PENSIOENREGLEMENT 1996 INHOUDSOPGAVE BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN Artikel 1 DEELNEMERSCHAP Artikel 2 AANSPRAKEN Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 DEELNEMERSJAREN Artikel 6 VOORTZETTING DEELNEMERSCHAP Artikel 6 Artikel 6a PENSIOENGRONDSLAG Artikel 7 OUDERDOMSPENSIOEN Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 UITRUIL VAN OUDERDOMSPENSIOEN IN PARTNERPENSIOEN Artikel 10a VARIATIEMOGELIJKHEDEN IN UITKERINGSHOOGTE Artikel 10b DEELTIJDPENSIOEN Artikel 10c ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 TOESLAG I.V.M. VOLLEDIGE ARBEIDSONGESCHIKTHEID Artikel 15a WAO-HIATENPENSIOEN Artikel 15b (BIJZONDER) PARTNERPENSIOEN Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 ANW-HIATENPENSIOEN Artikel 22a WEZENPENSIOEN Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 UITRUIL VAN PARTNERPENSIOEN IN OUDERDOMSPENSIOEN Artikel 25a TOESLAGVERLENING Artikel 26 Artikel 26a
1
OVERLIJDENSUITKERING Artikel 27 FINANCIERING DER PENSIOENAANSPRAKEN Artikel 28 Artikel 28a Artikel 29 VERMINDERING DER PENSIOENAANSPRAKEN Artikel 30 TOEKENNING VAN PENSIOEN Artikel 31 UITBETALING VAN PENSIOEN Artikel 32 INHOUDINGEN Artikel 33 WAARDEOVERDRACHT Artikel 34 AFKOOP Artikel 35 BESLAG, OVERDRACHT EN INPANDGEVING Artikel 36 KLACHTEN EN GESCHILLEN Artikel 37 INFORMATIEVERSTREKKING Artikel 38 OVERGANGSBEPALINGEN Artikel 39 Artikel 39a Artikel 39b SLOTBEPALINGEN Artikel 40 Artikel 41 Artikel 42 Artikel 43 INWERKINGTREDING EN WIJZIGING REGLEMENT Artikel 44 UITVOERINGSBEPALINGEN
2
PENSIOENREGLEMENT 1996 Considerans Het bestuur van de stichting Stichting Pensioenfonds AZL, overwegende – dat de stichting Stichting AZL Beheer in het kader van meer individuele en flexibele arbeidsvoorwaarden voor het personeel van Stichting AZL Beheer heeft besloten het systeem van haar pensioentoezeggingen als deel van deze arbeidsvoorwaarden te wijzigen van een eindloonregeling in een middelloonregeling, – dat degenen die per 30 juni 1996 deelnemer zijn in de Stichting Pensioenfonds AZL en die per 1 januari 1997 in dienst zijn van de Stichting AZL Beheer, bij de start van deze nieuwe regeling per 1 juli 1996, eenmalig kunnen kiezen voor overgang van de oude regeling, voortaan pensioenreglement 1984 genoemd, naar de nieuwe regeling, pensioenreglement 1996 genoemd. Deelnemers aan de regeling pensioenreglement 1984 hebben alsnog eenmalig per 1 januari 1999 de keuzemogelijkheid om per deze datum over te stappen naar de regeling Pensioenreglement 1996 teneinde te kunnen kiezen voor een hogere ouderdomspensioenopbouw in plaats van medeverzekerd nabestaandenpensioen, gelet op artikel 16 van de statuten, besluit vast te stellen het navolgende pensioenreglement 1996:
3
BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN Artikel 1 1. De pensioenovereenkomst zoals neergelegd in dit reglement heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. In dit reglement wordt verstaan onder: Fonds
Bestuur Werkgever Aanspraakgerechtigde Afkoop Arbeidsongeschiktheidspensioen Beëindiging van de deelneming Bijdrage
Bijzonder partnerpensioen Deelnemer
Dienstbetrekking Elektronisch Gepensioneerde Gewezen deelnemer
Gewezen partner Nabestaandenpensioen Ondernemingspensioenfonds Ontvangende pensioenuitvoerder Ouderdomspensioen Overdrachtswaarde Overdragende pensioenuitvoerder Ongehuwden Partner Partnerrelatie
: de te Heerlen gevestigde stichting Stichting Pensioenfonds AZL, voorheen Stichting Aanvullend Pensioenfonds Administratiekantoor ZuidLimburg; : het bestuur van het fonds; : AZL N.V., gevestigd te Heerlen; : persoon die begunstigd is voor een nog niet ingegaan pensioen; : iedere handeling waardoor pensioenaanspraken of pensioenrechten hun pensioenbestemming verliezen; : een geldelijke, vastgestelde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer : het beëindigen van de pensioenverwerving op basis van een pensioenovereenkomst anders dan door het overlijden van de deelnemer of door het ingaan van het ouderdomspensioen; : iedere geldsom die wordt voldaan aan een pensioenuitvoerder in het kader van de uitvoering van pensioenovereenkomsten en uitvoeringsovereenkomsten; : de aanspraak op partnerpensioen die op grond van de pensioenwet verkregen wordt door de gewezen partner; : de (gewezen) werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder en die voldoet aan de in artikel 2 met betrekking tot het deelnemerschap gestelde vereisten; : de rechtsbetrekking tussen de werkgever en werknemer; : door middel van een elektronische informatiedrager die de ontvanger in staat stelt de verstrekte informatie duurzaam te bewaren; : pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan; : de (gewezen) werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens een pensioenuitvoerder; : De persoon wiens partnerrelatie met de (gewezen) deelnemer is beëindigd; : partnerpensioen en/of wezenpensioen; : een pensioenfonds verbonden aan een onderneming; : de pensioenuitvoerder aan wie in het kader van waardeoverdracht waarde wordt overgedragen; : een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de (gewezen) werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom; : de ten behoeve van de waardeoverdracht vastgestelde waarde van de over te dragen pensioenaanspraken of pensioenrechten; : de pensioenuitvoerder die in het kader van waardeoverdracht waarde overdraagt aan een andere pensioenuitvoerder; : Personen die alleenstaand zijn of zonder registratie dan wel notarieel verleden samenlevingscontract met een ander samenwonen. : echtgenoot, geregistreerde partner of niet-geregistreerde partner met een notarieel verleden samenlevingscontract. : huwelijk, geregistreerd partnerschap of partnerrelatie met een notarieel
4
Partnerpensioen
Pensioen
Pensioenaanspraak Pensioendatum Pensioengerechtigde
Pensioenovereenkomst Pensioenrecht Pensioenreglement Scheiding
Schriftelijk Toeslag
Uitkeringsovereenkomst Uitvoeringsovereenkomst Verzekeraar
Waardeoverdracht
Wezenpensioen
verleden samenlevingsovereenkomst : Een geldelijke vastgestelde uitkering voor de echtgenoot, de geregistreerde partner of de partner, de gewezen echtgenoot, de gewezen geregistreerde partner of gewezen partner wegens overlijden van de (gewezen) werknemer; : ouderdomspensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen of nabestaandenpensioen zoals overeengekomen tussenwerkgever en werknemer; : het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening; : de datum waarop het ouderdomspensioen volgens artikel 9 van het reglement ingaat; : persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het ouderdoms-, partner-, wezen- of arbeidsongeschiktheidspensioen is ingegaan; : hetgeen tussen de werkgever en de werknemer is overeengekomen betreffende pensioen en is opgenomen in het pensioenreglement; : het recht op een ingegaan pensioen uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening; : de door de pensioenuitvoerder opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en deelnemer; : echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van het duurzame samenlevingsverband in de zin van dit reglement; in schrifttekens op papier; : een verhoging van een pensioenrecht of pensioenaanspraak van een : (gewezen) deelnemer alsmede een pensioenaanspraak van een gepensioneerde ten behoeve van zijn partner; : een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering; : de overeenkomst tussen een werkgever en een pensioenuitvoerder over de uitvoering van een of meer pensioenovereenkomsten; : een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen; : iedere handeling waarbij de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten wordt aangewend ten behoeve van: - andere pensioenaanspraken of pensioenrechten bij dezelfde of een andere pensioenuitvoerder; of - dezelfde pensioenaanspraken of pensioenrechten bij een andere pensioenuitvoerder; : een geldelijke, vastgestelde uitkering voor een kind tot wie de overleden (gewezen) werknemer als ouder in familierechtelijke betrekking stond of voor diens stief- of pleegkind.
2. Waar in dit reglement en de daarop berustende besluiten wordt gesproken over gehuwden, worden als partners geregistreerde partners en niet geregistreerde partners, die een notarieel verleden samenlevingscontract hebben gesloten, daarmee gelijkgesteld. Voor hiervan afgeleide en verwante begrippen zoals huwelijk, echtgenoot,weduwe, weduwnaar en scheiding gelden overeenkomstige gelijkstellingen. Met ongehuwden worden gelijk gesteld degenen die alleenstaand zijn of zonder registratie dan wel notarieel verleden samenlevingscontract met een ander samenwonen.
5
3. De wijzigingen in de rechten en plichten die ontstaan als gevolg van de gelijkstelling bedoeld in het tweede lid van dit artikel, werken terug tot aanvang deelnemerschap.
DEELNEMERSCHAP Artikel 2 1. Het deelnemerschap geldt voor al degenen die in dienst van de werkgever zijn en wier arbeidsovereenkomst in zulk een deelname voorziet. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt het deelnemerschap niet voor degenen, die per 1 juli 1996 gekozen hebben voor voortzetting van hun deelnemerschap onder pensioenreglement 1984. 3. Het deelnemerschap vangt aan op de dag van indiensttreding bij de werkgever. 4. Het deelnemerschap eindigt: a. door het overlijden van de deelnemer; b. door beëindiging van het dienstverband met de werkgever, behoudens het bepaalde in lid 5; c. door het bereiken van de pensioendatum. Het deelnemerschap wordt verder geheel of gedeeltelijk beëindigd bij optredende arbeidsongeschiktheid indien en voorzover het bepaalde in artikel 6, lid 4, toepassing vindt. Beëindiging vindt alsdan plaats na einde dienstverband met de werkgever of na mogelijk eerdere beëindiging van een verlengd ziekengeld dan wel op de dag waarop de met de werkgever overeengekomen kortere dan de normale arbeidsduur en het daaraan aangepaste salaris ingaan. 5. Na beëindiging van het dienstverband wordt het deelnemerschap voortgezet indien en voor zolang van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering een bijdrage wordt ontvangen ten behoeve van de voortzetting van de pensioenopbouw.
AANSPRAKEN Artikel 3 1. Voor medewerkers die op 1 juli 1998 reeds in dienst van de werkgever en deelnemer Pensioenreglement 1996 waren, geeft het deelnemerschap met inachtneming van de bepalingen van dit reglement aanspraak op: – ouderdomspensioen; – arbeidsongeschiktheidspensioen; – WAO-hiatenpensioen; – partnerpensioen; – wezenpensioen; – overlijdensuitkering; – Anw-hiatenpensioen op risicobasis.
6
2. Voor medewerkers die op of na 1 juli 1998 in dienst van de werkgever treden en deelnemer worden, geeft het deelnemerschap met inachtneming van de bepalingen van dit reglement aanspraak op: – ouderdomspensioen; – arbeidsongeschiktheidspensioen; – WAO-hiatenpensioen; – Anw-hiatenpensioen op risicobasis. Deze pensioenaanspraken gelden eveneens voor degenen, die reeds op 1 juli 1998 deelnemer zijn, en er eenmalig voor gekozen hebben om ingaande 1 januari 1999 in aanmerking te komen voor hogere opbouw van ouderdomspensioen in plaats van opbouw medeverzekerd nabestaandenpensioen. Er wordt een nabestaandenpensioen verzekerd over het inkomensgedeelte boven de franchise, welke voor de vaststelling van het ouderdomspensioen voor de onder lid 1 bedoelde deelnemers in aanmerking is genomen, met dien verstande dat hierbij een inkomen boven het hoogste maandsalaris volgens de CAO van de werkgever, vermenigvuldigd met 12 en verhoogd met de jaaruitkering, buiten beschouwing wordt gelaten. Het nabestaandenpensioen op risicobasis over vorenbedoeld inkomensgedeelte wordt vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, leden 2 en 5, en waarbij wordt uitgegaan van een ouderdomspensioen zoals vastgesteld conform voor de in artikel 3, lid 1, bedoelde deelnemers met dien verstande, dat hierbij voor degenen die ingaande 1 januari 1999 gekozen hebben voor hogere opbouw van ouderdomspensioen deze datum als aanvangsdatum deelnemerschap geldt. Het bepaalde in artikel 18 en in de artikelen 20 t/m 25 is van overeenkomstige toepassing. 3. Voor zover van toepassing, vinden de opbouw en financiering van de in de vorige leden genoemde pensioenaanspraken gedurende het deelnemerschap evenredig in de tijd plaats. Uitgezonderd het nabestaandenpensioen op risicobasis, zullen de pensioenaanspraken steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van het deelnemerschap volledig zijn gefinancierd. 4. Het bestuur kan de overlijdensrisico's respectievelijk arbeidsongeschiktheidsrisico’s voortvloeiende uit de verplichtingen ten aanzien van nabestaandenpensioen en wezenpensioen respectievelijk pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid ingevolge dit reglement, geheel of ten dele dekken door het sluiten van verzekeringsovereenkomsten met verzekeraars als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet (PW). 5. Het fonds zal als verzekeringnemer en begunstigde in de desbetreffende overeenkomsten worden aangewezen. 6. Voorzover het fonds de verplichtingen heeft herverzekerd, vormen de polis en de daarbij behorende voorwaarden van verzekering (inclusief eventuele daarin opgenomen beperkingen ten opzichte van de pensioenaanspraken) de grondslag van de rechten van de (gewezen) deelnemers of pensioengerechtigden. De gewezen deelnemer of pensioengerechtigde kan in dat geval ter zake van dit pensioenreglement geen andere rechten ontlenen dan die, welke uit de afgesloten verzekering en de geldende voorwaarden van verzekering voortvloeien. De voorwaarden van deze overeenkomsten liggen voor belanghebbenden bij het bestuur ter inzage. Als sprake is van kennelijke hardheid kan het bestuur een afwijkend besluit nemen.
7
Artikel 4 De opgebouwde aanspraken worden als premievrij recht behouden indien het deelnemerschap, anders dan door overlijden, vóór het bereiken van de pensioendatum eindigt, inclusief de deelnemersjaren verworven op grond van artikel 40. De gewezen deelnemer ontvangt een bewijs van zijn aanspraken.
Artikel 5 De aanspraak op of het genot van uitkeringen uit het fonds verplicht de deelnemer, de gewezen deelnemer c.q. zijn nagelaten betrekkingen aan het fonds alle gegevens en bescheiden te verstrekken en voor het overige alle medewerking te verlenen, die voor een juiste uitvoering van het reglement nodig worden geacht. Het niet nakomen van deze verplichting kan leiden tot het doen vervallen, het verminderen of het opschorten van de rechten op last van het bestuur.
DEELNEMERSJAREN Artikel 6 1. Als deelnemersjaren voor de berekening van het ouderdomspensioen en de daarvan afgeleide pensioenen gelden alle jaren, vanaf 1 juli 1996 als deelnemer in het fonds doorgebracht. 2. De deelnemersjaren of gedeelten ervan worden in jaren en maanden nauwkeurig bepaald. Hierbij wordt een gedeelte van een maand van minder dan 15 dagen verwaarloosd, terwijl een gedeelte van een maand van 15 dagen of meer voor een volle maand wordt gerekend. 3. Deelnemersjaren waarin met de werkgever, anders dan wegens het genot van een tijdens het deelnemerschap toegekende WAO-uitkering of een uitkering uit hoofde van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), een kortere dan de normale arbeidsduur alsmede een daaraan aangepast salaris zijn overeengekomen, worden voor een evenredig deel in aanmerking genomen. Het voorgaande geldt niet ten aanzien van de deelnemer als bedoeld in artikel 6a, lid 2, en 6b. 4. Indien de deelnemer vóór de pensioendatum het deelnemerschap beëindigt in het genot van een tijdens het deelnemerschap toegekende WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 25 % of meer, telt de tijd gedurende welke daarna recht op zulk een uitkering bestaat als deelnemersjaren mee voor de berekening van het ouderdomspensioen en de daarvan afgeleide pensioenen, en wel voor het percentage dat blijkens de onderstaande reeks behoort bij de mate van arbeidsongeschiktheid waarnaar in die tijd de bedoelde uitkering wordt toegekend, 100 % bij een arbeidsongeschiktheid van 80 % of meer, 75 % bij een arbeidsongeschiktheid van 65 % - 80 %, 60 % bij een arbeidsongeschiktheid van 55 % - 65 %, 50 % bij een arbeidsongeschiktheid van 45 % - 55 %, 40 % bij een arbeidsongeschiktheid van 35 % - 45 %, 30 % bij een arbeidsongeschiktheid van 25 % - 35 %, zulks met dien verstande dat, na hernieuwd deelnemerschap, het percentage van de tijd die in totaliteit meetelt voor de berekening van het ouderdomspensioen en de daarvan afgeleide pensioenen niet meer dan 100 kan bedragen. Het bepaalde in lid 3 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat bij de aldaar bedoelde evenredige beperking van de deelnemerstijd wordt uitgegaan van de mate waarin de arbeidsduur, overeengekomen in de tijd onmiddellijk voorafgaand aan de toekenning van de WAOuitkering, afweek van de normale arbeidsduur en de beloning dienovereenkomstig was aangepast.
8
5. Indien de deelnemer vóór de pensioendatum het deelnemerschap beëindigt in het genot van een tijdens het deelnemerschap toegekende uitkering uit hoofde van de WIA naar een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, telt de tijd gedurende welke daarna recht op zulk een uitkering bestaat als deelnemersjaren mee voor de berekening van het ouderdomspensioen en de daarvan afgeleide pensioenen, en wel voor het percentage dat blijkens de onderstaande reeks behoort bij de mate van arbeidsongeschiktheid waarnaar in die tijd de bedoelde uitkering wordt toegekend, 100% bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, 75 % bij een arbeidsongeschiktheid van 65% - 80% zolang het dienstverband voortduurt, 60 % bij een arbeidsongeschiktheid van 55% - 65% zolang het dienstverband voortduurt, 50 % bij een arbeidsongeschiktheid van 45% - 55% zolang het dienstverband voortduurt, 40 % bij een arbeidsongeschiktheid van 35% - 45% zolang het dienstverband voortduurt, zulks met dien verstande dat, na hernieuwd deelnemerschap, het percentage van de tijd die in totaliteit meetelt voor de berekening van het ouderdomspensioen en de daarvan afgeleide pensioenen niet meer dan 100 kan bedragen. Het bepaalde in lid 3 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat bij de aldaar bedoelde evenredige beperking van de deelnemerstijd wordt uitgegaan van de mate waarin de arbeidsduur, overeengekomen in de tijd onmiddellijk voorafgaand aan de toekenning van de WIAuitkering, afweek van de normale arbeidsduur en de beloning dienovereenkomstig was aangepast. 6. Deelnemersjaren die voortvloeien uit een continuering van het deelnemerschap op basis van het ontvangen van bijdragen uit de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering, worden gerelateerd aan de te ontvangen bijdragen uit genoemd fonds. 7. Het fonds administreert de deelnemersjaren op de wijze zoals voorgeschreven in de Pensioenwet of daarop rustende regelgeving.
VOORTZETTING DEELNEMERSCHAP BIJ OUDERSCHAPSVERLOF EN BIJ LEEFTIJDSGEBONDEN DIENSTVERBAND VAN 80% Artikel 6a 1. Gedurende ouderschapsverlof wordt het deelnemerschap en de pensioenopbouw voortgezet op basis van de laatstelijk vóór aanvang ouderschapsverlof geldende gegevens. De ingevolge artikel 28 door de werkgever en deelnemer verschuldigde pensioenbijdrage wordt gedurende het verlof vastgesteld op basis van het te ontvangen salaris. De resterende pensioenbijdrage (werkgevers- en deelnemersbijdrage), gebaseerd op het verschil tussen het reguliere en tijdens ouderschapsverlof te ontvangen salaris, komt ten laste van het pensioenfonds. 2. De deelnemer van 55 jaar en ouder met een full-time dienstverband, die tenminste reeds drie jaar deelnemer is en die in overleg met de werkgever een 80% dienstverband aangaat, kan op verzoek in aanmerking komen voor premievrije doorbouw van pensioenaanspraken over het bedrag van de salarisvermindering tot uiterlijk de 1ste van de maand waarin de 63-jarige leeftijd wordt bereikt. Het verzoek zal worden ingewilligd zolang de deelnemer geen uitkering ontvangt op grond van de Prepensioenregeling, Pensioenreglement 1984, Pensioenreglement 1996, de Regeling Vervroegde Uittreding dan wel geen inkomsten uit arbeid elders geniet, tenzij deze inkomsten reeds werden genoten tenminste 2 jaren voordat de deelnemer gebruik maakt van deze regeling. De ingevolge artikel 28 door de werkgever en deelnemer verschuldigde pensioenbijdrage wordt gedurende het 80%-dienstverband vastgesteld op basis van het te ontvangen salaris. De pensioenbijdrage (werkgevers- en deelnemersbijdrage), gebaseerd op de salarisvermindering, komt ten laste van het pensioenfonds.
9
VRIJWILLIGE VOORTZETTING DEELNEMERSCHAP Artikel 6b De deelnemer, die tenminste reeds drie jaar deelnemer is en die in overleg met de werkgever een geringere dan de bestaande arbeidsduur aangaat om andere redenen dan als bedoeld in artikel 6a, tweede lid, kan op verzoek het deelnemerschap op basis van de laatstelijk vóór deze wijziging dienstverband geldende gegevens vrijwillig voortzetten. Over de salarisvermindering als gevolg van de wijziging dienstverband is de deelnemer de totale actuariële premie verschuldigd. Bedoelde vrijwillige voortzetting geldt voor maximaal drie jaar en dient een aanvang te nemen minimaal drie jaar vóór de pensioengerechtigde leeftijd. Gedurende de periode van vrijwillige voortzetting wordt het salaris over het verminderde deel van het dienstverband voor de berekening van de pensioengrondslag aangepast aan de algemene ontwikkeling van de salarissen bij de werkgever. Ten aanzien van de fiscale faciliëring van de vrijwillige voortzetting gelden verder nog de volgende voorwaarden: – de pensioenregeling dient gedurende de periode van vrijwillige voortzetting ongewijzigd te worden voortgezet; – er mag tijdens de vrijwillige voortzetting geen cumulatie optreden met andere oude dagsvoorzieningen.
PENSIOENGRONDSLAG Artikel 7 1. De pensioengrondslag voor de berekening van het ouderdomspensioen en de daarvan afgeleide pensioenen in enig jaar wordt verkregen door: – het feitelijk genoten maandsalaris in het betreffende jaar na toevoeging van de jaaruitkering en eventueel middels CAO verleende eenmalige uitkeringen te herleiden tot een jaarsalaris voor een full-time medewerker; – vervolgens het variabel salaris over het kalenderjaar hierbij op te tellen;1 – vervolgens dit herleide jaarsalaris wegens aanspraak op AOW-pensioen te verminderen met een franchise, die door het bestuur, gelet op de koppeling van het AOW-pensioen aan het wettelijk minimumloon en mede gelet op de algemene ontwikkeling van de salarissen bij de werkgever, telkens wordt aangepast bij een algemene structurele salarisverhoging;2 – voor degene wiens deelnemerschap in de loop van enig jaar aanvangt dan wel eindigt, wordt het variabel salaris herleid tot het variabel jaarsalaris op grond van tijdsevenredigheid. De in de vorige volzin genoemde jaaruitkering, eenmalige uitkeringen en het variabel salaris worden meegenomen in de pensioengrondslag van het jaar, waarin ze zijn uitbetaald. In afwijking van de vorige volzinnen blijft bij de berekening van de pensioengrondslag de in september 2004 verleende, eenmalige uitkering van € 500 buiten beschouwing. 2. Indien met de werkgever, al dan niet wegens het genot van een tijdens het deelnemerschap toegekende WAO-uitkering of een uitkering uit hoofde van de WIA, een kortere dan de normale arbeidsduur alsmede een daaraan aangepast salaris is overeengekomen, wordt dat salaris voor de berekening van de pensioengrondslag herleid tot een bij de normale arbeidsduur passend salaris. 1 2
Zie uitvoeringsbepaling in dit hoofdstuk Zie uitvoeringsbepaling in dit hoofdstuk
10
3. Gedurende de periode waarin het deelnemerschap wordt voortgezet op grond van artikel 2, lid 5, wordt het laatstgenoten salaris voor de berekening van de pensioengrondslag aan de algemene ontwikkeling van de salarissen bij de werkgever aangepast. 4. Gedurende de ingevolge artikel 6, leden 4, 5 en 6, als deelnemersjaren meetellende tijd wordt het laatstgenoten salaris voor de berekening van de pensioengrondslag aan de algemene ontwikkeling van de salarissen bij de werkgever aangepast.
OUDERDOMSPENSIOEN Artikel 8 Het ouderdomspensioen wordt per kalenderjaar opgebouwd. De jaarlijkse opbouw van het ouderdomspensioen wordt vastgesteld op 2 % van de pensioengrondslag, rekening houdend met de krachtens artikel 6 vastgestelde deelnemerstijd over dat kalenderjaar.
Artikel 9 1. Het ouderdomspensioen gaat in beginsel in op de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. 2. Op verzoek van de deelnemer kan het ouderdomspensioen eerder ingaan, maar niet eerder dan vanaf de 55-jarige leeftijd. Indien het ouderdomspensioen vervroegd ingaat vindt er op het opgebouwd ouderdomspensioen een actuariële korting plaats. De hoogte van het uit te keren pensioen wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van het op de ingangsdatum van vervroegde pensionering opgebouwd ouderdomspensioen met toepassing van reductiefactoren. 3. Op verzoek van de deelnemer kan het ouderdomspensioen later ingaan. Het ouderdomspensioen wordt dan met toepassing van oprentingsfactoren verhoogd. Het ouderdomspensioen kan nooit later ingaan dan op het moment waarop het uitgestelde pensioen 100% van het pensioengevend inkomen bedraagt. Het ouderdomspensioen zal uiterlijk ingaan de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt. 4. De in artikel 2 en 3 bedoelde reductie- en oprentingsfactoren worden door het bestuur op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgesteld. De factoren worden ieder jaar opnieuw vastgesteld en opgenomen in het tabellenboek van het fonds dat separaat van dit reglement wordt bijgehouden. 5. De aanspraak op ouderdomspensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van diens echtgeno(o)t(e) niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en het pensioenfonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet, tenzij de echtgenoten het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten. 6. Vervroegde dan wel latere ingang van het ouderdomspensioen als bedoeld in de leden 2 en 3, is slechts mogelijk voor zover de (gewezen) deelnemer bij vervroeging niet meer krachtens arbeidsovereenkomst in dienstbetrekking of als zelfstandig ondernemer werkzaam is respectievelijk bij latere ingang wel nog als zodanig werkzaam is. Bij gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10c, is deze bepaling naar rato van toepassing. Bij een vervroeging tot de 60-jarige leeftijd of later zal niet worden getoetst of is voldaan aan het bepaalde in dit artikellid.
Artikel 10
11
Het ouderdomspensioen wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de rechthebbende overlijdt.
UITRUIL VAN OUDERDOMSPENSIOEN IN PARTNERPENSIOEN Artikel 10a 1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen om te zetten in een (hoger) partnerpensioen. 2. Het partnerpensioen bedraagt na uitruil maximaal 70% van het na uitruil resterende ouderdomspensioen. 3. Het fonds wijst de (gewezen) deelnemer op dit recht a. bij beëindiging van het deelnemerschap; en b. voorafgaand aan de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat. 4. Het deel van het ouderdomspensioen waarop een recht op uitbetaling rust op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, wordt niet in de uitruil betrokken. 5. De omzetting vindt plaats met toepassing van omrekeningsfactoren, die zodanig zijn vastgesteld dat de collectieve actuariële waarde van het partnerpensioen gelijkwaardig is aan de collectieve actuariële waarde van het om te zetten (deel van) ouderdomspensioen. Bedoelde omrekeningsfactoren worden ieder jaar opnieuw vastgesteld en opgenomen in het tabellenboek van het fonds dat separaat van dit reglement wordt bijgehouden. 6.. Onverminderd het bepaalde in artikel 61, lid 7 van de Pensioenwet gaat het fonds, indien de (gewezen) deelnemer voor wie het partnerpensioen verzekerd (was) is door middel van een overlijdensrisicoverzekering, niet binnen de door het fonds gestelde termijn reageert op het aanbod tot uitruil van het fonds als bedoeld in de situaties in lid 3, en de (gewezen) deelnemer gehuwd is, een geregistreerde partner heeft of een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst is aangegaan, over tot uitruil van het ouderdomspensioen in partnerpensioen. De verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen bedraagt na deze uitruil maximaal 70% van het na uitruil resterende ouderdomspensioen, waarbij het fonds er voor zorgt dat het ouderdomspensioen na uitruil in ieder geval blijft boven de afkoopgrens als bedoeld in artikel 35..
VARIABILISERING OUDERDOMSPENSIOEN Artikel 10b 1. De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om de hoogte van het ouderdomspensioen eenmalig te variëren vanaf de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat dan wel kan ingaan tot maximaal de 70-jarige leeftijd voor een voorafgaand vast te stellen periode. 2. In bedoelde periode kan het uit te keren ouderdomspensioen a. hoger zijn dan het reguliere ouderdomspensioen, de zogenaamde hoog/laag-constructie; b. lager zijn dan het reguliere ouderdomspensioen, de zogenaamde laag/hoog-constructie. 3. Bij zowel de hoog/laag-constructie als de laag/hoog-constructie kan de lagere uitkering respectievelijk 75%, 80%, 85%, 90% of 95% van de hogere uitkering bedragen.
12
4. Voor de toepassing van vorenbedoelde variatie blijft, in de periode tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de 65-jarige leeftijd, van de uitkering buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag uit artikel 18d lid 3 van de Wet op de Loonbelasting 1964. 5. Een verzoek tot toepassing van deze variatiemogelijkheid dient minimaal drie maanden vóór de ingangsdatum bij het fonds te worden ingediend. 6 Indien het ouderdomspensioen wordt vastgesteld met toepassing van voorgaande leden, dan wordt voor het berekenen van het partnerpensioen uitgegaan van het ouderdomspensioen dat zonder toepassing van voorgaande leden zou zijn uitgekeerd. 7. In het tabellenboek van het fonds dat separaat van dit reglement wordt bijgehouden, zijn flexibiliseringsfactoren opgenomen waarmee per leeftijdscategorie kan worden berekend hoeveel het hogere dan wel lagere ouderdomspensioen bedraagt ten opzichte van het oorspronkelijke ouderdomspensioen voordat voor variatie in hoogte ervan is gekozen. De flexibiliseringsfactoren worden door het bestuur ieder jaar opnieuw vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
DEELTIJDPENSIOEN Artikel 10c 1. De deelnemer en de werkgever kunnen in onderling overleg afspreken dat de deelnemer met deeltijdpensioen gaat met een gelijktijdige overeenkomstige vermindering van de arbeidsduur, met ingang van de eerste dag van een maand die ligt binnen de periode van de 60-jarige leeftijd van de deelnemer tot de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar. Door dit deeltijdpensioen verandert de pensioengerechtigde leeftijd niet. 2. Het fonds dient ten minste twee maanden vóór de ingang van het deeltijdpensioen door de werkgever van de afspraak als bedoeld in lid 1, onder overlegging van een kopie van de bedoelde afspraak, in kennis te worden gesteld. 3. De vermindering van de arbeidsduur is zodanig dat de resterende arbeidstijd 80% of 50% bedraagt. Ten aanzien van de resterende arbeidsduur is de deelnemer deeltijdwerknemer en zijn de bepalingen die betrekking hebben op de situatie dat met werkgever een kortere dan de normale arbeidsduur alsmede een daaraan aangepast salaris zijn overeengekomen onverkort van toepassing. 4. Het deeltijdpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de arbeidsduur wordt verminderd overeenkomstig lid 3 en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de deelnemer of gepensioneerde.
5. Het deeltijdpensioen wordt berekend op de dag voorafgaand aan de datum van ingang van het deeltijdpensioen, gebaseerd op het op dat moment opgebouwde aantal deelnemingsjaren, vermenigvuldigd met het percentage van de vermindering van de arbeidsduur met toepassing van reductiefactoren. Bedoelde reductiefactoren worden ieder jaar opnieuw vastgesteld en opgenomen in het tabellenboek van het fonds, dat separaat van dit reglement wordt bijgehouden. 6. Op de pensioendatum wordt het resterende ouderdomspensioen berekend, waarbij het aantal deelnemingsjaren wordt verminderd met het aantal pensioenjaren dat reeds is gebruikt voor het deeltijdpensioen.
7. Een ingegaan deeltijdpensioen kan niet worden gewijzigd in geval van latere wijziging van de
13
arbeidsduur. Indien deze wijziging bestaat uit een verdere vermindering van de arbeidsduur kan, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel, een nieuw deeltijdpensioen worden toegekend gerelateerd aan deze verdere vermindering.
ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN Artikel 11 Deelnemers die tijdens het deelnemerschap voor 25 % of meer arbeidsongeschikt zijn geworden in de zin van de WAO respectievelijk voor 35% of meer arbeidsongeschikt zijn geworden in de zin van de WIA komen, nadat hun dienstverband met de werkgever is beëindigd of nadat met de werkgever een kortere dan de normale arbeidsduur alsmede een daaraan aangepast salaris zijn overeengekomen, in aanmerking voor arbeidsongeschiktheidspensioen.
Artikel 12 1.
Het jaarlijks bedrag aan arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt, ongeacht het aantal in het fonds doorgebrachte deelnemersjaren, – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van 80 % of meer, 70 % – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van 65 % - 80 %, 65 % – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van 55 % - 65 %, 50 % – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van 45 % - 55 %, 40 % – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van 35 % - 45 %, 30 % – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van 25 % - 35 %, 20 % van het bedrag waarmede het laatstgenoten jaarsalaris, het jaarsalaris dat ten grondslag ligt aan de WAO-uitkering overschrijdt, welke beide elementen van de vergelijking tijdens de duur van de uitkering worden aangepast, het een aan de algemene ontwikkeling van de salarissen bij de werkgever en het andere aan die van het maximum-dagloon ingevolge de WAO.
2.
Het jaarlijks bedrag aan arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt, ongeacht het aantal in het fonds doorgebrachte deelnemersjaren, – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA van 80 % of meer, 70 % – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA van 65 % - 80 %, 65 % – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA van 55 % - 65 %, 50 % – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA van 45 % - 55 %, 40 % – bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA van 35 % - 45 %, 30 % van het bedrag waarmede het laatstgenoten salaris op jaarbasis, als berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, 261 maal het maximum-dagloon van de Wet financiering sociale verzekeringen overschrijdt, welke beide elementen van de vergelijking tijdens de duur van de uitkering worden aangepast, het een aan de algemene ontwikkeling van de salarissen bij de werkgever en het andere aan die van het maximum-dagloon ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen.
Artikel 13 Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in daags na beëindiging van het dienstverband met de werkgever dan wel op de dag waarop de met de werkgever overeengekomen kortere dan de normale arbeidsduur en het daaraan aangepaste salaris ingaan.
Artikel 14
14
Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de WAO- respectievelijk de WIA-uitkering eindigt, dan wel de arbeidsongeschiktheid beneden 25 % respectievelijk 35 % daalt. Bij overlijden wordt het invaliditeitspensioen evenwel uitgekeerd tot en met de dag van overlijden.
Artikel 15 Een verhoging of verlaging van het arbeidsongeschiktheidspensioen als gevolg van een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage gaat in op de dag, waarop die wijziging plaatsvindt.
TOESLAG I.V.M. VOLLEDIGE ARBEIDSONGESCHIKTHEID Artikel 15a Het bestuur is bevoegd aan deelnemers en gewezen deelnemers, die volledig arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO respectievelijk WIA en wier volledige arbeidsongeschiktheid is ontstaan tijdens het deelnemerschap, van jaar tot jaar een toeslag op de WAO-uitkering respectievelijk IVA-uitkering toe te kennen.3
WAO-HIATENPENSIOEN Artikel 15b 1. Deelnemers die op 1 juli 1996 nog niet arbeidsongeschikt waren en daarna tijdens het deelnemerschap voor 15% of meer arbeidsongeschikt zijn geworden in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), komen op of na de datum waarop voor de desbetreffende deelnemers aanspraak bestaat op uitkeringen krachtens de WAO in aanmerking voor WAO-hiatenpensioen. 2. De ingangsdatum van het WAO-hiatenpensioen is gelegen op de eerste dag volgend op de dag waarop een uitstelperiode eindigt. Deze uitstelperiode vangt aan gelijktijdig met de ingangsdatum van de uitkering krachtens de WAO. De uitstelperiode is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer op de ingangsdatum van de WAO-uitkering volgens de onderstaande tabel. Leeftijd ten tijde van ingang Uitstelperiode WAO-uitkering tot en met 32 jaar 33 t/m 37 jaar 38 t/m 42 jaar 43 t/m 47 jaar 48 t/m 52 jaar 53 t/m 57 jaar 58 jaar 59 jaar en ouder
0 jaar 0,5 jaar 1 jaar 1,5 jaar 2 jaar 3 jaar 6 jaar tot 65ste jaar
3. De hoogte van het WAO-hiatenpensioen wordt vastgesteld per de datum waarop de uitkering krachtens de WAO ingaat en berekend naar de gegevens zoals die op dat moment luiden. Het WAO-hiatenpensioen is naar de mate van arbeidsongeschiktheid een percentage van het bedrag ter grootte van het verschil tussen enerzijds 70% van het jaarsalaris4, laatstelijk per 1 januari van
3 4
Zie uitvoeringsbepaling in dit hoofdstuk Zie uitvoeringsbepaling in dit hoofdstuk
15
enig jaar voor de betrokken deelnemer vastgestelde jaarsalaris tot en met ten hoogste de per elke 1 januari geldende maximumuitkeringsgrens van de WAO en anderzijds de voor de betrokkene geldende vervolguitkering op grond van de WAO. De percentages die van toepassing zijn op het bedrag ter grootte van het in dit lid bedoelde verschil zijn weergegeven in de navolgende tabel. Mate van arbeidsongeschiktheid
Percentage van bedrag
a 80% en meer b 65% - 80% c 55% - 65% d 45% - 55% e 35% - 45% f 25% - 35% g 15% - 25%
100,0% 72,5% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0%
4. Het WAO-hiatenpensioen wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de WAO-uitkering eindigt, dan wel de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO beneden de 15% daalt. 5. Een verhoging of verlaging van het WAO-hiatenpensioen als gevolg van een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage in de zin van de WAO gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop die wijziging plaatsvindt. 6. Op het WAO-hiatenpensioen worden verhogingen verleend overeenkomstig de verhogingen die op grond van artikel 26, lid 1 jaarlijks worden toegepast op de ingegane pensioenen. 7. Indien in de toekomst wijzigingen in de hoogte of de duur van de WAO-uitkeringen worden aangebracht, kan de regeling voor WAO-hiatenpensioen worden herzien.
PARTNERPENSIOEN Artikel 16 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 18 komt bij overlijden van een (gewezen) deelnemer de partner, met wie de (gewezen) deelnemer vóór de pensioendatum een huwelijk, een geregistreerd partnerschap dan wel een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst aanging, voor een partnerpensioen, als berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, in aanmerking. 2. Zolang sprake is van een dienstverband met de werkgever wordt voor de in artikel 3 lid 2 bedoelde deelnemers het nabestaandenpensioen verzekerd door middel van een overlijdensrisicoverzekering, een en ander ten laste van het pensioenfonds. 3. Indien en voor zover na beëindiging van de deelname, waarbij het nabestaandenpensioen verzekerd was door middel van een overlijdensrisicoverzekering, de gewezen deelnemer recht heeft op een uitkering op grond van de werkloosheidswet (WW) behoudt de deelnemer gedurende de periode dat hij deze uitkering ontvangt, aanspraak op partnerpensioen voor zover dit risico niet reeds is gedekt door het bepaalde in artikel 17 lid 6. De hoogte van het partnerpensioen wordt vastgesteld alsof hetzelfde pensioen op opbouwbasis zou zijn overeengekomen, waarbij rekening wordt gehouden met het partnerpensioen verkregen op grond van artikel 61
16
Pensioenwet. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op werkloosheidsuitkering van zijn woonland. . 4. Het opnemen van onbetaald verlof door de deelnemer, voor wie het nabestaandenpensioen verzekerd is door middel van een overlijdensrisicoverzekering, zal gedurende maximaal achttien maanden niet van invloed zijn op de dekking uit hoofde van partnerpensioen. 5. Voor een in artikel 3 lid 2 bedoelde deelnemer van wie het dienstverband is beëindigd vanwege arbeidsongeschiktheid blijft het nabestaandenpensioen, verzekerd naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid tot het moment dat er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid of een grond voor beëindiging van het deelnemerschap conform artikel 2 optreedt.
Artikel 17 1. Indien de (gewezen) deelnemer op het moment van overlijden in het genot van ouderdomspensioen was, bedraagt het partnerpensioen 70% van het overeenkomstig artikel 8 vastgestelde ouderdomspensioen. 2. Indien de (gewezen) deelnemer op het moment van overlijden deelnemer was, bedraagt het partnerpensioen 70 % van het ouderdomspensioen dat hem/haar bij voortzetting van het deelnemerschap op basis van zijn/haar laatstgeldende pensioengrondslag berekend met het herleide jaarsalaris conform artikel 12 en voor het overige het bepaalde in artikel 7 op de pensioendatum zou toekomen. 3. Indien het deelnemerschap van de (gewezen) deelnemer vóór het overlijden met toepassing van artikel 6, lid 4, was beëindigd, bedraagt het partnerpensioen 70 % van het ouderdomspensioen dat hem/haar mede op grond van de tot de pensioendatum meetellende of, gelet op het laatst toegepaste arbeidsongeschiktheidspercentage, gedeeltelijk meetellende deelnemersjaren zou toekomen. 4. Indien het deelnemerschap van de (gewezen) deelnemer vóór het overlijden zonder toepassing van artikel 6, lid 4, was beëindigd, bedraagt het partnerpensioen 70 % van het ouderdomspensioen dat hem/haar op de pensioendatum op grond van zijn/haar premievrije aanspraak zou toekomen. 5. Tot de eerste van de maand na die waarin de partner de 65-jarige leeftijd bereikt ontvangt zij/hij een verhoging op haar/zijn partnerpensioen van 20 %. 6. Indien het deelnemerschap van de (gewezen) deelnemer vóór het overlijden zonder toepassing van artikel 6, lid 4, was beëindigd, wordt voor de vaststelling van het partnerpensioen het dienstverband met de werkgever en het deelnemerschap geacht te hebben voortgeduurd gedurende de periode tussen de ontslagdatum en de pensioendatum indien hiertoe van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering een inkoopbijdrage wordt ontvangen. Over bedoeld tijdvak wordt het partnerpensioen vastgesteld op basis van de ontvangen inkoopbijdrage van voornoemde stichting. 7. De aanspraken op partnerpensioen als bedoeld in de leden 1 tot en met 4 worden verminderd met de op basis van artikel 19 aan de gewezen partner toekomende premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen.
Artikel 18 Op het partnerpensioen wordt, indien de partner meer dan 10 jaar jonger was dan de (gewezen) deelnemer , een korting toegepast van 2 % van het bedrag van het partnerpensioen voor ieder vol jaar dat het leeftijdsverschil groter was dan 10 jaar. 17
BIJZONDER PARTNERPENSIOEN Artikel 19 1. Indien de partnerrelatie van een deelnemer eindigt door scheiding, verkrijgt zijn gewezen partner een zodanig premievrij aanspraak op partnerpensioen, als de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van beëindiging van de partnerrelatie zijn deelneming zou zijn geëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Onder scheiding als bedoeld in dit artikellid alsmede de navolgende artikelleden, wordt verstaan echtscheiding, ontbinding na scheiding van tafel en bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, vermissing of omzetting in een huwelijk of beëindiging van het duurzame samenlevingsverband in de zin van dit reglement. 2. Indien de partnerrelatie van een gewezen deelnemer eindigt door scheiding, verkrijgt zijn gewezen partner een zodanige premievrije aanspraak op partnerpensioen, als de gewezen deelnemer ten behoeve van die gewezen partner heeft verkregen bij het eindigen van zijn deelneming. 3. Indien de partnerrelatie van een gepensioneerde eindigt door scheiding verkrijgt de gewezen
partner van de gepensioneerde een aanspraak op partnerpensioen als de gepensioneerde ten behoeve van zijn partner heeft behouden bij het ingaan van het ouderdomspensioen. 4. Indien sprake is van een volgende partnerrelatie die eveneens eindigt door scheiding wordt de in het eerste, tweede en derde lid omschreven berekeningsmethodiek gevolgd, met dien verstande dat slechts deelnemersjaren in aanmerking worden genomen vanaf de datum van beëindiging van de vorige partnerrelatie tot de datum van beëindiging van de onderhavige partnerrelatie. 5. Het bepaalde in de vorige leden vindt geen toepassing, indien de deelnemer of gewezen deelnemer en de betrokken partner bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig indien het fonds zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen. 6. Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer,gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits: a. het fonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken; b. de vervreemding onherroepelijk is; en c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte. 7. Het fonds verstrekt aan de gewezen partner van de deelnemer of gewezen deelnemer een bewijs van zijn aanspraak. 8. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder zijn/haar toestemming niet bij overeenkomst tussen zijn/haar partner en het fonds of de werkgever worden verminderd, anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
Artikel 20
18
Het (bijzonder) partnerpensioen gaat in op de dag na het overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer dan wel, indien deze laatste in het genot van ouderdomspensioen was, op de eerste dag na de maand van overlijden.
Artikel 21 Het (bijzonder) partnerpensioen wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de (gewezen) partner overlijdt.
Artikel 22 1. Bij het aangaan van een nieuwe partnerrelatie van de (gewezen) partner vervalt aan het eind van de derde maand na aangaan hiervan het recht op (bijzonder) partnerpensioen voor zover dat pensioen of pensioendeel is berekend over de door de overleden (gewezen) deelnemer niet werkelijk als deelnemer in het fonds doorgebrachte jaren. 2. Het (bijzonder) partnerpensioen herleeft ten volle, zodra de nieuwe partnerrelatie van de (gewezen) partner eindigt door overlijden.
ANW-HIATENPENSIOEN Artikel 22a 1. Ten behoeve van de partner van een deelnemer, die niet voldoet aan de voorwaarden van de Algemene nabestaandenwet (Anw) voor recht op nabestaandenuitkering, wordt op risicobasis een Anw-hiatenpensioen verzekerd. 2. Om in aanmerking te komen voor dekking van het Anw-hiatenpensioen dient de deelnemer zich aan te melden bij het pensioenfonds. 3. De dekking van het Anw-hiatenpensioen wordt beëindigd bij beëindiging van het dienstverband met de werkgever, behoudens bij voortzetting van het deelnemerschap op grond van de artikelen 2, lid 5, resp. 6, lid 4, alsmede bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de partner. 4. Het Anw-hiatenpensioen wordt uitgekeerd aan de partner bij overlijden van de deelnemer. De uitkering gaat in op de eerste dag van de maand van overlijden van de deelnemer dan wel op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het recht op nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) is komen te vervallen. Het Anw-hiatenpensioen eindigt op de eerste dag van de maand waarin de partner de 65-jarige leeftijd bereikt of op de laatste dag van de maand waarin de partner voordien overlijdt. 5. De hoogte van het Anw-hiatenpensioen is gelijk aan de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, welke uitkering zou zijn verkregen als wel zou zijn voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de wettelijke regeling. 6. De financiering van het Anw-hiatenpensioen geschiedt door betaling van jaarlijkse risico-premies, welke premies geheel voor rekening komen van het pensioenfonds.
WEZENPENSIOEN Artikel 23
19
1. Bij overlijden van een deelnemer of gewezen deelnemer komen de wezen in aanmerking voor wezenpensioen indien de wezen a. voldoen aan de normen van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor het verkrijgen van wettelijke kinderbijslag of aan de normen voor het verkrijgen van een uitkering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000; en b. de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt; en c. voldoen aan de onder sub a en b genoemde voorwaarden vóór de datum van overlijden van de (gewezen) deelnemer.. 2. Zolang sprake is van een dienstverband met de werkgever wordt voor de in artikel 3 lid 2 bedoelde deelnemers het wezenpensioen verzekerd door middel van een overlijdensrisicoverzekering, een en ander ten laste van het fonds. 3. Het wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 14 % van het vastgestelde dan wel te bereiken ouderdomspensioen, waarbij het bepaalde in artikel 17 van toepassing is. Indien geen partnerpensioen (meer) wordt uitgekeerd, wordt het wezenpensioen verdubbeld. 4. Aan nabestaandenpensioen kan niet meer worden uitgekeerd dan tweemaal het bedrag van het partnerpensioen waarop eventueel recht bestaat of bij voldoening aan de voorwaarden voor zulk een pensioen recht zou hebben bestaan. Het overschrijdingsbedrag komt uitsluitend in mindering op de wezenpensioenen, waarna het voor de wezenpensioenen beschikbare bedrag evenredig over alle wezen wordt verleend.
Artikel 24 Het wezenpensioen gaat in op de dag na het overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer of, indien deze laatste in het genot van ouderdomspensioen was, op de eerste dag na de maand van overlijden.
Artikel 25 Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de wees overlijdt of waarin hij/zij anderszins niet meer voldoet aan de normen van de AKW voor het verkrijgen van wettelijke kinderbijslag, dan wel aan de normen voor het verkrijgen van een uitkering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 en de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt.
UITRUIL VAN PARTNERPENSIOEN IN OUDERDOMSPENSIOEN Artikel 25a 1. De deelnemer of gewezen deelnemer kan, ongeacht zijn burgerlijke staat, zijn na 1 januari 1999 opgebouwde aanspraken op meeverzekerd partnerpensioen geheel of gedeeltelijk omzetten in een hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen. 2. De in het vorige lid bedoelde beslissing kan slechts eenmalig worden genomen en wel op de datum waarop het ouderdomspensioen (eerder) ingaat. 3. De in het vorige lid bedoelde omzetting vindt plaats met toepassing van omrekeningsfactoren, die zodanig zijn vastgesteld dat de collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen, dat wordt gekozen in plaats van het partnerpensioen, ten minste gelijkwaardig is aan de collectieve actuariële waarde van dat partnerpensioen. Bedoelde omrekeningsfactoren worden ieder jaar opnieuw vastgesteld en opgenomen in het tabellenboek van het fonds dat separaat van dit reglement wordt bijgehouden.
20
4. Bij de keuze voor een hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen is, indien van toepassing, de toestemming van de echtgenoot vereist. 5. De voorgaande leden hebben geen betrekking op de aanspraak op meeverzekerd partnerpensioen van de gewezen echtgenoot, bedoeld in artikel 19.
TOESLAGVERLENING Artikel 26 Zo lang het deelnemerschap voortduurt, danwel gedurende de ingevolge artikel 6 lid 4, als deelnemersjaren meetellende tijd, wordt het opgebouwde ouderdomspensioen telkenjare per 1 januari aangepast aan de algemene ontwikkeling van de salarissen in het voorafgaande kalenderjaar bij de werkgever, voor zover dit niet reeds bij wijze van toepassing van artikel 7 lid 1 is geschied.
Artikel 26a 1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van de consumentenprijsindex alle huishoudens over de periode van oktober tot oktober van de twee opeenvolgende voorafgaande jaren. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre per 1 januari pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Er bestaat daarom geen recht op toeslagen op de pensioenrechten en pensioenaanspraken. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. 2. Aan verleende toeslagen kunnen geen rechten worden ontleend op toekomstige verhogingen van pensioenrechten en pensioenaanspraken. 3. Het bestuur verplicht zich om de gepensioneerden en gewezen deelnemers over het vorige lid tijdig en volledig te informeren. 4. Indien het bestuur tot toeslagverlening besluit: a. ontvangt de gepensioneerde die niet tot de pensioendatum aan dit reglement heeft deelgenomen, in ieder geval een verhoging die overeenkomt met die voor de gepensioneerde die wel tot de ingang van zijn pensioen deelnemer aan dit reglement is geweest; en b. ontvangt de gewezen deelnemer een verhoging van zijn premievrije aanspraak die in ieder geval overeenkomst met de onder a genoemde verhoging. 5. Voor degenen die voor het eerst vóór 1 juli 2004 een pensioen ingevolge dit reglement zijn gaan ontvangen dan wel gewezen deelnemer met een premievrije aanspraak zijn geworden, wordt - in plaats van het in het eerste lid genoemde consumentenprijsindexcijfer - de algemene ontwikkeling van de salarissen bij de werkgever over het voorafgaande jaar als uitgangspunt voor de toeslag genomen.
OVERLIJDENSUITKERING Artikel 27 Na het overlijden van een ouderdomspensioengerechtigde wordt aan de partner of bij ontbreken van deze aan de kinderen met recht op wezenpensioen gezamenlijk een eenmalige overlijdensuitkering verstrekt.
21
De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van het ouderdomspensioen over een maand, berekend naar de hoogte van het ouderdomspensioen in de maand van overlijden.
FINANCIERING DER PENSIOENAANSPRAKEN Artikel 28 1. Over ieder in het fonds werkelijk doorgebracht deelnemersjaar is de werkgever een werkgeversen werknemersbijdrage, de pensioenpremie, aan het fonds verschuldigd. 2. Ingaande 1 januari 2009 bedraagt de premie 19,5%van de pensioengrondslag. Op basis van eerder gemaakte afspraken bedraagt de door de werkgever verschuldigde bijdrage 13,67% en die van de werknemer 5,83% van de pensioengrondslag. Bij toekomstige wijzigingen van de hoogte van de premie vindt de verdeling van het verschil met de laatstgeldende premie tussen werkgever en werknemer in principe plaats volgens de verhouding 2/3 en 1/3; 3. Over deelnemersjaren waarin met de werkgever, al dan niet wegens het genot van een tijdens het deelnemerschap toegekende WAO-uitkering of een uitkering uit hoofde van de WIA, een kortere dan de normale arbeidsduur is overeengekomen, wordt de pensioenbijdrage evenredig verminderd. 4. Over delen van een deelnemersjaar wordt de verschuldigde pensioenbijdrage naar evenredigheid vastgesteld. 5. De werkgever stelt zijn bijdrage en die van de werknemer, na deze op diens salaris te hebben ingehouden, in maandelijkse termijnen aan het fonds ter beschikking, en wel binnen 10 dagen na afloop van elke maand met valuta per einde van de maand waarover de termijn verschuldigd is.
Artikel 28a 1. In afwijking van artikel 28 geldt voor degene die vóór 1 juli 2004 reeds deelnemer was aan dit reglement een franchisebedrag ter bepaling van de verschuldigde werkgevers- en deelnemersbijdrage, de zogenaamde premiefranchise, die geleidelijk wordt afgebouwd. over deze premiefranchise is geen bijdrage verschuldigd. 2. Deze premiefranchise bedraagt voor in het vorige lid bedoelde deelnemers: - voor het jaar 2005: € 33.098,46 - voor het jaar 2006: € 31.356,43 - voor het jaar 2007: € 29.614,41 - voor het jaar 2008: € 27.872,40 - voor het jaar 2009: € 26.130,38 - voor het jaar 2010: € 21.108,74 - voor het jaar 2011: € 16.087,10 - vanaf het jaar 2012: de voor dat jaar geldende franchise in de uitvoeringsbepaling bij artikel 7 lid 1, sub b. 3. Deze premiefranchise bedraagt voor de werkgeversbijdrage voor de in lid 1 bedoelde deelnemers: - voor het jaar 2005: € 26.311,64 - voor het jaar 2006: € 18.142,80 - vanaf het jaar 2007: de voor dat jaar geldende franchise in de uitvoeringsbepaling bij artikel 7 lid 1 sub b. 4. Het onderhavige artikel vervalt met ingang van 1 januari 2013.
Artikel 29
22
1. De financiering van de krachtens dit reglement vast te stellen pensioenaanspraken gebeurt door betaling van bijdragen als omschreven in de tussen het fonds en de werkgever gesloten uitvoeringsovereenkomst. 2. De werkgever voldoet binnen 10 dagen na afloop van elke maand het twaalfde gedeelte van het geschatte jaarbedrag van het ingevolge dit artikel verschuldigde met dien verstande, dat het werkelijk verschuldigd bedrag binnen negen maanden na afloop van het kalenderjaar in zijn geheel moet zijn voldaan. 3. De werkgever is verplicht aan het fonds, aan de actuaris en aan de door het fonds voor de uitvoering aangewezen personen en instanties op hun verzoek alle gegevens te verstrekken en inzage te verlenen van alle bescheiden, voor zover een en ander, gelet op de wet, de statuten en het reglement, nodig is.
VERMINDERING VAN PENSIOENAANSPRAKEN Artikel 30 1. Indien naar overtuiging van het bestuur op grond van een actuarieel samengestelde balans de middelen van het fonds niet voldoende zijn om de uit het pensioenreglement voortvloeiende aanspraken te dekken, zal getracht worden dit verbroken financieel evenwicht te herstellen, zonder de reeds ingegane pensioenen en de reeds verworven aanspraken aan te tasten. Mocht zulks niet mogelijk zijn, dan kan het fonds besluiten de verworven aanspraken en de ingegane pensioenen te verminderen, indien; a. de technische voorziening en het minimaal vereist vermogen niet meer volledig worden gedekt door de waarde van de beleggingen; b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen drie jaar te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen. 2. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. 3. De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.
TOEKENNING VAN PENSIOEN Artikel 31 1. Toekenning van pensioen geschiedt op schriftelijke aanvraag van de rechthebbende onder overlegging van een zogenaamde attestatie de vita. 2. Op straffe van opschorting van de uitkering dient telkenjare door de in het buitenland wonende rechthebbende een attestatie de vita aan het bestuur te worden overgelegd, tenzij het bestuur zich op andere wijze vergewist van het feit dat de betrokkene nog in leven is.
23
UITBETALING VAN PENSIOENEN Artikel 32 1. Uitbetaling van pensioenen geschiedt door het fonds in maandelijkse termijnen ten bedrage van 1/12 van het jaarlijkse pensioenbedrag bij achteraf-betaling, doch uiterlijk op de laatste dag van elke maand. 2. Ten onrechte ontvangen uitkeringen dienen te worden terugbetaald of worden op toekomstige uitbetalingen van pensioen in mindering gebracht. 3. Wordt de uitbetaling in het buitenland verlangd, dan kan het bestuur de daaraan verbonden extra kosten op het bedrag van de betaling in mindering brengen.
INHOUDINGEN Artikel 33 Onverminderd artikel 32, vierde lid, zullen op de uitkeringen de belastingen en sociale verzekeringspremies worden ingehouden, die het fonds verplicht moet afdragen.
WAARDEOVERDRACHT Artikel 34 1. Met inachtneming van de bepalingen hieromtrent in de Pensioenwet, het Besluit uitvoering Pensioenwet, de Regeling Pensioenwet en de richtlijnen van het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht, verkrijgt de deelnemer, die voor zijn indiensttreding bij de werkgever heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van een vorige werkgever, een aanvullende pensioenaanspraak boven de krachtens dit pensioenreglement voor hem vastgestelde pensioenaanspraken, indien door het pensioenfonds of de verzekeraar van zijn vorige werkgever op verzoek van de deelnemer - de waarde van zijn verworven pensioenaanspraken aan het fonds is overgedragen. 2. De deelnemer moet het verzoek tot waardeoverdracht binnen zes maanden na aanvang van de deelname aan de pensioenregeling van het fonds hebben ingediend bij het fonds. 3. De waarde zal worden aangewend ter verwerving van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen, met inachtneming van de vaste onderlinge verhoudingen tussen deze pensioensoorten zoals bepaald in dit reglement..
AFKOOP Artikel 35 1. Indien het opgebouwde ouderdomspensioen op de reguliere ingangsdatum tot een uitkering zal leiden die het in lid 5 omschreven bedrag niet te boven gaat, heeft het fonds het recht om het ouderdomspensioen op zijn vroegst twee jaar na einde van de deelneming af te kopen. Voor deze afkoop is geen toestemming van de gewezen deelnemer vereist. Indien het fonds tot afkoop
24
overgaat, zal de gewezen deelnemer daarover worden geïnformeerd en zal de afkoop binnen 6 maanden na afloop van de periode van twee jaar plaatsvinden. Indien de deelneming is beëindigd binnen twee jaar voor de reguliere ingangsdatum van het pensioen, heeft het fonds het recht om het ouderdomspensioen zonder toestemming van de gepensioneerde af te kopen op de pensioenrichtdatum. Indien het hiervoor in dit lid bepaalde toepassing vindt ten aanzien van ouderdomspensioen, worden de medeverzekerde aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen eveneens afgekocht ten gunste van de gewezen deelnemer respectievelijk gepensioneerde. Een eventueel bijzonder partnerpensioen wordt afgekocht ten gunste van de gewezen partner. Afkoop zal niet plaatsvinden indien de gewezen deelnemer binnen twee jaar na einde van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. Na de vervanging van de premievrije aanspraak door een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de premievrije aanspraak betrekking had en wordt bij een hernieuwde deelneming met die periode geen rekening meer gehouden. 2. Indien het partnerpensioen bij ingang kleiner is dan het in lid 5 bedoelde bedrag, wordt het partnerpensioen én het eventuele wezenpensioen als bedoeld in artikel 3 lid 1binnen zes maanden na ingang daarvan afgekocht ten gunste van de rechthebbende hierop. De rechthebbende wordt door het bestuur geïnformeerd over de voorgenomen afkoop. 3. Indien het bijzonder partnerpensioen bij vaststelling hiervan kleiner is dan het in lid 5 bedoelde bedrag, wordt het bijzonder partnerpensioen binnen zes maanden na de melding van de scheiding afgekocht ten gunste van de rechthebbende hierop. De rechthebbende wordt door het bestuur geïnformeerd over de voorgenomen afkoop. 4. De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde afkoopwaarde wordt berekend volgens door het bestuur op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgestelde afkoopfactoren. Deze afkoopfactoren worden ieder jaar opnieuw vastgesteld en opgenomen in het tabellenboek van het fonds dat separaat van dit reglement wordt bijgehouden. 5. Het in lid 1 bedoelde bedrag staat vermeld in artikel 66 lid 2 PW en wordt bij ministeriële regeling telkens herzien met ingang van 1 januari met de prijsindex
BESLAG, OVERDRACHT EN INPANDGEVING Artikel 36 Beslag, overdracht, inpandgeving of elke andere handeling waardoor de deelnemer of gewezen deelnemer enig recht op pensioen of op een aanspraak op pensioen toekent aan een ander is niet dan binnen de daartoe bij of krachtens de wet aangegeven grenzen toegestaan.
KLACHTEN EN GESCHILLEN Artikel 37 Ten aanzien van alle klachten en geschillen wordt verwezen naar de klachten- en geschillenregeling van het fonds.
INFORMATIEVERSTREKKING Artikel 38 25
1. Het fonds verstrekt de deelnemer, met wie de werkgever een pensioenovereenkomst heeft gesloten binnen drie maanden nadat de eerste pensioenaanspraken door de deelnemer worden verworven een zogenaamde startbrief. Door middel van deze startbrief wordt de deelnemer in ieder geval geïnformeerd over: a. de inhoud van de pensioenregeling; b. de toeslagregeling; c. het recht van de werknemer bij het fonds het voor hem geldende reglement op te vragen; d. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds; e. het recht van de werknemer om bij een pensioenuitvoerder een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak; f. het bestaan van een vrijwillige pensioenregeling. 2. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over die wijziging. 3. Het fonds verstrekt de deelnemer : a. jaarlijks een opgave van de verworven pensioenaanspraken per 1 januari van het jaar; b. jaarlijks een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken; c. jaarlijks informatie over toeslagverlening; d. jaarlijks een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken, overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. 4. Het fonds verstrekt de gegevens zoals bedoeld in lid 3, door middel van een uniform pensioen overzicht (UPO). 5. Op verzoek van de deelnemer wordt tevens een opgave verstrekt van de over de jaren 1994 tot en met 2000 toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken. 6. Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming: a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken; b. informatie over toeslagverlening; c. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is; en d. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds. 7. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer: a. jaarlijks een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; b. jaarlijks informatie over toeslagverlening. c. binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid informatie over deze wijziging. 8. Het fonds verstrekt de partner die gewezen partner wordt en uit dien hoofde een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen bij scheiding: a. (eventueel) een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op (bijzonder) partnerpensioen; b. informatie over toeslagverlening; c. overige informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is. 9. Het fonds verstrekt de gewezen partner: a. jaarlijks een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen;
26
b. jaarlijks informatie over toeslagverlening. c. binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid informatie over deze wijziging. 10. Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt: a. een opgave van zijn pensioenrecht; b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen; c. informatie over toeslagverlening. 11. Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde: a. jaarlijks een opgave van zijn pensioenrecht; b. jaarlijks een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen; c. jaarlijks informatie over toeslagverlening; d. binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid informatie over deze wijziging. 12. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek: a. Het voor hem geldende pensioenreglement; b. Het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds; c. De uitvoeringsovereenkomst; d. De voor hem relevante informatie over beleggingen; e. een kortetermijnherstelplan; f. een langetermijnherstelplan; g. informatie over de hoogte van de dekkingsgraad; h. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing; i. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder; en j. informatie over de consequenties van uitruil 13. Het fonds verstrekt de (gewezen) deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is. Het fonds verstrekt de (gewezen) deelnemer op verzoek binnen drie maanden een opgave van a. de perioden waarin de geadministreerde deelnemingsjaren zijn opgebouwd; b. de deeltijdfactor per geadministreerd deelnemingsjaar; en c. alle schriftelijke bescheiden die de perioden, voorafgaand aan een voor 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht naar de pensioenuitvoerder, kunnen staven die als deelnemingsjaren kunnen worden aangemerkt. Het fonds kan een vergoeding vragen van de aan de opgave verbonden kosten. 14. Het fonds verstrekt (gewezen) deelnemers en gepensioneerden die zich vestigen in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. Deze informatie is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan (gewezen) deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven. 15. Het fonds verstrekt de informatie bedoeld in de voorgaande leden tijdig en behalve de op verzoek te verstrekken informatie als bedoeld in lid 12 onder a, b en c, in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen. De informatie wordt in ieder geval schriftelijk verstrekt. Daarnaast kan het fonds de informatie elektronisch verstrekken.
27
16. Het fonds zendt de schriftelijke informatie aan het laatst hem bekende adres. Indien dit adres onjuist blijkt te zijn doet het fonds navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats van betrokkene. 17. Het fonds kan de informatie zoals bedoeld in de leden 3, 4, 6 en 7 aan de (gewezen) deelnemer elektronisch verstrekken indien de verworven pensioenaanspraak minder bedraagt dan het op basis van artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet bepaalde bedrag, tenzij de (gewezen) deelnemer hiertegen bezwaar maakt. Indien het adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, wordt de informatie schriftelijk verstrekt. 18. Kosten die het fonds maakt in het verband met werkzaamheden die voortvloeien uit het feit dat de (gewezen) deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtide heeft verzuimd een wijziging van adres door te geven, kan het fonds bij deze in rekening brengen doch niet direct inhouden op een eventuele uitkering van betrokkene.
28
OVERGANGSBEPALINGEN Artikel 39 De aanspraken van de deelnemer die op 30 juni 1996 deelnam onder het op deze datum geldende pensioenreglement blijven, onverminderd het bepaalde in artikel 4, als premievrij recht per genoemde datum behouden. Zolang het deelnemerschap voortduurt of indien en voor zover artikel 6, lid 4 van toepassing is wordt dit recht telkenjare per 1 januari aangepast aan de algemene ontwikkeling van de salarissen bij de werkgever. Na beëindiging van het deelnemerschap zonder dat artikel 6, lid 4 van toepassing is, is artikel 26, lid 2 op dit recht van overeenkomstige toepassing. Het voorgaande is eveneens van toepassing op degenen die tot 1 januari 1999 deelnemer waren van de regeling Pensioenreglement 1984 ten aanzien van de tot deze datum opgebouwde pensioenrechten en ingaande 1 januari 1999 met inachtneming van de terzake gestelde voorwaarden alsnog gekozen hebben voor deelname aan het Pensioenreglement 1996.
Artikel 39a Ten aanzien van de deelnemers, die hebben gekozen voor een hogere opbouw van ouderdomspensioen, geldt dat de tot 1 januari 1999 opgebouwde aanspraken op medeverzekerd nabestaandenpensioen met inachtneming van de terzake geldende reglementaire bepalingen gewaarborgd blijven.
Artikel 39b De uitkeringsgerechtigden die op 31 december 2000 reeds in aanmerking kwamen voor een overhevelingstoeslag vastgesteld conform de voorschriften voor de berekening van de ingevolge de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies verplichte overhevelingstoeslag blijven deze toeslag tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd houden met dien verstande dat in verband met het vervallen van de wettelijke toeslag te rekenen van 1 januari 2001 de overhevelingstoeslag wordt vastgesteld op het niveau (percentage en maximumbedrag) van 31 december 2000.
SLOTBEPALINGEN Artikel 40 De werkzaamheden verbonden aan de uitvoering van het reglement alsmede het beheer van het vermogen worden bij schriftelijke overeenkomst opgedragen aan AZL N.V. en AZL Vermogensbeheer B.V .
Artikel 41 Alle bijdragen, aanspraken en rechten worden vastgesteld in Euro’s.
Artikel 42 De werkgever is bevoegd de pensioenovereenkomst zonder instemming van de werknemer te wijzigen indien er sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Artikel 43 In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
29
INWERKINGTREDING EN WIJZIGING REGLEMENT Artikel 44 Dit reglement treedt in werking op 1 juli 1996 en treedt in de plaats van het per 30 juni 1996 geldend reglement van het fonds. Laatstgenoemd reglement blijft voor degenen die per 30 juni 1996 daaraan rechten konden ontlenen, maar die per 1 juli 1996 hebben gekozen voor voortzetting van hun deelneming onder dit reglement, van kracht. Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld en werkt terug tot 1 juli 1996. Aldus vastgesteld bij bestuursbesluit d.d. 9 december 1996, daarna gewijzigd bij bestuursbesluit d.d. 24 januari 1997, 15 juni 2006, 17 december 2008, 13 februari 2009, 16 september 2009, 29 april 2010, 22 september 2011 en laatstelijk gewijzigd bij bestuursbesluit d.d. 18 april 2012. Voor het jaar 2012 is een ten opzichte van artikel 8 afwijkende opbouw van het ouderdomspensioen overeen gekomen. Hiervoor wordt verwezen naar het aan dit reglement toegevoegde addendum, dat op 1 april 2012 in werking is getreden.
Aldus vastgesteld door het bestuur in zijn vergadering van 18 april 2012.
De heer W.N.C. Beckers Voorzitter
De heer H.H.E.J. Quaden Secretaris
30
Addendum behorende bij Pensioenreglementen van Stichting Pensioenfonds AZL In aanvulling op de pensioenreglementen 1996 en 1984 alsmede het Prepensioenreglement, geldt voor het jaar 2012 voor de deelnemers in de middenloonregeling, de eindloonregeling en de prepensioenregeling, een verlaagd opbouwpercentage. In het kader van de evaluatie van het ingediende herstelplan heeft het bestuur vastgesteld dat het pensioenfonds zonder aanvullende maatregelen, binnen de looptijd van het kortetermijn herstelplan, niet meer kan herstellen tot boven de minimaal vereiste dekkingsgraad. Als eerste maatregel heeft het bestuur een kortingsvoornemen uitgesproken op de ingegane pensioenen en opgebouwde aanspraken van 1,5% per 31 december 2012, met als realisatiedatum 1 april 2013. Daarnaast zijn de sociale partners, als alternatief voor een premieverhoging tot 27,6% van de premiegrondslag en als een van de resultaten van het Cao-akkoord met als looptijd 1 april 2012/ 1 april 2013, overeengekomen de opbouw voor de middelloonregeling (pensioenregeling 1996) te beperken tot gemiddeld 1,2%. In de eindloonregeling (pensioenregeling 1984) en de prepensioenregeling, worden de opbouwpercentages evenredig verlaagd. Omdat de verlaging van de opbouwpercentages niet met terugwerkende kracht mag worden gerealiseerd, gelden voor de periode van 1 januari 2012 tot 1 april 2012 nog de reglementaire opbouwpercentages. Voor de resterende 9 maanden van het jaar 2012 gelden de navolgende, verlaagde, opbouwpercentages: Pensioenregeling 1996: 0,937% Pensioenregeling 1984: 0,817% (in plaats van 1,75% van de pensioengrondslag tot 2 x de franchise) 0,700% (in plaats van 1,50% van de pensioengrondslag tussen 2 en 4 x de franchise) 0,583% (in plaats van 1,25% van de pensioengrondslag boven 4 x de franchise) Prepensioenregeling: 0,937%. Dit addendum behorende bij de pensioenreglementen 1996 en 1984 alsmede het prepensioenreglement, treedt in werking op 1 april 2012. Aldus vastgesteld door het bestuur in zijn vergadering van 18 april 2012
De heer W.N.C. Beckers Voorzitter
De heer H.H.E.J. Quaden Secretaris
31
UITVOERINGSBEPALINGEN Uitvoeringsbepaling bij artikel 7 lid 1 Het bestuur van de stichting Stichting Pensioenfonds AZL besluit,gelet op het bepaalde in artikel 7, lid 1, van het reglement, dat onder variabel salaris wordt verstaan: – – –
provisie conform het individuele arbeidscontract; beoordelingspremie conform de CAO; salaristoeslag, anders dan de vergoeding voor gemaakte of te maken kosten, die tezamen met het salaris en met dezelfde of nagenoeg dezelfde periodiciteit van uitbetaling van het salaris wordt uitbetaald.
Uitvoeringsbepaling bij artikel 7 lid 1 Het bestuur van Stichting Pensioenfonds AZL besluit, gelet op het bepaalde in artikel 7, lid 1, van het reglement, dat het franchisebedrag voor de berekening van de pensioengrondslag bedraagt per: 1-7-1996 1-3-1997 1-7-1997 1-7-1998
1-7-1999 1-1-2001 1-7-2001 1-2-2002 1-7-2002 1-7-2003 1-4-2004 1-7-2005 1-7-2006 1-1-2007 1-4-2007 1-4-2008 1-7-2009 1-4-2010 1-4-2011 1-4-2012
ƒ 32.119,14 ƒ 32.440,32 ƒ 33.089,14 a. voor de berekening van het ouderdomspensioen ten aanzien van de in artikel 3, lid 1, bedoelde deelnemers ƒ 34.081,81; b. voor de berekening van het ouderdomspensioen ten behoeve van de in artikel 3, lid 2, bedoelde deelnemers ƒ 18.861,36. a. ƒ 35.104,26; b. ƒ 19.427,20. a. ƒ 35.806,35; b. ƒ 19.815,74. a. f 36.432,97 b. f 20.162,52 a. € 16.821,88 b. € 9.309,46 a. € 17.326,54; b. € 9.588,74. a. € 17.932,97; b. € 9.924,35. a. € 18.022,63; b. € 9.973,97. a. € 18.247,91 b. € 10.098,64 a. € 18.521,63 b. € 10.250,12 a. € 18.660,54 b. € 10.327,00 a. € 19.220,36 b. € 10.636,81 a. € 19.796,97 b. € 10.955,91 a. € 19.994,94 b. € 11.065,47 a. € 20.194,89 b. € 11.176,12 a. € 20.457,42 b. € 11.321,41 a. € 20.764,28 b. € 11.491,23
32
Uitvoeringsbepaling bij artikel 12 Het bestuur van Stichting Pensioenfonds AZL besluit, gelet op het bepaalde in artikel 12 van het reglement, dat het herleide jaarsalaris wordt verkregen door: 1.
eerst het vast maandsalaris, berekend naar het niveau per 1 januari van dat jaar of latere aanvang van de deelneming, door vermenigvuldiging met 12 en door toevoeging van de jaaruitkering, tot een jaarsalaris te herleiden;
2.
vervolgens het gemiddeld variabel salaris over de voorafgaande drie kalenderjaren hierbij op te tellen. Indien de deelnemer nog geen drie jaren deelnemer is van het fonds, wordt de periode waarover het gemiddelde wordt bepaald, beperkt tot de verstreken deelnemerstijd. Voor degene wiens deelnemerschap in de loop van enig jaar aanvangt, wordt het variabel salaris herleid tot het variabel jaarsalaris op grond van tijdsevenredigheid.
Uitvoeringsbepaling bij artikel 15a Het bestuur van Stichting Pensioenfonds AZL besluit dat, gelet op het bepaalde in artikel 15a van het reglement, 1.
Aan de deelnemer en gewezen deelnemer die volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO wordt een toeslag toegekend. De hoogte van die toeslag bedraagt jaarlijks 10% van het laatstgenoten herleide jaarsalaris, zoals berekend conform artikel 7, lid 1 van het reglement, voorzover dit salaris op jaarbasis 261 maal het geldende maximum-dagloon van de WAO niet overschrijdt. Het bestuur houdt zich voortdurend op de hoogte van de ontwikkeling van de verleende toeslag en past deze zonodig aan. Voor de berekening van de hoogte van de toeslag wordt genoemd salaris telkens aangepast aan de algemene ontwikkeling van de salarissen bij de werkgever. Deze toeslag gaat in daags na beëindiging van het dienstverband met de werkgever of na mogelijk eerdere beëindiging van een verlengd ziekengeld. Ten aanzien van de beëindiging van de toeslag is het bepaalde in de artikelen 14 en 15 van het reglement van overeenkomstige toepassing.
2.
De IVA-uitkering van de deelnemer en gewezen deelnemer die volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA wordt door het fonds door middel van een toeslag aangevuld tot 80% van het laatstgenoten herleide jaarsalaris, zoals berekend conform artikel 7, lid 1 van het reglement, voorzover dit salaris op jaarbasis 261 maal het geldende maximum-dagloon van de WIA niet overschrijdt. Deze toeslag gaat in daags na beëindiging van het dienstverband met de werkgever of na beëindiging van de loondoorbetalingsplicht van de werkgever.
3.
Het besluit uit lid 2 treedt in werking op 1 januari 2006.
Uitvoeringsbepaling bij artikel 15b Het bestuur van Stichting Pensioenfonds AZL besluit, gelet op het bepaalde in artikel 15b van het reglement dat het herleide jaarsalaris wordt verkregen door: 1.
eerst het vast maandsalaris, berekend naar het niveau per 1 januari van dat jaar of latere aanvang van de deelneming, door vermenigvuldiging met 12 en door toevoeging van de jaaruitkering, tot een jaarsalaris te herleiden;
2.
vervolgens het gemiddeld variabel salaris over de voorafgaande drie kalenderjaren hierbij op te tellen. Indien de deelnemer nog geen drie jaren deelnemer is van het fonds, wordt de periode waarover het gemiddelde wordt bepaald, beperkt tot de verstreken deelnemerstijd. Voor degene wiens deelnemerschap in de loop van enig jaar aanvangt, wordt het variabel salaris herleid tot het variabel jaarsalaris op grond van tijdsevenredigheid.
33