SPECIAL
FEBRUARI 2008 SPECIAL JAARGANG 48
PENSIOENBULLETIN Pensioeninformatie voor werkgevers en pensioenfondsen
Jaarverslaggeving 2007 voor pensioenfondsen Dit staat u te wachten Per 1 januari 2007 geldt de nieuwe Pensioenwet (PW). In de PW is een groot aantal nieuwe onderwerpen genoemd. Denk hierbij onder meer aan communicatie, goed pensioenfondsbestuur en toeslagzekerheid. Met de inwerkingtreding van de PW is tegelijkertijd ook het Financieel Toetsingskader (FTK) in werking getreden. Deze wijzigingen hebben nogal wat administratieve consequenties. In dit artikel informeren wij u over de eisen waaraan u moet voldoen bij de implementatie van deze wijzigingen.
In essentie regelt het FTK de financiële randvoorwaarden waaraan een pensioenfonds moet voldoen. Over hoeveel vermogen moet een pensioenfonds beschikken en wat is de minimale premie die een fonds moet ontvangen? Een pensioenfondsbestuur moet zich hiervoor verantwoorden bij de toezichthouder (de Nederlandsche Bank, kortweg DNB) en bij zijn stakeholders (deelnemers, werkgevers, etc.). Eén van de belangrijkste middelen van een pensioenfondsbestuur om zich te verantwoorden is het jaarverslag. Vanwege alle nieuwe eisen die uit het FTK voortvloeien, heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving (RvJ) Richtlijn 610 (RJ 610), die betrekking heeft op de jaarverslaggeving voor pensioenfondsen, aangepast aan de PW. De definitieve tekst is op 5 december 2007 bekend gemaakt. Daarnaast komt DNB om dezelfde reden met een volledig nieuwe set jaarstaten. Deze aanpassing vloeit voort uit artikel 147 van de PW, dat gedetailleerder dan de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) uiteenzet wat de nieuwe staten moeten bevatten. Het is te veelomvattend om alle hiervoor genoemde wijzigingen in één artikel te behandelen. Daarom stellen wij in dit artikel de belangrijkste wijzigingen en de gevolgen daarvan voor het jaarwerkproces aan de orde.
INHOUD:
JAARVERSLAGGEVING 2007 VOOR PENSIOENFONDSEN
PENSIOENBULLETIN SPECIAL |
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Daarbij gaan we in op de volgende aspecten: reikwijdte; kenmerken van het FTK; marktwaardering van de verplichtingen; marktwaardering van de bezittingen voor herverzekerde fondsen met een garantiecontract; gegevens voor toetsing; gevolgen voor het jaarwerkproces.
REIKWIJDTE Tot 1 januari 2007 waren kleine pensioenfondsen gevrijwaard van de plicht om een jaarverslag op te stellen volgens de bepalingen in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Kleine pensioenfondsen zijn pensioenfondsen met (naar de stand van ultimo 2008) een omzet kleiner dan EUR 8,8 miljoen (premie + direct rendement + aflossing) en/of met minder dan 50 deelnemers. Vanwege de maatschappelijke relevantie van pensioenfondsen heeft de wetgever gemeend dat nu alle pensioenfondsen moeten voldoen aan deze plicht. Daarom stelt artikel 146 van de PW dat alle pensioenfondsen moeten voldoen aan de algemene verslaggevingseisen zoals vastgelegd in de wet. Praktisch betekent dit dat ieder pensioenfonds vanaf 1 januari 2007 verplicht is een jaarverslag op te stellen. Vooral voor kleine pensioenfondsen, die relatief zwaar gebukt gaan onder de lastendruk van de overheid, betekent dit weer een extra lastenverzwaring, die de discussies over het voortzetten van hun bestaan weer zal doen oplaaien.
KENMERKEN VAN HET FTK Het FTK is ontstaan uit de behoefte van DNB om de contouren van het toezicht opnieuw vast te stellen. Het oude toezichtsregime voldeed kennelijk niet meer aan de eisen van deze tijd. Na veel discussie, geformuleerd in zogenaamde white-papers, en na een uitgebreide politieke discussie zijn de volgende voorwaarden voor toetsing geformuleerd: het toezicht is risk-based (dit leidt tot veel aandacht voor de vraag wie voor welk deel de risicodrager is); basis voor de toetsing zijn de onvoorwaardelijke pensioenaanspraken (dus zonder rekening te houden met voorwaardelijke elementen); de onvoorwaardelijke aanspraken worden gewaardeerd op marktwaarde (waarbij expliciet rekening wordt gehouden met de marktrente/sterftetrend); het pensioenfonds moet beschikken over een zodanig vermogen dat de kans op onderdekking binnen 1 jaar (het vermogen is lager dan het minimaal vereist vermogen) kleiner is dan 2,5% (liquidatieprincipe); het minimum vereist vermogen voldoet aan de EG-richtlijnen. Op lange termijn moet het financieringssysteem er zo uitzien dat het pensioenfonds ook op lange termijn aan zijn verplichtingen kan voldoen. Alle hiervoor genoemde eisen (randvoorwaarden) zijn in de PW opgenomen.
SPECIAL
|
FEBRUARI 2008 JAARGANG 48
2
PENSIOENBULLETIN SPECIAL |
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
MARKTWAARDERING PENSIOENVERPLICHTINGEN DNB eist dat in het nieuwe rapportagekader de waardering plaatsvindt tegen marktwaarde. Ook RJ 610 adviseert met klem dat in het jaarverslag de waardering van pensioenverplichtingen en beleggingen tegen marktwaarde plaatsvindt. Ook volledig herverzekerde fondsen moeten de voorziening pensioenverplichtingen (VPV) opnemen tegen marktwaarde. Voor deze herverzekerde fondsen betekent dit dat een VPV moet worden vastgesteld die afwijkt van de VPV die de herverzekeraar verstrekt voor de winstdeling; deze wordt immers berekend op een vaste rekenrente. Voor de vaststelling van deze afwijkende VPV moeten dus aanvullende afspraken worden gemaakt wie deze vaststelt (herverzekeraar, administrateur, actuaris). Ook ontstaat hierdoor de noodzaak van actuariële certificering, die voor die tijd niet nodig was. De marktwaarde van de nominale (zonder indexatie) pensioenverplichtingen moet worden vastgesteld op basis van de marktrente (op basis van een door DNB te publiceren rentetermijnstructuur) en op basis van sterftecijfers die expliciet rekening houden met sterftetrend (zie ons PensioenBulletin van mei 2007). Dit vraagt om aanpassing van rekentechniek en administratieprocessen, waar niet iedere uitvoerder op dit moment mee klaar is. Marktwaardering lijkt een eenduidig gegeven. In de praktijk blijkt aanvullende besluitvorming nodig. Hierna noemen wij enkele keuzemogelijkheden.
Ste r fte tafe l Keuzemogelijkheden zijn: de AG prognosetafel 2005-2050 (generatietafel), de Collectief 2003 van het Verbond van Verzekeraars of andere tafels waarin reeds rekening is gehouden met sterftetrend. De AG prognosetafel stelt u in staat om dicht bij de uitgangspunten een voorziening vast te stellen, die individueel en collectief een goede benadering van de marktwaarde-VPV oplevert. De Pensioentafel 2006 geeft alleen zuivere uitkomsten indien het actuele bestand lijkt op het normbestand waarmee de Pensioentafel 2006 is opgesteld.
C orre cti e factore n Doordat de AG prognosetafel is opgebouwd uit sterftekansen kan met correctiefactoren het verschil tussen sterfte onder eigen verzekerden en sterfte onder de totale Nederlanse bevolking apart worden gemodelleerd. Over de exacte vormgeving van zo’n model is nadere besluitvorming nodig. Wij merken hierbij wel op dat de Collectief 2003 reeds rekening houdt met het hiervoor genoemde verschil.
Le e fti j dste ru gste lling De AG prognosetafel houdt rechtstreeks rekening met sterftetrend. Dit maakt een leeftijdsterugstelling in verband met trend overbodig en stelt het pensioenfonds of de actuaris beter in staat ‘verzekerdensterfte’ apart te modelleren. Bij de AG prognosetafel 2005-2050 acht men daarom geen leeftijdsterugstelling meer nodig.
Startk ol om De AG prognosetafel 2005-2050 is een matrix die bestaat uit kolommen (leeftijd) en rijen (jaar van sterfte). Uit deze kolommen moet een startkolom worden gekozen, van waaruit de eerste overlijdenskans wordt onttrokken. De 1e kolommen in de sterftematrix hebben betrekking op waarnemingen van enkele voorgaande jaren. Om deze reden is het redelijk om in 2007 niet van de 1e kolommen uit te gaan.
SPECIAL
|
FEBRUARI 2008 JAARGANG 48
3
PENSIOENBULLETIN SPECIAL |
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
De uitkomsten van deze keuzes moeten worden gecommuniceerd met de administrateur en worden vastgelegd in de ABTN.
MARKTWAARDERING BEZITTINGEN Voor eigen beheer voerende pensioenfondsen is het uitgangspunt voor de balanswaardering relatief duidelijk. Voor herverzekerde fondsen met een garantiecontract ontstaat een interessant probleem. De administratieve werkelijkheid van een pensioenfonds, dat herverzekerd is op basis van een garantiecontract, is namelijk die van de constante rekenrente. De herverzekeraar stelt koopsommen en premies veelal vast die zijn gebaseerd op een rekenrente van 4% en de verzekerde technische winsten worden vastgesteld op de ontwikkeling van voorzieningen die eveneens zijn gebaseerd op een rekenrente van 4%. De vraag is wat de marktwaardeberekeningen dan eigenlijk zeggen over het pensioenfonds. Daarnaast heeft een herverzekerd fonds formeel geen eigen beleggingen, maar een recht op uitkeringen van de verzekeraar. In dit verband stelt RJ 610 het volgende: R J 6 1 0 , p a ra g ra a f 223 Bij garantiecontracten dient de vordering op de verzekeraar te worden bepaald op basis van de grondslagen van het pensioenfonds. Omdat de verzekerde uitkeringen premievrij kunnen worden achtergelaten bij de verzekeraar is de waarde van de vordering gelijk aan de onder de voorzieningen opgenomen technische voorziening pensioenverplichtingen. In de vordering wordt, indien van toepassing, een vordering uit hoofde van resultaatdeling opgenomen. Wij zien in de markt accountants die uit deze paragraaf concluderen dat de waarde van het beleggingsdepot, dat bij de herverzekeraar tegenover deze voorziening staat, irrelevant wordt. Feit is echter dat veel pensioenfondsen op het einde van de contracttermijn een keuze hebben: recht op uitkeringen premievrij achterlaten, of overdracht van het beleggingsdepot naar een andere uitvoerder. Het recht om te kiezen heeft een economische (markt)waarde, die ons inziens tot uitdrukking moet komen in de balans. Een methode daarvoor is om het verschil tussen de hoogte van de marktwaarde van de uitkeringen en de marktwaarde van het beleggingsdepot als niet direct opeisbare vordering uit hoofde van resultaat op te nemen. Wij realiseren ons overigens dat hier nog verschillende interessante puzzels ontstaan. Denk hierbij aan: hoe moeten leningen van de verzekeraar worden gewaardeerd, die (een deel van) waarde verliezen indien het contract niet wordt verlengd, of hoe moet een surplus vermogen dat door deze alternatieve waardering ontstaat worden geboekt; de meerwaarde komt immers niet onmiddellijk beschikbaar voor het pensioenfonds, maar levert in de toekomst nog wel overrente op. De aanwijzingen die DNB geeft bij de post activa van herverzekerde fondsen ondersteunt deze zienswijze. Volgens het voorgaande zou de transformatie van de balans van Actuariële Principes Pensioenfondsen (APP) naar FTK er als volgt uit kunnen zien (balans op basis van het oude financiële toetsingskader; verder APP):
SPECIAL
|
FEBRUARI 2008 JAARGANG 48
4
PENSIOENBULLETIN SPECIAL |
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Balans APP Bezittingen Waarde beleggingen (op boekwaarde)
Verplichtingen 100 VPV op grondslagen herverzekeraar
100
Algemene reserve Totaal
100 Totaal
0 100
Stel dat de marktrente op het moment van overgang gemiddeld 5% is. De VPV moet volgens RJ 610 worden gewaardeerd op marktwaarde. Voor het voorbeeld stellen wij de waardedaling van de VPV op 20%, waarmee de marktwaarde VPV op 80 uitkomt. Balans FTK, volgens RJ 610, zou er als volgt uit kunnen zien: Balans FTK Bezittingen
Verplichtingen
Waarde beleggingen (op marktwaarde) 80
VPV op grondslagen herverzekeraar
80
Algemene reserve Totaal
80
0
Totaal
80
Of: Balans FTK Bezittingen
Verplichtingen
Waarde beleggingen (op marktwaarde) 80
VPV op grondslagen herverzekeraar
80
Toekomstige overrente/toe te rekenen
Beklemd vermogen (vermogen waarover
20
belegd vermogen, of vordering op her-
20
de eigenaar niet kan beschikken)
verzekering uit toekomstige winstdeling Totaal
100 Totaal
100
De tweede optie geeft meer inzicht, omdat uit de balans blijkt: dat de marktwaarde van het beleggingsdepot hoger is dan de voorziening; en dat dit ‘extra’ vermogen niet onmiddellijk beschikbaar is; dat in RJ 610 de post overige vorderingen in verband met gerealiseerde en ongerealiseerde winsten al wordt genoemd en daarbij voorgeschreven is dat winst en verliezen onmiddellijk zichtbaar moeten worden (dus niet bijvoorbeeld pas op datum waarop het verzekeringscontract eindigt. Wij zijn benieuwd hoe de discussies tussen administrateurs, pensioenfondsbesturen, accountants en actuarissen over dit onderwerp uitpakken in de komende periode (tot 1 juli 2008). Wij vinden het in ieder geval van belang dat deze discussies al bij de voorbereiding van het jaarwerk worden meegenomen.
TOETSING In het FTK is de verantwoordingsplicht aanzienlijk uitgebreid. Zo besteedt de PW meer aandacht aan de normen waarop fondsen worden getoetst. Onder het APP waren de toereikendheids-
SPECIAL
|
FEBRUARI 2008 JAARGANG 48
5
PENSIOENBULLETIN SPECIAL |
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
toetsen vooral het domein van de actuaris. Het oordeel van de actuaris was een verplicht onderdeel van het jaarverslag (de actuariële verklaring). Onder RJ 610 is de verantwoordingsplicht uitgebreid. Zo eist RJ 610 een toelichting op het aanwezige eigen vermogen en op het vereiste eigen vermogen. In het administratieproces betekent dit dat de berekening van het vereist eigen vermogen en het minimum vereist eigen vermogen eerder beschikbaar moeten zijn en dat de berekening zo moet worden gecommuniceerd dat deze door de accountant controleerbaar is. Wij wijzen u er hierbij op dat het minimum vereist vermogen afhankelijk is van: de risicokapitalen; de verzekerde arbeidsongeschiktheidsrentes; de VPV; de verzekeringstechnische resultaten op arbeidsongeschiktheid in de afgelopen boekjaren; de verhouding van herverzekerde verplichtingen en verplichtingen die in eigen beheer worden gehouden. We hebben u in het PensioenBulletin van april 2006 al laten weten dat deze formule zeer vervelend kan uitpakken voor fondsen die gedeeltelijk herverzekerd zijn. Daarnaast moeten zelfs volledig herverzekerde pensioenfondsen over eigen vermogen beschikken. Wellicht kan het eerder genoemde beklemde vermogen hier een rol in spelen. Omdat tot nu toe eigen vermogen niet werd vereist heeft de wetgever een overgangsregime ingesteld. Het vereist eigen vermogen moet nauwkeurig (per risicocomponent) worden toegelicht in een risicoparagraaf in het jaarverslag. Niet alleen het eigen vermogen moet worden getoetst, maar ook de hoogte van de premie. In de staat van baten en lasten komt (vanzelfsprekend) de feitelijk ontvangen bijdrage voor. De toelichting geeft bovendien altijd: De kostendekkende premie. Dit is de marktwaarde van de aangroei van de onvoorwaardelijke pensioenaanspraken. De vaststelling van de kostendekkende premie zal voor ieder pensioenfonds (herverzekerd of niet) gelijk zijn. De gedempte kostendekkende premie (indien van toepassing). Om te grote wisselingen in de premie te voorkomen heeft de wetgever de mogelijkheid geschapen om de premie waarop de feitelijk ontvangen premie wordt getoetst afwijkend vast te stellen van de kostendekkende premie. Een pensioenfonds mag er namelijk voor kiezen om de kostendekkende premie, in plaats van op basis van de marktrente, vast te stellen op basis van: het verwachte rendement (afhankelijk van de beleggingsmix van het fonds); of historische rendementen. Het fonds moet aantonen dat de feitelijk ontvangen bijdragen minimaal gelijk zijn aan de kostendekkende c.q. gedempte premie. Voor herverzekerde fondsen ligt dan een gedempte premie op basis van de rekenrente van de herverzekeraar voor de hand. Als de financiering van het fonds ook op actuariële koopsommen wordt gebaseerd kan er haast geen tekort op premie ontstaan.
SPECIAL
|
FEBRUARI 2008 JAARGANG 48
6
PENSIOENBULLETIN SPECIAL |
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
OVERGANGSBEPALINGEN RICHTLIJN 610 (RJ 610) RJ 610 is van kracht voor de boekjaren vanaf 2008. Als de richtlijn in boekjaar 2008 voor het eerst wordt toegepast, wordt de overgang naar marktwaardering gezien als stelselwijziging. Er moeten dan vergelijkende cijfers over 2007 voor de balans en staat van baten en lasten worden opgenomen. Als een fonds ervoor kiest om al vanaf 2007 RJ 610 toe te passen dan geldt een overgangsregime. Dit houdt in dat pensioenfondsen, die over boekjaar 2007 rapporteren op basis van het nieuwe regime, kunnen volstaan met een toelichting op de voornaamste componenten. Dit effect wordt dan als rechtstreekse mutatie in het eigen vermogen bij aanvang van het verslagjaar 2007 verwerkt. De meeste accountants zien de overgang van een vaste (4%) rekenrente naar een marktrente als een stelselwijziging (via het eigen vermogen) en de overgang naar nieuwe sterftegrondslagen als een schattingswijziging (via het resultaat). DNB geeft duidelijk aan dat marktwaardering het leidende principe is bij het nieuw rapportagekader. Indien het jaarverslag over boekjaar 2007 niet wordt opgemaakt op basis van RJ 610 ontstaat met zekerheid dubbel werk. Daarom bevelen wij aan om RJ 610 reeds in boekjaar 2007 toe te passen.
ANDERE WIJZIGINGEN VOLGENS RJ 610 Hiervoor is een aantal belangrijke punten uit RJ 610 genoemd. Hierna noemen wij volledigheidshalve nog een aantal noviteiten die wellicht wat minder algemeen zijn, maar voor fondsen die er mee te maken hebben belangrijk genoeg zijn: DNB heeft een definitie gegeven van diverse statussen die deelnemers aan het pensioenfonds hebben. Uw pensioenfonds dient na te gaan of dit consequenties voor uw specifieke situatie heeft. Het principe bij deze definitie is dat, als er enigerlei premie betaald wordt voor de deelnemer, deze deelnemer onder de definitie van DNB gezien wordt als actief. Als er een verschillend indexatiebeleid is voor verschillende groepen deelnemers, kan de wijziging van status hier gevolgen voor hebben. Beleggingen en pensioenverplichtingen moeten worden gesplitst naar risicodrager, dat kunnen het pensioenfonds, de herverzekeraar of de deelnemers zijn. De verantwoording van het herverzekeringscontract behoeft hierbij extra aandacht: afhankelijk van de risicodrager (pensioenfonds of herverzekeraar) moet de verantwoording van herverzekeringscontracten plaatsvinden onder ‘Beleggingen, herverzekerd deel Technische Voorziening’ of ‘Vordering Herverzekeraar’. Er is een aantal specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot de verwerking van participaties in beleggingsinstellingen. Hierbij moet de zogenaamde ‘lookthrough’-regel worden toegepast, d.w.z. vastgoedfondsen onder ‘Vastgoed’ en mixfondsen zoveel mogelijk uitsplitsen in de door DNB aangewezen hoofdcategorieën. In de staat van baten en lasten is de pensioenvermogensmethode (presentatie van baten en lasten in de vorm van een opstelling waarin de mutaties in het pensioenvermogen worden gepresenteerd) niet meer toegestaan. Het kasstroomoverzicht is verplicht voor alle fondsen. Geadviseerd wordt om deze op te stellen volgens de directe methode. Over premie- en toeslagenbeleid dient veel uitgebreider te worden gerapporteerd.
SPECIAL
|
FEBRUARI 2008 JAARGANG 48
7
PENSIOENBULLETIN SPECIAL |
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
VERANDERINGEN VOLGENS HET ‘NIEUW RAPPORTAGEKADER’ De verslagstaten worden vervangen door totaal herziene jaarstaten in E-line van DNB. Deze gewijzigde en meer gedetailleerde presentatie van gegevens maakt de vergelijking met de gegevens van eerdere jaren lastig waardoor het referentiekader minder eenvoudig wordt. Ook is een aantal staten voor statistische doeleinden toegevoegd. Vanuit de jaarstaten moet ook aansluiting worden gezocht met eerder ingediende kwartaalrapportages. Door de grote wijzigingen in de jaarstaten ontbreken referentiegegevens bij het opstellen van de nieuwe jaarstaten en administrateurs moeten zich de nieuwe verslagstaten eigen maken. Het ontbreken van referentiegegevens, die gebruikt worden ter controle van de nieuwe gegevens, betekent dat alternatieve controles voor de nieuwe staten gebruikt zullen worden wat (eenmalig) extra tijd met zich meebrengt. In de jaarwerkplanning moet hiermee rekening worden gehouden. Er komt een geheel nieuwe set verslagstaten. De meest opvallende wijzigingen staan hieronder. Er komt een aantal nieuwe overzichten, bijvoorbeeld: Overzicht waardeoverdrachten. Demografisch overzicht. Dit overzicht heeft enige gelijkenis met de ‘oude’ staat 3.520, het aantal leeftijdsklassen is wel uitgebreid. Dit overzicht is gebaseerd op de gegevens ultimo boekjaar. Geografisch overzicht. Dit betreft een nieuw overzicht, ten behoeve van statistische informatie. Naast een telling dient ook een premie-overzicht gemaakt te worden van deelnemers naar verschillende werelddelen, gebaseerd op de feitelijke woonplaats van de deelnemer. Lang niet alle fondsen hebben deze informatie snel ter beschikking vanuit de administratie: de spelling van landen en werelddelen dient eenduidig te zijn en er dient een (eenmalige) inspanning in het systeem gedaan te worden om tot rubricering te komen. Overzicht regelingen. Dit betreft een volledig nieuw overzicht waarin wordt geteld in welke context een deelnemer aanspraken heeft. Dit dient bovendien gerubriceerd te zijn naar de status van de deelnemers. Voor al deze nieuwe overzichten geldt dat dit voor de meeste fondsen een (eenmalige) inspanning betekent voor de aanpassing van de administratie. In ieder geval voor het generen van deze nieuwe staten, maar bij veel fondsen ook voor het aanpassen van de administratie zelf zodat voldoende gegevens beschikbaar zijn voor het maken van de overzichten. Het is duidelijk dat er veel werk aan de winkel is.
WAT MOETEN PENSIOENFONDSEN DOEN? Het opstellen van het jaarverslag wordt dus anders dan in voorgaande jaren. Pensioenfondsen moeten besluiten nemen over: wel of niet toepassen van RJ 610 voor boekjaar 2007; de overstap naar nieuwe overlevingstafels / generatietafels, waarbij rekening wordt gehouden met sterftetrend (FTK); een nieuwe procedure voor mutatieverwerking en de bepaling van uitruilfactoren (op basis van marktrente en nieuwe sterftegrondslagen); het aanpassen van administratiesystemen; een nieuw model jaarverslag. SPECIAL
|
FEBRUARI 2008 JAARGANG 48
8
PENSIOENBULLETIN SPECIAL
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Een nauwe afstemming van (de administrateur van) het fonds met de vermogensbeheerder, de accountant en de certificerend actuaris is van belang: voorafgaand, tijdens en aan het eind van het traject. ‘Voorafgaand’ om de uitgangspunten vast te stellen, ‘tijdens het traject’ om de tussenresultaten af te stemmen en ‘aan het eind van het traject’ om te evalueren. Om onaangename verrassingen aan het eind van het jaarwerktraject te voorkomen raden wij sterk aan om deze afstemming ook daadwerkelijk in te plannen. De meer gedetailleerde informatie die verstrekt dient te worden over beleggingen betekent ook duidelijke afspraken maken met de vermogensbeheerder over het leveren van informatie, wanneer en wat. De gewijzigde informatiebehoefte en de uitgebreidere presentatie van gegevens in het jaar verslag en de jaarstaten betekent (eenmalig) meer werk voor alle partijen die bij de uitvoering betrokken zijn. Tezamen met het gegeven dat er meer afstemming dient plaats te vinden betekent dit een langere doorlooptijd. Hier dient rekening mee gehouden te worden in de hele planning. Pensioenfondsen die tot nu toe geen jaarverslag hoefden in te leveren dienen de alternatieven af te wegen van zelf opstellen of het opstellen hiervan (eenmalig) uitbesteden. Zelf doen betekent op tijd beginnen met verdiepen in de nieuwe materie, uitbesteden betekent op tijd afspraken maken met een partij hierover. Bovendien dient gekeken te worden naar de beschikbaarheid van gegevens. Herverzekerde pensioenfondsen dienen in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken te maken met hun verzekeraar over welke gegevens de verzekeraar wel/niet kan leveren. Zo kunnen lang niet alle verzekeraars een voorziening op marktwaarde en op basis van een generatietafel (zoals de AG prognosetafel 2005-2050) leveren. Deze fondsen moeten kijken of zij een alternatief moeten zoeken om aan hun verplichting te voldoen om de voorziening op marktwaarde te waarderen. Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Gert Maarsen, telefoonnummer 038 456 3131, of uw eigen consultant bij Aon Consulting.
REDACTIE
CONTACT
AUTEURS
drs. P. Gelderloos (eindredactie)
Gitta Junius
Gert Maarsen
R. van Harten
038 456 3113
Marianne Trommelen
G. Junius (secretariaat)
[email protected]
A. van der Meer mr. B. Mol mr. R. Smit
Dit bulletin is met grote zorg samengesteld door Aon Consulting Nederland C.V. Niettemin kunnen zich incidenteel onvolkomenheden voordoen. De inhoud van dit bulletin is slechts bedoeld als informatie en dient dan ook niet gezien te worden als advies. Aon Consulting Nederland C.V. aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die direct of indirect voortvloeit uit het gebruik van deze informatie. Vermenigvuldiging van deze publicatie of overname van de inhoud kan onder bronvermelding vrijelijk plaatsvinden.
SPECIAL
|
FEBRUARI 2008 JAARGANG 48
9
4777aa