Prevalentie van As-I stoornissen bij verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Klinisch Forensische Psychologie Naam: T.N. van Brugge, 5959055 Adres: Ruysdaelkade 173 O, 1072 AT Amsterdam Telefoonnummer: 0652678782 E-mail:
[email protected] Supervisor UvA: Drs. F.L. Kraanen
Abstract In huidig onderzoek is gekeken naar de prevalentie van As-I stoornissen bij verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld, waarbij zowel elke vorm van fysiek geweld als ernstig fysiek geweld werd onderzocht. Bij 219 proefpersonen, die zich hadden aangemeld bij de Jellinek, werd door middel van afname van de SCID-I onderzocht of er een verschil is in het voorkomen van de soort en het aantal As-I stoornissen tussen plegers en slachtoffers. Vervolgens werd de prevalentie vergeleken met een populatie verslaafden, waarbij niet op partnergeweld was geselecteerd. Uit de resultaten blijkt dat er geen verschil is in het aantal en soort As-I stoornissen tussen zowel plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld als plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld. Wel bleek dat plegers van ernstig geweld meer As-I stoornissen hadden dan plegers van mild geweld, maar dit verschil lijkt niet klinisch significant. De prevalentie van verschillende As-I stoornissen lag hoger bij de algemene verslaafde populatie dan bij de populatie verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld. Huidig onderzoek draagt bij aan de beeldvorming van de populatie verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld.
2
Inhoud Inleiding ................................................................................................................................... 4 Methode .................................................................................................................................. 9 -
Proefpersonen ................................................................................................................... 9
-
Materialen ....................................................................................................................... 11
-
Procedure......................................................................................................................... 12
-
Manipulatie check…………………………………………………………………………………………………………12
-
Analyses ........................................................................................................................... 13
Resultaten............................................................................................................................... 14 -
Proefpersonen ................................................................................................................. 14
-
Verschil in aantal en soort As-I stoornissen tussen verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld ................................................................................................................. 17
-
Verschil in aantal en soort As-I stoornissen tussen plegers/slachtoffers van mild fysiek geweld en de plegers/slachtoffers van ernstig fysiek geweld……………………………………….18
-
Vergelijking met een verslaafde populatie die niet op partnergeweld is geselecteerd .. 20
Discussie ................................................................................................................................. 22 Literatuurlijst .......................................................................................................................... 26 Appendix 1: J-IPV .................................................................................................................... 34 Appendix 2: Informed consent ............................................................................................... 36 Appendix 3: CTS-2 .................................................................................................................. 37
3
Inleiding Onder partnergeweld wordt verstaan fysiek, verbaal en/of seksueel geweld of dreigingen van geweld tussen (ex) partners. Zowel in de Verenigde Staten als in Europa blijkt partnergeweld een groot sociaal probleem te zijn (Kraanen, Scholing, & Emmelkamp, 2010) en leidt het vaak tot veel gezondheidsproblemen, zoals verwondingen, chronische pijnklachten, gewichtsproblemen, slechte eet- en drinkgewoonten, depressie en PTSS (Ackard, Neumark-Sztainer, & Hannan, 2003; Campbell, 2002; Coker et al., 2000; Kim-Godwin, Clements, McCuiston, & Fox, 2009; Silverman, Raj, Mucci, & Hathaway, 2001; Smith, Elwyn, Ireland, & Thornberry, 2010; Wolitzky-Taylor et al., 2008). Het meemaken van partnergeweld tussen ouders kan leiden tot schade bij kinderen die getuige zijn van geweld tussen hun ouders (Wood & Sommers, 2011; Kitzmann, Gaylord, Holt, & Kenny, 2008; Holt, Buckley, & Whelan, 2008). Daarnaast plegen verwaarloosde en misbruikte kinderen later vaker zelf ook partnergeweld dan kinderen die dit niet hebben meegemaakt in hun jeugd (Dutton, 1997a, b; Dutton, 2000; White & Widom, 2003). Tevens zijn verwaarlozing en misbruik risicofactoren om op latere leeftijd slachtoffer te worden van partnergeweld (Stith et al., 2004; Whitfield, Anda, Dube, & Felitti, 2003; Seedat, Stein, & Forde, 2005). Hoewel het stereotype beeld bestaat dat partnergeweld vooral door mannen wordt gepleegd, blijkt uit onderzoek dat partnergeweld door zowel mannen als vrouwen wordt gepleegd en meestal wederkerig is (Pimlott-Kubiak & Cortina, 2003; Dutton & Corvo, 2006). Echter, Johnson (1995) stelt dat dit afhankelijk is van het soort partnergeweld. Volgens hem zijn er twee verschillende groepen plegers van partnergeweld. ‘Common couple violence’ is partnergeweld dat ongeveer even vaak door mannen als door vrouwen wordt gepleegd. Deze vorm komt het meeste voor in de bevolking en is vaak een resultaat van uit de hand gelopen conflicten die tot lichte en soms matige vormen van geweld leiden. Volgens Johnson wordt deze vorm van partnergeweld voornamelijk gemeten in nationale enquêtes. Stets en Straus (1992, a, b) gebruikten voornamelijk resultaten uit de US National Family Violence Resurvey en hieruit bleek dat 49% van de incidenten van partnergeweld wederkerig was, in 23% van de gevallen was alleen de man gewelddadig en in 28% van de gevallen was alleen de vrouw gewelddadig. De andere vorm van partnergeweld die Johnson (1995) beschrijft is patriarchaal terrorisme; deze vorm is bijna nooit wederkerig. De plegers hiervan zijn voornamelijk mannen (97%) en deze vorm van partnergeweld is het gevolg van totale controle willen hebben over hun vrouw. Deze mannen doen dit niet alleen door systematisch ernstig geweld naar hun vrouw te gebruiken, maar 4
daarnaast deze vrouwen ook te isoleren, bedreigen en economisch te controleren. Deze vorm wordt niet of nauwelijks gemeten door nationale enquêtes, omdat de plegers of slachtoffers hier niet aan mee willen of durven te doen (Johnson, 1995). Patriarchaal terrorisme wordt vaak gemeten door cijfers van politie, ziekenhuizen en klinieken, waar ‘common couple violence’ juist ondergerepresenteerd is (Johnson, 1995). Deze vormen van partnergeweld hebben verschillende oorzaken die per persoon verschillen. Een mogelijke verklaring voor partnergeweld is alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid bij plegers van partnergeweld (Klostermann & Fals-Stewart, 2006; Kraanen, Scholing, & Emmelkamp, 2010). Zo komen stoornissen als gevolg van alcoholgebruik vaker voor bij de populatie plegers van partnergeweld dan in de normale bevolking (Moore & Stuart, 2004). Boden, Fergusson & Horwood (2011) stellen zelfs dat er een causale relatie bestaat waarbij alcoholmisbruik of -afhankelijkheid leidt tot het plegen van partnergeweld of er het slachtoffer van worden. Dit is het proximale effecten model en heeft momenteel de meeste aanhang (Leonard, 2005). Als alcoholgebruik na behandeling vermindert bij alcoholverslaafde plegers van partnergeweld neemt partnergeweld vaak ook af (Murphy & Ting, 2010; Stuart et al., 2003; O’Farrell et al., 2003; Vedel, 2007), terwijl een terugval in alcoholgebruik geassocieerd is met een toename van partnergeweld (Foran & O’Leary, 2008; Jewkes, 2002; Boden, Fergusson, & Horwood, 2011). Naast de relatie tussen alcoholgebruik en partnergeweld bestaat er ook een relatie tussen drugsgebruik en partnergeweld (Moore et al. 2008; Moore & Stuart, 2004). Drugsgerelateerde stoornissen komen net als alcoholgerelateerde stoornissen vaker voor bij plegers van partnergeweld dan in de algemene bevolking (Fitch, & Papantonio, 1983; Stuart, Moore, Ramsey, & Kahler, 2003; Stuart, Moore, Kahler, & Ramsey, 2003; Brown et al., 1999). Zo zou het gebruik van marihuana een verhoogd risico geven op het plegen van partnergeweld (Reingle, Staras, Jennings, Branchini, & Maldonado-Molina, 2011) en lijkt cocaïne van de verschillende soorten drugs het sterkst gerelateerd aan zowel psychologische, fysieke en seksuele agressie (Moore et al., 2008). Er zijn verschillende verklaringen voor de relatie tussen drugsgebruik en het plegen van partnergeweld. Zo is de relatie tussen cannabisgebruik en partnergeweld mogelijk te verklaren door de ontwenningsverschijnselen van het cannabisgebruik die tot irritaties en uiteindelijk partnergeweld kunnen leiden (Moore et al., 2008; Moore & Stuart, 2003). Moore et al. (2008) stellen dat relatie tussen cocaïnegebruik en partnergeweld, net als alcoholgebruik en partnergeweld, mogelijk te verklaren is door middel van het proximale effecten model. Daarnaast is zowel de relatie tussen cannabisgebruik en partnergeweld als de relatie tussen cocaïnegebruik en partnergeweld mogelijk te verklaren door persoonlijkheidskenmerken die zowel tot het drugsgebruik als tot het plegen van partnergeweld leiden (Moore & Stuart, 2003; Hoaken & Stewert, 2003). 5
Ook voor de relatie tussen slachtofferschap van partnergeweld en drugsgebruik zijn meerdere mogelijke verklaringen, waarbij het tot op heden nog onduidelijk is of het drugsgebruik tot slachtofferschap leidt of andersom. Drugsgebruik zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot relatieproblemen en vervolgens ook tot partnergeweld (Goldstein, 1985) of de drugs wordt na het geweld als zelfmedicatie gebruikt door het slachtoffer (Kilpatrick, Acierno, Resnick, Saunders, & Best, 1997). Niet alleen is middelengebruik gerelateerd aan partnergeweld, maar ook comorbiditeit met andere psychiatrische stoornissen komt zeer vaak voor in combinatie met verslavingsproblemen (Kessler et al., 1994; Regier et al., 1990; Kraanen, Emmelkamp, & De Wildt, 2007; Brady & Sinha, 2005). Angstklachten, depressie, ADHD en psychotische stoornissen komen vooral veel voor bij verslaafden in de normale populatie (niet in behandeling) (Emmelkamp & Vedel, 2006). Kraanen et al. (2007) vonden dat depressie (17,1%), dysthemie (32,9%), ADHD (15,8%), agorafobie (13,4%), sociale fobie (13,4%) en PTSS (8,5%) het meeste voorkomen bij verslaafde cliënten die klinische behandeling volgen en verslaafde cliënten die dagbehandeling volgen. De prevalentie van As-I stoornissen bleek dan ook hoger bij verslaafden dan in de normale populatie in Nederland (Kraanen et al., 2007). Regier et al. (1993) vonden dat ongeveer 45% van de mensen met een alcoholgerelateerde stoornis en 72% van de mensen met een drugsgerelateerde stoornis ten minste nog 1 ander psychiatrische stoornis hadden. Andersom bleek uit onderzoek van Chengappa et al. (2000) dat er een hoge prevalentie van middelenmisbruik en -afhankelijkheid was bij mensen met een bipolaire stoornis. Het lijkt erop dat er een wederkerig effect is, waarbij psychiatrische stoornissen een verhoogd risico geven op middelenmisbruik en andersom (Brady & Sinha, 2005). Uit bovenstaande blijkt dat er correlaties zijn tussen zowel dader- en slachtofferschap van partnergeweld en middelengebruik als middelengebruik en As-I stoornissen. Er zijn ook relaties gevonden tussen As-I stoornissen en met name slachtofferschap van partnergeweld. Zo blijkt uit onderzoek van Nixon, Resick en Nishith (2004) en een review van Campbell (2002) dat PTSS en depressie veel voorkomen bij slachtoffers van partnergeweld en dat PTSS, depressie, gegeneraliseerde angststoornis, paniekstoornis, borderline en antisociale persoonlijkheidsstoornis veel voorkomen bij vrouwelijke plegers van partnergeweld (Stuart et al., 2006). Er is echter nog nauwelijks onderzoek gedaan naar de prevalentie van As-I stoornissen bij verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld. Van den Brink (2011) onderzocht de prevalentie van As-I stoornissen bij verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld en vergeleek dit met een opgenomen verslaafde populatie en de normale populatie. Zij vond geen verschil in soort en aantal As-I stoornissen tussen verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld. Agorafobie, sociale fobie, obsessieve compulsieve stoornis en gegeneraliseerde angststoornis kwamen vaker voor bij de 6
opgenomen verslaafde populatie dan bij de plegers en slachtoffers van partnergeweld. Bij vergelijking met de normale populatie, vond zij alleen dat gegeneraliseerde angststoornis bij de normale populatie vaker voorkwam dan bij haar onderzochte populatie. Echter, er is een aantal beperkingen in het onderzoek van Van den Brink (2011). Voor haar onderzoek gebruikte ze slechts 125 proefpersonen. Huidig onderzoek is een uitbreiding van het onderzoek van Van den Brink, waarbij extra proefpersonen worden gebruikt, waardoor de resultaten betrouwbaarder zijn. Een ander discussiepunt bij het onderzoek van Van den Brink, is dat zij geen onderscheid heeft gemaakt tussen elke vorm van geweld en ernstig geweld. Partnergeweld is vaak wederkerig, waardoor de proefpersonen moeilijk onder te verdelen zijn in pleger of slachtoffer. Zoals eerder beschreven, is de ernstige vorm van partnergeweld, patriarchaal terrorisme, bijna nooit wederkerig (Johnson, 1995). Daarom zal in huidig onderzoek een onderscheid worden gemaakt tussen ernstig geweld en elke vorm van geweld. In de groep met ernstig geweld zullen de plegers en slachtoffers niet of nauwelijks overlappen, waardoor er een meer zuivere groep plegers en een groep slachtoffers ontstaat. Een derde beperking aan het onderzoek van Van den Brink is dat zij de populatie uit haar eigen onderzoek, namelijk cliënten die ambulant hulp kregen, vergeleek met verslaafden in een opgenomen (klinische) setting (Kraanen et al., 2007). Huidig onderzoek zal het onderzoek van Watkins et al. (2004) gebruiken als vergelijkingspopulatie van verslaafden die niet zijn geselecteerd op partnergeweld. Alleen van depressieve episode, manische episode, psychose, paniekstoornis en PTSS kon een vergelijking worden gemaakt, omdat er verder geen zelfde stoornissen waren onderzocht bij huidig onderzoek en het onderzoek van Watkins et al. In huidig onderzoek werd de prevalentie van As-I stoornissen bij verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld onderzocht. In dit onderzoek werd bij de prevalentie gekeken naar het soort en aantal As-I stoornissen bij verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld en hoe deze zich verhouden tot een verslaafde populatie die niet geselecteerd is op partnergeweld. Van den Brink (2011) vond in haar onderzoek geen verschil in het aantal As-I stoornissen tussen plegers en slachtoffers van partnergeweld. Echter, aangezien aan de studie van Van den Brink onvoldoende proefpersonen deelnamen om voldoende statistische power te waarborgen, werd in huidig onderzoek niet dezelfde uitkomst verwacht. Het aantal As-I stoornissen zal daarom exploratief worden onderzocht. Ook de prevalentie van de verschillende soort As-I stoornissen bij verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld in vergelijking met een algemene verslaafde populatie werd exploratief onderzocht, omdat hier op basis van de bestaande literatuur geen hypothese over kan worden geformuleerd, evenals de vergelijking tussen slachtoffers en plegers van elke vorm van
7
fysiek geweld en de plegers en slachtoffers van ernstig geweld, omdat dit nog niet eerder is onderzocht. Het is van belang onderzoek te doen naar dit onderwerp, om een betere beeldvorming van deze populatie te krijgen. Afhankelijk van de uitkomsten kunnen therapeuten hier rekening mee houden bij de behandelindicatie. Er zijn momenteel nog geen evidence-based behandelingen voor deze populatie. Mogelijk kan het huidige onderzoek hier een bijdrage aan leveren, bijvoorbeeld doordat de resultaten van huidig onderzoek vervolgens gebruikt kunnen worden voor onderzoek naar de ontwikkeling van evidence-based behandelingen. Voornamelijk voor verslaafde plegers en slachtoffers van ernstig geweld is het van belang dat er een effectieve behandeling komt. In huidig onderzoek wordt daarom ook gekeken naar ernstig geweld.
8
Methode Proefpersonen Cliënten die een intake hadden bij de Jellinek konden deelnemen aan het onderzoek als zij een partner in het afgelopen jaar hadden en indien er bij de cliënten sprake was van middelenmisbruik of –afhankelijkheid volgens de criteria van de DSM-IV. Daarnaast moesten cliënten voldoende begrip van de Nederlandse of Engelse taal hebben. Exclusiecriteria waren een huidige psychotische episode, suïcidaliteit, cognitieve stoornissen, opvallende intoxicatie, ernstige ontwenningsverschijnselen en aanmelding voor enkel nicotineafhankelijkheid en/of gokverslaving. Cliënten die voldeden aan de voorwaarden werden tijdens hun intakegesprek gescreend op huiselijk geweld. Gedurende de onderzoeksperiode hebben 4285 cliënten zich bij de Jellinek aangemeld. Van deze 4285 cliënten is bij 2212 (51,5%) cliënten de screener afgenomen. De overige 2073 (48,4%) cliënten werden niet gescreend om verschillende redenen, voornamelijk omdat zij in het afgelopen jaar geen relatie hadden (gehad). Van de cliënten die werden gescreend, was er bij 1599 (72,3%) geen sprake van partnergeweld, waardoor deze mensen negatief scoorden op de screener. 613 (27,7%) cliënten scoorden wel positief op de screener. Indien een positieve score werd behaald op de screener, kreeg de cliënt een afspraak waarbij de SCID-I en de CTS-2 werden afgenomen. Echter, bij 374 (61,0%) cliënten die positief hadden gescoord op de screener, werden de SCID-I en de CTS-2 niet afgenomen. De voornaamste reden (39,1%) hiervoor was dat cliënten niet wilden deelnemen aan het onderzoek. Uiteindelijk konden 239 cliënten deelnemen aan het onderzoek. Echter, 20 cliënten hiervan behaalden een gelijke score op pleger- en slachtofferschap. Deze cliënten zijn wegens statistische redenen niet meegenomen in het onderzoek, waardoor de resultaten op de overige 219 cliënten zijn gebaseerd. Onderstaand schema geeft een overzicht van het aantal proefpersonen per onderzoeksfase. De leeftijden van deze 219 cliënten varieerden van 21 tot en met 71 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 38,2 jaar en een standaarddeviatie van 10,0 jaar. De meerderheid van de proefpersonen is man (72,5%) en 27,5% is vrouw.
9
N = 4285
Geen screener afgenomen N = 2073 (48,4%) Cliënt had afgelopen jaar geen partner N = 1684 (81,2%)
Gaat niet in behandeling bij Jellinek N = 43 (2,1%)
Psychotisch of suicidaal N = 30 (1,5%)
Cliënt wilde niet meewerken N = 19 (0,9%)
Vergeten door intaker N = 19 (0,9%)
Anders N = 278 (13,4%)
Screener wel afgenomen N = 2212 (51,6%)
Negatief
Positief
N = 1599 (72,3%)
N = 613 (27,7%)
SCID-I & CTS-2 niet afgenomen N = 374 (61,0%)
SCID-I & CTS-2 afgenomen N = 239 (39,0%)
Cliënt wilde niet deelnemen N = 146 (39,1%)
Gerbuikt voor onderzoek N = 219 (35,7%)
Afspraak niet gelukt/onbekend N = 79 (21,1%) Ten onrechte geincludeerd N = 50 (13,4%) Cliënt kreeg elders hulp N = 24 (6,4%)
Cliënt had ernstige psychische klachten N = 15 (4,0%) Overig N = 60 (16,0%)
10
Materialen Om de primaire onderzoeksvraagstelling ‘Wat is de prevalentie van As-I stoornissen bij verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld?’ te kunnen beantwoorden werd gekeken naar de verslaving, het partnergeweld en As-I stoornissen. De instrumenten die hiervoor werden gebruikt, zijn de J-IPV als screener en de SCID-I en CTS-2. Dit zijn bestaande testen. Hieronder volgt van elk een beschrijving. De Jellinek Inventory for assessing Partner Violence (J-IPV; Kraanen, Vedel, Scholing, & Emmelkamp, 2011) werd als screener voor het partnergeweld gebruikt en bestaat uit 4 vragen die met ‘ja’, ‘nee’ of ‘niet van toepassing’ kunnen worden beantwoord. Zie Appendix 1 voor de J-IPV. Zowel de sensitiviteit, de kans dat een instrument terecht een positieve uitslag geeft, (.80 om elke vorm van daderschap te achterhalen en .94 om ernstig daderschap te achterhalen, .83 om elke vorm van slachtofferschap te achterhalen, 1.00 om ernstig slachtofferschap te achterhalen) als de specificiteit, de kans dat een instrument terecht een negatieve uitslag geeft, (, .85 om elke vorm van daderschap te achterhalen en .99 om ernstig daderschap te achterhalen, .84 om elke vorm van slachtofferschap te achterhalen, .82 om ernstig slachtofferschap te achterhalen) van deze test zijn goed (Kraanen et al., 2011). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de J-IPV een valide screener is.
De Nederlandse versie van de Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis-I disorders (SCID-I; Groenestijn, Akkerhuis, Kupka, Schneider, & Nolen, 1999), een semigestructureerd klinisch interview, wordt gebruikt om As-I stoornissen vast te stellen. In de analyses van huidig onderzoek is gekeken naar stemmingsstoornissen, psychotische symptomen, angststoornissen en middelengebruik. De SCID-I heeft een goede inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, met kappa waarden van .61 tot .83, gemiddeld .71 (Lobbestael, Leurgans, & Arntz, 2011). Het instrument is ook valide gebleken met een sensitiviteit van .74 en specificiteit van .96 (Basco et al. 2000).
De Revised Conflict Tactics Scale (CTS-2; Straus, Hamby, Boney-McCoy, & Sugarman, 1996) is een meetinstrument voor partnergeweld. Zie Appendix 3 voor de CTS-2. De CTS-2 bestaat uit 78 items en meet de vijf subschalen fysieke agressie, psychische agressie, seksuele dwang, verwondingen en onderhandeling tussen partners. De 78 items bestaan uit paren, waarbij de vraag telkens zowel voor de cliënt als voor de partner wordt uitgevraagd, bijvoorbeeld: ‘Ik duwde mijn partner of gaf hem/haar een zet’ en ‘Mijn partner duwde mij of gaf mij een zet’. De subschalen zijn onderverdeeld in mild en ernstig geweld. Per vraag kan door middel van een 8-punts schaal (0-7) aangegeven worden hoe vaak het partnergeweld het afgelopen jaar is voorgekomen, van ‘nooit’ tot ’20 keer of vaker’. Daarnaast is er ook de antwoordmogelijkheid dat het geweld vroeger is voorgekomen, maar 11
niet in het afgelopen jaar. De psychometrische eigenschappen van de CTS-2 zijn goed, met een betrouwbaarheid van .79-.95 (Straus et al., 1996) en .74-89 (Straus, 2004) en een redelijk tot goede constructvaliditeit, met psychologische agressie en seksuele dwang .66 voor mannen en .25 voor vrouwen, fysieke agressie en seksuele dwang .90 voor mannen en .25 voor vrouwen, fysieke agressie en verwondingen .91 voor mannen en .42 voor vrouwen en seksuele dwang en verwondingen .87 voor mannen en .29 voor vrouwen (Straus et al.). Dat de validiteit voor vrouwen een stuk lager ligt, verklaren Straus et al. met het feit dat mannen sneller geneigd zijn dan vrouwen om dwang te gebruiken om seks te verkrijgen, waardoor psychologische en fysieke agressie bij mannen hoger moeten correleren met seksuele dwang dan bij vrouwen. Daarnaast is gebleken dat fysieke agressie door mannen tot ergere verwondingen leidt dan fysieke agressie door vrouwen (Stets en Straus, 1990a). Dit zou een hogere correlatie tussen fysieke agressie en verwondingen bij mannen dan bij vrouwen verklaren. In huidig onderzoek werd alleen naar fysieke agressie gekeken. De score op fysiek geweld van de CTS-2 werd omgerekend volgens de norm van Straus (Straus, 2001) en op basis van een gemiddelde hiervan werden de deelnemers geclassificeerd als pleger of slachtoffer van partnergeweld. Afhankelijk van of de hoogste score werd behaald op slachtofferschap of daderschap, werden de deelnemers geclassificeerd als primair pleger of primair slachtoffer. Echter, partnergeweld is meestal wederkerig (zie inleiding), waardoor een groot deel van de deelnemers in feite zowel slachtoffer als pleger is. Daarom werd in huidig onderzoek gekeken naar zowel elke vorm van geweld als ernstig geweld. Ernstig geweld is nauwelijks wederkerig (zie inleiding). Hierdoor is er minder overlap tussen slachtoffers en plegers wanneer naar ernstig geweld wordt gekeken. De CTS-2 werd mondeling afgenomen bij de deelnemers. Procedure De J-IPV werd tijdens het intakegesprek afgenomen en cliënten scoorden positief op de J-IPV als ze minstens één vraag met ‘ja’ hadden beantwoord. Deze cliënten werden, indien ze niet afvielen om een van eerdergenoemde redenen, ingepland bij een onderzoeker voor afname van de SCID-I en de CTS-2. Bij aanvang van deze afspraak werden cliënten nogmaals ingelicht over het doel van de klinimetrie afname en werd hen gevraagd de ‘informed consent’ te tekenen (zie Appendix 2). Indien de cliënt deze tekende, werd vervolgens de SCID-I afgenomen en daarna de CTS-2. Deze afname duurde gemiddeld anderhalf tot twee uur per cliënt. Manipulatie check Er is onderzocht of plegers daadwerkelijk meer pleger waren dan slachtoffers en andersom. Het fysiek geweld dat door plegers werd gepleegd en het slachtofferschap van slachtoffers waren beide niet normaal verdeeld. Daarnaast was het slachtofferschap van plegers net als het fysiek 12
geweld gepleegd door slachtoffers ook niet normaal verdeeld, waardoor gebruik is gemaakt van de Mann-Whitney toets in plaats van een t-toets. Plegers gebruikten meer fysiek geweld (M = 22,55; s.d. = 34,23) dan slachtoffers (M = 7,18; s.d. = 8,85; U = 3648,0, p < .001) en slachtoffers waren meer slachtoffer van fysiek geweld (M = 24,0; s.d. = 25,73) dan plegers (M = 6,84; s.d. = 9.99; U = 2313,5, p < . 001). Daarnaast was ernstig fysiek geweld gepleegd door plegers en gepleegd door slachtoffers niet normaal verdeeld, net als het slachtofferschap van ernstig geweld van plegers en het slachtofferschap van ernstig geweld van slachtoffers. De plegers van ernstig geweld pleegden frequenter ernstig fysiek geweld (M = 8,77; s.d. = 14,96) dan slachtoffers van ernstig geweld (M = 0,88; s.d. = 1,78; U = 616,5, p < .001) en slachtoffers van ernstig geweld waren frequenter slachtoffer van ernstig fysiek geweld (M = 7,59; s.d. = 9,09) dan plegers van ernstig fysiek geweld (M = 2,19; s.d. = 4,18; U = 987,0, p < .001). Analyses Om de vraagstellingen te beantwoorden zijn verschillende analyses uitgevoerd. Voor het berekenen van de prevalentie van As-I stoornissen bij verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld is geen specifieke toets nodig. Door middel van een Chi-kwadraattoets werd onderzocht of er een verschil is in sekse tussen de groepen. Het verschil in leeftijd werd onderzocht met een one-way ANOVA. Om de prevalentie van het aantal As-I stoornissen van verslaafde plegers van partnergeweld te vergelijken met het aantal As-I stoornissen van verslaafde slachtoffers van partnergeweld, is gebruik gemaakt van de Mann-Whitney toets in plaats van een t-toets, omdat het aantal As-I stoornissen van plegers en slachtoffers van zowel elke vorm van fysiek geweld als alleen ernstig fysiek geweld niet normaal verdeeld was. Ook de vergelijking van het aantal As-I stoornissen tussen plegers/slachtoffers van mild fysiek geweld en de plegers/slachtoffers van ernstig fysiek geweld is om deze reden door middel van een Mann-Whitney toets gedaan. Het verschil in prevalentie van de verschillende soort As-I stoornissen tussen de slachtoffers en plegers van elke vorm van fysiek geweld, de slachtoffers en plegers van ernstig fysiek geweld en tussen plegers/slachtoffers van mild fysiek geweld en de plegers/slachtoffers van ernstig fysiek geweld, werd onderzocht door middel van een Chi-kwadraattoets. Daarnaast werd berekend of de onderzochte As-I stoornissen significant vaker voorkomen bij de populatie verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld dan bij een verslaafde populatie die niet op partnergeweld is geselecteerd. Voor deze vergelijking werd gebruik gemaakt van het onderzoek van Watkins et al. (2004). In het onderzoek van Watkins et al. is gekeken naar depressie, manische episode, paniekstoornis, psychose en PTSS, waardoor de vergelijking alleen voor die As-I
13
stoornissen kan worden gemaakt. Door middel van de Chi-kwadraattoets is onderzocht of er een verschil was tussen deze twee populaties. De Bonferroni-correctie is in huidig onderzoek toegepast om te corrigeren voor het vergelijken van meerdere stoornissen. Om bij analyses de effect grootte te berekenen, is gebruik gemaakt van Cramer’s V.
Resultaten Proefpersonen De SCID-I en CTS-2 zijn bij 219 proefpersonen afgenomen en de proefpersonen zijn zowel bij elke vorm van fysiek geweld als bij ernstig fysiek geweld onderverdeeld in primair pleger en primair slachtoffer. Bij elke vorm van fysiek geweld waren 99 proefpersonen primair pleger en 120 proefpersonen primair slachtoffer van partnergeweld. Wanneer er alleen naar ernstig fysiek geweld werd gekeken, waren 62 proefpersonen primair pleger en 80 proefpersonen primair slachtoffer. Tabel 1 is een uitgebreid overzicht van de verschillende demografische gegevens wanneer naar elke vorm van fysiek geweld wordt gekeken, Tabel 2 geeft een overzicht van de demografische gegevens wanneer naar ernstig fysiek geweld wordt gekeken. Zowel de plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld als de plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld verschilden niet significant van elkaar in sekse of leeftijd. Daarnaast was er geen significant verschil tussen plegers en slachtoffers en van elke vorm van fysiek geweld en ernstig fysiek geweld in de prevalentie van misbruik of afhankelijkheid van de onderzochte middelen.
14
Tabel 1 Demografische gegevens van plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek partnergeweld en een overzicht van de totale populatie
Man Vrouw Leeftijd (M, s.d.)
Plegers (N= 99) N (%)¹
Slachtoffers (N= 120) N (%)¹
Totaal (N= 219) N (%)¹
67 (72,0) 26 (28,0) 38, 63 (9,96)
78 (72,9) 29 (27,1) 37,79 (10,05)
145 (72,5) 55 (27,5) 38,17 (10,0)
Middelendiagnose Alcohol misbruik afhankelijk totaal
11 (11,2) 63 (64,3) 74 (75,5)
16 (13,3) 62 (51,7) 78 (65,0)
27 (12,4) 125 (57,6) 152 (70,0)
Cannabis misbruik afhankelijk totaal
8 (8,1) 22 (22,2) 30 (30,3)
1 (9,2) 24 (20,0) 25 (29,2)
19 (8,7) 46 (21,0) 65 (29,7)
Cocaïne misbruik afhankelijk total
5 (5,1) 23 (23,2) 28 (28,3)
10 (8,3) 25 (20,8) 35 (29,1)
15 (6,9) 48 (22,0) 63 (28,9)
Overige misbruik drugs afhankelijk totaal
4 (4,0) 6 (6,1) 10 (10,1)
5 (4,2) 3 (2,5) 8 (6,7)
8 (3,7) 9 (4,1) 17 (7,8)
CTS-2 score elke vorm fysiek geweld (M, s.d.) plegerschap * CTS-2 score elke vorm fysiek geweld (M, s.d.) slachtofferschap * CTS-2 score ernstig fysiek geweld (M, s.d.) plegerschap * CTS-2 score ernstig fysiek geweld (M, s.d.) slachtofferschap *
22,55 (34,23)
7,18 (8,85)
14,13 (25,06)
6,84 (9,99)
24,0 (25,73)
16,24 (21,90)
5,34 (12,57)
0,79 (1,71)
2,85 (8,82)
1,34 (3,41)
5,19 (8,24)
3,45 (6,78)
Noot *: significant verschil ¹ : voor de percentages is gekeken naar ‘valid percent’, omdat er bij sommige proefpersonen gegevens ontbraken. Bij ‘valid percent’ is hiervoor gecorrigeerd.
Tabel 2 Demografische gegevens van plegers en slachtoffers van ernstig fysiek partnergeweld en een overzicht van de totale populatie
Man Vrouw Leeftijd (M, s.d.)
Plegers ernstig geweld (N= 62) N (%)¹
Slachtoffers ernstig geweld (N= 80) N (%)¹
Totaal ernstig geweld (N= 142) N (%)¹
40 (67,8) 19 (32,2) 38, 45 (9,21)
49 (70,0) 21 (30,0) 38,27 (10,19)
89 (69,0) 40 (31,0) 38,35 (9,74)
Middelendiagnose Alcohol misbruik afhankelijk totaal
7 (11,5) 43 (70,5) 50 (82,0)
8 (10,1) 43 (54,4) 51 (64,5)
15 (10,7) 86 (61,4) 101 (72,1)
Cannabis misbruik afhankelijk totaal
5 (8,1) 14 (22,6) 19 (30,7)
7 (8,8) 12 (15,0) 19 (23,8)
12 (8,5) 26 (18,3) 38 (26,3)
Cocaïne misbruik afhankelijk totaal
4 (6,5) 19 (30,6) 23 (37,1)
6 (7,6) 17 (21,5) 23 (29,1)
10 (7,1) 36 (25,5) 46 (32,6)
Overige misbruik drugs afhankelijk totaal
3 (4,8) 6 (9,7) 9 (14,5)
2 (2,5) 3 (3,8) 5 (6,3)
5 (3,5) 9 (6,3) 14 (9,8)
31,71 (40,19)
9,06 (10,04)
18,95 (29,70)
10,27 (11,91)
30,76 (28,48)
21,82 (24,90)
8,77 (14,96)
0,88 (1,79)
4,32 (10,68)
2,19 (4,18)
7,63 (9,14)
5,25 (7,85)
CTS-2 score elke vorm fysiek geweld (M, s.d.) plegerschap * CTS-2 score elke vorm fysiek geweld (M, s.d.) slachtofferschap * CTS-2 score ernstig fysiek geweld (M, s.d.) plegerschap * CTS-2 score ernstig fysiek geweld (M, s.d.) slachtofferschap *
Noot *: significant verschil ¹ : voor de percentages is gekeken naar ‘valid percent’, omdat er bij sommige proefpersonen gegevens ontbraken. Bij ‘valid percent’ is hiervoor gecorrigeerd.
Verschil in aantal en soort As-I stoornissen tussen verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld Het aantal As-I stoornissen verschilde zowel bij plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld, als bij plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld niet significant van elkaar. Gemiddeld hadden plegers meer stoornissen dan slachtoffers . Het voorkomen van de verschillende soort As-I stoornissen die zijn onderzocht, is vergeleken tussen plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld en tussen plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld. Bij geen van de As-I stoornissen werd een significant verschil gevonden. Depressieve episode, sociale fobie en specifieke fobie kwamen vaker voor bij plegers dan bij slachtoffers en slachtoffers hadden vaker een psychose, maar deze verschillen waren niet significant. Tabel 3 is een overzicht van de prevalentie van het aantal en de soort As-I stoornissen wanneer naar elke vorm van fysiek geweld wordt gekeken, Tabel 4 is een overzicht van de prevalentie van het aantal en de soort As-I stoornissen wanneer naar ernstig fysiek geweld wordt gekeken.
Tabel 3 Prevalentie van het aantal en soort As-I stoornissen van plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek partnergeweld en een overzicht van de totale populatie. Plegers (N= 99) N (%)¹
Slachtoffers (N= 120) N (%)¹
Totaal (N= 219) N (%)¹
Aantal As-I stoornissen 0,71 (0,94) 0,58 (0,88) 0,63 (0,91) (M, s.d.) Depressieve episode 22 (22,4) 20 (17,1) 42 (19,5) Manische episode 1 (1,0) 0 (0,0) 1 (0,5) Psychose 0 (0,0) 2 (1,7) 2 (0,9) Paniekstoornis 8 (8,2) 12 (10,2) 20 (9,3) Agorafobie 3 (3,1) 4 (3,4) 7 (3,2) Sociale fobie 8 (8,2) 6 (5,2) 14 (6,6) Specifieke fobie 16 (16,2) 11 (9,5) 27 (12,6) PTSS 10 (10,3) 12 (10,3) 22 (10,3) GAS 2 (2,1) 2 (1,7) 4 (1,9) Noot *: significant verschil ¹ : voor de percentages is gekeken naar ‘valid percent’, omdat er bij sommige proefpersonen gegevens ontbraken. Bij ‘valid percent’ is hiervoor gecorrigeerd. PTSS = posttraumatische stress stoornis; GAS = gegeneraliseerde angststoornis
17
Tabel 4 Prevalentie van het aantal en soort As-I stoornissen van plegers en slachtoffers van ernstig fysiek partnergeweld en een overzicht van de totale populatie. Plegers ernstig geweld (N= 62) N (%)¹
Slachtoffers ernstig geweld (N= 80) N (%)¹
Totaal ernstig geweld (N= 142) N (%)¹
Aantal As-I stoornissen 0,85 (0,73) 0,56 (0,82) 0,69 (0,90) (M, s.d.) Depressieve episode 17 (27,4) 13 (16,7) 30 (21,4) Manische episode 0 (0,0) 0 (0,0) 0 (0,0) Psychose 0 (0,0) 1 (1,3) 1 (0,7) Paniekstoornis 6 (9,8) 8 (10,0) 14 (9,9) Agorafobie 1 (1,6) 3 (3,8) 4 (2,9) Sociale fobie 8 (13,6) 3 (3,8) 11 (8,0) Specifieke fobie 12 (19,7) 6 (7,7) 18 (12,9) PTSS 8 (13,6) 10 (12,5) 18 (13,0) GAS 1 (1,7) 1 (1,3) 2 (1,4) Noot *: significant verschil ¹ : voor de percentages is gekeken naar ‘valid percent’, omdat er bij sommige proefpersonen gegevens ontbraken. Bij valid percent is hiervoor gecorrigeerd. PTSS = posttraumatische stress stoornis; GAS = gegeneraliseerde angststoornis.
Verschil in aantal en soort As-I stoornissen tussen plegers/slachtoffers van mild fysiek geweld en de plegers/slachtoffers van ernstig fysiek geweld Naast het verschil in prevalentie van As-I stoornissen tussen plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld en plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld is daarnaast onderzocht of de prevalentie van As-I stoornissen tussen de plegers van mild fysiek geweld verschilde met die van plegers van ernstig fysiek geweld. Dezelfde vergelijking werd gedaan tussen slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld en slachtoffers van ernstig fysiek geweld. Voor deze vergelijking zijn de plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld verwijderd uit de groepen van elke vorm van fysiek geweld. Hierdoor ontstaan groepen met plegers en slachtoffers van mild fysiek geweld en groepen met plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld. Op deze manier kan een cliënt niet in beide vergelijkingsgroepen zitten en worden verschillende cliënten met elkaar vergeleken. Tabel 5 geeft een overzicht weer van de prevalentie van As-I stoornissen van plegers van mild fysiek geweld en plegers van ernstig fysiek geweld. Tabel 6 geeft de prevalentie van As-I stoornissen weer voor slachtoffers van mild fysiek geweld en slachtoffers van ernstig fysiek geweld. Geen van de groepen verschilden van elkaar in prevalentie van de soort As-I stoornissen. Slachtoffers van mild fysiek geweld en slachtoffers van ernstig fysiek geweld verschilden ook niet van elkaar in het aantal As-I
18
stoornissen. Echter, plegers van ernstig fysiek geweld (M = 0,87; s.d. = 0,97) hebben meer As-I stoornissen dan plegers van mild fysiek geweld (M = 0,50; s.d. = 0,95; U = 996,0, p < .05).
Tabel 5 Prevalentie van de onderzochte As-I stoornissen van plegers en van mild fysiek partnergeweld, plegers van ernstig fysiek partnergeweld en een totaal overzicht. Plegers mild geweld (N= 44) N (%)¹ 0,50 (0,95)
Plegers ernstig geweld (N= 61) N (%)¹ 0,87 (0,97)
Totaal (N= 105) N (%)¹
Aantal As-I stoornissen 0,71 (0,98) (M; s.d.)* Depressieve episode 6 (14,0) 17 (27,9) 23 (22,1) Manische episode 1 (2,3) 0 (0,0) 1 (1,0) Psychose 0 (0,0) 0 (0,0) 0 (0,0) Paniekstoornis 3 (6,8) 6 (10,0) 9 (8,7) Agorafobie 2 (4,5) 1 (1,7) 3 (2,9) Sociale fobie 1 (2,3) 8 (13,8) 9 (8,8) Specifieke fobie 5 (11,4) 12 (20,0) 17 (16,3) PTSS 3 (6,8) 8 (13,8) 11 (10,98) GAS 1 (2,3) 1 (1,7) 2 (2,0) Noot *: significant verschil ¹ : voor de percentages is gekeken naar ‘valid percent’, omdat er bij sommige proefpersonen gegevens ontbraken. Bij ‘valid percent’ is hiervoor gecorrigeerd. PTSS = posttraumatische stress stoornis; GAS = gegeneraliseerde angststoornis
Tabel 6 Prevalentie van de onderzochte As-I stoornissen van slachtoffers van mild fysiek partnergeweld, slachtoffers van ernstig fysiek partnergeweld en een totaaloverzicht. Slachtoffers Slachtoffers Totaal mild geweld ernstig geweld (N= 121) (N= 41) (N= 80) N (%)¹ N (%)¹ N (%)¹ Aantal As-I stoornissen 0,61 (0,97) 0,56 (0,82) 0,58 (0,87) (M, s.d.) Depressieve episode 7 (17,5) 13 (16,7) 20 (16,9) Manische episode 0 (0,0) 0 (0,0) 0 (0,0) Psychose 1 (2,4) 1 (1,3) 2 (1,7) Paniekstoornis 4 (10,3) 8 (10,0) 12 (10,1) Agorafobie 1 (2,5) 3 (3,8) 4 (3,4) Sociale fobie 3 (7,7) 3 (3,8) 6 (5,1) Specifieke fobie 5 (12,8) 6 (7,7) 11 (9,4) PTSS 3 (7,9) 10 (12,5) 13 (11,1) GAS 1 (2,5) 1 (1,3) 2 (1,7) Noot *: significant verschil ¹ : voor de percentages is gekeken naar ‘valid percent’, omdat er bij sommige proefpersonen gegevens ontbraken. Bij ‘valid percent’ is hiervoor gecorrigeerd. PTSS = posttraumatische stress stoornis; GAS = gegeneraliseerde angststoornis.
19
Vergelijking met een verslaafde populatie die niet op partnergeweld is geselecteerd De resultaten van huidig onderzoek werden vergeleken met die van een populatie verslaafden die niet is geselecteerd op partnergeweld (Watkins et al., 2004), zie Tabel 7 en Tabel 8 voor een overzicht van de respectievelijk plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld en plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld. De prevalentie van depressieve episode, manische episode, psychose, paniekstoornis en PTSS werd vergeleken tussen de populaties. Wanneer de gehele populatie van elke vorm van fysiek geweld wordt vergeleken met de algemene verslaafde populatie is er een significante associatie tussen de soort populatie en het wel of niet hebben van een depressieve episode (χ2 (1) = 7,50, p < .05) en een paniekstoornis (χ2 (1) = 8,85, p < .05), waarbij de algemene verslaafde populatie vaker gediagnosticeerd is met deze As-I stoornissen. Deze effecten zijn klein. Daarnaast is er een significante associatie tussen de soort populatie en het wel of niet hebben van een psychose (χ2 (1) = 26,22 p < .05) en een manische episode (χ2 (1) = 16,93, p < .05), waarbij de algemene verslaafde populatie vaker gediagnosticeerd is met deze As-I stoornissen. Dit effect is klein tot gemiddeld. Er werd geen significant verschil gevonden tussen de populaties in het hebben van PTSS. Bij vergelijking van de gehele populatie van ernstig fysiek geweld met de algemene verslaafde populatie, is er een significante associatie tussen de soort populatie en het wel of niet hebben van een psychose (χ2 (1) = 18,35, p < .05) en een manische episode (χ2 (1) = 13,04, p < .05), waarbij de algemene verslaafde populatie vaker gediagnosticeerd is met deze As-I stoornissen. Deze effecten zijn klein tot gemiddeld. De plegers en slachtoffers van zowel van elke vorm van fysiek geweld als van ernstig fysiek geweld zijn ook los van elkaar vergeleken met de verslaafde populatie. Bij vergelijking tussen de plegers van elke vorm van fysiek geweld met de algemene verslaafde populatie is er een significante associatie tussen de soort populatie en het wel of niet hebben van een psychose (χ2 (1) = 14,95, p < .05) en een manische episode (χ2 (1) = 6,79, p < .05) waarbij de algemene verslaafde populatie vaker gediagnosticeerd is met een psychose. Dit effect is klein tot gemiddeld. Vergelijking tussen de slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld met de verslaafde populatie laat een significant associatie zien tussen de soort populatie en het wel of niet hebben van een depressieve episode (χ2 (1) = 7,66, p < .05), psychose (χ2 (1) = 13,05, p < .05) en een manische episode (χ2 (1) = 11,06, p < .05), waarbij de algemene verslaafde populatie vaker gediagnosticeerd is met deze As-I stoornissen. Deze effecten zijn klein. Bij vergelijking tussen de plegers van ernstig fysiek geweld met de algemene verslaafde populatie is er een significante associatie tussen de soort populatie en het wel of niet hebben van een psychose (χ2 (1) = 9,44, p < .05), waarbij de algemene verslaafde populatie vaker gediagnosticeerd is met een psychose dan de populatie van huidig onderzoek. Dit effect is klein tot 20
gemiddeld. Vergelijking tussen de slachtoffers van ernstig fysiek geweld met de algemene verslaafde populatie laat een significante associatie zien tussen de soort populatie en het wel of niet hebben van een psychose (χ2 (1) = 9,70, p < .05) en een manische episode (χ2 (1) = 7,43, p < .05), waarbij de algemene verslaafde populatie vaker gediagnosticeerd is met deze As-I stoornissen dan de populatie van huidig onderzoek. Deze effecten zijn klein. Bij de overige stoornissen werd geen significant verschil gevonden tussen de populaties. Tabel 7 Prevalentie van As-I stoornissen bij plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld en een verslaafde populatie die niet op partnergeweld is geselecteerd (Watkins et al., 2004).
Depressieve episode Manische episode Psychose Paniekstoornis PTSS
Plegers (N= 99) N (%)¹
Slachtoffers (N= 120) N (%)¹
Totaal (N= 219) N (%)¹
Populatie Watkins et al. (2004) (N = 195) N (%)
22 (22,4) 1 (1,0)* 0 (0,0)* 8 (8,2) 10 (10,3)
20 (17,1)* 0 (0,0)* 2 (1,7)* 12 (10,2) 12 (10,3)
42 (19,5)* 1 (0,5)* 2 (0,9)* 20 (9,3)* 22 (10,3)
61 (31,3)* 17 (8,7)* 27 (13,9)* 38 (19,5)* 30 (15,4)
Noot *: significant verschil ¹ : voor de percentages is gekeken naar ‘valid percent’, omdat er bij sommige proefpersonen gegevens ontbraken. Bij ‘valid percent’ is hiervoor gecorrigeerd. PTSS = posttraumatische stress stoornis.
Tabel 8 Prevalentie van As-I stoornissen bij plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld en een verslaafde populatie die niet op partnergeweld is geselecteerd (Watkins et al., 2004).
Depressieve episode Manische episode Psychose Paniekstoornis PTSS
Plegers ernstig geweld (N= 62)N (%)¹
Slachtoffers ernstig geweld (N= 80) N (%)¹
Totaal ernstig geweld (N= 142) N (%)¹
Populatie Watkins et al. (2004) (N = 195) N (%)
17 (27,4) 0 (0,0) 0 (0,0)* 6 (9,8) 8 (13,6)
13 (16,7) 0 (0,0)* 1 (1,3)* 8 (10,0) 10 (12,5)
30 (21,4) 0 (0,0)* 1 (0,7)* 14 (9,3) 18 (13,0)
61 (31,3) 17 (8,7)* 27 (13,9)* 38 (19,5) 30 (15,4)
Noot *: significant verschil ¹ : voor de percentages is gekeken naar ‘valid percent’, omdat er bij sommige proefpersonen gegevens ontbraken. Bij ‘valid percent’ is hiervoor gecorrigeerd. PTSS = posttraumatische stress stoornis.
21
Discussie Huidig onderzoek is een uitbreiding van het onderzoek van Van den Brink (2011), en keek naar de prevalentie van zowel aantal en soort As-I stoornissen bij verslaafde plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld, als naar aantal en soort As-I stoornissen bij plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld. Het huidige onderzoek gebruikte meer proefpersonen dan het onderzoek van Van den Brink. Op basis van de literatuur konden geen hypotheses worden opgesteld, waardoor onderzoek exploratief van aard is. Uit de resultaten blijkt dat er geen verschil is in het aantal en soort As-I stoornissen tussen zowel plegers en slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld als plegers en slachtoffers van ernstig fysiek geweld. Vervolgens zijn plegers van mild fysiek geweld en plegers van ernstig fysiek geweld met elkaar vergeleken in prevalentie van aantal en soort As-I stoornissen, evenals de slachtoffers van mild fysiek geweld en de slachtoffers van ernstig fysiek geweld. Hieruit blijkt dat plegers van ernstig fysiek geweld meer As-I stoornissen hebben dan plegers van mild fysiek geweld. Echter wanneer naar de gemiddelden wordt gekeken (respectievelijk 0,50 en 0,87 As-I stoornissen bij mild/ernstig fysiek geweld) lijkt dit verschil vooral statistisch significant, maar niet klinisch significant. Slachtoffers van mild fysiek geweld en slachtoffers van ernstig fysiek geweld verschilden niet van elkaar in het aantal As-I stoornissen. Er waren geen verschillen tussen de groepen in prevalentie van de soort As-I stoornissen. Daarnaast is de prevalentie van een depressieve episode, manische episode, psychose, paniekstoornis en PTSS in huidig onderzoek vergeleken met de prevalentie in een algemene verslaafde populatie in een ambulante setting die niet op partnergeweld was geselecteerd (Watkins et al., 2004). Dit in tegenstelling tot het onderzoek van Van den Brink (2011), waarin werd vergeleken met een algemene verslaafde populatie in een klinische setting. In vergelijking met de gehele populatie (i.e., alle cliënten die in het afgelopen jaar dader dan wel slachtoffer zijn geweest van partnergeweld samen) komen een depressieve episode, paniekstoornis, psychose en manische episode vaker voor in de algemene verslaafde populatie die niet op partnergeweld is geselecteerd. Bij vergelijking van de gehele populatie van ernstig fysiek geweld (daderschap en slachtofferschap samen) met de algemene verslaafde populatie, komen een psychose en een manische episode vaker voor bij de algemene verslaafde populatie. Ook zijn plegers en slachtoffers van zowel elke vorm van fysiek geweld als ernstig fysiek geweld los van elkaar vergeleken met de algemene verslaafde populatie. Psychoses komen vaker voor bij de algemene verslaafde populatie dan bij plegers van elke vorm/ernstig fysiek geweld. De prevalentie van een depressieve episode, psychose en manische episode is hoger bij de algemene verslaafde populatie dan bij slachtoffers van elke vorm van fysiek geweld, evenals de prevalentie van een psychose en manische episode in vergelijking met de slachtoffers van ernstig fysiek.
22
De demografische gegevens van de onderzochte groepen verschilden niet van elkaar, zie Tabel 1 en 2. De gevonden resultaten kunnen hier dan ook niet aan toegeschreven worden. Er hebben voldoende proefpersonen deelgenomen aan huidig onderzoek. Uit de poweranalyse blijkt dat er 145 proefpersonen nodig zijn om een medium effect size aan te tonen bij een tweezijdige toetsing met een alpha van .05 en een power van .95. Er zijn 88 proefpersonen nodig om een medium effect size aan te tonen bij een tweezijdige toetsing met een alpha van .05 en een power van .80. Zoals blijkt uit de CTS-2 scores, verschilden de groepen waarbij sprake was van partnergeweld significant van elkaar. Dit betekent dat er een goed onderscheid is gemaakt tussen plegers en slachtoffers, zowel bij elke vorm van geweld als ernstig fysiek geweld, en dit kan dus geen verklaring zijn voor het feit dat er geen verschil in prevalentie van As-I stoornissen werd gevonden. Echter, onderzoek doen bij een verslaafde populatie is moeilijk, omdat er altijd rekening moet worden gehouden met de aard van de stoornissen; of stoornissen als gevolg van het middelengebruik aanwezig zijn of niet en of de diagnose dus wel of niet gesteld moet worden. Om te voorkomen dat er diagnoses werden gesteld van stoornissen die als gevolg van middelengebruik aanwezig waren, is er in huidig onderzoek zeer conservatief te werk is gegaan. Dit houdt in dat een diagnose niet gesteld werd, indien de onderzoekers het vermoeden hadden dat een stoornis als gevolg van het middelengebruik aanwezig was. Door deze voorzichtige werkwijze zijn mogelijk diagnoses soms niet gesteld terwijl dit wel had gekund. Het onderzoek van Watkins et al. (2004) geeft juist aan mogelijk te vaak diagnoses te hebben gesteld in gevallen waar dit niet had gemoeten, omdat zij niet conservatief te werk zijn gegaan. Dit kan mogelijk het verschil verklaren in prevalentie van As-I stoornissen tussen de populatie van huidig onderzoek en van Watkins et al. Er een aantal kritiekpunten op huidig onderzoek. Een mogelijk probleem is automatische selectie. Cliënten kunnen zelf bepalen of ze wel of niet deelnemen aan het onderzoek en het zou kunnen dat juist de plegers of slachtoffers met een hoge prevalentie As-I stoornissen niet willen deelnemen aan dit soort onderzoek of voornamelijk in klinische settings worden behandeld, waardoor deze groep automatisch niet is meegenomen in het onderzoek. Dit zou eventueel wel een verklaring kunnen zijn voor het feit dat er geen verschil in prevalentie van As-I stoornissen werd gevonden tussen plegers en slachtoffers. Daarnaast is het waarschijnlijk dat er bij ongeveer 40 tot 60% van de controlegroep ook sprake was van partnergeweld (Chermack et al., 2008; Vedel et al., 2007; O'Farrell & Murphy, 1995; Murphy & O’Farrell, 1994), waardoor de validiteit van de vergelijking tussen de populatie van huidig onderzoek en de populatie van het onderzoek van Watkins et al. afneemt. Een tweede discussiepunt is het gebruik van het onderzoek van Watkins et al. (2004) voor de vergelijking met een algemene verslaafde populatie die niet op partnergeweld is geselecteerd. Het onderzoek van Watkins et al. diagnosticeerde cliënten door middel van de PHQ (patient health 23
questionnaire; Spitzer, Kroenke, Williams & the Patient Health Questionnaire Primary Care Study Group, 1999), PDS (The Posttraumatic Stress Diagnostic Scale; Foa, 1995), PERI (Psychiatric Epidemiology Research Interview; Dohrenwend, Shrout, Egri & Mendelsohn, 1980) en een verkorte versie van de SCL-90 (Symptom CheckList; Degratis & Melisaratos, 1983). Dit zijn zelfrapportage instrumenten, terwijl de SCID-I een semi-gestructureerd interview is en wordt afgenomen door een therapeut. Doordat deelnemers van het onderzoek van Watkins. et al. zelf de vragenlijsten invulde, is er zoals het onderzoek zelf ook aangaf waarschijnlijk over gerapporteerd. Daarnaast is zijn de onderzoeksgegevens van Watkins et al. in niet in dezelfde kliniek als in huidig onderzoek verzameld, waardoor de werkwijze van de onderzoeken zoals eerder beschreven verschillend is geweest. In vervolgonderzoek kan dit worden voorkomen door twee populaties met elkaar te vergelijken die in dezelfde instelling zijn onderzocht en waarbij dezelfde werkwijze wordt gehanteerd en dezelfde vragenlijsten worden gebruikt, om zo goed mogelijk te kunnen vergelijken. De Bonferroni-correctie, een conservatieve correctiemethode, is in huidig onderzoek toegepast. Dit houdt in dat het significantieniveau al snel hoog komt te liggen bij vergelijking van meerdere stoornissen en er dus niet snel een significant verschil zal worden gevonden. In vervolgonderzoek kan eventueel voor een minder conservatieve correctiemethode worden gekozen. Echter, huidig onderzoek keek ook naar stoornissen waarvan op basis van de huidige literatuur niet snel een verband met partnergeweld zou worden verwacht. Wanneer in vervolgonderzoek een beperkt aantal stoornissen wordt onderzocht, bijvoorbeeld alleen die stoornissen waarvan ook daadwerkelijk een verband wordt verwacht met partnergeweld, kan alsnog een conservatieve correctiemethode worden gebruikt. Zo blijkt uit onderzoek van Nixon, Resick en Nishith (2004) en een review van Campbell (2002) dat PTSS en depressie veel voorkomen bij slachtoffers van partnergeweld en Stuart et al. (2006) vonden dat PTSS, depressie, gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis, veel voorkomen bij vrouwelijke plegers van partnergeweld. Huidig onderzoek draagt ondanks de bovengenoemde beperkingen bij aan de beeldvorming van de populatie verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld. Er zijn momenteel nog geen evidence-based behandelingen voor deze populatie en mogelijk kan huidig onderzoek bijdragen aan de ontwikkeling hiervan. Geconcludeerd kan worden dat er geen verschil is in prevalentie aantal en soort As-I stoornissen tussen plegers en slachtoffers, ook niet tussen plegers van mild en plegers van ernstig fysiek geweld en tussen slachtoffers van mild en slachtoffers van ernstig fysiek geweld. Daarnaast blijkt dat verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld geen hogere prevalentie van As-I stoornissen hebben dan een algemene verslaafde populatie. Echter, bij zowel een algemene verslaafde populatie als bij verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld is het van belang om
24
psychische klachten goed in beeld te krijgen, zodat de behandeling zo goed mogelijk kan worden afgestemd op de cliënt.
25
Literatuurlijst
Afifi, R.O., MacMillan, H., Cox, B.J., Asmundson, G.J.G., Stein, M.B. & Sareen, J. (2009). Mental health correlates of intimate partner violence in marital relationships in a nationally representative sample of males and females. Journal of Interpersonal Violence, 24 (8), 1398-1417. Basco, M.R., Bostic, J.Q., Davies, D., Rush, A.J., Witte, B., Hendrickse, W. & Barnett, V. (2000). Methods to improve diagnostic accuracy in a community mental health setting. American Journal of Psychiatry, 157, 1599-1605. Boden, J.M., Fergusson, D.M. & Horwood, L.J. (2011). Alcohol misuse and violent behavior: Findings from a 30-year longitudinal study. Drug and Alcohol Dependence, 122, 135– 141. Brady, K.T. & Sinha, R. (2005). Co-occurring mental and substance use disorders: The neurobiological effects of chronic stress. The American Journal of Psychiatry, 162, 1483-1493. Brink, van den V. (2011). Prevalentie van As-I stoornissen onder verslaafde plegers en slachtoffers van partnergeweld. Amsterdam: UvA. Brown, T. J., Werk, A., Caplan, T., & Seraganian, P. (1999). Violent substance abusers in domestic violence treatment. Violence and Victims, 14(2), 179-190. Campbell, J.C. (2002).Health consequences of intimate partner violence. The Lancet, 359, 1331–1336. Carbone-López, K., Kruttschnitt, C. & Macmillan, R. (2006). Patterns of intimate partner violence and their associations with physical health, psychological distress, and substance Use. Public Health Reports, 121 (4), 382-392. Chengappa, K.N.R., Levine, J., Gershon, S. & Kupfer, D.J. (2000). Lifetime prevalence of substance or alcohol abuse and dependence among subjects with bipolar I and II disorders in a voluntary registry. Bipolar Disorders, 2, 191–195. 26
Coker, A.L., McKeown, R.E., Sanderson, M., Davis, K.E., Valois, R.F. & Huebner, E.S. (2000). Severe dating violence and quality of life among south Carolina high school students. American Journal of Preventive Medicine, 19(4), 220–227. Degratis, L.R., Melisaratos, N. (1983). The Brief Symptom Inventory: an introductory report. Psychological Medicine, 13 (3), 595-605. Dohrenwend, B.P., Shrout, P.E., Egri, G., Mendelsohn, P.S. (1980). Nonspecific psychological distress and other dimensions of psychopathology. Measures for use in the general population. Archives of General Psychiatry, 37 (11), 1229-1236. Dutton, D. G., & Holtzworth-Munroe, A. (1997a). The role of early trauma in males who assault their wives. In D. Cicceti, & R. Toth (Eds.), Rochester symposium on development. Rochester. Dutton, D. G., & Holtzworth-Munroe, A. (1997b). The role of early trauma in males who assault their wives. In D. C. S. L. Toth (Ed.), Rochester symposium on developmental psychopathology: Developmental perspectives on trauma-theory, research and intervention. Rochester, N.Y.: University of Rochester press. Dutton, D. G. (2000). Witnessing parental violence as a traumatic experience shaping abusive personality. Journal of Aggression, Maltreatment and Trauma, 3(1), 59−67. Dutton, D.G. & Corvo, K. (2006). Transforming a flawed policy: A call to revive psychology and science in domestic violence research and practice. Aggression and Violent Behavior, 11, 457–483. Emmelkamp, P.M.G., & Vedel, E. (2006). Evidence-based treatment for alcohol and drug abuse. New York: Routledge/Taylor & Francis. Alcohol- en drugsverslaving: een gids voor effectief gebleken behandelingen. Amsterdam: Nieuwezijds, 2007. Fitch, F. J., & Papantonio, A. (1983). Men who batter: Some pertinent characteristics. The Journal of Nervous and Mental Disease, 171(3), 190-192.
27
Foa, E.B. (1995). PDS (Posttraumatic Stress Diagnostic Scale) Manual. Minneapolis, MN: National Computer Systems, Inc. Foran, H.M. & O’Leary, K.D. (2008). Alcohol and intimate partner violence: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 28, 1222–1234. Goldstein, P. J. (1985). The drugs / violence nexus: A tripartite conceptual framework. Journal of Drug Issues, 39, 143-174. Groenestijn, van, M.A.C., Akkerhuis, G.W., Kupka, R.W., Schneider, N., & Nolen, W.A. (1999). Gestructureerd klinisch interview voor de vaststelling van DSM-IV As-I stoornissen. Lisse: Swets en Zeitlinger. Hoaken, P. N. S., & Stewart, S. H. (2003). Drugs of abuse and the elicitation of human aggressive behavior. Addictive Behaviors, 28, 1533-1554. Holt, S., Buckley, H., & Whelan, S. (2008). The impact of exposure to domestic violence on children and young people: A review of the literature. Child Abuse & Neglect, 32, 797-810. Jewkes, R. (2002).Intimate partner violence: causes and prevention. The Lancet, 359, 1423-1429. Johnson, M.P. (1995). Patriarchal terrorism and common couple violence: Two forms of violence against women. Journal of Marriage and Family, 57 (2), 283-294. Kessler, R.C., McGonagle, K.A., Zhao, S., Nelson, C.B., Hughes, M., Eshleman, S., Wittchen, H. & Kendler, K.S. (1994). Lifetime and 12-month prevelance of DSM-IIIR psychiatric disorders in the United States; results from the national comorbidity study. Archives of General Psychiatry, 15, 8-19. Kilpatrick, D. G., Acierno, R., Resnick, H. S., Saunders, B. E., & Best, C. L. (1997). A 2-year longitudinal analysis of the relationships between violent assault and and substance use in women. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 65, 834-847. Kim-Godwin, Y.S., Clements, C., McCuiston, A.M. & Fox, J.A. (2009). Dating violence among high
28
school students in southeastern North Carolina. The Journal of School Nursing, 25, 141-151. Kitzmann, K., Gaylord, N., Holt, A., & Kenny, G. (2008). Child witnesses to domestic violence: A metaanalytic review. Journal of Consulting and Clinical Psychiatry, 71, 339-352. Klostermann, K.C. & Fals-Stewart, W. (2006). Intimate partner violence and alcohol use: Exploring the role of drinking in partner violence and its implications for intervention. Aggression and Violent Behavior, 11, 587–597. Kraanen, F.L., Emmelkamp, P. M.G. & De Wildt, W. (2007). Psychopathologie bij behandelde verslaafden; Een onderzoek naar comorbiditeit, Verslaving, 3, 140-145. Kraanen, F.L., Scholing, A. & Emmelkamp, P.M.G. (2010). Substance use disorders in perpetrators of intimate partner violence in a forensic setting. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 25 (3), 430-440. Kraanen, F.L., Vedel, E., Scholing, A. & Emmelkamp, P.M.G. (2000). J-IPV: A screener for intimate partner violence perpetration and victimization in substance abusers. Niet gepubliceerd. Leonard, K.E. (2005). Alcohol and intimate partner violence: when can we say that heavy drinking is a contributing cause of violence? Addiction, 100, 422-425. Leonard, K.E. & Quigley, B.M. (1999). Drinking and marital aggression in newlyweds: An event-based analysis of drinking and the occurrence of husband marital aggression. Journal of Studies on Alcohol and Drugs ,60, 537-545. Lobbestael, J., Leurgans, M., & Arntz, A. (2011). Inter-rater reliability of the Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders (SCID I) and Axis II Disorders (SCID II). Clinical Psychology & Psychotherapy, 18, 75-79. Moore, T. M., & Stuart, G. L. (2003). A review of the literature on marijuana and interpersonal violence. Aggression and Violent Behavior, 10 (2), 171-192. 29
Moore, T.M. & Stuart, G.L. (2004). Illicit substance use and intimate partner violence among men in batterers’ intervention. Psychology of Addictive Behaviors, 18 (4), 385–389. Moore, T.M., Stuart, G.L., Meehan, J.C., Rhatigan, D.L., Hellmuth, J.C. & Keen, S.M. (2008). Drug abuse and aggression between intimate partners: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 28, 247–274. Murphy, C.M. & Ting, L. (2010). The effects of treatment for substance use problems on intimate partner violence: A review of empirical data. Aggression and Violent Behavior, 15, 325–333. Nixon, R.D.V., Resick, P.A. & Nishith, P. (2004). An exploration of comorbid depression among female victims of intimate partner violence with posttraumatic stress disorder. Journal of Affective Disorders, 82, 315–320. O’Farrell, T. J., Fals-Stewart, W., Murphy, M., & Murphy, C. M. (2003). Partner violence before and after individually based alcoholism treatment for male alcoholic patients. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71(1), 92-102. Pimlott-Kubiak, S., & Cortina, L. M. (2003). Gender, victimization, and outcomes: Reconceptualizing risk. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71(3), 528−539. Regier, D.A., Farmer, M.E., Rae, D.S., Locke, B.Z., Keith, S.J., Judd, L.J. & Goodwin, F.K. (1990). Comorbidity of mental disorders with alcohol and other drug abuse. Journal of the Medical American Association, 264, 2511–2518 Regier, D.A., Narrow, W.E., Rae, D..S, Manderscheid, R.W., Locke, B.Z. & Goodwin, F.K. (1993). The de facto US mental and addictive disorders service system: Epidemiologic catchment area prospective 1-year prevalence rates of disorders and services. Archives of General Psychiatry, 50, 85–94. Reingle, J.M., Staras, S.A.S., Jennings, W.G., Branchini, J. & Maldonado-Molina, M.M. (2011).The
30
relationship between marijuana use and intimate partner violence in a nationally representative, longitudinal sample. Journal of Interpersonal Violence, 1, 1 1–17. Seedat, S., Stein, M. B., & Forde, D. R. (2005). Association between physical partner violence, posttraumatic stress, childhood trauma, and suicide attempts in a community sample of women. Violence and Victims, 20 (1), 87-98. Silverman, J.G., Raj, A., Mucci, L.A. & Hathaway, J.E. (2001). Dating violence against adolescent girls and associated substance use, unhealthy weight control, sexual risk behavior, pregnancy, and suicidality. Journal of the American Medical Association, 28, 572-579. Smith, C.A., Elwyn, L.J., Ireland, T.O. & Thornberry, T.P. (2010). Impact of adolescent exposure to intimate partner violence on substance use in early adulthood. Journal of Studies on Alcohol and Drugs, 71, 219-230. Spitzer, R.L., Kroenke, K., Williams, J.B.W. & the Patient Health Questionnaire Primary Care Study Group (1999). Validation and utility of a self-report version of PRIME-MD. Journal of the American Medical Association, 282 (18), 1737-1744. Stets, J., & Straus, M. A. (1992a). Gender differences in reporting marital violence. Physical violence in American families (pp. 151−166). New Brunswick, N.J.: Transaction Publishers. Stets, J., & Straus, M. A. (1992b). The marriage license as a hitting license. Physical violence in American families. New Brunswick, N.J.: Transaction Publishers. Stith, S. M., Smith, D. B., Penn, C. E., Ward, D. B., & Tritt, D. (2004). Intimate partner physical abuse perpetration and victimization risk factors: A meta-analytic review. Aggression and Violent Behavior, 10, 65-98. Straus, M.A. (2004). Cross-cultural reliability and validity of the revised conflict tactics scales:
31
a study of university student dating couples in 17 nations. Cross-cultural research, 38, 407-432. Straus, M.A., Hamby, S.L., Boney-McCoy, S. & Sugarman, D.B. (1996). The revised conflict tactics scales (CTS2): Development and preliminary psychometric data. Journal of Family Issues, 17, 283-316. Straus, M.A. (2001). Scoring the CTS2 and CTSPC. Durham, NH: University of New Hampshire, Family Research Laboratory. Stuart, G.L., Moore, T.M., Gordon, K.C., Ramsey, S.E. & Kahler, C.W. (2006). Psychopathology in women arrested for domestic violence. Journal of Interpersonal Violence, 21 (3), 376-389. Stuart, G. L., Moore, T. M., Kahler, C. W., & Ramsey, S. E. (2003). Substance abuse and relationship violence among men court-referred to batterers’ intervention programs. Substance Abuse, 24 (2), 107-122. Stuart, G.L., Moore, T.M., Ramsey, S.E. & Kahler, C.W. (2003). Relationship aggression and substance use among women court-referred to domestic violence intervention programs. Addictive Behaviors, 28, 1603–1610. Stuart, G.L., Ramsey, S.E., Moore, T.M., Kahler, C.W., Farrell, L.E., Recupero, P.R. & Brown, R.A. (2003). Reductions in marital violence following treatment for alcohol dependence. Journal of Interpersonal Violence, 18, 113-1131. Vedel, E. (2007). The comparative effectiveness of behavioral couple therapy in the treatment of alcohol use disorder (Doctoral dissertation, University of Amsterdam, The Netherlands). Watkins, K.E., Hunter, S.B., Wenzel, S.L., Tu, W., Paddock, S.M., Griffin, A., & Ebener, P. (2004). Prevalence and characteristics of clients with co-occurring disorders in outpatient substance abuse treatment. American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 30 (4), 749-164. White, H.R. & Widom, C.S. (2003).Intimate partner violence among abused and neglected children in 32
young adulthood: The mediating effects of early aggression, antisocial personality, hostility and alcohol problems. Aggressive Behavior, 29, 332-345. Whitfield, C. L., Anda, R. F., Dube, S. R., & Felitti, V. J. (2003). Violent childhood experiences and the risk of intimate partner violence in adults. Assessment in a large health maintenance organization. Journal of Interpersonal Violence, 18 (2),166-185. Wolitzky-taylor, K.B., Ruggiero, K.J., Danielson, C.K., Resnick, H.S., Hanson, R.F., Smith, D.W., Saunders, B.E. & Kilpatrick, D.G. (2008). Prevalence and correlates of dating violence in a national sample of adolescents. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 47(7), 755-762. Wood, S. L., & Sommers, M. S. (2011). Consequences of intimate partner violence on child witnesses: A systematic review of the literature, Journal of Child and Adolescent Psychiatric Nursing, 24 (4), 223-236.
33
Appendix 1
Screener ‘Spanningen in de Relationele Sfeer’ (Door de intaker hardop voor te lezen aan de cliënt)
______________________________________________________________ Naam:
Datum afname:
Geboortedatum: ________________________________________________________________________ ‘U heeft net een aantal vragen beantwoord over traumatische ervaringen uit het verleden die u mogelijk heeft meegemaakt. Naast ernstige gebeurtenissen uit het verleden is het bekend dat bij mensen die zich melden i.v.m. problematische middelengebruik er vrij vaak sprake is van spanningen in de relationele sfeer. Cliënten die zich bij onze instelling melden zijn relatief vaak slachtoffer van huiselijk geweld en/of kunnen soms zelf agressief hebben gereageerd in ruzies met de partner. Vandaar dat ik u hierover een aantal concrete vragen wil stellen’.
1.
Is het in het afgelopen jaar voorgekomen dat de situatie met uw partner zodanig uit de hand gelopen is dat uw partner zich dreigend naar u opgesteld heeft, dat hij/zij gedreigd heeft u iets aan te doen?
Ja / Nee / N.v.t.
2.
Is het in het afgelopen jaar voorgekomen dat de situatie met uw partner zodanig uit de hand gelopen is dat uw partner lichamelijk gewelddadig naar u toe geworden is en u bijvoorbeeld een klap gegeven heeft, of geslagen of geschopt?
Ja / Nee / N.v.t.
3.
En andersom, is het in het afgelopen jaar voorgekomen dat de situatie met uw partner zodanig uit de hand gelopen is dat u zelf zich dreigend heeft opgesteld naar uw partner toe, dat u gedreigd heeft hem/haar iets aan te doen?
Ja / Nee / N.v.t.
4.
En is het in het afgelopen jaar voorgekomen dat de situatie met uw partner zodanig uit de hand gelopen is dat u zelf gewelddadig geworden bent en dat u uw partner bijvoorbeeld een klap heeft gegeven, of geslagen of geschopt?
Ja / Nee / N.v.t.
□ Screener is niet afgenomen aangezien cliënt in het afgelopen jaar geen partner had NB: De vragen dienen gesteld te worden als cliënten in het afgelopen jaar een partner hebben gehad, ook al hebben ze op dit moment geen partner meer.
34
Hoe te handelen bij een score van 1 of hoger: 1) Kijk of cliënt voldoet aan de voorwaarden om deel te nemen aan het diagnostisch interview (zie onderaan deze pagina). Indien cliënt uitgesloten wordt van deelname, geef dan hier de reden: ________________________________________________________________ 2) Leg uit dat gezien de score van de cliënt het aan te raden is om een diagnostisch interview in te plannen. Tijdens dit interview wordt gevraagd naar spanningen die zich voordoen in de relatie en worden verschillende psychische klachten uitgevraagd. 3) Plan een afspraak in voor afname van het diagnostisch interview in de HG (huiselijk geweld) agenda in de PTSS-map op de F-schijf. F-schijf > curatieve - vz - obrecht > PTSS > Huiselijk Geweld F:\curatieve-vz-obr\PTSS\Huiselijk geweld 4) Geef de informatiefolder mee. 5) Screeners dienen in het speciale ‘screener-postvakje’ bij de frontoffice te worden ingeleverd (hetzelfde postvakje als waar de PTSS-screeners ingeleverd worden).
Voorwaarden voor deelname: Er is sprake van middelenmisbruik of –afhankelijkheid volgens de criteria van de DSM-IV en de cliënt heeft voldoende begrip van de Nederlandse of Engelse taal (verbaal en schriftelijk). Cliënten worden uitgesloten van deelname bij opvallende intoxicatie, ernstige ontwenningsverschijnselen, ernstige cognitieve stoornissen (bijvoorbeeld: Korsakow, dementie, verstandelijke handicap), en een huidige psychotische episode.
35
Appendix 2
TOESTEMMINGSFORMULIER
Ik heb vrijwillig gekozen om deel te nemen aan een onderzoek van de Jellinek en de Universiteit van Amsterdam waarbij onderzoek gedaan wordt naar spanningen in de relationele sfeer en psychische klachten. Het onderzoek wordt uitgevoerd door Drs. Fleur Kraanen (
[email protected]) onder begeleiding van Prof. Dr. Paul Emmelkamp (
[email protected]). Mij is mondeling uitgelegd wat deelname aan het onderzoek inhoudt en ik heb de schriftelijke informatiefolder over het onderzoek gelezen. Als ik nog vragen heb kan ik me wenden tot een van de onderzoekers. Ik heb te allen tijde het recht om mijn deelname aan het onderzoek te beëindigen. Dit zal het verdere verloop van mijn intake en behandeling niet beïnvloeden. Ik besef en ga ermee akkoord dat gegevens van het onderzoek anoniem zullen worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek.
Naam cliënt: Handtekening: Plaats, datum:
Amsterdam,
Naam onderzoeker: Handtekening: Plaats, datum:
Amsterdam,
36
Appendix 3: Nederlandse vertaling van de Revised Conflict Tactics Scale (CTS2) ‘Hoe goed een stel ook met elkaar kan opschieten, er zijn altijd momenten dat partners het niet met elkaar eens zijn, zich aan elkaar ergeren, verschillende dingen van elkaar willen, of simpelweg een conflict of ruzie hebben omdat ze in een slecht humeur zijn, moe zijn, of om een andere reden. Daarnaast heeft ieder stel verschillende manieren om meningsverschillen op te lossen. Ik ga u zo een lijst voorlezen van dingen die u of uw partner misschien hebben gedaan wanneer u een meningsverschil had. U kunt dan aangeven hoe vaak u of uw partner deze gedraging vertoonde in het afgelopen jaar of dat dit ooit is voorgekomen maar niet in het afgelopen jaar. U kunt een van de antwoordmogelijkheden kiezen die op dit blad staan. Nooit
1 keer
2 keer
3-5 keer
6-10 keer
1120 keer
>20 keer
>1 jaar
1 Ik liet mijn partner zien dat het me wat kon schelen ook al verschilden we van mening. 2 Mijn partner liet mij zien dat het hem/haar wat kon schelen ook al verschilden we van mening. 3 Bij een meningsverschil legde ik mijn partner uit hoe ik er tegenaan keek. 4 Bij een meningsverschil legde mijn partner uit hoe hij/zij er tegenaan keek. 5. Ik beledigde mijn partner of vloekte tegen hem/haar. 6 Mijn partner beledigde mij of vloekte tegen mij. 7 Ik gooide iets naar mijn partner dat hem/haar pijn kon doen. 8 Mijn partner gooide iets naar mij dat mij pijn kon doen. 9 Ik draaide de arm van mijn partner om of trok aan zijn/haar haar. 10 Mijn partner draaide mijn arm om of trok aan mijn haar. 11 Ik liep een verstuiking, blauwe plek of kleine snee op door een gevecht met mijn partner. 12 Mijn partner liep een verstuiking, blauwe plek of kleine snee op door een gevecht met mij. 13 Ik toonde respect voor gevoelens die mijn partner had over een kwestie 14 Mijn partner toonde respect voor gevoelens die ik had over een kwestie. 15 Ik dwong mijn partner seks met mij te hebben zonder condoom. 16 Mijn partner dwong mij seks met hem/haar te hebben zonder condoom. 17 Ik duwde mijn partner of gaf hem/haar een zet. 18 Mijn partner duwde mij of gaf mij een zet.
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
19 Ik gebruikte geweld (zoals slaan, neerdrukken, of een wapen gebruiken) om te zorgen dat mijn partner orale of anale seks met mij zou hebben. 20 Mijn partner gebruikte geweld (zoals slaan, neerdrukken, of een wapen gebruiken) om te zorgen dat ik orale of anale seks met hem/haar zou hebben.
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
37
21 Ik gebruikte een mes of een vuurwapen tegen mijn partner. 22 Mijn partner gebruikte een mes of vuurwapen tegen mij. 23 Ik raakte bewusteloos doordat ik op het hoofd geraakt werd door mijn partner tijdens een gevecht. 24 Mijn partner raakte bewusteloos doordat hij/zij op het hoofd geraakt werd door mij tijdens een gevecht. 25 Ik noemde mijn partner dik of lelijk.
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
26 Mijn partner noemde mij dik of lelijk.
0
1
2
3
4
5
6
7
27 Ik stompte of sloeg mijn partner met iets dat pijn zou kunnen doen. 28 Mijn partner stompte of sloeg mij met iets dat pijn zou kunnen doen. 29 Ik heb iets vernield dat van mijn partner was.
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
30 Mijn partner heeft iets vernield dat van mij was. 31 Ik ging naar een arts vanwege een gevecht met mijn partner. 32 Mijn partner ging naar een arts vanwege een gevecht met mij. 33 Ik verstikte mijn partner.
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
34 Mijn partner verstikte mij.
0
1
2
3
4
5
6
7
35 Ik schreeuwde of gilde tegen mijn partner.
0
1
2
3
4
5
6
7
36 Mijn partner schreeuwde of gilde tegen mij.
0
1
2
3
4
5
6
7
37 Ik sloeg mijn partner tegen een muur.
0
1
2
3
4
5
6
7
38 Mijn partner sloeg mij tegen een muur.
0
1
2
3
4
5
6
7
39 Ik zei dat ik er zeker van was dat we een probleem konden oplossen. 40 Mijn partner zei dat hij/zij er zeker van was dat we een probleem konden oplossen. 41 Ik moest naar een arts vanwege een gevecht met mijn partner, maar dat deed ik niet. 42 Mijn partner moest naar een arts vanwege een gevecht met mij, maar hij/zij deed dat niet. 43 Ik sloeg mijn partner in elkaar.
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
44 Mijn partner sloeg mij in elkaar.
0
1
2
3
4
5
6
7
45 Ik greep mijn partner vast.
0
1
2
3
4
5
6
7
46 Mijn partner greep mij vast.
0
1
2
3
4
5
6
7
47 Ik gebruikte geweld (zoals slaan, neerdrukken of een wapen gebruiken) om te zorgen dat mijn partner seks met mij had. 48 Mijn partner gebruikte geweld (zoals slaan, neerdrukken of een wapen gebruiken) om te zorgen dat ik seks met hem/haar had. 49 Ik liep stampvoetend de kamer of het huis of de tuin uit tijdens een meningsverschil. 50 Mijn partner liep stampvoetend de kamer of het huis of de tuin uit tijdens een
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
38
meningsverschil. 51 Ik drong aan op seks terwijl mijn partner dit niet wilde (maar ik gebruikte geen fysiek geweld). 52 Mijn partner drong aan op seks terwijl ik dit niet wilde (maar hij/zij gebruikte geen fysiek geweld). 53 Ik sloeg mijn partner.
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
54 Mijn partner sloeg mij.
0
1
2
3
4
5
6
7
55 Ik had een botbreuk door een gevecht met mijn partner. 56 Mijn partner had een botbreuk door een gevecht met mij. 57 Ik gebruikte dreigementen om mijn partner te dwingen tot orale of anale seks. 58 Mijn partner gebruikte dreigementen om mij te dwingen tot orale of anale seks. 59 Ik stelde een compromis voor om een meningsverschil op te lossen. 60 Mijn partner stelde een compromis voor om een meningsverschil op te lossen. 61 Ik heb mijn partner opzettelijk verbrand of een brandwond toegebracht. 62 Mijn partner heeft mij opzettelijk verbrand of een brandwond toegebracht. 63 Ik drong aan op orale of anale seks met mijn partner, maar ik gebruikte geen fysiek geweld. 64 Mijn partner drong aan op orale of anale seks met mij, maar hij/zij gebruikte geen fysiek geweld. 65 Ik beschuldigde mijn partner ervan een waardeloze minnaar te zijn. 66 Mijn partner beschuldigde mij ervan een waardeloze minnaar te zijn. 67 Ik deed iets om mijn partner te treiteren.
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
68 Mijn partner deed iets om mij te treiteren.
0
1
2
3
4
5
6
7
69 Ik dreigde mijn partner te slaan of iets naar hem/haar te gooien. 70 Mijn partner dreigde mij te slaan of iets naar mij te gooien. 71 Ik had de volgende dag nog fysieke pijn als gevolg van een gevecht met mijn partner. 72 Mijn partner had de volgende dag nog fysieke pijn als gevolg van een gevecht met mij. 73 Ik schopte mijn partner.
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
74 Mijn partner schopte mij.
0
1
2
3
4
5
6
7
75 Ik gebruikte dreigementen om mijn partner te dwingen tot seks met mij. 76 Mijn partner gebruikte dreigementen om mij te dwingen tot seks met hem/haar. 77 Ik stemde toe een oplossing voor een meningsverschil uit te proberen die mijn partner voorstelde. 78 Mijn partner stemde toe een oplossing voor een meningsverschil uit te proberen die ik voorstelde.
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
0
1
2
3
4
5
6
7
39
Indien er kinderen in het spel zijn: In hoeverre zijn er kinderen getuige geweest van deze incidenten? Hoe vaak ongeveer? Wat hebben zij gezien? Indien dader: Tijdens het ernstigste incident, had u toen middelen gebruikt? Zo ja: Welk(e) middel(en)?
40