Slachtoffers van ongevallen bij de huisarts
Resultaten van de registratie door het Belgische netwerk van huisartsenpeilpraktijken en de Belgische gezondheidsenquête.
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Dienst Epidemiologie Juliette Wytsmanstraat, 14 1050 Brussel | België www.iph.fgov.be
Epidemiologie | September 2009 | Brussel, België N° de référence interne :IPH/EPI Reports n° 2009-32 Nr. de dépôt ou ISSN : D/2009/2505/25
Boffin Nicole1 Devroey Dirk2 Van Casteren Viviane3 1
Tel. : 02/642 57 90 – Fax : 02/642 54 10 – e-mail :
[email protected] e-mail :
[email protected] (aktuele gegevens) 3 Tel. : 02/642 50 30 – Fax : 02/642 54 10 – e-mail :
[email protected] 2
Dit project werd gefinancierd door Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin – Agentschap Zorg en gezondheid Ministère de la Communauté française – Direction générale de la Santé En verloopt in samenwerking met : Société Scientifique de Médecine Générale Domus Medica - Vereniging van Huisartsen
Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu
Dankbetuigingen Het Belgische netwerk van huisartsenpeilpraktijken wordt gefinancierd door de Vlaamse en Franse Gemeenschap. Met dank aan de teamleden van de Belgische gezondheidsenquête, meer specifiek Stefaan Demarest, Sabine Drieskens, Lydia Gisle, Johan Van der Heyden en Jean Tafforeau. Eveneens dank aan Yolande Pirson (gegevensinvoer en lay-out rapport) en Guy Jeanfils (ontwikkeling van programma’s voor gegevensinvoer en gegevensbeheer). Tenslotte dank aan alle peilartsen die de gegevens verzamelden.
Inhoudtafel Tabellen ................................................................................................................................... 1 Figuren..................................................................................................................................... 3 Samenvatting voor leken ......................................................................................................... 5 Inleiding................................................................................................................................ 5 Resultaten ............................................................................................................................ 5 Inleiding ................................................................................................................................... 7 Methoden................................................................................................................................. 9 De registratie van ongevallen door de huisartsenpeilpraktijken........................................... 9 Vergelijking met de gezondheidsenquête ............................................................................ 9 Analyse .............................................................................................................................. 12 Resultaten van de registratie van ongevallen door de huisartsen-peilpraktijken................... 14 Omvang van de registratie ................................................................................................. 14 Incidentie van ongevallen................................................................................................... 15 Incidentie van ongevallen naar type................................................................................... 16 Incidentie van ongevallen naar type, leeftijd en geslacht................................................... 17 Thuisongevallen ................................................................................................................. 17 Werkongevallen ................................................................................................................. 18 Sportongevallen ................................................................................................................. 19 Verkeersongevallen ........................................................................................................... 19 Schoolongevallen............................................................................................................... 20 Incidentie van type ongevallen naar gewest ...................................................................... 20 Incidentie van thuisongevallen in 1996 en 2002 ................................................................ 21 Middelengebruik bij ongevallen.......................................................................................... 21 Letsels................................................................................................................................ 22 Gevolgen............................................................................................................................ 23 Thuisongevallen: middelengebruik, letsels en gevolgen.................................................... 26 Middelengebruik bij thuisongevallen van 15-plussers........................................................ 26 Letsels bij thuisongevallen ................................................................................................. 27 Gevolgen van thuisongevallen ........................................................................................... 29 Resultaten van de ezondheidsenquête 2004 en vergelijking met de registratie van de Huisartsenpeilpraktijken......................................................................................................... 31 Populatie ............................................................................................................................ 31 Incidentie (peilregistratie) vergeleken met prevalentie (gezondheidsenquête) .................. 31 Vergelijking van ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die de huisarts raadpleegden en ongevallenslachtoffers uit de peilregistratie ........................................... 33 Vergelijking van ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die de huisarts raadpleegden met andere ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête ................. 36 Middelengebruik bij ongevallenslachtoffers in de gezondheidsenquête en de peilregistratie...................................................................................................................... 39 Discussie ............................................................................................................................... 43 Belangrijkste bevindingen .................................................................................................. 43 1. De registratie van de Huisartsenpeilpraktijken....................................................... 43 2. Prevalentie (gezondheidsenquête) en incidentie (peilregistratie) vergeleken........ 44 3. Middelengebruik en ongevallen ............................................................................. 44 Sterkte en beperkingen van de peilregistratie, de gezondheidsenquête en de koppeling van hun resultaten.............................................................................................................. 46 De incidentie van ongevallen in de peilregistratie vergeleken met internationale cijfers ... 47 Mogelijkheden voor verder onderzoek ............................................................................... 48 Conclusies ............................................................................................................................. 49 Literatuur................................................................................................................................ 51
Tabellen Tabel 1. Omvang van de registratie naar peilpraktijken en populatie Tabel 2. Bruto incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk per 100 000 personen met 95% betrouwbaarheidsinterval voor België, het Vlaamse gewest en het Waalse gewest naar geslacht Tabel 3. Bruto incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk per 100 000 personen met 95% betrouwbaarheidsinterval naar type ongeval Tabel 4. Bruto incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk per 100 000 personen met 95% betrouwbaarheidsinterval, naar type en geslacht en significantieniveau van het verschil tussen de leeftijdsgestandaardiseerde incidentiecijfers Tabel 5. Bruto incidentie van ongevallen per 100 000 personen met 95% betrouwbaarheidsinterval, per geslacht en gewest en naar type ongeval en significantieniveau van het verschil tussen de leeftijdsgestandaardiseerde incidentiecijfers Tabel 6. Bruto incidentie van thuisongevallen per 100 000 personen met 95% betrouwbaarheidsinterval in 1996 en 2002 voor het Vlaamse gewest, het Waalse gewest en België naar geslacht en significantieniveau van het verschil tussen de leeftijdsgestandaardiseerde incidentiecijfers Tabel 7. Middelengebruik (%) bij ongevallen (n=5469) Tabel 8. Middelengebruik (%) naar type ongeval (n=5469) Tabel 9. Middelengebruik als verklarende variabele van verkeersongevallen bij 15-plussers (n=4994) Tabel 10. Opgelopen letsels (n=6937) Tabel 11. Gevolgen van ongevallen (n=6937) Tabel 12. Verklarende variabelen van blijvende letsels bij slachtoffers van ongevallen (n=112) Tabel 13. Verklarende variabelen van ziekenhuisopname bij ongevallen in de huisartspraktijk (n=6808) Tabel 14. Verklarende variabelen, inclusief middelengebruik, van ziekenhuisopname bij ongevallen van 15-plussers in de huisartspraktijk(n=4994) Tabel 15. Middelengebruik (%) bij mannen en vrouwen met een thuisongeval naar leeftijd (n=2430) Tabel 16. Middelengebruik als verklarende variabele van thuisongevallen (n=4994) Tabel 17. Letsels (%) bij slachtoffers van thuisongevallen in vergelijking met andere ongevallen (n=6937) Tabel 18. Letsels (%) bij slachtoffers van thuisongevallen naar leeftijd (n=3243) Tabel 19. Letsels (%) bij slachtoffers van thuisongevallen naar geslacht (n=3016) Tabel 20. Middelengebruik als verklarende variabele van drie letseltypes bij thuisongevallen, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht (n=2429) Tabel 21. Gevolgen (%) van thuisongevallen (n=3299) Tabel 22. Verklarende variabelen van blijvende letsels bij slachtoffers van thuisongevallen (n=59) Tabel 23. Verklarende variabelen van ziekenhuisopname bij thuisongevallen (n=3243) Tabel 24. Verklarende variabelen, inclusief middelengebruik, van ziekenhuisopname bij thuisongevallen van 15-plussers (n=2647)
1/51
Tabel 25. Slachtoffers (%) van vijf ongevallentypes die beroep deden op een huisarts uit de gezondheidsenquête 2004 (n=367) en de peilregistratie 2002 (n=6937) naar geslacht, leeftijd, gewest, type ongeval, letsels en zorgverlening Tabel 26. Oorzaak van de letsels van de ongevallen (%) waarvoor beroep gedaan werd op de huisarts en op andere zorgverleners volgens de gezondheidsenquête 2004 (n=928) Tabel 27. Verklarende variabelen van herkomst (peilregistratie versus gezondheidsenquête) ongevallenslachtoffers die een huisarts raadpleegden (n=7171) Tabel 28. Raadpleging van huisarts door ongevallenslachtoffers (%) uit de gezondheidsenquête 2004 naar geslacht, leeftijd, gewest, type ongeval, letsels en ziekenhuiszorg (n=939) Tabel 29. Verklarende variabelen van huisartsenzorg bij slachtoffers van alle ongevallen in de gezondheidsenquête 2004 (n=918) Tabel 30. Verklarende variabelen van exclusieve huisartsenzorg bij slachtoffers van alle ongevallen in de gezondheidsenquête 2004 (n=950) Tabel 31. Middelengebruik als verklaring van ongevallen bij 15-plussers in de gezondheidsenquête (n=9058) Tabel 32. Middelengebruik als verklaring voor vier type ongevallen bij 15-plussers in de gezondheidsenquête (n=9058) Tabel 33. Middelengebruik als verklaring van zorg door huisarts bij alle ongevallen in de gezondheidsenquête (n=649) Tabel 34. Middelengebruik als verklaring van herkomst (peilregistratie versus de gezondheidsenquête) van ongevallenslachtoffers (5 types) van 15 jaar en ouder die daarvoor de huisarts raadpleegden (n=5270)
2/51
Figuren Figuur 1. Materiaal en methoden van de gezondheidsenquête en de registratie door de huisartsenpeilpraktijken Figuur 2. Boxplot van aantal ongevallen per peilpraktijk (n=150) Figuur 3. Bruto incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk per 100 000 personen naar geslacht en leeftijd Figuur 4. Bruto incidentie van thuisongevallen per 100 000 personen naar leeftijd en geslacht Figuur 5. Bruto incidentie van werkongevallen per 100 000 personen naar leeftijd en geslacht Figuur 6. Bruto incidentie van sportongevallen per 100 000 personen naar leeftijd en geslacht Figuur 7. Bruto incidentie van verkeersongevallen per 100 000 personen naar leeftijd en geslacht Figuur 8. Bruto incidentie van schoolongevallen per 100 000 personen naar leeftijd en geslacht Figuur 9. Bruto incidentie per 100 personen (peilregistratie) en gewogen prevalentie per 100 personen (gezondheidsenquête) van ongevallen waarvoor zorg werd verleend in de huisartspraktijk bij mannen naar leeftijd Figuur 10. Bruto incidentie per 100 personen (peilregistratie) en gewogen prevalentie per 100 personen (gezondheidsenquête) van ongevallen waarvoor zorg werd verleend in de huisartspraktijk bij vrouwen naar leeftijd
3/51
Samenvatting voor leken Inleiding In 2002 registreerden de huisartsen uit het Belgische netwerk van huisartsenpeilpraktijken alle ongevallen waarvoor zij als eerste zorgverlener werden geraadpleegd. Het netwerk bestaat al sinds 1979 en jaarlijks nemen ongeveer 150 huisartsen deel aan de registratie. Ze vullen wekelijks een registratieformulier in met gegevens over een achttal gezondheidsproblemen. Uit ons onderzoek blijkt dat de peilartsen goed gelijken op de Belgische huisartsen naar leeftijd, geslacht en geografische spreiding. Het hoofddoel van de registratie was de incidentie (het aantal nieuwe gevallen per jaar per 100 000 inwoners) te schatten van vijf types ongevallen in de Belgische bevolking. We vergeleken de resultaten van de peilregistratie met deze van de Belgische gezondheidsenquête van 2004 om onze resultaten te checken en aan te vullen. De registratie gaat over vijf type ongevallen: sportongevallen, arbeidsongevallen, verkeersongevallen, thuisongevallen en schoolongevallen. Op het wekelijkse formulier werden het geslacht en de geboortedatum van de patiënt geregistreerd, het type ongeval, de opgelopen letsels, de gevolgen van het ongeval en het middelengebruik. De gegevens uit de gezondheidsenquête van 2004 zijn niet zonder meer vergelijkbaar met de gegevens uit de peilregistratie van 2002. In de peilregistratie beschreven de huisartsen wekelijks (via een formulier) de (nieuwe) ongevallen(slachtoffers) terwijl in de gezondheidsenquête inwoners van België (via een interview) rapporteerden over een eventueel ongeval in de afgelopen 12 maanden waarvoor medische zorg nodig was. In de gezondheidsenquête werd niet gevraagd of de huisarts de eerste zorgverlener was na het ongeval. Omgekeerd weten we ook niet of de patiënten van de peilartsen achteraf beroep deden op andere zorgverleners. Verder kwamen de vraagformulering in de gezondheidsenquête en de rubrieken in het registratieformulier niet helemaal overeen.
Resultaten Volgens de registratie van de huisartsenpeilpraktijken in 2002 was de incidentie van ongevallen waarvoor de huisarts als eerste zorgverlener werd geraadpleegd 4471 op 100 000 inwoners. Dat betekent dat er in België 4471 ongevallen op 100 000 inwoners waren waarvoor de huisarts als eerste zorgverlener werd geraadpleegd. Bijna de helft van de ongevallen waren thuisongevallen. Thuisongevallen kwamen relatief veel voor bij kinderen en meer bij jongens dan bij meisjes. Vanaf 50 tot 54 jaar was de incidentie van thuisongevallen hoger bij vrouwen dan bij mannen. Bij 75-plussers was de incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk het hoogst en zo goed als uitsluitend toe te schrijven aan thuisongevallen. De incidentie van thuisongevallen in de huisartspraktijk was niet anders in het Waalse gewest dan in het Vlaamse gewest. Wel daalde de incidentie van thuisongevallen sinds 1996 met 21% bij Vlaamse vrouwen en met 9% bij Vlaamse mannen. In het Waalse gewest was de incidentie van thuisongevallen niet significant veranderd sinds 1996. Een mogelijke verklaring is dat de afname van het aantal dodelijke ongevallen in de privésfeer en in het verkeer een Vlaamse gezondheidsdoelstelling is. Maar uit de gezondheidsenquête blijkt ook dat meer Vlamingen dan Walen alleen de huisarts (en geen andere zorgverlener) raadpleegden bij een ongeval. Het is denkbaar dat de raadpleging van een huisarts bij een ongeval in de loop der jaren is afgenomen bij de Waalse bevolking. Maar dat zou ook wel het geval kunnen zijn bij de Vlaamse bevolking. Uit onderzoek van Kind & Gezin blijkt dat in 1984-1985 ouders alleen de huisarts raadpleegden (en geen andere zorgverlener) in 59% van de gevallen dat hun baby of peuter een ongeval had en in 1999-2000 was dit percentage gedaald tot 40%. Volgens de peilartsen ging 13% van de ongevallen in de huisartspraktijk gepaard met alcohol, drugs of andere psychotrope middelen. Bij slachtoffers van thuisongevallen was er bijna vier maal meer acuut alcoholmisbruik en ruim vier maal meer gecombineerd gebruik van alcohol met psychotrope geneesmiddelen dan bij andere ongevallen. Van de vrouwen 5/51
van 75 jaar en ouder met een thuisongeval nam 23% psychotrope geneesmiddelen. Van de mannen met een thuisongeval was 8% op dat moment onder invloed van alcohol, en bij mannen tussen 30 en 59 jaar was dat meer dan 10%. De meest voorkomende letsels bij thuisongevallen waren open wonden (40%), kneuzingen (31%) en hematomen of bloeduitstortingen (24%). Allicht ziet de huisarts vooral minder ernstige accidentele letsels. Veel slachtoffers (26%) hadden meerdere letsels. Bij thuisongevallen kwamen er bij kinderen meer brandwonden voor, hersenschuddingen en open wonden. Bij ouderen kwamen meer hematomen voor, meerdere letsels tegelijk en vooral fracturen. Verstuikingen kwamen meer voor in de middelste leeftijdsgroep. Bij vrouwen waren er meer fracturen, brandwonden, hematomen en verstuikingen, bij mannen meer open wonden. Bij 8% van alle ongevallen en 10% van de thuisongevallen had de huisarts de patiënt naar het ziekenhuis verwezen. De kans (in vaktermen “de odds”) op een ziekenhuisopname was tot 10 maal groter bij fracturen en hersenschuddingen. Vanaf 45 jaar nam de kans op een ziekenhuisopname met de leeftijd toe en bij 75-plussers was de kans vijf keer hoger. Ook ongevallenslachtoffers onder invloed van alcohol liepen bijna vijf maal meer kans op een ziekenhuisopname dan andere slachtoffers. Bij ongevallenslachtoffers die psychotrope geneesmiddelen namen was er wat meer kans op een ziekenhuisopname. Bij thuisongevallen stelden we vast dat de kans op een ziekenhuisopname bij gebruik van deze middelen vergelijkbaar was. Volgens de gezondheidsenquête van 2004 waren er in België wat minder inwoners die in de laatste 12 maanden voor een ongeval een huisarts raadpleegden dan uit de peilregistratie bleek. Nochtans werden in de gezondheidsenquête ook raadplegingen bij huisartsen voor nazorg van ongevallen meegerekend. In beide onderzoeken zien we wel grotendeels dezelfde lijnen in het voorkomen van ongevallen bij mannen en vrouwen naar leeftijd. Van alle ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête bezocht 44% een huisarts voor letsels door het ongeval. Deze populatie is goed vergelijkbaar met de peilpopulatie. Het is ruim bekend dat alcoholgebruik een risico vormt voor fatale en niet-fatale ongevallen en letsels. Bij ouderen personen houdt het gebruik van psychotrope geneesmiddelen een risico in op vallen en fracturen. In tegenstelling tot de peilregistratie bevat de gezondheidsenquête ook gegevens van personen zonder ongeval in het laatste jaar. Daaruit blijkt dat verkeersongevallen bijna twee maal zo veel voorkwamen bij wie overmatig dronk. Bij gebruik van psychotrope geneesmiddelen (in de twee weken voor de enquête) waren er ook wat meer verkeersongevallen en thuisongevallen. We stelden een groot verschil vast in het gebruik van psychotrope middelen door ongevallenslachtoffers in de gezondheidsenquête (18%) en de peilregistratie (6%). Ook het verschil in (overmatig) alcoholgebruik door ongevallenslachtoffers in de gezondheidsenquête (20%) en de peilregistratie (6%) was groot maar hier was onze vergelijking riskanter door de aard van de gegevens en de wijze waarop ze verzameld werden.
6/51
Inleiding In 2002 registreerden de huisartsen uit het Belgische netwerk van huisartsenpeilpraktijken alle ongevallen waarvoor zij als eerste zorgverlener werden geraadpleegd. Voordien gebeurde dit ook al: in 1984 werden thuisongevallen in alle leeftijdsgroepen geregistreerd, in 1995 thuisongevallen bij bejaarden en in 1996 thuisongevallen in alle leeftijdsgroepen. Ook in dit rapport krijgen thuisongevallen de meeste aandacht. Algemeen wordt aangenomen dat huisartsen in België een belangrijke rol spelen in de zorgverlening van ongevallenslachtoffers en bijgevolg zijn ze ook een belangrijke informatiebron over de incidentie en de kenmerken van ongevallen met letsels. Ook al zijn huisartsen niet de enige zorgaanbieders op dat vlak, in de praktijk behandelen ze zowel urgente als niet urgente accidentele trauma’s en dienen ze zowel eerste zorg toe als nazorg. Het hoofddoel van de registratie van 2002 was de incidentie te schatten van de verschillende types ongevallen waarvoor de huisarts als eerste zorgverlener werd geraadpleegd. We vergeleken de incidentie van thuisongevallen met deze van 1996, dus voor dat de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen in 1997 werden geformuleerd. Dat jaar stelde de Vlaamse overheid zich tot doel om het aantal dodelijke ongevallen in de privé-sfeer en in het verkeer met 20% te doen afnemen. Verder onderzochten we ook kenmerken en determinanten van het type ongeval, opgelopen letsels, attestering van onbekwaamheid voor werkgever of onderwijsgever, hospitalisatie en blijvende letsels. Een van de belangrijkste determinanten was het middelengebruik door de ongevallenslachtoffers. In een onderdeel van dit onderzoek vergeleken we de resultaten van de peilregistratie met deze van de Belgische gezondheidsenquête van 2004 en dat met betrekking tot sociodemografische kenmerken van de ongevallenslachtoffers, type ongeval en letsels, de zorgverlening naar aanleiding van het ongeval en gebruik van alcohol en psychotrope geneesmiddelen. Dit onderdeel stond in functie van de drie onderzoeksvragen. −
Een eerste vraag is de mate waarin de resultaten uit de gezondheidsenquête over ongevallen waarvoor de huisarts werd geraadpleegd vergelijkbaar zijn met de resultaten van de peilregistratie. Het gaat over socio-demografische kenmerken, type ongeval, zorgverlening en letsels.
−
Een tweede vraag is de mate waarin de resultaten uit de gezondheidsenquête over ongevallen waarvoor de huisarts werd geraadpleegd vergelijkbaar zijn met deze waarvoor de huisarts niet werd geraadpleegd.
−
Een derde vraag betreft factoren die samengaan met het middelengebruik van slachtoffers van ongevallen die 15 jaar en ouder zijn. We vergeleken daarvoor in de gezondheidsenquête het gebruik van middelen door slachtoffers van ongevallen met dat van personen zonder ongeval.
In dit rapport gebruiken we de term ‘peilregistratie’ voor de registratie van ongevallen door de Huisartsenpeilpraktijken van 2002 en de term gezondheidsenquête voor de Belgische gezondheidsenquête van 2004. Verder bedoelen we met “ongevallen in de huisartspraktijk” telkens “ongevallen waarvoor een huisarts als eerste zorgverlener werd geraadpleegd.
7/51
Methoden De registratie van ongevallen door de huisartsenpeilpraktijken Het netwerk van huisartsenpeilpraktijken werd opgericht in 1979 en blijkt bijna 30 jaar later zeer stabiel te zijn in termen van jaarlijkse turnover van de deelnemende peilartsen. Van de 182 peilartsen die in 2005 deelnamen registreerde 42% al 10 jaar onafgebroken. Jaarlijks nemen ongeveer 150 praktijken deel aan de registratie. Uit gegevens die elk jaar worden verzameld blijkt dat de leeftijd, het geslacht en de geografische spreiding van de peilartsen goed overeenkomt met deze van de Belgische huisartsen (zie ‘profiel van de deelnemende huisartsen’ op http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/index10.htm). De peilartsen nemen deel op vrijwillige basis. Zij registreren wekelijks op een papieren registratieformulier dat ongeveer acht gezondheidsproblemen bevat. Het gaat steeds over problemen waarbij de huisarts een belangrijke rol heeft in de diagnose, behandeling of follow-up. De themakeuze wordt jaarlijks herzien. De resultaten worden verwerkt op de afdeling Epidemiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Het Belgische netwerk van huisartsenpeilpraktijken is volledig gefinancierd door de Vlaamse en Franse Gemeenschap. De populatie die bereikt wordt door de peilartsen wordt geschat op basis van het aantal patiëntencontacten per huisarts. De geobserveerde peilpopulatie per arrondissement (Pi) wordt geschat door het totale aantal patiëntencontacten met de peilartsen (CSGPi) binnen een arrondissement, te delen door het gemiddelde aantal contacten per inwoner (CGPi /Ni) binnen datzelfde arrondissement. CSGPi wordt berekend op basis van gegevens van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV). De totale peilpopulatie (P) wordt dan berekend met de volgende formule: 43
43
i=1
i =1
CSGPi GPi /Ni
∑ Pi =∑ C
P =
In de registratie van 2002 werden vijf type ongevallen opgenomen, dat waren sportongevallen, arbeidsongevallen, verkeersongevallen, thuisongevallen en schoolongevallen. In het instructieformulier voor de peilartsen werd een ongeval beschreven als een plotseling optredende, ongewilde en onvoorziene gebeurtenis die resulteert in fysieke letsels. Letsels opgelopen ten gevolge van interpersoonlijk geweld of geweld tegen zichzelf werden uitgesloten. Deze beschrijvingen sluiten aan met de internationale trend om de term ‘accidents’ te vermijden en de nadruk te leggen op de letsels (“injuries”) en hun oorzaak (intentioneel of niet).1 Het ging uitsluitend over de ongevallen waarbij de huisarts de eerste zorgverlener was. In het wekelijkse formulier werden het geslacht en de geboortedatum van de patiënt, het type ongeval, de opgelopen letsels, de gevolgen van het ongeval en het middelengebruik geregistreerd. De registratie liep tijdens de 52 weken van 2002.
Vergelijking met de gezondheidsenquête In de gezondheidsenquête werd een representatieve steekproef van de Belgische bevolking ondervraagd over gezondheidsgedrag en gezondheidsproblemen (zie De steekproef omvatte alle http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/index4.htm). geregistreerde inwoners van België, gelaagd per gewest, provincie en gemeente, en samengesteld op basis van het rijksregister, met als selectie-eenheid het huishouden. Deze steekproeftrekking heeft tot gevolg dat alle gegevens uit de gezondheidsenquête moeten worden gewogen om een correcte schatting te geven op het nationale niveau.2 9/51
De gegevens uit de gezondheidsenquête zijn om meerdere redenen niet zonder meer vergelijkbaar met de gegevens uit de peilregistratie (zie Figuur 1). In de huisartsenpeilpraktijken werden incidentiecijfers verzameld terwijl dit in de gezondheidsenquête prevalentiecijfers zijn. In de gezondheidsenquête was het de respondent zelf die het ongeval achteraf (tot een jaar nadien) rapporteerde in een interview. In de peilregistratie is het de huisarts die op een wekelijks formulier de gegevens van de ongevallen registreert. In wat volgt beschrijven we de verschillen tussen de vraagformulering in de enquête en het registratieformulier, inbegrepen de instructies. Belangrijk is dat in de gezondheidsenquête niet gevraagd werd of de huisarts de eerste zorgverlener was na het ongeval. Omgekeerd weten we niet of de patiënten van de peilartsen achteraf beroep deden op andere zorgverleners want er gebeurde geen follow-up van de geregistreerde ongevallen. Naar type ongeval beschouwen we werkongevallen, schoolongevallen, sportongevallen, verkeersongevallen en thuisongevallen als de gemeenschappelijke variabelen in beide onderzoeken. In de gezondheidsenquête heeft men het niet over een verkeersongeval maar over een ongeval op de openbare weg (straat, stoep, zebrapad,..). In de gezondheidsenquête worden zowel ongevallen binnenshuis als buitenshuis beschouwd, bij schoolongevallen werden ook ongevallen in crèches genoemd en ook ongevallen op een publieke plaats werden behandeld. Tussen de gezondheidsenquête en de peilregistratie zijn er ook enkele verschillen in de beschouwde letsels die het gevolg zijn van het ongeval. Als gemeenschappelijke letsels in beide onderzoeken beschouwen we (open) wonden, breuken, verstuikingen, kneuzingen, brandwonden en hersenschuddingen. In de peilregistratie heeft men het over ‘open wonden’ terwijl het in de gezondheidsenquête gaat over ‘wonden en snijwonden’. In de peilregistratie ontbreken ontwrichtingen, spierscheuren, vergiftiging, verstikking en verwonding van inwendige organen. In de gezondheidsenquête werd gevraagd of men vanwege het ongeval een huisarts, een afdeling van een ziekenhuis of een andere dienst of zorgverlener heeft geraadpleegd. Verder werd de vraag gesteld welke zorg men ontving, en specifiek of dat (ook) een hospitalisatie van meer dan 24 uren was. In de registratie van de peilpraktijken is “hospitalisatie” één van de mogelijke gevolgen van het ongeval. Voor de analyse van de gezondheidsenquête gebruikten we een zogenaamde indicator over het gebruik van psychotrope geneesmiddelen in de afgelopen twee weken. Deze indicator werd door de onderzoekers van de gezondheidsenquête geconstrueerd op basis van de resultaten van meerdere vragen uit de enquête. Het gaat met name over slaapmiddelen, kalmeermiddelen en antidepressiva die al dan niet voorgeschreven zijn. Voor de analyse van de gezondheidsenquête gebruikten we ook een indicator van de frequentie van episodes van overmatig alcoholgebruik in de afgelopen zes maanden. Wie eens per maand of meer zwaar had gedronken, dit is zes glazen alcohol of meer op een dag, werd beschouwd als positief op overmatig alcoholgebruik. In de peilregistratie wordt kortweg middelengebruik geregistreerd met als specifieke middelen “alcohol, acuut”, “alcohol, chronisch”, “psychotrope middelen”, “drugs” en andere middelen. We beperkten deze gegevens tot slachtoffers van 15 jaar en ouder omdat in de gezondheidsenquête deze leeftijdsgrens werd gesteld bij de vragen naar middelengebruik.
10/51
Figuur 1. Materiaal en methoden van de gezondheidsenquête en de registratie door de huisartsenpeilpraktijken Gezondheidsenquête
Registratie peilpraktijken
Prevalentie van ongevallen in de twaalf maanden voor de enquête
Incidentie ongevallen in de huisartspraktijk
Noemer: steekproef (n=12.945, dit zijn leden van de bevraagde huishoudens) van de Belgische bevolking
Noemer: populatie (geschatte n=156.036) bereikt door de peilartsen
Rapportage door slachtoffers van alle ongevallen en details van het meest recente ongeval
Registratie door huisarts van nieuwe ongevallen
Beperking van ongevallen tot deze waarbij een zorgverlener werd geraadpleegd
Beperking van ongevallen tot deze waarbij de huisarts als eerste zorgverlener werd geraadpleegd Variabelen
Omstandigheden ongeval
(Type) ongeval
O
Tijdens een sportactiviteit
O
Sport
O
Op het werk (bureau, werkplaats, bouwwerf,…)
O
Werk
O
Op de openbare weg (straat, stoep, zebrapad,…)
O
Verkeer
O O
Binnenshuis (keuken, badkamer, trap,…). Buitenshuis (tuin, garage,…)
O
Thuis
O
Op school/college/crèche (in de klas, speelplaats, gymzaal,…)
O
School
O
Op een publieke plaats (park, postkantoor, café,…)
O
Andere
Lichamelijke gevolgen ongeval
Lichamelijk letsel
O
Wonde (snijwonde, perforatie, beet)
O
Open wonde
O
Fractuur, breuken
O
Fractuur
O
Verstuiking, verrekking, gescheurde ligamenten
O
Verstuiking
O
Kneuzing
O
Kneuzing
O
Brandwonde
O
Brandwonde
O
Hersenschudding of ander hersenletsel
O
Hersenschudding
O
Andere
O
Ander letsel
O
Hematoom
O O
Ontwrichting, luxatie
O
Spierscheur, lumbago
O
Vergiftiging, intoxicatie
O
Verstikking
O
Verwonding aan de inwendige organen
Ontvangen zorgen O
Hospitalisatie van meer dan 24 uur
Gevolgen O
Attest school- werkongeschiktheid
O
Hospitalisatie
O
Blijvend letsel
O
Ander gevolg
Middelengebruik slachtoffer O
O
Overmatig alcoholgebruik in de zes maanden voor de enquête, dit is eens per maand of meer zes glazen alcohol of meer op een dag gedronken Gebruik van psychotrope middelen in de twee weken voor de enquête
O
Alcohol, acuut
O
Alcohol, chronisch
O
Psychotrope middelen
O
Drugs
O
Ander middelengebruik
11/51
Analyse Betrouwbaarheidsintervallen van incidentiecijfers werden op de gebruikelijke wijze berekend uitgaande van een normale verdeling van de gevallen. Voor het vergelijken van incidentiecijfers tussen populaties werd per geslacht gestandaardiseerd naar vijfjaars leeftijdsgroepen van de Belgische populatie in 2002. Voor het toetsen van verschillen in incidentiecijfers naar gewest en jaartal werd een variantietest voor gestandaardiseerde fracties gebruikt. De gerapporteerde p-waarden bij de resultaten van deze testen (Tabel 4) en Tabel 6) hebben betrekking op de gestandaardiseerde incidentiecijfers die echter niet vermeld worden in dit rapport. We berekenden geen incidentie voor het Brusselse gewest vanwege het kleine aantal deelnemende praktijken. We gebruikten multivariabele logistische regressie om de risicofactoren voor het optreden van specifieke kenmerken te onderzoeken. We gebruikten zowel stapsgewijze regressievergelijkingen als regressievergelijkingen met een vaste set covariaten. We volgden een exploratieve aanpak in het geval van de regressievergelijkingen waarvan de resultaten worden weergegeven in Tabel 12, Tabel 13, Tabel 22, Tabel 23, Tabel 27, Tabel 29, Tabel 30. Mogelijk voorspellende variabelen werden opgenomen in voorwaarts stapsgewijze multivariabele logistische regressiemodellen op basis van een significantie van 0,10 en minder (Pearson chi² toets) van univariate analyse. De verklarende variabelen die in de univariate analyse wel significant samengingen met de afhankelijke variabele maar niet in het finale model worden in alle tabellen beschreven. Voor de categorische variabelen staan de significante odds ratio’s (OR) per categorie in het vet gedrukt. De resultaten van de regressievergelijkingen met een vaste set van covariaten, waaronder middelengebruik, zijn weergegeven in Tabel 9, Tabel 14, Tabel 16, Tabel 17, Tabel 20, Tabel 24 en Tabel 31 t.e.m. Tabel 34. De beoordeling van de fit van het multivariate model gebeurde op basis van de HosmerLemeshow test, Nagelkerke R² en het percentage correct geklasseerde gevallen in de classificatietabel. Er werden geen interactie-effecten onderzocht. Meestal zijn de verklarende variabelen dichotoom (kenmerk afwezig versus kenmerk aanwezig). Alleen middelengebruik in de peilregistratie is een categorische variabele met als referentiecategorie ‘geen middelengebruik’. Vermits de peilregistratie alleen ongevallenslachtoffers bevat is de referentiecategorie van elk type ongeval een ‘ander ongeval’, en niet ‘geen ongeval’. Hetzelfde geldt voor de letseltypes waar de referentiecategorie voor elk letseltype een ‘ander letsel’ is. In de analyse van de gegevens over ongevallen uit de peilregistratie gebruikten we multivariabele logistische regressie voor het kwantificeren van de odds voor een type ongeval (meestal voor een thuisongeval versus een ander ongeval), voor letseltypes, voor blijvende letsels en een ziekenhuisopname. Voor het deelonderzoek naar de vergelijking van de resultaten van de peilregistratie en de gezondheidsenquête werden de gegevens uit beide bestanden gepoold. De gelijkenissen tussen de ongevallenslachtoffers uit de peilregistratie en de ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die de huisarts raadpleegden, werd onderzocht aan de hand van multivariabele logistische regressie met de herkomst van de slachtoffers als te verklaren variabele en de kenmerken van de ongevallenslachtoffers als covariaten. Alle gegevens uit de gezondheidsenquête werden gewogen en wel op de volgende wijze. In het samengestelde bestand met de gegevens uit de gezondheidsenquête en de peilregistratie kenden we de wegingsfactor 1 toe aan de gevallen van de peilregistratie. De ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête kregen als wegingsfactor het quotiënt van hun originele weegfactor en de gemiddelde weegfactor van alle ongevallenslachtoffers. Op die manier is de gemiddelde weegfactor van het nieuwe, samengestelde gegevensbestand gelijk aan 1. Ook het gemiddelde van de weegfactoren van de gevallen uit de peilpraktijken en de gevallen uit de gezondheidsenquête zijn beiden gelijk aan 1.
12/51
In de gezondheidsenquête werd weliswaar naar alle ongevallen uit de laatste 12 maanden gevraagd maar de gedetailleerde vragen gingen alleen over het meest recente ongeval. In de multivariabele analyse werd voor het type ongeval eveneens alleen het meest recente ongeval opgenomen. De gegevens werden verwerkt met SPSS for Windows version 14.0 en 16.0.
13/51
Resultaten van de registratie van ongevallen door de huisartsenpeilpraktijken Omvang van de registratie In 2002 namen 150 peilpraktijken minstens 26 weken deel aan de registratie. De bereikte populatie werd geschat op 156.036 inwoners (Tabel 1). In totaal werden 6937 consultaties geregistreerd voor een ongeval waarbij de huisarts de eerste zorgverlener was. In 149 peilpraktijken werd minstens één consultatie voor een ongeval geregistreerd. Gemiddeld werden 46 ongevallen per praktijk geregistreerd, met een mediaan van 32. We berekenden geen incidentie voor het Brusselse gewest vanwege het kleine aantal deelnemende praktijken (n=10). Tabel 1. Omvang van de registratie naar peilpraktijken en populatie Aantal peilpraktijken
Aantal peilpraktijken met minstens 1 ongeval
Aantal eerste consultaties voor ongeval
Peilpopulatie
Totale populatie
Vlaamse gewest
79
79
4465
92 661
5 972 781
Waalse gewest
61
60
2211
53 640
3 358 560
België
150
149
6937
156 036
10 309 725
In 10 peilpraktijken werden extreem veel ongevallen beschreven met waarden meer dan anderhalf maal de interkwartielafstand verwijderd van het derde kwartiel, of van 130 tot 261 ongevallen (Figuur 2). Figuur 2. Boxplot van aantal ongevallen per peilpraktijk (n=150) 300
1 2
250
3 5 4 200
6 7
150
9
8 10
100
50
0
Er werden 3486 ongevallen bij mannen (55%) geregistreerd en 2857 ongevallen bij vrouwen (45%). De gemiddelde leeftijd was 38,7 jaar met een mediaan van 35. De leeftijd van vrouwen (gemiddelde: 45, mediaan: 44) was hoger dan deze van mannen (gemiddelde: 33, mediaan: 29). Van 594 patiënten (8,6%) werd het geslacht niet geregistreerd en van 129 patiënten (1,9%), waarvan 40 patiënten uit dezelfde peilpraktijk, kennen we de leeftijd niet. In totaal zijn van 6226 (89,8%) consultaties de geboortedatum of het geslacht van het slachtoffer bekend. 14/51
Uit de telling van het aantal maal dat dezelfde geboortedatum en hetzelfde geslacht per peilpraktijk voorkomen, blijkt dat het gaat over unieke combinaties in 5842 van 6226 consultaties (93.8%). Anders gezegd, het is mogelijk dat 339 (6,2%) personen meerdere ongevallen hadden of meerdere consultaties voor hetzelfde ongeval hadden. Het gaat meer precies over 296 personen met twee consultaties of twee ongevallen, 41 personen met drie consultaties of drie ongevallen en twee personen met vier consultaties of vier ongevallen in 2002.
Incidentie van ongevallen De algemene incidentie van ongevallen in België waarvoor de huisarts als eerste zorgverlener werd geraadpleegd bedroeg 4471 op 100 000 personen (Tabel 2). Naar geslacht was de incidentie van ongevallen hoger bij mannen (4591 op 100 000 personen) dan bij vrouwen (3607 op 100 000 personen). Naar gewest was de incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk hoger in het Vlaamse gewest (4819 op 100 000 personen) dan in het Waalse gewest (4122 op 100 000 personen). Dit was zowel het geval bij mannen als bij vrouwen. De algemene incidentie van ongevallen bij Vlaamse mannen bedroeg 5056 op 100 000 personen terwijl dat 4122 op 100 000 personen was bij Waalse mannen. De algemene incidentie van ongevallen bij Vlaamse vrouwen was 3866 op 100 000 personen terwijl dat 3236 op 100 000 personen was bij Waalse vrouwen. Tabel 2. Bruto incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk per 100 000 personen met 95% betrouwbaarheidsinterval voor België, het Vlaamse gewest en het Waalse gewest naar geslacht Aantal ongevallen per 100 000 leden van de peilpopulatie (95% betrouwbaarheidsinterval) België
4471(4369-4574) Mannen
4591 (4442-4740)
Vrouwen
3607 (3477-3737)
het Vlaamse gewest
4819 (4681-4965)
Mannen
5056 (4855-5257)
Vrouwen
3866 (3692-4040)
het Waalse gewest
4122 (3954-4290)
Mannen
4187 (3944-4430)
Vrouwen
3236 (3027-3444)
Tot de leeftijdscategorie van 50-55 jaar was de bruto incidentie van ongevallen hoger bij mannen (Figuur 3). Na die leeftijd was de incidentie van ongevallen hoger bij vrouwen. Zowel bij vrouwen als bij mannen stijgt de incidentie met de leeftijd. De volgende paragraaf toont echter dat de incidentiecijfers naar leeftijd en geslacht erg samengaan met het type ongeval.
15/51
Figuur 3. Bruto incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk per 100 000 personen naar geslacht en leeftijd
Incidentie van ongevallen naar type Uit de incidentiecijfers van de ongevallen naar type blijkt dat bijna de helft van de ongevallen waarvoor de huisarts geraadpleegd werd een thuisongeval is. Tabel 3. Bruto incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk per 100 000 personen met 95% betrouwbaarheidsinterval naar type ongeval Aantal ongevallen per 100 000 personen (95% betrouwbaarheidsinterval) Thuisongevallen
2127(2055-2198)
Werkongevallen
730 (688-773)
Sportongevallen
722 (680-764)
Verkeersongevallen
518 (483-554)
Schoolongevallen
340 (311-369)
16/51
Incidentie van ongevallen naar type, leeftijd en geslacht De incidentie van sportongevallen en werkongevallen in de huisartspraktijk was veel hoger bij mannen dan bij vrouwen (Tabel 4). Werkongevallen kwamen bijna drie keer meer voor bij mannen dan bij vrouwen. Ook schoolongevallen kwamen anderhalf maal meer voor bij (jonge) mannen. De incidentie van thuisongevallen echter was hoger bij vrouwen. Alleen bij verkeersongevallen zien we dezelfde incidentie bij mannen en vrouwen. Tabel 4. Bruto incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk per 100 000 personen met 95% betrouwbaarheidsinterval, naar type en geslacht en significantieniveau van het verschil tussen de leeftijdsgestandaardiseerde incidentiecijfers Aantal ongevallen per 100 000 leden van de peilpopulatie (95% betrouwbaarheidsinterval)
P-waarde van verschil leeftijdsgestandaardiseerde incidentiecijfers
THUISONGEVALLEN Mannen
1770 (1676-1864)
Vrouwen
2111(2011-2211)
p ≤ 0,05
WERKONGEVALLEN Mannen
1010 (939-1081)
Vrouwen
342 (301-383)
p ≤ 0,001
SPORTONGEVALLEN Mannen
948 (879-1017)
Vrouwen
369 (326-411)
p ≤ 0,001
VERKEERSONGEVALLEN Mannen
457 (409-505)
Vrouwen
504 (454-553)
NS
SCHOOLONGEVALLEN Mannen
379 (336-423)
Vrouwen
254 (219-289)
p ≤ 0,01
Thuisongevallen
Thuisongevallen kwamen relatief veel voor bij kinderen en vooral bij jongens (Figuur 4). Bij mannen verliep de incidentie naar leeftijd volgens een U-curve: na de kindertijd bleef de incidentie laag tussen 15 en 59 jaar om terug te stijgen bij 60-plussers. Bij vrouwen bleef de incidentie vrij laag tot 29 jaar. Vanaf de volgende leeftijdscategorie was de incidentie hoger bij vrouwen. Bij 75-plussers was de incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk het hoogst en deze was bijna volledig toe te schrijven aan thuisongevallen en vooral bij vrouwen. De mediaan leeftijd van de patiënten die de huisarts consulteren voor een thuisongeval was 39 jaar bij mannen en 59 jaar bij vrouwen.
17/51
Figuur 4. Bruto incidentie van thuisongevallen per 100 000 personen naar leeftijd en geslacht
Werkongevallen
De incidentie van werkongevallen was het hoogst in de leeftijdsgroepen tussen 25 en 44 jaar, zowel bij mannen (1677 ongevallen op 100 000 personen) als bij vrouwen (592 ongevallen op 100 000 personen) (Figuur 5). De mediaan leeftijd van de patiënten die de huisarts consulteren voor een werkongeval was 36 bij mannen en 38 bij vrouwen. Driekwart van de patiënten die de huisarts zag na een werkongeval waren mannen. Figuur 5. Bruto incidentie van werkongevallen per 100 000 personen naar leeftijd en geslacht
18/51
Sportongevallen
De incidentie van sportongevallen was bij mannen het hoogst in de leeftijdsgroep van 15 tot 19 jaar (Figuur 6). Bij vrouwen was de incidentie wat hoger bij de 10 tot 14-jarigen. De mediaan leeftijd van de patiënten die de huisarts consulteren voor een sportongeval was 20 jaar bij mannen en 21 jaar bij vrouwen. Meer dan 70% van de patiënten die de huisarts zag naar aanleiding van een sportongeval waren mannen. Figuur 6. Bruto incidentie van sportongevallen per 100 000 personen naar leeftijd en geslacht
Verkeersongevallen In de huisartspraktijk werden ongeveer evenveel mannen als vrouwen gezien na een verkeersongeval en de bruto incidentie bij mannen en vrouwen was niet significant verschillend (Figuur 7). De mediaan leeftijd van de patiënten die de huisarts consulteren voor een verkeersongeval was 32 jaar bij mannen en 45 jaar bij vrouwen. De incidentie was het hoogst in de leeftijdscategorie van 15 tot 19 jaar. Vanaf 45 jaar steeg de incidentie terug en dit vooral bij vrouwen. Figuur 7. Bruto incidentie van verkeersongevallen per 100 000 personen naar leeftijd en geslacht
19/51
Schoolongevallen Schoolongevallen kwamen het minst voor in de praktijk van de huisarts (
Figuur 8). Bij jongens en bij meisjes was de incidentie het hoogst tussen 10 en 14 jaar. De mediaan leeftijd van de patiënten die de huisarts zagen na een schoolongeval was 10 jaar bij jongens en 11 jaar bij meisjes. Figuur 8. Bruto incidentie van schoolongevallen per 100 000 personen naar leeftijd en geslacht
Incidentie van type ongevallen naar gewest De incidentie van thuisongevallen in de huisartspraktijk was (na standaardisatie) niet significant verschillend tussen het Waalse gewest en het Vlaamse gewest (Tabel 5). Maar de incidentie van sportongevallen bij mannen, schoolongevallen bij vrouwen, en werkongevallen en verkeersongevallen bij beide geslachten, was (na standaardisatie) wel significant hoger in de Vlaamse huisartspraktijk dan in de Waalse huisartspraktijk. Tabel 5. Bruto incidentie van ongevallen per 100 000 personen met 95% betrouwbaarheidsinterval, per geslacht en gewest en naar type ongeval en significantieniveau van het verschil tussen de leeftijdsgestandaardiseerde incidentiecijfers Het Vlaamse gewest
Het Waalse gewest
P-waarde van verschil leeftijdsgestandaardiseerde incidentiecijfers
Mannen Thuisongevallen
1867 (1743-1991)
1703 (1546-1861)
NS
Sportongevallen
1064 (970-1158)
846 (735-957)
p ≤ 0,001
Werkongevallen
1153 (1056-1251)
880 (767-994)
p ≤ 0,01
Verkeersongevallen
552 (484-619)
319 (251-388)
p ≤ 0,001
Schoolongevallen
398 (341-456)
408 (330-485)
NS
Vrouwen Thuisongevallen
2056 (1928-2185)
2143 (1972-2313)
NS
Sportongevallen
396 (339-453)
355 (285-425)
NS
Werkongevallen
404 (347-462)
286 (223-349)
p ≤ 0,01
Verkeersongevallen
677 (603-751)
221 (165-276)
p ≤ 0,001
Schoolongevallen
302 (253-352)
206 (153-260)
p ≤ 0,01
20/51
Incidentie van thuisongevallen in 1996 en 2002 In vergelijking met 1996 was de incidentie van thuisongevallen waarvoor de huisarts werd geraadpleegd alleen gedaald in het Vlaamse gewest en dat vooral bij vrouwen (Tabel 6). De incidentie van thuisongevallen bij Vlaamse vrouwen was in 2002 gedaald met 557 gevallen per 100 000 personen in vergelijking met 1996 wat neerkomt op een daling met 21%. Bij Vlaamse mannen nam de incidentie van thuisongevallen in de huisartspraktijk af met 190 gevallen per 100 000 personen of een daling met 9%. Tabel 6. Bruto incidentie van thuisongevallen per 100 000 personen met 95% betrouwbaarheidsinterval in 1996 en 2002 voor het Vlaamse gewest, het Waalse gewest en België naar geslacht en significantieniveau van het verschil tussen de leeftijdsgestandaardiseerde incidentiecijfers 1996
2002
P-waarde van verschil leeftijdsgestandaardiseerde incidentiecijfers
het Vlaamse gewest Vrouwen
2613(2470-2755)
2056(1928-2185)
p ≤ 0,001
Mannen
2057(1929-2186)
1867(1743-1991)
p ≤ 0,05
het Waalse gewest Vrouwen
2066(1864-2268)
2143(1972-2313)
NS
Mannen
1574(1392-1756)
1703(1546-1861)
NS
Vrouwen
2479(2366-2593)
2111(2011-2211)
p ≤ 0,001
Mannen
1886(1785-1988)
1770(1676-1864)
NS
België
Middelengebruik bij ongevallen Volgens de huisartsen ging 12,6% van de ongevallen van 15-plussers in de huisartspraktijk gepaard met gebruik van middelen. Al bij al was alcohol gemoeid bij 5,9% van de ongevallen. In 3,5% van de ongevallen waren er chronische alcoholproblemen en in 3,7% van de ongevallen had het slachtoffer te veel gedronken (Tabel 7). De ongevallen waarbij de patiënt psychotrope geneesmiddelen nam, waren nog talrijker (6,4%). In een klein aantal ongevallen (0,3%) had de patiënt drugs gebruikt. Voor de zogenaamde andere middelen die gebruikt werden was op het registratieformulier geen schrijfruimte voor specificatie voorzien. We nemen aan dat het hier vooral over geneesmiddelen ging vermits de gemiddelde leeftijd van deze gebruikers (62,5 jaar) aanzienlijk hoger was dan deze van de overige patiënten (38,4 jaar). Als we de psychotrope en andere middelen bundelen onder de noemer geneesmiddelen, blijkt dat 7,5% van de ongevallenslachtoffers geneesmiddelen nam toen het ongeval gebeurde. Bij 0,8% van de ongevallen was zowel gebruik van alcohol als geneesmiddelen aangeduid. Tabel 7. Middelengebruik (%) bij ongevallen (n=5469) % Psychotrope middelen
6,4
Acuut alcohol gebruik
3,7
Chronisch alcohol gebruik
3,5
Drugs
0,3
Andere middelen
1,5
21/51
Er is een sterke samenhang tussen de aard van de middelen en het type ongeval. Bij 19,6% van de thuisongevallen en bij 13,7% van de verkeersongevallen in de huisartspraktijk was de patiënt onder invloed van enig middel (Tabel 8). Meer dan een op tien slachtoffers van thuisongevallen en 5,6% van slachtoffers van verkeersongevallen nam psychotrope geneesmiddelen. Acuut alcoholgebruik was meer frequent bij verkeersongevallen en thuisongevallen. Chronische alcoholproblemen kwamen vooral voor bij thuisongevallen maar ook bij verkeersongevallen en werkongevallen in de huisartspraktijk. Tabel 8. Middelengebruik (%) naar type ongeval (n=5469) Thuisongeval
Werkongeval
Sportongeval
Verkeers-ongeval
Schoolongeval
Totaa l
Acuut alcoholgebruik
5,5
0,8
0,7
5,8
0,0
3,7
Chronisch alcoholgebruik
5,1
2,5
0,6
2,7
0,7
3,5
10,6
1,5
1,1
5,6
0,0
6,4
2,4
0,4
0,8
1,4
0,0
1,5
19,6
4,6
3,0
13,7
0,7
12,8
Psychotrope middelen Andere middelen Enig middel
Bij acute alcoholintoxicatie was de kans dat het slachtoffer een verkeersongeval had hoger dan dat het om een ander ongeval ging (Tabel 9). De relatie tussen middelengebruik en thuisongevallen wordt verderop in dit rapport behandeld. Na correctie voor leeftijd en geslacht was er geen significante relatie tussen middelengebruik en het hebben van een werkongeval. Tabel 9. Middelengebruik als verklarende variabele van verkeersongevallen bij 15-plussers (n=4994) Vrouw vs man Leeftijd
OR voor verkeersongeval (95% BI) 1,61 (1,35-1,91)
15-29 30-44 45-59 60-74 75+ Middelengebruik Geen middelen Geneesmiddelen Acuut alcoholmisbruik Chronisch alcoholmisbruik Alcohol en geneesmiddelen
1,89 (1,41-2,54) 1,30 (0,96-1,77) 1,53 (1,12-2,10) 1,78 (1,30-2,43) referentiecategorie referentiecategorie 0,98 (0,70-1,39) 2,22 (1,43-3,45) 0,75 (0,42-1,34) 0,90 (0,35-2,31)
Letsels Bij bijna alle (99%) ongevallen die de huisarts zag waren er letsels. Meestal ging het over kneuzingen, open wonden of hematomen (Tabel 10). In 28,6% van de ongevallen hadden de slachtoffers “zware” letsels, dat zijn brandwonden, fracturen of een hersenschudding. Bij 27,3% van de slachtoffers was er meer dan één letsel. In vele gevallen (83,4%) gingen hematomen gepaard met meerdere letsels terwijl dit zelden het geval was bij brandwonden (10,6%). In een relatief groot deel van de ongevallen (6,6%) werden letsels beschreven die afwijken van de zeven letsels die voorgedrukt waren op het formulier. We noemen deze letsels verder “afwijkende” letsels. In meer dan de helft van deze gevallen (3,7%) was dit een trauma van 22/51
het locomotorische stelsel, bijvoorbeeld een spierscheur, lumbago, een schouderluxatie of een whiplash. In 294 gevallen (4,2%) werden uitsluitend “afwijkende” letsel beschreven. In 42% van deze 294 gevallen ging het over een spiertrauma of een peesletsel, op de tweede plaats waren er oogtrauma’s (21%) en op de derde plaats rugtrauma’s (13%). Ook hondenbeten, splinters en nageltrauma’s, steekwonden en snijwonden, tandtrauma’s kwamen voor op het lijstje van “afwijkende” letsels. Tabel 10. Opgelopen letsels (n=6937) % Kneuzing
35,6
Open wonde
32,8
Hematoom
24,0
Verstuiking
18,2
Fractuur
14,5
Hersenschudding
3,6
Brandwonde
2,3
“Afwijkende” letsels
6,6
Gevolgen Al bij al ondervond 37,9% een van de drie bevraagde gevolgen na het ongeval. Het gaat over ziekenhuisopname, (tijdelijke) ongeschiktheid voor arbeid of onderwijs en blijvende letsels. Bijna een op drie patiënten (31,7%) die voor een ongeval naar de huisarts ging, kreeg een attest van ongeschiktheid voor het werk of de school (Tabel 11). In 8,1% van de ongevallen werd de patiënt naar het ziekenhuis verwezen. Tenslotte zou 1,6% van de patiënten volgens de huisarts een blijvend letsel overhouden aan het ongeval. Van deze patiënten met een blijvend letstel kregen er wat meer (39,3%) een ongeschiktheidsattest mee en beduidend meer (38,4%) werden naar het ziekenhuis verwezen. Omgekeerd was de proportie blijvende letsels aanzienlijk hoger bij wie gehospitaliseerd werd (7,7%) in vergelijking met de totale populatie (1,6%) (p<0,0001). Tabel 11. Gevolgen van ongevallen (n=6937) % Attest ongeschiktheid voor werk of school
31,7
Hospitalisatie
8,1
Blijvend letsel
1,6
Geen van vorige gevolgen
62,1
23/51
Bij werkongevallen waren de odds op blijvende letsels groter (Tabel 12). Dat was ook het geval voor open wonden, een hersenschudding, fracturen en vooral de “afwijkende” letsels. Tabel 12. Verklarende variabelen van blijvende letsels bij slachtoffers van ongevallen (n=112) OR voor blijvende letsels (95% BI) 1,53 (1,00-2,34)
Vrouw vs man Type ongeval Werkongeval vs ander ongeval
2,37 (1,46-3,85)
Open wonde vs ander letsel
4,16 (2,61 - 6,64)
Hersenschudding vs ander letsel
3,47 (1,66 -7,25)
Fractuur vs ander letsel
7,89 (4,92 -12,64)
“Afwijkend” letsel vs ander letsel
6,80 (2,95 -15,64)
Type letsel
De stapsgewijze uit het model verwijderde variabelen zijn leeftijd, verstuiking, kneuzing
In 2,6% van de gevallen werd een ander gevolg van het ongeval aangeduid. Uit de tekstinformatie bleek dat het meestal ging over raadpleging van een specialist voor verder onderzoek of een ingreep. De kans op een ziekenhuisopname was het hoogst bij een fractuur en een hersenschudding (Tabel 13). Ouderen hadden een verhoogde kans om in een ziekenhuis te belanden na een ongeval. Wie een schoolongeval had maakte minder kans op een opname. Tabel 13. Verklarende variabelen van ziekenhuisopname bij ongevallen in de huisartspraktijk (n=6808) OR voor opname in ziekenhuis (95% BI) Leeftijd 0-4
referentiecategorie
5 -14
0,67 (0,39-1,27)
15-29
0,77 (0,42-1,40)
30-44
0,87 (0,48-1,59)
45-59
0,88 (0,47-1,62)
60-74
1,87 (1,04-3,39)
75+
2,70 (1,51-4,83)
Schoolongeval vs ander ongeval
0,43 (0,22-0,84)
Fractuur vs ander letsel
11,70 (9,46-14,49)
Type ongeval
Type letsel 10,62 (7,49-15,06) Hersenschudding vs ander letsel De stapsgewijze uit het model verwijderde variabelen zijn geslacht, gewest, sportongeval, werkongeval, verkeersongeval, thuisongeval, schoolongeval, hersenschudding, kneuzing, open wonde, fractuur, verstuiking, meerdere letsels
24/51
Als we ook middelengebruik (door 15-plussers) opnemen in dit model, zien we dat het gebruik van geneesmiddelen en vooral acuut alcoholmisbruik ziekenhuisopname voorspellen (Tabel 14). Tabel 14. Verklarende variabelen, inclusief middelengebruik, van ziekenhuisopname bij ongevallen van 15-plussers in de huisartspraktijk(n=4994) OR voor opname in ziekenhuis (95% BI) 1,31 (1,03 - 1,67)
Vrouw vs man Leeftijd 15-29
referentiecategorie
30-44
1,16 (0,80-1,68)
45-59 60-74
1,10 (0,74-1,65) 2,23 (1,54-3,22)
75+
3,10 (2,16-4,46)
Type letsel Fractuur vs ander letsel
12,14 (9,64-15,30)
Hersenschudding vs ander letsel
9,58 (6,42-14,30)
Middelen Geen middelen
referentiecategorie
Geneesmiddelen
1,56 (1,09-2,25)
Acuut alcoholmisbruik
4,70 (2,75-8,05)
Chronisch alcoholmisbruik
1,55 (0,85-2,82)
Alcohol en geneesmiddelen
1,90 (0,75-4,86)
25/51
Thuisongevallen: middelengebruik, letsels en gevolgen Middelengebruik bij thuisongevallen van 15-plussers
Bij thuisongevallen waren er volgens de peilartsen meer slachtoffers van 15 jaar en ouder onder invloed van een middel dan bij andere ongevallen, dat was zo voor acuut en chronisch alcoholgebruik en psychotrope geneesmiddelen (Tabel 8). Van de vrouwen met een thuisongeval nam volgens de huisarts 13,7% psychotrope geneesmiddelen en van de mannen 6,5% (Tabel 15). Van de vrouwen van 75 jaar en ouder met een thuisongeval nam 22,9% psychotrope geneesmiddelen en van de mannen 13,5%. Van de mannen met een thuisongeval was 8,2% onder invloed van alcohol volgens de huisarts, van de vrouwen 3,5%. Van de mannen met een thuisongeval had 6,9% chronische alcoholproblemen volgens hun huisarts en van de vrouwen 3,6%. Tabel 15. Middelengebruik (%) bij mannen en vrouwen met een thuisongeval naar leeftijd (n=2430) Leeftijdsgroep 15-29 jaar
30-44 jaar
45-59 jaar
60-74 jaar
75+
Totaal
Acuut alcohol gebruik Vrouw
3,2
6,0
5,2
3,6
1,4
3,5
Man
8,5
10,2
10,3
7,0
3,9
8,2
Chronisch alcohol gebruik Vrouw
0,0
5,6
7,7
5,5
0,6
3,6
Man
3,7
5,3
10,8
8,0
6,5
6,9
Psychotrope middelen Vrouw
2,6
7,3
10,5
12,4
22,9
13,7
Man
1,6
3,1
7,8
8,0
13,5
6,5
In vergelijking met wie geen middelen had gebruikt, was de kans dat het om een thuisongeval ging het hoogst bij gebruik van alcohol en geneesmiddelen samen (Tabel 16). Tabel 16. Middelengebruik als verklarende variabele van thuisongevallen (n=4994) OR voor thuisongeval (95% BI) Vrouw vs man
1,91 (1,67 - 2,17)
Leeftijd 15-29 30-44
referentiecategorie 1,90 (1,60 - 2,25)
45-59
3,10 (2,58 - 3,73)
60-74
7,82 (6,32 - 9,68)
75+
17,05 (13,18 - 22,05)
Geen middelen Geneesmiddelen
referentiecategorie 1,92 (1,42 - 2,60)
Acuut alcoholmisbruik
3,71 (2,43 - 5,65)
Middelengebruik
Chronisch alcoholmisbruik
2,52 (1,69 - 3,76)
Alcohol en geneesmiddelen
4,28 (1,81 - 10,12)
26/51
Letsels bij thuisongevallen
Van de patiënten die na een thuisongeval de huisarts raadpleegden had 39,8% een open wonde (Tabel 17). Bij 167 patiënten werden ook andere dan de voorgedrukte letsels geregistreerd, zogenaamde “afwijkende” letsels. Bij 91 patiënten (2,8%) van hen werden uitsluitend “afwijkende” letsels beschreven. Het percentage patiënten met een hematoom was bij een thuisongeval niet significant verschillend dan bij andere ongevallen en na correctie voor leeftijd en geslacht was dat evenmin het geval voor fracturen. Bij slachtoffers van een thuisongeval waren de odds op brandwonden en open wonden groter. Een kwart (25,6%) van de patiënten liep meer dan één letsel op. Vooral patiënten met een hematoom, een hersenschudding of een kneuzing hadden meerdere letsels. Tabel 17. Letsels (%) bij slachtoffers van thuisongevallen in vergelijking met andere ongevallen (n=6937) % slachtoffers thuisongevallen (n=3299)
% slachtoffers andere ongevallen (n=3638)
OR voor thuisongeval (95%BI)
Leeftijds- en geslachtsgecorri geerde OR voor thuisongeval (95%BI)
Open wonde
39,8
26,5
Open wonde vs ander letsel
1,83 (1,65-2,03)
1,85 (1,64-2,09)
Kneuzing
30,8
40,0
Kneuzing vs ander letsel
0,67 (0,60-0,74)
0,61 (0,54 -0,69)
Hematoom
24,2
23,9
Hematoom vs ander letsel
1,01 (0,91-1,13)
-
Fractuur
17,0
12,2
Fractuur vs ander letsel
1,47 (1,29-1,68)
0,98 (0,83-1,16)
Verstuiking
12,1
23,7
Verstuiking vs ander letsel
0,44 (0,39-0,50)
0,58 (0,50-0,67)
Brandwonde
3,2
1,5
Brandwonde vs ander letsel
2,08 (1,50-2,89)
2,13 (1,45-3,14)
Hersenschudding
2,8
4,4
Hersenschuddin g vs ander letsel
0,62 (0,47-0,80)
0,56 (0,42-0,77)
Uitlsuitend “afwijkende” letsels
2,8
5,6
“Afwijkende” letsels vs ander letsel
0,48 (0,37-0,62)
0,69 (0,52-0,91)
Het percentage open wonden bij thuisongevallen was bij kinderen hoger dan gemiddeld (Tabel 18). Meer dan de helft van de kinderen die slachtoffer waren van een thuisongeval had een open wonde. Ook het percentage hersenschuddingen was bij kinderen hoger dan gemiddeld. Nog bij kinderen maar dan bij de jongste, was er een hoger percentage brandwonden. Bij (jong)volwassenen was het percentage verstuikingen hoger dan gemiddeld bij thuisongevallen. Dat was ook het geval met percentage “afwijkende” letsels met daaronder veel locomotorische trauma’s. Bij ouderen vanaf 60 jaar was het percentage slachtoffers met fracturen, hematomen en meerdere letsels hoger dan gemiddeld.
27/51
Tabel 18. Letsels (%) bij slachtoffers van thuisongevallen naar leeftijd (n=3243) Leeftijdsgroep 0-4 (n=212)
5 -14 (n=382)
15-29 (n=378)
30-44 (n=497)
45-59 (n=491)
60-74 (n=575)
75+ (n=708)
Totaal
Open wonde
54,7
51,0
37,3
38,6
38,3
34,6
36,2
39,8
Kneuzing
19,3
25,1
32,3
29,4
28,7
35,0
36,3
30,8
Hematoom
17,0
13,9
16,1
21,9
21,0
28,9
36,6
24,2
Fractuur
9,0
12,6
9,0
11,1
15,7
23,1
26,8
17,0
Verstuiking
3,3
9,7
20,1
16,7
15,9
11,7
6,5
12,1
Brandwonde
5,7
1,6
2,6
3,8
4,5
3,0
2,1
3,2
Hersenschudding
5,7
4,7
2,4
2,8
1,2
2,3
2,7
2,8
Uitsluitend “afwijkende” letsels
2,4
2,1
3,7
5,2
3,5
1,7
1,0
2,8
15,6
16,5
19,6
23,3
23,4
31,0
36,2
25,6
Meerdere letsels
Bij vrouwen met een thuisongeval waren er meer fracturen, brandwonden, hematomen en verstuikingen, bij mannen meer open wonden (Tabel 19). Tabel 19. Letsels (%) bij slachtoffers van thuisongevallen naar geslacht (n=3016) Geslacht Man (n=1344)
Vrouw (n=1672)
Open wonde
47,5
33,6
Kneuzing
29,3
32,7
Hematoom
19,9
28,6
Fractuur
13,6
19,1
Verstuiking
10,7
13,5
Brandwonde
2,0
4,2
Hersenschudding
2,9
2,6
Uitsluitend “afwijkende” letsels
3,2
2,7
Bij slachtoffers van thuisongevallen die middelen hadden gebruikt waren er meer kneuzingen, hematomen en meerdere letsels (Tabel 20). De kans was telkens het minst verhoogd bij gebruik van geneesmiddelen en werd groter bij chronisch alcoholgebruik en bij de combinatie van beiden. Bij slachtoffers van thuisongevallen die middelen hadden gebruikt waren de odds op open wonden, fracturen, verstuikingen, hersenschuddingen en brandwonden niet groter. Tabel 20. Middelengebruik als verklarende variabele van drie letseltypes bij thuisongevallen, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht (n=2429) OR voor kneuzingen (95% BI)
OR voor hematomen (95% BI)
OR voor meerdere letsels (95% BI)
Geen middelen
referentiecategorie
referentiecategorie
referentiecategorie
Geneesmiddelen
1,43 (1,09-1,87)
1,42 (1,08-1,88)
1,37 (1,04-1,80)
Acuut alcohol
1,11 (0,68-1,81)
1,42 (0,84-2,40)
1,29 (0,77-2,15)
Chronisch alcohol
1,84 (1,21-2,82)
2,39 (1,55 -3,70)
2,17 (1,41-3,34)
Alcohol en geneesmiddelen
2,38 (1,18-4,82)
2,27(1,10 – 4,69)
2,98 (1,47-6,06)
28/51
Gevolgen van thuisongevallen
Drie mogelijke gevolgen van het ongeval werden geregistreerd (Tabel 21). Tabel 21. Gevolgen (%) van thuisongevallen (n=3299) % Attest ongeschiktheid voor werk of school
18,6
Ziekenhuisopname
10,5
Blijvend letsel
1,8
Geen van vorige gevolgen
71,9
Na correctie voor leeftijd en geslacht blijkt dat attestering van patiënten bij andere ongevallen ruim twee maal meer gebeurde dan na een thuisongeval (OR 2,17; 95% BI 1,91-5,60). Bij thuisongevallen waren er niet meer of minder blijvende letsels in vergelijking met andere ongevallen. De kans op blijvende letsels was vergroot bij open wonden, fracturen en vooral bij “afwijkende” letsels, dit zijn letsels die niet opgelijst waren in het registratieformulier (Tabel 22). Tabel 22. Verklarende variabelen van blijvende letsels bij slachtoffers van thuisongevallen (n=59) Type letsel
OR voor blijvende letsels (95% BI)
Open wonde vs ander letsel
3,76 (1,89 - 7,45)
Fractuur vs ander letsel
5,87 (2,93 -11,74)
“Afwijkende” letsels vs opgelijst letsel
10,00 (3,03 - 33,02)
De stapsgewijze uit het model verwijderde variabelen zijn geslacht, leeftijd, verstuiking, kneuzing
Er waren meer ziekenhuisopnames bij thuisongevallen (10,1%) dan bij de andere ongevallen (8,1%) in de huisartspraktijk maar deze relatie verdwijnt na correctie voor geslacht (niet significant) en leeftijd.
29/51
Slachtoffers van thuisongevallen met uitsluitend “afwijkende” letsels, een hersenschudding of een fractuur hadden meer kans op een ziekenhuisopname (Tabel 23). “Afwijkende” letsels zijn letsels die niet onder gesloten vorm werden opgelijst in het registratieformulier. Het gaat hier bijvoorbeeld over een vreemd voorwerp in het oog, CO-intoxicatie, peesrupturen, een amputatie van de pink. De kans op een opname was al verhoogd vanaf 60 jaar. Tabel 23. Verklarende variabelen van ziekenhuisopname bij thuisongevallen (n=3243) OR voor opname in ziekenhuis (95%BI) Leeftijd 0-4
referentiecategorie
5-14
1,21 (0,52-2,85)
15-29
1,06 (0,44-2,60)
30-44
1,26 (0,55-2,87)
45-59
1,10 (0,48 -2,51)
60-74
2,73 (1,27-5,85)
75+
3,95 (1,87-8,34)
Fractuur vs ander letsel
16,89 (12,57-22,69)
Hersenschudding vs ander letsel
10,16 (5,65-18,26)
Type letsel
7,00 (3,65-13,42) Afwijkend letsel vs opgelijst letsel De stapsgewijze uit het model verwijderde variabelen zijn geslacht, gewest,meerdere letsels, “afwijkende” letsels, open wonde, kneuzing, verstuiking
Dezelfde regressievergelijking werd overgedaan maar nu beperkt tot 15-plussers en met opname van middelengebruik. De kans op een ziekenhuisopname werd groter bij middelengebruik, meer nog bij acute alcoholintoxicatie dan bij geneesmiddelen (Tabel 24). Tabel 24. Verklarende variabelen, inclusief middelengebruik, van ziekenhuisopname bij thuisongevallen van 15-plussers (n=2647) OR voor opname in ziekenhuis (95%BI) Leeftijd 15-29
referentiecategorie
30-44
0,35 (0,19-0,64)
45-59
0,44 (0,27-0,72)
60-74
2,27 (1,39-3,68)
75+
3,14 (1,96-5,03)
Fractuur vs ander letsel
17,44 (12,92-23,55)
Hersenschudding vs ander letsel
7,84 (4,01-15,35)
Afwijkend letsel vs ander letsel
7,23 (3,62-14,44)
Type letsel
Middelengebruik Geen middelen
1
Geneesmiddelen
1,61 (1,08-2,40)
Acuut alcoholmisbruik
4,14 (2,09-8,18)
Chronisch alcoholmisbruik
1,55 (0,80-2,99)
Alcohol en geneesmiddelen
1,54 (0,49-4,82)
30/51
Resultaten van de gezondheidsenquête 2004 en vergelijking met de registratie van de Huisartsenpeilpraktijken Populatie
Uit de gezondheidsenquête van 2004 blijkt dat 8,3% van de inwoners van België in de 12 maanden voor de enquête een of meer ongevallen had waarvoor een zorgverlener werd geraadpleegd. Van alle inwoners had 7,2% een ongeval en 1,1% meer dan één ongeval. Na data cleaning reduceerden we de populatie die zorgverlening kreeg naar aanleiding van een ongeval tot 8,1%.1 Na uitsluiting van de slachtoffers met een ongeval op een publieke plaats (0,3% van de inwoners van België) en een onbekend type ongeval (0,3% van de inwoners van België) bedroeg het bevolkingspercentage met een van de vijf types ongevallen uit de peilregistratie 7,5%. Incidentie (peilregistratie) vergeleken met prevalentie (gezondheidsenquête)
Uit de vaststelling van de gezondheidsenquête dat 43,6% van de slachtoffers van vijf ongevallentypes (thuisongevallen, werkongevallen, schoolongevallen, sportongevallen en verkeersongevallen) hiervoor een huisarts raadpleegden, volgt dat 3,3% van de inwoners van België in 2004 een ongeval had in de laatste 12 maanden waarvoor de huisarts werd bezocht. Dit is ruim 1% minder dan de incidentie van ongevallen (4,5%) die bleek uit de registratie door de huisartsenpeilpraktijken. Uit de gezondheidsenquête blijkt dat de algemene prevalentie van ongevallen hoger is in het Vlaamse gewest (9%) dan in het Waalse gewest (8%). Als we de prevalentie beperken tot ongevallen waarvoor een huisarts werd geraadpleegd blijft de prevalentie van ongevallen hoger is in het Vlaamse gewest (3,7%) dan in het Waalse gewest (2,7%). We vergeleken de bruto incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk uit de peilregistratie en de (gewogen) prevalentie van ongevallen uit de gezondheidsenquête waarvoor beroep gedaan werd op de huisarts, naar leeftijd bij mannen en vrouwen. Zowel bij mannen (Figuur 9) als bij vrouwen ( Figuur 10) zien we grotendeels parallelle curven. Bij de vrouwelijke bevolking ligt de prevalentie en incidentie van ongevallen bij meisjes jonger dan 5 jaar dicht bij elkaar maar dat is minder het geval voor de ongevallen bij meisjes tussen 5 en 14 jaar. Bij de vrouwen van 75+ ligt de prevalentie en incidentie het verst uit elkaar. Bij mannen ligt de prevalentie en incidentie verder uit elkaar dan bij vrouwen, en zeker bij de jongens tussen 5 en 14 jaar. In de gezondheidsenquête was de prevalentie van ongevallen waarvoor beroep werd gedaan op de huisarts lager bij jongens en meisjes tussen 5 en 14 dan bij jongere kinderen terwijl we deze negatieve knik niet waarnemen in de peilgegevens en evenmin bij de totale populatie van ongevallenslachtoffer uit de gezondheidsenquête. Voor de lagere prevalentie van ongevallen waarvoor de huisarts werd geraadpleegd door personen in de leeftijdsgroep 5 tot 14 jaar, is een plausibele verklaring. Volgens de gezondheidsenquête had in die leeftijdsgroep 69,4% de huisarts minder dan een jaar geleden geraadpleegd tegenover 79,9% in de andere leeftijdsgroepen (p<0,0001).
1
In 26 gevallen werd weliswaar bevestigend geantwoord op de vraag of men in de afgelopen 12 maanden een of meerdere ongevallen had die hebben geleid tot een raadpleging bij een arts of een ziekenhuisbezoek maar ontkennend op de vraag of men een huisarts, een afdeling van een ziekenhuis of een andere zorgverlener of dienst had geraadpleegd vanwege het ongeval. Deze gevallen werden uitgesloten uit onze analyse. 31/51
Figuur 9. Bruto incidentie per 100 personen (peilregistratie) en gewogen prevalentie per 100 personen (gezondheidsenquête) van ongevallen waarvoor zorg werd verleend in de huisartspraktijk bij mannen naar leeftijd
Figuur 10. Bruto incidentie per 100 personen (peilregistratie) en gewogen prevalentie per 100 personen (gezondheidsenquête) van ongevallen waarvoor zorg werd verleend in de huisartspraktijk bij vrouwen naar leeftijd
32/51
Vergelijking van ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die de huisarts raadpleegden en ongevallenslachtoffers uit de peilregistratie
Van de ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête bezocht 71,5% (ook) een ziekenhuis(arts), 5% deed (ook) beroep op een andere zorgverlener en 43,6% ging (ook) naar een huisarts voor het ongeval. In totaal (100%) betekent dit dat 25,0% van de ongevallenslachtoffers uitsluitend een huisarts raadpleegde, 17,1% een huisarts en ook een andere zorgverlener bezocht en 57,9% geen beroep deed op een huisarts maar uitsluitend op andere zorgverleners. We vergeleken slachtoffers uit de gezondheidsenquête die de huisarts bezochten met de slachtoffers uit de peilregistratie. Naar geslacht waren de slachtoffers van de vijf types ongevallen uit de gezondheidsenquête perfect vergelijkbaar met de peilpopulatie (Tabel 25). In de peilregistratie waren er minder jonge kinderen (4,4%) dan in de gezondheidsenquête (7,1%) (p=<0,01) en specifiek minder jongens tot 4 jaar. In de peilregistratie (14,9%) waren er meer kinderen tussen 5 en 14 jaar onder de slachtoffers dan in de gezondheidsenquête (10,4%) (p=<0,001), en specifiek meer meisjes. In de volgende leeftijdsgroep, 15 tot 29 jaar, waren dan weer meer slachtoffers in de gezondheidsenquête (29,2%) dan in de peilregistratie (22,9%) (p<0,001), en meer specifiek bij mannen. Vanaf de leeftijd van 30 jaar waren er geen significante verschillen in leeftijd tussen de slachtoffers in de gezondheidsenquête en de peilregistratie. Naar gewest zien we in de gezondheidsenquête en de peilregistratie dezelfde verdeling van ongevallen waarvoor de huisarts werd geraadpleegd. Naar type ongeval zien we vooral meer thuisongevallen in de peilregistratie en meer verkeersongevallen in de gezondheidsenquête. In de gezondheidsenquête kwamen naar verhouding meer verstuikingen voor en minder kneuzingen en (open) wonden dan in de peilregistratie.
33/51
Tabel 25. Slachtoffers (%) van vijf ongevallentypes die beroep deden op een huisarts uit de gezondheidsenquête 2004 (n=367) en de peilregistratie 2002 (n=6937) naar geslacht, leeftijd, gewest, type ongeval, letsels en zorgverlening Peilregistratie
Gezondheidsenquête
%
%
Man vs vrouw
55,0
55,0
0-4 jaar vs andere leeftijd *
5,4
8,4
5 -14 jaar vs andere leeftijd
17,6
13,0
15-29 jaar vs andere leeftijd *
27,7
34,3
30-44 jaar vs andere leeftijd
21,9
23,2
45-59 jaar vs andere leeftijd
13,9
10,8
60-74 jaar vs andere leeftijd
8,1
5,8
75+ jaar vs andere leeftijd
5,5
4,5
Leeftijd bij mannen
Leeftijd bij vrouwen 0-4 jaar vs andere leeftijd
3,2
5,3
5 -14 jaar vs andere leeftijd *
12,5
7,2
15-29 jaar vs andere leeftijd
18,3
23,1
30-44 jaar vs andere leeftijd
16,7
17,9
45-59 jaar vs andere leeftijd
14,4
16,0
60-74 jaar vs andere leeftijd
15,5
16,4
75+ jaar vs andere leeftijd
19,5
14,2
64,4
68,0
Gewest Vlaams gewest vs ander gewest Brussels gewest vs ander gewest
3,8
4,1
31,9
27,9
Thuisongeval vs ander ongeval ***
47,6
36,5
Werkongeval vs ander ongeval
16,3
19,3
Sportongeval vs ander ongeval
16,1
17,4
Verkeersongeval vs ander ongeval ***
11,6
19,1
7,6
7,6
Fractuur vs ander letsel
14,5
17,7
Open wonde vs ander letsel **
32,8
26,4
Verstuiking vs ander letsel ***
18,2
30,0
Kneuzing vs ander letsel ***
35,6
22,9
Hersenschudding vs ander letsel
3,6
5,2
Brandwonde vs ander letsel
2,3
2,5
8,1
9,4
Waals gewest vs ander gewest Type ongeval
Schoolongeval vs ander ongeval Type letsel
Zorgverlening Opname ziekenhuis >24h vs geen opname * <0,01 ** <0,001 *** <0,0001
Van de slachtoffers uit de gezondheidsenquête die de huisarts raadpleegden was 61,8% gevallen, 25,2% had verwondingen op gelopen door een botsing en 5,4% door snijwonden of letsels door een vreemd lichaam.1 Uit de gezondheidsenquête blijkt dat de oorzaak van het letsel verklaart of men al dan niet naar de huisarts gaat (Tabel 26). De huisarts ziet meer slachtoffers van valpartijen (p<0,0001), minder slachtoffers van een botsing (p<0,01) en minder slachtoffers met snijwonden en verwondingen door een vreemd lichaam (p<0,001). 1
De oorzaak van de letsels werd niet geregistreerd in de peilregistratie. 34/51
Eveneens uit de gezondheidsenquête blijkt dat het type ongeval specifieke oorzaken van letsels meebrengt. Een val veroorzaakte 71,3% van de trauma’s bij thuisongevallen en 71,2% van de trauma’s bij schoolongevallen. Een botsing was de oorzaak van 52,2% van de trauma’s bij verkeersongevallen. Snijwonden en verwondingen door een vreemd lichaam was de oorzaak van 26,7% van de letsels bij werkongevallen. Tabel 26. Oorzaak van de letsels van de ongevallen (%) waarvoor beroep gedaan werd op de huisarts en op andere zorgverleners volgens de gezondheidsenquête 2004 (n=928) Beroep op huisarts
Beroep op andere zorgverlener
Alle ongevallenslachtoffers
Val
61,8
49,2
54,4
Botsing
25,2
31,5
28,9
Snijwonde/vreemd lichaam
5,4
9,8
8,0
We onderzochten de mate waarin verklaard wordt of slachtoffers die de huisarts raadpleegden na een van de vijf ongevallentypes, afkomstig zijn uit de gezondheidsenquête dan wel uit de peilregistratie. In de multivariate regressievergelijking namen we de variabelen op waarvan uit univariate analyse bleek dat ze (rand)significant samengaan met de herkomst van de gegevens, namelijk uit de gezondheidsenquête of de peilregistratie (zie Tabel 25). In vergelijking met slachtoffers uit de peilregistratie kwamen bij slachtoffers uit de gezondheidsenquête die zorg van een huisarts kregen meer verkeersongevallen voor en minder thuisongevallen (Tabel 27). Er waren eveneens minder kneuzingen en open wonden maar meer verstuikingen onder de slachtoffers van de gezondheidsenquête die de huisarts bezochten. Tabel 27. Verklarende variabelen van herkomst (peilregistratie versus gezondheidsenquête) ongevallenslachtoffers die een huisarts raadpleegden (n=7171) OR voor herkomst uit gezondheidsenquête (95% BI) Leeftijd 0-4
1,98 (1,12-3,47)
5-14
0,76 (0,45-1,24)
15-29
1,25 (0,80-1,94)
30-44
1,16 (0,74-1,82)
45-59
1,05 (0,65-1,68)
60-74
1,10 (0,68-1,79)
75+
referentiecategorie
Verkeersongeval vs ander ongeval
1,79 (1,32-2,43)
Thuisongeval vs ander ongeval
0,75 (0,57-0,97)
Kneuzing vs andere letsel
0,48 (0,37 -0,62)
Open wonde vs andere letsel
0,74 (,0,57-0,96)
Verstuiking vs andere letsel
1,50 (1,16-1,95)
Type ongeval
Letsels
De variabele geslacht werd stapsgewijs uit het model verwijderd
35/51
Vergelijking van ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die de huisarts raadpleegden met andere ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête
Van alle ongevallenslachtoffers (niet alleen de vijf types) uit de gezondheidsenquête raadpleegde 41,5% een huisarts na een ongeval en 58,5% een andere zorgverlener. We vergeleken de ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die een huisarts raadpleegden met de ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die geen huisarts maar een andere zorgverlener raadpleegden. Dit gebeurde voor socio-demografische kenmerken (leeftijd, geslacht en gewest), type ongeval (inclusief ongeval op een publieke plaats), type letsels, de oorzaak van de letsels (een botsing, val of snijwonden) en een ziekenhuisopname (Tabel 28). Uit de univariate analyse blijkt onder meer dat mannen van 75+ meer de huisarts raadpleegden na een ongeval dan andere mannen (p<0,001) en dat dit bij meisjes tussen 5 en 14 jaar minder het geval was dan bij de overige vrouwen (p<0,01). Slachtoffers uit het Brusselse gewest gingen minder naar de huisarts in vergelijking met deze uit de andere gewesten (p<0,0001). Slachtoffers met kneuzingen gingen meer naar de huisarts (p<0,0001) en slachtoffers met fracturen (p<0,0001) of snijwonden minder (p<0,001).
36/51
Tabel 28. Raadpleging gezondheidsenquête 2004 ziekenhuiszorg (n=939)
van naar
huisarts door ongevallenslachtoffers (%) uit geslacht, leeftijd, gewest, type ongeval, letsels
de en
Huisarts geraadpleegd na ongeval (%) Neen
Ja
Mannen en vrouwen naar leeftijd
Man
Vrouw
Man
Vrouw
0-4 jaar
52,6
57,1
47,5
42,9
5 -14 jaar
69,5
73,2
30,5
26,8
15-29 jaar
57,0
54,5
43,0
45,5
30-44 jaar
66,9
49,2
33,1
50,8
45-59 jaar
67,6
54,1
32,4
45,9
60-74 jaar
59,5
54,4
40,5
45,6
75+ jaar
40,0
53,7
60,0
46,3
Totaal
61,5
55,3
38,5
44,7
Gewest Vlaams gewest
48,8
51,2
Brussels gewest
76,3
23,7
Waals gewest
56,5
43,5
Thuisongeval
55,5
44,5
Werkongeval
55,0
45,0
Sportongeval
59,2
40,8
Verkeersongeval
60,7
39,3
Schoolongeval
64,9
35,1
Ongeval op publieke plaats
71,1
28,9
Fractuur
69,1
30,9
Open wonde
61,6
38,4
Verstuiking
56,1
43,9
Kneuzing
45,6
54,4
Hersenschudding
53,1
46,9
Brandwonde
58,3
41,7
Val
56,6
43,4
Botsing
60,2
39,8
Snijwonde
74,6
25,5
Opname ziekenhuis >24h
65,2
34,8
Alle slachtoffers
58,5
41,5
Type ongeval
Type letsel
Oorzaak letsel
Zorgverlening
37/51
We onderzochten met een multivariate logistische regressievergelijking de bijdrage van de (rand)significante variabelen uit de univariate analyse in de verklaring van raadpleging van de huisarts bij een ongeval. Uit het multivariate model voor verklaring van raadpleging van een huisarts bij een ongeval, bleek dat mannen minder dan vrouwen en inwoners van het Brusselse gewest minder dan inwoners van het Waalse gewest beroep deden op de huisarts bij een ongeval (Tabel 29). Bij fracturen en snijwonden werden huisartsen minder geraadpleegd en bij kneuzingen meer. Tabel 29. Verklarende variabelen van huisartsenzorg bij slachtoffers van alle ongevallen in de gezondheidsenquête 2004 (n=918) OR voor zorg door huisarts (95% BI) Vrouw vs man
1,43 (1,08-1,90)
Gewest Vlaams gewest
1,27 (0,93-1,74)
Brussels gewest
0,35 (0,23-0,52)
Waals gewest
Referentiecategorie
Fractuur vs ander letsel
0,50 (0,36-0,70)
Kneuzing vs ander letsel
1,74 (1,22-2,47)
Snijwonde vs ander letsel
0,42 (0,23-0,77)
Letsels
De stapsgewijze uit het model verwijderde variabelen zijn leeftijd, thuisongeval, ongeval op publieke plaats, ziekenhuisopname en val.
We vergeleken ook de ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die uitsluitend een huisarts raadpleegden met de andere ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête. Dit gebeurde weer eerst in een univariate analyse met socio-demografische kenmerken (leeftijd, geslacht en gewest), type ongeval (inclusief ongeval op een publieke plaats), type letsels en de oorzaak van de letsels. We sloten twee variabelen uit omwille van de kleine aantallen positieve gevallen, namelijk ziekenhuisopname (drie slachtoffers die exclusief zorg kregen van de huisarts en vervolgens in het ziekenhuis werden opgenomen) en brandwonden (10 slachtoffers met brandwonden die exclusief zorg kregen van de huisarts). Uit de resultaten blijkt dat inwoners van het Brusselse gewest minder dan inwoners van het Waalse gewest uitsluitend beroep doen op de huisarts bij een ongeval terwijl dit meer gebeurde bij inwoners van het Vlaamse gewest (Tabel 30). Bij fracturen en snijwonden deden minder slachtoffers uitsluitend beroep op een huisarts en bij kneuzingen meer. Bij een thuisongeval waren er meer slachtoffers die uitsluitend beroep deden op een huisarts. Tabel 30. Verklarende variabelen van exclusieve huisartsenzorg bij slachtoffers van alle ongevallen in de gezondheidsenquête 2004 (n=950) OR voor zorg exclusief door huisarts (95% BI) Gewest Vlaams gewest
1,93 (1,33-2,78)
Brussels gewest
0,54 (0,33-0,90)
Waals gewest
referentiecategorie
Type ongeval Thuisongeval vs ander ongeval
2,07 (1,46-2,92)
Letsels Fractuur vs ander letsel
0,17 (0,10-0,29)
Kneuzing vs ander letsel
2,01 (1,38-2,93)
Snijwonde vs ander letsel
0,44 (0,22-0,90)
De stapsgewijze uit het model verwijderde variabelen zijn geslacht, leeftijd, val en ongeval op publieke plaats.
38/51
Middelengebruik bij ongevallenslachtoffers in de gezondheidsenquête en de peilregistratie
In de gezondheidsenquête van 2004 rapporteerde 18,2% van de bevolking van 15 jaar en ouder overmatig alcoholgebruik in de laatste zes maanden. Dat betekent dat men minstens een keer per maand zes eenheden per dag of meer had gedronken. In de twee weken voor de enquête nam 15,3% van de 15-plussers (12,7% van de totale populatie) psychotrope geneesmiddelen. De proportie overmatig alcoholgebruikwas bij mannen (28,2%) aanzienlijk groter dan bij vrouwen (8,9%) (p=0,000). Omgekeerd was de proportie recent gebruik van psychotrope geneesmiddelen bij vrouwen (19,2%) aanzienlijk groter dan bij mannen (11,1%) (p=0,000). De non-respons op de vragen naar alcoholgebruik was 28,2% en 0,5% voor gebruik van psychotrope geneesmiddelen. Onder de slachtoffers van alle ongevallen was de proportie overmatig alcoholgebruik (25,9%) significant hoger (OR 1,64; 95%BI 1,40-1,94) dan in de totale populatie. Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen (16,0%) was niet significant hoger onder de ongevallenslachtoffers dan in de totale populatie (OR 1,07; 95%BI 0,89-1,28). De relatie tussen middelengebruik en ongevallen gaat echter sterk samen met leeftijd en geslacht. Bovendien is er een negatieve samenhang tussen overmatig alcoholgebruik en recent gebruik van psychotrope geneesmiddelen in de totale populatie, behalve bij vrouwen tussen 30 en 44 jaar. Gecontroleerd voor leeftijd, geslacht en middelengebruik, blijkt dat zowel overmatig alcoholgebruik en recent gebruik van psychotrope geneesmiddelen de kans op een ongeval verhoogde (Tabel 31). Tabel 31. Middelengebruik gezondheidsenquête (n=9058)
als
verklaring
van
ongevallen
bij
15-plussers
in
de
OR voor ongeval in laatste 12 maanden (95% BI) Man vs vrouw
1,61 (1,38-1,88)
Leeftijd 15-29
1,73 (1,26-2,37)
30-44
1,18 (0,87-1,60)
45-59
0,69 (0,50-0,96)
60-74
0,58 (0,41-0,83)
75+
referentiecategorie
Overmatig alcoholgebruik vs geen
1,33 (1,12-1,59)
Psychotrope geneesmiddelen vs geen
1,34 (1,08-1,68)
Middelen
Het hebben van een schoolongeval werd (univariaat) niet verklaard door overmatig alcoholgebruik en het gebruik van psychotrope middelen kwam niet voor bij schoolongevallen. We sloten ongevallen op een publieke plaats uit voor deze analyse vanwege het kleine aantal slachtoffers in dit geval (n=25). Bij recent gebruik van psychotrope geneesmiddelen en vooral bij overmatig alcoholgebruik was de kans verhoogd op een verkeersongeval (Tabel 32). Bij overmatig alcoholgebruik waren er geen (significant) verhoogde odds op een thuisongeval. In de peilregistratie bleken zowel overmatig alcoholgebruik als gebruik van psychotrope geneesmiddelen meer voor te komen bij thuisongevallen dan bij andere ongevallen (Tabel 16). Maar de peilregistratie bevat alleen gegevens over personen met een ongeval terwijl de referentiecategorie in de gezondheidsenquête bestaat uit personen zonder ongeval.1
1
Nochtans is dat niet voor 100% het geval: van de personen zonder thuisongeval had 5,8% een ander ongeval. 39/51
Tabel 32. Middelengebruik als verklaring voor vier type ongevallen bij 15-plussers in de gezondheidsenquête (n=9058) THUISONGEVAL
VERKEERSONGEVAL
0,83 (0,63-1,09)
1,30 (0,97-1,73)
15-29
0,46 (0,29-0,73)
1,66 (0,97-2,85)
30-44
0,44 (0,28-0,68)
0,98 (0,57-1,69)
45-59
0,41 (0,26-0,64)
0,37 (0,20-0,69)
60-74
0,59 (0,38-0,92)
0,66 (0,36-1,19)
75+
referentiecategorie
referentiecategorie
Overmatig alcoholgebruik vs geen
1,23 (0,86-1,76)
1,93 (1,32-2,81)
Psychotrope geneesmiddelen vs geen
1,53 (1,10-2,13)
1,70 (1,23-2,33)
SPORTONGEVAL
WERKONGEVAL
3,59 (2,29-5,63)
2,66 (1,87-3,80)
15-29
5,63 (3,03-10,45)
1,25 (0,83-1,90)
30-44
2,99 (1,58-5,68)
1,43 (0,97-2,10)
45-59
referentiecategorie
referentiecategorie
60-74
uitgesloten
uitgesloten
75+
uitgesloten
uitgesloten
Overmatig alcoholgebruik vs geen
0,96 (0,63-1,46)
1,03 (0,72-1,48)
Psychotrope geneesmiddelen vs geen
0,45 (0,15-1,34)
0,43 (0,19-0,97)
Man vs vrouw Leeftijd
Middelen
Man vs vrouw Leeftijd
Middelen
Slachtoffers van ongevallen die overmatig gedronken hadden in de laatste zes maanden deden in mindere mate beroep op een huisarts dan andere slachtoffers (Tabel 33). Van alle 15-plussers met een ongeval had 45,0% daarvoor de huisarts bezocht tegenover 34,1% van wie overmatig had gedronken. Slachtoffers die recent psychotrope geneesmiddelen gebruikten, deden niet meer of minder beroep op een huisarts na een ongeval dan andere slachtoffers. Tabel 33. Middelengebruik als verklaring van zorg door huisarts bij alle ongevallen in de gezondheidsenquête (n=649) OR voor raadpleging huisarts bij ongeval (95% BI) 0,82 (0,59-1,14)
Man vs vrouw Leeftijd 15-29
1,05 (0,54-2,05)
30-44
0,66 (0,34-1,29)
45-59
0,80 (0,40-1,60)
60-74
0,74 (0,36-1,54)
75+
referentiecategorie
Overmatig alcoholgebruik vs geen
0,59 (0,41-0,86)
Psychotrope geneesmiddelen vs geen
1,39 (0,87-2,21)
Middelen
40/51
Van de slachtoffers van de vijf ongevallentypes van 15 jaar en ouder in de gezondheidsenquête rapporteerde 24,5% overmatig alcoholgebruik in de laatste zes maanden en 15,5% gebruik van psychotrope geneesmiddelen in de afgelopen twee weken. Voor de vergelijking van middelengebruik in de peilregistratie en de gezondheidsenquête selecteerden we alleen de ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die de huisarts hadden geraadpleegd. Dan blijkt dat overmatig alcoholgebruik in de laatste zes maanden gerapporteerd werd door 20,1% en gebruik van psychotrope geneesmiddelen door 17,6% van de ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die de huisarts hadden geraadpleegd. Ter vergelijking, in de peilregistratie werd acuut of chronisch alcoholgebruik geregistreerd bij 5,9% en psychotrope geneesmiddelen bij 6,4% van de 15-plussers. Na correctie voor leeftijd en geslacht blijkt dat er onder de ongevallenslachtoffers uit de gezondheidsenquête die de huisarts hadden geraadpleegd meer middelengebruik was, en vooral meer overmatig alcoholgebruik dan onder de ongevallenslachtoffers uit de peilregistratie (Tabel 34). Tabel 34. Middelengebruik als verklaring van herkomst (peilregistratie versus de gezondheidsenquête) van ongevallenslachtoffers (5 types) van 15 jaar en ouder die daarvoor de huisarts raadpleegden (n=5270) OR voor herkomst uit gezondheidsenquête (95%BI) 0,94 (0,73-1,21)
Man vs vrouw Leeftijd 15-29
2,84 (1,79-4,51)
30-44
2,26 (1,41-3,61)
45-59
1,61 (0,98-2,65)
60-74
1,30 (0,76-2,20)
75+
referentiecategorie
Gebruik psychotrope geneesmiddelen vs geen
3,50 (2,43-5,06)
Overmatig alcoholgebruik vs geen
3,96(2,88-5,44)
Middelen
41/51
Discussie Belangrijkste bevindingen 1. De registratie van de Huisartsenpeilpraktijken
Volgens de registratie van de Huisartsenpeilpraktijken in 2002 deden 4471 per 100 000 inwoners in België beroep op een huisarts voor de eerste medische zorg na een ongeval. Bijna de helft van de ongevallen waren thuisongevallen. Thuisongevallen kwamen relatief veel voor bij kinderen en meer bij jongens dan bij meisjes. Pas vanaf 50 tot 54 jaar was de incidentie van thuisongevallen bij vrouwen hoger dan bij mannen. Bij 75-plussers was de incidentie van ongevallen in de huisartspraktijk het hoogst en zo goed als uitsluitend toe te schrijven aan thuisongevallen. De incidentie van thuisongevallen in de huisartspraktijk was niet anders in het Waalse gewest dan in het Vlaamse gewest. Wel daalde de incidentie van thuisongevallen sinds 1996 met 21% bij Vlaamse vrouwen en met 9% bij Vlaamse mannen. In het Waalse gewest was de incidentie van thuisongevallen niet significant veranderd sinds 1996. Een mogelijke verklaring is dat dit thema opgenomen werd in de gezondheidsdoelstellingen van de Vlaamse regio. Maar uit de gezondheidsenquête blijkt ook dat meer Vlamingen dan Walen alleen de huisarts (en geen andere zorgverlener) raadpleegden bij een ongeval. Het is denkbaar dat de raadpleging van een huisarts bij een ongeval in de loop der jaren is afgenomen in de Waalse bevolking. Maar dat zou ook wel het geval kunnen zijn bij de Vlaamse bevolking. Uit onderzoek naar de incidentie van ongevallen bij baby’s en peuters in het Vlaamse gewest blijkt dat de ouders in 1984-1985 bij 59% van de ongevallen alleen naar de huisarts gingen en in 1999-2000 nog bij 40%.3 Volgens de peilartsen ging 12,6% van de ongevallen in de huisartspraktijk gepaard met het gebruik van alcohol, drugs of andere psychotrope middelen. Bij slachtoffers van thuisongevallen was er bijna vier maal meer acuut alcoholmisbruik en ruim vier maal meer gecombineerd gebruik van alcohol met psychotrope geneesmiddelen dan bij andere ongevallen. Van de vrouwen van 75 jaar en ouder met een thuisongeval nam 22,9% psychotrope geneesmiddelen. Van de mannen met een thuisongeval was 8,2% op dat moment onder invloed van alcohol, en bij mannen tussen 30 en 59 jaar was dat meer dan 10%. Ook hier is de preventieve rol van de huisarts evident: een raadpleging naar aanleiding van een ongeval biedt een geschikte gelegenheid om over alcohol en psychotrope middelen te spreken. De meest voorkomende letsels bij thuisongevallen waren open wonden (39,8%), kneuzingen (30,8%) en hematomen (24,2%). Allicht ziet de huisarts vooral minder ernstige accidentele letsels in vergelijking met andere zorgverleners. Veel slachtoffers (25,6%) hadden meerdere letsels. Bij thuisongevallen kwamen er bij kinderen meer brandwonden, hersenschuddingen en open wonden voor. Bij ouderen kwamen meer hematomen voor, meerdere letsels tegelijk en vooral fracturen. Verstuikingen kwamen meer voor in de middelste leeftijdsgroep. Vrouwen liepen meer kans op fracturen, brandwonden, hematomen en verstuikingen, bij mannen was de kans op open wonden groter. Bij 8,1% van alle ongevallen en 10,5% van de thuisongevallen had de huisarts de patiënt naar het ziekenhuis verwezen. De kans op een ziekenhuisopname was tot 10 maal groter bij fracturen en hersenschuddingen. Vanaf 45 jaar nam de kans op een ziekenhuisopname toe met de leeftijd en bij 75-plussers waren de odds op een ziekenhuisopname vijf keer groter. Ook ongevallenslachtoffers onder invloed van alcohol liepen bijna vijf maal meer kans op een ziekenhuisopname dan andere slachtoffers. Bij ongevallenslachtoffers die psychotrope geneesmiddelen namen was er een licht verhoogde kans op een ziekenhuisopname.
43/51
2. Prevalentie (gezondheidsenquête) en incidentie (peilregistratie) vergeleken
Volgens de gezondheidsenquête van 2004 had 3,3 per 100 inwoners van België in de laatste 12 maanden een ongeval waarvoor een huisarts werd geraadpleegd. Dit is minder dan de incidentie van 4,5 per 100 inwoners die geschat werd op basis van de registratie van de huisartsenpeilpraktijken. Nochtans zou de gezondheidsenquête in een hogere prevalentie moeten resulteren want ook raadplegingen bij huisartsen voor nazorg van accidentele letsels werden hier meegerekend. De hogere incidentie uit de registratie door de huisartsenpeilpraktijken zou het gevolg kunnen zijn van dubbele registraties van ongevallen door de peilartsen al gaat het hoogstens over 6,2% van de 6937 ongevallen. Maar waarschijnlijk hebben de peilartsen ook ongevallen geregistreerd die niet de hoofdreden van de raadpleging waren. Met andere woorden, in de peilregistratie werden ook (banale) ongevallen geregistreerd waarvoor de huisarts weliswaar als eerste zorgverlener werd geraadpleegd maar niet onmiddellijk of slechts terloops. De kans dat raadplegingen voor deze (banale) ongevallen niet gerapporteerd werden in de gezondheidsenquête is reëel. Alleen bij kinderen tot vier jaar kwamen volgens de gezondheidsenquête meer ongevallen voor waarvoor de huisarts werd geraadpleegd dan volgens de peilregistratie. Overigens toont het voorkomen van ongevallen bij mannen en vrouwen naar leeftijd grotendeels wel dezelfde lijnen in beide bronnen. De terugval van ongevallen bij kinderen tussen 5 en 14 jaar vinden we niet terug bij alle ongevallen in de gezondheidsenquête maar slechts bij de ongevallen waarvoor de huisarts werd bezocht. Net in die leeftijdsgroep was er ook een kleinere proportie personen die een huisarts raadpleegden in de afgelopen 12 maanden. De vraag wordt dan of deze groep oververtegenwoordigd is in het netwerk van Huisartsenpeilpraktijken. Omgekeerd zou het ook kunnen dat de proportie ongevallen (en raadplegingen van de huisarts) in deze leeftijdsgroep onderschat werd in de gezondheidsenquête want niet de kinderen zelf werden geïnterviewd maar een proxy (uit het gezin) met mogelijk onderrapportering tot gevolg. Men gaat er namelijk vanuit dat proxy rapportering van gezondheidsproblemen onderrapportering meebrengt.4;5 Dat is ook zo in een onderzoek naar onvrijwillige letsels bij kinderen: volgens de elektronische medische dossiers liepen 51% van de kinderen letsels op en slechts 39% volgens de interviews met hun moeders. 6 De lagere prevalentie van ongevallen bij volwassenen en vooral 75-plussers in de gezondheidsenquête kan eveneens het gevolg zijn van een herinneringsvertekening (recall bias) want de periode van mogelijke ongevallen bestrijkt de laatste 12 maanden. Maar de lagere prevalentie van ongevallen in de gezondheidsenquête zou ook een gevolg kunnen zijn van een selectiebias. Het percentage weigeringen van de uitgenodigde huishoudens (30,9% in totaal) was hoger bij personen van 65 jaar (40,6%) en bij nog oudere personen (46,5%).2 Tot nog toe gebeurde geen onderzoek naar de gezondheidstoestand van de nietdeelnemende huishoudens. Vergeleken met de peilregistratie waren er in de gezondheidsenquête bij de ongevallenslachtoffers die de huisarts raadpleegden minder thuisongevallen en meer verkeersongevallen, minder open wonden en kneuzingen en meer verstuikingen. De proporties slachtoffers van werkongevallen, sportongevallen en schoolongevallen waren in beide studies even groot. De gezondheidsenquête toonde ook dat bij een thuisongeval en bij kneuzingen er meer slachtoffers waren die uitsluitend beroep deden op een huisarts. Deze bevindingen bevestigen de specifieke betrokkenheid van de huisarts bij thuisongevallen en bij ongevallen met minder ernstige letsels. 3. Middelengebruik en ongevallen
Het is ruim bekend dat alcoholgebruik een risicofactor is voor fatale en niet-fatale ongevallen en letsels. 7;8 Ook uit het gebruik van psychotrope geneesmiddelen volgt een verhoogd risico op vallen en op fracturen bij ouderen personen. 9;10 In tegenstelling tot de peilregistratie bevat de gezondheidsenquête ook gegevens van personen zonder ongeval in het laatste jaar. Daaruit blijkt dat overmatig alcoholgebruik (in de laatste zes maanden) en recent gebruik van psychotrope geneesmiddelen de kans op om het even welk ongeval licht verhoogde. Bij overmatig alcoholgebruik was de kans op een verkeersongeval bijna twee maal groter. Bij gebruik van psychotrope geneesmiddelen (in de twee weken voor de enquête) was de kans op een verkeersongeval of een thuisongeval licht verhoogd.
44/51
We stelden een groot verschil vast in het gebruik van psychotrope middelen door ongevallenslachtoffers in de gezondheidsenquête (17,6%) en de peilregistratie (6,4%). Ook het verschil in (overmatig) alcoholgebruik door ongevallenslachtoffers in de gezondheidsenquête (20,1%) en de peilregistratie (5,9%) was groot maar hier was de vergelijking riskanter door de aard van de gegevens en de wijze waarop ze verzameld werden. We overlopen hier mogelijke verklaringen voor onze bevindingen. In de peilregistratie was het de huisarts zelf die het middelengebruik van het slachtoffer registreerde als acuut (gebruik van) alcohol, chronisch (gebruik van) alcohol en gebruik van psychotrope middelen. We weten niet op welke wijze de huisartsen deze gegevens verkregen en wat ze er precies onder begrepen. De vaststelling van acuut alcoholgebruik kan gegrond zijn op de reukzin van de huisarts, het antwoord op een vraag van de huisarts of de spontane melding van de patiënt of iemand uit zijn omgeving. De wijze waarop de huisarts chronisch gebruik van alcohol vaststelde is nog minder vanzelfsprekend. Ten eerste werd geen definitie gegeven van wat allicht eerder als ‘misbruik’ moet gelezen worden. Ten tweede is het zo goed als uitgesloten dat de peilartsen een gevalideerd instrument gebruikten voor de opsporing of diagnose van alcoholmisbruik. Uit onderzoek weten we dat slechts 10 à 30% van de mensen met problematisch alcoholgebruik door de huisarts herkend wordt. 11 Allicht moeten we dus rekening houden met onderregistratie van alcoholgebruik door de huisarts. In de gezondheidsenquête onderzochten we het verband tussen het overmatige gebruik van alcohol in de laatste zes maanden enerzijds en een ongeval in de laatste 12 maanden anderzijds. De gezondheidsenquête bevat geen gegevens over het acute alcoholgebruik, dat is het alcoholgebruik in de uren die het ongeval voorafgaan. De indicator van overmatig alcoholgebruik heeft een hoge non-respons wat eerder een aanwijzing is van onderrapportering. Naar eigen zeggen heeft 18,2% van de bevolking in de laatste zes maanden regelmatig, frequent of chronisch meer dan 6 glazen per dag gedronken. Deze definitie van “binge drinking”, een vorm van riskant drinkgedrag, is strenger dan deze van de Wereld Gezondheidsorganisatie die 8 eenheden voor mannen en 6 voor vrouwen toelaat. 12 In onze analyse hielden we geen rekening met andere indicatoren over gebruik van alcohol uit de gezondheidsenquête zoals dagelijks alcoholgebruik en alcoholafhankelijkheid. Met andere woorden, met betrekking tot alcoholgebruik hebben we slechts een zwakke vergelijkingsbasis. Een verklaring voor het grote verschil in het gebruik van psychotrope middelen door ongevallenslachtoffers in de peilregistratie (6,4%) en de gezondheidsenquête (17,6%) is dat in de peilregistratie alleen gebruik van psychotrope middelen werd geregistreerd als er volgens de huisarts een causaal verband was met het ongeval. Voor de gezondheidsenquête gebruikten we de indicator die is samengesteld met de gegevens uit de vragen naar het gebruik in de afgelopen twee weken van geneesmiddelen tegen depressie, slaapmiddelen en kalmeermiddelen die voorgeschreven werden door een arts en vrij verkrijgbare slaapmiddelen en kalmeermiddelen. Het gebruik betreft hier dus ook psychotrope middelen die geen of weinig risico inhouden voor ongevallen. Bovendien is het lang niet zeker dat ook psychotrope middelen gebruikt werden in de periode van het ongeval dat tot 12 maanden eerder kon gebeurd zijn. In de gezondheidsenquête werden de geneesmiddelen die in de afgelopen 24 uren werden genomen, gecontroleerd aan de hand van de verpakkingen zodat de betrouwbaarheid van de informatie hoog was ook al kwam ze van leken.
45/51
Sterkte en beperkingen van de peilregistratie, de gezondheidsenquête en de koppeling van hun resultaten Het voordeel van een prospectieve, thematische registratie zoals onze peilregistratie is dat we weten dat alle beschreven gevallen wel degelijk toe te schrijven zijn aan een ongeval. Een Nederlands voorbeeld beschrijft duidelijk dat het niet eenvoudig is om de epidemiologie van letsels veroorzaakt door ongevallen (retrospectief) af te leiden uit een of meerdere systemen met elektronische medische dossiergegevens.13 Het is namelijk zo dat de letsels ook veroorzaakt kunnen zijn door het slachtoffer zelf of door andere personen. De sterkte van de Huisartsenpeilpraktijken is dat de peilartsen specifieke gevallen includeren op basis van klinische beslissingen, uiteraard gebaseerd op onze beschrijving van argumenten. Vergelijkbare thema’s van de laatste jaren zijn de registratie van consultaties omwille van interpersoonlijk geweld, met andere woorden niet-accidentele trauma’s, en zelfmoord(pogingen), met andere woorden intentioneel geweld tegen zichzelf. Een zwakte is dat we niet kunnen uitsluiten, zoals eerder beschreven, dat een klein aantal ongevallenslachtoffers twee maal voorkomen in de peilregistratie. In 2002 werden geen follow-up gegevens van de ongevallenslachtoffers geregistreerd, bijgevolg werden de gegevens ook niet op de voet gecontroleerd. Het gaat in de peilregistratie over ongevallen waarbij de huisarts de eerste zorg verleende. Patiënten die eerst naar een spoeddienst gingen en pas achteraf naar de huisarts, zijn niet inbegrepen in deze registratie. Daarom kan deze studie niet vergeleken worden met de situatie in Nederland waar wel gegevens beschikbaar zijn over de omvang van het probleem ‘traumatische letsels’ in de huisartspraktijk. Het registratieformulier dat gebruikt werd voor de peilregistratie had een aantal gebreken. Er was geen optie voor een “ander ongeval” terwijl niet alle ongevallen in de privé-sfeer werden opgelijst. Nu ontbrak de mogelijkheid om ongevallen in de privé-sfeer aan te duiden die niet in de woning van de patiënt gebeurden. Het gaat over een plaats waar men zijn vrije tijd doorbrengt (café, park, …) of opgevangen wordt (speelterrein, crèche…). Een gevolg daarvan is dat bijvoorbeeld nogal wat kinderen jonger dan drie jaar een schoolongeval hadden. Ook de lijst van mogelijke letsels was niet exhaustief en de letsels werden ook niet gedefinieerd. Voor “hospitalisatie” werd niet beschreven dat hieronder ook een daghospitalisatie is begrepen maar geen ambulant ziekenhuisbezoek en geen bezoek aan een ziekenhuisafdeling voor spoedeisende hulp. Een laatste beperking is dat er geen follow-up van de ongevallen bekend is. Het ontbreken van gegevens over de ongevallenslachtoffers na enkele weken is dat het aantal blijvende letsels allicht onderschat is. Bovendien weten we niet of ook fatale ongevallen werden geregistreerd. De schatting van de incidentie van ongevallen (waarvoor de huisarts werd geraadpleegd) in België op basis van de peilgegevens is allicht minder precies dan de schatting van de prevalentie op basis van de gezondheidsenquête. Door het ontbreken van patiëntenlijsten in de Belgische huisartsenpraktijk is de grootte van de peilpopulatie, dit is de populatie die door de peilartsen bereikt wordt, gebaseerd op een ruwe schatting. Daartegenover staat dat de steekproeftrekking van de gezondheidsenquête met minder onbekenden gebeurt. In beide onderzoeken wordt de epidemiologie van ongevallentypes beschreven voor de totale populatie en niet voor de “population at risk”, met name de populatie die aan sport doet (sportongevallen), onderwijs volgt (schoolongevallen) en betaald werk uitvoert (werkongevallen). Met de gezondheidsenquête beschikken we over belangrijke gezondheidsgegevens die ontbreken in de peilregistratie, in dit geval bijvoorbeeld het middelengebruik en andere kenmerken van personen die geen ongeval hadden. Bovendien zijn ook gegevens beschikbaar van personen in rustoorden. Nog een pluspunt is dat een groot deel van de gegevens verzameld werd met bestaande, gevalideerde vragen(sets). Een beperking is dat slechts van het meeste recente ongeval beschrijvende gegevens beschikbaar zijn.
46/51
Een ernstige beperking van de vergelijking van de resultaten van de peilregistratie met deze van de gezondheidsenquête is dat deze niet gebeurde op het niveau van de opgenomen personen. Een koppeling op persoonsniveau (van de slachtoffers) was onmogelijk alleen al omdat het gaat over verschillende jaren en dus ook verschillende slachtoffers. Bovendien bevatten de datasets variabelen met verschillende definities, inclusiecriteria en ontbrekende gegevens.
De incidentie van ongevallen in de peilregistratie vergeleken met internationale cijfers In Nederland gebeurde er wel degelijk onderzoek naar de behandeling van urgenties in de huisartspraktijk maar meer naar de aard van de gepresenteerde klachten dan naar de epidemiologie van traumatische letsels.14;15 Over de incidentie van ongevallen in de Nederlandse huisartspraktijk vonden we weinig gegevens. De Nederlandse (huisartsen)peilstations rapporteerden een incidentie van 92 patiënten met een sportletsel per 10.000 inwoners in 2005 en 120 in 2006. 16 Dat lijkt ruim meer dan de incidentie van 72,2 per 10.000 inwoners uit onze peilregistratie maar in Nederland was de incidentie niet beperkt tot raadpleging van de huisarts voor eerste zorg. In Nederland bezochten mannen de huisartsen bijna twee maal zo vaak als vrouwen met sportletsels, bij ons was het verschil nog groter. In Nederland was het bezoek aan de huisarts met sportletsels op het platteland het hoogst en neemt af met de mate van adressendichtheid. Mogelijk is het bezoek aan de huisarts omgekeerd evenredig aan de afstand tot het ziekenhuis. Net zoals bij ons kennen sportletsels een piek bij meisjes van 10-14 jaar en bij jongens op iets oudere leeftijd (15-19 jaar). Daarna neemt het aantal sportletsels, en waarschijnlijk ook het beoefenen van sport, zowel bij mannen als bij vrouwen geleidelijk af. Volgens het Nationaal Kompas Volksgezondheid (http://www.nationaalkompas.nl) resulteert 4% van alle medisch behandelde privé-ongevallen in een ziekenhuisopname en van de slachtoffers die na een privé-ongeval op de afdeling voor spoedeisende hulp (SEH) behandeld zijn, wordt 8% opgenomen in het ziekenhuis. Uit onze peilregistratie blijkt dat ongeveer evenveel ongevallen tot een ziekenhuisopname hadden geleid, dat is 8,1% van alle ongevallen en 10,5% van de thuisongevallen in de huisartspraktijk. Volgens hetzelfde overzicht waren er blijvende lichamelijke beperkingen in 9% van de privé-ongevallen. In de peilregistratie was dat aanzienlijk minder, namelijk bij 1,6% van alle ongevallen en bij 1,8% van de thuisongevallen in de huisartspraktijk. Volgens de auteurs van het overzicht zijn blijvende beperkingen niet te voorspellen door de ernst van letsels. Slachtoffers die zeer ernstig gewond zijn kunnen zonder blijvende letsels herstellen en een letsel van geringe ernst, zoals een polsbreuk, kan resulteren in een blijvende beperking. Wij stelden wel vast dat het percentage blijvende letsels in de peilregistratie significant hoger was (7,7%) bij slachtoffers die in een ziekenhuis werden opgenomen. Na een stijging tot 1999 is er in de periode 1999-2003 een daling van 24% van het aantal behandelingen op afdelingen voor spoedeisende hulp na privé-ongevallen geconstateerd in Nederland. In Medline vonden we drie verslagen van registraties van ongevallen in de huisartspraktijk. In het kader van de tweede Nationale Studie werden in Nederland ongevallen bij kinderen geregistreerd. 13 Daaruit blijkt een incidentie van 115 per 1000 persoonsjaren bij kinderen t.e.m.17 jaar. Omdat dit cijfer gaat over alle patiënten met de diagnose “accidenteel letsel” in 2001 is het niet vergelijkbaar met onze incidentiecijfers die alleen gaan over eerste zorg door de huisarts na een ongeval. In drie grote huisartsenpraktijken in Wellington, Nieuw Zeeland, werden gedurende een maand alle eerste contacten bij thuisongevallen geregistreerd. 17 Voor drie kwart van de patiënten met letsels gebeurde de volledige zorg voor een thuisongeval in de huisartspraktijk. In 13% van de thuisongevallen werd de patiënt verwezen naar een ziekenhuis of een afdeling voor spoedeisende hulp. Slechts 6,5% van alle slachtoffers en 9,1% van de zestigplussers hadden fracturen. Uit de studie blijkt een hogere incidentie van ongevallen bij jonge kinderen en ouderen maar personen uit deze leeftijdsgroepen hebben ook een hogere contactfrequentie met de huisarts en zijn ook disproportioneel meer aanwezig in ziekenhuisafdelingen voor spoedeisende hulp. Volgens een overzicht van de auteurs loopt het geschatte percentage ongevallen waarbij huisartsen als eerste 47/51
zorgverlener fungeren van 24% en 81%. Volgens de Belgische gezondheidsenquête bevinden wij ons daar precies tussen in. In het Verenigd Koninkrijk registreerden zes grote praktijken gedurende een jaar (1997) alle ongevallen in de privé-sfeer waarvoor ze als eerste zorgverlener werden geraadpleegd.18 Het resultaat was dat 18 per 1000 geregistreerde patiënten per jaar een ongeval hadden waarvoor ze eerst naar de huisarts gingen. Dit is bijna een derde minder dan bij ons. Net als in de Belgische peilregistratie was er een relatief grote variatie in het aantal ongevallen per praktijk, de incidentie varieerde van 12 tot 30 per 1000. Ongeveer 70% van de ongevallen werd beoordeeld als triviaal en minder dan 1% ernstig. In 65% van de ongevallen werd geen behandeling meer verwacht en 8% werd verwezen naar spoed. Volgens de meest recente gegevens uit de EU injury database (2003-2005) bevindt België zich op de 12e plaats van 27 Europese landen met 6,1% overlijdens door letsels. 19 Dat is hoger dan Nederland dat op de 27e plaats komt met 3,8%. Met 21 overlijdens door ongevallen in de privé-sfeer per 100 000 inwoners is België er slechter aan toe dan Nederland met 15 overlijdens. De kans van overlijden door een ongeval is bijna twee maal zo hoog voor mannen (72 overlijdens door letsels per 100 000 mannen) als voor vrouwen (35 overlijdens door letsels per 100 000 vrouwen). Uit de EU injury database blijkt een goede overeenkomst tussen de epidemiologie van letsels bij ongevallen thuis en in de vrije tijd en de letsels bij thuisongevallen in de peilregistratie. Dat is zo voor de epidemiologie van kneuzingen (31% volgens beide), fracturen (resp. 20% en 17%), verstuikingen (resp. 13% en 12%), hersenschuddingen (resp. 4% en 3%), brandwonden (resp. 3% en 2%). Alleen het percentage ongevallen met open wonden is aanmerkelijk lager in de Europese databank (21%) dan in de peilregistratie (40%). Van de slachtoffers van een ongeval tijdens een activiteit in het kader van een opleiding was in de EU injury database 59% man en 41% vrouw. In de dataset van de peilregistratie vinden we precies dezelfde verhoudingen voor schoolongevallen . Dit geldt ook min of meer voor de man/vrouw verhouding bij sportongevallen, 65% en 35% versus 71% en 29% in de peilregistratie.
Mogelijkheden voor verder onderzoek Zoals we beschreven is de registratie van ongevallen een geschikt onderwerp voor opname door de Huisartsenpeilpraktijken. Een nieuwe registratie kan zeker overwogen worden. Het hoofddoel zou dan zijn om te onderzoeken of de incidentie van ongevallen is afgenomen en om andere veranderingen in ongevalgegevens te beschrijven. De volgende registratie wordt best beperkt tot ongevallen in de privé-sfeer. Dat zijn de zogenaamde thuisongevallen die in en rond de woning van de patiënt gebeurden maar ook op plaatsen waar men zijn vrije tijd doorbrengt (café, park, …) of opgevangen wordt (speelterrein, crèche…). Met andere woorden sportongevallen worden ook gerekend tot de ongevallen in de privé-sfeer maar dat is niet het geval voor verkeersongevallen en werkongevallen. Door ons te beperken tot de belangrijkste categorie van ongevallen zouden we wat meer gegevens kunnen registreren over de oorzaak en omstandigheden van het ongeval en de letsels en andere gevolgen van het ongeval. De registratie zou dan best beperkt worden tot de bejaarden, een belangrijke risicogroep en omvangrijk aanwezig in de huisartspraktijk.
48/51
Conclusies Volgens de registratie van de huisartsenpeilpraktijken in 2002 was de incidentie van ongevallen waarvoor de huisarts als eerste zorgverlener werd geraadpleegd 4471 op 100 000 inwoners. Bijna de helft van de ongevallen waren thuisongevallen. De incidentie van thuisongevallen in de huisartspraktijk was even hoog in het Waalse gewest als in het Vlaamse gewest. Wel was de incidentie van thuisongevallen sinds 1996 gedaald in het Vlaamse gewest terwijl dit niet zo was in het Waalse gewest. Dit onderzoek toont dat de registratie door de Huisartsenpeilpraktijken een belangrijk onderdeel is van het Belgische gezondheidsinformatiesysteem. De registratie van ongevallen is bovendien een geschikt onderwerp voor (prospectieve) registratie omdat de automatische (retrospectieve) selectie van gegevens over ongevallenslachtoffers uit elektronische medische dossiersystemen momenteel zo goed als uitgesloten is. Dat komt omdat de oorzaak van de letsels niet in de letselcodes zijn opgenomen. Deze registratie door de Huisartsenpeilpraktijken toont de sleutelrol van de huisarts als informatiebron voor het preventiebeleid. Uit dit onderzoek blijkt ook dat de huisarts een grote rol heeft om in zijn praktijk potentiële slachtoffers van ongevallen te herkennen, voor te lichten en herval bij slachtoffers te voorkomen. Zeker bij gebruik van psychotrope middelen is valpreventie bij ouderen aan de orde. Over de relatie tussen alcoholgebruik en ongevallen is het laatste woord nog niet geschreven, zeker niet wat betreft chronisch riskant of schadelijk alcoholgebruik. Uit de registratie door de Huisartsenpeilpraktijken blijkt dat de combinatie van alcohol met psychotrope geneesmiddelen vooral bij thuisongevallen voorkwam. Ook hier heeft de huisarts een duidelijke taak van voorlichting over de risico’s van alcohol samen met psychotrope middelen. Bovendien biedt het ongeval een gelegenheid om te screenen naar riskant of schadelijk gebruik van alcohol. Over het voorkomen van ongevallen waarvoor de huisarts als eerste zorgverlener werd geraadpleegd gebeurde weinig onderzoek. Een nieuwe registratie door de Huisartsenpeilpraktijken biedt de gelegenheid om opnieuw, specifieke gegevens over ongevallen in de privé-sfeer te verzamelen. Dit rapport toont hoe de directe bevraging van de bevolking en het surveillancesysteem via een peilnetwerk van huisartsen elkaar kunnen aanvullen. Uit de samengevoegde resultaten van beide metingen krijgen we een meer volledig beeld van ongevallen in België maar ook de sterkte en beperkingen van beide instrumenten komen aan het licht.
49/51
Literatuur 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
Peden M, McGee K, Sharma G. The injury chart book: a graphical overview of the global burden of injuries. Geneva, World Health Organization, 2002. Bayingana, K, Demarest, S, Gisle, L, Hesse, E, Miermans, PJ, Tafforeau J, and Van der Heyden J. Enquête de Santé par Interview, Belgique, 2004. 2006. Bruxelles, Institut scientifique de Santé Publique. Speltincx E. Ongevallen met een medische interventie bij baby's en peuters. 2003. Brussel: Kind & Gezin. Harlow SD,.Linet MS. Agreement between questionnaire data and medical records. The evidence for accuracy of recall. Am.J.Epidemiol. 1989;129:233-48. Shields M. Proxy reporting of health information. Health Rep. 2004;15:21-33. Stone KE, Burrell L, Higman SM, McFarlane E, Fuddy L, Sia C et al. Agreement of injury reporting between primary care medical record and maternal interview for children aged 0-3 years: implications for research and clinical care. Ambul.Pediatr. 2006;6:91-5. Anderson P, Baumberg B. Alcohol in Europe. London: Institute of Alcohol Studies, 2006. Cherpitel CJ. Alcohol and injuries: a review of international emergency room studies since 1995. Drug Alcohol Rev. 2007;26:201-14. Leipzig RM, Cumming RG, Tinetti ME. Drugs and falls in older people: a systematic review and meta-analysis: I. Psychotropic drugs. J.Am.Geriatr.Soc. 1999;47:30-9. Takkouche B, Montes-Martinez A, Gill SS, Etminan M. Psychotropic medications and the risk of fracture: a meta-analysis. Drug Saf 2007;30:171-84. Cornel M. Detection of problem drinkers in general practice [dissertation]. 1994. Amsterdam: Thesis. Parker AJ, Marshall EJ, Ball DM. Diagnosis and management of alcohol use disorders. BMJ 2008;336:496-501. Otters H, Schellevis FG, Damen J, van der Wouden JC, Suijlekom-Smit LW, Koes BW. Epidemiology of unintentional injuries in childhood: a population-based survey in general practice. Br.J.Gen.Pract. 2005;55:630-3. Giesen P, Franssen E, Mokkink H, van den BW, van Vugt A, Grol R. Patients either contacting a general practice cooperative or accident and emergency department out of hours: a comparison. Emerg.Med.J. 2006;23:731-4. Ijzermans CJ, Mentink S, Klaphake LM, van Grieken JJ, Bindels PJ. [Contacts outside of office hours: complaints presented to the general practitioner and to the emergency department]. Ned.Tijdschr.Geneeskd. 2002;146:1413-7. Donker GA. Continue Morbiditeits Registratie Peilstations Nederland 2006. NIVEL, 2007. McLeod D, Kljakovic M, Bandaranayake D. The characteristics and outcomes for patients presenting with unintentional domestic injuries to general practice. N.Z.Med.J. 1996;109:456-9. Ross AM, Fleming DM, Cobb WA. Report of a feasibility study of accident surveillance in general practice. Br.J.Gen.Pract. 2003;53:383-8. Angermann A, Bauer R, Nossek G, Zimmerman N. Injuries in the European Union. Statistics summary 2003-2005. Vienna: Kuratorium für Verkehrssicherheit, 2007.
51/51
D/2009/2505/25