Preek Protestantse gemeente Drunen zondag 17 november 2013 Lezingen: O.T.: Job 30: 15-26; 38:1 N.T.: Lucas 17: 1-6 In Engeland is een tijdje terug een stevige discussie ontstaan over de vraag of God nou wel of niet bestaat. De aanleiding daarvan was een advertentie op Londense stadsbussen waarop over de volle breedte de boodschap geschreven stond: Als de zoon van God komt, zal hij dan geloof vinden op aarde? De journaliste Ariane Sherine stoorde zich daar enorm aan. En dan nog niet eens vanwege die tekst alleen, maar vooral omdat op de bus ook nog een verwijzing stond naar een website waarop je kon lezen dat je als atheïst zou branden in de hel. Dat ging mevrouw Sherine te ver. Ze schreef in de Engelse krant The Guardian een column, waarin ze mensen vroeg om vijf pond te storten voor een eigen atheïsten bus. De positieve reacties stroomden binnen. Het gevolg was dat er een maand lang alleen al in Londen niet één, maar tweehonderd atheïstenbussen rondreden.
Op de bussen stond de tekst: Er bestaat waarschijnlijk geen God. Houd nu op om je zorgen te maken en geniet van het leven. Sommige atheïsten hadden het liefst gezien dat de slogan het bestaan van God ronduit had ontkend, maar het woord ‘waarschijnlijk’ werd
toegevoegd uit angst dat de busmaatschappijen anders de campagne zouden weigeren. Ook in ons eigen land is de tekst te zien geweest. Gedurende twee weken kon je die op een billboard langs de A4 bij Schiphol lezen. Aardig detail: Op de dag dat ze het enorme bord wilden plaatsen gooide een stevige wind roet in het eten: het waaide te hard om het bord te plaatsen. Wat op de website van de atheïstencampagne leidde tot de toch wel mooie reactie: Dat moet wel de hand van boven zijn. Er bestaat waarschijnlijk geen God. Zover was Job uit het verhaal dat we net lazen nog niet, maar hij zat wel boordevol vragen en verwijten. En het is ook wel begrijpelijk dat hij zich beklaagt over zijn situatie: want het zal je maar overkomen. Je bent succesvol. Je hebt het goed. Ook met elkaar in je gezin. Je bent vroom en oprecht, het kwaad in het leven ga je uit de weg. En van de ene dag op de andere is dat zomaar allemaal weg. Je staat ’s morgens op en je hebt alles. Je gaat ’s avonds slapen en je hebt niets meer. Alles wat je opgebouwd hebt is verdwenen. Niet alleen je kinderen en je bezit ben je kwijt, ook je gezondheid wordt aangetast. Logisch dat je je dan lam geslagen voelt en het niet meer ziet zitten. Dat je het gevoel hebt dat je wereld instort. En daar komt nog bij, dat je op het lot dat je op die manier treft zelf geen enkele grip hebt: ziekte, ongelukken, onrecht dat anderen je aandoen, ze overkomen je gewoon. Voor nogal wat mensen, ook in onze tijd, een moeilijk te verteren situatie, die je niet zo maar een twee drie een plaats kunt geven. Nou kun je, als je dat overkomt, op twee manieren reageren. Of je draagt je verdriet in stilte en sluit je daarbij af van alles en iedereen. Of je gooit in woede of vertwijfeling je klachten en verwijten eruit. Job start met de eerste mogelijkheid. Toen hij zomaar ineens zwaar in de narigheid terecht kwam, zag hij daar in eerste instantie de hand van God in. Hij berustte in wat hem overkwam. In hoofdstuk 1 lees je dat Hij God geen enkel verwijt maakte Maar van die acceptatie vind je na een hoofdstukkenlange discussie met zijn zogenaamde vrienden in hoofdstuk 30 niks meer terug. Hij is daar inmiddels overgeschakeld op scenario 2: hij is kwaad op God. En flink ook. Hij heeft goed geleefd, precies zoals God dat wil en spreekt daarom God aan op de ellende die hem nu is overkomen. Om even op die vrienden terug te komen; je zult maar van die vrienden
hebben, die tegenover je gaan zitten in plaats van naast je te staan om met je mee te denken en mee te leven. Vrienden die geen woord van troost te bieden hebben. Integendeel! Ze hebben niks anders in voorraad dan verwijten en beschuldigingen: Job, zeggen ze, je moet wel verkeerd geleefd hebben, anders was dit alles je niet overkomen. God straft je gewoon voor wat je fout gedaan hebt. Geef dat nou maar eerlijk toe tegenover God en verander je levenshouding. Dan komt het allemaal weer goed. Bij Job werken de woorden en gedachten waarmee zijn vrienden hem de, in hun ogen, orthodoxe les lezen, als een rooie lap op een stier. Hij gaat in de tegenaanval. En hij neemt God de ellende die zijn leven overspoelt enorm kwalijk. Hij is daarbij niet voorzichtig in zijn woordkeuze. Hij gooit het eruit: God, U hebt zich tegen mij gekeerd met een berg aan narigheid. En Ik heb U om hulp geroepen, maar U hebt niet eens de moeite genomen mij antwoord te geven. Integendeel: het draait er gewoon op uit dat U mij de dood wilt indrijven. Ik kan dat niet anders zien. Ik ben naar U toe gekomen, maar U ziet mij niet staan. U bent een wrede God die zich niets van mij aantrekt. Sterker nog: Als er iemand in de fout gegaan is, bent U het wel, God. Want als je een mens ziet die hulp nodig heeft, dan steek je toch je hand uit om hem te helpen? Dat heb ik wel gedaan! Ik leefde mee met mensen om me heen die in nood verkeerden. Maar U, God, waar was U toen dat mij overkwam? Ferme, stevige taal! Ik denk dat dat voor de meeste van ons te ver zou gaan. Wij zouden dat niet zo gauw zo zeggen. Als wij Job advies zouden moeten geven, zouden we Job waarschijnlijk tot redelijkheid proberen te manen en tegen hem zeggen: Ik begrijp dat je door alles wat je overkomen is, geen perspectief meer kunt ontdekken. Ik leef met je mee en ik lijd met je mee. Maar dat kun je God toch niet aanrekenen. Je verwart God en noodlot; dit komt niet van God. God is even verdrietig als jij om wat je te lijden hebt. Hij is immers een God van liefde! Dat is denk ik de manier waarop wij mensen vaak proberen troost te bieden. Dat klinkt natuurlijk goed, maar je kunt je wel afvragen of Job daar iets mee zou opschieten. Zou hij na zo’n interventie opgelucht gestopt zijn met God verwijten te maken? Of zouden we hem daar nou net het laatste mee afnemen dat hij nog heeft: zijn recht om te klagen?
Want: waar kun je anders terecht met je diepste vragen als je God niet meer kunt aanspreken op wat jou of een ander overkomt? Waar en hoe klaag je tegen het noodlot? Waar vind je het telefoonnummer van het toeval? Wat is het e-mailadres van domme pech? De reactie op zijn noodkreet krijgen we in hoofdstuk 38: De Eeuwige antwoordde Job: uit een storm. En dat is bijzonder. Want meestal is de stem van God juist niet in de storm te horen. Denk maar even aan het verhaal van Elia, op het moment dat hij het ook totaal niet meer zag zitten. Hij had zich teruggetrokken in de woestijn om te sterven omdat hij vond dat het wel genoeg was zo. Hij ging onder een bremstruik liggen en viel in slaap. Einde verhaal, wat hem betreft. Maar daarmee had hij zich verrekend. Want God had nog een klein vraagje voor hem: Elia wat doe je hier eigenlijk? Elia had zijn antwoord al klaar: Ik heb werkelijk alles gedaan wat er te doen viel in de dienst van U, maar ik heb stank voor dank gekregen. Ze willen me zelfs doden. En toen had God gezegd: Kom uit de grot waar je je in denkt te kunnen verschuilen voor mij. En daar kwam God naar Elia toe. Eerst was er de storm die de bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar daarin was God niet. Daarna een aardbeving. maar ook daarin was God niet. Toen was er vuur, maar nog steeds liet God zich daarin niet zien en horen. Pas bij het gefluister van een zachte bries, in de stilte, liet God zich aan Elia zien. Maar hier komt God juist in de storm. Alsof hij Job en ook ons wil uitdagen bij onszelf eens na te gaan of we ook bereid en in staat zijn om voor de stem van God open te staan en die te herkennen als het stormt in je leven. Of dat ook lukt als al je zekerheden de grond ingeboord zijn. Het antwoord is helder: ja, dat kan ook dan. Want God blijft niet zwijgen. Integendeel: Job krijgt een hele serie vragen op zich afgevuurd om zijn eigen gelijk te leren relativeren: Waar was jij, Job, toen ik de aarde grondvestte? Vertel het me, als je zoveel weet! Wie stelde haar grenzen? Jij weet dat toch? Maar aan het eind geeft God Job wel gelijk. De vrienden krijgen de wind van voren: Ik ben in woede ontstoken tegen jullie, zegt God. Jullie hebben met je waaromvragen niet op de goede manier over mij gesproken zoals mijn dienaar Job.
U ziet, het kan verkeren. Het komt weer goed tussen God en Job. En niet doordat de laatste nu ineens overschakelt op mooie zinnen als: God zal er wel zijn reden voor hebben. Geluk en rampspoed lopen niet parallel met goed en slecht leven. Het blijft voor ons mensen vaak onbegrijpelijk als/ en dat kwaad ook goede mensen treft. Je kunt trouwens ook niet als een vanzelfsprekendheid zeggen dat God al die ellende op de mensen laat neerkomen. Voor een deel doen wij mensen elkaar de ellende aan, en voor een ander deel is het eigen aan ons aardse bestaan. Op een heleboel waaromvragen bestaat misschien gewoon geen antwoord. Je kunt er hooguit op vertrouwen, dat de stormen in je eigen leven uiteindelijk, wanneer het er echt op aankomt, niet het laatste woord hebben; dat ze je niet zullen overspoelen. Dat kun je leren van het levensverhaal van Job. Als hij kan leven met zijn God in zo’n stormachtige en extreme situatie, en Hem zelfs dan niet loslaat maar het tot het bittere eind met God wil wagen, waarom u en ik dan niet? In de evangelielezing zie je in het gesprek dat Jezus met zijn leerlingen heeft, iets terug komen van die problematiek. Daar stelt Jezus vast dat het onvermijdelijk een realiteit is, dat er dingen fout gaan; dat mensen elkaar onderuit halen. Maar hij zegt er wel direct bij, dat je dat niet straffeloos kunt doen door bijvoorbeeld te zeggen dat dat nou een keer zo gebeurt. Wee degene die dat veroorzaken of er verantwoordelijk voor zijn! Denk ook niet dat je het kunt oplossen door alles maar met de mantel der liefde te bedekken. Onrecht moet je altijd aan de kaak stellen. Als je Jezus wilt volgen, kun je en mag je ook niet zwijgen als je ziet dat mensen kapot gaan door medemensen of aan de omstandigheden. En Jezus gaat zelfs nog een stap verder, waardoor het wel heel dicht bij jezelf komt: je moet ook de bereidheid hebben om anderen, die in de fout gegaan zijn, als ze echt berouw hebben, te vergeven. Telkens weer, haast tot in het oneindige……….. Gaat dat niet een beetje te ver? Kom je dan niet terecht in een cultuur van de zoveelste keer ‘sorry’, waarvan de waarde twijfelachtig wordt? ‘Sorry’ komt er namelijk meestal nogal gemakkelijk uit. Nou, die kant wil Jezus niet uit. Het gaat er bij hem om, dat je voor anderen niet te snel de deur definitief dicht gooit, maar dat je de bereidheid moet hebben om anderen een nieuwe start te gunnen.
Echt berouw verdient altijd een nieuwe kans. Best lastig trouwens, want: moet je dan maar over je heen laten lopen? Moet dan alles maar kunnen? Nou, dat denk ik niet. Want je mag de ander wel degelijk op zijn fouten wijzen. Vergeven heeft namelijk niks te maken met slapheid, maar alles met de kracht van de liefde; met leven vanuit een nieuwe mentaliteit. Het geeft de mogelijkheid om jezelf te reinigen van de haat die een ander in je gezaaid heeft. Het is trouwens ook nog een keer zo, dat je er niet vanaf bent als je de schuld niet vergeeft; je blijft dan zelf met een nog grotere schuld achter. Ook de leerlingen van Jezus, die in vers 5 opvallend apostelen genoemd worden, als een soort voorbode voor de taak die hen te wachten stond als er door God op uit gestuurden, ook zij denken dat dat toch wel een te zware opgave is. Ze zeggen daarom tegen Jezus: Geef ons meer geloof. Ze zoeken het in het grote, maar laten daarmee merken dat ze er weinig van begrepen hebben. Want het zit hem juist in het kleine. Een geloof als een mosterdzaadje is genoeg. Als zaadje stelt het niets voor, denk je: is dat alles?
Maar in dat kleine zaadje zit onvoorstelbaar veel groeikracht, waardoor het uiteindelijk uitgroeit uit tot een grote plant.
Het gaat dus om vertrouwen in het onmogelijke dat mogelijk wordt. Je moet daarvoor gewoon aan de slag gaan en niet onderschatten wat je van God aan mogelijkheden en gaven gekregen hebt! Want die zijn niet gering! Maar dan moet je wel vertrouwen de kans geven om te groeien. Je mag je daarbij gesterkt weten door God, die met je mee wil gaan op je weg door het leven. Hij laat ons, juist als alles tegenzit, soms nieuwe mogelijkheden zien. Laat ons schuilen in zijn liefde, geeft ons vleugels; niet om op de vlucht te slaan voor onze problemen en verantwoordelijkheid maar om onze angst te overstijgen. Dan verdwijnt het donker, de mist trekt op en een begaanbaar pad ligt voor je. Je dwaalt niet langer zonder vertrouwen rond maar loopt met vaste tred de toekomst tegemoet. In Gods kracht. Zelfs als het stormt in je leven.