Handreiking Jaarverslaggeving Pensioenfondsen 2014 Een praktische handreiking voor de externe verslaggeving door pensioenfondsen
Voorwoord – Editie 2014
Voor u ligt de Deloitte Handreiking Jaarverslaggeving Pensioenfondsen 2014. Deze Handreiking is bestemd voor bestuurders van pensioenfondsen, uitvoeringsorganisaties, accountants en andere bij pensioenfondsen betrokken personen en vormt een praktische handreiking voor de externe verslaggeving van pensioenfondsen. In deze handreiking worden de belangrijkste begrippen, de wettelijke bepalingen en de richtlijnen voor het opstellen van de jaarrekening van pensioenfondsen besproken. Ook wordt ingegaan op een aantal specifieke onderwerpen, zoals de verwerking van het korten van pensioenaanspraken of VPL-gelden, en wordt stil gestaan bij de eisen aan de externe verslaggeving van multiondernemingspensioenfondsen en premiepensioeninstellingen. Bij deze handreiking is gebruik gemaakt van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ-bundel, jaareditie 2013, die van toepassing is op verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2014). De teksten van deze handreiking zijn afgesloten op 31 december 2013. Voor een nadere toelichting of vragen kunt u contact opnemen met: Marc van Luijk (088-2880879) Bart Gulicher (088-2880112)
2
Inhoudsopgave
Lijst met gehanteerde afkortingen
4
1. Inleiding En Begripsbepaling 5 2. Wettelijk Kader 8 3. Richtlijnen Voor De Jaarverslaggeving
9
4. Herverzekeringsdeel Technische Voorzieningen Nader Toegelicht
28
5. Kasstroomoverzicht 32 6. Risicoparagraaf 34 7. Jaarverslag 36 8. Verwerking Van Korten Van Pensioenaanspraken
40
9. Verwerking Van Vpl-Gelden 42 10. Toezicht Uitvoering Pensioenwet En Verslagstaten
43
11. Multi-Ondernemingspensioenfondsen (Multi-OPF)
45
12. Premiepensioeninstelling (PPI) 47
3
Lijst met gehanteerde afkortingen BAW
Besluit actuele waarde
BV
Besloten vennootschap
BW
Burgerlijk Wetboek
DNB
De Nederlandsche Bank
FTK
Financieel Toetsingskader
NV
Naamloze vennootschap
opf
Ondernemingspensioenfonds
PPI
Premiepensioeninstelling
PW
Pensioenwet
RJ
Richtlijn voor de jaarverslaggeving
1. Inleiding en begripsbepaling
Deze handreiking richt zich op de externe verslaggeving door pensioenfondsen, die primair plaatsvindt door middel van de jaarrekening en het jaarverslag. Daarnaast is er bij pensioenfondsen sprake van periodieke verslaggeving aan de toezichthouder De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) in de vorm van verslagstaten waarvoor aparte regels gelden. De meeste pensioenfondsen vallen onder de bepalingen in de Pensioenwet. In de Pensioenwet wordt een pensioenfonds als volgt gedefinieerd: een rechtspersoon die niet een premiepensioeninstelling (PPI) is, waarin ten behoeve van ten minste twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun nabestaanden gelden worden of werden bijeengebracht en worden beheerd ter uitvoering van ten minste een basispensioenregeling. Een aantal fondsen valt onder de werking van de Wet Verplichte Beroepspensioenregeling. Op deze fondsen zijn de bepalingen uit deze handreiking naar analogie van toepassing. Hoofdstuk 6 van de Pensioenwet (PW) en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (FTK) bevatten de relevante bepalingen voor de externe verslaggeving van pensioenfondsen. De Pensioenwet schrijft voor dat beleggingen en pensioenverplichtingen tegen de marktwaarde (reële waarde) worden gewaardeerd. Deze waarderingsgrondslag is voorgeschreven ten behoeve van het inzicht in de financiële positie van het pensioenfonds. Tevens stelt de Pensioenwet eisen aan het minimaal vereiste vermogen. Richtlijn 610 ‘Pensioenfondsen’ uit de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving sluit aan op deze wetgeving. RJ 610 komt in deze handreiking uitgebreid aan de orde.
5
Jaareditie 2013 van RJ 610 is ten opzichte van jaareditie 2012 op een aantal punten gewijzigd: -- in overeenstemming met de RJ-Uitingen 2013-2 en 2013-6 “Verwerken van kortingen op pensioenaanspraken c.q. pensioenrechten” is in RJ 610.251a verduidelijkt dat kortingen op pensioenaanspraken c.q. pensioenrechten moeten worden verwerkt in de voorziening per balansdatum voor zover een korting onvermijdelijk is; -- de ontwerprichtlijnen in RJ 610.314 en 503 over de gewenste transparantie in verslaggeving omtrent uitvoerings- en transactiekosten van vermogensbeheer en kosten van pensioenbeheer, zijn ongewijzigd definitief geworden; en -- in RJ 610.270 is een nieuwe ontwerprichtlijn opgenomen die voorstelt dat indien pensioenfondsen middelen beheren die voortvloeien uit de met de sociale partners overeengekomen regelingen (zogenaamde VPL-gelden) en deze middelen zijn ontvangen, maar nog niet aangewend, deze worden opgenomen als afzonderlijke verplichting. De in de jaareditie 2013 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving opgenomen, gewijzigde RJ 610 is van kracht voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2014. De hiervoor beschreven wijzigingen zullen daarmee van invloed zijn op de jaarrekeningen van pensioenfondsen voor het verslagjaar 2014. In de Pensioenwet worden twee soorten pensioenfondsen onderscheiden: -- ondernemingspensioenfonds: een aan één of meerdere onderneming(en) verbonden fonds, waarin ten bate van personen, die aan die onderneming(en) verbonden zijn, gelden worden bijeengebracht, strekkende tot verzekering van pensioen of een aan meerdere ondernemingen of groepen verbonden fonds door samenvoeging van de aan de afzonderlijke ondernemingen of groepen verbonden pensioenfondsen; en -- bedrijfstakpensioenfonds: een in één of meerdere bedrijfstak(ken) werkend fonds, waarin hetzij alleen ten bate van personen, die als werknemer, hetzij mede ten bate van personen, die in andere hoedanigheid in die bedrijfstak(ken) werkzaam zijn gelden worden bijeengebracht, strekkende tot verzekering van pensioen. Bedrijfstakpensioenfondsen kunnen door de overheid verplicht gesteld zijn. 6
Het pensioen dat in deze fondsen wordt beheerd ten behoeve van deelnemers en gewezen deelnemers (de gepensioneerden en de zogenoemde slapers) kan bestaan uit ouderdoms-, invaliditeits-, weduwen-, weduwnaars-, partner- en wezenpensioen. Onder de Pensioenwet moeten werkgever en werknemer expliciet vastleggen wat het karakter is van de pensioenovereenkomst waarbij partijen de vrijheid hebben om te bepalen welk karakter van toepassing is. Hierbij dient er wel voor gezorgd te worden dat het gekozen karakter binnen de definities zoals geformuleerd in de Pensioenwet valt. Volgens de definitie van de Pensioenwet houdt een pensioenovereenkomst in: -- een uitkeringsovereenkomst. Kenmerkend hierbij is dat afhankelijk van salaris en/of diensttijd (middelloon- en eindloonregelingen) een aanspraak op een uitkering kan worden vastgesteld. Zowel het langlevenrisico als het beleggingsrisico ligt bij dit type regeling te allen tijde bij de pensioenuitvoerder; -- een kapitaalovereenkomst. Hierbij staat alleen de hoogte van het kapitaal, eventueel verhoogd met de winstdeling, bij ingang van het pensioen vast (bijvoorbeeld streefregelingen). Tijdens de opbouwfase ligt het beleggingsrisico bij de pensioenuitvoerder, maar het langlevenrisico bij de werknemer; of -- een premieovereenkomst. Hierbij is het uitgangspunt de premie die beschikbaar wordt gesteld en niet de uitkering of een kapitaal (beschikbare premieregeling). Daarbij kunnen, tijdens de opbouwfase, het langlevenrisico en het beleggingsrisico zowel bij de werknemer als de pensioenuitvoerder liggen.
7
2. Wettelijk kader
In artikel 146 PW is gesteld dat een pensioenfonds met een zetel in Nederland binnen zes maanden na afloop van het verslagjaar een jaarrekening en jaarverslag opstelt overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW met dien verstande dat artikel 390 niet van toepassing is en dat de in artikel 360 lid 3, 396 en 397 geformuleerde uitzonderingen niet van toepassing zijn. Aangezien een pensioenfonds door de bepalingen van artikel 146 PW onder de werkingssfeer van Titel 9 Boek 2 BW valt, heeft het pensioenfonds de verplichting een jaarverslag op te stellen dat voldoet aan de bepalingen voor jaarverslagen zoals uiteengezet in hoofdstuk 7 van deze handreiking. Ook is de publicatieplicht van toepassing op pensioenfondsen. Daarnaast is in de Pensioenwet (specifiek in artikel 130) opgenomen dat een pensioenfonds de volgende gegevens moet vermelden in zijn jaarrekening én in zijn jaarverslag: -- de hoogte van de totale kostendekkende premie; -- de hoogte van de totale gedempte premie; en -- de hoogte van de totale feitelijke premie.
8
3. Richtlijnen voor de jaarverslaggeving RJ 610 geeft specifieke richtlijnen voor pensioenfondsen. Voor zover in RJ 610 niet anders wordt aangegeven, zijn de overige in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving opgenomen bepalingen, evenals de relevante bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW en het Besluit actuele waarde (BAW), ook van toepassing op de externe verslaggeving door pensioenfondsen. RJ 610 is hier een aanvulling op en gaat in op de specifieke situatie bij pensioenfondsen. 3.1 Algemeen In RJ 610 is zoveel mogelijk aangesloten bij de Pensioenwet en de hieraan gerelateerde in de Algemene Maatregelen van Bestuur opgenomen nadere voorschriften inzake de verantwoording van en de grondslagen voor waardering door pensioenfondsen. Indeling van balans en staat van baten en lasten Voor de balans en de staat van baten en lasten zijn geen voorgeschreven modellen beschikbaar zoals voor de NV en de BV (RJ 610.106). De Raad voor de Jaarverslaggeving geeft omwille van de onderlinge vergelijkbaarheid in de bijlage bij RJ 610 echter wel de volgende aanbevolen hoofdindeling weer voor de balans en staat van baten en lasten: Activa
Passiva
Beleggingen voor risico pensioenfonds
Stichtingskapitaal en reserves
Beleggingen voor risico deelnemers
Achtergestelde leningen
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Technische voorzieningen
Deelnemingen
Voorziening pensioenverplichting risico deelnemers
Immateriële vaste activa
Overige voorzieningen
Materiële vaste activa
Langlopende schulden
Vorderingen en overlopende activa
Overige schulden en overlopende passiva
Overige activa 9
Lasten
Baten
Pensioenuitkeringen
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
Pensioenuitvoeringskosten
Premiebijdragen risico deelnemers
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds:
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
- Pensioenopbouw
Beleggingsresultaten risico deelnemers
- Indexering en overige toeslagen
Overige baten
- Rentetoevoeging - Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging marktrente - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Saldo overdracht van rechten Overige lasten Bestemming van het saldo van baten en lasten Wettelijke en statutaire reserves Overige reserves Totaal saldo van baten en lasten Indien een pensioenfonds risico’s bij de uitvoering van de pensioenregeling gedeeltelijk heeft ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij, dienen de posten in de staat van baten en lasten, waar noodzakelijk, te worden uitgesplitst in ‘voor risico herverzekeraar’ en ‘voor risico pensioenfonds’.
10
Kasstroomoverzicht bij pensioenfondsen Alle pensioenfondsen moeten in hun jaarrekening verplicht een kasstroomoverzicht opnemen (RJ 610.501). Aanbevolen wordt het kasstroomoverzicht op te stellen volgens de directe methode en hierbij de kasstromen gedurende het verslagjaar weer te geven naar ten minste de volgende categorieën: Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangen in verband met overdracht van rechten Betaalde pensioenuitkeringen Betaald in verband met overdracht van rechten Betaalde pensioenuitvoeringskosten Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars Betaalde premies herverzekering Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten Nettokasstroom Koers- en omrekeningsverschillen op geldmiddelen Mutatie geldmiddelen
11
Het verdient aanbeveling om deze stromen in te delen naar de belangrijkste activiteiten van het fonds, zoals die welke samenhangen met de beleggingsactiviteit en die voortvloeiende uit de uitvoering van het pensioenreglement. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het kasstroomoverzicht. 3.2 Begripsbepaling en waardering Balans en Staat van baten en lasten Beleggingen (voor zowel risico deelnemers als risico pensioenfonds) De beleggingen worden onderscheiden in de volgende beleggingsrubrieken (RJ 610.202): -- vastgoedbeleggingen; -- aandelen; -- vastrentende waarden; -- derivaten; en -- overige beleggingen. Deze beleggingsrubrieken zijn voor de rubrieken vastgoedbeleggingen, aandelen en vastrentende waarden in RJ 610.203-205 nog verder onderverdeeld. Kapitaalbelangen die worden gehouden voor duurzame verbondenheid met het pensioenfonds worden gerubriceerd als deelneming. Kapitaalbelangen die worden gehouden door middel van participaties in beleggingsinstellingen of andere entiteiten worden gerubriceerd als belegging indien zij worden gehouden voor het behalen van rendement. Onder de rubriek derivaten dienen alle derivatencontracten te worden opgenomen. Dit betreft enerzijds de derivatencontracten die het pensioenfonds heeft afgesloten om risico’s af te dekken en anderzijds de overige derivaten die dienen als belegging. Positieve posities uit hoofde van derivatencontracten dienen te worden opgenomen onder de beleggingen. Indien een derivatenpositie negatief is, dient het bedrag onder de schulden te worden verantwoord.
12
De Pensioenwet schrijft voor beleggingen waardering tegen marktwaarde voor, waarbij het begrip marktwaarde een synoniem is van het begrip reële waarde dat wordt gebruikt in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving. Artikel 13 van het FTK omschrijft het begrip marktwaarde als het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zaken goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. De waardering van participaties in beleggingsinstellingen geschiedt eveneens tegen marktwaarde. Voor beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit de beurswaarde per balansdatum (RJ 610.210). Voor niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen wordt voor de bepaling van de marktwaarde verwezen naar de bepalingen in het BAW. Artikel 135 PW stelt daarnaast nadere eisen aan het beleggingsbeleid door de eis dat het beleid in overeenstemming is met de prudent-person regels; dat wil zeggen dat een pensioenfonds ‘als een goed huisvader’ verstandig moet beleggen. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Pensioenfondsen kunnen risico’s die zij bij de uitvoering van de pensioenregeling lopen, geheel of gedeeltelijk onderbrengen bij een verzekeringsmaatschappij. Globaal kan een onderscheid worden gemaakt in de volgende drie categorieën verzekeringscontracten: -- verzekering op risicobasis; -- garantiecontract; en -- overige contracten (waaronder kapitaalcontracten). Bij de verantwoording van verzekeringscontracten wordt aansluiting gezocht bij de overdracht van risico’s. Deze contracten worden in hoofdlijnen toegelicht in hoofdstuk 4.
13
Beleggingsdepot (overige contracten) Beleggingen die onderdeel zijn van beleggingsdepots dienen te worden gerubriceerd onder de post beleggingen (RJ 610.220). Voor waardering, presentatie en toelichting dienen de bepalingen inzake de beleggingen zoals hiervoor beschreven te worden gevolgd (RJ 610.220). De gegevens benodigd voor de waardering van beleggingen die onderdeel zijn van beleggingsdepots worden in het algemeen van de verzekeraar verkregen. De waarde dient te worden bepaald op basis van de grondslagen van het pensioenfonds (RJ 610.221). Herverzekeringsdeel technische voorzieningen (exclusief beleggingsdepots overige contracten) Bij verzekeringscontracten op risicobasis dient de vordering te worden bepaald op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. De waardering dient plaats te vinden op basis van de contante waarde van de verzekerde uitkeringen uit hoofde van het contract, volgens de grondslagen van het pensioenfonds. Bij garantiecontracten dient de vordering op de verzekeraar te worden bepaald op basis van de grondslagen van het pensioenfonds. Overige contracten zonder beleggingsdepot dienen te worden opgenomen voor de waarde van het verzekerde risico (de verzekeringsverplichting) volgens de contractvoorwaarden (RJ 610.224). RJ 610.224 bepaalt dat bij de waardering van deze contracten rekening wordt gehouden met de kredietwaardigheid van de verzekeraar. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden onderscheiden van vorderingen in verband met beleggingstransacties (RJ 610.230). Bij eerste verwerking worden vorderingen en overlopende activa gewaardeerd tegen de reële waarde (RJ 222.201). In een zakelijke transactie zal de reële waarde op het moment van de transactie gelijk zijn aan de kostprijs. Na de eerste verwerking dienen vorderingen en overlopende activa te worden gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs (RJ 222.202).
14
Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief alle technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. Ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen gelden de volgende bepalingen (artikel 131 PW): -- een pensioenfonds beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen, tenzij: • een pensioenfonds tot volledige overdracht, herverzekering of onderbrenging is overgegaan; en • de toezichthouder heeft ingestemd met het feit dat het pensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen; en -- bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de omvang en de samenstelling van het minimaal vereist eigen vermogen bepaald; Ten aanzien van het vereist eigen vermogen is bepaald (artikel 132 PW): -- een pensioenfonds beschikt over een vereist eigen vermogen; -- een pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen; en -- bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de berekening en de samenstelling van het vereist eigen vermogen. In artikel 11 en 12 van het FTK wordt de nadere berekeningsmethodiek voorgeschreven (RJ 610.234). Achtergestelde leningen Een pensioenfonds kan een achtergestelde lening aangaan. Deze leningen worden op grond van het BAW niet op actuele waarde, maar op geamortiseerde kostprijs gewaardeerd (RJ 610.241).
15
Technische voorzieningen Onder het hoofd technische voorzieningen worden de volgende posten opgenomen (RJ 610.244): -- voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds; en -- overige technische voorzieningen. Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Hieronder wordt de voorziening opgenomen die is bedoeld om alle uit de pensioenregeling of andere overeenkomsten voortvloeiende pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. De algemene criteria voor opname van een verplichting zijn ook van toepassing op pensioenfondsen. Onvoorwaardelijke verplichtingen (opgebouwde nominale aanspraken en onvoorwaardelijke indexatietoezeggingen) voldoen aan de criteria voor opname. Een voorwaardelijke verplichting, zoals bedoeld in artikel 95 van de PW, leidt in het algemeen niet tot het opnemen van een voorziening pensioenverplichtingen. Vorming van een bestemmingsreserve voor voorwaardelijke verplichtingen, als onderdeel van de reserves, is wel toegestaan. Voorwaardelijke pensioenverplichtingen zoals de toeslagen waarvoor in de Pensioenwet een consistent geheel van gewekte verwachtingen, financiering en realisatie wordt voorgeschreven, worden opgenomen indien is voldaan aan de bepalingen van RJ 252 “Voorzieningen, niet in de balans opgenomen verplichtingen en niet in de balans opgenomen activa” (RJ 610.245). In de Pensioenwet en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de waardering van de pensioenverplichtingen.
16
Op grond van het inzichtsvereiste dient de voorziening pensioenverplichtingen te worden gewaardeerd op actuele waarde (RJ 610.248), dat wil zeggen dat de voorziening pensioenverplichting berekend wordt tegen de actuele marktrente en prudente actuariële uitgangspunten. Bij de bepaling van deze actuariële uitgangspunten, zoals voor overleving en arbeidsongeschiktheid, dient te worden uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen (RJ 610.249). In de nieuwe ontwerprichtlijn RJ 610.249 stelt de Raad voor de Jaarverslaggeving verder dat de actuariële uitgangspunten dienen te passen binnen de eisen die de Pensioenwet stelt ten aanzien van actualiteit, prudentie en consistentie, rekening houdend met fondsspecifieke kenmerken. In de pensioenverplichtingen dient een opslag voor kosten die gepaard gaan met het doen van toekomstige uitkeringen te worden opgenomen (RJ 610.250). Bij de berekening van de pensioenverplichtingen dienen aanspraken en rechten te worden gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben (RJ 610.251). Indien na balansdatum besluiten tot indexatie of korting worden genomen dienen deze te worden toegelicht als gebeurtenis na balansdatum (als onderdeel van de overige gegevens) met vermelding van de omvang (RJ 610.252). In hoofdstuk 8 wordt nader ingegaan op de verwerkingswijze van korten van pensioenrechten en –aanspraken in de jaarrekening. Overige technische voorzieningen Hieronder worden voorzieningen voor risico’s opgenomen die samenhangen met de pensioenverplichtingen maar die niet zijn opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. RJ 610.258 noemt als voorbeelden voorzieningen voor: -- arbeidsongeschiktheid; -- rendementsgarantie pensioenverplichting voor risico deelnemers; en -- overige uitkeringen. Bij de bepaling van de voorziening voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wordt rekening gehouden met de toekomstige schadelast voor zieke deelnemers op balansdatum die naar verwachting arbeidsongeschikt zullen worden verklaard.
17
Met betrekking tot deze laatste categorie wordt de verplichting geschat op basis van ervaringscijfers (RJ 610.259). Een door het pensioenfonds afgegeven rendementsgarantie wordt gezien als een rentederivaat dat op reële waarde gewaardeerd dient te worden conform de methodiek van RJ 290 inzake financiële instrumenten (RJ 610.260). Voorziening voor pensioenverplichtingen risico deelnemers Bij deze pensioenverplichtingen dragen de deelnemers contractueel de beleggingsrisico’s van de hier tegenoverstaande beleggingen (zowel opbrengsten als waardefluctuaties). Hierbij gelden de criteria voor de opname van een passief (RJ 610.264). Voor pensioenverplichtingen in deze categorie kan het pensioenfonds aanvullende rendementsgaranties hebben verstrekt. Deze aanvullende garanties worden opgenomen onder de daarvoor passend geachte categorie overige technische voorziening (RJ 610.265). Beleggingen voor risico deelnemers dienen te worden gewaardeerd tegen actuele waarde (RJ 610.266). Overige voorzieningen, langlopende schulden en overlopende passiva Overige voorzieningen mogen uitsluitend worden opgenomen op balansdatum indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan (artikel 2:374 lid 1 BW): -- er is sprake van een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting; -- het is waarschijnlijk dat voor de afwikkeling van die verplichting een uitstroom van middelen noodzakelijk is; en -- er kan een betrouwbare schatting worden gemaakt van de omvang van de verplichting. Twee methoden voor de waardering van voorziening zijn toegestaan (RJ 252.306): -- de nominale waarde van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn om de verplichting af te wikkelen; en -- de contante waarde van de uitgaven.
18
Langlopende en kortlopende schulden dienen bij eerste verwerking te worden gewaardeerd tegen de reële waarde (RJ 254.201). In een zakelijke transactie zal de reële waarde op het moment van de transactie gelijk zijn aan de kostprijs. Na de eerste verwerking dienen de schulden te worden gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs (RJ 252.202). De schulden worden onderscheiden van schulden in verband met beleggingstransacties conform hetgeen reeds eerder is gesteld (RJ 610.268). Staat van baten en lasten In hoofdstuk 3 is een staat van baten en lasten opgenomen die aan de noodzakelijke inzichtsvereisten voldoet. Indien voor het inzicht van belang dient de post mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen in de staat van baten en lasten nader te worden uitgesplitst; in ieder geval dient de post herverzekering in de toelichting te worden uitgesplitst (RJ 610.303). Indien andere posten voor het inzicht van belang zijn, dienen deze posten te worden toegevoegd (RJ 610.304). De algemene criteria voor de toerekening van baten en lasten aan het verslagjaar zoals opgenomen in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving zijn ook van toepassing voor pensioenfondsen (RJ 610.305). Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) De Pensioenwet en het FTK schrijven voor dat een pensioenfonds jaarlijks tenminste een kostendekkende premie vast stelt. In de kostendekkende premie zijn begrepen: -- de actuarieel benodigde premie voor de opbouw van aanspraken, backservice, onvoorwaardelijke indexatie en risico premies; -- de opslag voor uitvoeringskosten, administratiekosten en toekomstige excassokosten; -- de solvabiliteitsopslag, gerelateerd aan het beleggingsprofiel en samenstelling deelnemers van het pensioenfonds; en -- de benodigde premie voor voorwaardelijke toezeggingen gebaseerd op ambitie en inschattingen.
19
Binnen het FTK is het mogelijk jaarlijkse premieschommelingen in de kostendekkende premie als gevolg van sterk fluctuerende marktrentes in de te heffen premie over een door de toezichthouder voorgeschreven periode te egaliseren (dempen) door de rekenrente over deze periode op een gemiddelde te fixeren. Over de gehele periode moet deze gedempte premie dan kostendekkend zijn. De aan het verslagjaar toe te rekenen feitelijke premie dient als bate te worden verantwoord (RJ 610.309). Bij de bepaling van de te ontvangen premie wordt rekening gehouden met eventueel te verlenen premiekortingen en/of premieopslagen (RJ 610.310). Beleggingsresultaten Waardewijzigingen van beleggingen kunnen een wezenlijk onderdeel van de beleggingsperformance uitmaken. Aangezien het onderscheid tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen bij beleggen in het algemeen van weinig betekenis wordt geacht, dienen ongerealiseerde waardewijzigingen in de staat van baten en lasten te worden verwerkt (RJ 610.313). 3.3 Presentatie en toelichting balans en Staat van baten en lasten Beleggingen (voor zowel risico deelnemers als pensioenfonds) Indien beleggingen plaatsvinden door middel van participaties in beleggingsinstellingen die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen, bijvoorbeeld in vastgoedbeleggingen, dient de participatie gerubriceerd te worden in de beleggingsrubriek waarin beleggingen van deze soort worden gerubriceerd en dienovereenkomstig te worden gewaardeerd (RJ 610.211). In de toelichting dient voor iedere soort beleggingen de methodiek waarop de marktwaarde is bepaald te worden toegelicht (RJ 610.212).
20
Voor zover vorderingen en schulden onder deze beleggingsrubrieken dienen te worden opgenomen, dienen deze in de toelichting te worden gesplitst in beleggingen, vorderingen, schulden en liquide middelen inzake vastgoedbeleggingen, aandelen en vastrentende waarden. De onder overige beleggingen opgenomen beleggingen dienen naar aard en omvang te worden toegelicht (RJ 610.213). Van iedere soort belegging dient een mutatieoverzicht te worden opgenomen (RJ 610.214). Dit mutatieoverzicht moet worden gegeven voor iedere subcategorie die binnen de beleggingsrubrieken wordt onderscheiden. Indien het inzicht niet nadelig wordt beïnvloed, kunnen beleggingen met eenzelfde aard en risicoprofiel in één overzicht worden samengevoegd. In aanvulling op de toelichtingsvereisten uit RJ 213 inzake vastgoedbeleggingen en RJ 290 inzake financiële instrumenten, dient het volgende te worden vermeld in de toelichting (RJ 610.215): -- of en tot welk percentage wordt belegd in premiebijdragende ondernemingen en tegen welke voorwaarden; -- in hoeverre beleggingen zijn uitgeleend. Dit geldt ook voor andere constructies waarbij de beleggingen niet ter directe beschikking van het pensioenfonds staan (bijvoorbeeld uitgeleende effecten); en -- in hoeverre bepaalde balansposities dan wel toekomstige kasstromen door middel van derivaten worden afgedekt. Deze informatie dient in verband te worden gebracht met de toelichting op risico’s zoals in hoofdstuk 5 van deze handreiking beschreven. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen - beleggingsdepot (overige contracten) Een op grond van de contractvoorwaarden (rendementsgarantie) bestaande vordering op de verzekeraar maakt geen deel uit van de boekwaarde van de beleggingen; deze wordt als vordering opgenomen onder het herverzekeringsdeel technische voorzieningen (RJ 610.222).
21
In de toelichting dient informatie te worden gegeven over de aard en het systeem van de met de verzekeraars overeengekomen resultatendeling met betrekking tot beleggings- en verzekeringstechnische risico’s. Hierbij dient tevens de actuele stand inzake resultatendeling te worden vermeld (RJ 610.223). Herverzekeringsdeel technische voorzieningen - exclusief beleggingsdepots (overige contracten) De niet direct uit lopende afrekeningen opeisbare vorderingen uit herverzekeringspolissen dienen op de balans in een afzonderlijke actiefpost te worden opgenomen (RJ 610.225). Opeisbare vorderingen uit hoofde van lopende afrekeningen binnen de contractperiode dienen te worden opgenomen als kortlopende vorderingen (RJ 610.226). In de toelichting dient de wijze waarop de waarde van het verzekeringscontract is berekend te worden toegelicht en dient informatie te worden gegeven over de aard en het systeem van de met de verzekeraars overeengekomen voorwaarden met betrekking tot verzekerde risico’s. De voorwaarden omtrent resultaatdeling van beleggings- en verzekeringstechnische risico’s dienen te worden toegelicht. Hierbij dient tevens de actuele stand inzake resultatendeling te worden vermeld (RJ 610.227). Bij een garantiecontract met beleggingsdepot dient in de toelichting informatie over de in het depot opgenomen beleggingen te worden gegeven, conform hetgeen bij beleggingen is vermeld (RJ 610.228). In de toelichting dient een mutatieoverzicht van de post herverzekeringsdeel technische voorzieningen te worden opgenomen. Tevens dient de aard van de inzake herverzekering betaalde en ontvangen bedragen te worden toegelicht. In de toelichting dienen de bepalingen van toepassing bij afloop van het contract te worden opgenomen (RJ 610.229).
22
Vorderingen en overlopende activa In de toelichting op overige vorderingen dienen afzonderlijk te worden vermeld (RJ 610.231): -- de vorderingen op de werkgevers; -- de vorderingen op deelnemers van het pensioenfonds; en -- de vorderingen uit hoofde van waarde overdrachten. Stichtingskapitaal en reserves De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 BW vormt moeten op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans blijken. Een nadere uitsplitsing wordt in de balans of in de toelichting opgenomen. Bestemmingsreserves die het pensioenfonds vormt worden in de balans uitgesplitst, dan wel in één bedrag in de balans opgenomen en in de toelichting nader uitgesplitst (RJ 610.235). Uit de toelichting dient verder de omvang van het minimaal vereist en het vereist eigen vermogen conform de pensioenwet te blijken alsmede de mate waarin wordt voldaan aan de eisen inzake het (minimaal) vereist eigen vermogen. De nominale dekkingsgraad dient te worden vermeld alsmede de wijze waarop deze is berekend (RJ 610.239). De verplichting tot toelichting van de berekeningswijze geldt ook voor andere vermelde dekkingsgraden (RJ 610.239). Op grond van de Pensioenwet (artikel 146 PW) hebben pensioenfondsen niet de verplichting tot het vormen van een wettelijke herwaarderingsreserve. Achtergestelde leningen Achtergestelde leningen mogen, op grond van de Pensioenwet en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen slechts worden aangegaan ter versterking van de financiële positie van het fonds. Daarom wordt aanbevolen de achtergestelde leningen direct onder de post stichtingskapitaal en reserves op te nemen (RJ 610.242).
23
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds In de toelichting dienen de grondslagen en veronderstellingen die voor de bepaling van de pensioenverplichtingen zijn gebruikt, alsmede wijzigingen daarin ten opzichte van het vorige verslagjaar die een significante invloed hebben gehad op de hoogte van de pensioenverplichtingen te worden vermeld. In ieder geval dienen de volgende grondslagen en veronderstellingen te worden vermeld (RJ 610.253): -- de gehanteerde marktrente. De toelichting dient een motivering te bevatten van de keuze van de gehanteerde marktrente indien deze afwijkt van de rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. In de toelichting op de rente dient te worden aangegeven hoe de marktrente is bepaald; -- de toegepaste overlevingsgrondslagen; -- de wijze van indexering van pensioenverplichtingen en de gehanteerde uitgangspunten; -- de mate waarin rekening is gehouden met een verzekerde partner; -- het gehanteerde opslagpercentage voor excassokosten; en -- op welke wijze rekening is gehouden met de pensioenopbouw voor arbeidsongeschikte deelnemers. Er dient informatie te worden gegeven over de aard van de verschillende pensioenregelingen die in de technische voorziening pensioenverplichtingen zijn opgenomen, waarbij tevens de indexatiebepalingen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met indexatie wordt toegelicht (RJ 610.254). Van de voorziening pensioenverplichtingen dient een mutatieoverzicht te worden opgenomen. Indien voor het inzicht van belang dient een mutatieoverzicht per regeling te worden verstrekt (RJ 610.255). Aanbevolen wordt in de toelichting de pensioenverplichtingen te splitsen naar de volgende categorieën deelnemers (aantallen en bedragen) (RJ 610.256): -- actieven; -- gepensioneerden; -- slapers; en -- overigen.
24
In het geval dat een pensioenfonds een of meer herverzekeringscontracten heeft afgesloten dient in de toelichting de aard en omvang van de overgedragen verzekeringstechnische- en beleggingsrisico’s te worden aangegeven (RJ 610.257). Overige technische voorzieningen De balanspost dient in de toelichting te worden gesplitst naar de onderscheiden voorzieningen (RJ 610.261). Op grond van artikel 2:274 lid 3 BW worden in de toelichting de aard van de voorzieningen, de wijze waarop deze zijn bepaald en de mate waarin deze voorzieningen langlopend zijn aangegeven (RJ 610.262). Van de overige technische voorzieningen dient een mutatieoverzicht te worden opgenomen (RJ 610.263). Voorziening voor pensioenverplichtingen risico deelnemers Van de voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico deelnemers dient een mutatieoverzicht te worden opgenomen (RJ 610.267). Overige voorzieningen, langlopende schulden en overlopende passiva De onder de overige schulden en overlopende passiva opgenomen schulden uit hoofde van de volgende posten dienen afzonderlijk te worden toegelicht (RJ 610.269): -- waardeoverdrachten; -- pensioenuitkeringen; -- derivaten; en -- herverzekering. Voor de verwerking van VPL-gelden wordt verwezen naar hoofdstuk 9. Staat van baten en lasten Indien de werkgever(s) pensioenuitvoerings- en administratiekosten geheel of grotendeels draagt (dragen), dient dit in de toelichting te worden vermeld inclusief het bedrag. De algemene bepalingen inzake verbonden partijen gelden hierbij (RJ 610.306). Aanbevolen wordt om na het saldo van baten en lasten op de staat van baten en lasten te vermelden op welke reserves het saldo wordt afgeboekt respectievelijk bijgeboekt of welke andere bestemming het saldo krijgt, dan wel het saldo of een deel daarvan op de balans als nog te bestemmen te presenteren (RJ 610.307).
25
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Indien ontvangen premies voor risico pensioenfonds en voor risico deelnemers in één bedrag in de staat van baten en lasten zijn opgenomen, dient in de toelichting een nadere uitsplitsing te worden opgenomen (RJ 610.311). De samenstelling van de kostendekkende premie, de feitelijke premie en de gedempte premie over het verslagjaar dienen te worden toegelicht (RJ 610.312). RJ 610.312 schrijft daarnaast voor om de oorzaken van verschillen tussen deze premies toe te lichten, indien dit van belang is voor het inzicht. Bijvoorbeeld in een situatie waar de feitelijke premie lager is dan de kostendekkende premie. Beleggingsresultaten Op de post beleggingsresultaten dienen de kosten van het beheer van de beleggingen in mindering te worden gebracht. Transactiekosten kunnen worden gesaldeerd met de gerelateerde beleggingsopbrengsten, echter het verdient de voorkeur om de transactiekosten separaat toe te lichten. De post beleggingsresultaten dient in de toelichting dan wel in de staat van baten en lasten te worden gespecificeerd naar (RJ 610.314): -- beleggingsresultaten risico pensioenfonds; en -- beleggingsresultaten risico deelnemers. Per bovenstaande categorie dient een nadere uitsplitsing te worden gemaakt naar (RJ 610.314): -- directe beleggingsopbrengsten; -- indirecte beleggingsopbrengsten; en -- in aftrek gebrachte kosten van vermogensbeheer. Onder de kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de toegerekende interne kosten verstaan. Ook eventuele afschrijvingen en andere exploitatiekosten van vastgoed zijn daarin opgenomen. Het verdient daarbij aanbeveling de kosten van vermogensbeheer in de toelichting te onderscheiden in kosten van exploitatie van vastgoed en overige kosten van vermogensbeheer (RJ 610.315).
26
De directe en indirecte beleggingsresultaten (inclusief kosten) dienen gespecificeerd te worden naar de verschillende beleggingscategorieën in de balans (RJ 610.316). In deze specificatie dienen de bruto-opbrengsten van de beleggingscategorieën te worden opgenomen waarop de kosten van vermogensbeheer zichtbaar in aftrek zijn gebracht. Indien geen betrouwbare toerekening kan worden gemaakt dient dit te worden toegelicht (RJ 610.317). Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen De wijze waarop de interesttoevoeging over het jaar is bepaald dient te worden toegelicht (RJ 610.318). Saldo resultaatoverdrachten van rechten In de staat van baten en lasten dienen de kasstroom uit hoofde van waardeoverdrachten alsmede de mutatie in de voorziening afzonderlijk te worden opgenomen (RJ 610.319). Overige gegevens In aanvulling op de algemeen op te nemen informatie onder de Overige gegevens op grond van artikel 2:392 BW is in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving opgenomen dat de verklaring van de actuaris hieraan kan worden toegevoegd (RJ 610.502).
27
4. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen nader toegelicht Zoals is opgenomen in hoofdstuk 3 van deze handreiking kunnen pensioenfondsen de risico’s die zij bij de uitvoering van de pensioenregeling lopen (geheel of gedeeltelijk) onderbrengen bij een verzekeringmaatschappij waarbij een veelheid aan contractvormen mogelijk is. In hoofdlijnen worden deze contracten hierna toegelicht. 4.1 Verzekeringscontractvormen Verzekering op risicobasis Bij deze verzekeringen wordt een premie betaald aan een verzekeraar voor overdracht van een risico (de risicopremie). Als de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, vergoedt de verzekeraar de verzekerde uitkeringen aan het pensioenfonds. Arbeidsongeschiktheidspensioenen worden, bijvoorbeeld, vaak op risicobasis verzekerd. Garantiecontract Bij een garantiecontract worden levenslange pensioenuitkeringen door de verzekeraar gegarandeerd voor de ingekochte aanspraken. Verzekeringstechnische en beleggings-risico’s zijn verzekerd. Het pensioenfonds loopt in het algemeen alleen een (indirect) beleggingsrisico ten aanzien van de financiering van niet ingekochte indexatie en bij wisseling van verzekeraar waarbij de ingekochte aanspraken niet achterblijven bij de verzekeraar. De verzekerde aanspraken kunnen na afloop van het contract premievrij worden achtergelaten bij de verzekeraar. In de aanwijzingen Rapportagekader pensioenfondsen van de toezichthouder wordt een nadere toelichting gegeven op de definitie van garantiecontracten.
28
Overige contracten Overige contracten zijn alle contracten die geen verzekering op risicobasis en geen garantiecontract zijn. In deze vorm van verzekering worden verzekeringstechnische en/of beleggingsrisico’s verzekerd gedurende de looptijd van het contract. Na afloop van het contract kunnen de verzekerde aanspraken niet premievrij worden achtergelaten bij de verzekeraar. Onder overige contracten vallen bijvoorbeeld kapitaalcontracten. Kapitaalcontracten Kapitaalcontracten zijn contracten waarbij de verzekeraar het verzekeringstechnische risico gedurende de looptijd van het contract overneemt. Vaak wordt het langlevenrisico (onderdeel van het overlijdensrisico) niet en de overige risico’s (kortlevenrisico en arbeidsongeschiktheidsrisico) wel aan de verzekeraar overgedragen. Overdracht van risico’s geldt slechts voor de contractperiode. Overige contracten en garantiecontracten kunnen een gesepareerd beleggingsdepot hebben of een aandeel in de beleggingsportefeuille van de verzekeraar. Bij een aandeel in de beleggingsportefeuille van de verzekeraar kan het pensioenfonds delen in de totale beleggingsresultaten die de verzekeraar behaalt. De verzekeraar bepaalt het beleggingsbeleid. Bij een gesepareerd depot deelt het fonds in (een percentage van) de beleggingsresultaten van het gesepareerde depot en heeft het fonds zelf ook vaak meer inspraak in de beleggingsmix. Individuele contracten zijn soms niet eenvoudig in een van bovenstaande categorieën onder te brengen. De verantwoording van verzekeringscontracten hangt af van de feitelijke situatie gebaseerd op de contractbepalingen en de daaruit voortvloeiende overdracht van risico’s.
29
De verantwoording van verzekeringscontracten in RJ 610, waarbij het door het pensioenfonds gelopen risico bepalend is, wordt in onderstaand schema voor de verschillende categorieën contracten weergegeven: Soort verzekering
Pensioenfonds
Verzekeraar
Verantwoording
Verzekering op risicobasis
-
V
Herverzekeringsdeel technische voorziening
Garantiecontract met B positief gesepareerd depot
B V
Herverzekeringsdeel technische voorziening
Garantiecontract zonder gesepareerd depot
B positief
B V
Herverzekeringsdeel technische voorziening
Overige contracten met gesepareerd depot
B V langleven
V overige
Belegging
Overige contracten zonder gesepareerd depot
B V langleven
V overige
Herverzekeringsdeel technische voorziening
B = Beleggingsrisico V = Verzekeringstechnisch risico
30
Bij verzekeringscontracten kunnen variërende afspraken worden gemaakt met betrekking tot de verdeling van beleggingsresultaten en verzekeringstechnische resultaten. Voor garantiecontracten betreft dit alleen de positieve resultaten. De negatieve resultaten komen, vanwege de garantie, voor rekening van de verzekeraar. Door de resultaatdeling ontstaat een vordering op, dan wel een schuld aan de verzekeraar, naast de vordering uit hoofde van verzekerde aanspraken. Het belegde kapitaal kan in een gesepareerd depot (beleggingsdepot) zijn ondergebracht. Omdat het pensioenfonds bij overige contracten beleggingsrisico loopt over het gesepareerd depot, worden deze beleggingsdepots gezien als onderdeel van de beleggingen van het pensioenfonds. Overige contracten zonder beleggingsdepot en garantiecontracten met en zonder gesepareerd depot worden beschouwd als één totaal contract, resulterend in een vordering op de verzekeraar. 4.2 Afslag kredietrisico De Pensioenwet schrijft waardering van beleggingen en pensioenverplichtingen tegen de reële waarde (marktwaarde) voor. Dat betekent dat de vordering op de herverzekeraar op reële waarde moet worden gewaardeerd. Uitkomsten van onderzoek naar herverzekerde pensioenfondsen hebben begin 2011 geleid tot een wijziging van het FTK. Door deze wijziging hoeven herverzekerde pensioenfondsen vanaf verslagjaar 2011 geen rekening meer te worden houden met het kredietrisico. De vereiste afslag in de waardering van de vordering op de herverzekeraar komt hiermee eveneens te vervallen. In plaats hiervan hebben herverzekerde pensioenfondsen wel de verplichting om hun deelnemers en pensioengerechtigden te informeren over het kredietrisico.
31
5. Kasstroomoverzicht
Een kasstroomoverzicht vervult een andere functie dan een balans en een staat van baten en lasten. De balans geeft de financiële positie weer aan het begin en aan het einde van de verslagperiode. De staat van baten en lasten toont het resultaat dat gedurende de verslagperiode is gerealiseerd. Omdat het gerapporteerde saldo van baten en lasten en de kasstromen van een pensioenfonds van elkaar kunnen verschillen, is aan het kasstroomoverzicht nuttige aanvullende informatie te ontlenen. Aan pensioenfondsen is door de Raad voor de Jaarverslaggeving aanbevolen het kasstroomoverzicht op te stellen volgens de directe methode. Bij de directe methode worden de ontvangsten en uitgaven als zodanig gepresenteerd. De informatie voor de weergave van kasstromen volgens de directe methode kan op twee manieren worden verkregen (RJ 360.211): -- rechtstreeks afleiden uit de administratie van het pensioenfonds (dat wil zeggen vanuit alle bankmutaties van het pensioenfonds); of -- afleiden uit de administratie door een adequate aanpassing van de baten, de lasten en andere onderdelen van de staat van baten en lasten. Een kasstroomoverzicht dient te worden voorzien van een toelichting (RJ 360.301). In deze toelichting dient aandacht te worden besteed aan de aspecten die voor een goed begrip van het kasstroomoverzicht van belang zijn.
32
Indien het begrip geldmiddelen in het kasstroomoverzicht afwijkt van het begrip liquide middelen in de balans, dient een cijfermatige aansluiting tussen beide begrippen in de toelichting op het kasstroomoverzicht te worden opgenomen (RJ 360.302). Voorts wordt aanbevolen afzonderlijk te vermelden welk bedrag van de hoeveelheid geldmiddelen op balansdatum aan belangen van derden kan worden toegerekend (RJ 360.305). Een zelfde aanbeveling geldt voor de vermelding van het aan derden toerekenbare bedrag van de kasstromen uit de belangrijkste activiteiten van het fonds.
33
6. Risicoparagraaf
Zowel in de jaarrekening als in het jaarverslag moet een risicoparagraaf worden opgenomen. Daarin wordt ingegaan op het beleid van het pensioenfonds en de risico’s die het pensioenfonds bij de uitvoering van zijn taken loopt. Aanbevolen wordt een beleidsmatige toelichting op de voornaamste aanwezige risico’s en het daarop gerichte beleid op te nemen in het jaarverslag en kwantitatieve en kwalitatieve toelichtingen op de posten in de balans op te nemen in de jaarrekening (RJ 610.401). Toe te lichten in jaarverslag De RJ beveelt aan bij de beleidsmatige toelichting in het jaarverslag de volgende risico’s te onderscheiden (RJ 610.403): -- matchingrisico; -- verzekeringstechnisch risico; -- concentratierisico; -- beleggingsrisico’s, zoals renterisico, prijsrisico, kredietrisico en liquiditeitsrisico; -- beleggingsrisico’s van alternatieve beleggingen; -- operationele risico’s (waaronder interne beheersing, IT en integriteitsrisico); -- uitbesteding en de risico’s die hiermee samenhangen; en -- juridische risico’s. Bij de toelichting op het beleid van het fonds ten aanzien van de beheersing van risico’s kan aandacht worden geschonken aan (RJ 610.403): -- ALM-beleid en duration matching; -- dekkingsgraad; -- financieringsbeleid; -- premiebeleid; -- indexatiebeleid; -- herverzekeringsbeleid; -- risicobeleid alternatieve beleggingen; en -- beleid ten aanzien van uitbesteding. 34
Toelichting in de jaarrekening In de toelichting op de jaarrekening wordt aanbevolen ten aanzien van de in RJ 610.402 en 403 genoemde risico’s ten minste nadere toelichtingen op te nemen van de voornaamste risico’s die bij het fonds van belang zijn. Deze toelichtingen zijn zowel kwantitatief als kwalitatief van aard, waarbij de wijze van toelichting mede samenhangt met het inzichtsvereiste van artikel 2:362 BW (RJ 610.404). Ten aanzien van beleggingen wordt aandacht besteed aan (RJ 610.404): -- samenstelling van de beleggingsportefeuille, waarbij informatie over: • portefeuille vastgoedbeleggingen naar valuta, categorie en regio; • aandelenportefeuille naar valuta, bedrijfstak en regio; • vastrentende portefeuille naar looptijd en valuta; • mate waarin is belegd in de sponsor; en • gegevens over iedere belegging groter dan 5% van de totale beleggingen of groter dan 5% van de beleggingscategorie waartoe de belegging behoort. -- gevoeligheid van de beleggingen inclusief derivaten voor marktontwikkelingen; -- de wijze van afdekking van de risico’s en de posities die als gevolg hiervan zijn ingenomen (in aanvulling op de toelichting op derivaten); en -- duration van de vastrentende waarden. Ten aanzien van pensioenverplichtingen wordt aandacht besteed aan (RJ 610.404): -- actuariële risico’s; -- indexatierisico; -- premiepercentages en -grondslagen; -- specificatie van de premie naar jaarlijkse opbouw conform de Pensioenwet; -- ratio’s zoals ten aanzien van maturity, met vermelding van de voor deze grootheden gehanteerde definities; -- duration van de pensioenverplichtingen; en -- gevoeligheidsanalyse. Indien de hierboven gevraagde toelichtingen reeds onderdeel zijn van de toelichting op posten in de jaarrekening, hoeven ze niet separaat in de risicoparagraaf van de jaarrekening te worden vermeld (RJ 610.405). 35
7. Jaarverslag
Op grond van de wettelijke vereisten van artikel 2:391 BW wordt door pensioenfondsen een jaarverslag opgesteld dat in overeenstemming met artikel 2:391 lid 1 BW een getrouw beeld moet geven van de toestand op balansdatum, de ontwikkelingen gedurende het verslagjaar en de resultaten. In het jaarverslag dient, mede teneinde de jaarrekening zinvol te kunnen interpreteren, algemene informatie omtrent het pensioenfonds te worden verschaft (RJ 400.108) en waarbij ten minste aan de volgende aspecten aandacht moet worden besteed (RJ 400.109): -- de behaalde opbrengsten en resultaten; -- de ontwikkelingen gedurende het verslagjaar; -- de voornaamste risico’s en onzekerheden; -- de financiële positie; en -- de kasstromen. Daarnaast dienen in het jaarverslag door het bestuur van het pensioenfonds mededelingen worden gedaan omtrent de verwachte gang van zaken in het komende verslagjaar (artikel 2:391 lid 2 BW). In aanvulling op de hiervoor genoemde eisen aan het jaarverslag dienen pensioenfondsen in overeenstemming met RJ 610.503 de onderstaande informatie over de gang van zaken gedurende het verslagjaar en de toestand per balansdatum te vermelden.
36
Algemene informatie -- juridische structuur; -- samenstelling van het bestuur; -- samenstelling van de directie en de dagelijkse leiding; -- statutaire doelstellingen; en -- inhoud van en wijziging in belangrijkste kernactiviteiten, pensioenovereenkomst, uitvoeringsovereenkomst, pensioenregeling en/of pensioenreglement, producten en diensten van het pensioenfonds, alsmede haar belanghebbenden. Financiële informatie Samenvatting van en toelichting op de financiële positie van het pensioenfonds en de ontwikkeling daarin gedurende het verslagjaar waarbij aandacht wordt geschonken aan: -- ten aanzien van de beleggingen: • interne en externe ontwikkelingen ten aanzien van beleggingen en rendementen; • vergelijking van het totaal rendement met de voor het pensioenfonds van toepassing zijnde benchmarks en de z-score (indien van toepassing); en • inzicht in de uitvoerings- en transactiekosten van vermogensbeheer in overeenstemming met de normen die daaromtrent in het maatschappelijk verkeer (“Aanbevelingen Uitvoeringskosten” zoals gepubliceerd door de Pensioenfederatie) als aanvaardbaar worden beschouwd; -- ten aanzien van de pensioenen: • interne en externe ontwikkelingen; • ontwikkelingen in het aantal deelnemers, gespecificeerd naar te onderscheiden categorieën; en • inzicht in de kosten van pensioenbeheer; -- samenvatting van het actuariële verslag met inbegrip van de uitkomsten van de solvabiliteitstoets, en het oordeel van de actuaris over de financiële positie; -- informatie over de tussen een pensioenfonds en een met (de) werkgever(s) getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering; en -- informatie over (vereiste) dekkingsgraden zoals die door het pensionfonds worden gehanteerd alsmede in hoeverre hieraan wordt voldaan.
37
Risicoparagraaf financiële instrumenten In het jaarverslag wordt aandacht besteed aan de doelstellingen en het beleid alsmede het gebruik van financiële instrumenten, voor zover niet reeds elders in de jaarrekening opgenomen. Meerjarenoverzichten In het jaarverslag dient een meerjarenoverzicht met kerncijfers te worden opgenomen (RJ 610.506). Ook de Pensioenwet stelt eisen voor wat betreft gegevens die in het jaarverslag van een pensioenfonds worden vermeld: -- informatie over herstelplannen in geval van reservetekort of onderdekking, getroffen maatregelen en realisatie; -- informatie over achterstanden in de indexatie en voorwaardelijke regelingen; en -- informatie over de door de toezichthouders opgelegde boetes. In geval van reservetekort of onderdekking moeten pensioenfondsen volgens de Pensioenwet voor de toezichthouder een herstelplan opstellen waarin wordt aangegeven hoe de dekkingsgraad significant kan worden verbeterd. De Pensioenwet verplicht pensioenfondsen te melden of een kortetermijn- danwel een langetermijnherstelplan van toepassing is.
38
De hoofdlijnen van het herstelplan en de gevolgen daarvan voor de diverse belanghebbenden zullen in het jaarverslag en de jaarrekening tot uitdrukking moeten komen. Dat is nodig om het in Titel 9 Boek 2 BW vereiste inzicht te krijgen in de financiële positie van het pensioenfonds. Hierbij dient onder meer aandacht te worden geschonken aan: -- de status van het herstelplan, waaronder informatie over goedkeuring door DNB; -- de maatregelen zoals opgenomen in het herstelplan; -- de voortgang van uitvoering van het herstelplan: • door het pensioenfonds getroffen maatregelen in het verslagjaar; • het verwachte effect van de getroffen maatregelen op de dekkingsgraad; • het werkelijke effect van de getroffen maatregelen op de dekkingsgraad en een verklaring voor significante afwijkingen; -- eventuele ingrijpende wijzigingen in de samenstelling van de technische voorzieningen of de samenstelling, de omvang en de aard van de beleggingen met een mogelijk effect op het bestaande herstelplan. Tot slot worden de volgende gegevens in het jaarverslag vermeld: -- informatie over de wijze waarop is voldaan aan de eisen met betrekking tot waarborging van goed bestuur; en -- informatie over de wijze waarop invulling is gegeven aan medezeggenschap.
39
8. Verwerking van korten van pensioenaanspraken
Door de daling van de rente en de stijging van de overlevingskansen zijn de voorzieningen pensioenverplichtingen van pensioenfondsen sterk gestegen en is de financiële positie van deze fondsen afgenomen en in veel gevallen negatief geworden. Om de financiële positie te verbeteren zijn herstelacties in gang gezet. In een aantal situaties zijn deze herstelacties niet voldoende gebleken en moeten pensioenfondsen, als uiterste middel, een korting van pensioenaanspraken doorvoeren. Voor pensioenfondsen waarvan het korte termijn herstelplan eindigt ultimo 2013 31 december 2013 is voor veel pensioenfondsen in herstel het eindpunt van de looptijd van het kortetermijn herstelplan. Indien het bestuur van het pensioenfonds bij de evaluatie van het herstelplan per 31 december 2013 vast stelt dat ook na de inzet van de herstelmaatregelen het minimaal vereist eigen vermogen niet tijdig is bereikt, dan dient het fonds een “eindkorting” op de opgebouwde pensioenaanspraken (ingegaan en niet-ingegaan) te benoemen met een uiterlijke implementatiedatum van 1 april 2015. Bij het opmaken van de jaarrekening voor het verslagjaar 2013 zal met deze “eindkorting” rekening moeten worden gehouden. RJ 610.251a vereist immers dat, ook als per balansdatum nog geen onvoorwaardelijk besluit is genomen, met een dergelijke korting rekening dient te worden gehouden indien en voor zover het per balansdatum zeker is dat na balansdatum een onvoorwaardelijk kortingsbesluit zal worden genomen op basis van de per balansdatum geldende wet- en regelgeving en er voor of uiterlijk op de datum van het vaststellen van de jaarrekening geen mogelijkheid meer is voor het bestuur van het pensioenfonds om een ander besluit te nemen. 40
In het jaarverslag licht het bestuur toe wat de korting behelst en de wijze waarop die zal worden toegepast, welke eventuele andere maatregelen het bestuur heeft genomen en om welke redenen zij tot de korting heeft besloten. Indien daaromtrent besluiten zijn genomen, licht het bestuur tevens toe hoe het pensioenfonds zal handelen indien na een periode van korting de dekkingsgraad voldoende is hersteld. Dit kan bijvoorbeeld een toelichting zijn op de rangorde tussen compensatie van eerder toegepaste kortingen en het verstrekken van nieuwe indexaties. Voor pensioenfondsen die een in 2013 besloten voorgenomen korting effectueren Een veel voorkomende situatie is dat het bestuur van het pensioenfonds als onderdeel van de evaluatie van het herstelplan per 31 december 2012 besloten heeft tot een voorgenomen korting van pensioenaanspraken waarvan de effectuering afhankelijk is gesteld van de financiële positie per 31 december 2013. In RJ 610.251a is aangegeven dat voor het bepalen van de omvang van de pensioen-verplichtingen dient te worden uitgegaan van de onvoorwaardelijk opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten per balansdatum. Indien het bestuur per balansdatum een onvoorwaardelijk besluit heeft genomen tot korting dient hiermee bij het opstellen van de jaarrekening van het pensioenfonds rekening te worden gehouden. Als per balansdatum nog geen onvoorwaardelijk besluit is genomen, dient met een dergelijke korting rekening te worden gehouden indien en voor zover het per balansdatum zeker is dat na balansdatum een onvoorwaardelijk kortingsbesluit zal worden genomen op basis van de per balansdatum geldende wet- en regelgeving en er voor of uiterlijk op de datum van het vaststellen van de jaarrekening geen mogelijkheid meer is voor het bestuur van het pensioenfonds om een ander besluit te nemen. In de toelichting bij de jaarrekening dient te worden uiteengezet wat het effect van het verwerken van de kortingsmaatregel is. Daarnaast dient te worden toegelicht hoe dit effect is bepaald.
41
9. Verwerking van VPL-gelden
Per brief van 31 oktober 2012 heeft De Nederlandsche Bank (DNB) aandacht gevraagd voor de behandeling van zogenaamde VPL-gelden door pensioenfondsen. Onder VPL-gelden wordt verstaan: “de door werkgevers en/of werknemers bijeengebrachte, en door het pensioenfonds beheerde, financiële middelen waaruit toekomstige omzetting van VPL-toezeggingen naar VPL-pensioenen kan plaatsvinden nadat de sociale partners tot deze omzetting hebben besloten.” VPL-gelden zijn geen eigendom van het pensioenfonds. Het pensioenfonds beheert – als toegestane nevenactiviteit – de VPL-gelden namens de sociale partners. Voorkomen moet worden dat premies voor VPL en premies voor pensioenen met elkaar vermengd worden in één (doorsnee-) premie. Ook moet voorkomen worden dat de door het pensioenfonds beheerde VPL-gelden en pensioengelden met elkaar vermengd raken. Een schriftelijke overeenkomst tussen het pensioenfonds en sociale partners is in dat kader van belang. In de nieuwe ontwerprichtlijn RJ 610.270 is door de Raad voor de Jaarverslaggeving een eerste aanzet gedaan tot een richtlijn voor de verwerking van VPL-gelden. Deze richtlijn stelt dat ontvangen VPL-gelden die nog niet zijn aangewend, als een afzonderlijke verplichting worden opgenomen in de balans van het pensioenfonds.
42
10. Toezicht uitvoering pensioenwet en verslagstaten
Het toezicht op de uitvoering van de Pensioenwet is gedelegeerd aan De Nederlandsche Bank (DNB). Als uitvloeisel hiervan vaardigt DNB beleidsregels en regelingen uit, welke mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de verslaggeving van pensioenfondsen. Belangrijkste beleidsregels die gevolgen hebben voor de financiële verslaggeving zijn de aanwijzingen bij de verslagstaten DNB. Deze aanwijzingen geven richtlijnen bij de vereiste informatie zoals op te nemen in de verslagstaten ten behoeve van DNB. Voor het opstellen van de staten dienen het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds als uitgangspunt. Eventuele afwijkingen van het jaarverslag en de jaarrekening moeten worden toegelicht in de verslagstaten. Op grond van artikel 147 lid 5 PW dienen de staten van een pensioenfonds voorzien te zijn van een door een accountant ondertekende controleverklaring omtrent de getrouwheid. Voorts schrijft artikel 147 PW voor dat het verslagjaar van een pensioenfonds gelijk dient te lopen met het kalenderjaar en dat een pensioenfonds periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen de staten aan DNB verstrekt die DNB nodig heeft voor de juiste uitoefening van zijn taak.
43
De staten omvatten uitsluitend de volgende informatie (artikel 147 PW): -- informatie over de organisatie van het pensioenfonds; -- een bestuursverslag; -- een balans; -- informatie over financiële relaties en transacties van het pensioenfonds; -- een rekening van baten en lasten; -- informatie inzake de dekkingsgraad; -- informatie inzake het vereist eigen vermogen; -- actuariële staten, gewaarmerkt door een bevoegde actuaris, waaronder een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris; -- informatie over het deelnemersbestand; -- informatie inzake de uitgevoerde pensioenregeling en eventueel andere door het pensioenfonds uitgevoerde regelingen; -- premiegegevens; -- informatie inzake herverzekering; en -- informatie inzake verplichtingen van het pensioenfonds voor risico van de deelnemers. Elk kwartaal dient een specificatie van onder meer de beleggingen en de dekkingsgraad te worden opgenomen in de rapportages aan DNB. In de jaarstaten hoeft vervolgens geen specificatie van de beleggingen meer te worden opgenomen. Grote posten dienen wel te worden toegelicht. Voor een nadere toelichting op dit zogeheten rapportagekader pensioenfondsen verwijzen wij naar de informatie die DNB daarover heeft gepubliceerd. In hoofdstuk 7 van de Pensioenwet is informatie opgenomen inzake toezicht, handhaving en overige taken. Ten aanzien van de inhoudelijke voorschriften van deze rapportage is het FTK van belang.
44
11. Multiondernemingspensioenfondsen (multi-OPF) Sinds mei 2010 maakt de wet- en regelgeving voor ondernemingspensioenfondsen het mogelijk om samen te gaan in een multi-ondernemingspensioenfonds (multi-opf). Een multi-opf is een ondernemingspensioenfonds als bedoeld in de Pensioenwet met een aantal specifieke kenmerken: -- het doel van een multi-opf is om door middel van samenvoeging van ondernemingspensioenfondsen de betrokken ondernemingen te laten samenwerken in de uitvoering van de pensioenregeling(en); -- de pensioenregeling(en) van de aan de ondernemingen verbonden oorspronkelijke pensioenfondsen kunnen ongewijzigd worden uitgevoerd door een multi-opf; -- de pensioenregeling(en) van de betrokken onderneming moet (moeten) minimaal 5 jaar bij een ondernemingspensioenfonds zijn ondergebracht alvorens gekozen kan worden om de pensioenregeling(en) bij een multi-opf onder te brengen; -- het vermogen van het oude pensioenfonds wordt in een multi-opf gebracht op basis van ringfencing. Ringfencing houdt in dat het vermogen van het oude pensioenfonds wordt gescheiden (in een ring) van de andere ingebrachte vermogens; -- het bestuur van het multi-opf zal worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de betrokken ondernemingen. Per onderneming worden de werkgever en de groep actieve deelnemers elk door minimaal een persoon vertegenwoordigd; en -- als een multi-opf een deelnemersraad heeft, worden per onderneming de groep actieve deelnemers en de groep pensioengerechtigden elk door minimaal een persoon vertegenwoordigd.
45
Het FTK in de zin van de Pensioenwet is van toepassing per ring. Onder meer het vormen van technische voorzieningen, het vaststellen van de kostendekkende premie, het toetsen van de dekkingsgraad en het opstellen van een herstelplan in geval van een reservetekort of een dekkingstekort dient derhalve per ring plaats te vinden. De ringfencing zorgt ervoor dat maatregelen of wijzigingen binnen een ring geen effect zullen hebben op de andere ringen. Jaarverslaggeving Voor de jaarverslaggeving van pensioenfondsen is van belang dat duidelijk wordt gemaakt hoe de pensioenregelingen van de verschillende deelnemers er voor staan. Voor een multi-opf betreft dit voornamelijk het inzichtelijk maken van het vermogen per ring behorende bij de verschillende pensioenregelingen (de ringen) die in een multi-opf zijn ondergebracht. Om dit inzicht te geven dienen in de toelichting op de balans en de staat van baten en lasten de relevante onderdelen van de verschillende ringen afzonderlijk te worden vermeld. Daarnaast dient het bestuursverslag eveneens in te gaan op de specifieke besluitvorming voor de afzonderlijke regelingen. Verslagstaten Een multi-opf zal ook periodiek moeten rapporteren aan de toezichthouder DNB door middel van verslagstaten. Het toezicht van DNB is gericht op ieder afzonderlijk deel van het ingebracht vermogen als ware elke ring een zelfstandig pensioenfonds. Dit houdt dus in dat voor elke ring periodiek verslagstaten over de financiële positie, reglementen, premies, toeslagverlening, evaluatie herstelplan en deelnemers ingediend moeten worden. In aanvulling op de verslagstaten per ring rapporteert een multi-opf eenmaal per jaar een set jaarverslagstaten met informatie die niet is opgenomen in de verslagstaten van de onderliggende ringen. Deze jaarverslagstaten bevatten dan uitsluitend informatie over pension fund governance, samenstelling bestuur en het bestuursverslag.
46
12. Premiepensioeninstelling (PPI) Een premiepensioenstelling (PPI) mag binnen Europa grensoverschrijdende premieovereenkomsten vanuit Nederland uitvoeren. De PPI kan alleen beschikbare premieregelingen uitvoeren. Een kenmerk van een beschikbare premieregeling is dat de deelnemer individueel pensioenkapitaal opbouwt. Daarbij loopt de deelnemer zelf het beleggingsrisico en het renterisico. Een PPI kent geen garanties. Dit betekent dat de deelnemer geen zekerheid heeft over de opbrengst van zijn beleggingen of van zijn spaartegoed. Het is daarom onzeker hoe hoog het pensioen uiteindelijk zal zijn. Een PPI verschilt van een verzekeraar doordat in een PPI alleen pensioenkapitaal in een individuele beschikbare premieregeling kan worden opgebouwd. Voor de verzekering van risico’s zoals arbeidsongeschiktheid en nabestaandenpensioen moet een PPI een verzekeraar inschakelen. Bij een verzekeraar kan zowel de opbouw van pensioenkapitaal als de verzekering van risico’s plaatsvinden. Een PPI verschilt eveneens van een pensioenfonds doordat de pensioenfondsen een uitkeringsovereenkomst uitvoeren. Bij pensioenfondsen worden de risico’s collectief gedeeld en bij een te lage dekkingsgraad kunnen pensioenaanspraken worden gekort. Pensioenfondsen kennen daarom een uitgebreid Governancemodel. Bij een PPI worden risico’s individueel gedragen en is er geen mogelijkheid tot korten van pensioenaanspraken en –rechten. Bij een PPI wordt daarom volstaan met lagere Governance-eisen. Jaarverslaggeving Voor de jaarverslaggeving is een PPI gehouden aan de bepalingen zoals opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW.
47
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee, and its network of member firms, each of which is a legally separate and independent entity. Please see www.deloitte.nl/about for a detailed description of the legal structure of Deloitte Touche Tohmatsu Limited and its member firms. Deloitte provides audit, tax, consulting, and financial advisory services to public and private clients spanning multiple industries. With a globally connected network of member firms in more than 150 countries, Deloitte brings world-class capabilities and high-quality service to clients, delivering the insights they need to address their most complex business challenges. Deloitte has in the region of 200,000 professionals, all committed to becoming the standard of excellence. This communication contains general information only, and none of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, its member firms, or their related entities (collectively, the “Deloitte Network”) is, by means of this publication, rendering professional advice or services. Before making any decision or taking any action that may affect your finances or your business, you should consult a qualified professional adviser. No entity in the Deloitte Network shall be responsible for any loss whatsoever sustained by any person who relies on this communication. © 2014 Deloitte The Netherlands