PENSIOENREGLEMENT 2013
STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR ONDERHOUD EN REINIGING IN SCHEEPVAART, INDUSTRIE EN MILIEU EN AANVERWANTE ACTIVITEITEN
Juni 2013
Page 1 of 46
ONDERDEEL A HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1
Begripsbepalingen In dit reglement wordt verstaan onder:
a
Fonds: de ““Stichting Bedrijfspensioenfonds voor Onderhoud en Reiniging in Scheepvaart, Industrie en Milieu en Aanverwante activiteiten” (Orsima)
b
Bestuur: het bestuur van het fonds.
c
Statuten: de statuten van het fonds.
d
Werkgever: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die haar hoofd- of nevenbedrijf maakt van één of meer van de onderhouds- en reinigingsactiviteiten;
e
Aangesloten werkgever: de werkgever die bij het fonds is aangesloten omdat hij: a. 1) onder de werkingssfeer van het fonds valt en lid is van de Vereniging van werkgevers in Scheeps-,Industrie-, Milieu- en Technische Onderhoudsaktiviteiten (SITO), gevestigd te Gorinchem, dan wel 2) zich na een hiertoe genomen bestuursbesluit bij het fonds heeft aangesloten en onder het uitvoeringsreglement van het fonds valt.
f
Werknemer: iedere persoon die een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft met een aangesloten werkgever, met uitzondering van de directeur-grootaandeelhouder in de zin van de Pensioenwet.
g
Deelnemer: de werknemer, die volgens de bepalingen van artikel 1.3 van dit reglement als zodanig is te beschouwen en die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens het fonds.
h
Gewezen deelnemer: de (gewezen) werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven bij het fonds en die bij de beeindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds.
i
Gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan.
j
Pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan.
k
Partner: –
de echtgeno(o)t(e) van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
–
de vrouw of man met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand;
Page 2 of 46
–
l
de ongehuwde vrouw of man, niet zijnde bloed-of aanverwant in rechte lijn of in de tweede graad, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde reeds gedurende ten minste zes maanden samenwoont en dit dient te worden aangetoond door een bewijs van registratie op hetzelfde adres volgens de GBA. De partnerrelatie dient te zijn vastgelegd in een notarieel verleden samenlevingscontract, waarbij de partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als begunstigde van het partnerpensioen dient te zijn aangewezen onder herroeping van eerdere begunstiging. In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt.
Gewezen partner: –
de vrouw of man van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is beëindigd door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed;
–
de vrouw of man van wie de registratie van de partnerrelatie met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in de registers van de burgerlijke stand is beëindigd anders dan door de dood of vermissing of omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk;
–
de vrouw of man van wie de partnerrelatie met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde door één van de (of beide) partners is beëindigd anders dan door de dood of vermissing en het fonds hiervan in kennis is gesteld.
m
CAO: de geldende landelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor de werknemers werkzaam in onderhoud en reiniging in scheepvaart, industrie en milieu en aanverwante activiteiten;
n
Wet Pensioenverevening: de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
o
Uitvoeringsreglement: de door het fonds opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen het fonds en de werkgever.
p
Pensioenovereenkomst: hetgeen tussen een werkgever en een werknemer is overeengekomen betreffende pensioen en is vastgelegd in de CAO.
q
Pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt. Met ingang van 1 januari 2014 is dit de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt.
r
Pensioeningangsdatum: de daadwerkelijke ingangsdatum van het pensioen. De deelnemer kan voor (gedeeltelijke) vervroeging of uitstel van de pensioendatum kiezen. De pensioeningangsdatum ligt dan tussen de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 55 respectievelijk 70 jaar wordt. Indien hij hier niet voor kiest is de pensioeningangsdatum gelijk aan de pensioendatum.
s
Franchise: het bedrag waarove
t
r geen pensioen wordt opgebouwd. De hoogte van de franchise wordt door het bestuur jaarlijks per 1 januari vastgesteld, waarbij de loonontwikkeling volgens de CAO en de hoogte van de AOW in ogenschouw worden genomen. Het aldus vastgestelde bedrag wordt naar boven afgerond op een hele euro. De franchise zal niet minder bedragen dan het in de Wet op de loonbelasting 1964 omschreven minimum franchise. De franchise is per 1 januari 2013 € 11.225,--
Page 3 of 46
u
Lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte.
v
Toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet.
w
UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Artikel 1.2
Aansluiting werkgever
1. De aansluiting bij het fonds van een werkgever als bedoeld in artikel 1.1, sub e, onder a1, begint op het moment dat zijn lidmaatschap van SITO aanvangt en eindigt op het tijdstip met ingang waartegen het lidmaatschap van de van de SITO wordt opgezegd, tenzij de werkgever verklaart de aansluiting te willen voortzetten en het fonds hiermee instemt. 2. De aansluiting bij het fonds van een vrijwillig aangesloten werkgever als bedoeld in artikel 1.1, sub e, onder a2 begint op een bij bestuursbesluit vast te stellen tijdstip en kan door beide partijen beëindigd worden, mits er sprake is van een voorafgaande schriftelijke kennisgeving aan de wederpartij met inachtneming van een termijn van drie maanden.
Artikel 1.3 Deelnemerschap
1.
Deelnemers in de zin van dit reglement zijn de werknemers die: a. In dienst zijn van een werkgever die krachtens het bepaalde in artikel 1.2 lid 1 tot aansluiting bij het fonds verplicht is dan wel een werkgever die krachtens het bepaalde in artikel 1.2 lid 2 bij het fonds is aangesloten. b. ingevolge artikel 5A, lid 3 van het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor Onderhoud en Reiniging in Scheepvaart, Industrie en Milieu en Aanverwante activiteiten aanspraken op ouderdomspensioen verkrijgt.
2.
Het deelnemerschap voor de werknemers, bedoeld in lid 1, sub a, gaat in op het tijdstip, waarop de onderhavige pensioenregeling voor zijn werkgever van kracht wordt, dan wel de latere datum van indiensttreding.
De deelneming vangt op zijn vroegst aan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd van 20 jaar bereikt.
3.
Het deelnemerschap eindigt: a. bij het bereiken van de pensioendatum, of de eerdere pensioeningangsdatum; b. bij overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum;
Page 4 of 46
c.
door het verlies van de hoedanigheid van werknemer of het eindigen van de verplichting tot deelneming, tenzij de deelneming wordt voortgezet krachtens het vierde lid;
d. voor de deelnemers, bedoeld in lid 1, sub b, wanneer de overeenkomst tussen het fonds en de aangesloten werkgever, waarbij zij in dienst zijn, wordt beëindigd. 4.
Het deelnemerschap van degenen, die de hoedanigheid van werknemer hebben verloren of voor wie de verplichting tot deelneming is geëindigd, wordt voortgezet: a. indien en zolang de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid ingevolge artikel 7.1 van dit reglement ten laste van het fonds wordt voortgezet; b. indien en zolang de pensioenopbouw wegens vrijwillige premiebetaling ingevolge artikel 6.2 van dit reglement wordt voortgezet.
5.
Het deelnemerschap van degene, die de hoedanigheid van werknemer heeft verloren, wordt voortgezet indien en zolang de pensioenopbouw wordt voortgezet als gevolg van de VUT-CAO (de Collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegd uittreden voor Onderhoud en Reiniging in scheepvaart, Industrie en Milieu en Aanverwante activiteiten).
Artikel 1.4 1.4.1 Pensioenaanspraken
1.
Mits aan de specifieke voorwaarden wordt voldaan en voor zover in de deelnemingperiodes premie is betaald geeft de deelneming aanspraak op: a. ouderdomspensioen aan de (gewezen) deelnemer; b. partnerpensioen op risicobasis aan de partner van de (gewezen) deelnemer respectievelijk de gepensioneerde die een gedeelte van zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor partnerpensioen; c.
bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner van de gewezen deelnemer, of de gepensioneerde die een gedeelte van zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor partnerpensioen;
d. wezenpensioen op risicobasis aan: – –
de kinderen beneden de 18-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer, die tot deze deelnemer in familierechtelijke betrekking staan; de stief- en pleegkinderen beneden de 18-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer, die ten tijde van zijn overlijden door hem worden verzorgd en opgevoed.
Met kinderen beneden de 18-jarige leeftijd worden gelijk gesteld kinderen van 18 tot en met 26 jaar wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep, wat dient te worden aangetoond door overlegging van een jaarlijkse verklaring van het DUO. 2.
De opbouw en financiering van de aanspraken op ouderdomspensioen vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.
3.
Indien de werkgever de premie niet aan het fonds heeft betaald, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken zoals beschreven in het eerste lid van dit artikel de premie geacht aan het fonds te zijn betaald, tenzij:
Page 5 of 46
a. het premie betreft die verschuldigd is over de in artikel 64, lid 1, onder c, van de Werkloosheidswet bedoelde periode; b. er sprake is van boze opzet bij werkgever en werknemer. Hiervan is in ieder geval sprake indien het premie betreft die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald én gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd, dan wel daarmee bekend is; c.
om een andere reden niet van het fonds kan worden verwacht dat het pensioenaanspraken aan de deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen toekent.
1.4.2 Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten
1.
De ten laste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten kunnen door het fonds verminderd worden. Het fonds is daartoe uitsluitend bevoegd indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en c.
alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan.
2.
Een vermindering van de pensioenaanspraken- en rechten op grond van het vorige lid vindt plaats met inachtneming van een evenwichtige behartiging van de belangen van de (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden, waarbij ook rekening wordt gehouden met de voorwaardelijke aanspraken uit hoofde van de overgangsregeling die is omschreven in hoofdstuk 12 van dit pensioenreglement.
3.
Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4.
De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
Artikel 1.5 Wettelijke bepalingen
1.
Een aanspraak op pensioen kan niet bij overeenkomt tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd zonder schriftelijke toestemming van de partner. Dit geldt niet als de vermindering het gevolg is van een wettelijke bepaling.
2.
Pensioenen en aanspraken kunnen niet worden afgekocht, prijsgegeven of vervreemd, dan wel feitelijk of formeel voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3.
In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
Page 6 of 46
4.
Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig.
5.
Bij de vaststelling van pensioenen en aanspraken worden de in de Wet op de loonbelasting 1964 aangegeven maxima en begrenzingen in aanmerking genomen.
6.
De bij de uitvoering van dit reglement gebruikte actuariële tabellen zijn gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
7.
Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel in artikel 10ab van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
Artikel 1.6
1.
Het bestuur is bevoegd het reglement eenzijdig te wijzigen met inachtneming van het uitvoeringsreglement.
2.
Bij een wijziging van het pensioenreglement worden de voor aanspraakgerechtigden dan wel pensioengerechtigden tot het tijdstip van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken respectievelijk bestaande pensioenrechten niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 76, 78, 83 en 134 van de Pensioenwet.
Artikel 1.7 Karakter 1.
Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst.
2.
Voor de jaarverslaglegging wordt de pensioenregeling geclassificeerd als een Defined Contributionregeling (CDC-regeling), omdat de werkgever is aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds en geen verplichting heeft tot het betalen van aanvullende bijdragen, doch slechts een verplichting heeft tot het betalen van de doorsneepremie.
Page 7 of 46
HOOFDSTUK 2 INFORMATIEVERSTREKKING Artikel 2.1 Informatieverstrekking algemeen 1.
De informatie wordt schriftelijk verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
2.
Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
3.
Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner heeft ingestemd met elektronische verstrekking van informatie en het bij het fonds bekende adres voor deze elektronische verstrekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
4.
Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van de informatie indien en voor zover dit is toegestaan bij of krachtens de Pensioenwet. De overige informatie wordt kosteloos verstrekt.
Artikel 2.2 Informatie die specifiek wordt verstrekt 1. Het fonds zorgt voor informatieverstrekking aan de (gewezen) deelnemers, aanspraak- en pensioengerechtigden conform de eisen van de Pensioenwet. 2. Het fonds zorgt ervoor dat de deelnemers binnen drie maanden na aanvang van het deelnemerschap de startbrief ontvangen – met daarin informatie over de pensioenregeling – die voldoet aan artikel 21 lid 1 van de Pensioenwet. 3. De deelnemers worden binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst schriftelijk van de wijzigingen daarin door het fonds op de hoogte gesteld. 4. Het fonds verstrekt aan de deelnemer jaarlijks een opgave van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken en de te bereiken pensioenaanspraken zijnde de aanspraken die zouden worden verkregen bij voortzetting van het deelnemerschap bij ongewijzigde omstandigheden. De deelnemer ontvangt ook onder meer informatie over de mogelijke toekomstige voorwaardelijke toeslagen op pensioenaanspraken ingevolge hoofdstuk 8. Eveneens ontvangt de deelnemer jaarlijks een opgave van de – aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen – waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. 5. Het fonds verstrekt bij beëindiging van het deelnemerschap een opgave van de hoogte van de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken. De deelnemer ontvangt ook informatie over de mogelijke toekomstige toeslagen op de pensioenaanspraken ingevolge hoofdstuk 8 en de overige informatie die op grond van de Pensioenwet verstrekt dient te worden. 6. Het fonds verstrekt in de situaties als bedoeld in artikel 5.3 een opgave van de hoogte van het bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner en de overige informatie die op grond van de Pensioenwet verstrekt dient te worden.
Page 8 of 46
7. De gewezen deelnemer en de gewezen partner ontvangen eens in de vijf jaar een opgave van de premievrije pensioenaanspraken en de overige informatie die op grond van de Pensioenwet verstrekt dient te worden. 8. Het fonds verstrekt bij pensioeningang een opgave van de hoogte van het pensioenrecht. Diegene die pensioengerechtigd wordt ontvangt ook informatie over de mogelijke toekomstige toeslagen op de pensioenaanspraken ingevolge hoofdstuk 8 en de overige informatie die op grond van de Pensioenwet verstrekt dient te worden. 9. Aan de pensioengerechtigde wordt jaarlijks een opgave verstrekt van de in het kalenderjaar verrichte uitkeringen en inhoudingen. 10. Het fonds verstrekt – op verzoek van de (gewezen) deelnemer, aanspraak- en pensioengerechtigde – binnen drie maanden nadat het verzoek is binnengekomen, een opgave van de geldende hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken. Op verzoek van de hiervoor genoemde personen verstrekt het fonds ook het pensioenreglement, het uitvoeringsreglement en informatie over de onderwerpen die zijn genoemd in artikel 46 van de Pensioenwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Naast de in de hiervoor genoemde wet- en regelgeving genoemde onderwerpen, kan het fonds aan de hiervoor genoemde personen informatie verschaffen die specifiek voor die persoon van belang is. Het fonds kan een vergoeding vragen voor het verstrekken van de hiervoor genoemde opgaven met uitzondering van de verstrekking van het pensioenreglement en de informatie die specifiek voor die persoon relevant is.
Artikel 2.3 Aanmelding en verstrekken van inlichtingen aan het fonds 1. De deelnemers en degenen die aan de bepalingen van de statuten en het pensioenreglement aanspraken op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het bestuur of de administrateur van het fonds binnen een daartoe te stellen termijn de door het bestuur of de administrateur van het fonds nodig geachte inlichtingen te verstrekken respectievelijk bescheiden te overleggen, alsmede de medewerking te verlenen aan de juiste naleving van dit reglement. 2. De deelnemer is verplicht via zijn aangesloten werkgever aan het bestuur van het fonds ten spoedigste opgave te doen van elke wijziging welke van invloed is op zijn pensioenaanspraken. 3. Indien de in het tweede lid bedoelde deelnemers en degenen die aan de bepalingen van de statuten en het pensioenreglement aanspraken op pensioen of een andere uitkering kunnen ontlenen, niet voldoen aan de in dit artikel genoemde verplichtingen en/of niet (tijdig) binnen een daartoe door het fonds in een waarschuwingsbrief gestelde termijn opgave doet van correcties met betrekking tot verstrekte onjuiste gegevens, is het bestuur bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn betrokkenen aan deze vaststelling gebonden. Door het niet (tijdig) doorgeven van gegevens met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid kan het recht op premievrijstelling, als bedoeld in artikel 7.1,1 vervallen.
Page 9 of 46
HOOFDSTUK 3 PREMIE EN PENSIOENGRONDSLAG Artikel 3.1 Premie 1. De werkgever is jaarlijks voor elke deelnemer een vaste premie aan het fonds verschuldigd. De vaste premie bedraagt: per 1 januari 2013 21,5% van de pensioengrondslag; per 15 december 2013 23,4% van de pensioengrondslag; en per 1 januari 2014 27,5% van de pensioengrondslag.
2. Van de in lid 1 bedoelde premie komt met ingang van: 1 januari 2013 9,9% van de pensioengrondslag; per 15 december 2013 10,85% van de pensioengrondslag; en 1 januari 2014 12,9% van de pensioengrondslag; voor rekening van de deelnemer. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan zijn werkgever. De werkgever is gerechtigd bij elke loonbetaling op het loon het werknemersdeel in te houden. 3. Zowel ten aanzien van het bepaalde in lid 1 en lid 2 geldt, dat bij het opnieuw vaststellen van de premie op geen enkele wijze rekening zal worden gehouden met de in en over het verleden gelopen risico’s.
Artikel 3.2 Pensioengrondslag 1.
De pensioengrondslag wordt bij de aanvang van het deelnemerschap - en vervolgens jaarlijks op 1 januari – vastgesteld en is gelijk aan het pensioengevend salaris in enig kalenderjaar verminderd met de franchise. Het pensioengevend salaris omvat het vaste geldende brutoloon op jaarbasis op 1 januari van het kalenderjaar of per latere datum indiensttreding, vermeerderd met de vakantietoeslag als bedoeld in de CAO, de uitkering op basis van resultaten als bedoeld in CAO en de schriftelijk overeengekomen 13e maand, vaste gratificatie, tantième of vergelijkbare andere toeslagen indien en voor zover deze niet afhankelijk zijn van het bedrijfsresultaat. Met ingang van 1 januari 2012 is de vaste toeslag voor bijzondere omstandigheden als bedoeld in de CAO ook onderdeel van het pensioengevend salaris.
2.
Indien op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of sprake is van situaties als bedoeld in lid 4, en tijdelijk geen of niet gedurende de normale duur arbeid verricht in dienst van de werkgever, wordt met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden als het loon van de deelnemer beschouwd, het loon, dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden.
3.
Voor degene voor wie de deelname aan de pensioenregeling wordt voortgezet op grond van artikel 1.3 lid 5 wordt de pensioengrondslag jaarlijks vastgesteld, waarbij als loon wordt beschouwd, het loon dat voorafgaand aan de voortzetting van de deelname gold, nadien jaarlijks verhoogd met collectieve loonstijging op grond van de cao.
Page 10 of 46
4.
Deelnemersjaren Voor de berekening van de pensioenaanspraken- en rechten tellen als deelnemersjaren mee alle jaren van ononderbroken deelname vanaf aanvang van het deelnemerschap tot beëindiging van het deelnemerschap. De deelnemersjaren worden in dagen nauwkeurig berekend.
Artikel 3.3 Vermindering van pensioenopbouw Als de in artikel 3.1 genoemde vaste premie in enig jaar onvoldoende is om de pensioenaanspraken in dat jaar in te kopen, worden deze aanspraken door het bestuur vastgesteld op een naar rato van het premietekort verminderd bedrag, na sociale partners hierover gehoord te hebben. Dit tenzij – het een en ander naar het oordeel van het bestuur – op een andere manier in het premietekort kan worden voorzien.
Artikel 3.4 Deeltijdbepaling 1.
Indien de tussen de deelnemer en de aangesloten werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder bedraagt dan de op grond van de in de CAO geldende voltijd arbeidsduur, worden de pensioenaanspraken en te betalen premie gebaseerd op het vaste loon, als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, vastgesteld met toepassing van een (gewogen) deeltijdbreuk.
2.
De deeltijdbreuk wordt verkregen door de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur te delen door de op grond van de in de CAO geldende voltijd arbeidsduur.
3.
De deeltijdbreuk wordt voor de eerste maal vastgesteld als het in lid 1 bepaalde voor het eerst van toepassing is. Zij wordt opnieuw vastgesteld bij iedere wijziging van de overeengekomen arbeidsduur of van de op grond van de in de CAO geldende voltijd arbeidsduur. Bij wijziging van de deeltijdbreuk in de loop van het kalenderjaar wordt een gewogen deeltijdbreuk vastgesteld. De gewogen deeltijdbreuk wordt vastgesteld door rekening te houden met de deeltijdbreuken die in het kalenderjaar voor de deelnemer hebben gegolden en met de tijd gedurende welke zij in het kalenderjaar hebben gegolden.
Page 11 of 46
HOOFDSTUK 4 REGELING OUDERDOMSPENSIOEN Artikel 4.1 Ouderdomspensioen 1.
Het ouderdomspensioen wordt per jaar opgebouwd volgens het middelloonsysteem, met ingang van de maand waarin de deelnemer de 20-jarige leeftijd bereikt. Het totaal van het verzekerde ouderdomspensioen bedraagt vanaf 1 januari 2006 1,75% van de pensioengrondslag in het betreffende jaar. Een gedeelte van een deelnemingsjaar wordt naar evenredigheid meegeteld. Het opgebouwde ouderdomspensioen kan jaarlijks verhoogd worden op grond van artikel 8.1 van dit reglement.
2.
Het in de achterliggende deelnemingsjaren opgebouwde pensioen, inclusief verhogingen, is het totaal opgebouwde pensioen. Het te bereiken ouderdomspensioen is het totaal opgebouwde pensioen plus het pensioen dat de deelnemer op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en deeltijdbreuk nog op kan bouwen. Hierbij wordt er van uitgegaan dat de deelnemer tot de pensioendatum deelneemt in de regeling.
3.
De aanspraak op ouderdomspensioen dient voor de deelnemer in elk geval steeds aan het einde van het kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van de deelneming, volledig te zijn gefinancierd.
Artikel 4.2 Uitruil van ouderdomspensioen voor partnerpensioen 1. Het fonds zet op de datum van beëindiging van de deelneming als bedoeld in artikel 6 en op de pensioeningangsdatum standaard de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen om in een aanspraak op ouderdomspensioen en een aanspraak op partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen na uitruil. Indien de (gewezen) deelnemer hier niet mee instemt, moet hij binnen zes maanden na beëindiging van de deelneming verzoeken de standaardomzetting ongedaan te maken. De partner dient dit verzoek mede te ondertekenen. De hiervoor bedoelde uitruil bij beëindiging van de deelneming vindt niet plaats zolang sprake is van voortzetting van het partnerpensioen bij een ww-uitkering, als bedoeld in artikel 6.1 lid 5. 2. De hoogte van de aanspraak op partnerpensioen die door de uitruil wordt verkregen wordt bepaald aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel. De collectieve actuariële waarde van het te verkrijgen partnerpensioen is ten minste gelijkwaardig aan de collectieve actuariële waarde van het uit te ruilen ouderdomspensioen. De tabellen waarin de uitruilfactoren zijn vermeld zijn als bijlagen 2 en 7 bij dit pensioenreglement gevoegd en maken daarvan onderdeel uit. 3. De gewezen deelnemer die vóór de pensioeningangsdatum (een deel van) zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor extra aanspraken op partnerpensioen heeft het recht om op de pensioendatum de extra aanspraken op partnerpensioen als hiervoor bedoeld weer uit te ruilen voor ouderdomspensioen. De hoogte van de aanspraak op ouderdomspensioen die door de uitruil wordt verkregen wordt bepaald aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel. De collectieve actuariële waarde van het te verkrijgen ouderdomspensioen is ten minste gelijkwaardig aan de collectieve actuariële waarde van het uit te ruilen partnerpensioen. De tabel waarin de uitruilfactoren zijn vermeld is als bijlage 6 bij dit pensioenreglement gevoegd en maakt daarvan onderdeel uit. De partner dient in te stemmen met de gemaakte keuze door medeondertekening van de aanvraag. 4. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de gewezen deelnemer of gepensioneerde is overleden. Het ingegane partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen komt te overlijden.
Page 12 of 46
Artikel 4.3 Ingangs- en einddatum ouderdomspensioen 1.
Het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer gaat in op de pensioeningangsdatum en eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt.
2.
Het ouderdomspensioen kan niet ingaan vóór de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 55 jaar wordt bereikt en niet nà de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 70 jaar wordt bereikt. Indien het ouderdomspensioen vóór de pensioendatum ingaat heeft dit geen invloed op de hoogte van het eventueel meeverzekerd nabestaandenpensioen.
3.
Op verzoek van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen in vóór de pensioendatum. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verlaagd aan de hand van de tabel met vervroegingsfactoren zoals opgenomen in bijlage 3 bij dit reglement. De factoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld en kunnen periodiek worden aangepast. Het verzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet ten minste zes maanden vóór de gewenste pensioeningangsdatum worden ingediend bij het fonds en wordt ingeval van vervroeging voor de 60jarige leeftijd slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking voor het fonds aantoonbaar door pensionering wordt beëindigd.
4.
Indien de deelnemer er voor heeft gekozen het ouderdomspensioen vervroegd te laten ingaan en het bedrag van het verlaagde ouderdomspensioen onder de grens voor afkoop wegens geringheid zou uitkomen, dan kan het pensioen niet ingaan. In dat geval zal een vervroegde ingangsdatum zodanig moeten worden gekozen, dat het pensioen boven de afkoopgrens, genoemd in artikel 9.2.2, lid 2, van dit reglement, blijft uitkomen.
5.
Op verzoek van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen in nà de pensioendatum. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verhoogd aan de hand van de tabel met verhogingsfactoren zoals is opgenomen in bijlage 4 bij dit reglement. De factoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld en kunnen periodiek worden aangepast. Tevens vindt voortzetting van pensioenopbouw plaats tot de eerste dag van de maand waarin de AOW voor de deelnemer ingaat, of het eerdere moment van ingang van het uitgestelde ouderdomspensioen. Het verzoek tot uitstel van het ouderdomspensioen moet ten minste zes maanden vóór de pensioendatum worden ingediend bij het fonds en wordt slechts gehonoreerd indien het dienstverband voor het fonds aantoonbaar wordt voortgezet. Indien de deelnemer om uitstel van pensioen heeft verzocht, maar het dienstverband eindigt na de pensioendatum, maar vóór de datum waarop het uitgestelde pensioen zou ingaan, dan gaat het pensioen in op de datum waarop het dienstverband wordt beëindigd.
6.
Het totale ouderdomspensioen mag het fiscale maximum (100% van het laatstgenoten gemaximeerde pensioengevend loon, rekening houdend met de AOW-uitkering) niet overschrijden. Bij het bereiken van dit maximum gaat het pensioen in. Het bepaalde in artikel 18a en artikel 18d van de Wet op de Loonbelasting 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
7.
In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt voor de deelnemers die zijn geboren vóór 1 januari 1950 dat bij uitstel van het ouderdomspensioen niet de eis wordt gesteld dat er sprake dient te zijn van voortzetting van het dienstverband. Dit lid is van toepassing tot en met 31 maart 2015.
8.
De gewezen deelnemer en de deelnemer waarvan de pensioenopbouw plaatsvindt door middel van premievrije deelneming kunnen geen gebruik maken van het vervroegen van de pensioendatum. De deelnemer voor wie de pensioenopbouw gedeeltelijk door premievrije deelneming plaatsvindt kan alleen gebruik maken van de mogelijkheid van het vervroegen van de pensioendatum voor het gedeelte waarvoor hij nog werkzaamheden verricht en waarvoor nog pensioenopbouw plaatsvindt.
Artikel 4.4
Page 13 of 46
Hoog/laag- en laag/hoog-uitruil ouderdomspensioen
1.
Op de pensioeningangsdatum kan de deelnemer kiezen om zijn ouderdomspensioen tijdelijk te verhogen tot het moment dat zijn AOW-uitkering ingaat. Het verzoek tot tijdelijke verhoging van het ouderdomspensioen moet drie maanden vóór de pensioendatum worden ingediend bij het fonds.
2.
Het ouderdomspensioen wordt gedurende de in lid 1 bedoelde periode verhoogd. Na afloop van deze periode wordt het ouderdomspensioen verlaagd. De verhouding tussen het hoge en lage ouderdomspensioen vanaf de pensioeningangsdatum bedraagt maximaal 100:75. Voor de toepassing van deze verhouding kan tot het moment dat de AOW-uitkering ingaat het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag van twee maal de enkelvoudige gehuwden AOW inclusief vakantietoeslag buiten beschouwing gelaten. De keuze voor hoog-laag heeft geen invloed op de hoogte van het eventueel meeverzekerde partner- en wezenpensioen.
3.
De tabel waarin de factoren voor de variabilisering zoals bedoeld in lid 1 en lid 2 zijn vermeld is als bijlage 5 bij dit pensioenreglement gevoegd en maakt daarvan onderdeel uit.
Artikel 4.5 Deeltijdpensioen 1.
Op verzoek van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum gedeeltelijk in. De dienstbetrekking dient ingeval van een pensioeningangsdatum voor de 60-jarige leeftijd voor dit gedeelte aantoonbaar te zijn beëindigd. Voor het gedeelte van de arbeidsduur dat de deelnemer in dienst blijft van de werkgever, blijft hij deelnemer in de regeling. Voor dit gedeelte vindt pensioenopbouw plaats conform deeltijdarbeid.
2.
Bij de keuze voor deeltijd ouderdomspensioen zijn er de volgende mogelijkheden: 80% blijven werken en 20% deeltijd ouderdomspensioen; 60% blijven werken en 40% deeltijd ouderdomspensioen; 40% blijven werken en 60% deeltijd ouderdomspensioen; 20% blijven werken en 80% deeltijd ouderdomspensioen. De hier genoemde percentages hebben betrekking op de omvang van het dienstverband volgens de betreffende arbeidsovereenkomst onmiddellijk vóór de ingang van het deeltijd ouderdomspensioen. De mate van deeltijd ouderdomspensioen geldt ten minste één jaar lang, daarna kan pas weer worden gekozen, waarbij dan uitsluitend voor een hoger percentage deeltijd ouderdomspensioen of fulltime ouderdomspensioen kan worden gekozen.
3.
Indien en voor zover het deeltijd ouderdomspensioen ingaat vóór de 60-jarige leeftijd, dient de werknemer de mate van deeltijd werken en deeltijd ouderdomspensioen zoals in het tweede lid is bedoeld aan het fonds door middel van een schriftelijke verklaring van de werkgever aan te tonen. De deeltijd gepensioneerde is dan voorts verplicht elke wijziging in de dienstbetrekking alsmede de beëindiging daarvan direct schriftelijk aan het fonds te melden. Indien de hier bedoelde gepensioneerde niet heeft voldaan aan zijn meldingsplicht, is hij aan het fonds een direct opeisbare boete verschuldigd. Deze boete is gelijk aan het financiële nadeel, daaronder begrepen (na-)heffing van belastingen, dat het fonds lijdt ten gevolge van het hiervoor bedoelde nalaten van de deelnemer.
Page 14 of 46
HOOFDSTUK 5 NABESTAANDENPENSIOEN (PARTNER- EN/OF WEZENPENSIOEN) Artikel 5.1 Risico-partnerpensioen 1.
In geval van overlijden tijdens de deelneming bedraagt het jaarlijkse partnerpensioen 1,225% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, vermenigvuldigd met de totale deelnemingstijd die tot de pensioendatum bereikt zou zijn indien de deelnemer niet zou zijn overleden. Voor de deelnemers die op 1 januari 2002 deelnemer waren in het fonds, wordt voor de deelnemerstijd voor het partnerpensioen als bedoeld in de vorige alinea uitgegaan van de fictie dat de deelnemingstijd is aangevangen met ingang van 1 januari 1997.
2.
Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen komt te overlijden. De rechten op partnerpensioen worden verminderd met de aan de gewezen partner toekomende premievrije aanspraken op partnerpensioen op basis van artikel 9 van het pensioenreglement dat tot 1 januari 2006 gold.
3.
Om in aanmerking te komen voor partnerpensioen kan de (gewezen) deelnemer slechts één partner hebben, dit ter beoordeling van het bestuur.
4.
Als de partner schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen of gepensioneerde) deelnemer dan wordt een eventueel partnerpensioen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden, indien in het verleden partnerpensioen is opgebouwd bij het fonds.
5.
Gedurende wettelijk verlof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, sub a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (wettelijk verlof: ouderschaps-, sabbats-, studie- en levensloopverlof) is het overlijdensrisico maximaal 18 maanden gedekt alsof geen verlof wordt genoten.
Artikel 5.2 Partnerpensioen in geval van overlijden na de pensioeningangsdatum of eerdere datum van beëindiging van het deelnemerschap In geval van overlijden van een gewezen of gepensioneerde deelnemer die een gedeelte van zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor partnerpensioen, bestaat er voor de partner van de gewezen of gepensioneerde deelnemer recht op een jaarlijks partnerpensioen ter hoogte van het op de pensioeningangsdatum of eerdere datum van beëindiging van het deelnemerschap verkregen aanspraak op partnerpensioen inclusief de nadien uit hoofde van artikel 8.1 toegekende verhogingen. De verkregen aanspraak op partnerpensioen kan jaarlijks worden verhoogd op grond van artikel 8.1 van dit reglement. Het bepaalde in artikel 5.1, leden 3 en 4 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 5.3 Bijzonder partnerpensioen 1.
Indien de (gewezen) deelnemer op de pensioeningangsdatum of eerdere datum van beëindiging van het deelnemerschap een gedeelte van zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor partnerpensioen, heeft de gewezen partner in geval van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, dan wel beëindiging van de registratie van de partnerrelatie na de pensioeningangsdatum of eerdere datum van beëindiging van het deelnemerschap aanspraak op bijzonder partnerpensioen ter hoogte van het verzekerde partnerpensioen als bedoeld in artikel 5.2. Het bepaalde in artikel 5.1, leden 3 en 4 is van overeenkomstige toepassing. Het bijzonder
Page 15 of 46
partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand na het overlijden van de (gewezen) deelnemer. 2.
Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen krachtens dit artikel heeft degene die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot conversie van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.2, lid 8. Aan de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt.
3.
Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing, indien de betrokken partijen bij huwelijkse voorwaarden of voorwaarden van registratie of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op het beëindigen van de relatie anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig, indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
4.
De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
5.
Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.1, sub k, 3e gedachtestreepje anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beëindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing. Dit onder voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in lid 6. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
6.
Het einde van de partnerrelatie moet binnen twee jaar na het eindigen ervan aan het fonds worden gemeld, door: a. overlegging van een kopie van het aangetekend schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel aan de andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beëindigd, of b. een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin partners verklaren dat de partnerrelatie is beëindigd.
Artikel 5.4 Risico-wezenpensioen 1.
In geval van overlijden tijdens de deelneming bedraagt het jaarlijkse wezenpensioen voor ieder kind 0,245% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, vermenigvuldigd met de totale deelnemingstijd die tot de pensioendatum bereikt zou zijn indien de deelnemer niet zou zijn overleden. Voor de deelnemers die op 1 januari 2002 deelnemer waren in het fonds, wordt voor de deelnemerstijd voor het wezenpensioen als bedoeld in de vorige alinea uitgegaan van de fictie dat de deelnemingstijd is aangevangen met ingang van 1 januari 1997.
2.
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin het kind 18 jaar wordt, dan wel
Page 16 of 46
op de laatste dag van de maand waarin het kind voordien komt te overlijden. Indien het kind voldoet aan de voorwaarden van artikel 1.3.1. lid 1 sub d, wordt voor “18 jaar” gelezen “27 jaar”. 3.
Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand, waarin het kind ouderloos wordt.
4.
Indien meer dan 5 kinderen in aanmerking komen voor wezenpensioen uit hoofde van dit reglement, wordt voor 0,245% in het eerste lid gelezen: 1,225% gedeeld door het aantal rechthebbende kinderen
5.
Geen aanspraak op wezenpensioen bestaat er voor het kind door wie of met wiens medeplichtigheid de deelnemer opzettelijk van het leven is beroofd dan wordt een eventueel wezenpensioen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden, indien in het verleden wezenpensioen is opgebouwd bij het fonds.
Page 17 of 46
HOOFDSTUK 6 SLAPERSRECHTEN Artikel 6.1 Aanspraken (lager) ouderdomspensioen en meeverzekerd partnerpensioen bij beëindiging van het dienstverband waardoor de deelneming wordt beëindigd. 1.
Bij beëindiging van de deelneming behoudt de gewezen deelnemer de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken wanneer de deelneming eindigt voor de pensioendatum. Bij het einde van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van de pensioendatum ontvangt de gewezen deelnemer een lager ouderdomspensioen en meeverzekerd partnerpensioen ter hoogte van 70% van het verlaagde ouderdomspensioen. Het meeverzekerd partnerpensioen wordt toegekend volgens de in bijlage 7 opgenomen tabel. De factoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld en kunnen periodiek worden aangepast. Hierbij wordt onder ouderdomspensioen verstaan het ouderdomspensioen met inbegrip van de daarop volgens artikel 8.1 verleende verhogingen. Tevens bestaat per kind recht op een jaarlijks wezenpensioen ter grootte van 14% van de premievrije aanspraak op jaarlijks verlaagd ouderdomspensioen met inbegrip van de daarop volgens artikel 8.1 verleende verhogingen. De hiervoor bedoelde uitruil bij beëindiging van de deelneming vindt niet plaats zolang sprake is van voortzetting van het partnerpensioen bij een wwuitkering, als bedoeld in lid 5 van dit artikel.
2.
Indien de gewezen deelnemer geen ouderdomspensioen met meeverzekerd partnerpensioen wenst dan dient de gewezen deelnemer dit binnen 2 maanden na het einde van de deelneming bij het fonds te melden. De partner dient hier schriftelijk mee in te stemmen. Een bij het einde van de deelneming gemaakte keuze kan slechts bij ingang van het ouderdomspensioen worden gewijzigd.
3.
De pensioenaanspraak als bedoeld in het eerste lid dient op het moment van beëindiging van de deelneming volledig te zijn gefinancierd en kan met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.1 worden verhoogd.
4.
De in dit artikel bedoelde keuze heeft geen invloed op de hoogte van een eventueel bijzonder partnerpensioen.
5.
De deelnemer die aansluitend op de beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, heeft gedurende de periode dat hij deze uitkering ontvangt aanspraak op een partner- en wezenpensioen op risicobasis, welke wordt vastgesteld conform het bepaalde in artikel 55 lid 5 van de Pensioenwet.
Artikel 6.2 Voortzetting van de geëindigde verplichte deelneming 1. Het bestuur kan toestaan dat door of ten behoeve van een deelnemer van wie het deelnemerschap wordt beëindigd wegens het verlies van de hoedanigheid van werknemer, geheel of op grond van artikel 7.1 gedeeltelijk de opbouw van de pensioenaanspraken met inachtneming van het bij of krachtens de Pensioenwet en de Fiscale wetgeving bepaalde voor eigen rekening wordt voortgezet. Het partner- en wezenpensioen worden in dit kader conform de artikelen 5.1 en 5.4 vastgesteld uitgaande van een bereikbaar ouderdomspensioen. De vrijwillige voortzetting wordt voor een periode van maximaal drie jaar toegekend, mits de daarvoor verschuldigde premie aan het fonds wordt voldaan. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: –
de deelneming moet tot aan de beëindigingsdatum ten minste drie jaar hebben geduurd;
–
de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet;
Page 18 of 46
–
de voortzetting voor eigen rekening is niet mogelijk indien betrokkene van een andere fiscaal gefaciliteerde oudedagsvoorziening gebruik maakt;
–
de voortzetting voor eigen rekening vangt niet binnen drie jaar vóór de pensioendatum aan, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen het dienstverband heeft beëindigd.
2. De gewezen deelnemer moet ten behoeve van de vrijwillige voortzetting binnen drie maanden na het einde van de deelneming een verzoek indienen bij het fonds. Na honoreren van dit verzoek kan de voortgezette deelneming plaatsvinden. 3. De deelnemer is voor de voortgezette deelneming het in artikel 4.1 genoemde percentage verschuldigd (zowel werkgevers- als werknemersbijdrage) over de pensioengrondslag die gold bij het einde van de deelneming 4. De voortzetting van de deelneming eindigt: a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd is toegestaan, door het verstrijken van die tijd; b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven, met een opzegtermijn van drie maanden; c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip; d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van enige collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling; e. door het overlijden van de deelnemer; f. door het ingaan van het pensioen en in ieder geval bij het bereiken van de pensioendatum. 5. Indien de werknemer na het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling een uitkering ontvangt die bedoeld is de inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen, en/of de uitkering vloeit voort uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is, in uitzondering op het bepaalde in lid 1, vrijwillige voortzetting mogelijk zolang en voor zover de betreffende uitkering voortduurt. Indien het ontslag van de werknemer wordt veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid is in uitzondering op het bepaalde in lid 1, vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt en geen sprake is van voortzetting van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 7.1.1.
Page 19 of 46
HOOFDSTUK 7 BIJZONDERE SITUATIES Artikel 7.1
7.1.1 Voortzetting pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid 1.
De deelnemer, die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en aan de overige voorwaarden uit dit artikel voldoet, ontvangt van het fonds een bericht aangaande de voortzetting van het deelnemerschap. De premie komt geheel of gedeeltelijk ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan de werkgever gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend teneinde gehele of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw inzake ouderdomspensioen en risicodekking inzake partner- en wezenpensioen te bewerkstelligen. De gehele of gedeeltelijke vrijstelling geldt zolang een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid wordt genoten.
2.
Om voor voortzetting van de deelneming zonder premiebetaling in aanmerking te komen, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan: –
De deelnemer dient op de eerste ziektedag reeds deelnemer te zijn,
–
de deelnemer moet recht hebben op een WIA-uitkering,
–
de deelnemer moet minimaal 35% arbeidsongeschikt zijn, en
3.
De premievrije deelneming wordt voortgezet op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid, waarbij een eventuele verlaging van het loon in het tweede ziektejaar, in de situatie als bepaald in de cao, buiten beschouwing blijft. Vervolgens wordt de pensioengrondslag jaarlijks vastgesteld, waarbij het pensioensalaris jaarlijks per 1 januari verhoogd met de loonontwikkeling volgens de CAO en de in het betreffende jaar van toepassing zijnde franchise in aanmerking wordt genomen.
4.
De mate van premievrije voortzetting is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals deze wordt vastgesteld door het UWV. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de deelnemer op grond van de WIA arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden: Mate van arbeidsongeschiktheid
Percentage van premievrijstelling
80 -100% 65 -80% 55 -65% 45 -55% 35 -45% 0 -35%
100% 72,5% 60% 50% 40% 0%
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrijstelling zonodig opnieuw bepaald. 5.
Het bepaalde in dit artikel vindt geen toepassing indien de betrokken deelnemer: a. vanwege het intreden van respectievelijk de toename van zijn arbeidsongeschiktheid in aanmerking komt voor uitbreiding van premievrije deelneming in een andere pensioenvoorziening respectievelijk voor uitbreiding daarvan; b. niet de inlichtingen verstrekt welke het fonds voor de toepassing van het in dit artikel bepaalde nodig heeft.
Page 20 of 46
6.
De premievrije deelneming eindigt: a. zodra de pensioendatum is bereikt of bij eerder overlijden van de deelnemer; b. indien de deelnemer niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is; c.
indien de deelnemer na de ingang van de premievrije deelneming door een nadien aangevangen arbeidsovereenkomst wordt opgenomen in een andere pensioenvoorziening;
d. indien hij niet de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de verdere toepassing van het in dit artikel bepaalde nodig heeft. Het bepaalde onder c. is niet van toepassing, indien de betrokken deelnemer op grond van opneming in een andere pensioenvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. De aanspraken op grond van gedeeltelijke premievrije voortzetting in het fonds en de aanspraken in verband met deelneming in een andere pensioenvoorziening mogen tezamen niet meer bedragen dan de aanspraken die hij bij volledige premievrije deelneming bij het fonds zou verkrijgen. Het meerdere wordt in mindering gebracht op de aanspraken die op grond van premievrije deelneming worden verworven. 7.
Indien en zolang de deelnemer ten aanzien van wie het bepaalde in artikel 7.3 of 7.4 van toepassing is een loongerelateerde uitkering ontvangt ingevolge de Werkloosheidswet uit hoofde van een dienstbetrekking bij een werkgever, wordt hij als volledig arbeidsongeschikte deelnemer aangemerkt.
8.
De WAO blijft van toepassing op de op 31 december 2005 lopende gevallen van premievrije deelneming. De regeling van premievrije deelneming voor de deelnemers die onder de werking van de WAO blijven vallen en is vastgelegd in het pensioenreglement dat tot en met 31 december 2011 van toepassing was, blijft van toepassing zolang de WAO op hen van toepassing blijft.
9.
Het in dit lid bepaalde heeft betrekking op de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer, die in het kader van reïntegratie een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat, binnen of buiten de bedrijfstak. Het bestuur is op verzoek van de deelnemer bevoegd te bepalen dat de deelnemer extra aanspraken krijgt toegekend indien de deelnemer kan aantonen dat er als gevolg van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval in zijn pensioenopbouw zou optreden. Dit lid is ook van toepassing indien de terugval van de pensioenopbouw het gevolg zou zijn van het beëindigen van een FVP-bijdrage.
7.1.2 Voortzetting tijdens ziekte Tijdens de ziekteperiode blijft de deelneming ongewijzigd voortgaan zolang de arbeidsovereenkomst blijft bestaan. Voor de premievaststelling en de pensioenopbouw wordt uitgegaan van het loon alsof er geen verlaging heeft plaatsgevonden, conform het bepaalde in de cao dat mogelijk van toepassing is. 7.1.3 Voortzetting pensioenopbouw bij werkloosheid (FVP) 1.
De deelnemer die vóór 1 januari 2011 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid 40 jaar of ouder is, heeft recht op een bijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) in de premie voor dit reglement, mits hij dit recht geldend maakt. Het FVP bepaalt aan de hand van de aanvraag van de deelnemer of er recht op een bijdrage van het FVP bestaat. De FVP-bijdrage wordt pas aan het einde van de FVP-voortzettingsperiode vastgesteld en uitgekeerd. De pensioenaanspraken die gefinancierd worden uit de FVP-bijdrage worden vastgesteld op het moment dat het fonds de bijdrage heeft ontvangen.
2.
Een gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer, die werkloos is en die recht heeft op een loongerelateerde WW-uitkering kan de deelneming gedurende die periode volledig voortzetten. Heeft deze deelnemer recht op een FVP- bijdrage, dan moet hij deze te gelde maken. Voor dat deel is het eerste lid van toepassing. Wanneer de loongerelateerde werkloosheidsuitkering van deze
Page 21 of 46
deelnemer stopt, wordt de voortzetting aangepast naar de mate van arbeidsongeschiktheid. Een langere periode van volledige voortzetting is alleen mogelijk als de deelnemer na zijn ontslag een loongerelateerde inkomensvervangende uitkering ontvangt uit hoofde van een regeling tussen werkgever(s) en werknemer(s). Het deelnemerschap kan dan vrijwillig worden voortgezet zolang die uitkering duurt. De deelnemer is voor dit gedeelte van de voortzetting de geldende premie (werkgevers- en werknemersdeel) aan het fonds verschuldigd. 3.
De nabestaande die recht heeft op een FVP-koopsombijdrage en dit recht ook geldend heeft gemaakt, komt in aanmerking voor een nabestaandenpensioen conform het bepaalde in hoofdstuk 5 van dit reglement. Daarbij wordt uitgegaan dat de werkloze werknemer (als deelnemer) is overleden op de dag voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag.
7.1.4 Intrekking of wijziging van de regeling De in dit artikel vervatte regeling kan worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 22 van de statuten. Alsdan kan tevens worden bepaald dat met ingang van de datum waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit artikel niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers wier arbeidsongeschiktheid vóór genoemde datum was ingetreden respectievelijk was toegenomen. De op dat tijdstip met toepassing van dit artikel verworven aanspraken blijven behouden. Artikel 7.2 Pensioenverevening ouderdomspensioen bij scheiding 1.
Dit artikel is van toepassing op een scheiding waarop de Wet Pensioenverevening van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat een pensioen niet verevend wordt indien op de scheidingsdatum het deel van het pensioen, waarop het recht op uitbetaling ontstaat, minder is dan het in artikel 66, eerste lid van de Pensioenwet genoemde bedrag. De Wet Pensioenverevening is niet van toepassing bij de beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.1, sub k, 3e gedachtestreepje.
2.
Recht op verevening van pensioenrechten uit hoofde van de Wet Pensioenverevening heeft de gewezen partner in de volgende gevallen: –
beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
–
ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
–
beëindiging geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk. Als vereveningsdatum geldt de scheidingsdatum of de inschrijving van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap. Bij de scheiding van tafel en bed geldt de datum waarop deze in het huwelijksgoederenregister is ingeschreven.
3.
De verevening van pensioenrechten houdt in dat de gewezen partner rechtstreeks bij het fonds aanspraak krijgt op uitbetaling van een gedeelte van het uit te keren ouderdomspensioen. Om voor rechtstreekse uitbetaling door het fonds in aanmerking te komen dient het verzoek tot verevening binnen twee jaar na de scheidingsdatum bij het fonds door middel van de wettelijke voorgeschreven formulieren te zijn ingediend. Indien de scheidingsdatum vóór 27 november 1981 ligt dient het meldingsformulier vóór 1 mei 1997 te zijn ontvangen.
4.
Het verevend pensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde of zijn gewezen partner overlijdt. In geval van deeltijdpensioen als bedoeld in artikel 4.5 gaat het verevend ouderdomspensioen in op het moment dat het volledige pensioen ingaat. Na overlijden van de gewezen partner wordt het verevend pensioen aan de gepensioneerde uitgekeerd.
Page 22 of 46
5.
De hoogte van het verevend pensioen bedraagt, als hier geen afwijkende afspraken over zijn gemaakt, de helft (50%) van het ouderdomspensioen dat tijdens het partnerschap tot aan de scheidingsdatum is opgebouwd.
6.
In huwelijkse voorwaarden of in een aparte schriftelijke overeenkomst inzake scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap is afwijking van het in lid 5 genoemde percentage en de in lid 5 genoemde periode mogelijk.
7.
Jaarlijks kan per 1 januari het verevend pensioen verhoogd worden op grond van artikel 8.1 van dit reglement.
8.
Op verzoek van de gewezen partner én de (gewezen) deelnemer kan het verevend pensioen tezamen met het eventueel bijzonder partnerpensioen worden omgezet in een zelfstandig pensioenaanspraak (conversie) voor de gewezen partner onder de voorwaarden omschreven in artikel 5 van de Wet Pensioenverevening.
9.
Indien geen conversie heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioendatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde uitbetaald.
10. Het fonds brengt voor de afhandeling van het verzoek om verevening en/of omzetting de hiervoor benodigde kosten in rekening bij de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde en de gewezen partner beide voor de helft.
Artikel 7.3 Waardeoverdracht 7.3.1 Uitgaande waardeoverdracht
1.
De in artikel 6.1 bedoelde premievrije aanspraken op pensioenen worden op verzoek van de gewezen deelnemer en met inachtneming van de bepalingen in de Pensioenwet en de daarop gebaseerde regelgeving, overgedragen, mits: a. dit bedrag besteed wordt voor inkoop van actuarieel ten minste gelijkwaardige pensioenaanspraken bij de pensioenuitvoerder van een nieuwe werkgever; en b. dit bedrag rechtstreeks wordt overgedragen aan die instelling; en c.
die instelling voldoet aan de bepalingen bij of krachtens de Pensioenwet.
2.
Indien het verzoek tot waardeoverdracht van de gewezen deelnemer ook partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.
3.
De gewezen deelnemer die overweegt van deze mogelijkheid gebruik te maken, dient zich uiterlijk binnen zes maanden na indiensttreding bij de nieuwe werkgever via de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever te melden.
7.3.2 Inkomende waardeoverdracht De deelnemer heeft het recht pensioenaanspraken uit een vorige dienstbetrekking in te brengen in de pensioenregeling van de werkgever door middel van waardeoverdracht indien de vorige dienstbetrekking op of na 8 juli 1994 is beëindigd. De deelnemer dient zich daartoe uiterlijk binnen zes maanden na aanvang van het deelnemerschap aan dit pensioenreglement bij het fonds te melden. Een aan het fonds ten behoeve van een deelnemer overgedragen waarde ingevolge het bepaalde in de vorige volzin, zal
Page 23 of 46
worden aangewend ter verwerving van aanspraken voor de betrokken deelnemer, waarbij de waarde volgens het bestuur vast te stellen regels zal worden toegevoegd aan het opgebouwde ouderdomspensioen. 7.3.3 Overige vormen van waardeoverdracht Het bestuur is verplicht dan wel bevoegd uitvoering te geven en medewerking te verlenen aan overige vormen van waardeoverdracht als bedoeld in de Pensioenwet, met in achtneming van de in de Pensioenwet genoemde voorwaarden. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing. 7.3.4 Van toepassing zijnde wet- en regelgeving Het bestuur neemt de bepalingen ter zake van waardeoverdracht bij of krachtens de Pensioenwet steeds in acht. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de te hanteren tarieven, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en hoofdstuk 2, paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast.
Page 24 of 46
HOOFDSTUK 8 VOORWAARDELIJKE TOESLAGVERLENING PENSIOENRECHTEN EN PENSIOENAANSPRAKEN Artikel 8.1 Voorwaardelijke toeslagverlening pensioenrechten en pensioenaanspraken 1.
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden in beginsel jaarlijks toeslagen verleend. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Ter financiering van deze voorwaardelijke toeslagverlening is een bestemmingsreserve gevormd.
2.
De in lid 1 bedoelde toeslag wordt uitgedrukt in een percentage en kan worden toegekend over de som van het ingegane, premievrije of opgebouwde pensioen van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en overige aanspraakgerechtigden, inclusief reeds eerder verleende toeslagen.
Page 25 of 46
HOOFDSTUK 9 AANVRAAG EN UITBETALING PENSIOENEN Artikel 9.1 Aanvragen en toekenning van pensioen De (gewezen) deelnemer wordt ten minste 6 maanden voor de gewenste ingangsdatum van het pensioen door het fonds aangeschreven, onder vermelding van de benodigde stukken.
Artikel 9.2 9.2.1 Uitbetaling van pensioen 1.
Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen. Het jaarlijkse pensioen wordt in veelvouden van twaalf cent naar boven afgerond.
2.
In afwijking van het voorgaande kan het bestuur bepalen, dat een pensioen in respectievelijk drie¬, zes- of twaalfmaandelijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het bestuur bepaald bedrag.
9.2.2 Afkoop 1.
Aanspraken voortvloeiend uit dit pensioenreglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, behoudens in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. Afkoop bij het fonds is mogelijk in geval van: –
een klein pensioen bij einde deelneming;
–
een klein partner- of wezenpensioen bij ingang;
–
een klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding.
2.
De aanspraak op ouderdomspensioen die een wettelijk vastgesteld bedrag niet te boven gaat kan door het fonds na twee jaar na beëindiging van het deelnemerschap, dan wel eerder bij pensioeningang, worden afgekocht. Hierbij worden de voorwaarden van de Pensioenwet in acht genomen.
3.
Het pensioenfonds heeft de mogelijkheid om het partnerpensioen van de partner en/of het wezenpensioen van de kinderen bij ingang en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen van de gewezen partner bij echtscheiding af te kopen, mits het (bijzonder) partnerpensioen, respectievelijk het wezenpensioen het in lid 2 bedoelde bedrag niet te boven gaat. Hierbij worden de voorwaarden van de Pensioenwet in acht genomen.
4.
Zowel het pensioenfonds als de rechthebbende op pensioen kunnen tot afkoop overgaan van het pensioen bij of na ingang van het ouderdomspensioen, indien het pensioen het in lid 2 bedoelde bedrag niet te boven gaat. De vaststelling van de afkoopsom geschiedt op collectief actuarieel gelijkwaardige wijze.
5.
De waarde van de afkoop als bedoeld in de leden 2, 3 en 4 wordt vastgesteld op basis van de factoren zoals vermeld in bijlage 8. Het afkooptarief wordt voor een bepaalde periode bij bestuursbesluit vastgesteld en kan nadien zowel voor de deelnemer als de gewezen deelnemer worden gewijzigd
Page 26 of 46
9.2.3 Vervallen van recht op pensioen Pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioenuitkering waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde.
HOOFDSTUK 10 VRIJSTELLINGSREGELINGEN Artikel 10.1
Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren De mogelijkheden tot vrijstelling wegens gemoedsbezwaren zijn opgenomen in Bijlage I bij het reglement.
Page 27 of 46
HOOFDSTUK 11 PENSIOENKAPITALEN UIT HOOFDE VAN DE PENSIOENREGELINGEN VOOR 2012
Ter inleiding bij dit hoofdstuk In dit hoofdstuk zijn hierna enkele bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de vóór 1 januari 2012 opgebouwde pensioenkapitalen.
ARTIKEL 11.1 Inkoop en afkoop van pensioenkapitalen uit de pensioenregeling zoals deze gold tot 1 januari 2012 1. De (vroeg)pensioenkapitalen op grond van hoofdstuk 8 van het pensioenreglement dat tot en met 31 december 2011 van toepassing was, zijn behoudens het bepaalde in lid 2 en lid 3 van dit artikel, met inachtneming van de bepalingen bij en krachtens de Pensioenwet per 31 december 2011 omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen in de verhouding 100:70. 2. Voor de deelnemers die op 31 december 2011 recht hebben op een VUT-uitkering op grond van de VUT-CAO, geldt dat de vroegpensioenkapitalen die tot en met 31 december 2011 zijn opgebouwd, met inachtneming van de bepalingen bij en krachtens de Pensioenwet per 31 december 2011 zijn omgezet in een aanspraak op tijdelijk ouderdomspensioen dat wordt uitgekeerd tot de 65-jarige leeftijd. 3. De (vroeg)pensioenkapitalen die per 31 december 2011 een pensioenaanspraak vertegenwoordigen die lager is dan de wettelijke afkoopgrens als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, zijn voor de (gewezen) deelnemers die hiermee hebben ingestemd afgekocht. Voor deze (gewezen) deelnemers heeft derhalve geen omzetting in extra aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen plaatsgevonden.
Page 28 of 46
HOOFDSTUK 12 OVERGANGSREGELING VOORWAARDELIJK EXTRA PENSIOEN ARTIKEL 12.1 Toekenning van extra voorwaardelijk ouderdomspensioen uit hoofde van 15-jaarsfinanciering 1. Dit artikel is van toepassing op alle deelnemers die: - geboren zijn op of na 1 januari 1950; en - op 31 december 2005 werknemer zijn bij een op 31 december 2007 aangesloten werkgever; en - op 31 december 2007 deelnemer zijn op grond van het pensioenreglement dat toen van toepassing was. 2. Aan de in lid 1 bedoelde deelnemers worden voorwaardelijke aanspraken op pensioen toegezegd op de wijze zoals in dit artikel is omschreven en die zullen worden verkregen door middel van inkoop over perioden in het verleden waarin minder pensioenaanspraken zijn opgebouwd dan op basis van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 is toegestaan. 3. De in lid 2 bedoelde voorwaardelijke aanspraken worden als volgt bepaald: De uitkomst van de onderstaande formule wordt vermenigvuldigd met 70% van het loon op 1 januari 2006, van de deelnemer minus de algemene cao-verhogingen na indiensttreding. Leeftijd van de deelnemer op 1 januari 2006 -/- 25 jaar x 0,16826 63 jaar -/- 25 jaar 4. De in lid 3 bedoelde voorwaardelijke aanspraken worden eenmalig vastgesteld en berekend op 1 januari 2006. De deelnemer ontvangt hiervan een opgave. 5. De in lid 3 bedoelde voorwaardelijke aanspraken worden op het moment van beëindiging van de termijn van vijftien jaar nadat de toezegging is gedaan in één keer gefinancierd. Indien de deelnemer voor het verstrijken van de termijn van vijftien jaar de pensioendatum bereikt, zal de toezegging op het moment van pensionering volledig worden gefinancierd. 6. De in lid 3 bedoelde voorwaarde aanspraken komen zonder waarde te vervallen als de deelnemer voor het in lid 5 bedoelde tijdstip zijn hoedanigheid van werknemer verliest omdat zijn dienstbetrekking wordt beëindigd, waaronder begrepen een volledige beëindiging van de dienstbetrekking in verband met arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA respectievelijk de WAO. 7. Het bestuur is bevoegd, op grond van de afspraken die met cao-partijen zijn gemaakt, de voorwaardelijke aanspraken te verlagen. Ingeval het bestuur gebruik maakt van deze bevoegdheid zullen de in lid 1 bedoelde deelnemers hierover worden geïnformeerd. 8. Het ouderdomspensioen dat resulteert uit toepassing van artikel 3.3 en dit artikel gaat niet uit boven het in de Wet op de loonbelasting 1964 (artikel 18a, met in achtneming van artikel 18d van die wet) aangegeven maximum van het pensioengevend loon op het tijdstip van ingang.
ARTIKEL 12.2 Disclaimer bij extra pensioen uit hoofde van 15-jaarsfinanciering Op grond van het Besluit van 16 juli 2005, 391, houdende regels op het gebied van pensioen ter uitvoering van een aantal onderwerpen uit de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004) is het fonds wettelijk verplicht bij de overgangsregeling zoals in het vorige artikel van dit hoofdstuk bepaalt de volgende vrijwaringsclausule te hanteren:
Page 29 of 46
Het pensioen dat voor u zal worden ingekocht omdat u in het verleden gedurende uw dienstbetrekking(en) één of meer perioden hebt gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Wanneer uw deelname aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, hebt u alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. Indien bij beëindiging van de aan de pensioenregeling nog geen toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor u is ingekocht en opgebouwd, hebt u dus ook geen recht op dit deel van uw toezegging. Als aan u is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaar nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd. Wanneer u binnen die vijftien jaar met pensioen zou gaan, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op het moment van uw pensionering. Een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd, behoudens het bepaalde in artikel 12.1 lid 7 of een wijziging die door cao-partijen is overeengekomen.
Page 30 of 46
HOOFDSTUK 13 OVERDRACHT UIT SPAARVUT Artikel 13.1 1. De deelnemer is gerechtigd de waarde – verder: spaarvut – die hij door uitstel van de uittredingsdatum heeft verkregen op grond van artikel 5A, lid 1 van het Reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor Onderhoud en Reiniging in Scheepvaart, Industrie en Milieu en Aanverwante activiteiten (de zogenoemde spaarvutbepaling), te gebruiken voor een individuele verhoging van zijn bij het fonds opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen. Als voorwaarde voor deze verhoging geldt dat het extra ouderdomspensioen op jaarbasis ten minste € 150 dient te bedragen. 2. Bij vaststelling van aanspraken jegens het fonds geldt dat de te verwerven aanspraken op pensioen jegens het fonds op basis van de grondslagen door het fonds, gehoord de actuaris, worden vastgesteld. 3. De uit de spaarvut verkregen waardeoverdracht zal, indien noodzakelijk, zodanig worden beperkt dat deze niet zal leiden tot fiscaal bovenmatige pensioenaanspraken. 4. De verkregen aanspraken op ouderdomspensioen op grond van artikel 5A, lid 3 van het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor Onderhoud en Reiniging in Scheepvaart, Industrie en Milieu en Aanverwante activiteiten, worden behandeld als premievrije pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 6 lid 1 van dit reglement. 5. Bij vaststelling van de aanspraken op ouderdomspensioen op grond van lid 4 geldt dat de te verwerven aanspraken op ouderdomspensioen jegens het fonds op basis van de grondslagen door het fonds, gehoord de actuaris, worden vastgesteld. Bij vaststelling van de aanspraken op ouderdomspensioen op grond van lid 4 wordt rekening gehouden met het fiscale maximum zoals aangegeven in artikel 18a, lid 7 van de Wet op de Loonbelasting 1964. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de ouderdomspensioenaanspraken die elders worden dan wel zijn opgebouwd.
Page 31 of 46
HOOFDSTUK 14 OVERIGE BEPALINGEN Artikel 14.1 Klachten en geschillen Het fonds kent een klachten- en geschillenprocedure. Deze is neergelegd in een apart reglement klachten- en geschillenprocedure.
Artikel 14.2 Slotbepalingen 1. Indien toepassing van enige bepaling van dit reglement, in een niet van algemene aard zijnd geval, ten opzichte van een (gewezen) deelnemer, gepensioneerde, diens partner, diens partner of kinderen tot een onbillijkheid zou leiden, is het bestuur bevoegd, na het inwinnen van advies hieromtrent, voor die personen een bijzondere voorziening te treffen. 2. In individuele gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin dit reglement niet voorziet zal het bestuur zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de geest van de in dit reglement gestelde regelen. 3. Indien en voor zover sprake is van bovenmatigheid van de uit deze regeling voortvloeiende uitkeringen zal de regeling worden aangepast naar een voor de fiscus aanvaardbaar niveau, waarbij de eventueel te veel ontvangen premie zal worden gerestitueerd.
Artikel 14.3 Inwerkingtreding Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2006 en laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 2012 op 20 juni 2013.
Page 32 of 46
BIJLAGE 1 INZAKE VRIJSTELLING WEGENS GEMOEDSBEZWAREN Artikel 1 Inleidende bepalingen 1. Deze regeling geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 10.1 van het pensioenreglement en kan worden aangehaald als de “regeling gemoedsbezwaarden”. 2. De definitiebepalingen zoals elders opgenomen in het pensioenreglement zijn op de regeling inzake “gemoedsbezwaarden” van gelijke toepassing. 3. Op deze regeling zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB en van artikel 38a van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is. 4. Het bestuur is bevoegd om uitvoering te geven aan de regeling inzake “gemoedsbezwaarden” . 5. Het bepaalde in artikel 15 van de statuten is van overeenkomstige toepassing op de regeling inzake “gemoedsbezwaarden”. Artikel 2 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. De deelnemer of de aangesloten werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het bestuur worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben. 2. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit de door een aangesloten werkgever in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen. 3. De aanvraag om vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is opgenomen. 4. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt. 5.
Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers, zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling.
Page 33 of 46
Artikel 3 Spaarbijdrage bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van de pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft. 2. De vrijgestelde werkgever is voor een deelnemer, die geen vrijstelling heeft een spaarbijdrage aan het fonds verschuldigd. Deze spaarbijdrage is gelijk aan de totale premie die bij de werkgever in rekening zou zijn gebracht als er geen vrijstelling was verleend. Het werknemersaandeel in deze spaarbijdrage geeft recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd zijn werkgeversdeel in de spaarbijdrage aan te merken als pensioenpremie. Artikel 4 Spaarrekening 1. De ingevolge artikel 3 voor een deelnemer betaalde spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het tweede lid van genoemd artikel, worden per 1 januari van elk boekjaar geboekt op een spaarrekening. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het voortschrijdende gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent. 2. Het spaartegoed wordt aan de deelnemer in gelijke termijnen na het bereiken van de pensioendatum gedurende 15 jaar uitgekeerd, of aan zijn rechtverkrijgenden bij zijn eerder overlijden. 3. Voor de deelnemer als bedoeld in artikel 3, tweede lid, die geen aanvraag heeft gedaan als bedoeld in de laatste volzin van dat lid en die uit de dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt als een dergelijke deelnemer overlijdt of de pensioendatum bereikt. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd. Artikel 5 Uitkeringen De gespaarde bijdragen voor de vervangende uitkering voor het ouderdoms-, partner- of het wezenpensioen worden na het bereiken van de 65-jarige leeftijd in gelijke termijnen aan de werknemer gedurende 15 jaar uitgekeerd. Indien het jaarbedrag uitkomt beneden het bedrag genoemd in artikel 66 van de Pensioenwet, wordt het spaarbedrag in één keer uitgekeerd.
Page 34 of 46
Artikel 6 Overlijden van de uitkeringsgerechtigde werknemer 1. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. De periode waarover voor de partner een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Indien het jaarbedrag uitkomt beneden het bedrag genoemd in artikel 66 van de Pensioenwet, wordt het spaarbedrag in één keer uitgekeerd. Ingeval geen sprake is van een partner maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van partners of wezen wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. 2. Bij overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen partner als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien een partner ontbreekt, geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij afwezigheid van partners of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalige uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Artikel 7 Einde van de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken: a. indien de betrokkene dit aanvraagt; b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan. Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend. 3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
Page 35 of 46
BIJLAGE 2 INZAKE UITRUIL VAN OUDERDOMSPENSIOEN IN EXTRA PARTNERPENSIOEN OP DE PENSIOENINGANGSDATUM. Deze factoren gelden voor de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2014. Als tevens sprake is van uitstel respectievelijk vervroeging van pensioen, gelden deze factoren nadat het pensioen is vervroegd of uitgesteld volgens artikel 4.3 van dit reglement. Uitruil OP naar PP op pensioeningangsdatum leeftijd 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
factor 5,204 4,996 4,794 4,602 4,419 4,245 4,074 3,906 3,744 3,585 3,428 3,274 3,122 2,975 2,833 2,692
Uitruilfactor per € 1 levenslang ouderdomspensioen in latent levenslang partnerpensioen. Als een ouderdomspensioen van € 1.000 wordt uitgeruild op leeftijd 63 wordt hiervoor een latent levenslang partnerpensioen van 3,744 x 1000 = € 3.744 verkregen.
Page 36 of 46
BIJLAGE 3 INZAKE VERVROEGINGSFACTOREN OUDERDOMSPENSIOEN Deze factoren gelden voor de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2014. Vervroegen ouderdomspensioen Leeftijd
factor
55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65
0,553 0,583 0,614 0,649 0,687 0,729 0,774 0,823 0,877 0,936 1,000
Vervroegingsfactor per € 1 levenslang ouderdomspensioen Als een ouderdomspensioen van € 1.000 ingaand op leeftijd 65 wordt vervroegd naar een ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 63, wordt hiervoor een levenslang ouderdomspensioen van 0,877 x 1000 = € 877 verkregen.
Page 37 of 46
BIJLAGE 4 INZAKE UITSTELFACTOREN OUDERDOMSPENSIOEN Deze factoren gelden voor de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2014. Uitstellen ouderdomspensioen Leeftijd
factor
66 67 68 69 70
1,071 1,151 1,240 1,341 1,455
Uitstelfactor per € 1 levenslang ouderdomspensioen Als een ouderdomspensioen van € 1000 ingaand op leeftijd 65 wordt uitgesteld naar een ouderdomspensioen ingaand op 70, wordt hiervoor een levenslang ouderdomspensioen van 1,455 x 1000 = € 1.455 verkregen.
Page 38 of 46
BIJLAGE 5 INZAKE HOOG/LAAG EN LAAG/HOOG FACTOREN OMZETTING OUDERDOMSPENSIOEN Deze factoren gelden over de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2014. Waar in onderstaande tabellen wordt uitgegaan van een verhoging c.q. verlaging tot leeftijd van 65 jaar en 3 maanden, wordt bij een AOW-leeftijd die na de deze leeftijd ligt een herrekening gemaakt op basis van dezelfde uitgangspunten en de van toepassing zijnde AOW-leeftijd. Hoog/Laag factoren
U bent geboren
voor 1 januari 1948 na 31 december 1947 en voor 1 december 1948 na 30 november 1948 en voor 1 november 1949 na 31 oktober 1949 en voor 1 oktober 1950
U krijgt AOW in
Uw leeftijd als uw AOW-uitkering ingaat
Aantal maanden verhoging OP
Factor verhoging
Factor verlaging
2012
65
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
2013
65 + 1 maand
1 maand
1,331
0,998
2014
65 + 2 maanden
2 maanden
1,328
0,996
2015
65 + 3 maanden
3 maanden
1,326
0,995
Hoog/Laag factor per € 1 levenslang ouderdomspensioen Als een deelnemer geboren tussen 31 december 1947 en 1 december 1948 kiest voor een hoog/ laag constructie wordt vanaf leeftijd 65 tot 65 jaar en 1 maand het ouderdomspensioen van € 1.000 verhoogd tot 1,331 x 1000 = € 1.331 (op jaarbasis) en wordt de uitkering vanaf 65 jaar en 1 maand verlaagd tot 0,998 x 1000 = € 998.
Page 39 of 46
BIJLAGE 6 INZAKE UITRUIL VAN PARTNERPENSIOEN VOOR EXTRA OUDERDOMSPENSIOEN. Deze factoren gelden voor de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2014. Als tevens sprake is van uitstel respectievelijk vervroeging van pensioen, gelden deze factoren nadat het pensioen is vervroegd of uitgesteld volgens artikel 4.3 van dit pensioenreglement.
Uitruil PP naar OP op pensioendatum leeftijd 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
factor 0,192 0,200 0,209 0,217 0,226 0,236 0,245 0,256 0,267 0,279 0,292 0,305 0,320 0,336 0,353 0,371
Uitruilfactor per € 1 latent levenslang partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen. Als een latent levenslang partnerpensioen van € 1.000 wordt uitgeruild op leeftijd 63 wordt hiervoor een direct ingaand levenslang ouderdomspensioen van 0,267 x 1.000 = € 267 verkregen.
Page 40 of 46
BIJLAGE 7 INZAKE UITRUIL VAN OUDERDOMSPENSIOEN IN EXTRA PARTNERPENSIOEN BIJ BEEINDIGING DIENSTVERBAND. Deze factoren gelden voor de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2014. Uitruil OP naar OP met 70% mn PP bij einde deelneming leeftijd 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
factor 0,818 0,818 0,818 0,817 0,817 0,817 0,816 0,816 0,816 0,815 0,815 0,814 0,814 0,813 0,812 0,811 0,810 0,809 0,808 0,807 0,806 0,805 0,804
Leeftijd 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65
factor 0,803 0,802 0,801 0,800 0,800 0,799 0,799 0,799 0,800 0,801 0,802 0,803 0,804 0,806 0,808 0,810 0,813 0,815 0,818 0,821 0,824 0,827 0,830
Uitruilfactor per € 1 latent levenslang ouderdomspensioen in latent levenslang ouderdomspensioen en latent levenslang partnerpensioen. Bij beëindigen dienstverband op leeftijd 55 wordt een latent levenslang ouderdomspensioen van € 1.000 omgezet in een latent ouderdomspensioen 0,804 x 1.000 = € 804 en een latent levenslang partnerpensioen van 70% x € 804 = € 562,80 verkregen.
Page 41 of 46
BIJLAGE 8 INZAKE SEKSENEUTRALE AFKOOPFACTOREN PENSIOEN (AFKOOP WEGENS GERING BEDRAG Deze factoren gelden voor de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2014. Afkoop per € 1 Ouderdomspensioen leeftijd 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60
factor 5,170 5,288 5,408 5,531 5,656 5,784 5,913 6,044 6,175 6,308 6,442 6,576 6,711 6,847 6,983 7,120 7,257 7,397 7,538 7,681 7,825 7,972 8,123 8,279 8,439 8,603 8,774 8,956 9,147 9,350 9,565 9,794 10,038 10,297 10,574 10,868 11,181 11,513 11,867 12,242 12,641
leeftijd 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100
factor 13,059 13,496 13,953 14,426 14,915 14,406 13,889 13,366 12,839 12,304 11,765 11,228 10,690 10,156 9,630 9,114 8,615 8,125 7,650 7,184 6,730 6,290 5,866 5,455 5,067 4,691 4,329 3,986 3,668 3,385 3,133 2,922 2,726 2,560 2,388 2,242 2,104 1,974 1,852 1,738
Afkoopfactor per € 1 ouderdomspensioen
Page 42 of 46
Als een ouderdomspensioen van € 100 wordt afgekocht op leeftijd 55 wordt hiervoor een afkoopbedrag van 10,868 x 100 = € 1.086,80 verkregen.
Page 43 of 46
Afkoop per € 1 meeverzekerd partnerpensioen leeftijd 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60
Factor 1,647 1,685 1,724 1,765 1,808 1,852 1,899 1,947 1,995 2,044 2,093 2,143 2,196 2,252 2,309 2,369 2,429 2,492 2,554 2,618 2,684 2,752 2,822 2,894 2,969 3,047 3,125 3,202 3,280 3,354 3,427 3,499 3,568 3,638 3,707 3,774 3,842 3,908 3,971 4,031 4,086
leeftijd 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100
factor 4,142 4,197 4,249 4,300 4,350 4,401 4,449 4,493 4,533 4,570 4,602 4,623 4,635 4,634 4,620 4,587 4,535 4,470 4,387 4,293 4,184 4,065 3,933 3,797 3,649 3,497 3,345 3,190 3,032 2,862 2,688 2,502 2,323 2,137 1,974 1,815 1,667 1,528 1,402 1,282
Afkoopfactor per € 1 latent partnerpensioen Als een latent partnerpensioen van € 100 wordt afgekocht op leeftijd 55 wordt hiervoor een afkoopbedrag van 3,774 x 100 = € 377,40 verkregen.
Page 44 of 46
Afkoop per € 1 ingegaan levenslang partnerpensioen Leeftijd 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60
Factor 30,890 30,684 30,472 30,254 30,030 29,799 29,562 29,320 29,072 28,819 28,560 28,295 28,022 27,741 27,453 27,157 26,854 26,544 26,227 25,902 25,569 25,228 24,878 24,519 24,150 23,771 23,385 22,993 22,593 22,189 21,779 21,364 20,943 20,515 20,081 19,640 19,192 18,737 18,278 17,814 17,348
leeftijd 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100
factor 16,874 16,393 15,908 15,415 14,915 14,406 13,889 13,366 12,839 12,304 11,765 11,228 10,690 10,156 9,630 9,114 8,615 8,125 7,650 7,184 6,730 6,290 5,866 5,455 5,067 4,691 4,329 3,986 3,668 3,385 3,133 2,922 2,726 2,560 2,388 2,242 2,104 1,974 1,852 1,738
Afkoopfactor per € 1 ingegaan partnerpensioen Als een ingegaan partnerpensioen van € 100 wordt afgekocht op leeftijd 55 wordt hiervoor een afkoopbedrag van 19,64 x 100 = € 1.964,00 verkregen.
Page 45 of 46
Afkoop per € 1 ingegaan wezenpensioen tot leeftijd 18 leeftijd 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
factor 14,366 13,772 13,158 12,524 11,868 11,187 10,482 9,752 8,994 8,210 7,397 6,558 5,690 4,797 3,877 2,935 1,973 0,994
Afkoopfactor per € 1 ingegaan wezenpensioen tot leeftijd 18, als een ingegaan wezenpensioen van € 100 wordt afgekocht op leeftijd 10 wordt hiervoor een afkoopbedrag van 7,397 x 100 = € 739,70 verkregen.
Page 46 of 46