht/leerplicht-en-kwalificatieplicht 3 Onderzocht wordt of de kwalificatieplicht verhoogd kan worden naar 23 jaar (juni 2012). Hierover is (nog) geen formeel besluit genomen. 4 Een startkwalificatie is een havodiploma, vwo-diploma of een mbo-diploma op niveau 2 of hoger. 5 Personen tussen 18 en 27 zonder startkwalificatie die niet werken en geen opleiding volgen hebben geen recht op een (bijstands)uitkering, maar een werkleerplicht. Jongeren melden zich vrijwillig voor een voorziening bij de gemeente; er bestaat geen meldplicht. Omdat de gemeente hierop geen controlerende of handhavende rol heeft, is er geringe zicht op deze groep jongeren en kunnen we in dit hoofdstuk op hun participatie niet inzoomen. 6 Gemeente Lelystad, Leerlingenprognose 2013-2028 7 Gemeente Lelystad, Leerlingenprognose 2013-2028 8 Er wordt gekozen om niet verder terug te gaan dan 2009, omdat in dat jaar een nieuwe gewichtverdeling is ingesteld. Vergelijkingen met eerdere jaren gaan daardoor mogelijk niet op. 9 http://www.lelystad.nl/nl/Gemeente/Wonen_en_leven/Wonen_en_leven-Zorg_en_welzijn/Peuterspeelzalen.html en http://www.skl-kinderopvang.nl/vestigingen/overzicht_vestigingen , sites bezocht op 28 maart 2013 10 Bron: Beleid gemeente Lelystad. De vve-kinderdagverblijven zijn een pilot. Deze loopt tot 31 december 2013. 11 Gemeente Lelystad, Beleid 12 Bron: Prestatieafspraken VVE 2013-2013 13 De doelgroepkleuters is gebaseerd op het aantal ‘gewichtenkinderen’. Van alle schoolgaande vier- en vijfjarigen heeft 14% een ‘gewicht van 0,3 of 1,2’ en is daarmee doelgroep. Voor twee- en driejarigen is ervan uit gegaan dat eveneens 14% doelgroep is. 14 Bron: gemeente Lelystad, Beleid. Cijfers per 1 oktober. 15 De onderwijsinspectie beoordeeld de twee dependances als zelfstandige eenheden. 16 http://toezichtkaart.owinsp.nl/schoolwijzer, site bezocht 3 mei 2013 17 Conceptrapport ‘De onderwijsmonitor Lelystad’ 2011, Babeliowsky 18 De Vogelveste, De Watergeus, Herman Bekius. Verder zitten op de Zevenster en de Anger ook basisschoolleerlingen. 19 CBS Statline. 20 http://www.bredeschool.nl/artikelen/begrippenlijst.html 21 http://www.welzijnlelystad.nl/projecten/brede_school (2013) 22 Onder het bestuur SVOL vallen: De Arcus, De Rietlanden en Scholengemeenschap Lelystad. Daarnaast staat in Lelystad een nevenvestiging van Het Groenhorstcollege. 23 http://www.duo.nl/organisatie/open_onderwijsdata/databestanden/vo/leerlingen/Leerlingen/vo_leerlingen1.asp 24 De cijfers zijn alleen voor algemeen voortgezet onderwijs. De leerlingaantallen voor speciaal voortgezet onderwijs (svo) zijn buiten beschouwing gelaten. 2
25 26
Bron: duo/cfi DUO/CFI 2012, bewerking O&S
72
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
27
CBS Statline CBS, Statline 29 In Lelystad staat praktijkschool ‘de Steiger’. 30 DUO/CFI 2012 MBO niveau 2, 3 en 4 31 www.studiekeuze123.nl opleidingen aan Windesheim, locatie Lelystad 32 Ministerie van OC&W, CFI feiten en cijfers http://www.cfi.nl/public/websitecfi/ 33 http://www.aanvalopschooluitval.nl/userfiles/file/2012/VSV-Atlas%20convenantjaar%202010-11.pdf 34 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; Vsv- atlas 2010-2011 35 Sportpeiling, O&S, gemeente Lelystad, oktober 2007. 36 De NOC*NSF heeft in 2002 en 2005 onder de Nederlandse bevolking van 6 jaar en ouder de Peiling Sportbeoefening laten uitvoeren. De RSO-vragenlijst is gehanteerd. Het Mulier Instituut heeft een aanvullende analyse van deze peiling verricht bij de groep 18-70 jaar om gemeentelijke en landelijke sportonderzoeken onderling te kunnen vergelijken. 37 Factsheet SCP, 2012 Ontwikkeling van sportparticipatie, verenigingslidmaatschap en vrijwilligerswerk in de sport na 2007 38 Onderzoek & Statistiek, gemeente Lelystad, september 2004, oktober/november 2007 en juni 2011. 39 Bron: Onderzoek & Statistiek, gemeente Lelystad, september 2004, oktober/november 2007 en juni 2011. 40 RCO-definitie van culturele voorstelling: concert pop/wereldmuziek, cabaret of kleinkunst, musical, toneel, concert klassieke muziek, jazz-/blues, ballet/dans, dance/houseparty, opera/operette, koor, harmonie/ fanfare/brassband, literaire bijeenkomst, lezing over kunst/kunstgeschiedenis. 28
41
Bron: Onderzoek & Statistiek, gemeente Lelystad, september 2004, oktober/november 2007 en juni 2011.
42
Bron: Onderzoek & Statistiek, gemeente Lelystad, september 2004, oktober/november 2007 en juni 2011. Het werkelijke aandeel bezoekers ligt lager. In 2011 is voor het eerst gevraagd of het bezoek te maken had met deelnemen aan een activiteit of alleen voor het ophalen van iemand. Deze cijfers zijn echter voor eerder jaren niet bekend. 44 Bron: Onderzoek en statistiek. Percentages tellen niet per se op tot 100, omdat het aandeel van de gehele bevolking dat een podium bezoekt is aangegeven 45 Het gaat om: Mess festival, Op jacht naar geluk (Warande), Dag van de Architectuur of architectuurcafés, Nationaal Film Festival Scholieren,‘Stadsmuseum’ aan de kust, Atelierroute, Dancetour, LelystArt, Uitgast, Sunsation, Bevrijdingsfestival Lelystad, Stadshartfestival (vroeger: Pleinfestival), Sea Bottom Jazz Festival, Open monumentendag 46 Amateurkunstenaars zijn beoefenaars van de volgende kunstzinnige activiteiten: toneel, mime; (volks)dans, (jazz)ballet; muziek maken op de computer; verhalen/gedichten schrijven; beeldhouwen, boetseren, pottenbakken, sieraden maken; websites ontwerpen; werken met textiel; muziekinstrument bespelen; zingen; fotografie/film/video tekenen, schilderen, grafisch werk 47 Jaarverslag Flevomeer 2010, ledenaantal 2010 19.387 48 http://www.leesmonitor.nu/page/10001/bibliotheekcijfers 49 Sociaal en Cultureel Planbureau, De Sociale Staat van Nederland, 2011, p.185-189. 50 Onderzoek en Statistiek, gemeente Lelystad, Leefsituatieonderzoek 2004, 2008 en 2012, Enquête Samen Leven 2006. 43
51
Onderzoek en Statistiek, gemeente Lelystad najaar 2004, 2006, 2008, 2010 en 2012. De schaal loopt van 6 tot 18 punten. Een lagere score geeft aan dat iemand meer geïsoleerd is. Iemand met een score lager dan 14 punten wordt gezien als sociaal geïsoleerd. 52
53
Bij stellingen met een asterisks is het aandeel weergegeven dat de stellingen ontkennen heeft geantwoord. Onderzoek en
Statistiek, gemeente Lelystad, najaar 2006, 2008, 2010 en 2012. 54 Onderzoek en Statistiek, gemeente Lelystad, Leefsituatieonderzoek 2012 55 Resultaten uit het landelijke leefsituatieonderzoek zijn in de loop van 2013 te verwachten 56 Onderzoek en Statistiek, gemeente Lelystad, Enquête Samen Leven 2006 en 2010. 57 Bron Onderzoek en Statistiek, gemeente Lelystad, najaar 2004, 2006, 2008, 2010 en 2012. 58 Onderzoek en Statistiek, gemeente Lelystad, Enquête Samen Leven 2006 en 2010. 59 Bij de peiling in 2006 zijn de subdomeinen ‘sport/cultuur’ en ‘vrijwilligerswerk/mantelzorg’ niet onderzocht. Hierdoor kan voor ‘maatschappelijke participatie’ alleen ontwikkelingen op het subdomein ‘verenigingsleven’ gevolgd worden, zoals in de subparagraaf hiervoor is besproken. 60 Sociaal en Cultureel Planbureau, De Sociale Staat van Nederland, 2007, p.201-202. 61 SCP, De sociale staat van Nederland 2011, tabel 8.8 p196 62 Vrijwilligerswerk wordt in even jaren geschat door middel van de burgerpeiling ‘Leefsituatie’ van O&S. 63 Sociaal en Cultureel Planbureau, De Sociale Staat van Nederland, 2011. 64 Van den Broek en Breedveld, 2006, in: Sociaal en Cultureel Planbureau, De Sociale Staat van Nederland, 2007, p.191. 65 De Boer et al, 2010 in: Sociaal en cultureel Planbureau, De Sociale Staat van Nederland, 2011 p.95 66 Onderzoek & Statistiek, gemeente Lelystad, Leefsituatie en WMO 2012 67 De Boer et al, 2010 in: Sociaal en cultureel Planbureau, De Sociale Staat van Nederland, 2011 p.95 68 Onderzoek & Statistiek, burgerpeiling ‘Leefsituatie’ in oneven jaren. 69 Bevolkingsprognose 2012-2028, gemeente Lelystad 70 Voor meer informatie over het bereken van de leefsituatieindex zie: SCP (2007) De sociale staat van Nederland en O&S (2012) Leefsituatieindex
Hoofdstuk 5 Sociaal-culturele ontwikkelingen
73
71
Bron, Onderzoek en Statistiek, gemeente Lelystad najaar 2004, 2006, 2008 2010 en 2012. Onderzoek & Statistiek, burgerpeiling ‘Leefsituatie’ in oneven jaren. 73 Bron, Onderzoek en Statistiek, gemeente Lelystad en Sociaal en Cultureel Planbureau, najaar 2004, 2006, 2008 en 2010. 72
74
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
6. Wijkontwikkelingen In dit hoofdstuk wordt als eerste stil gestaan bij de woningen die in Lelystad staan. Wat voor type huizen zijn in Lelystad gebouwd en welke veranderingen zijn zichtbaar in de woningvoorraad? Daarna wordt ingezoomd op de verschillende wijken van Lelystad. Centraal staan de veranderingen die de afgelopen jaren plaats hebben gevonden. Die veranderingen worden in een viertal thema’s ondergebracht. Zowel fysieke aspecten als sociale aspecten komen aan bod. Tot slot wordt nog verder ingezoomd naar de meningen van inwoners over veranderingen in de directe woonomgeving. Hoe vinden zij zelf dat hun buurt zich ontwikkeld heeft? En wat verwachten zij voor de toekomst? Kernpunten: In Lelystad stonden per 2013 31.656 woningen. Sinds 2000 is de woningvoorraad met bijna 6.000 huizen gegroeid. Maar, in 2012 is het aantal opleveringen tot een historische laagtepunt gedaald (130 woningen). Begin van deze eeuw werden jaarlijks tussen 650 en 950 woningen opgeleverd. Het aandeel onbewoonde woningen lag in 2012 op 3,1%. Dit is vrijwel gelijk aan het ‘gezonde’ percentage van 3%, de frictieleegstand. De leegstand in de vrije sector (koop en huur) ligt op 3,5%. Vooral huurwoningen in de vrije sector kende in 2013 met 14% een hoge leegstandspercentage. De woningvoorraad is de afgelopen jaren diverser geworden. Er zijn meer appartementen, 2^1kap en vrijstaande woningen gebouwd. Het aandeel rijtjeswoningen is geslonken van 73% in 1999 naar 66% in 2012. De gemiddelde actieve wachttijd voor een huurwoning van Centrada is sinds 2008 met vijf maanden toegenomen. Voor huishoudens met kinderen is de stijging met negen maanden het hoogst. Voor mensen met een leeftijd van 70+ is de gemiddelde wachttijd met zes maanden afgenomen. Volgens de meetmethodiek van de O&S Wijkmonitor hebben tussen 2009 en 2011 alle acht stadswijken vooruitgang geboekt. De Kustwijk is het meeste en Havendiep het minste verbeterd. Wanneer alle persoonlijke capaciteiten van wijkbewoners – leeftijd, gezondheid, opleiding, inkomen – op een rij worden gezet, is alleen in de Zuiderzeewijk sprake van een lichte verbetering sinds 2009. Over het geheel genomen zijn persoonlijke potenties gedaald met uitzondering van aspecten binnen het domein opleiding. Op het thema ‘leefomgeving’ -huisvesting, voorzieningen, leefbaarheid, veiligheid en fysiek- scoren alle westelijke wijken bovengemiddeld en alle oostelijke wijken onder het gemiddelde. De meeste vooruitgang is sinds 2009 in het noordwestelijke stadsdeel (Kustwijk en Schepenwijk) te vinden, terwijl de Waterwijk duidelijk achteruit gaat. Op het gebied van ‘participatie’ -arbeid-, sociaal-culturele, en maatschappelijke deelname- zijn vooral bewoners van de Kustwijk en Lelystad-Haven actiever geworden en die van de Zuiderzeewijk veel minder. De maatschappelijke inzet is in vele wijken groter geworden, maar in enkele (met name Waterwijk) juist niet. Tussen 2010 en 2012 is met uitzondering van de Atolwijk een versterking van de ‘sociale binding’ gesignaleerd. Het meest in de Kustwijk en Waterwijk. Ondanks alle (bovenvermelde) signalen dat de woonwijken zich de afgelopen jaren positief ontwikkelen, vindt een groeiend aandeel van bewoners dat hun eigen buurt juist achteruit is gegaan. Alleen in de Zuiderzeewijk zijn nog altijd meer inwoners die een vooruitgaan beleven dan inwoners die een achteruitgaan ervaren. Bewoners zijn ook in hun verwachtingen over de toekomst van hun buurt pessimistischer geworden.
Hoofdstuk 6 Wijkontwikkelingen
75
6.1 Wonen in Lelystad Lelystad overwegend een groene woonstad Lelystad is een gemeente met veel ‘blauw’ en ‘groen’. Een groot deel van de gemeente is wateroppervlak (67%) of buitengebied met landbouw en bossen (29%). Het stedelijk gebied van Lelystad bedraagt slechts 4% van het totale gemeente oppervlak. Binnen het stedelijk gebied is ook veel ruimte voor ‘groen’. In de woonwijken is veel ruimte voor parken en borders met planten en bomen. Dit resulteert erin dat 58% van het stedelijk gebied te typeren valt als ‘groen’. 1
De woningvoorraad groeit gestaag De woningvoorraad is gestaag gegroeid het afgelopen decennium. Van 26.600 woningen begin 2000 naar 31.656 woningen begin 2013. In 2009 zijn er ruim 500 woningen bijgebouwd, 2% van de woningvoorraad. Lelystad stond toen qua bouwproductie in de top 5 van de ruim 40 gemeenten van vergelijkbare omvang.2 Sinds 2009 neemt de jaarlijkse productie fors af (zie figuur 6.1) tot een historisch dieptepunt in 2012 met slechts een oplevering van 130 woningen. Door de gemeente wordt verwacht dat de komende twee decennia, onder andere door de ontwikkeling van de nieuwe wijk Warande, de woningvoorraad zal blijven toenemen tot zo’n 37.500 in 2030. 3 Momenteel bestaat de woningvoorraad van Lelystad voor 85% uit eengezinswoningen.
Figuur 6.1 Opleveringen nieuwbouw woningen per jaar
4
Meer verscheidenheid aan woonkwaliteit Lelystad is een stad met een ‘suburbane’ uitstraling. Dit houdt in dat in Lelystad veel laagbouw staat (o.a. rijtjeshuizen, 2^1 kap, vrijstaand) en slechts zeer beperkt hoogbouw (15%), zie figuur 6.2.
76
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 6.2 Verdeling woningtypen in 2012
5
Sinds de eeuwwisseling is de nadruk van de nieuwbouw verschoven van ‘rijtjeshuis’ naar ‘vrijstaand’ en ‘flat’ zie figuur 6.3. Het vrijstaande woningtype heeft een nog sterker suburbaan karakter, terwijl flats juist stedelijk zijn. Hierdoor staat in Lelystad (anno 2013) een iets grotere verscheidenheid aan woningtypen dan voor 2000 het geval was.
Figuur 6.3 Verdeling woningtypen in 1999 en verdeling woningtypen nieuwbouw 2000 t/m 2011
6
Omwonenden zien diversiteit woonwijken Lelystad (nog) niet Omwonenden van Lelystad hebben via de stelling ‘De woonwijken in Lelystad zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden’,7 hun mening gegeven over de diversiteit van de Lelystadse woonwijken. 53% van deze groep stemde in 2012 in met deze stelling. Slechts 13% is het oneens met de stelling. Deze percentages zijn sinds 2007 vrijwel onveranderd. Lelystad heeft de ambitie om een verscheidenheid aan woonwijken te ontwikkelen, met elk hun eigen karakter. Op deze manier wil Lelystad graag aantrekkelijk zijn voor nieuwe inwoners en de eigen inwoners een prettige woonomgeving bieden. Voor de toekomst is het streven dat het percentage mensen zal toenemen dat oneens met de stelling is.
Hoofdstuk 6 Wijkontwikkelingen
77
Aandeel koopwoningen groeit Lelystad kent een groot aandeel koopwoningen in de woningvoorraad. 8 Particulieren bezaten in 2012 66% van de woningen.9 In 2000 was dit nog maar 49%. Corporaties bezaten in 2012 29% van de woningen en overige eigenaren 4%. Gemiddeld in Nederland is het aandeel koopwoningen 55%. Van de ruim 40 middelgrote gemeenten kan Lelystad zich in 2011 tot de top 10 rekenen wat het aandeel koopwoningen betreft. In 2008 had Lelystad nog een top 5 klassering. 10 In figuur 6.4 is de eigendomsverhouding van de woningvoorraad in 2012 te zien.
Figuur 6.4 Koop en huur verdeeld over de stad 2012 11
78
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Leegstand gelijk aan frictieniveau Eind 2012 was 3,1% van de woningen in Lelystad onbewoond. 12 Veel leegstand in de woningvoorraad kan duiden op een (te) ontspannen woningmarkt. Een leegstandspercentage van 3% wordt gezien als een gezond percentage, of te wel frictieleegstand 13. Dit was het geval tussen 2009 en 2012. Overigens was leegstand in de jaren 1990 wel probleem. Door grondige stadsvernieuwingen is deze leegstand in de periode rond 2000 ‘weggewerkt’. Van de vrije sector woningen (koop en huur) stond in 2012 3,5% leeg. Dit duidt op een iets te ontspannen markt voor de vrije sectorwoningen. Vooral vrije sector huurwoningen kende in 2013 een hoog leegstandspercentage, namelijk 14%. Van koopwoningen was 2,8% in 2013 onbewoond. Van de sociale huurwoningen was in 2012 2,1% onbewoond. Weinig sociale huurwoningen zijn direct beschikbaar voor verhuur, wat kan duiden op krapte op de sociale huurmarkt De leegstand in nieuwe wijken14 ligt iets hoger (3,8%) dan in de bestaande stad (2,9%).15
Nieuwbouwleegstand fors hoger dan leegstand bestaande stad Wanneer we kijken naar leegstand in de nieuwbouw, dan zien we tussen 2007 en 2010 een opvallend hoge nieuwbouwleegstand, zie figuur 6.5. 16 Deze leegstand ligt sinds 2007 fors hoger dan de gemiddelde leefstand in de bestaande stad. In 2010 lijkt een piek bereikt op een nieuwbouwleegstand van 22%.
Figuur 6.5 Niet bewoonde nieuwbouw, 2001-2011 17 De nieuwbouwleegstand lijkt geen relatie te hebben met het aantal opleveringen van het betreffende jaar. Begin deze eeuw werd gemiddeld meer opgeleverd dan tussen 2007 en 2011, toch was de nieuwbouwleegstand lager, zie figuur 6.5 (relatieve leegstand) en figuur 6.6 (absolute leegstand).
Figuur 6.6 Bewoonde en niet bewoonde nieuwbouw, 2000-2011 18
Hoofdstuk 6 Wijkontwikkelingen
79
De nieuwbouwleegstand onder appartementen ligt gemiddeld 10% hoger dan voor eengezinswoningen (periode 2007-2009), zie figuur 6.7. In 2010 en 2011 is dit veranderd. In 2010 was de nieuwbouwleegstand voor beide woningtypen vrijwel even hoog en in 2011 zijn geen appartementen opgeleverd.
Figuur 6.7 Nieuwbouwleegstand per woningtype 19
Verhuisbewegingen afgenomen Door de stagnatie op de huizenmarkt is het aantal verhuisbewegingen sinds 2006 flink gedaald. Dit is een landelijke beeld, dat ook goed zichtbaar is in Lelystad. Het aantal binnengemeentelijke verhuizingen lag in 2012 op 4.500 verhuizingen. In 2006 verhuisden nog 5.800 Lelystedelingen binnen Lelystad. Zoals in § 2.1 uiteen is gelegd, is ook het aantal nieuwe inwoners in de periode 2000-2011 geleidelijk afgenomen.
Minder verhuizingen huurwoningen Centrada Zoemen we in op de woningen van woonstichting Centrada 20 dan blijkt dat het aandeel verhuizingen, oftewel ‘mutatiegraad’, langzaam gedaald is van 11% in 2008 tot 8% in 2012. Dit houdt in dat ongeveer 8% van de huurwoningen van Centrada in 2012 aan een nieuwe huurder verhuurd werd. Sinds het begin van de economische crisis blijven mensen – ook in huurwoningen - langer zitten waar ze zitten. Gevolg van de daling in mutatiegraad is een toegenomen wachttijd voor huurwoningen. Vergelijken we de wachttijd van 2012 met 2008 dan is deze met gemiddeld vijf maanden toegenomen, zie figuur 6.8. Toch geldt niet voor alle woonsegmenten een toegenomen wachttijd. Voor huishoudens met een hoofdbewoner boven de 70 jaar is de wachttijd sinds 2008 met gemiddeld een half jaar afgenomen.21
Figuur 6.8 Gemiddelde (actieve) wachttijd huurwoningen Centrada, naar doelgroep (in maanden)
80
22
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Daling van woningwaarde tot onder gemiddelde verkoopprijs bestaande woningen De waardedaling van de woningvoorraad hangt sterk samen met de stagnatie op de woningmarkt en de afname van verhuisbewegingen. Ook Lelystad ontkomt niet aan deze ontwikkeling. In 2011 is de gemiddelde woningwaarde met 3% gedaald t.o.v. het jaar ervoor. Landelijk gezien was de daling ongeveer 2,4%.23 Gemiddeld had een woning in Lelystad in 2012 een waarde van €181.000.24 Koopwoningen vertegenwoordigen gemiddeld een waarde van €208.00 en huurwoningen €125.000. 25 Landelijk lag de gemiddelde woningwaarde in 2012 op €232.000. In gemeenten van vergelijkbaar inwoneraantal lag de gemiddelde woningwaarde op €228.000,26 terwijl in Flevoland de waarde van de woningen €197.000 was. In figuur 6.9 is zichtbaar dat de gemiddelde woningwaarde (WOZ) in Lelystad tussen 2000 en 2005 schoksgewijs enorm is gestegen. De gemiddelde verkoopprijs lag in dezelfde periode flink boven de gemiddelde woningwaarde. Vanaf 2005 liggen verkoopprijs en woningwaarde veel dichter bij elkaar en sinds 2011 ligt de verkoopprijs van woningen zelfs iets onder de gemiddelde woningwaarde in Lelystad. Lelystad volgt hiermee eenzelfde ontwikkeling als de totale Nederlandse woningmarkt. Met als belangrijk verschil dat de WOZ landelijk hoger ligt dan in Lelystad. Een tweede verschil is dat de verkoopprijs landelijk verder onder de WOZwaarde ligt dan in Lelystad.
Figuur 6.9 Gemiddelde woningwaarde (WOZ) en gemiddelde verkoopprijs bestaande woningen, Lelystad en Nederland 27 Deze discrepantie kan op twee wijzen uitgelegd worden, die elkaar overigens niet uitsluiten: - Meer goedkope woningen dan dure woningen wisselen nog van eigenaar en drukken zo de gemiddelde verkoopprijs van alle woningen; en/of - Woningen worden onder de WOZwaarde verkocht.
Grote hoeveelheid goedkope voorraad De gemiddelde woningwaarde in Lelystad was in 2012 €181.000 28. Dit gemiddelde wordt positief beïnvloed door een gering aantal dure woningen in Lelystad. Bijna driekwart van de woningen in Lelystad heeft een waarde tussen € 100.000 en €200.000. De helft van de woningvoorraad heeft zelfs een waarde van minder dan € 150.000. De vaakst voorkomende waarde is €132.000. Ruim 550 woningen hebben deze waarde. In figuur 6.10 is het aantal woningen per woningwaarde zichtbaar.
Hoofdstuk 6 Wijkontwikkelingen
81
Figuur 6.10 Aantal woningen per WOZ waarde, 2011
29
Woningen die vanaf 2000 gebouwd zijn (ongeveer 6.000) wijken sterk af van het patroon in figuur 6.10. De waarde van deze woningen ligt gemiddeld op €276.000. Slechts 29% heeft een waarde onder €200.000.
6.2 Ontwikkelingen in de leefomgeving De kwaliteit van de wijken in Lelystad wordt bijgehouden in de ‘wijkmonitor’. 30 Hierin is een veelheid aan gegevens in vier centrale thema’s geordend, die beknopt in deze paragraaf aan de orde komen. 31 Achtereenvolgens worden de thema’s ‘persoonlijke capaciteiten’, ‘leefomgeving’, ‘participatie’ en ‘sociale binding’ besproken. Veel onderdelen van deze thema’s zijn ook in andere hoofdstukken op stadsniveau aan de orde gekomen. Hier worden ze kort besproken op wijkniveau. Door een standaard berekeningswijze toe te passen worden de acht stadswijken gerangschikt rondom de ‘nul’ waarde van heel Lelystad anno 2012. Met deze objectieve methodiek kan worden aangetoond hoe de wijken in Lelystad zich sinds 2009 hebben ontwikkeld. Met actualisering van de monitor om het jaar kunnen de wijkontwikkelingen het volgende decennium nauwkeurig gevolgd worden.
Tussen 2010 en 2012 boeken alle acht stadswijken vooruitgang Wanneer we alle thema’s samen nemen dan ontstaat een rangorde van de acht stadswijken in Lelystad. De Kustwijk is dan de wijk waar op alle thema’s gemiddeld het beste gescoord wordt, gevolgd door Lelystad-Haven. Havendiep, Waterwijk en Boswijk scoren rondom het gemiddeld; Schepenwijk, Atolwijk en Zuiderzeewijk staan onderaan de rangschikking. De drie best scorende wijken liggen alle in westelijk Lelystad, terwijl de twee laagst scorende wijken in oostelijk Lelystad liggen.
82
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 6.11 Ontwikkeling van wijkscores van Lelystad, 2009-2011 32 Alle wijken hebben hogere scores eind 2011 op de vier thema’s gezamenlijk dan twee jaar eerder. De Kustwijk heeft de meeste positieve ontwikkelingen geboekt, gevolgd door de Schepenwijk.
6.2.1 Thema Persoonlijke capaciteiten Geringe vooruitgang op thema Persoonlijke capaciteiten Het thema persoonlijke capaciteiten gaat in op de potenties van inwoners in de wijk. Aspecten die hieronder vallen zijn ‘opleiding’, ‘gezondheid’, ‘inkomen’ en ‘demografie’. Met uitzondering van demografie (zie hoofdstuk 2) zijn deze aspecten in hoofdstuk 4 ‘Zelfredzaamheid’ besproken. De wijken Lelystad-Haven, Kustwijk en Havendiep scoren boven gemiddeld op het thema persoonlijke capaciteiten. De Zuiderzeewijk daarentegen ‘scoort’ het laagst. Verder scoren de Schepenwijk en Atolwijk (ruim) onder gemiddeld op dit thema. Wanneer we de totale uitkomst op het thema persoonlijke capaciteiten vergelijken met 2009 dan is er alleen sprake van een (lichte) vooruitgang in de Zuiderzeewijk.
Hoofdstuk 6 Wijkontwikkelingen
83
Figuur 6.12 Ontwikkeling van het thema persoonlijke capaciteiten 2009/2011
Stijgend opleidingsniveau van wijkbewoners Kijken we naar de afzonderlijke aspecten dan is voor bijna alle wijken vooruitgang zichtbaar op het aspect ‘opleiding’. Zo is bijvoorbeeld het aantal voortijdig schoolverlaters iets afgenomen. Wat ook geldt voor het aantal zwakke basisscholen in Lelystad (zie hoofdstuk 5). Daarnaast is het gemiddelde opleidingsniveau in Lelystad sinds 2009 iets gestegen. Ondanks deze algehele vooruitgang blijven verschillen tussen de woonwijken goed zichtbaar. De woonbuurten aan de stadsranden kennen het hoogste percentage middelbaar en hoger opgeleiden. Dit zijn veelal woonbuurten die deze eeuw gebouwd zijn. Zij kennen zonder uitzondering een hoger dan gemiddeld opleidingsniveau. Terwijl woonbuurten dichter bij het stadshart vaker een lager dan gemiddeld aandeel middel en hoog opgeleide bewoners hebben.
Gezondheid kent dalers en stijgers Op het aspect ‘gezondheid’ liggen de stadswijken redelijk dicht bij elkaar. Positieve uitzondering zijn Kustwijk en Lelystad-Haven, negatief zijn Zuiderzeewijk (scoort laagste) en Atolwijk. De Zuiderzeewijk scoort belangrijk beter op ‘gezondheid’ in 2012 dan in 2010. In Lelystad-Haven, Havendiep, Boswijk en Atolwijk is ‘gezondheid’ verslechterd. Voor Atolwijk is dit reden tot zorg. In 2009 scoorde Atolwijk nog gemiddeld hierop, maar in 2011 is dit ver onder gemiddeld geworden. De andere wijken die verslechterden op het aspect gezondheid scoren nog altijd gemiddeld of nog hoger in de rangschikking.
Grote inkomensverschillen tussen wijken Het verschil op het aspect ‘inkomen’ is tussen de wijken erg groot. Zo kennen de wijken LelystadHaven, Havendiep, Kustwijk en Waterwijk grote nieuwe (dure) buurten die de uitkomsten voor de wijk positief beïnvloeden. Zuiderzeewijk en Atolwijk kennen dit nauwelijks en ook voor de Schepenwijk is de nieuwbouw van Hanzepark nog te klein. Deze wijken scoren (ruim) onder gemiddeld op dit aspect. Met uitzondering van Atolwijk en Havendiep zijn de wijkscores op inkomen in 2011 lager dan in 2009; de grootste dalers zijn Zuiderzeewijk en Schepenwijk (zie ook de stadskaart in §4.4 met de verspreiding van lage inkomenshuishoudens over wijken).
84
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Oudere wijken onder iets grotere demografische druk De oudere wijken van Lelystad kennen een grotere demografische druk, dan wijken met veel nieuwbouw. Voor de ‘grijze druk’ komt dit deels doordat (woon)voorzieningen voor senioren in de wijken aanwezig zijn. In Zuiderzeewijk en Schepenwijk staan bijvoorbeeld enkele grote zorgcomplexen (Zuiderzeewijk: Uiterton en Bolder: Hanzeborg). In de nieuwere buurten aan de stadsranden wonen veel (jonge) kinderen. Door het afnemen van het aantal geboorten en het ouder worden van de bewoners, zal de ‘ouderendruk’ hier de komende jaren ook toenemen.
6.2.2 Thema leefomgeving De meeste verbetering op de thema Leefomgeving in de Kustwijk en Schepenwijk De thema ‘leefomgeving’ geeft aan hoe het staat met het fysieke aanbod, het onderhoud- en voorzieningenniveau en de (ervaren) veiligheid. De vijf aspecten van dit thema zijn ‘huisvesting’, ‘voorzieningen’, ‘sociale harmonie’, ‘fysieke kwaliteit’ en ‘veiligheid’.
Figuur 6.13 Ontwikkeling van het thema leefomgeving 2009/2011 Op dit thema is tussen 2010 en 2012 vooral vooruitgang in de Kustwijk en Schepenwijk geboekt, gevolgd door de Boswijk en Atolwijk. In Lelystad-Haven en de Waterwijk zijn de scores op ‘Leefomgeving’ juist achteruitgegaan.
Daling in Waterwijk en Havendiep sinds 2010 wat betreft ‘huisvesting’ Als aspect scoort ‘huisvesting’ het laagst in Zuiderzeewijk en Bolder, gevolgd door de Boswijk en Atolwijk. Deze wijken hebben gemiddeld minder koopwoningen en een hoog percentage sociale huurwoningen. Verder hebben de huizen gemiddeld lage WOZwaarden. Nemen we bewonersoordelen over de woning onder de loep, dan scoort Zuiderzeewijk met een 7,4 in 2011 (schaal 0-10) ruim voldoende. Toch is dit veel lager dan het stadsgemiddelde van 8,0. De gemiddelde scores zijn al sinds begin van de meting (2001) stabiel. Het grote verschil in oordeel over de woning zit tussen bewoners van een huurwoning (6,8) en die van een koopwoning (8,4). Het is daarom logisch dat wijken waar veel huurwoningen staan (o.a. Zuiderzeewijk 6,4 voor huurwoningen) gemiddeld lager scoren op bewonersoordeel over de woning. Dat ook koopwoningen in de Zuiderzeewijk een lager bewonersoordeel krijgen (7,9) lijkt opmerkelijk. Mede omdat dit niet het geval is in de Atolwijk (8,2) en Schepenwijk (8,4). Maar in Zuiderzeewijk zijn de huurwoningen door Centrada grondig gerenoveerd, terwijl veel particuliere eigenaren dit (nog) niet
Hoofdstuk 6 Wijkontwikkelingen
85
gedaan hebben.33 Veel woningen in Zuiderzeewijk zijn voormalig corporatiebezit en wel toe aan groot onderhoud. Dit kan een verklaring zijn voor het lagere bewonersoordeel van eigenaren in de Zuiderzeewijk.
Voorzieningen in Boswijk scoren boven gemiddeld, in Lelystad-Haven ruim onder gemiddeld Op het aspect voorzieningen – met als indicatoren gemiddelde afstand tot specifieke voorzieningen en inwonerstevredenheid erover – staat de Boswijk bovenaan de rangschikking, gevolgd door Atolwijk. Lelystad-Haven steekt hier negatief bij af. Dit is overigens ook het enige aspect onder de thema Leefomgeving, waarop Lelystad-Haven niet als hoogste van alle wijken scoort. Kijken we bijvoorbeeld naar het gemiddelde rapportcijfer voor buurtvoorzieningen, dan geven inwoners van Lelystad-Haven een 5,3, een score ruim onder het gemiddeld voor Lelystad van 6,8. De overige stadswijken liggen dicht in de buurt van dit rapportcijfer. Tussen 2009 en 2011 is de score van Lelystad-Haven verslechterd, die van Waterwijk en Zuiderzeewijk juist verbeterd. Voor de overige wijken is nauwelijks verschil tussen 2009 en 2011.
Sociale harmonie deelt Lelystad in west en oost In het aspect ‘sociale harmonie’ komt de eerder genoemde tweedeling in Lelystad heel duidelijk naar voren. Alle wijken in oostelijk Lelystad scoren ruim onder gemiddeld, terwijl de wijken in westelijk Lelystad allen boven gemiddeld scoren. Sociale harmonie wordt samengesteld uit de indicatoren ‘sociale overlast’ en ‘verkeersoverlast’. Vergelijken we de uitkomsten op dit thema met 2009, dan is wel duidelijk verbetering te constateren. Alleen de Waterwijk scoort slechter op ‘sociale harmonie’ dan twee jaar eerder. Atolwijk en Boswijk scoren in 2011 aanzienlijk beter, alhoewel ze nog wel onder het stadsgemiddelde blijven. De meeste verbetering komt echter voor rekening van de westelijke wijken van Lelystad.
Figuur 6.14 Ontwikkeling van het aspect ‘Sociale Harmonie’, 2009/2011
Relatief weinig verschil in fysieke kwaliteit tussen wijken Fysieke kwaliteit is een aspect waar het verschil tussen de wijken beperkt is. Sommige wijken scoren iets onder gemiddeld (met name de Atolwijk). Lelystad-Haven, Kustwijk en Havendiep scoren boven gemiddeld. Tussen 2009 en 2011 zijn in de meeste wijken de scores wel flink onderuit gegaan, met name in de Waterwijk. Positieve uitzondering is de Schepenwijk. Hier is de fysieke kwaliteit juist toegenomen.34 86
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
De perceptie van verloedering wordt berekend op basis van vier stellingen. 35 De uitkomst is een schaalscore tussen 0 en 10.36 Het gemiddelde voor Lelystad in 2011 is met 3,9 gunstiger dan het gemiddelde van de vijf voorgaande peilingen sinds 2001 (4,0), maar nog altijd ongunstiger dan het landelijke gemiddelde (3,3).37 Wederom zijn Zuiderzeewijk (4,3), Atolwijk (4,4) en Boswijk (4,4) de slechtst scorende stadswijken. Over het schoonhouden van de buurt is minder dan de helft van de inwoners van Lelystad tevreden (45%). Dit percentage is vrijwel onveranderd sinds 2001.
Zoals een wijk op ‘veiligheid’ kleurt, zo kleurt die in het algemeen (met één uitzondering) In de berekening van het aspect ‘veiligheid’ zitten zowel subjectieve als objectieve elementen. Gecombineerd laten ze zien dat de veiligheid in de wijken vooruit gaat, sinds 2009 geldt dit vooral voor de Kustwijk, gevolgd door Zuiderzeewijk en Atolwijk. Anno 2012 zien wij dat de rangschikking van stadswijken op ‘veiligheid’ met de algehele rangschikking van wijken op de vier hoofdthema’s overeenstemt. Met andere woorden: wil je weten hoe het met een wijk aan toe gaat, kijk eerst naar de veiligheidsituatie. Alleen de Boswijk loopt uit de pas met een ondergemiddelde score op het thema veiligheid en toch een gemiddelde wijkscore. Voor een uitgebreidere behandeling van veiligheid in de wijken zie hoofdstuk 7.
6.2.3. Thema Participatie Participatie gaat flink vooruit in Kustwijken, en flink achteruit in Zuiderzeewijk Bij het thema ‘Participatie’ gaat het erom dat iedereen mee doet, zowel betaald als onbetaald, en niet in isolement verkeert. Anno 2009 scoorde de Boswijk het hoogst op participatie; twee jaar later is ze door de Kustwijk en Lelystad-Haven ingehaald. In die periode heeft Zuiderzeewijk de Schepenwijk als wijk vervangen met de laagste scores op deze aspecten. Achtereenvolgens worden de aspecten ‘werk’, ‘sociale contacten’, ‘sociaal-culturele deelname’ en ‘maatschappelijke inzet’ besproken.
Figuur 6.15 Ontwikkeling van het thema participatie 2009/2011
Daling arbeidsparticipatie in vrijwel alle stadswijken In vergelijking met 2009 gaat het in 2011 op het aspect ‘werk’ in de meeste stadswijken slechter. Vooral in de Waterwijk en Zuiderzeewijk is het aandeel niet werkende werkzoekenden gestegen (zie
Hoofdstuk 6 Wijkontwikkelingen
87
kaart in §4.3) en het aandeel huishoudens met inkomen uit arbeid als voornaamste bron van inkomen gedaald. Alleen in Zuidwest Lelystad (Havendiep en Lelystad-Haven) zijn de wijkscores op arbeidsparticipatie in 2011 licht gestegen ten opzicht van 2009.
Woonbuurten stadsrand hebben hogere sociaal-culturele deelname Hier valt op dat buurten aan de stadsranden een hogere participatie kennen wat betreft sociaalculturele activiteiten. Buurten dichter bij het Stadshart scoren lager. In vergelijking met 2008 is (bij peilingen van 2010) in de meeste stadswijken een verhoogde deelname aan sport en andere vrijetijdsactiviteiten te constateren. De Zuiderzeewijk is hierin de grote uitzondering. Voor een stadsbrede bespreking van bevindingen uit 2012, zie de paragrafen 5.3 en 5.4.
Geen duidelijke trend wat betreft maatschappelijke inzet In de komende jaren, waarin vergrijzing gepaard gaat met een oplopende zorgkosten, zal steeds meer op de actieve burger gerekend moeten worden om het welzijnswerk van de terugtredende overheid over te nemen.38 Wanneer wij kijken naar het aandeel inwoners dat vrijwilligerswerk verricht, mantelzorg verleent, en/of zegt een actieve bijdrage aan de leefbaarheid van de woonomgeving te leveren, zijn er nog geen eenduidige ontwikkelingen sinds 2009 te bespeuren. In de helft van de stadswijken – Zuiderzeewijk, Boswijk, Lelystad-Haven en met name Waterwijk - zijn de scores op dit aspect (licht) achteruitgegaan. In de Kustwijk is de meeste vooruitgang geboekt, op de hielen door Havendiep gevolgd. Intussen scoort de Kustwijk (ook) het hoogst op maatschappelijke inzet.
6.2.4 Thema sociale binding Flinke stijgingen sinds 2009 op thema sociale binding Op het vierde en laatste thema ‘sociale binding’ vallen de aspecten ‘vestiging en vertrek’, ‘ervaren binding’ en ‘sociale samenhang’.39 De Kustwijk scoort het beste op deze thema, de Zuiderzeewijk het laagst. Over het geheel verschillen de stadswijken relatief weinig van elkaar. Tussen 2010 en 2012 is in vrijwel alle wijken een flinke versterking van de sociale binding gesignaleerd, het meest in de Kustwijk en Waterwijk. Alleen in de Atolwijk is geen vooruitgang gesignaleerd.
Figuur 6.16 Ontwikkeling van de thema sociale binding 2009/2011 .
88
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Mensen blijven langer in dezelfde wijk wonen De afgelopen jaren is het aantal verhuisbewegingen afgenomen (zie ook § 2.2). De woonduur in de wijken neemt langzaam toe. Dat mensen relatief langer in een bepaalde buurt blijven wonen is mede bepaald door de binding die met de buurt is opgebouwd (de vastgelopen woningmarkt speelt vrijwel overal een rol). De hoogte scores hiervoor zijn aan de Waterwijk en Kustwijk berekend, de laagste aan de Atolwijk en Zuiderzeewijk. Positiever scores – dus een bestendige inwonersgroep – zijn sinds 2009 in alle wijken gesignaleerd met uitzondering van de Atolwijk.
Ervaren binding met de buurt neemt (bijna overal) toe De uiteenlopende oordelen van bewoners over de sociale cohesie in de buurt tonen een lichte stijging in de ‘ervaren binding’ sinds 2009. Dit geldt helaas niet voor de Atolwijk en Havendiep. Grote stijgers zijn de Zuiderzeewijk en Waterwijk, waarmee ze aansluiting krijgen met andere wijken wat betreft de sociale binding. Waterwijk laat bijvoorbeeld een enorme groei zien in het percentage inwoners dat zich ‘(zeer) gehecht aan de buurt’ voelt. Tussen 2001 en 2012 steeg het percentage van 49% naar 59%. Dit is nog wel lager dan het stadsgemiddelde (65%), een percentage dat al sinds 2003 vrij stabiel is. De gehechtheid aan de buurt in de Atolwijk is in dezelfde periode gedaald van 76% naar 67%.
6.3 Buurtbeleving Steeds meer inwoners vinden hun buurt achteruitgaan In de pagina’s hierboven zijn de bevindingen uit de ‘Wijkmonitor 2012’ beknopt besproken, waarin een grote hoeveelheid gegevens zijn samengevoegd om vast te stellen dat alle wijken sinds 2009 in lichte mate vooruit zijn gegaan. De vraag naar buurtverandering is ook sinds 2001 stelselmatig aan inwoners zelf voorgelegd. Door de jaren heen vinden circa tweederde van de inwoners dat hun buurt het afgelopen jaar ‘gelijk gebleven’ is. De resterende derde vindt dat hun buurt of ‘vooruit’ of ‘achteruit’ is gegaan. In figuur 6.13 wordt het saldoverschil aangetoond tussen het aandeel inwoners met een positief en het aandeel met een negatief oordeel.
Figuur 6.17 % inwoners van mening dat hun buurt het afgelopen jaar vooruit is gegaan minus % inwoners van mening dat de buurt het afgelopen jaar juist achteruit is gegaan 40 Uit de figuur kan worden afgeleid dat het oordeel over buurtverandering vrij geleidelijk van een positieve (gemiddeld 5,5% in 2003) naar een overwegende negatieve (-4,3% in 2011) is gewijzigd. Deze Hoofdstuk 6 Wijkontwikkelingen
89
kentering is vooral onder inwoners van Lelystad-Haven en de Waterwijk te bespeuren. Alleen in de Zuiderzeewijk treffen wij in 2011 nog altijd meer inwoners die een vooruitgang beleven dan inwoners die een achteruitgang beleven. Alleen in de Schepenwijk en de Boswijk is het saldoverschil in 2011 positiever dan het eeuwige gemiddelde voor deze wijken.41
Verwachtingen van inwoners over de buurt de komende jaren pessimistischer Behalve het vizier naar het verleden is het ook interessant om te kijken hoe inwoners denken over de toekomst. Door de jaren heen verwachten de meeste inwoners dat hun buurt de komende jaren ‘gelijk zal blijven’. Tot de peiling in 2009 is het aandeel dat ‘vooruitgang’ voor de buurt verwacht steeds circa 10% groter dan het aandeel dat ‘achteruitgang’ verwacht. Sinds 2009 nemen de pessimisten de overhand, bij de peiling in dat jaar zijn er 3% meer pessimisten dan optimisten; in 2011 is dit saldoverschil tot -6% gegroeid. Met uitzondering van de Kustwijk behelzen alle stadswijken intussen meer pessimisten dan optimisten. De grootste veranderingen sinds 2007 bevinden zich onder inwoners van de Waterwijk (van 40% meer optimisten naar 6% meer pessimisten) en de Zuiderzeewijk (van 30% meer optimisten naar 12% meer pessimisten). Ook opmerkelijk is dat inwoners van Lelystad-Haven behoorlijk negatievere verwachtingen hebben voor de toekomst. Onder de inwoners van deze wijk denkt 25% dat de buurt achteruit zal gaan en slechts 6% is optimistisch over de toekomst; met een saldoverschil van (6-25=) 19% is Lelystad Haven intussen de wijk waar de pessimisten de overhand hebben. De beleving/verwachting van inwoners van Lelystad-Haven staat aldus in schril contrast met al de positieve uitkomsten op de thema’s in de wijkmonitor.42
Eindnoten hoofdstuk 6 1
Gemeente Lelystad, geo-informatie (2012) Gemeenten met 50.000-100.000 inwoners (2013). Top gebaseerd op inwonersaantal zoals is vermeld op CBS Statline 3 Woningbouwprognose t.b.v. bevolkingsprognose 2013-2029 4 Gemeente Lelystad; BAG, bewerking onderzoek en statistiek 5 Gemeente Lelystad; BAG en Belastingen, bewerking onderzoek en statistiek 6 Gemeente Lelystad; BAG en Belastingen, bewerking onderzoek en statistiek 7 LSG ‘Beeld van Lelystad’ 2012, O&S 8 WOZ-registratie, schatting van eigendomssituatie op basis van eigenaar en gebruiker. 9 Zowel bewoners/eigenaren als particulieren die niet zelf in de woning wonen. 10 CBS Statline woningverhouding 2011. 11 Gemeente Lelystad, geo-informatie en belastingen, bewerking onderzoek en statistiek 12 Onbewoond houdt in dat op betreffende peildatum, op het adres geen inwoners in het GBA ingeschreven stond. 13 Frictieleegstand houdt in dat een beperkt aandeel van de woningvoorraad (3%) zodat verhuizingen mogelijk zijn. De woningmarkt is niet te ontspannen, wat neerkomt op zoveel leegstand dat de stad niet aantrekkelijk meer is om in te wonen. Kortom 3% is het niveau waarop wel verhuisbewegingen mogelijk zijn, maar het woningaanbod schaars genoeg is om aantrekkelijk te blijven. 14 Nieuwe (uitleg) wijken: Warande, de Kuststrook (Saerdam e.o., Parkhaven/Houtribhaven, Bataviastad, Meerdijkhaven, Golfresort), Hollandse Hout, Lelystad Haven-west, Landstrekenwijk en Landerijen. 15 Hierbij is gecorrigeerd voor oplevering. Woningen die korter dan één jaar opgeleverd zijn, zijn uitgesloten van de berekening van de leegstand. 16 Niet bewoonde nieuwbouw houdt in: minimaal één jaar en maximaal twee jaar na oplevering staat niemand op betreffende adres ingeschreven in het GBA. 17 Gemeente Lelystad; GBA, BAG en Belastingen, bewerking onderzoek en statistiek 18 Gemeente Lelystad; GBA, BAG en Belastingen, bewerking onderzoek en statistiek 19 Gemeente Lelystad; GBA, BAG en Belastingen, bewerking onderzoek en statistiek 20 Woonstichting Centrada is de grootste corporatie van Lelystad. Zij bezitten ruim 90% van de sociale huurvoorraad in Lelystad. 21 Centrada, Rapportage woonruimteverdeling 2012 22 Centrada, Rapportage woonruimteverdeling 2012 23 CBS Statline, Prijsindex Bestaande Koopwoningen (PBK), 2010=100 24 CBS Statline 25 Gemeente Lelystad, WOZregistratie 2011 26 CBS Statline, bewerking O&S. 2
90
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
27
CBS Statline, gemiddelde woningwaarde (WOZ). NVM, gemiddelde mediane verkoopprijs bestaande woningen, bewerking O&S. Voor Lelystad beschikt onderzoek en statistiek over cijfers van het Kadaster. Deze hebben we echter niet voor heel Nederland. Om een vergelijking mogelijk te maken tussen verkoopprijs van Nederland en Lelystad, is daarom gebruik gemaakt van cijfers van de NVM. De verkoopprijs van het NVM ligt ongeveer 8% boven het Kadaster (gemiddeld in de periode 2002 t/m 2012). We verwachten dat voor Nederland dezelfde afwijking geldt. 28 CBS Statline 29 Belastingen 2011, bewerking onderzoek en statistiek, Gemeente Lelystad 30 Onderzoek en Statistiek, Gemeente Lelystad, 2013. 31 De vier thema’s zijn onder verdeeld in (16) aspecten. Onder die aspecten zijn circa 70 indicatoren gebracht. Om de indicatoren zoveel mogelijk een gelijk gewicht in de monitor toe te kennen, zijn ze ‘gestandaardiseerd’. Deze statistische bezigheid houdt in dat indicatoren wiskundig worden omgerekend zodat ze allemaal een (stads)gemiddeld ‘0’ hebben, met een bescheiden verspreiding van (wijk)scores (-3 tot +3) eromheen. De rangschikking van wijkscores begin 2012 geldt als ‘nulmeting’, alle indicatoren zijn gebaseerd op gegevens uit 2010/2011. Met de ontwikkeling van de methodiek konden gegevens uit 2008/2009 een ‘min één rangschikking’ leveren. Het is de bedoeling, binnen het beleid ‘Nieuwe Werken in de Wijken’ om de wijkmonitor om het jaar te actualiseren: in de monitor van 2014 zal gegevens van 2012/2013 verwerkt worden. 32 In de bespreking van de wijken wordt geen rekening gehouden met de nieuwste woonwijk ‘Warande’. Over deze wijk zijn nog geen (voldoende) gegevens beschikbaar, en valt het bij berekeningen tot de ‘Buitengebied’. Ook het Stadshart valt in de wijkmonitor buiten de rangschikkingen van stadswijken. 33 De belangrijkste aanname waarom eigenaren van koopwoningen in Zuiderzeewijk hun woning nog niet hebben opgeknapt, is dat zij geen financiële ruimte hebben om dit onderhoud uit te voeren. 34 Het aspect fysiek is opgebouwd uit (3) indicatoren afkomstig van een Beheer Openbare Ruimte (BOR) monitor. De deskundigen die om het jaar elke hectare van de stad beoordelen zijn in 2012 kritischer geweest dan in 2010. In principe levert de BOR monitor een zeer gedetailleerde kijk op de fysieke staat van Lelystad op. Onderzoek en statistiek volgt fluctuaties de monitor komende jaren. Blijken de uitkomsten toch te wisselvallig, dan zal deze bron waarschijnlijk verwijderd worden. 35 Het gaat er om de mate waarin inwoners (1) hondenpoep op straat, (2) rommel op straat, (3) vernieling straatmeubilair en (4) bekladding op muren/gebouwen als buurtproblemen beleven. 36 Schaalscore van 0-10 waarbij 0 het gunstigst is en 10 het slechtst. 37 Landelijke cijfers komen uit de Integrale VeiligheidsMonitor 2011 (IVM). 38 Zie bijvoorbeeld ‘Nota informele zorg Lelystad 2013-2016: Doorontwikkeling van het mantelzorg- en vrijwilligerszorgbeleid’, Gemeente Lelystad, 2012. 39 Het aspect ‘vestiging/vertrek’ is een verzameling gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie, die indicatief zijn voor de mate waarin bewoners in bepaalde wijken (langdurig) willen wonen. ‘Ervaren binding’ omvat enkele indicatoren afkomstig uit de twee jaarlijkse peilingen ‘Wonen, Leefbaarheid en Veiligheid’ van O&S, waarin bewoners hun eigen binding aan de buurt weerspiegelen, en hun inschatting van de binding van medebewoners. Het aspect ‘Sociale Samenhang’ is afkomstig van de zogenaamde ‘Leefbaarometer’ van het Ministerie VROM, waarin indicatoren uit de eerste twee aspecten worden gebundeld en Lelystadse wijken binnen een landelijke context rangschikken. 40 Het vragenblok is vanaf 2001 in oneven jaren in de burgerpeiling ‘Wonen, Leefbaarheid en Veiligheid’ aan inwoners voorgelegd. Gerapporteerd in de O&S reeks LSG ‘Leefbaarheid’. 41 Het vragenblok is ook onderdeel van de landelijke ‘Integrale Veiligheidsmonitor’. Landelijk zijn de saldoverschillen tussen ‘vooruitgaan- beoordelaars’ en ‘achteruitgaan-beoordelaars’ miniem: -1% in 2009, 0% in 2011. 42 De verwachtingen over de toekomst van de stad waren in 2011 minder positief dan in 2007. In 2007 verwachtte 70% van de inwoners dat Lelystad er de komende jaren op vooruit zou gaan, in 2011 was dit gedaald naar 52%. De mensen die verwachtten dat de stad ‘gelijk zal blijven’ is in 2011 toegenomen tot 30% (2007:18%). Het aandeel mensen in 2011 dat verwachtte dat het slechter zou gaan is iets gestegen naar 18% (2007: 12%). Voor een deel is deze verandering ongetwijfeld te wijten aan de aanhoudende economische crisis waarin Nederland verkeert.
Hoofdstuk 6 Wijkontwikkelingen
91
7. Veiligheid Wellicht de meest basale opgave voor de gemeente jegens zijn inwoners is: de garantie bieden dat ze in veiligheid kunnen wonen. Met veiligheid wordt hier bedoeld: een minimaal risico dat men slachtoffer wordt van een misdrijf of calamiteit. Hoe deze risico’s zich deze eeuw in Lelystad hebben ontwikkeld komen in dit hoofdstuk aan de orde. Zes thema’s worden achtereenvolgens besproken. Als eerste wordt de algehele ontwikkeling van het aantal misdrijven besproken. Dan volgt een uitsplitsing naar geweld- en vermogensdelicten. Daarna komt het thema verkeersveiligheid aan de orde. Gevolgd door andere aspecten van openbare orde die beter onder de kop ‘calamiteiten’ passen. Tenslotte wordt summier ingegaan op de andere kant van de medaille, namelijk trends betreffende inwoners die dader van misdrijven zijn. Voor al deze thema’s zal zoveel mogelijk, naast de politieregistraties, de beleving van burgers besproken worden. Tevens worden zowel landelijke vergelijkingen als uitsplitsingen naar de verschillende stadswijken gepresenteerd.1 Kernpunten Misdaadrisico daalt sinds 2008 gestaag en ligt intussen onder landelijke percentages. Negatieve gevoelens van onveiligheid piekten rondom 2009, in 2011 gevolgd door een herstel. Geweldsdelicten dalen geleidelijk sinds 2006. De beleving van bewoners hierover komt overeen met landelijke schattingen. Het aantal vermogensdelicten is sinds 2000 flink gedaald en ligt intussen onder het landelijke gemiddelde. Echter, burgers beschouwen dergelijke misdrijven nog altijd als een belangrijk buurtprobleem. Er gebeuren steeds minder ongelukken in het verkeer en jaarlijks vallen steeds minder slachtoffers. Desalniettemin vinden burgers dat de stad nauwelijks verkeersveiliger is geworden. Het aantal calamiteiten, zoals branden of overstromingen, blijft met uitzondering van een paar ‘top’ jaren, relatief stabiel. Wat wel geleidelijk daalt, is het aantal vernielingen en andere verstoringen van de openbare orde. Lelystad heeft ten aanzien van andere grote steden relatief veel 'verdachten' onder de bevolking, maar dat aandeel daalt sinds 2008. Onder jongeren is het aandeel echter nog altijd verontrustend te noemen.
7.1 Kans op misdrijf / veiligheidsbeleving Misdaad in Lelystad deze eeuw fors gedaald Over het jaar 2012 telde de Regio Politie een kleine 5.000 misdrijven binnen de gemeentegrenzen. Ten opzichte van het jaar 2000 betekent dit een daling in absolute zin van meer dan 1.700 misdrijven. Wanneer deze registraties omgerekend worden tot het aantal per 1.000 inwoners, is de daling des te aanzienlijker. Mede dankzij de groei van de lokale bevolking is de ratio van circa 107 tot 67 gedaald, zie figuur 7.1. De Lelystedelijke lijn toont tussen 2000 en 2012 een gestage daling, met slechts in 2008 een negatieve uitschieter. De groene lijn laat de misdrijvenratio in geheel Nederland zien. Hoewel het landelijk misdrijvenratio oorspronkelijk veel gunstiger was dan in Lelystad, is het verschil geleidelijk verdwenen. In zowel 2010 als 2011 is de misdrijvenratio in Lelystad gunstiger dan elders in Nederland.
92
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 7.1 Aantal misdrijven in Lelystad en Nederland, 2000-2012 (per 1.000 inwoners)
2
De Regio Politie is overigens de afgelopen jaren veel effectiever in het speurwerk geworden. Het aantal misdrijven dat opgehelderd wordt, steeg van 20% vlak voor de eeuwwisseling tot een gemiddelde van 32,4% voor de periode 2007 t/m 2012.
Figuur 7.2 Aantal incidenten naar stadswijk, 2005-2012 (per 1.000 inwoners)
3
Figuur 7.2 toont de ontwikkelingen van het aantal ‘incidenten’ (misdrijven plus andere minder zware delicten) per stadswijk. Uit de afzonderlijke legenda’s valt te concluderen dat het aantal in alle acht woonwijken sinds 2005 is gedaald. Met minder dan 70 delicten per 1.000 inwoners is anno 2012 in alle woonwijken, met uitzondering van de Zuiderzeewijk, minder misdaad dan het landelijke gemiddelde. Het hogere aantal voor Zuiderzeewijk, Stadshart en het buitengebied hebben te maken met het feit dat deze gebieden veel meer omvatten dan voornamelijk een woonfunctie – winkelcentra, bedrijven en (voor het buitengebied) hoofdwegen. De bijhorende verhoogde kans op delicten vindt in relatief dun bevolkte gebieden plaats.
Lelystedelingen voelen zich (iets) veiliger De daling van het aantal misdrijven weerspiegelt zich in de veiligheidsbeleving van inwoners. Met uitzondering van de periode rondom 2008, heeft sinds het begin van de eeuw een steeds kleiner aandeel van de Lelystedelingen wel eens gevoelens van onveiligheid. Dit is een algemene conclusie die
Hoofdstuk 7 Veiligheid
93
uit de burgerpeiling 'Leefbaarheid en Veiligheid' getrokken kan worden. Deze peiling wordt in oneven jaren gehouden, met gebruik van standaardvragen die sinds 2008 ook in de landelijke Integrale Veiligheidmonitor (IVM) worden gesteld.
Figuur 7.3 Aandeel inwoners (18-79 jaar) dat zich wel eens (in eigen buurt) onveilig voelt (linkeras) en gemiddeld rapportcijfer buurtveiligheid (rechteras), 2001-2011 4 Drie indicatoren voor veiligheidsbeleving zijn in figuur 7.3 weergegeven. Het aandeel inwoners dat zich 'wel eens' onveilig voelt schommelt rondom de 25%, met een stijging tussen 2007 en 2009 gevolgd door een daling in 2011. Het aandeel inwoners dat zich 'wel eens' in eigen buurt onveilig voelt loopt ongeveer parallel met dit algemeen veiligheidsgevoel: een lage (en daarmee beste) score deze eeuw van 16% in 2007, gevolgd door een stijging in 2009 en een daling in 2011 tot dezelfde waarde van 2005, namelijk 18%. Het rapportcijfer voor 'buurtveiligheid' weerspiegelt dit patroon, weliswaar in omgekeerde richting: stijging van het cijfer (van 7,1 in 2001) tot 7,3 in 2007, een flinke daling in 2009 gevolgd in 2011 door een ‘correctie’ naar 7,2. De schattingen van veiligheidsgevoelens in 2011 komen grotendeels overeen met landelijke bevindingen. Landelijk gaf in 2011 (ook) 25% aan wel eens onveilig te voelen, waarbij 17% zich wel eens in eigen buurt onveilig voelt. Het door inwoners toegekende rapportcijfer voor buurtveiligheid valt landelijk duidelijk lager uit (7,0) dan Lelystad. Sinds 2008 zijn deze drie landelijke indicatoren voor subjectieve veiligheid nauwelijks veranderd.5
Veiligheidsbeleving in Zuidwest positiefst Bij uitsplitsing van de drie indicatoren naar de acht afzonderlijke stadswijken blijven de trends in het algemeen goed zichtbaar. Het hoogste rapportcijfer voor buurtveiligheid (7,5), en het laagste (beste) percentage voor gevoelens van onveiligheid (14%), zijn in stadsdeel Zuidwest te vinden. Stadswijk Havendiep scoort door de jaren heen constant goed en Lelystad-Haven scoort, mede dankzij de nieuwe buurten steeds beter. Aan het begin van de eeuw scoorden Zuiderzeewijk en Waterwijk het slechtst van de acht stadswijken. Rond 2007 verschilden ze niet noemenswaardig van andere wijken wat betreft veiligheidsbeleving; sindsdien onderscheiden ze zich echter weer in negatieve zin. Eind 2011 voelen 31% van de inwoners van de Zuiderzeewijk zich wel eens onveilig in eigen buurt; in de Waterwijk (exclusief de Landerijen) gaat het om 39% van de inwoners.
Onveiligheidsgevoelens worden vooral door jongeren aangewakkerd Sinds 2008 is een vragenblok omtrent de situaties en plekken waar mensen zich onveilig kunnen voelen aan de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM) toegevoegd. Figuur 7.4 vermeldt de vijf plekken waar relatief meer Lelystedelingen zich onveilig voelen dan landelijk het geval is. Dit geldt voornamelijk voor ‘plekken waar groepen jongeren rondhangen’; ongeveer twee op de drie inwoners voelt zich op dergelijke plekken wel eens onveilig. Voor alle vijf plekken geldt dat anderhalf tot twee keer zoveel inwoners in Lelystad zich onveilig voelen dan gemiddeld voor Nederland. Uit figuur 7.4 kan worden geconcludeerd dat tussen 2009 en 2011 het aandeel, zowel in Lelystad als landelijk, licht daalt.
94
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 7.4 Aandeel inwoners dat op bepaalde plaatsen zich wel eens onveilig voelt, Lelystad en landelijk 6
7.2 Geweldsdelicten Aantal geweldsdelicten daalt geleidelijk Van een zevental delicten waarbij geweld in het spel was, was het aantal politieregistraties (van circa 1.100 in 2000) tot bijna 1.500 in 2006 gestegen, om vervolgens geleidelijk af te nemen. In 2012 daalde het aantal voor het eerst sinds 2003 onder de 1.300. Dit houdt in dat in 2012 per 1.000 inwoners rond 17 Lelystedelingen met geweld werden geconfronteerd.
Figuur 7.5 Aantal geweldsdelicten in Lelystad, 2000-2012 (per 1.000 inwoners)
7
Uit figuur 7.5 blijkt dat het bij geweldsdelicten vooral om 'mishandelingen' en 'bedreigingen' gaat. Het absolute aantal mishandelingen stijgt sinds 2008 nog altijd. Voor alle andere onderscheiden vormen van geweldsdelicten (bedreigingen, moord/doodslag, straatroof, openlijk geweld, overvallen en zedenmisdrijven) is tussen 2008 en 2012 juist sprake van een absolute daling van het aantal delicten.
Figuur 7.6 Geweldsmisdrijven in Lelystad-Flevoland-Nederland, 2005-2011 (per 1.000 inwoners)
Hoofdstuk 7 Veiligheid
8
95
Hoewel het aantal geweldsdelicten sinds enige jaren daalt, doet Lelystad het nog altijd slecht in vergelijking met provinciale en landelijke cijfers. Figuur 7.6 laat zien dat weliswaar het aantal geweldsmisdrijven in Lelystad sinds 2008 fors daalt (van 10,4 naar 8,1 per 1000 inwoners), maar dat dit aantal nog altijd boven het gemiddelde van zowel Flevoland als Nederland ligt. Zowel het gemiddelde van Flevoland als Nederland daalt ook (6,1 resp. 6,7 in 2011). Bij geen enkele Flevolandse gemeente – ook bij Almere niet – is het risico op geweld zo hoog als in Lelystad.9
Meer geweld rondom winkelcentra Circa één op de acht geweldsdelicten werd de laatste jaren in het Stadshart gepleegd. De combinatie van winkel- en uitgaansgebied met relatief weinig bewoners vergroot deze kans, tenminste in statistische zin. Mede door het relatief kleine aantal inwoners in het Stadshart (begin 2013 circa 1.000) is de verhouding geweldsdelicten per inwoner sinds 2007 bijna twaalf keer hoger dan in de woonwijken.
Figuur 7.7 Aantal geweldsdelicten naar stadswijk, 2007 -2012 (per 1000 inwoners)
10
Figuur 7.7 geeft een uitsplitsing van geweldsdelicten per 1.000 inwoners voor de acht stadswijken. In de kaart onderscheidt de Zuiderzeewijk zich in negatieve zin ten opzichte van andere wijken. De hoge cijfers in Zuiderzeewijk hebben deels te maken met de locatie van het winkel- en kantoorcentrum Lelycentre midden in een stadswijk met relatief weinig inwoners. De andere zeven stadswijken wijken wat betreft geweldsdelicten weinig af van het gemiddelde (van 16 per 1.000 inwoners sinds 2001) van de woongebieden exclusief het Stadshart. Een denkbeeldige lijn voor het gemiddelde is vrij vlak, met sinds 2006 een zeer geleidelijke daling van geweldsdelicten in stadswijken (van 18,1 naar 15,0 per 1.000 inwoners).
Perceptie van dreiging onder inwoners gelijk aan Nederlands gemiddeld Op basis van peilingen over buurtproblemen wordt sinds 2001 een 'perceptie van dreiging'-schaal gegenereerd. Daarin wordt de mening van inwoners over de mate waarin een aantal potentiëel dreigende situaties zich in hun woonomgeving voordoen tot een schaal omgevormd.11 Deze ‘perceptie van dreiging’-schaal kan sinds 2009 worden afgestemd op de wijze waarop landelijk percepties worden gepeild.
96
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 7.8 Gemiddelde schaalscores op 'perceptie van dreiging' naar stadswijk, 2009 en 2011
12
Wij laten in figuur 7.8 zien hoe inwoners in de verschillende stadswijken, alsmede Lelystad en landelijk, dreigingen in hun woonomgeving als probleem ervaren. De gemiddelde scores voor Lelystad op deze schaal komen in 2011 overeen met het landelijke gemiddeld van 1,1.13 In 2009 werd meer dreiging ervaren; sindsdien is in alle stadswijken, met uitzondering van Zuiderzeewijk en Waterwijk, de perceptie positiever geworden. Zuiderzeewijk onderscheidt zich sinds 2001 als wijk waar de meeste inwoners dreigingen om zich heen beleven.
7.3 Vermogensdelicten Sterke daling van kans om beroofd te worden Onder 'vermogensdelicten' zijn (ook) een zevental delictensoorten te onderscheiden. Uit figuur 7.9 kan worden afgeleid dat sinds 2000 – met uitzondering van woninginbraak - alle soorten delicten in Lelystad minder gepleegd worden. Dit geldt zowel in absolute als relatieve zin.
Figuur 7.9 Vermogensdelicten in Lelystad, 2000-2012 (per 1.000 inwoners)
14
Waar in het jaar 2000 bijna 3.500 vermogensdelicten door de Regio Politie zijn geteld, is in 2012 het aantal gedaald tot een kleine 2.200.15 Het indexcijfer daalt navenant, van 54 naar 32 per 1.000 inwoners.
Hoofdstuk 7 Veiligheid
97
Van de zeven onderscheiden delictsoorten is de sterkste daling in het aantal 'bedrijveninbraak of diefstal' te zien. Tussen 2000 en 2012 was het aantal voorvallen van 720 naar 246 gedaald (-66%). Andere sterke dalers zijn 'zakkenrollerij' (-47%) en 'diefstal uit of vanaf personenauto's' (-54%). Het aantal woninginbraken is in absolute zin niet of nauwelijks gedaald, maar gezien het aantal woningen dat sinds 2000 aan de voorraad is toegevoegd, is wel sprake van een relatieve daling.
Figuur 7.10 Vermogensmisdrijven in Lelystad-Flevoland-Nederland, 2005-2011 (per 1.000 inwoners)
16
De daling van vermogensdelicten is een landelijke trend, zoals figuur 7.10 laat zien. De indexlijnen omvatten een breder scala aan vermogensmisdrijven weer, dan in figuur 7.9 is opgenomen.17 Daarmee zijn de ‘kansen’ hoger voor Lelystedelingen, al toont de indexlijn dezelfde pieken en dalen. Opvallend is dat het aantal misdrijven in Lelystad sneller daalt dan landelijk; waarbij in 2011 de lokale score voor het eerst onder de landelijke duikt. Elders in Flevoland is nog altijd sprake van relatief minder vermogensmisdrijven, maar sinds 2009 is sprake van een lichte stijging.
Meer diefstal rondom winkelcentra Minstens zo vanzelfsprekend als de relatie tussen winkelcentra en 'geweld' is de samenhang tussen winkelcentra en 'diefstal'. Hoe sterk deze samenhang is wordt in figuur 7.11 geïllustreerd. Daarin is de delictensoort 'bedrijfsdiefstal of -inbraak' aan het aantal bedrijfsvestigingen in plaats van het aantal inwoners gerelateerd. In 2005 had gemiddeld acht op de tien bedrijven in het Stadshart met diefstal te maken. Vijf jaar later was dit risico gehalveerd. De Zuiderzeewijk met het winkelcentrum Lelycentre laat door die jaren een gemiddelde van 26% zien. Voor de stad als geheel is het gemiddelde sinds 2005 gedaald van 20% tot onder de 10% vanaf 2009.
98
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 7.11 Bedrijfsdiefstal of -inbraak naar stadswijk, 2003-2012 (per 100 vestigingen)
18
We verruimen onze blik weer tot alle zeven soorten vermogensdelicten en bekijken de cijfers per stadswijk. Figuur 7.12 toont een kaart voor alle acht onderscheiden stadswijken. Daarin is de Zuiderzeewijk duidelijk te zien met cijfers telkens boven 40 per 1.000 inwoners. Aan het begin van de eeuw lag de gemiddelde score nog voor alle stadswijken op 40 per 1.000 inwoners. De meest positieve ontwikkelingen zijn zichtbaar in de Atolwijk, Waterwijk en Schepenwijk.
Figuur 7.12 Aantal vermogensdelicten naar stadswijk, 2000-2012 (per 1.000 inwoners)
Hoofdstuk 7 Veiligheid
19
99
Perceptie van inbraak/diefstal meer positief Hoe inwoners het vóórkomen van inbraak en diefstal in hun woonomgeving beleven, is sinds 2001 geschat via burgerpeilingen. Door de perceptie van vier potentiële buurtproblemen tot een schaal samen te voegen, zijn de oordelen van bewoners te vergelijken. 20
Figuur 7.13 Gemiddelde schaalscores op 'perceptie van vermogensdelicten' naar stadswijk, 2001-2011 21 Figuur 7.13 laat zien dat de gemiddelde schaalscore tussen 2001 en 2007 (van 3,0) is gedaald naar 2,4 en daarna onder 2,5 is gebleven. Ter vergelijking: bij peilingen in 2009 en 2011 is een landelijk gemiddelde van 2,7 geschat. In het begin was de perceptie van vermogensdelicten in de Waterwijk het ongunstigst; recentelijk kenmerken Zuiderzeewijk en Schepenwijk zich door de hoogste (ongunstigste) schaalscores. Drie westelijke stadswijken onderscheiden zich steeds met lagere schaalscores dan het stedelijk gemiddelde.
7.4 Verkeersveiligheid Aantal verkeersongevallen drastisch gedaald Het aantal door de Politie geregistreerde aanrijdingen binnen de gemeentegrenzen daalt jaarlijks gestaag, van 1.200 in 2002 naar 730 in 2012. Omgerekend naar de index per 1.000 inwoners betekent dit een daling van 18 naar 10. Deze trend is in figuur 7.14 duidelijk te zien in de vorm van het onderste vlak. De figuur laat ook zien dat de politie door de jaren heen een relatief constant aantal overtredingen heeft geregistreerd. In dezelfde periode is het aantal personenauto’s in de stad met bijna 50% gestegen, terwijl het aantal motor- en bromfietsen is verdubbeld.22 Een en ander betekent dat met de toenemende drukte op de weg men veiliger is gaan rijden.
100
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 7.14 Verkeersongevallen en -incidenten in Lelystad, 2000-2012 23 Een ander perspectief op de verkeersveiligheid biedt figuur 7.15, waarin het jaarlijks aantal verkeersmisdrijven met Flevolandse en landelijke cijfers wordt vergeleken. Door de jaren scoort Lelystad steeds onder landelijke gemiddelden, sinds 2009 loopt Lelystad precies in lijn met de gehele provincie. Het gaat vooral om delicten waarbij men de plaats van het ongeval heeft verlaten (gemiddeld 60% voor Lelystad door de jaren heen) en in mindere mate rijden onder invloed (36%).
Figuur 7.15 Verkeersmisdrijven in Lelystad-Flevoland-Nederland, 2005-2011 (per 1.000 inwoners)
24
De meeste verkeersongevallen in stadswijken Door de jaren heen vinden circa 63% van de geregistreerde verkeersongevallen plaats in een van de acht stadswijken. De overige ongevallen worden in het Stadshart (10%) of de buitengebieden (27%, incl. de A6) geteld. Uit figuur 7.16 kan worden afgeleid dat een daling van het aantal ongevallen zich in vrijwel alle onderscheiden gebieden voordoet.
Hoofdstuk 7 Veiligheid
101
Figuur 7.16: Jaarlijks aantal verkeersongevallen verdeeld over stadsgebieden, 2007-2012 25
Ook meer verkeersoverlast in stadswijken Minder ongevallen houdt niet in dat er minder verkeersoverlast is. In figuur 7.17 zijn de jaarlijkse politiemeldingen van verkeersovertredingen en –overlast in kaart gebracht. Het levert een ander patroon dan de ongevallen statistieken van figuur 7.16: de aantallen ‘pieken’ in 2009 en lopen vervolgens af. Het beeld van de verkeersoverlast per wijk is in het algemeen grilliger dan die van de verkeersovertredingen.
Figuur 7.17 Jaarlijkse meldingen van verkeersovertredingen en -overlast verdeeld over stadsgebieden, 2007-2012 26 102
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
De piek, die in 2009 voordoet, is vooral te herleiden tot buitengewoon veel incidenten in de Boswijk, Havendiep en in het Buitengebied. Sindsdien is een daling van incidenten in alle gebieden te zien, met uitzondering van stadswijk de Schepenwijk en het Stadshart.
Gematigde rapportcijfers voor verkeersveiligheid Sinds 2003 wordt in oneven jaren een rapportcijfer van inwoners gevraagd over de ‘verkeersveiligheid’ in Lelystad.27 In zowel 2003 als 2005 was het gemiddelde oordeel van inwoners een 6,8. Dit cijfer viel in 2007 aanzienlijk lager uit, een 6,2. Sinds 2009 is sprake van een stijgende lijn: een gemiddeld rapportcijfer van 6,5 in dat jaar; in 2011 een stijging tot de waarde(ring) van weleer, 6,8. Daarnaast zijn inwoners met meer concrete vragen over hun verkeersbeleving gepeild: zowel in 2009 als 2011 vindt 13% dat ‘agressief verkeersgedrag’ vaak in hun buurt voorkomt, en 32% vindt dat ‘te hard rijden’ vaak in hun buurt voorkomt. Beide percentages wijken niet in belangrijke mate af van bevindingen uit landelijke peilingen.
7.5 Calamiteiten Naast incidenten in het verkeer gebeuren er vele andere voorvallen waarbij veiligheid in het geding is, zonder dat er direct sprake hoeft te zijn van een dader of zelfs een slachtoffer. De gemeente heeft een verantwoordelijkheid in deze - naast politie, brandweer en gezondheidsdienst - om preventief de openbare orde te handhaven en eventuele daders op te sporen en slachtoffers te helpen. In deze paragraaf zullen een aantal statistieken omtrent brandweer- en politieoptredens de revue passeren. Deze geven slechts een indicatie van het aantal inwoners dat betrokken is bij calamiteiten, want de soort incidenten wordt cijfermatig besproken, niet het aantal slachtoffers.
Aantal branden stijgt met pieken en dalen De brandweer heeft in 2012 circa 195 branden geregistreerd. Sinds 2000, toen 205 branden werden geteld, zijn enkele periodes geweest waarin bepaalde soorten branden veel voorkwamen. In 2002 was sprake van relatief veel natuurbranden; in 2006-2007 ging het om uitzonderlijk veel branden in containers en in 2009 piekte het aantal branden in gebouwen.
Figuur 7.18 Jaarlijks aantal branden naar aard, 2000-2012 28 Een en ander is in figuur 7.18 te zien. Bijvoorbeeld het aantal branden in gebouwen ligt door de jaren heen vrij constant rond de 70. Het aantal vervoermiddelen- en natuurbranden ligt beide rond een jaarlijks gemiddelde van 50, hoewel vooral de laatste soort sinds 2006 duidelijk afneemt. Bij een fiks aantal ‘loos alarm’ – gemiddeld 450 per jaar – gaat het vooral om brandmeldinstallaties. De zichtbare stijging in deze categorie vanaf 2006 heeft een administratieve verklaring: voorheen was de registratie minder consequent. Inmiddels is ook voor ‘loos alarm’ sprake van een dalende trend.
Hoofdstuk 7 Veiligheid
103
In 2002 en 2007 liep het storm Naast het blussen van branden verricht de brandweer andere vormen van hulpverlening. Zo rukken ze bij zware storm uit om de schade voor mens, dier en verzekering beperkt te houden. Zoals figuur 7.19 laat zien is vooral in de jaren 2002 en 2007 sprake van stormschade waarvoor de brandweer relatief veel uitrukte.
Figuur 7.19 Jaarlijks aantal voorvallen van hulpverlening door de brandweer, 2000-2012 29 Achter de grafiek schuilen vele dramatische incidenten: de brandweer treedt gemiddeld 52 keer per jaar op om mensen te bevrijden en 17 keer per jaar om dieren te redden. Het aantal bevrijdingen bereikte in 2012 voor beide categorieën een piek (74 resp. 37). Bovendien wordt (onder de rubriek ‘andere werkzaamheden’) gemiddeld 24 keer per jaar uitgerukt wegens ‘gevaarlijke stoffen (o.a. gas lekkages) en gemiddeld elf keer in het water gedoken om drenkelingen te redden of bewijsmateriaal te verzamelen.
Relatief weinig milieumisdrijven Na dit uitstapje naar de brandweer keren wij terug naar de activiteiten van de politie. Want de brandweer ruimt wellicht op na milieuovertredingen; het is de Regio Politie die ze – sinds 2009 gedetailleerd - in haar incidentenoverzichten registreert. Gemiddeld is er jaarlijks sprake van 10 ‘milieumisdrijven’, aangevuld met 13 ‘overtredingen’ en circa 50 ‘overige’ incidenten. Wij laten bij deze getallen de grootste categorie buiten beschouwing: jaarlijks registreert de politie circa 575 overtredingen van geluidsverordeningen. Sinds 2009 is er sprake van een lichte daling in ‘milieu’ incidenten bij de politie. Er zijn legio verklaringen voor het bescheiden aantal: geen oplettendheid bij burgers; geen prioriteit bij de Politie; geen milieu problemen in Lelystad, etc. In elk geval lijkt de toenemende aandacht in de media voor ‘groene’ of ‘milieu’ vraagstukken weinig effect te hebben op politie registraties.
Minder burenruzies en aantasting openbare orde De politie treedt op bij vele gelegenheden waarin het onderscheid tussen ‘misdrijf’ of ‘calamiteit’ onduidelijk is. ‘Vernielingen’ bijvoorbeeld komen geregeld voor (circa 900 incidenten per jaar), hebben als misdrijf zowel een geweld- als een vermogenscomponent, maar als incidenten worden ze eerder gezien als een aantasting van de leefbaarheid en de openbare orde. In figuur 7.20 worden de ontwikkelingen van nog meer incidenten vermeld die de openbare orde verstoren.
104
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 7.20 Incidenten die de openbare orde verstoren, 2000-2012 (per 1.000 inwoners)
30
Voor alle vier onderscheiden categorieën is er sinds 2008 duidelijk een dalende trend te bespeuren. Het aantal meldingen van zowel ‘vernielingen’ als ‘relatieproblemen/burengerucht’ zijn in 2012 het laagst van het gehele eeuw.
Vernielingen in Lelystad onder het landelijke gemiddelde Sinds 2008 daalt het aantal vernielingen. Figuur 7.21 laat zien dat het aantal vernielingsmisdrijven in de stad jarenlang relatief gezien ongeveer gelijk liep met het landelijke gemiddelde, maar sinds 2010 onder het landelijke gemiddelde is gedoken.
Figuur 7.21 Vernielingen en beschadigingen, misdrijven in Lelystad, Flevoland en Nederland 2005-2012 (per 1.000 inwoners) 31 Zuiderzeewijk geldt als wijk waar door de jaren heen relatief veel vernielingen worden aangericht, sinds 2000 gemiddeld 17,5 per 1000 inwoners. Met golfbewegingen zijn in diverse jaren vernielers actief in andere wijken; in 2012 zijn het naast Zuiderzeewijk de Boswijk en Lelystad-Haven waar relatief veel vernielingen plaatsvinden (meer dan 8,0 per 1000 inwoners).
7.6 Misdaadverdachten Relatief veel verdachten onder Lelystedelingen Sinds 2004 genereert het Korps Landelijke Politiediensten algemene overzichten van het aandeel inwoners per (grote) gemeente dat van een misdrijf verdacht wordt. Op basis van die overzichten kan een indicatie gekregen worden hoeveel Lelystedelingen zich aan misdrijven schuldig maken. Het blijft een indicatie, want het gaat immers niet om veroordeelden.
Hoofdstuk 7 Veiligheid
105
Figuur 7.22 Aantal inwoners (12+ jaar) dat als verdachte aangehouden is voor een misdrijf, voor Lelystad, G31 en Nederland, 2004-2012 (per 1.000 inwoners) 32 Figuur 7.22 laat zien dat relatief veel Lelystedelingen op de verdachtenlijsten van Politie staan. Waar het landelijk om circa 1,2% van de inwoners gaat, betreft het in 2012 circa 1,8% van de Lelystedelingen. Dit aandeel is groter dan het gemiddelde binnen de zogenaamde G31 (1,5% in 2012), de 31 betrokken steden met erkende grootstedelijke problematiek. Het aantal is sinds 2008 (overal) aan het dalen; doordat de daling sinds 2010 zich onvoldoende heeft voortgezet loopt Lelystad uit de pas ten opzichte van andere grote steden.
Relatief veel vrouwen onder verdachten Binnen de lokale verdachtengroep bevinden zich relatief veel vrouwen: circa 25% van de verdachten in 2012 is vrouw; het grootste aandeel binnen de G31 en ver boven het landelijk aandeel van 17,7%. Het percentage is sinds 2008 gestegen, toen Lelystad met 21% al opviel. Lelystad heeft meer autochtone verdachten vergeleken met grootstedelijke en landelijke cohorten. Het gemiddelde aandeel daalt elders sinds 2007 waardoor autochtonen in Lelystad intussen ongunstig uit de vergelijking komen: in 2012 is 1,3% van de Lelystedelijke autochtonen voor een misdrijf aangehouden, meer dan de 1,1% voor de G31 en 0,9% landelijk. Binnen de vier meest talrijke niet-westerse herkomstgroepen liggen de percentages veel hoger, maar die percentages zijn wel lager dan of gelijk aan de landelijke cohorten. Zo zijn 6,2% van de inwoners van Antilliaanse herkomst in 2012 van een misdrijf verdacht; dit is een daling van 9,1% in 2008 en het ligt intussen een fractie hoger dan G31 en landelijk aandelen van 6,1% voor Antilliaanse Nederlanders. Voor inwoners van Marokkaanse herkomst kan dezelfde vergelijking getrokken worden: het lokale aandeel van 4,6% in 2012 is een daling van 6,2% in 2008 en ligt onder landelijke gemiddelden (4,8%) voor Marokkaanse Nederlanders. Het percentage verdachten onder Surinaamse en Turkse Lelystedelingen (3,7% resp. 2,3%) is in 2012 gelijk aan (voor Surinamers) of ver onder (voor Turken) de percentages voor G31 en landelijke cohorten; voor beide lokale groepen geldt dat het aandeel verdachten sinds 2008 sneller is gedaald dan landelijk het geval.
Vooral jongeren worden veel vaker verdacht Wellicht zorgwekkender dan de relatief grotere kans dat vrouwelijke en allochtone inwoners tot de groep verdachten behoren, is het grote aandeel jongeren dat verdachte van een misdrijf is. Onder 12 tot 18 jarigen gaat het in 2012 om 1,9% van de leeftijdscohort; onder 18 tot 24 jarigen zelfs om 4,0%. Figuur 7.23 zet deze jongeren (ongunstig) in een landelijk perspectief. Sinds 2007 daalt het aandeel verdachten onder jongeren; echter het percentage onder Lelystadse jongeren is telkens groter dan gemiddelden voor de G31 en Nederland.
106
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 7.23 Aantal jeugdigen (12 t/m 24 jaar) dat verdacht is van een misdrijf, voor Lelystad, G31 en Nederland, 2004-2012 (per 1.000 inwoners) 33 Het aandeel ‘veelplegers’ en ‘harde kern’ verdachten onder lokale jongeren ligt ook boven grootstedelijke en landelijke gemiddelden. Een positief ontwikkeling doet zich wel sinds 2010 voor: het aandeel harde kern jongeren daalde (van een gemiddelde tussen 2005 en 2010 van 0,42%) tot 0,19%, een aandeel dat nauwelijks boven het landelijke gemiddelde voor 2012 (0,16%) ligt. Onder jeugdige veelplegers doet zich sinds 2008 ook een flinke daling voor.
Eindnoten hoofdstuk 7 1
De twee voornaamste statistische bronnen voor de gegevens die in dit hoofdstuk worden gepresenteerd zijn CBS Statline en de Regio Politie Flevoland. De gegevens in CBS Statline bieden de mogelijkheid om ontwikkelingen in Lelystad met andere gebieden in Nederland te vergelijken, namelijk door het jaarlijkse aantal ‘misdrijven’ (per 1.000 inwoners) te presenteren. De gegevens die O&S jaarlijks van de Regio Politie omvangt omvatten naast ‘misdrijven’ ook ‘overtredingen’ en andere delicten onderscheiden in de Wetboek van Strafrecht. De omvangrijkere tellingen van de Regio Politie worden in dit hoofdstuk doorgaans met ‘delicten’, ‘incidenten’ of ‘meldingen’ aangeduid. Die politieregistraties bieden de mogelijkheid om ontwikkelingen binnen Lelystad, buurten wijkniveau door de jaren heen te monitoren. 2 Cijfers voor Lelystad zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland, bewerkt door Onderzoek en Statistiek (O&S). Cijfers voor Nederland zijn afkomstig van CBS, Statline. 3 Cijfers zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland. 4 Cijfers zijn schattingen afkomstig van de burgerpeiling 'Wonen, leefbaarheid en veiligheid' dat in oneven jaren door O&S wordt gehouden. De peilingen in 2001 resp. 2003 waren nog onderdeel van zogenaamde 'Omnibus' enquêtes. 5 De landelijke bevindingen zijn afkomstig van de zogenaamde ‘Integrale Veiligheidsmonitor’ (zie: ‘Integrale Veiligheidsmonitor, 2011: tabellenrapport’, blz. 15 en 47, uitgegeven door CBS). In 2011 hebben 225 gemeenten en ruim 200.000 inwoners aan die peiling deelgenomen. Door verschillen in de vraagcontext en wijze van steekproeftrekking kunnen de bevindingen slechts ‘indicatief’ als ijkpunt voor Lelystad beschouwd worden. 6 Cijfers voor Lelystad: peiling O&S ‘Leefbaarheid en Veiligheid’. Landelijke cijfers zijn afkomstig uit de IVM 7 Cijfers zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland, bewerkt door O&S. 8 CBS Statline. Voor 2011 gaat het om voorlopige cijfers. 9 Het verschil in indices per 1.000 inwoners tussen CBS statistieken en registraties van de Regio Politie is een van definities. Bij CBS gaat het om ‘geweld- en seksuele misdrijven’; bij de registraties van de regio politie zijn behalve misdrijven ook andere delicten geteld. 10 Cijfers zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland, bewerkt door O&S. 11 Het gaat om de volgende acht problemen: tasjesroof; vrouwen en mannen die op straat worden lastig gevallen; geweldsdelicten; bedreiging; drugsoverlast; ‘vrouwen en meisjes die worden nagefloten’ en ‘jeugdcriminaliteit’. Net als bij andere schalen in dit hoofdstuk geldt een score van 0 wanneer men vindt dat geen van de onderscheiden problemen in de buurt (soms) voorkomen en een maximale score van 10 wanneer men vindt dat alle onderscheiden problemen ‘vaak’ in de buurt voorkomen. Kort gezegd: hoe lager de score, hoe beter. 12 Cijfers zijn schattingen afkomstig van de burgerpeiling 'Wonen, leefbaarheid en veiligheid' dat in oneven jaren door O&S wordt gehouden. 13 De landelijke bevindingen zijn afkomstig van de zogenaamde ‘Veiligheidsmonitor’ (zie: ‘Integrale Veiligheidsmonitor, 2011 tabellenboek’, uitgegeven door CBS). 14 Cijfers zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland, bewerkt door O&S.
Hoofdstuk 7 Veiligheid
107
15
Het jaar 2000 was het begin van een dalende trend. In de twee jaren daarvoor waren meer dan 4.000 vermogensdelicten in Lelystad geregistreerd. 16 CBS Statline. Voor 2011 gaat het om voorlopige cijfers. 17 Naast meer concrete soorten diefstal en inbraak gaat het bij de CBS cijfers om ‘bedrog’, ‘heling’, ‘witwassen’, ‘afpersing en afdreiging’, ‘bankbreuk’ en ‘valsheidmisdrijven’. 18 Cijfers zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland, bewerkt door O&S. Het aantal bedrijfsvestigingen per stadsgebied is geschat op basis van jaarlijkse peilingen van de Provincie Flevoland. 19 Cijfers zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland, bewerkt door O&S. 20 Het gaat om de volgende vier problemen: diefstal uit auto's; beschadiging of vernieling aan auto's en diefstal vanaf auto's; fietsendiefstal; en inbraak in woning. Een score van 0 komt voor wanneer men vindt dat geen van de onderscheiden problemen in de buurt (soms) voorkomen en een maximale score van 10 wanneer men vindt dat alle onderscheiden problemen ‘vaak’ in de buurt voorkomen. 21 Cijfers zijn schattingen afkomstig van de burgerpeiling 'Wonen, leefbaarheid en veiligheid' die in oneven jaren door O&S wordt gehouden. De ‘landelijke’ schattingen waren tot 2007 afkomstig van door Regio Politie erkende ‘referentiesteden’; vanaf 2009 gaat het om landelijke gemiddelden uit de IVM. 22 Volgens het CBS steeg tussen 2000 en 2012 het aantal geregistreerde auto’s van 21.600 naar 32.100; het aantal motorfietsen steeg in dezelfde periode van 1.360 naar 2.770. Het aantal bromfietsen groeide sinds 2007 (het eerste jaar van CBS registraties) van 2425 naar 4025. Dergelijke groeicijfers zijn ongeveer het dubbele van heel Nederland, maar zijn niet uitzonderlijk voor Flevoland. 23 Cijfers zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland, bewerkt door O&S. 24 CBS Statline. Voor 2011 gaat het om voorlopige cijfers. 25 Cijfers zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland, bewerkt door O&S. 26 Cijfers zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland, bewerkt door O&S. 27 Zie verder de rapportages van de burgerpeiling 'Wonen, leefbaarheid en veiligheid' die in oneven jaren door O&S wordt gehouden. 28 Overzichten worden jaarlijks geleverd door de Provinciale Brandweer. Registraties voor het jaar 2001 zijn niet (langer) beschikbaar. 29 Overzichten worden jaarlijks geleverd door de Provinciale Brandweer. Registraties voor het jaar 2001 zijn niet (langer) beschikbaar. 30 Cijfers zijn gebaseerd op (voorlopige) jaarcijfers van Regio Politie Flevoland, bewerkt door O&S. 31 CBS Statline, bewerkt door O&S. 32 Cijfers zijn afkomstig van de Korps Landelijke Politiediensten. Het gaat om (voorlopige) jaarcijfers voor 2012, bewerkt door O&S. 33 Cijfers zijn afkomstig van de Korps Landelijke Politiediensten. Het gaat om (voorlopige) jaarcijfers voor 2012, bewerkt door O&S.
108
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
8. Bestuur en burger Het bestuur van een gemeente is de volksvertegenwoordiging die om de vier jaar wordt gekozen de gemeenteraadsverkiezingen. In dit hoofdstuk wordt bekeken hoe de betrokkenheid van inwoners van Lelystad bij dat gemeentebestuur is en hoe de politieke verhoudingen in gemeente liggen. Verder komt aan de orde hoe de contacten verlopen tussen bewoners gemeentelijke organisatie.
bij de de en
Kernpunten Lelystad heeft doorgaans een lager opkomstpercentage bij verkiezingen dan landelijk het geval is. Het aandeel lokale partijen bij gemeenteraadsverkiezingen (24% van de stemmen) is vrijwel identiek aan Nederland (24%) en gemeenten van vergelijkbare omvang (25%). Driekwart van de inwoners bezoekt nooit raadsvergaderingen. Wie dat wel doet heeft na afloop vaker een verminderd vertrouwen in de politiek. Een derde van de inwoners heeft vertrouwen in de besluiten van de gemeenteraad, een kwart heeft dat juist niet. Slechts een kleine minderheid van de Lelystedelingen vindt dat de raad hen in voldoende mate raadpleegt of laat meepraten/-beslissen. De gemeente Lelystad komt per jaar bijna een miljoen keer in contact met mensen (via balie, brief, telefoon of elektronisch). Een belangrijk deel van de contacten is met eigen inwoners. Bijna tweederde van de contacten betreft een bezoek aan de gemeentelijke website. Deze wordt het vaakst bezocht op maandag en woensdag en de gemiddelde bezoektijd bedraagt twee minuten. Het rapportcijfer dat men aan de website geeft is in een decennium gestegen van 6,5 naar 6,8. De meeste contacten burgerzaken vinden nog altijd plaats aan de balie. Deze contacten scoren de hoogste tevredenheid. Desondanks worden de gemeentelijke website en e-mail genoemd als de manier waarop men het liefst de contacten met burgerzaken zou willen onderhouden.
8.1 Politieke betrokkenheid: stemgedrag Lelystedelingen minder betrokken bij verkiezingen Een graadmeter voor de mate van betrokkenheid van burgers is de opkomst bij verkiezingen. Vooral de gemeenteraadsverkiezingen geven een indicatie. In figuur 8.1 zijn de opkomstpercentages van de afgelopen zes gemeenteraadsverkiezingen voor Lelystad en het landelijk gemiddelde weergegeven. De bevolking van Lelystad blijkt duidelijk minder betrokken bij de gemeentelijke politiek dan landelijk.
Figuur 8.1. Opkomstpercentage gemeenteraadsverkiezingen, Lelystad en landelijk, 1990-2010
Hoofdstuk 8 Bestuur en burger
1
109
Wanneer de opkomst van de Lelystedelingen bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer landelijk wordt vergeleken blijkt dit ook daar het geval, zei het verhoudingsgewijs in mindere mate, zie figuur 8.2. 2
Figuur 8.2. Opkomstpercentage verkiezingen Tweede Kamer, Lelystad en landelijk, 1994-2012
Een kwart van de kiezers stemt op een lokale partij Lokale partijen in de gemeentelijke politiek bestaan in sommige gemeenten al heel lang. In Lelystad doen zij pas vanaf de gemeenteraadsverkiezingen in 2002 mee. Bij de laatste verkiezingen was voor heel Nederland het aandeel van de lokale partijen in het totaal aantal stemmen circa 25%. In Lelystad was dit 24%. In figuur 8.3 worden, naast Lelystad en geheel Nederland, de elf overige gemeenten met 70 tot 80 duizend inwoners weergegeven.3 Qua opkomst verkeert Lelystad enigszins aan de onderkant van deze vergelijkingsgroep. Wat betreft het aandeel lokale partijen ‘scoort’ Lelystad met 24% van de uitgebrachte stemmen iets lager dan het gemiddelde van de andere gemeenten in deze groep (25%). Uitschieters aan de lage en hoge kant zijn 17% (Leidschendam-Voorburg) en 46% (Spijkenisse).
Figuur 8.3. Opkomst % en aandeel lokale partijen bij raadsverkiezingen 2010, gemeenten met 70-80 duizend inwoners
Telkens strijd tussen PvdA en VVD om grootste partij Al geruime tijd, sinds de Lelystadse gemeenteraadsverkiezingen van 1994, krijgen de PvdA en de VVD elk ongeveer evenveel stemmen. In 2006 bleek de PvdA ineens met voorsprong de grootste partij. In de
110
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
verkiezingen van 2010 is dit verschil teruggedraaid en zijn de beide partijen weer in balans. In figuur 8.4 wordt de stemuitslag en de zetelverdeling van deze laatste gemeenteraadsverkiezingen getoond.4
Figuur 8.4. Geldige stemmen (linker as) en zetelverdeling (rechter as) verkiezingen gemeenteraad 2010 5
Activiteiten raad onbekend bij vier op de tien inwoners Figuur 8.5 laat zien in welke mate de inwoners van Lelystad zichzelf bekend achten met de activiteiten die de gemeenteraad ontplooit. Ruim 40% zegt hier niet of nauwelijks bekend mee te zijn, ruim een kwart acht zich (heel) bekend met de raadsactiviteiten. Deze percentages zijn nauwelijks veranderd ten opzichte van vijf jaar eerder.
Figuur 8.5. Bekendheid met de activiteiten van de Lelystadse gemeenteraad
6
Raadsleden naamloos voor velen Driekwart van de inwoners heeft nooit contact met raadsleden, één op acht had één of meer keer contact met raadsleden in het jaar voor de peiling van 2012. Overigens gaf bijna de helft van de respondenten aan geen enkel raadslid bij naam te kennen.
Hoofdstuk 8 Bestuur en burger
111
8.2 Politieke betrokkenheid: participatie Driekwart van inwoners heef nooit een raadsvergadering bezocht In een peiling uit 2012 geeft driekwart van de Lelystadse inwoners aan op zijn minst “zo nu en dan” belangstelling te hebben voor de Lelystadse politiek. Desondanks heeft bijna driekwart van de respondenten nog nooit een raadsvergadering bijgewoond. Figuur 8.6 brengt in beeld welk effect het bijwonen van de raadsvergaderingen heeft op de mate van vertrouwen in de Lelystadse politiek. Voor bijna 10% van de bezoekers vergrootte deze activiteit hun vertrouwen, maar een tweemaal zo groot percentage gaf aan dat hun vertrouwen juist was verminderd. Als dat laatste het geval is, komt dat in een meerderheid van de gevallen doordat men van mening was dat de raadsleden al voor de discussie begon hun standpunten hadden ingenomen.
Figuur 8.6. Invloed laatst bijgewoonde raadsvergadering op vertrouwen in gemeentelijke politiek
7
Het BOB-vergadermodel wekt vooralsnog weinig enthousiasme onder inwoners De politieke structuur binnen de gemeente Lelystad is in het afgelopen decennium twee keer op de schop gegaan. Was tot en met 2004 sprake van commissievergaderingen, begin 2005 werden deze afgeschaft en ging men over op een systeem met twee raadsvergaderingen per maand en eenmaal per maand een politieke markt, het ‘Opinieplein’. Medio 2010 heeft de raad van Lelystad besloten op weer een andere manier te vergaderen. Daarvoor is het zogenaamde BOB-model ingevoerd. Dit vergadermodel voorziet in een gefaseerde behandeling van de raadsvoorstellen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in een beeldvormende fase (B), een oordeelvormende fase (O) en tenslotte een besluitvormende fase (B). Eén op de vijf inwoners weet wat dit BOB-vergadermodel inhoudt, maar van hen heeft tweederde nog nooit een dergelijke vergadering bijgewoond. Van het geringe aandeel van de inwoners die dit wel deden is, zoals uit figuur 8.7 blijkt, het vertrouwen in de gemeentelijke politiek vaker verminderd dan vergroot.
112
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Figuur 8.7. Invloed laatst bijgewoonde BOB-vergadering op vertrouwen in gemeentelijke politiek
8
8.3 Tevredenheid met gemeentebestuur Slechts kwart van de inwoners voelt zich door gemeenteraad vertegenwoordigd Lelystedelingen hebben zich in een viertal stellingen uitgesproken over het gemeentebestuur. In figuur 8.8 is de mate van instemming met die stellingen af te lezen.
Figuur 8.8. Oordeel bewoners over het gemeentebestuur
9
Wat opvalt, is dat men het positiefst is over het vertrouwen dat men heeft in de besluiten van de gemeenteraad. Het negatiefst oordeelt men over de mate waarin men als burger de inhoud van raadsvergaderingen kan beïnvloeden. Verder slaat de balans meer naar de positieve kant uit waar het gaat om de vraag of de persoon op wie men heeft gestemd de verkiezingsbeloften waarmaakt. Alleen de tweede stelling uit figuur 8.8 is vergelijkbaar met eerder onderzoek. In 2007 was slechts 29% het met de stelling (zeer) oneens: In 2012 was dit 38%, een negatieve tendens dus. Ongeveer een gelijk aandeel (22%) voelde zich in beide jaren, vertegenwoordigd door de gemeenteraad.
Participatiekansen schieten volgens inwoners te kort Naar de mening van Lelystedelingen geeft de gemeenteraad hen te weinig kansen om politiek te participeren. Onderscheiden naar een viertal participatievormen vindt telkens ten minste tweederde van de inwoners dat de gemeenteraad hen te weinig laat meedoen. Bovendien laat figuur 8.9 zien dat het oordeel omtrent alle vier participatievormen ongunstiger is dan in 2009. Bij deze uitkomsten moet Hoofdstuk 8 Bestuur en burger
113
wel opgemerkt worden dat een derde tot ruim de helft van de respondenten heeft aangegeven het ‘niet te weten’.
Figuur 8.9. Mate waarin de raad de inwoners vier vormen van participatie aanbiedt
10
Ruim 40% van de inwoners is van mening dat informatie uit de gemeenteraad hen maar matig of onvoldoende bereikt; slechts één op de zes beoordeelt dit als goed.
8.4 Contacten met de gemeente Bijna een miljoen contacten het afgelopen jaar In de voorgaande paragrafen was te lezen in welke mate men zich betrokken voelt bij de gemeentepolitiek en het bestuur. In deze paragraaf bespreken we de mate waarin men daadwerkelijk in contact met het bestuur en de gemeentelijke organisatie komt. Een belangrijk deel van de contacten met de gemeente vindt via direct contact plaats aan de publieksbalie, zo’n 115.000 duizend keer per jaar. Verder komen per jaar ruim een kwart miljoen telefoontjes binnen. Contact per brief komt beduidend minder vaak voor en is natuurlijk vooral nodig bij officiële stukken zoals bezwaarschriften; per jaar komen er ongeveer 44.500 brieven binnen. Maar het meeste contact zoekt men inmiddels via de gemeentelijke website: in 2012 werden bijna een half miljoen bezoeken geteld. Vier jaar eerder waren dit er nog 360.000. Overigens gelden deze bezoeken van de website voor ‘de hele wereld’. De registratie maakt geen onderscheid tussen Lelystedelingen en mensen 'van buiten'.
Figuur 8.10. Aantal contacten met de gemeente Lelystad, 2012 (totaal: 909.200) 11
114
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Opening spoorlijn zorgt voor piek in website bezoek De bezoeken via Internet zijn in de afgelopen jaren sterk toegenomen. Inmiddels worden er zo’n 1.300 bezoekers per dag geteld. In figuur 8.11 is het aantal bezoeken per week aan www.lelystad.nl te zien over het gehele jaar 2012, met 2008 als vergelijking. Duidelijk vallen de verminderde aantallen tijdens de vakantieperiodes op in mei en juli en rond de jaarwisseling. De piek tegen het einde van 2012 wordt veroorzaakt door de opening in die periode van de Hanzespoorlijn.
Figuur 8.11. Bezoeken aan www.lelystad.nl per week, 2008 en 2012
12
Gemiddeld verblijft men ruim twee minuten binnen de website, waarin 3 (sub)pagina’s worden bezocht. Figuur 8.12 laat zien dat de piek van de bezoeken is gelegen op de eerste vier dagen van de (werk)week. Op vrijdag daalt de bezoekfrequentie en het weekend is een het minst populair om de website te bezoeken.
Figuur 8.12. Gemiddeld aantal bezoeken per dag van de week aan www.lelystad.nl, 2008 en 2012
13
Het gemiddelde rapportcijfer die inwoners de website toekenden, schommelde in de vier peilingen tussen 2001 en 2007 steeds rond de 6,5. In 2009 was het gestegen tot 6,7, nadat de website in dat jaar geheel was vernieuwd. In 2012 blijkt de waardering nog iets toegenomen tot bijna 6,8: de hoogste score totnogtoe.14
Hoofdstuk 8 Bestuur en burger
115
8.5 Tevredenheid dienstverlening Lelystedelingen kunnen via meerdere kanalen een dienst van de gemeente betrekken: persoonlijk (‘aan de balie’), telefonisch, via brief of elektronisch (via e-mail of website). In een peiling uit 2012 is aan de leden van het LelyStadsPanel gevraagd op welke manier men in de voorafgaande periode contact had met de gemeente. De balie is nog altijd een zeer populair kanaal. De helft van de panelleden blijkt daar jaarlijks langs te gaan en een kwart pakt de telefoon. De andere kanalen scoren lager. Het ging daarbij om daadwerkelijk contact met een ambtenaar. De gemeentelijke website, die men vooral gebruikt om zelfstandig informatie te zoeken, is wat dit aspect betreft buiten beschouwing gelaten. Opgemerkt kan worden dat het sturen van een brief in 2009 nog duidelijk vaker gebeurde dan het sturen van een e-mail, maar dat die verhouding drie jaar later omgekeerd is. Als wordt gevraagd naar de manier waarop men bij voorkeur contact wil met de gemeente, dan blijken de website en e-mail bovenaan te staan. Baliebezoek is een middenmoter geworden en het rijtje wordt gesloten met telefonische en briefcontacten. Hierbij blijken jongeren, niet onverwachts, duidelijk vaker de website te verkiezen boven de rest en ouderen vaker aan de balie te komen, de telefoon te pakken of een brief te willen schrijven.
Tevredenheid over dienstverlening vrij stabiel door de jaren heen Het is fijn om te weten hoe men met de gemeente in contact komt, maar minstens zo belangrijk is te weten hoe tevreden de bewoners zijn over de gemeentelijke dienstverlening. In figuur 8.13 is te zien hoe tevreden men is over diverse aspecten die verband houden met deze contacten.
Figuur 8.13. Percentage inwoners (zeer) tevreden over aspecten van contacten met de gemeente
116
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Waar de tevredenheid op vrijwel alle tien onderdelen in 2009 was gestegen, lijkt daarna een kentering opgetreden en is de geuite tevredenheid in 2012 terug op het niveau van 2007. De hoogste tevredenheid kent men op de punten vriendelijkheid en het taalgebruik. In brede zin wordt de kwaliteit van de dienstverlening door de gemeente beoordeeld als 'ruim voldoende'. Het rapportcijfer dat men in 2012 gaf is 6,9 waar dit in 2005 nog 6,6 was. Een zwakke plek is dat slechts een minderheid (40%) vindt dat de gemeente adequaat reageert op meldingen, klachten of bezwaren. Sinds 2007 is de snelheid waarmee vooral brieven of e-mails worden beantwoord het aspect waarop de gemeente Lelystad het slechtst scoort: ongeveer twee op de vijf is hierover tevreden. Één op de drie is hier zelfs ontevreden over.
Stadswinkel veruit de meest bezochte gemeentelijke dienst Via de balie is de Stadswinkel (vroeger ‘Burgerzaken’) met voorsprong de meest bezochte gemeentelijke dienst, daarom wordt specifiek hieraan nog enige aandacht besteed. Ruwweg tweederde van de bewoners die contact heeft met de gemeente zoekt dit (ook) via een bezoek aan de stadswinkel. In figuur 8.14 blijkt dat de tevredenheid over de contacten in 2007 duidelijk hoger was dan in de twee daaraan voorgaande peilingen. Daarna is de tevredenheid gestagneerd of is er zelfs sprake van een achteruitgang. Het meest tevreden is men over de vriendelijkheid waarmee de medewerkers van burgerzaken hen helpen, het minst over de snelheid waarmee dat gebeurt.
Figuur 8.14. Percentage bewoners (zeer) tevreden over aspecten van contacten met Stadswinkel afgelopen jaar
Eindnoten hoofdstuk 8 1
De gegevens in dit hoofdstuk over verkiezingsuitslagen komen van Gemeente Lelystad, afdeling Publiekszaken en de Kiesraad (gegevens Nederland en andere steden). 2 Gemeente Lelystad, afdeling Publiekszaken en de Kiesraad (gegevens Nederland). 3 Gemeente Lelystad, afdeling Publiekszaken en officiële verkiezingsuitslagen via de Kiesraad (gegevens Nederland en andere steden). 4 Gemeente Lelystad, afdeling Dienstverlening. 5 Alleen de partijen die in de gemeenteraad vertegenwoordigd zijn, zijn zichtbaar in de grafiek. 6 Rapportage ‘De raad in beeld’; Gemeente Lelystad, Onderzoek en Statistiek, 2013. 7 Rapportage ‘De raad in beeld’; Gemeente Lelystad, Onderzoek en Statistiek, 2013. 8 Rapportage ‘De raad in beeld’; Gemeente Lelystad, Onderzoek en Statistiek, 2013. 9 Rapportage ‘De raad in beeld’; Gemeente Lelystad, Onderzoek en Statistiek, 2013. 10 Rapportage ‘De raad in beeld’; Gemeente Lelystad, Onderzoek en Statistiek, 2013. 11 Geschatte aantallen op basis van diverse registraties. 12 Google Analytics. 13 Google Analytics. 14 Rapportage ‘LelyStadsGeluiden, Digitaal stadhuis 2012’; Gemeente Lelystad, Onderzoek en Statistiek, 2012.
Hoofdstuk 8 Bestuur en burger
117
9. Ambities in het vizier In 2007 heeft het toenmalige College de ‘Toekomstvisie 2020’ voor Lelystad vastgesteld. Anno 2013 staan wij halverwege tussen de visie zoals ze is voorgesteld en de werkelijkheid van 2020. Op basis van de bevindingen uit de zeven voorgaande hoofdstukken geven we antwoord op de vraag: in hoeverre is Lelystad goed op weg de visie te realiseren? De visie wordt in een 12-tal referentiepunten verwoord, met bijhorende concrete doelstellingen. Hieronder geven wij per referentiepunt onze bevindingen. Het hoofdstuk is meer dan slechts een samenvatting; daar waar ambities nog niet impliciet aan de orde zijn geweest nemen wij de gelegenheid om aanvullende bevindingen te presenteren.
Uniek ‘Lelystad heeft de uitstraling van een unieke stad, in ontwikkeling en beweging, idealistisch en pragmatisch en waar experimenteren mogelijk is door bijzondere dingen te doen.’ Het streven is dat in 2020 het imago van Lelystad onder Nederlanders net zo positief is als het beeld dat Lelystedelingen zelf (al) van hun stad hebben. Met een reeks stellingen heeft O&S het imago de afgelopen jaren gemonitord.1 Tussen 2007 en 2012 is het imago van Lelystad onder inwoners elders in Flevoland en aangrenzende provincies niet noemenswaardig verbeterd (van 5,8 naar 5,9 op een schaal van 0 tot 10). In dezelfde periode is het imago onder inwoners van Lelystad zelf wel aanzienlijk gestegen (van 6,4 naar 7,0). Het imago van Lelystad onder Nederlanders is weliswaar overwegend positief (Een score hoger dan het middelpunt vijf op de schaal onderscheidt een positief van een negatief imago) maar is nog ver verwijderd van het imago dat Lelystedelingen van hun stad hebben. De stelling ‘Lelystad is een bijzondere stad’ verwijst vrij expliciet naar de ambitie om als ‘uniek’ bekend te staan. Intussen onderschrijft bijna tweederde van de Lelystedelingen deze uitspraak; onder inwoners van de aangrenzende provincies is minder dan een derde het hier ermee eens. Voor beide groepen is de instemming sinds 2007 gestegen. Voor omwonenden geldt echter dat het aandeel dat het niet met de stelling eens is gelijk is gebleven.
Groeiende bevolking ‘Een gestage groei, waardoor de bevolkingssamenstelling in 2020 in evenwicht is.’ De bevolking is de laatste jaren weinig gegroeid. Begin 2013 telt Lelystad 75.800 inwoners, een groei van 2.750 personen sinds begin 2007. De ambitie in de Toekomstvisie is een stad die in 2020 83.000 inwoners telt. Volgens de huidige prognoses – die een geleidelijke stijging van de woningbouw productie veronderstelt van 130 in 2012 naar 400 in 2020 om een nieuwe stroom vestigers te huisvesten – telt Lelystad 77.800 inwoners begin 2020 en 83.000 pas in 2028.2 Naast een groeiambitie wordt ook gestreefd naar een bevolkingsamenstelling in evenwicht. Dit houdt onder meer in twee keer zoveel jongeren (min 20 jaar) als 65-plussers. Uit figuur 2.4 kan worden afgeleid dat in 2013 net geen sprake is van het dubbel aantal jongeren als senioren; de verhouding ligt op circa 19 jongeren voor elke 10 senioren. Volgens de huidige prognose is anno 2020 deze verhouding ingekrompen tot 13 jongeren voor elke 10 senioren. Zonder een fikse aanwas en instroom van jonge Lelystedelingen blijft het aantal de komende jaren net onder de 20.000. Intussen groeit het aantal senioren door. Verder wordt gestreefd naar een evenwichtige verdeling van de bevolking over de inkomensklassen. In figuur 4.9 is te zien dat tussen 2007 en 2010 het aandeel huishoudens in het laagste 10% van Nederlandse inkomens gestegen is van 8,5 naar 10,6%. Tegelijkertijd is het aandeel in het hoogste 20% van Nederlandse inkomens gedaald van 18,5 naar 17,4%. Steeds meer Lelystedelingen behoren tot arme huishoudens, steeds minder tot de welgestelden van het land.
118
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Kwaliteit voorop ‘Een onderscheidend woon-, werk- en recreatieklimaat ten opzicht van het aanbod van wonen, werken en recreëren in de Randstad door onze kernkwaliteiten ruimte, rust, groen en water te benutten en te profileren.’ Groei van de stad betekent groei van de woningvoorraad. Lelystad gaat voor ‘groei met kwaliteit’, zowel voor de eigen bewoners als toekomstige bewoners. Voor de woningvoorraad in de stad betekent dit een behoefte aan grote verscheidenheid aan woonkwaliteiten, die afgestemd is op de woonwensen van vele Nederlanders en een contrast vormt met de verstedelijking en massaliteit van de Randstad. Zoals in § 6.2 uiteen is gezet, is de afgelopen jaren hier een flinke slag geslagen. De nieuwbouw is veel gevarieerder dan vóór de eeuwwisseling. Maar redelijk veel niet-Lelystedelingen zijn nog van mening dat de woonwijken zich moeilijk van elkaar laten onderscheiden. 3 Om aantrekkelijk te worden en te blijven voor nieuwe inwoners, heeft Lelystad op dit punt nog een wereld te winnen. Vanwege de aanhoudende economische malaise daalt de woningbouwproductie en de opgave is om ook deze beperkte productie veelzijdig te houden. In de toekomstvisie is expliciet verwoord dat het wonen in Lelystad aantrekkelijk moet blijven, met investeringen in bestaande wijken bedoeld om over leefbare wijken te beschikken. Tot nog toe slaagt Lelystad daar redelijk in. De waardering voor de woning blijft onder inwoners op een hoog peil. Geconcludeerd kan worden dat het ook redelijk goed gaat met de woonomgeving. Over de hele linie is de kwaliteit van de ‘leefomgeving’ gestegen. Rondom figuur 6.13 constateren wij vooral vooruitgaan in de Kustwijk en Schepenwijk; alleen voor wat betreft de Waterwijk en Lelystad-Haven zijn er aanwijzingen dat de leefomgeving aan kwaliteit heeft ingeboet. De voornaamste aanwijzingen zijn evaluaties van de inwoners zelf. Rapportcijfers van bewoners over de leefbaarheid in de buurt blijven schommelen rondom 7,3, vlak onder het landelijke gemiddelde. 4 Het feit dat steeds meer inwoners hun buurt eerder achteruit dan vooruit zien gaan benadrukt nog eens hoe broos de aantrekkelijkheid is. Een van de grootste opgaven voor de komende jaren is een groot aantal buurten, waarin vele woningbezitters in onverkoopbare woningen vastzitten, leefbaar te houden. ‘Kwaliteit voorop’ betekent ook dat inwoners zich veilig voelen – wat vooral uit § 7.1 blijkt – en dat ze de kernkwaliteiten weten te benutten. Dit laatste blijkt uit peilingen. Rapportcijfers voor de recreatieve mogelijkheden van Lelystad zijn sinds 2007 onder inwoners gestegen. Een meerderheid noemt zichzelf liefhebber van ‘groen’ of ‘sport’ en hoe ‘groener’ of ‘sportiever’ men zichzelf vindt, hoe hoger de geven rapportcijfers.5 Afgezien van het succes van Bataviastad om vele dagtoeristen naar de stad te trekken (zie § 3.3) zijn er nog te weinig aanwijzingen dat de recreatieve potenties voor bezoekers van Lelystad voldoende zijn erkend. 6
Dynamiek ‘Lelystad is een dynamische stad, gericht op ontwikkeling, vernieuwing en benutting van economische potenties.’ Lelystad is goed op weg enkele ambities te realiseren die in de Toekomstvisie aan ‘dynamiek’ worden gerelateerd. Zo komt de opleidingsniveau van de beroepsbevolking al redelijk overeen met de rest van Nederland (zie figuur 4.1). Lelystad maakt ondertussen deel uit van de noordvleugel van de Randstad, al is de uitbreiding van Luchthaven Lelystad nog niet gerealiseerd. Almere/Lelystad onderscheidden zich tussen 2008 en 2011 met een bruto regionaal product dat beter stand houdt ten tijde van de economische crisis dan de MRA of Nederland in het geheel (zie figuur 3.7). Tussen 2008 en 2012 groeide het aantal banen meer dan elders in Flevoland, de MRA of gemiddeld in Nederland (zie figuur 3.3). De ambities voor wat betreft werkgelegenheid voor 2020 blijven in het vizier. 7
Hoofdstuk 9 Ambities in het vizier
119
De economische malaise vanaf 2009 heeft zichtbaar een tol geëist voor wat betreft werkgelegenheid in de bouwsector en in de zakelijke dienstverlening. De sectoren met een oververtegenwoordiging in Lelystad – zorg en overheid – kunnen door de aanhoudende bezuinigingen de komende jaren een deuk slaan in de ambities. Met de beschikbare ruimte in en om de stad voor de groothandel- en vervoerssector, inclusief de plannen voor Luchthaven Lelystad alsmede een multimodale overslagplaats aan de IJsselmeerkust, liggen kansen om als dynamische stad de economische mogelijkheden te versterken.
Strategische ligging ‘De ligging van Lelystad is strategisch en vormt een ‘stepping stone’ voor ontwikkelingen en ontmoetingen tussen west, noord en oost Nederland.’ Lelystad heeft de laatste jaren belangrijke vorderingen gemaakt in zijn ambitie om een ‘stepping stone’ te worden voor ontwikkelingen en ontmoetingen tussen west, noord en oost Nederland. Een evenwichtigere pendelstroom tussen enerzijds de Randstad en anderzijds de rest van Nederland is de laatste jaren zichtbaar (zie § 3.2), indicatief voor een ‘strategische ligging’. Intussen stromen dagelijks meer mensen Lelystad binnen om betaald werk te verrichten, dan inwoners de stad uitreizen om elders hun geld te verdienen. Door de opening van de Hanzelijn tussen Lelystad en Zwolle, en de uitbreiding van de luchthaven, zullen nieuwe verkeerstromen op gang komen. 8
Sociale Samenhang ‘Lelystad kent een sterke binding tussen mensen (inwoners, bezoekers, ondernemers).’ In de Toekomstvisie 2020 staat te lezen dat ontmoeting en verbinding voor sociale samenhang zorgen. Beleidsmatig is sterk op ingezet om ontmoetingen in de stadswijken te bevorderen, onder meer door de ontwikkelingen van multifunctionele accommodaties. Vooralsnog zijn er weinig indicaties dat dergelijke ontmoetingen frequenter worden. Bij een peiling in 2010 bleek dat 28% van de (volwassen) inwoners het voorgaande jaar een wijkvoorziening had bezocht; minder dan de schatting van 30% uit 2007. 9 Daarmee lijkt de ‘kans op ontmoetingen’ niet te stijgen. In de cultuurbeleving van Lelystedelingen is deze doelstelling ook terug te vinden. Ruim 70% van de inwoners bezoekt podiumkunsten en 60% van deze bezoeken vinden (ook) in Lelystad plaats (anno 2011). Dit laatste betekent wel een flinke stijging ten opzichte van 2007. Bezoek aan lokale culturele instellingen, zoals de Agora, de Kubus en Underground zijn dan ook toegenomen.10 Toch is de term ‘ontmoeting’ de laatste jaren wel aan verandering onderhevig. Mensen zeggen minder tijd te hebben voor sociale contacten. Paradoxaal genoeg blijft de frequentie van de sociale contacten wel op peil. Dit is mogelijk omdat mensen elkaar steeds meer via sociale media ontmoeten. Hoewel de frequentie van contact met buren sinds 2006 duidelijk afneemt (zie figuur 5.8), constateren wij in vrijwel alle wijken een versterking van de sociale binding (zie figuur 6.16). Andere graadmeters voor verbinding zijn vrijwilligerswerk en mantelzorg. In Lelystad doet ongeveer 45% van de inwoners aan vrijwilligerswerk. Dit aandeel wijzigt zich nauwelijks sinds 2006. Het SCP signaleert sinds 2000 landelijk ook een stagnatie in het aandeel vrijwilligers. Gepensioneerden en vrouwen doen het vaakst aan vrijwilligerswerk, inclusief mantelzorg. Deze mensen hebben geen betaalde baan meer, of hebben vaker deeltijdbanen en hebben daardoor meer tijd voor vrijwilligerswerk en mantelzorg. De toenemende arbeidsparticipatie (langer doorwerken en minder deeltijd), zal de groep mensen met voldoende beschikbare tijd voor een ‘maatschappelijke bijdrage’ afnemen. Tegelijkertijd wordt door de overheid een steeds grotere maatschappelijke bijdrage verwacht. Deze bijdrage zal steeds vaker de vorm van mantelzorg aannemen. Door de verwachte groei van het aantal hulpbehoevende ouderen en de tendens van extramuralisering van ouderenzorg zal mantelzorg over het geheel meer tijd eisen van inwoners. 120
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Multiculturele samenleving ‘Lelystad kent een rijke verscheidenheid aan culturen en leefstijlen. Door integratie en betrokkenheid geeft deze diversiteit kleur en kracht aan de Lelystadse samenleving.’ In hoofdstuk twee is vrij uitgebreid de rijke verscheidenheid aan inwoners besproken wat betreft hun gebieden van herkomst. Buiten de vier grote steden zijn er weinig gemeenten in Nederland met een hoger aandeel allochtonen dan in Lelystad woont. 11 Regelmatig is in het rapport een onderscheid tussen autochtone en allochtone inwoners uitgelicht: in § 4.2 laten wij zien dat vooral de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen achter loopt; in § 4.3 tonen wij sinds 2005 de kans dat een inwoner van niet-westerse herkomst als werkloos en werkzoekend is ingeschreven minstens twee keer zo groot is als voor inwoners van autochtone herkomst; in § 4.5 constateren wij dat gemiddeld 18% van de autochtone huishoudens afhankelijk van een uitkering is tegenover 24% van de niet-westerse allochtone huishoudens; in § 5.3 laten wij zien dat de cultuurdeelname van inwoners met een niet-westerse herkomst telkens 20% lager is dan autochtone stadsgenoten; in § 5.4 wordt participatie naar herkomst uitgebreid besproken, met nuanceringen naar afzonderlijke gebieden van herkomst, waarbij vaker een sociaal isolement onder allochtonen wordt aangetoond; in § 7.6 wordt het hogere aandeel allochtonen onder de lokale misdaadverdachten besproken. Vrijwel al deze paragrafen illustreren een achterstandspositie van lokale allochtonen ten opzichte van hun autochtone stadsgenoten. Echter, in vrijwel alle gevallen tonen we aan dat Lelystadse allochtonen het beter doen dan hun herkomstgenoten elders in Nederland. Met andere woorden, de integratie van 1e en 2e generatie migranten is in Lelystad lang niet voltooid, maar is verder gevorderd dan in de meeste omliggende steden. 12 Multiculturaliteit omvat meer dan een evenwichtige verstandshouding tussen autochtoon en allochtoon. Het gaat om vanzelfsprekende, vreedzame en zelfs elkaar versterkende relaties tussen man en vrouw, jong en oud, fietsers en auto’s, rustzoekers en feestvierders. Wij hebben weinig aanwijzingen dat Lelystad hierin van andere grote steden afwijkt; en waar die afwijkingen zich voordoen zetten ze Lelystad doorgaans in een positievere daglicht.13
Iedereen doet mee ‘In Lelystad doet iedereen mee. Vanuit eigen kracht en eigen kwaliteiten kunnen de inwoners hun kansen pakken om te stijgen op de zgn. ‘ladders’ van onderwijs, werken, wonen en vrije tijd.’ Onder de ambitie ‘iedereen doet mee’ zijn een viertal meer specifieke doelstellingen gesteld. Wij lopen ze een per een langs: In 2020 zal de werkloosheid onder het landelijk gemiddelde zijn gedaald. In figuur 4.5 zien wij dat in 2008 de werkloosheid in Lelystad het landelijke gemiddelde tot 1% naderde, om vervolgens weer veel harder te stijgen. Anno 2013 is de werkloosheid in Lelystad met 12% weer ver boven het geschatte landelijke gemiddelde van 8%. In 2020 zullen ouderen en mensen met een beperking actiever aan de maatschappij deelnemen. Zij wonen langer zelfstandig en verkeren minder in een sociaal isolement. Uit het bevolkingsregister blijkt dat begin 2013 42% van de 75-plussers als alleenstaande woont; nagenoeg gelijk aan het aandeel begin 2007. Wij zien in figuur 4.16 dat het aandeel (zeer) ernstig eenzame mensen in Lelystad aanzienlijk hoger is dan in andere Flevolandse steden en in Nederland als geheel. Dit resultaat geldt echter niet voor senioren (65 jaar en ouder); onder hen ligt het aandeel (zeer) ernstige eenzamen gelijk aan senioren elders in Flevoland en aan senioren in Lelystad anno 2009. Ook voor jongeren zal de stad in 2020 aantrekkelijk blijven; de vrije tijdsvoorzieningen zijn afgestemd op hun wensen. Uit de ‘imago’ peilingen blijken dat vooral het beeld van Lelystad onder Hoofdstuk 9 Ambities in het vizier
121
jongeren (18-23 jaar) sinds 2007 is verbeterd; hun oordelen zijn bijna net zo positief als onder oudere leeftijden. Dit patroon geldt zowel voor inwoners als omwonenden. 14 Jongeren geven bij peilingen in 2012 een aanzienlijk lager rapportcijfer voor de recreatieve mogelijkheden in de stad dan ouderen. Ook hier is het cijfer (voor alle leeftijdsgroepen) gestegen ten opzichte van 2007. 15 In 2020 is de zelfredzaamheid van mensen groter en wordt aan hen die het nodig hebben opvang geboden. Uit figuur 4.13 kan men afleiden dat anno 2011 een op de zes Lelystedelingen afhankelijk is van een uitkering. Vier jaar eerder (2007) was deze verhouding een op de zeven. In beide jaren komt Lelystad er slechter vanaf bij vergelijkingen met geheel Nederland, waar het aandeel circa een op de acht is. Sinds 2007 stijgt dus het aandeel uitkeringsafhankelijken in Lelystad. Deze stijging is sneller dan het Nederlandse gemiddelde. Doet in 2020 iedereen mee vanuit eigen kracht en eigen kwaliteiten? Een bevestigend antwoord op deze vraag zal ook sterk afhangen van ontwikkelingen in het onderwijs. Het opleidingsniveau van inwoners verbetert zich gestaag richting landelijke gemiddelden. Deze trend moet zich doorzetten wil Lelystad over een beroepsbevolking beschikken die niet alleen zelfredzaam is, maar ook voor andere inwoners kan zorgen.
Beter onderwijs en zorg op peil ‘Lelystad investeert in haar inwoners. De kwaliteit van het onderwijs is hoog en Lelystedelingen zijn beter opgeleid. Nadruk binnen het onderwijs ligt op het onderwijs aan de jeugd onder de 12 jaar, het voorkomen van schooluitval en het vroegtijdig schoolverlaten. ‘ Lelystad zet extra in op onderwijs. Wanneer we naar de jongste groep kinderen kijken, dan gaat het over vroeg- en voorschoolse educatie. Sinds 2002 is grote vooruitgang geboekt in het bereik van de doelgroep. De capaciteit is flink uitgebreid en in 2012 werd 79% van de peuters in de doelgroep bereikt, 18% meer dan in 2008. Inmiddels wordt ook op dertien basisscholen aan ‘doelgroep’ kleuters voorschoolse educatie aangeboden. Door vroegschoolse educatie (kleuters) op de basisschool aan te bieden is het bereik van kleuters in de doelgroep enorm vergroot. De kwaliteit van het basisonderwijs is sinds 2010 in Lelystad verbeterd. Het aantal scholen met het predicaat ‘zwak’, lag in 2013 op zeven. In 2010 was dit nog twaalf. Toch betekent dat evengoed 20% van de basisscholen onder aangepast toezicht staat. De komende jaren staat vooral het basisonderwijs een krimp van leerlingaantallen te wachten. Dit kan de (kleine) basisscholen die door de onderwijsinspectie als zwak geclassificeerd zijn extra onder druk zetten. Wat betreft voortgezet onderwijs zijn ook verbeteringen zichtbaar. Het aandeel voortijdig schoolverlaters (vsv) is gedaald naar 4,8%. Voor gemeenten van vergelijkbare omvang is het vsv 3,7%. Vsv in Lelystad komt voornamelijk op het conto van MBO. Het vsv voor de middelbare scholen ligt op 1,7%. Lelystadse jongeren verlaten nog altijd vaker het onderwijs zonder startkwalificatie (zie verder § 5.1). Het aandeel inwoners met een startkwalificatie is deze eeuw fors gestegen; intussen wijkt het aandeel onder de potentiële beroepsbevolking nauwelijks af van landelijke percentages. Alhoewel nog relatief weinig hoog opgeleiden in Lelystad wonen wordt ook dit achterstand geleidelijk ingelopen (zie verder § 4.1). Wat betreft de zorg, die lijkt lang niet op peil. Specifiek doel uit de Toekomstvisie is dat meer inwoners in 2020 hun eigen gezondheid als ‘goed’ ervaren. Wij lieten in § 4.6 zien dat dit aandeel eind 2012 onder 19-64 jarigen op 74% staat, aanzienlijk lager dan in andere Flevolandse steden, dan gemiddeld in Nederland en dan bij de vorige GGD peiling in 2009. Onevenredig veel inwoners in de leeftijdsgroep 1565 jaar zijn afhankelijk van een uitkering als ‘arbeidsongeschikte’ (zie § 4.4). Daarbij zien wij een groeiend aantal WAJongeren die de ‘productieve jaren’ gelijk als zorgbehoeftigen ingaan. Gepaard met het groeiend aandeel ouderen hebben we alle redenen tot bezorgdheid. De zorg ‘op peil’ houden, ondanks de vele arbeidsongeschikten en de vergrijzing, vereisen vele financiële, fysieke en sociale investeringen.
122
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
Wijkontwikkeling ‘In de Lelystadse wijkaanpak wordt integraal gewerkt aan sociale en fysieke vraagstukken. De gemeente is zichtbaar en aanspreekbaar in de wijk aanwezig. Actieve bewonersparticipatie speelt een belangrijke rol.’ Deze ambitie is deels beleidsmatig achterhaald. Met de nota ‘Het Nieuwe Werken in de Wijken’ uit 2012 heeft de gemeente afstand genomen van haar intenties om zelf ‘zichtbaar en aanspreekbaar in de wijk’ aanwezig te zijn. De uitvoering is de verantwoordelijkheid geworden van het maatschappelijk middenveld, en met name van Stichting Welzijn Lelystad. Weliswaar wordt er in de wijkaanpak nog ‘integraal gewerkt aan sociale en fysieke vraagstukken’, maar meer door inwoners en andere sociale partners. De gemeente heeft hierop een regisserende en een meer faciliterende rol. ‘Actieve bewonersparticipatie’ heeft een grotere en belangrijkere rol. Wij hebben in § 6.2 bevindingen uit de Wijkmonitor 2012 gepresenteerd, die bedoeld zijn om de effectiviteit van het nieuwe beleid te monitoren, maar ook vooral om sociale partners te faciliteren. Specifiek van belang in het kader van dit beleid zijn de ontwikkelingen van wijkscores op de thema’s ‘participatie’ – in het bijzonder het aspect ‘maatschappelijke inzet’ - en ‘sociale binding’. Wij constateren: In de komende jaren, waarin vergrijzing gepaard gaat met oplopende zorgkosten, zal steeds meer op de actieve burgers geleund worden. Wanneer wij kijken naar het aandeel inwoners dat vrijwilligerswerk verricht, mantelzorg verleent, en/of zegt een actieve bijdrage aan de leefbaarheid van de woonomgeving te leveren, zijn er nog geen eenduidige ontwikkelingen sinds 2009 te bespeuren. In de helft van de stadswijken zijn de scores op dit aspect (licht) achteruitgegaan, in de andere helft is vooruitgang geboekt. Al jaren schommelt het aandeel inwoners dat naar eigen mening actief is geweest de eigen buurt te verbeteren rond de 25%. De ambitie in de Toekomstvisie is een aandeel van 50% in 2020. Tussen 2010 en 2012 is wel in vrijwel alle wijken een versterking van de sociale binding gesignaleerd; over het geheel verschillen de stadswijken relatief weinig van elkaar.
Trots en gastvrij ‘Ons staat een open, gastvrije en tolerante samenleving voor ogen.’ Om Lelystad als ‘trots’ te kwalificeren volgen wij de mening van inwoners. Sinds 2007 leggen wij de stelling ‘Lelystedelingen zijn trots op hun stad’ voor aan bewoners. In 2007 onderschreven slechts 39% die stelling; 21% was het er niet mee eens. Anno 2012 was het aandeel instemmingen tot 49% gestegen, met 17% tegenstemmers. Meer Lelystedelingen zijn dus trots op hun stad. Verder komt uit meningen en belevingen van inwoners over de culturele verscheidenheid van de stad voort, dat openheid en tolerantie in belangrijke mate reeds zijn gerealiseerd. 16 Tevens komt in § 7.6 aan de orde: Wil de gemeente ‘een open, gastvrije en tolerante samenleving’ bewerkstelligen, dan moet de ontsporing van een aanzienlijke groep jongeren voorkomen worden. Hierin zijn sinds enkele jaren belangrijke verbeteringen geboekt.
Samenwerking ‘Het gemeentebestuur werkt met allerlei partners samen aan de maatschappelijke opgaven waarvoor de stad staat. Hierbij staat een slagvaardige uitvoering centraal.’ In het algemeen kunnen wij hier verwijzen naar de verschillende vormen van samenwerking die de laatste jaren zijn ontstaan of voortgezet binnen de gemeente, de provincie Flevoland, de Metropool Regio Amsterdam, en de IJsselmeerdelta. Wij beschikken echter niet over monitorings instrumenten om aan te tonen dat dergelijke vormen van samenwerking intensiever en effectiever zijn geworden. Twee doelstellingen onder het referentiepunt ‘samenwerking’ zijn wel uitgewerkt in hoofdstuk acht.
Hoofdstuk 9 Ambities in het vizier
123
Onder ‘samenwerking’ staat ‘de burger centraal, aan wie kwalitatief goede en toegankelijke dienstverlening wordt geboden.’ Dit kan worden verwezenlijkt met ‘een professionele gemeentelijke organisatie die vertrouwen schept naar de burgers met een positieve houding, resultaatgericht, respectvol, enthousiasmerend en motiverend.’
De gemeentelijke website is in de helft van de gevallen het favoriete medium voor de burger om contact met de gemeente te hebben. Voor specifieke zaken die (nog) niet via de website geregeld kunnen worden is een bezoek aan de balie de meest aangewezen methode. Ongeveer de helft van de inwoners brengt op enig moment in het jaar daaraan een bezoek, voornamelijk aan de Stadswinkel. De mate van tevredenheid hierover is behoorlijk groot, vooral waar het de vriendelijkheid, de deskundigheid en de hele afhandeling van de vraag of melding betreft. De tevredenheid over de snelheid waarmee men wordt geholpen blijft daarbij wat achter, alhoewel op dat aspect het afgelopen decennium wel duidelijke vooruitgang is geboekt. Verder wordt hoog gescoord op het punt ‘vriendelijkheid’. Wat dat betreft lijkt de gemeente goed op weg richting het in de toekomstvisie genoemde aspect dat de burger kwalitatief goede en toegankelijke dienstverlening wordt geboden. Op basis van de opkomstpercentages bij verkiezingen lijkt de Lelystadse burger minder dan gemiddeld betrokken bij de politiek. Lelystad kent een duidelijk lagere opkomst dan landelijk. In vergelijking met steden van ongeveer gelijke omvang neemt de stad wat dat betreft een middenpositie in. Verder gaat men zelden naar raadsvergaderingen, maar als men wel gaat wordt daardoor het vertrouwen in de politiek zelden vergroot, veel vaker verminderd. Hetzelfde geldt voor de bezoekers van de zogeheten BOB-vergaderingen. De Lelystadse inwoners zijn tamelijk positief over de besluiten die de gemeenteraad neemt en over degene op wie ze bij de laatste raadsverkiezingen hebben gestemd. De mate waarin invloed kan worden uitgeoefend op de raadsvergaderingen wordt niet hoog aangeslagen.
Resumé Een twaalftal ambities uit de Toekomstvisie 2020 hebben wij hierboven kort doorgenomen. Over een drietal twijfelen wij sterk of deze -gezien de gesignaleerde trends- kunnen worden gehaald. Het gaat hier om de ambities ‘uniek’, ‘groeiende bevolking’ en ‘iedereen doet mee’. Daarnaast geven de ontwikkelingen van vier ambities tussen 2007 en 2013 ambivalente signalen. Deels lijken de onderliggende doelstellingen niet en deels wel haalbaar. Het gaat om de ambities ‘kwaliteit voorop’, ‘sociale samenhang’, ‘beter onderwijs en zorg op peil’ en ‘wijkontwikkeling’. Tenslotte is er een vijftal ambities waarvan wij stellen - op basis van de vele signalementen en analyses die in dit rapport zijn besproken – Lelystad is er goed op weg om die te realiseren: ‘dynamiek’, ‘strategische ligging’, ‘multicultureel’, ‘trots en gastvrij’ en ‘samenwerking’.
Eindnoten hoofdstuk 9 1
Zie: ‘LSG Het Beeld van Lelystad 2012’ van O&S. De peilingen zijn uitgevoerd door O&S met medewerking van Intomart BV (voor peilingen onder inwoners van omliggende gebieden) in opdracht van City Marketing Lelystad. 2 Zie: ‘Bevolkingsprognose 2012-2028’, Onderzoek en Statistiek, Gemeente Lelystad, september 2012. 3 Op de stelling ‘de woonwijken zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden’ is een meerderheid van omwonenden mee eens. De omvang van deze groep is sinds 2007 niet veranderd. Zie: ‘LSG Beeld van Lelystad 2012’. 4 Zie: ‘LSG Leefbaarheid 2012’. 5 De rapportcijfers zijn van 6,7 in 2007 naar 6,9 gestegen. Ook zijn de rapportcijfers voor aantrekkelijkheid ‘voorzieningen voor bezoekers’ gestegen, van 6,5 naar 6,7. De recreatieve voorkeuren van gezinnen worden in een vijftal profielen ingedeeld: groen (37%), winkelen (21%), sport/bewegen (20%), cultuur (15%) en kust/strand (6%). Zie verder ‘LSG Recreatieve Voorzieningen in Lelystad 2012’. 6 Deze conclusie is deels gestaafd door de gebrekkige groei in bezoekersaantallen naar natuur en culturele voorzieningen in en om de stad (zie bijvoorbeeld figuur 3.17). Ook uit imago onderzoek blijkt dat het aandeel omwonenden dat de stelling ‘In Lelystad
124
Onderzoek en Statistiek, Zicht op Lelystad 2013
kan je prettig recreëren’ onderschrijft sinds 2007 rondom de 40% blijft steken. Onder inwoners is de instemming van 55 naar 69% gestegen (zie: ‘LSG Beeld van Lelystad 2012’). 7 Een van de doelstellingen uit de Toekomstvisie is anno 2020 43.000 arbeidsplaatsen (zowel voltijds als deeltijds) in Lelystad. Volgens het bedrijvenregister van de Provincie is dit aantal van 35.000 in 2007 naar 38.000 in 2011 gegroeid, om in 2012 terug naar 36.350 te dalen. CBS komt op basis van een andere meetmethodiek, namelijk de vermelding van werklocatie op belastingsaangiften, al in 2011 tot een schatting van 40,400 (CBS Statline, april 2013). 8 De ontwikkelingen in de bereikbaarheid, en de meer algemene gevolgen van de Hanzelijn, worden de komende jaren door Hogeschool Windesheim uitgebreid onderzocht. Zie www.windesheim.nl/onderzoek/. 9 Zie: ‘LSG Bewonersparticipatie 2010’. 10 Zie verder § 5.3 en ‘LSG Cultuurpeiling 2011’. 11 Volgens ‘Atlas voor Gemeenten 2013’ geldt dit alleen voor Almere en Schiedam. Achter Lelystad volgt Delft. 12 Voor een uitgebreide behandeling van de verhoudingen tussen autochtone en allochtone in Lelystad zie: ‘LSG Samen Leven 2010’. 13 Dit blijkt onder meer uit incidentenregistraties van de Regio Politie met betrekking tot burengerucht, verkeersongelukken, en huiselijk geweld. 14 Zie: ‘LSG Het Beeld van Lelystad 2012’. 15 Zie verder ‘LSG Recreatieve Voorzieningen in Lelystad 2012’. 16 Zie hiervoor LSG ‘Samen Leven 2012’.
Hoofdstuk 9 Ambities in het vizier
125
Steden in onzekere en turbulente tijden: trends, ontwikkelingen en uitdagingen 2014 e.v. Trendstudie
Platform31, 27 juni 2013 Koos van Dijken, Ruud Dorenbos en Tineke Lupi
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Platform31. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Publicatie en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming.
Platform31
aanvaardt
geen
drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
aansprakelijkheid
voor
Inhoudsopgave
1
Inleiding
4
2
Trends en ontwikkelingen in het fysieke domein
6
3
Trends en ontwikkelingen in het economische domein
9
4
Trends en ontwikkelingen in het sociale domein
13
5
Trends en ontwikkelingen in het bestuurlijke domein
17
6
Verbindende trends en ontwikkelingen
21
3
1
Inleiding
Een groot aantal steden heeft de samenwerking gezocht met Platform31 om
gezamenlijk
een
overzicht
te
maken
van
de
trends
en
ontwikkelingen in de onzekere tijden waarin de steden verkeren. De tijden zijn onzeker vanwege de langjarige economische crisis waarvan het
einde
nog
niet
in
zicht
is,
de
trendbreuken
(dalende
beroepsbevolking, ontgroening, dubbele vergrijzing), het ontstaan van grotere
verschillen
in
Nederland
(regio’s
met
krimp
en
groei),
omvangrijke lastenverzwaringen die burgers en ondernemers treffen en die
de
economische
beleidsterreinen decentralisaties
groei
die van
nog
belemmeren, verder
rijksbeleid
bezuinigingen
zullen
naar
de
oplopen, gemeenten,
op
diverse
omvangrijke stagnerende
woningbouw en gebiedsontwikkeling, oplopende werkloosheid en sterk terugvallende eigen inkomsten van gemeenten. De lastenverhogingen en ombuigingen lopen van 2011 tot 2017 op tot ongeveer € 48 mld., oftewel cumulatief 7% van het bruto nationaal product. Door de onzekere economische ontwikkelingen volstaat het doortrekken van trends uit het verleden niet langer om voorbereid te zijn op de toekomst. Met de trendbreuken en kantelingen op een aantal beleidsterreinen (terugtrekkende overheid, aflopende subsidies, minder middelen, meer eigen verantwoordelijkheid voor de burger), een structureel lagere economische groei, en een geringe toename van de gemeentelijke inkomsten
kunnen
suboptimale
keuzes
en
hun
gevolgen
minder
makkelijk gecorrigeerd worden. Eén van de trendbreuken die invloed heeft op meerdere beleidsterreinen is de afname van de bevolkingsgroei in bijna alle steden en regio’s en zelfs in vele gemeenten, sommige steden, wijken en regio’s krimp. De Nederlandse bevolking is in de voorbije
eeuwen
altijd
gegroeid
en
in
de
20ste
eeuw
zelfs
verdrievoudigd. Met het aantal mensen groeiden de economie, de woningvoorraad, openbaar
de
vervoer,
steden, et
de
cetera.
voorzieningen, het De
bevolkingsgroei
wegennet, zet
voor
het heel
Nederland de komende dertig jaar door, maar veel minder hard dan in het verleden. De komende 20 jaar neemt het aantal inwoners in Nederland met iets meer dan 800.000 toe en de komende vijftig jaar met iets meer dan 1,1 miljoen. Deze groei vindt geheel plaats onder de ouderen, omdat het aantal jongeren (0-20 jaar) en het aantal mensen in de actieve levensfase (20-65 jaar) afneemt. Rond de gemiddelde zeer bescheiden bevolkingsgroei in heel Nederland (gemiddeld 0,1 procent per jaar) zullen er belangrijke verschillen optreden. In sommige steden en regio’s zal de groei duidelijk hoger zijn, terwijl in andere regio’s, gemeenten, steden en wijken de bevolking afneemt of in de toekomst zal afnemen.
4
Deze trendbreuken maken het belangrijk om een goed beeld te hebben van de trends en ontwikkelingen zodat adequaat beleid ontwikkeld en uitgevoerd kan worden. In de trendstudie worden vier beleidsterreinen onderscheiden: fysiek (hoofdstuk
2),
economie
en
arbeidsmarkt
(hoofdstuk
3),
sociaal
(hoofdstuk 4) en bestuur (hoofdstuk 5). In elk van de hoofdstukken worden
de
belangrijkste
trends,
ontwikkelingen
en
onzekerheden
beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de samenhang tussen enkele trends en ontwikkelingen geschetst. Aan deze trendstudie ligt een meer uitgebreide beschrijving van de trends en ontwikkelingen in het fysieke, economische, sociale en bestuurlijke
domein
‘Achtergronden
ten
Trendstudie
grondslag. 2014’
Deze
eveneens
beschrijving beschikbaar
is
als
voor
de
geïnteresseerde lezer en gebruiker van deze trendstudie.
5
2
Trends en ontwikkelingen in het fysieke domein
Belangrijkste trends en ontwikkelingen −
Sterk wijzigende samenstelling inwoners en huishoudens.
−
Kwaliteit en variatie van woon- en leefomgevingen en stedelijke
−
Grotere ruimtelijke, economische en sociale verschillen in Nederland.
−
Vooral verbeteringen en transformaties bestaande voorraad van
voorzieningen wordt belangrijker.
belang. −
Dynamische, innovatieve en vraaggerichte woning- en utiliteitsbouw nodig.
−
Flexibiliteit,
adaptiviteit
en
‘go
with
the
flow’
van
gemeente
wenselijke ontwikkelrichting. −
Hogere en andere eisen mobiliteit.
Toelichting De komende dertig jaar neemt volgens de prognose van het CBS/PBL
Het soort huishoudens
het aantal 65-plussers met 1,7 miljoen personen toe (een groei van
verandert sterk
60%), terwijl het aantal 80-plussers zelfs verdubbeld (van 700.000 naar 1,4 miljoen personen). Door de ontgroening, de afname van de bevolking in de actieve levensfase, de toename van het aantal ouderen, die bovendien ook nog eens ouder worden, veranderen de huishoudens aanzienlijk van samenstelling. Door de huishoudverdunning neemt het aantal huishoudens twee keer zo snel toe dan het aantal inwoners. Maar deze
huishoudgroei
vindt
bijna
geheel
plaats
in
het
aantal
eenpersoonshuishoudens. Door de sterke toename van het aantal 80plussers zal het aantal woningen waarin wonen en zorg gecombineerd kan worden (serviceflats, senioren, kangoeroe- en mantelzorgwoningen e.d.) uitgebreid moet worden. Daarbij zal het aantal paarhuishoudens nauwelijks toenemen en in vele steden en regio’s zelfs afnemen. Tussen de verschillende steden en regio’s zijn er belangrijke verschillen in de ontwikkeling
en
kenmerken
van
de
toekomstige
bevolking
en
huishoudens. Het is verstandig om bij de besluiten die de gemeenten de komende jaren nemen rekening te houden met de grote veranderingen die nodig zijn in de bestaande en nieuwe woningvoorraad en de grote wijzigingen in de woningbehoeften. In toenemende mate zullen en kunnen huishoudens hun ideale woon- en
Meer keuze om ideale
leefomgeving kiezen en van daaruit kijken welke banen bereikbaar zijn.
woon- en leefomgeving te
Al zorgt de crisis tijdelijk voor een rem op de mobiliteit van mensen.
kiezen
Maar als lange termijn trend gaan gemeenten, steden en regio’s elkaar steeds sterker strategisch beconcurreren op de kwaliteit, variatie, duurzaamheid, nabijheid van groen, natuur en water van hun woon- en leefomgevingen. Een onderdeel hiervan zijn de stedelijke voorzieningen
6
(scholen,
ziekenhuizen,
cultuur,
hoogwaardige
horeca
en
winkels,
historische binnenstad) en het vestigingsklimaat (goede, goedkope, flexibele
termijnen
voor
bedrijfshuisvesting,
ondernemersvriendelijkheid, regelluwte, vriendelijke parkeertarieven, functiemenging e.d.). Door de grote verschillen in demografische, ruimtelijke, en economische
Grotere verschillen tussen
en sociale ontwikkeling in Nederland gaan de gemeenten, steden en
gemeenten, steden en
regio’s
regio’s
steeds
meer
van
elkaar
verschillen.
Dit
versterkt
de
keuzemogelijkheden van (toekomstige) inwoners en de concurrentie tussen gemeenten. Daarbij kan een regio zich als geheel versterken als de gemeenten in de regio elkaar aanvullen en de kris-kras verbindingen in het gebied waarin de inwoners wonen, werken, winkelen, recreëren, naar school en van voorzieningen gebruik maken verbeterd worden. Vanwege de toename van het aantal huishoudens, de wijzigende
Naast nieuwbouw is vooral
kenmerken van de bevolking en huishoudens is in vele steden en regio’s
het verbeteren en
nog nieuwbouw nodig. Daarbij is regionale afstemming wenselijk.
transformeren van de
Omdat de nieuwbouw jaarlijks maar één procent van de voorraad
bestaande woningen,
verbetert
kantoren, winkels en
-
en
de
verbetering,
aanpassing,
transformatie,
verduurzaming op deze wijze te langzaam gaat - is tegelijkertijd een
maatschappelijk vastgoed
nog belangrijker opgave het realiseren van aanzienlijke verbeteringen in
van belang
de bestaande woon- en leefomgeving. Dit is verre van eenvoudig omdat de
woningbouw is
woningmarkt,
en
stilgevallen, er nauwelijks mobiliteit is de
traditionele
partijen
op de
(projectontwikkelaars,
aannemers met grondposities, gemeenten) de komende jaren niet veel kunnen doen omdat de ruime goedkope financiering voorbij is, zij hun verliezen moeten nemen en hun portefeuilles moeten saneren. Op de andere vastgoedmarkten (kantoren, winkels, maatschappelijk vastgoed, bedrijfsterreinen) moeten eveneens plannen geschrapt, afboekingen gedaan en verliezen genomen worden. Daarbij zijn budgetten ter ondersteuning van markt-, corporatie- en
Geen
gemeentelijke investeringen zoals stedelijke vernieuwing woningbouw,
vernieuwingsbudgetten
lokale sleutelprojecten passé of gaan snel verdwijnen. De bewoners
voor steden en regio’s
zullen in belangrijker mate zelf de nieuwbouw, verbeteringen en
meer
transformaties
in
hun
woningen
moeten
zien
te
realiseren.
De
gemeenten kunnen proberen om met nieuwe instrumenten, aangepaste regels en met oog voor allerlei, gevarieerde kleinschalige initiatieven deze ontwikkeling trachten te bevorderen. De
gebiedsontwikkeling,
Met weloverwogen keuzes
woningbouw, andere vastgoedinvesteringen en gebouwtransformaties
huidige
kunnen steden komen tot
nopen tot een meer dynamische, innovatieve en vraaggerichte woning-
snellere, goedkopere en
en utiliteitsbouw. Het gemeentebestuur kan hier zijn bijdrage aan
meer flexibele
leveren
gebiedsontwikkeling
door
beperkte
regelmatig
mogelijkheden
de
voor
Structuurvisie
te
actualiseren,
de
overprogrammering stapsgewijs uit de plannen te halen, projecten op te knippen, te faseren en kleiner te maken, zeer selectief te zijn, schaarste te creëren en grond goedkoper of in erfpacht uit te geven. Hoe duidelijker, selectiever en hoe meer voorzienbaar de gemeente is, hoe meer kans er is dat investeringen worden uitgelokt en dat sommige
7
gebiedsontwikkelingen nog wel van de grond komen. Daarmee wordt bovendien
planschade
voorkomen
en
kunnen
plankosten
verhaald
worden. Daarbij moeten geen overdreven verwachtingen gekoesterd worden
van
nieuwe
verdien-
en
financieringsmodellen.
Met
de
aanbevelingen van de Actieagenda Bouw beschikken de gemeenten over een no-regret agenda waarmee het mogelijk is om sneller, goedkoper en meer flexibel te handelen en om de ontwikkelkansen die er (nog) zijn te knnen grijpen. Dit zal ook zijn waarde blijven bewijzen ná de crisis. Vanwege de veranderingen in de bevolking- en huishoudsamenstelling,
Zonder willekeur een meer
de onzekerheden over de toekomstige woonbehoeften van de steeds
flexibel en adaptief
gevarieerder groep woonconsumenten, de gebrekkige kennis over de
wenselijk
sociaal-culturele
trends
beïnvloeden
de
en
die
de
toekomstige
behoeften
van
wijzigingen
de
van
woonconsument de
institutionele
arrangementen op de koop- en huurmarkt, is het wenselijk dat de gemeente in de uitvoering van haar beleid flexibel en adaptief is, zonder te vervallen in willekeur en een rijgsnoer van toevallige initiatieven. Dit stelt hoge eisen aan de vaardigheden, vakkennis, het historisch besef over het stedelijke DNA, de integrale beoordeling en de wijsheid van de ambtenaren werkzaam in het fysieke domein. De afgelopen decennia is de mobiliteit, vooral door een vergroting van
Een minder sterke groei
de verplaatsingsafstanden, sterk gegroeid. Voor de toekomst kan
van de mobiliteit dan in het
uitgegaan worden van een meer bescheiden groei van de mobiliteit dan
verleden
in het verleden. Er dreigen zelfs overinvesteringen in de infrastructuur. Naast een meer bescheiden groei zal naar verwachting een verschuiving van de mobiliteit optreden met veel meer kris-kras bewegingen in de regio, een toename van de automobiliteit die na 2020 in meer of minder mate zal afvlakken en geen groei van het aantal reizigerskilometers in het openbaar vervoer (m.u.v. van de spits en in de Randstad).
8
3
Trends en ontwikkelingen in het economische domein
Belangrijkste trends en ontwikkelingen −
Komende jaren lage economische groei (1 – 1½ procent per jaar).
−
Toenemende werkloosheid moeilijk af te remmen.
−
Toenemende tweedeling op arbeidsmarkt.
−
Afname bevolking (20-65 jaar) trendbreuk met het verleden.
−
Groei werkgelegenheid in de zorg, en afname bij de overheid, banken verzekeringswezen robuuste trends.
−
Ondernemerschap en een ondernemende cultuur nog belangrijker dan in het verleden.
Toelichting De ontwikkeling van bijna ononderbroken substantiële economische
Lage economische groei
groei is ten einde gekomen en zal niet makkelijk terugkeren op het
trendbreuk met het
hoge niveau dat wij van voor de crisis gewend waren. In de periode
verleden
1970 tot en met 2007 was de reële economische groei gemiddeld 2,7% per jaar. In de periode 2008 tot en met 2013 was en is de reële economische groei gemiddeld 0,1% per jaar. Als de export zich gunstig ontwikkelt en de bedrijfsinvesteringen zich
De binnenlandse en
enigszins herstellen dan wordt voor de komende jaren wel een lage
overheidsbestedingen
economische
drukken de economische
groei
verwacht.
De
groei
is
laag
vanwege
de
lastenverhogingen, de bezuinigingen, de oplopende staatsschuld, de
groei
problemen voor MKB-bedrijven om aan krediet te komen, de zeer bescheiden toename van de arbeidsproductiviteit, de vergrijzing, en vanwege
de
ontwikkeling
overheidsbestedingen.
van
de
binnenlandse
Volgens de auteurs
consumptie
is het voor
de
en
steden
verstandig om voor de komende jaren uit te gaan van een jaarlijkse economische groei van niet meer dan 1-1½%. Deze voorzichtigheid is ook
verstandig,
omdat
er
nog
belangrijke
risico’s
zijn
dat
de
economische groei nog lager kan zijn (verdere lastenverzwaringen, dalende
huizenprijzen,
teruggang
consumptie,
meer
besparingen,
toename risicoleningen van banken en een verdergaande crisis in de eurozone). Op dit moment loopt de werkloosheid sterk op. De eerste jaren van de
Naar verwachting zal
crisis
binnenkort 9% van de
is
er
werkloosheid
een
zeer
door
de
bescheiden
ontwikkeling
crisismaatregelen
en
het
geweest
van
vasthouden
de door
bedrijven en organisaties van werknemers die zij vóór de crisis met
beroepsbevolking werkloos zijn
moeite hadden geworven. Voor crisismaatregelen van de overheid is geen geld meer, de bezuinigingen worden in toenemende mate gevoeld en
bedrijven
personeel
kunnen
vast
verslechterd
of
zich
houden er
een
niet
omdat einde
langer hun is
permitteren
financiële gekomen
om
overtollig
uitgangssituatie aan
hun
is
financiële
9
weerbaarheid. Volgens de recente prognoses moeten wij ons instellen op ruim 700.000 werklozen, ongeveer 9% van de beroepsbevolking. Dit hoge aantal werklozen zal niet snel dalen omdat de afname van de werkloosheid na-ijlt op de bescheiden economische groei. De toename van de werkloosheid en de afname van de werkgelegenheid
Druk op WWB en minder
zet de bijstandbudgetten van de gemeenten onder druk en verkleint de
re-integratiekansen
mogelijkheid om WWB’ers, WSW’ers en Wajongers te re-integreren. Door de krimpende beroepsbevolking is de kans dat er op langere termijn sprake zal zijn van ‘een verloren generatie’ gering. In de arbeidsmarkt is sprake van verschillende tweedelingen. Enerzijds
Tweedelingen
mensen die een vast arbeidscontract hebben. Anderzijds een groeiend
arbeidsmarkt: vast en flex,
aantal
meedoeners en afhakers
flexwerkers
die
weinig
zekerheden
hebben,
lange
tijd
in
opeenvolgende flexbanen verblijven, vaak banen van lage kwaliteit bezetten, en niet – of nauwelijks – verder geschoold worden. Een andere tweededeling bestaat tussen mensen die meekunnen in de kenniseconomie en die beschikken over de vele kwalificaties die op de huidige arbeidsmarkt gevraagd worden en de mensen die niet of in onvoldoende mate beschikken over de benodigde competenties en vaardigheden. Wanneer de werkloosheid langdurig op een hoger niveau blijft steken, valt te vrezen dat deze laatstgenoemde groep groter wordt omdat een deel van de werklozen vaardigheden verliest – of in de perceptie van werkgevers minder productief is geworden - en om die reden ook ná het herstel van de economie niet meer aan de slag komen. Zelfs als de werkperspectieven door de krimpende beroepsbevolking op termijn relatief gunstig zijn, dan kunnen deze perspectieven alleen benut worden als het arbeidsaanbod beschikt over de benodigde competenties (vakinhoudelijk en generiek) en (sociale) vaardigheden als klantgerichtheid, doorzettingsvermogen en motivatie. De groei van de beroepsbevolking en de actieve bevolking komt na
De daling van de
decennia tot stilstand. De leeftijdsgroep van 20-65 jaar daalt de
beroepsbevolking bedreigt
komende dertig jaar gestaag met 0,8 miljoen mensen. Dit is een
de welvaart en
belangrijke trendbreuk met het verleden. Dit gaat – zonder belangrijke
economische ontwikkeling
verbeteringen in de werking van de arbeidsmarkt – negatieve gevolgen hebben voor onze concurrentiepositie en de economische groei, leiden tot vele onvervulbare vacatures en het risico dat allerlei diensten (onderwijs, zorg, overheid) niet meer geleverd kunnen worden. Het arbeidsaanbod kan vergroot worden door langer werken, door het verminderen van deeltijdarbeid, door inactieven te prikkelen om toe te treden tot de arbeidsmarkt, het inzetten van sanctiemiddelen als mensen met een uitkering onvoldoende gemotiveerd zijn om een beschikbare baan te accepteren of om zich te kwalificeren voor de baan, en door het aantrekken van arbeidsmigranten. Door middel van een actief arbeidsmarktbeleid, en door het verkleinen van de kwalitatieve en kwantitatieve mismatches op de arbeidsmarkt, kunnen lokale overheden – samen met de andere stakeholders – de bedreigingen deels afwenden. Een
pro-actief
beleid
om
het
onderwijs
te
verbeteren
en
te
differentiëren kan hier onderdeel van uit maken.
10
Voor sommige sectoren wordt groei verwacht en voor andere sectoren is
Groeisectoren: zorg,
een afname van omzet, budgetten en werkgelegenheid waarschijnlijk.
sociale dienstverlening en
Vooral
exportindustrie
in
de zorg wordt
een
verdergaande groei van
omzet en
werkgelegenheid verwacht. In de afgelopen tien jaar is het aantal banen in
de
zorg
met
250.000
voltijdsbanen
toegenomen.
Een
werkgelegenheidsgroei van meer dan drie procent per jaar. Ondanks de bezuinigingen in de zorg van € 5 miljard door Rutte 2 nemen de komende vier jaar de zorguitgaven nog met € 6 miljard toe. Ondanks regelmatige berichten over ontslagen in de (thuis)zorg zal het aantal banen in de zorg van 2013 tot 2017 naar verwachting toenemen met meer dan 100.000 voltijdsbanen. Waarbij de additionele besparingen in de zorg waarover het kabinet deze zomer waarschijnlijk gaat besluiten deze
structurele
trend
nauwelijks
zal
ombuigen.
Groei
mag
ook
verwacht worden in de exporterende industrie en groothandel en met enige vertraging in de zakelijke dienstverlening. Verder zijn er relatief gunstige perspectieven voor de bedrijven die inspelen op de trend naar duurzaamheid, wellness en recreatie, die persoonlijk diensten leveren, en nieuwe diensten leveren in de zorg, het welzijn, de ondersteuning en begeleiding van mensen met zorg- en welzijnsbehoeften. Voor de detailhandel, de overheid en het bank- en verzekeringswezen
Krimp in de detailhandel,
zijn er geen gunstige vooruitzichten. Door de overbewinkeling, de
bank en verzekeringswezen
dalende koopkracht, het lage consumentenvertrouwen en de toename
en overheid
van de internetverkopen is het niet waarschijnlijk dat de omzet en werkgelegenheid in de detailhandel zal toenemen. Al zijn er in een krimpende economie en sector altijd ondernemers die met nieuwe producten en diensten succesvol zijn. De overheid moet door de lage economische groei en de toenemende overheidsschuld inkrimpen. Een krimp die ook
noodzakelijk is
omdat
mensen
alleen
meer
eigen
verantwoordelijkheid kunnen nemen voor hun zorg, welzijn, hulp, ondersteuning,
kinderopvang,
woonkosten,
oude
dag
e.d.
als
de
overheid op termijn minder belastingen en premies heft. In welke mate de decentralisaties in het sociale beleid deze krimp bij gemeenten deze krimp
teniet
doen,
hangt
af
van
de
uitvoering
van
het
nieuwe
gedecentraliseerde beleid. De economische groei zal de komende jaren niet of nauwelijks komen
Ondernemerschap in
van een toename van de beroepsbevolking en van het investeren. Dus
sommige regio’s nog de
veel meer dan in het verleden wordt het dynamiseren van de economie
enige mogelijkheid voor
en het bevorderen van ondernemerschap een belangrijke factor. Dat
economische dynamiek
geldt zeker voor steden en regio’s waar de bevolkingsgroei stagneert of afneemt. In deze steden en regio’s is ‘ondernemerschap‘ nog de enige factor die voor economische dynamiek en economische groei kan zorgen. Ondernemerschap is ook nodig voor de transformatie in de economische
Ondernemerschap nodig
structuur
om kansen te grijpen en
(sectoren
die
krimpen
en
die
groeien),
de
organische
gebiedsontwikkeling, in de persoonlijke dienstverlening en vooral voor
transformaties te realiseren
de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten in het kader van de
11
decentralisaties in het sociale domein, en het realiseren van groene groei. Dit ondernemerschap zal in belangrijke mate kleinschalig zijn, soms een mengvorm zijn van formeel en informeel, uitgeoefend worden vanuit
de
eigen
woning
of
uitgeoefend
worden
vanuit
tijdelijke,
goedkope bedrijfshuisvesting. Hierbij past het mogelijk maken van functiemenging, het bevorderen van allerlei vormen van wonen en werken, en in mindere mate het verder ontwikkelen van traditionele, grootschalige bedrijfsterreinen. Meer doen met minder, ‘cradle to cradle’, circulaire productieprocessen,
De transformatie naar
energie-efficiëntie wijst ondernemers reeds de weg naar meer duurzame
duurzaamheid biedt kansen
producten, groei, tevreden klanten en beter rendement. Ook burgers en
voor groei en
coöperaties van burgers zijn op allerlei plaatsen bezig om energie te
burgerinitiatieven
besparen, coöperatief zonnepanelen aan te schaffen en om duurzame energie op te wekken. Voor de steden ligt er een kans om groene economische groei – en een versterking van de economische structuur – te
realiseren
door
de
bestaande
woonomgeving
aanzienlijk
te
verduurzamen. Zodat huiseigenaren en huurders een woning kunnen bewonen zonder energierekening. De technieken en de kennis om dit te kunnen realiseren, zijn aanwezig. Tegelijkertijd kan niet uitgesloten worden dat door de vergrijzende en
Het bevorderen van een
krimpende (beroeps)bevolking het aantal potentiële ondernemers en het
ondernemende cultuur in
aantal startende ondernemingen zal gaan afnemen, en dat er voor vele
de stad van belang
ondernemingen geen bedrijfsopvolging zal zijn. Voor de steden is een belangrijke
opgave
om
een
ondernemende
cultuur
te
realiseren,
belemmerende regelgeving op te ruimen en de toetredingsdrempels voor nieuwe toetreders en nieuwe ondernemers te verminderen.
12
4
Trends en ontwikkelingen in het sociale domein
Belangrijkste trends en ontwikkelingen −
Ontwikkeling van verzorgingsstaat naar participatiestad.
−
Ontwikkelingen
ingezet
voor
de
crisis,
vanuit
maatschappelijke
tendensen en demografische ontwikkelingen. −
Trend is helder, maar veel onzekerheid over de uitwerking op lokaal
−
Beleid nog steeds in ontwikkeling, financiële kaders liggen niet vast,
niveau. en rijkskaders nog onzeker. −
Eenduidig inzicht in omvang kwetsbare groepen ontbreekt.
−
Burgerkracht
biedt
kansen
en
bedreigingen
voor
solidaire
samenleving. −
Steden zijn aan zet om heilige huisjes te doorbreken en nieuwe, lichte steunstructuren te creëren.
Toelichting In
de
20 e
eeuw
is
het
sociale
domein
en
de
verzorgingsstraat
Transformatie naar de
opgebouwd als een reeks vangnetten op nationaal niveau. In de
locale verzorgingsstad
komende jaren wordt deze structuur aangepast. In plaats hiervan komt meer
zelfredzaamheid
van
burgers
en
een
slanker
stelsel
onder
verantwoordelijkheid van gemeenten. Deze trend is te kenschetsen als een
ontwikkeling
van
verzorgingsstaat
naar
participatiestad.
Deze
beweging staat niet of nauwelijks ter discussie over de breedte van het politieke spectrum. De discussie gaat vooral over de implementatie, organisatie
en
uitvoering
(on)mogelijkheden
om
van
de
het
nieuwe
bezuinigingen
sociale te
beleid
absorberen
en
de
die
de
gemeenten bij de uitvoering van de nieuwe complexe taken krijgen opgelegd. Al vele jaren klinkt in Nederland een brede roep om een slanker,
Toenemende
goedkoper,
verwachtingen en eisen in
flexibel
en
efficiënter
stelsel
van
zorg,
welzijn
en
inkomensondersteuning. Meer flexibel om beter aan te sluiten bij de
het sociale domein
steeds meer heterogene Nederlandse samenleving en de behoeften van zeer verschillende groepen burgers. Dat is mede nodig in het licht van de komende dubbele vergrijzing en de sterk oplopende kosten in vooral de
begeleiding
AWBZ
en
de
jeugdzorg
vanwege
de
steeds
geavanceerder diagnose- en behandeltechnieken. De toenemende groep zorgbehoeftigen herkent zich vaak niet in het traditionele aanbod, omdat zelfstandig wonen met hulp aan huis de dominante wens is. Om tot een dergelijk stelsel te komen, worden taken in het sociale
Lokaal maatwerk en minder
domein van het Rijk en provincies aan gemeenten overgedragen.
rechten
Gemeenten zouden beter in staat zijn lokaal maatwerk te leveren. Daarbij wordt het recht op voorzieningen grotendeels afgeschaft en
13
vervangen door het compensatiebeginsel. Dit betekent dat burgers ondersteuning krijgen voor zorg, begeleiding en ondersteuning die ze niet zelf, met inzet van hun netwerk, kunnen regelen. Gemeenten krijgen de taak dit samen met hen te onderzoeken en zo te komen tot een afgestemd maatwerkpakket in plaats van een generiek aanbod. Dit kan de zorg, begeleiding en ondersteuning ook goedkoper maken. Het kabinet draagt de jeugdzorg, de begeleiding AWBZ en een belangrijk deel van verzorging AWBZ over naar de gemeenten. De gemeenten worden
door
middel
van
de
Participatiewet
ook
integraal
verantwoordelijk voor de WWB’ers, Wajongers en WsW’ers. Verder moeten de gemeenten zorgdragen voor de ondersteuning, begeleiding en
zorg
van
de
inwoners
die
geïndiceerd
zijn
voor
een
zorgzwaartepakket van 1 t/m 3. Deze groep inwoners komt niet meer in aanmerking voor een plaats in een intramurale instelling. De contouren van de beleidswijzigingen worden steeds duidelijker, maar
Contouren en tijdpad
de
duidelijk, maar
precieze
kaders,
de
beleidsvrijheid
voor
de
gemeenten,
de
mogelijkheden om middelen ontkokerd in te zetten, en met name de
tegelijkertijd nog veel
financiële consequenties zijn nog steeds niet duidelijk. Het recente
onzekerheden
zorgakkoord en het sociale akkoord hebben nieuwe piketpalen geslagen voor het AWBZ-Wmo traject en de Participatiewet. Wat betreft de jeugdzorg is het nog altijd wachten op een nieuwe Jeugdwet en een kamerbrief van de staatsecretaris. Voor alle decentralisaties wordt 2015 het belangrijke invoeringsjaar. Met de drie decentralisaties krijgen gemeenten aanzienlijke nieuwe
Mogelijkheden en
taken,
onmogelijkheden van
doelgroepen
en
geldstromen
naar
zich
toegeschoven.
De
invoering, organisatie en uitvoering van het nieuwe sociale beleid - met
nieuwe organisatievormen
andere gemeenten en met zorgprofessionals en zorgaanbieders die men
nog in belangrijke mate
nog niet goed kent – is een majeure opgave. De gemeenten zijn door de
onbekend
concepten ‘vernieuwend welzijn’ en ‘Kanteling Wmo’ vertrouwt met het gedachtegoed
om
tot
andere
organisatievormen
en
uitvoeringspraktijken te komen. Tegelijkertijd blijkt uit de experimenten en pilots dat het verre van eenvoudig is om de theoretische concepten in
de
praktijk
goed
te
implementeren.
De
Wmo-cliënten
worden
betrokken bij de beleidsontwikkeling, maar zijn tegelijkertijd beducht om ‘rechten’ te veranderen. Er zijn meerjarenbegrotingen en risicoinschattingen
nodig
terwijl
dat
bij
innovaties
en
transformaties
nauwelijks mogelijk is. De maatwerkoplossingen, de conclusies van keukentafelgesprekken en de beleidsvrijheid voor frontlijnwerkers en frontlijnteams
verhouden
zich
lastig
met
de
gelijkheids-,
rechtszekerheid- en transparantiebeginselen van de rechtstaat. De opgave is ook groot vanwege de aanzienlijke kortingen op de bestaande budgetten en vanwege het feit dat in de toekomst alléén de kostengroei bekostigt wordt vanwege de demografische ontwikkeling. Terwijl in de begeleiding AWBZ en jeugdzorg de afgelopen jaren de kosten met 5 10% per jaar toenamen; een toename die maar in zeer beperkte mate verklaard kan worden door de demografische ontwikkeling. Nieuwe doelgroepen, omvang, samenhang en
14
Een complicerende factor is ook dat onvoldoende bekend is over de
overlap nog onbekend
omvang van de doelgroepen en de overlap tussen allerlei uitkeringen en regelingen.
Van
de
huidige
capaciteit
in
verzorgings-
en
verpleegtehuizen zullen naar verwachting 50.000 tot 80.000 plaatsen verdwijnen. Deze mensen blijven thuis wonen en komen bovenop de circa
175.000
mensen
die
nu
al
extramurale
AWBZ-begeleiding
ontvangen. In de jeugdzorg gaat het om ongeveer 400.000 jongeren en/of huishoudens die een vorm van hulp krijgen. Tot slot heeft de Participatiewet betrekking op ca. 600.000 mensen die oftewel een bijstandsuitkering
ontvangen,
in
de
Wajong
zitten
of
een
Wsw
betrekking hebben. In totaal zijn dit 1 tot 1¼ miljoen huishoudens. Zij komen naast of overlappen deels met de huidige doelgroep van de Wmo in circa 800.000 huishoudens. De omvang van de doelgroepen en de mate van samenhang en overlap tussen de regelingen en uitkeringen zal per gemeente verschillen. De complexe verbouwing van verzorgingsstaat naar participatiestad
Een onwaarschijnlijk hoog
moet bovendien is zeer hoog tempo zijn beslag krijgen. Dit is ook een
tempo noodzakelijk
complicatie. Dit hoge tempo moet het kabinet opleggen omdat anders de bezuinigingen niet op tijd ingeboekt kunnen worden. De decentralisaties en de bezuinigingen zijn hopelijk mogelijk als volop
De decentralisaties en
ingezet wordt op de eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en
bezuinigingen zijn mogelijk
zelfredzaamheid van burgers. In ieder geval is er alleen een kans op
bij beleidsvrijheid en
vernieuwing en aanzienlijke kostenreductie als de gemeenten voldoende
ontschotting
beleidsvrijheid krijgen, middelen ontschot mogen inzetten en geen gedetailleerde uitvoeringsbepalingen opgelegd krijgen. Van alle burgers wordt verwacht dat ze meer actief gaan meedoen in de samenleving en ook meer zelf voor zorg, ondersteuning, opvang en begeleiding gaan betalen. Evelien Tonkens spreekt in dit verband van de ‘affectieve’ burger die door de overheid verleid wordt tot zorgzaamheid. Uit onderzoek blijkt dat een deel van de bevolking hier open voor staat en deze stap deels al gezet heeft. Het aantal vrijwilligers en mantelzorgers in Nederland is hoog ten opzichte van andere Europese landen en de burgerinitiatieven schieten de laatste tijd als paddenstoelen uit de grond. In het bijzonder de mondige middenklasse heeft het zelf doen tot hoger
doel
verheven,
hetgeen
zich
uit
in
de
oprichting
van
zorgcoöperaties en kleinschalige voorzieningen buiten de traditionele instellingen om. Vooralsnog zorgt de opkomst van burgerkracht voor innovaties en
Nieuwe ongelijkheden
nieuwe kansen, maar dreigt ook een nieuwe ongelijkheid. Initiatieven
dreigen
richten zich sterk op de eigen groep en versterken de onderlinge banden, doch laten zich weinig gelegen aan solidariteit in de rest van de samenleving.
Burgers
zonder
groot
netwerk
en
weinig
financiële
draagkracht dreigen buiten de boot te vallen en in plaats van meer zelfredzaam, juist afhankelijk te worden van de mogelijkheden en beperkingen van familie, vrienden en buren. Dit wordt omschreven als de autonomieparadox. Een ander knelpunt is de discrepantie tussen de wensen en mogelijkheden van vrijwilligers en mantelzorgers en hetgeen
15
van hen gevraagd wordt. Enerzijds worden vele vrijwilligers afgewezen omdat zij niet bekwaam genoeg zijn, en anderzijds zijn weinig mensen bereid “om de billen van hun buurman te wassen”. Steeds meer intensieve
taken
van
professionals
worden
op
informele
zorg
afgeschoven terwijl veel burgers vooral behoefte hebben aan flexibiliteit zodat ze de zorg kunnen combineren met werk, gezin en sociaal leven. Het bedrijfsleven is nog niet op dergelijke taken van hun medewerkers ingesteld. Er zijn aanzienlijke maatschappelijke veranderingen en innovaties nodig
Creativiteit, lef, moed en
om
wijsheid van het lokale
de
transformatie
van
het
sociale
domein
te
realiseren.
De
beleidsvrijheid en doorzettingsmacht van gemeenten is daarbij cruciaal.
bestuur gevraagd
Het zoekproces zal zijn om enerzijds los te laten en ruimte te geven aan innovaties die de zelfredzaamheid van burgers ondersteunen. Terwijl tegelijkertijd de maatschappelijke en financiële risico’s toenemen, er zekerheden gevraagd worden die niet gegeven kunnen worden en er een slecht gekende groep behoeftigen blijft, die zwaar ondersteund zal moeten
blijven
worden.
Daarbij
zullen
door
maatwerk
verschillen
ontstaat. De ene burger (zonder eigen kracht) krijgt wel publieke ondersteuning en de andere burger met dezelfde zorgbehoeften (maar met eigen kracht) moet de ondersteuning zelf regelen. Hoe verhoudt dit zich met traditionele rechtsbeginselen als gelijkheid, rechtvaardigheid, rechtszekerheid, rechtmatigheid en transparantie?
16
5
Trends en ontwikkelingen in het bestuurlijke domein
Belangrijkste trends en ontwikkelingen −
Meer overlaten aan de burgers is mogelijk en wenselijk; maar is geen panacee voor alle maatschappelijke problemen.
−
De (lokale) overheid heeft nieuwe sturingsvormen nodig en een herdefiniëring van zijn rol.
−
Publieke
problemen
(uitsluiting,
voorkomen
van
willekeur,
verminderen externe effecten e.d.) zijn alleen oplosbaar door de overheid. −
De overheid moet de spelregels en randvoorwaarden vaststellen en bewaken.
−
Een groot deel van de burgers kan de eigen problemen oplossen als de overheid vier valkuilen vermijdt (regierol naar zich toetrekken, controleren van de uitvoering, geen zelfbeheer toestaan, en geen ruimte geven aan leren, proberen en mislukken).
−
De verantwoordelijkheid van de meest kwetsbare inwoners kan de overheid niet naar de samenleving en de markt delegeren.
−
Decentralisatie en centralisering naar de regio.
Toelichting Loslaten, focus op zelfredzaamheid, terug naar de kerntaken, ruimte
Overheid pretendeert niet
geven zijn trefwoorden die in alle beleidsnota’s zijn te lezen. Dit
langer om
loslaten
maatschappelijke
kan
voortkomen
uit
de
erkenning
dat
de
overheid
in
toenemende mate niet (meer) de meest geschikte instantie is om in te
problemen op te lossen, en
grijpen. Het is ook denkbaar dat het loslaten ingegeven is door een
bedeelt zich een nieuwe rol
weloverwogen analyse dat het transformatieproces in de domeinen
toe
wonen, werken, zorg, veiligheid en welzijn vraagt om ruimte, het loslaten
van
publieke
regie,
experimenteren
en
om
het
mogen
mislukken. Los van motief en doel noopt “het loslaten” van de overheid tot
het
opnieuw
definiëren
van
verantwoordelijkheden,
rollen,
spelregels, én het vraagt een enorme cultuuromslag van overheid en samenleving. Burgers kunnen ook meer betrokken zijn met het beleid en de
Meer vertrouwen in burgers
uitvoering van beleid. Volgens de WRR zijn de burgers inventief, kunnen
is mogelijk
veel en zijn tot veel bereid. Om deze kansen en mogelijkheden te benutten, is het van belang om vanuit de burgers te denken, om vertrouwen
te
schenken,
om
ruimte
te
geven,
om
duidelijke
randvoorwaarden en spelregels te hanteren en zijn er schakels nodig tussen de leefwereld van de burgers en de systeemwereld van de overheid en instituties. Het transformatieproces in de domeinen fysiek, sociaal en arbeidsmarkt
Nieuwe sturingsvormen en
vraagt om ruimte, experimenten en het mogen mislukken. Daarbij
herdefiniëring rollen nodig
17
zullen de uitkomsten niet altijd in lijn zijn met de ex-ante doelstellingen van het bestuur en de gedroomde toekomst. Tegelijkertijd dient het transformatieproces met voldoende tempo plaats te vinden, blijven checks and balances belangrijk, en blijft doelmatigheid een belangrijke randvoorwaarde. De overheid moet drie rollen goed weten te spelen: haar klassieke rol (kaders stellen, spelregels vaststellen), new public management (decentralisatie, deregulering, privatisering) en new public governance
(netwerksturing,
burgers
als
gelijkwaardige
partners,
burgers niet als uitvoerders van overheidsbeleid). Vooral de laatste rol vergt
een
definiëren
grote van
cultuuromslag,
nieuwe
nieuwe
spelregels
organisatievormen
(ruimte
voor
frontlijn
en
het
werkers,
wijkteams, ruimte voor zelfbeheer van burgers). Waar de overheid zich de afgelopen decennia vooral binnen het domein
Versterken klassieke rol
van de verzorgingsstaat profileerde en taken van de samenleving naar
overheid
zich toetrok, zal ze dat in de toekomst meer doen binnen het domein van de rechtstaat. De rol van bewaker en ordenaar van het speelveld zal waarschijnlijk sterker worden. Een aandachtspunt daarbij is dat zelforganisatie gepaard kan gaan met uitsluiting, ongelijkheid en inperking van de solidariteit. De burger kan wel dingen overnemen, maar zal dat op een andere manier doen dan de wijze waarop de overheid dat tot nu toe heeft gedaan. De burger is niet gebonden aan bestuursrecht, gelijkheid en rechtvaardigheid. Het borgen
Zelforganisatie zorgt voor uitsluiting, ongelijkheid en een zeer beperkte solidariteit
van de publieke belangen blijft derhalve een belangrijke overheidstaak. Als burgers zaken onderling regelen zonder consequenties voor anderen
Publieke problemen alleen
dan is het een privaat probleem en heeft de overheid daar niets mee te
oplosbaar door de overheid
maken. Echter als er negatieve consequenties zijn voor anderen dan is er sprake van een publiek probleem. Negatieve consequenties die publieke aandacht behoeven zijn bijvoorbeeld uitsluiting, discriminatie, ontbreken van solidariteit en externe effecten. Zonder rol van de overheid wordt het probleem tussen rijk en arm, gezond en ziek, have’s en have’s not, insluiting en uitsluiting, en tussen insiders en outsiders niet opgelost. Er
liggen
bij
het
bewaken
en
ordenen
van
de
spelregels
en
randvoorwaarden voor de overheid taken op het gebied van:
Spelregels en randvoorwaarden die de
-
tegengaan van uitsluiting binnen de spelregels en randvoorwaarden;
-
voorkomen van eigen richting, willekeur en het nastreven van enkel
-
bewaken van een ‘equal playing field’, mogelijk maken van nieuwe
-
doelmatigheid en effectiviteit;
overheid moet vastleggen
en alleen private belangen bij het realiseren van publieke belangen; toetreders, zorgen voor check en balances; -
beslechten van geschillen;
-
behoud van kwaliteit van voorzieningen;
-
mitigeren van externe effecten.
Om goed inhoud te geven aan de netwerksturing en om burgers een gelijkwaardige rol te geven, dreigt een aantal valkuilen. Ten eerste bestaat er bij de overheid de neiging om een ‘regierol’ te
Geen regierol voor de
ambiëren
overheid meer
in
allerlei
beleidsprocessen,
bij
het
oplossen
van
18
maatschappelijke
vraagstukken
verantwoordelijkheid.
Deze
of
vanuit
‘regiefunctie’ spreekt
haar echter
publieke niet
meer
vanzelf. Een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van burger en de verplichting om meer gebruik te maken van de eigen kracht betekent onlosmakelijk
dat
de
burger
meer
zelf
gaat
betalen,
dat
zijn
zeggenschap toeneemt, dat hij zijn eigen voorkeuren kan nastreven en dat de burger zélf de regie gaat voeren. In deze ontwikkeling kan de overheid alleen ‘de regie’ voeren als de burger de overheid hiertoe uitnodigt. Ten tweede de tendens van de overheid om steeds meer te investeren
Ontloop de paradox dat de
in controleurs, inspecteurs en toezichthouders. De afbouw van de
verzorgingsstaat kleiner
verzorgingsstaat gaat volgens diverse deskundigen gepaard met een
wordt en de controlestaat
opmars van de controlestaat. Dit brengt de vreemde contradictie met
groter
zich mee dat de overheid zegt: ‘wij gaan het niet meer doen, u moet het zelf doen, maar wij gaan wél controleren of u het goed doet’. Dit kan niet werken. Als burgers het zelf moeten oplossen dan kiezen zij ook hun eigen vormen en aanpakken, en laten zij niets gelegen liggen aan ‘de eisen’ van de overheid. Ten derde betekent een grote rol van de burger ruimte geven aan
Bekwame burger claimt en
zelfbeheer. Burgerparticipatie werkt niet als het alleen een nieuw woord
krijgt burgerparticipatie
is om publieke doelen te realiseren. Burgerparticipatie kan pas echt
plus zelfbeheer
inhoud krijgen als ook de zeggenschap echt wordt overgedragen. Dit betekent voor de overheid ruimte bieden, leren loslaten en institutionele belemmeringen wegnemen. Ten vierde dient er ruimte te zijn voor leerprocessen, experimenten,
Biedt ruimte aan leren,
proeftuinen
ontdekken, experimenteren
en
vaardigheden.
het
Het
ontwikkelen
van
transformatieproces
nieuwe in
instrumenten
diverse
en
beleidsdomeinen
en mislukken
vraagt om ruimte, experimenten en het mogen mislukken. Daarbij zullen de uitkomsten niet altijd in lijn zijn met de ex-ante doelstellingen van het bestuur en de ideale toekomst. Het zoekproces naar nieuwe instrumenten en vaardigheden vindt plaats in allerlei spanningsvelden (formele
versus
bestuurskracht
maatschappelijke versus
democratie,
maatschappelijke
gemeentelijke
veerkracht,
formeel
democratische versus interactieve en participatieve praktijken van beleidsvorming). Het lokale bestuur moet zich van deze leerprocessen en spanningsvelden en de mogelijke onwenselijke uitkomsten goed bewust zijn. In een regio hangen de beleidsterreinen economie, bereikbaarheid,
Regionale samenwerking
wonen, winkelen, recreëren, arbeidsmarkt, onderwijs, re-integratie,
steeds belangrijker
zorg, veiligheid en welzijn sterk samen. In het zogenaamde ‘daily urban system’ is de samenhang te zien in economische relaties, de dienstenen sociale infrastructuur, en de ruimtelijke verbindingen. Op het terrein van veiligheid speelt het regionale aspect steeds sterker. Sinds 2013 zijn
de
politieregio’s
georganiseerde
heringedeeld
criminaliteit
vindt
en
de
steeds
bestrijding meer
van
de
regionaal
en
bovenregionaal plaats. Een nieuwe ontwikkeling is dat voor de invoering en uitvoering van de gedecentraliseerde sociale taken de gemeenten in belangrijke mate regionaal moeten samenwerken.
19
Om tot meer regionale samenwerking te komen en de stad en regio te versterken, kan de stad een leidende rol spelen. Steden beschikken doorgaans over de ambtelijke kwaliteit en capaciteit om de grote
Pro-actieve, empatische rol voor de stad te overwegen
veranderingen te doordenken en in gang te zetten. Tegelijkertijd kan een pro-actieve houding makkelijk tot weerstand en achterdocht leiden bij omringende gemeenten. Door een slimme, wijze en empatische aanpak
kan
de
samenwerking
desalniettemin
versterkt
worden.
Aandachtpunten zijn hierbij om samenwerkingsvormen te kiezen die voldoende
flexibel
zijn,
die
snel
te
realiseren
zijn,
en
weinig
frictiekosten (investerings- en ontvlechtingskosten) hebben. Verder is van belang om bij het formuleren van de doelen van de samenwerking de Colleges en Raden van de andere gemeenten goed te betrekken, de informatievoorziening en verantwoording zeer duidelijk en transparant te regelen, grote aandacht te geven aan het eigenaarschap bij de andere gemeenten, maximaal gebruik te maken van de expertise bij de andere gemeenten (poolvorming, matrixmodel), en om expliciet te sturen op het realiseren van kostenvoordelen.
20
6
Verbindende trends en ontwikkelingen
Op diverse beleidsterreinen wordt meer aan de burger overgelaten.
Overheid stelt strategische
Toch blijft er een belangrijke rol voor de overheid. Met duidelijke
doelen en randvoorwaarden
strategische
vast
doelen,
inspirerende
streefbeelden
en
duidelijke
randvoorwaarden en spelregels geeft de overheid ruimte geven aan de investeringen, de creativiteit, de kennis, het leervermogen, en de reactiesnelheid van de samenleving. Vanuit het besef dat de overheid de
oplossing
niet
heeft,
dat
de
samenleving
te
complex
is,
de
sturingsmacht te beperkt, de opgave te groot, en dat er voor allerlei ingewikkelde maatschappelijke vraagstukken geen recept, marsroute, voorbeeld
of
bewezen
instrumenten
zijn.
Omdat
de
burgers
en
ondernemers een probleem willen oplossen of een kans willen benutten, zullen alle aspecten in de afweging betrokken worden. Dit leidt tot een vorm van integraliteit en het zien van samenhang die op andere wijze vaak minder makkelijk is te realiseren. De steden krijgen door de decentralisaties van beleid veel meer
Decentralisaties nieuwe
mogelijkheden om beleidsmaatregelen op verschillende terreinen te
kans en noodzaak om
combineren en elkaar te laten versterken. In de eerste plaats gaat het
beleidsterreinen te
dan om het beleid op het gebied van jeugd, onderwijs, welzijn, sport,
verbinden
zorg,
inkomensondersteuning,
arbeidsmarktbeleid
wordt
de
re-integratie vraagkant
en
in
wijkaanpak.
toenemende
In
het
mate
als
uitgangspunt gekozen. Door aandacht te geven aan alle werkzoekenden, de behoeften van werkgevers aan scholing en arbeid in kaart te brengen, het onderwijs beter te laten aansluiten op de arbeidsmarkt, en om partijen bijeen te brengen. Dat vraagt om een verbreed lokaal participatiebeleid en het verbinden van sociaal en economische beleid, waarbij verschillende (ook gemeentelijke) diensten samenwerken. Ook voor de hand ligt om de samenhang te versterken tussen de participatie in de Wmo en de arbeidsparticipatie in de WWB of Participatiewet; beide liggen in elkaars verlengde. Daarbij is het ook zaak om de onderlinge beïnvloeding van beleidsmaatregelen is de gaten te houden. Zo komt het voor dat het korten van uitkeringen als men onvoldoende moeite doet
om
te
solliciteren
of
omdat
men
de
maatschappelijke
dienstverlening verzaakt, ‘automatisch’ leidt tot een groter beroep op de gemeentelijke schuldhulpverlening of de aanvullende bijstand. Maar ook op andere beleidsterreinen – los van de decentralisaties van
In het verbinden kans op
het sociale beleid – zijn volop mogelijkheden om beleidsterreinen met
innovaties, verbeteringen
elkaar te verbinden. Juist in het verbinden van beleidsterreinen en op
in doelmatigheid en
de knooppunten van beleidsterreinen liggen de kansen om innovaties,
effectiviteit, en meer
transformaties
duurzaamheid
en
hervormingen
te
realiseren.
Technologische
veranderingen, een nieuw beroep op moraliteit, bestuurlijke en sociale vernieuwingen bieden kans op innovaties in de veiligheid. Terwijl het
21
verbinden
van
ruimtelijke
ordening,
natuur,
verstedelijking,
duurzaamheid, milieumitigatie en –adaptatie een ander voorbeeld is. De grotere taak van de gemeenten biedt ook de mogelijkheid om tot meer duurzaam beleid te komen waarin de drie P’s (planet, profit, people) of het fysieke, economische, sociale, en milieubeleid steeds beter in samenhang afgewogen kan worden. Het grotere beroep op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en
Meer eigen
uitkeringsgerechtigden
verantwoordelijkheid van
kan
op
een
aantal
beleidsterreinen
relatief
makkelijk gerealiseerd worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor welzijn,
burgers op sommige
sport, recreatie, sociale veiligheid, wijkbeheer, burenhulp, en lichte
terreinen niet moeilijk om
vormen van zorg. Bij het uitbesteden of aanbesteden van deeltaken op
te realiseren
deze terreinen kan een overweging zijn om in het bestek op te nemen dat meer ruimte geboden moet worden of gebruik gemaakt moet worden
van
vrijwilligers,
bijstandsgerechtigden,
Wajongers,
arbeidszoekenden e.d. (social return). Een zeer belangrijke relatie bestaat tussen enerzijds de kwaliteit en
Kwaliteit en variatie van
variatie van de woonmilieus, de kwaliteit van de leefomgevingen en de
woon- en leefomgevingen
stedelijke voorzieningen en anderzijds de arbeidsmarkt en de economie.
grote invloed op
In toenemende mate kiezen de mensen de beste woon- en leefomgeving
economische ontwikkeling
en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Met de krimpende beroepsbevolking
en
de
kleiner
wordende
huishoudens
is
het
aannemelijk dat deze trend zal doorzetten. Dit betekent dat het niet verder kunnen verbeteren van de woonmilieus en leefomgevingen omdat
de
financiële
middelen
bij
burgers,
corporaties
en
steden
ontbreken indirect – op termijn – een negatief effect kan hebben op de concurrentiepositie en economische ontwikkeling van steden en regio’s. Daarbij ligt er voor de steden een kans om groene groei – en een versterking van de economische structuur – te realiseren door de bestaande woonomgeving aanzienlijk te verduurzamen. De mogelijkheden om succesvol ondernemer te zijn, de economische
Schoon, heel en veilig
ontwikkeling en de leefbaarheid worden rechtstreeks beïnvloed door de
noodzakelijke
veiligheid en door de mate waarin de gemeente ‘schoon, heel en veilig’
randvoorwaarde voor
op orde heeft. Het bezuinigen op schoon, heen en veilig kan leiden tot
diverse beleidsterreinen
aantasting
van
de
leefbaarheid
(waarmee
de
gemeente
minder
aantrekkelijk wordt voor potentiële nieuwe bewoners) en kan een rem zijn op ondernemerschap. Het is ook van belang om aan de strategische uitdagingen van de stad
Weeg de strategische
(verbeteren
uitdagingen voor de stad in
van
de
kwaliteit
van
bestaande
woningvoorraad,
woonmilieus en leefomgevingen, het bevorderen van ondernemerschap,
samenhang af; laat sociale
een betere werking van de arbeidsmarkt en het verkleinen van de
domein niet te veel
mismatch tussen de vraag en het aanbod van arbeid, verduurzaming)
overheersen
voldoende aandacht en prioriteit te blijven geven. Er bestaat het risico dat de aandacht voor deze strategische uitdagingen de komende jaren wat minder is, omdat de complexe opgave rond de decentralisaties in het sociale domein heel veel aandacht vraagt.
22
Aansluitend bij de trends en ontwikkelingen kunnen ook de contouren
Programma aansluitend bij
van een toekomstig programma geschetst worden:
de trends
−
ga voor het beleid de komende jaren uit van een economische groei van 1 tot 1½ procent;
−
stimuleer het ondernemerschap zodat economische kansen benut kunnen worden en de belangrijke transformaties tot stand komen;
−
zet in op een vraaggericht arbeidsmarkt- en onderwijsbeleid zodat iedereen mee kan doen en het negatieve effecten van een krimpende beroepsbevolking maximaal voorkomen wordt;
−
leg in het sociale domein de nadruk op meer zelfredzaamheid, maar met een robuust vangnet voor hen die het echt nodig hebben;
−
de nieuwe rol van de overheid ligt vooral in het stellen van kaders het vaststellen van spelregels, het voorkomen van uitsluiting en willekeur, het zorgen voor ‘checks and balances’, een gelijk speelveld en het mogelijk maken van nieuwe toetreders;
−
lok partijen uit en ruim belemmerende regelgeving op zodat de woning-
en
vastgoedvoorraad
met
voldoende
tempo
verbeterd,
getransformeerd en duurzamer gemaakt kan worden; −
benut met de grotere taak die gemeenten krijgen de mogelijkheden om tot meer integraal beleid te komen waarin fysieke, economische en sociale doelen op duurzame wijze verbonden worden.
23