Rapport Gemeentelijke Ombudsman
Pensioenuitkering is vermogen Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam
30 oktober 2008 RA0830901
Samenvatting Een vrouw ontvangt op grond van de Wet verevening pensioenrechten een eenmalige uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Volgens de SVB hoeft ze over de uitkering van € 4500,- geen belasting te betalen en telt de uitkering evenmin mee als inkomen voor bijvoorbeeld de bijstand en de zorg- en huurtoeslag. Kort daarna vraagt ze de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam (DBGA), zoals ieder jaar, kwijtschelding van de combiaanslag. DBGA wijst haar kwijtscheldingsverzoek af omdat de uitkering vermogen vormt. De vrouw had het geld geoormerkt als appeltje voor de dorst en kan zich in de afwijzing niet vinden. Daarom gaat ze naar de Gemeentelijke Ombudsman. DBGA antwoordt de Gemeentelijke Ombudsman dat bij kwijtschelding zowel naar het inkomen als het vermogen wordt gekeken. Op grond van de wet moet het geld als vermogen worden beschouwd. Er is geen sprake van een schrijnende situatie. Kwijtschelding is daarom echt niet mogelijk. De Gemeentelijke Ombudsman oordeelt dat DBGA in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Naar aanleiding van vragen van de Gemeentelijke Ombudsman heeft DBGA besloten om de Leidraad Invordering via het internet openbaar te maken.
Oordeel De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Rapportnummer: RA0830901 Datum: 29 oktober 2008 Pagina: 2/6
Verzoek Het verzoek tot onderzoek is op 30 maart 2008 schriftelijk ingediend en betreft de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam. Het gevraagde onderzoek heeft betrekking op: de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding vanwege een eenmalige uitkering van de Sociale Verzekeringsbank.
Bevindingen achtergrond van het verzoek Verzoekster ontvangt op grond van de Wet verevening pensioenrechten een eenmalige uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB deelt haar mee dat over deze uitkering van € 4500,- geen belasting hoeft te worden betaald en dat de uitkering evenmin meetelt als inkomen voor bijvoorbeeld de bijstand en de zorg- en huurtoeslag. Kort daarna vraagt ze de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam (DBGA), zoals ieder jaar, kwijtschelding van de combiaanslag. DBGA wijst haar kwijtscheldingsverzoek af omdat de uitkering vermogen vormt. Verzoeksters beroep tegen de afwijzing wordt eveneens ongegrond verklaard. Zij kan zich hierin niet vinden: ‘Ik kan niet geloven, dat de overheid met de ene hand gul geeft, om het met de andere hand terug te halen.’ Daarom wendt ze zich tot de Gemeentelijke Ombudsman. reactie Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam Naar aanleiding van vragen van de Gemeentelijke Ombudsman deelt DBGA onder meer het volgende mee. schrijnende situatie DBGA is – na overleg met de Gemeentelijke Ombudsman – bereid om in bepaalde schrijnende gevallen kwijtschelding te verlenen, ook al zou betrokkene er strikt genomen volgens de regels geen recht op hebben 1 . Het betreft dan in het bijzonder de situatie dat iemand geld heeft gekregen met een specifiek doel, zoals een uitbetaling van een verzekeringsmaatschappij ten behoeve van ziektekosten, geleden schade, etc. Verzoekster heeft in haar beroepschrift gezegd dat zij het bedrag van € 4500,- ziet als een appeltje voor de dorst. Dat is niet een schrijnende situatie waarvoor eventuele kwijtschelding is bedoeld. doel van het vermogen In de uitspraak op verzoeksters beroepschrift staat dat het persoonlijke doel van het opgebouwde vermogen bij de beoordeling van een kwijtscheldingsverzoek niet relevant is. Dit is gebaseerd op artikel 26 van de Leidraad Invordering van DBGA (§ 2, onderdelen 3 tot en met 11a). In deze onderdelen is het begrip vermogen uitgewerkt. toetsing kwijtscheldingsverzoek Bij de beoordeling van een beroepschrift wordt het gehele dossier nogmaals aan artikel 26 van de Leidraad getoetst. De opmerking van de Gemeentelijke Ombudsman dat deze toetsing niet controleerbaar is omdat de Leidraad niet op internet staat, volgt DBGA niet. De lagere overheden mogen geen van het rijk afwijkend 1
Noot Gemeentelijke Ombudsman: zie ook jaarverslag 2007 Gemeentelijke Ombudsman – p. 51/52. Vindplaats: www.gemeentelijkeombudsman.nl onder ‘over de ombudsman’.
Rapportnummer: RA0830901 Datum: 29 oktober 2008 Pagina: 3/6 beleid voeren. Het rijksbeleid is in verschillende bronnen terug te vinden. Ondanks het feit dat de Leidraad niet digitaal raadpleegbaar is, kan iedereen te allen tijde zowel schriftelijk als telefonisch een kopie van het betreffende artikel bij DBGA opvragen. vermogensvrijstelling Op de vraag van de Gemeentelijke Ombudsman of er rekening is gehouden met de vermogensvrijstelling ad € 2269,- per persoon voor 65-plussers, antwoordt de dienst dat deze vrijstelling alleen geldt voor mensen die zijn geboren vóór 1 januari 1935. Dit is ook in de overweging als standaard tekst opgenomen. Verzoekster is nadien geboren en komt daardoor niet voor deze vrijstelling in aanmerking. Op basis van het bovenstaande handhaaft DBGA de uitspraak dat verzoekster niet voor kwijtschelding in aanmerking komt. reacties op bevindingen Het resultaat van het onderzoek is als verslag van bevindingen naar verzoekster en naar de dienst gestuurd teneinde een nadere reactie mogelijk te maken. Verzoekster heeft geen aanvullingen of wijzigingen. DBGA heeft evenmin (inhoudelijke) opmerkingen. Op een vraag van de Gemeentelijke Ombudsman over het onderscheid tussen inkomen en vermogen antwoordt de dienst het volgende. Bij de beoordeling van een kwijtscheldingsverzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de inkomens- en de vermogenspositie van de aanvrager. Beide worden afzonderlijk van elkaar getoetst. Het is dan niet relevant dat een bestandsdeel voor de een of voor de ander wel of niet is uitgesloten. Dat verzoekster geen inkomstenbelasting over de ontvangen uitkering hoeft te betalen, staat lost van het feit dat het wel degelijk vermogen is. Met dat vermogen kan zij de aanslag voldoen. Het een sluit het ander niet uit. Dit heeft de wetgever bij de totstandkoming van artikel 26 van de uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 ook zo beoogd. Een andere vraag van de Gemeentelijke Ombudsman betreft de openbaarmaking van de Leidraad door plaatsing op het internet. DBGA antwoordt dat de Leidraad wordt geactualiseerd. Na de invoering van alle onderdelen (circa januari 2009) zal de dienst de Leidraad alsnog op het internet plaatsen.
Behoorlijkheidsvereisten De ombudsman toetst de gedragingen en handelingen van gemeentelijke instanties aan behoorlijkheidsvereisten. In dit onderzoek is getoetst aan het vereiste van redelijkheid.
Overwegingen Het redelijkheidsvereiste houdt in dat het bestuursorgaan bij elk handelen (rechtshandelingen en feitelijke handelingen) alle relevante feiten en omstandigheden tegen elkaar afweegt. De uitkomst van die belangenafweging mag niet onredelijk zijn. In dit geval van kwijtschelding moet DBGA verzoeksters belang bij kwijtschelding afwegen tegen het belang van DBGA om het kwijtscheldingsbeleid consequent uit te voeren teneinde rechtsongelijkheid te voorkomen. Voorop staat dat DBGA aan wet- en regelgeving is gebonden; DBGA wijst daar ook expliciet op.
Rapportnummer: RA0830901 Datum: 29 oktober 2008 Pagina: 4/6 Tegelijkertijd gaat de dienst in op de mogelijkheid van kwijtschelding in schrijnende gevallen, waarbij DBGA uitlegt waarom de dienst verzoeksters situatie niet als schrijnend aanmerkt. In feite zegt DBGA dat een ‘appeltje voor de dorst’ geen schrijnende situatie betreft waarvoor kwijtschelding is bedoeld. Verder kan nog worden opgemerkt dat de eenmalige uitkering waarom het hier gaat, een pensioenuitkering betreft. Het oogmerk van een dergelijke uitkering is een rechthebbende het pensioengeld te verstrekken waarop hij vanwege een bepaalde huwelijksperiode recht heeft. Dit is wezenlijk anders dan een uitbetaling op grond van reële kosten, zoals bij een betaling vanwege ziektekosten of geleden schade. Het standpunt van DBGA is op dit punt dan ook te volgen. In het algemeen kan gesteld worden dat de zeer beperkte mogelijkheid om van landelijke regelgeving af te wijken, telkens tot een individuele beoordeling dwingt. Maar omgekeerd leent zo’n individuele beoordeling zich dan niet voor een algemene beschrijving van situaties waarin kwijtschelding toch wordt toegekend. Uit de reactie van DBGA blijkt dat de dienst alle mogelijkheden is nagegaan. Daarbij is geen strijd met het vereiste van redelijkheid naar voren gekomen. Met instemming verneemt de Gemeentelijke Ombudsman dat DBGA de Leidraad op het internet zal plaatsen. In het kader van de dienstverlening aan de burger, openbaarheid van het beleid en de transparantie van de overheid is dat een juiste beslissing.
Oordeel De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Rapportnummer: RA0830901 Datum: 29 oktober 2008 Pagina: 5/6
Regelgeving Invorderingswet 1990 Artikel 26 1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend. Leidraad Invordering van de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam § 2 Kwijtschelding van belastingen in de privé-sfeer 3. Het begrip vermogen Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot als bedoeld in artikel 3 Wwb verminderd met de schulden van de belastingschuldige en deze persoon die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen. Ook wanneer de belastingschuldige onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd of bij ongehuwd samenlevenden, wanneer sprake is van een samenlevingscontract, is het vorenstaande van overeenkomstige toepassing, ondanks het feit dat de partner niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de voldoening van de belastingaanslag. Als het verzoek wordt ingediend voor een gemeentelijke belasting, waterschapsbelasting of enige andere belasting of heffing, wordt voor ‘rijksbelasting’ gelezen: gemeentebelasting, waterschapsbelasting of andere belasting dan wel heffing. Artikel 3 Wwb merkt als echtgenoot mede aan de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: - zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt; - uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de één door de ander; - zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of - zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als hiervoor bedoeld. Het begrip gezamenlijke huishouding leidt er voorts toe dat het vermogen van bijvoorbeeld een inwonende broer of zus bij de beoordeling van het verzoek om kwijtschelding in aanmerking wordt genomen. 5. Bejaarden en vermogen Personen die op 31 december 1999 65 jaar of ouder zijn kunnen over een vrijgesteld bedrag aan financiële middelen beschikken van € 2269,00 per persoon. Het vrij te laten bedrag op bank- of girorekening als bedoeld in het zevende lid van deze paragraaf, wordt niet in deze vrijstelling betrokken. 7. Bank- en/of girosaldo en vermogen Een tegoed op een bank- of girorekening wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel. Voor wat vrij opneembaar deel daarvan betreft alleen voor zover dit tegoed meer bedraagt dan het voor de
Rapportnummer: RA0830901 Datum: 29 oktober 2008 Pagina: 6/6 belastingschuldige geldende normbedrag voor kosten van levensonderhoud, vermeerderd met de op de belastingschuldige drukkende huurprijs dan wel hypotheekrente en erfpachtcanon tot maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag voor zover dit meer is dan de minimale eigen bijdrage in de laagste inkomenscategorie volgens artikel 17, tweede lid, Wet op de huurtoeslag en ook met de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, verminderd met de zorgtoeslag ingevolge de Wet op de zorgtoeslag. Wanneer de huur, de hypotheekrente, erfpachtcanon, de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten moeten worden voldaan over een termijn welke langer is dan een maand, wordt dat termijnbedrag in aanmerking genomen voorzover dat – gelet op de vervaldatum van de termijnbetaling – op het moment waarop het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan, redelijkerwijs kan worden aangemerkt als reservering voor die termijnbetaling. Een bedrag op een bank- of girorekening dat is verkregen in het kader van de WSF of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in de vorm van een zodanige lening, wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen. Een spaartegoed dat geacht mag worden te zijn verkregen in de vorm van een zodanige lening wordt evenmin als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen, voor zover het gespaarde bedrag de component lening in de studietoelage niet overschrijdt. Incidentele ontvangsten op bank- of girorekening (zoals bijvoorbeeld vakantiegeld) worden voor de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel mede in aanmerking genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is gehouden. Deze situatie zal zich met name voordoen bij de vakantiegeld uitkering (zie lid 15 van deze paragraaf).De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in het kader van de kwijtscheldingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt. 11. Spaarsaldi als vermogensbestanddeel Spaarsaldi en spaarloonsaldi worden als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met hetgeen is opgemerkt in de leden 5 en 7 van deze paragraaf.