Trees Moll, Hogeschool Inholland Diemen/Amsterdam (
[email protected]) Paper t.b.v. Etmaal van de Communicatie 2010, 4 en 5 februari 2010 Universiteit Gent, België
Titel Alledaags burgerschap. Grotestadsbewoners en de constructie van burgerschap.
Vraagstelling Hoe geven inwoners van grote steden in het dagelijks leven betekenis aan burgerschap?
1. Inleiding Bestuurders en politici in binnen- en buitenland sporen met name inwoners van grote steden aan zich te gedragen als ‘goede burger’. Burgerschapsbesef zou tanende zijn en dat zou zich uiten in allerlei sociale problemen (weinig sociale cohesie, ‘hufterig’ gedrag op straat, radicalisering etc.). Daarom hebben overheden programma’s ter stimulering van burgerschap opgesteld waarin het ideaal van ‘de goede burger’ centraal staat (zie bijvoorbeeld Gemeente Amsterdam 2006; Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2009; Gemeente Rotterdam 2007). De vraag is of dit ideaal aansluit bij wat onder grotestadsbewoners leeft. Er is namelijk weinig bekend over de wijze waarop inwoners van grote steden in het alledaagse leven betekenis geven aan burgerschap. Met andere woorden, het perspectief van de ‘ontvanger’ ontbreekt veelal. Open, kwalitatief onderzoek naar de wijze waarop mensen in het dagelijks leven betekenis geven aan onderwerpen die betrekking hebben op burgerschap is recent op gang gekomen (Lister et al. 2003; Barnes et al. 2004; Hermes 2005a; Hermes and Dahlgren 2006; Hurenkamp en Tonkens 2008). Dit (promotie)onderzoek beoogt een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van inzichten op dit terrein vanuit het ‘actieve ontvanger’-concept. Dit concept houdt in dat de ontvanger in feite niets ‘ontvangt’ maar eigen betekenissen aan boodschappen verleent. Cees van Woerkum formuleert het aldus: “Anders dan bij technische communicatie gaat er bij mensen niets van de een naar de ander. De ontvanger ontvangt dus ook niets maar schept iets in de ontmoeting met zijn omgeving. Communicatie-effecten zijn bij gevolg ook geen neerslag van verstuurde boodschappen, maar constructies.”(Van Woerkum 2000: 15). Van Woerkum geeft aan dat het begrip ‘ontvanger’ daarom een misplaatste term is (ibidem).
1
In dit onderzoek staat de vraag centraal hoe inwoners van grote steden in het dagelijks leven betekenis geven aan burgerschap. De focus ligt vooralsnog op Amsterdam. Het begrip burgerschap wordt in navolging van Hermes en Dahlgren ruim (en discursief) ingevuld: alle manieren waarop mensen zich in het dagelijks leven verbonden voelen met anderen en de betekenis die zij in het dagelijks leven aan die verbondenheid geven in termen van verantwoordelijkheden, rechten, wensen, idealen en kritiek (Hermes and Dahlgren 2006; Hermes 2005b). Zij noemen dit ook wel cultureel burgerschap (of: ‘burgerschap discursief begrepen’, Hermes 2005b: 30). Het gaat kortom om de manier waarop mensen hun onderlinge relaties als ook hun relaties met instituties als overheid en politiek begrijpen. Dat betekent dat burgerschap niet wordt opgevat als statisch gegeven, waarbij uitgegaan wordt van een aantal vaste kenmerken, maar als proces: burgerschap is voortdurend onderhevig aan veranderingen omdat mensen, afhankelijk van de context en van hun kennis en ervaringen binnen die context, telkens andere betekenissen aan burgerschap geven (Asen 2004). Centraal staat - uitgebreider geformuleerd de vraag hoe inwoners van grote steden in het dagelijks leven betekenis geven aan de wijdere wereld om hen heen: hoe construeren zij de wereld om hen heen en welke contexten spelen daarbij een rol? Op welke manieren en in welke contexten voelen zij zich verbonden of niet verbonden met de wijdere wereld? Met wie delen zij deze constructies door er over te praten? Eliasoph gebruikt hiervoor de uitdrukking ‘sense of connection to the wider world’ (Eliasoph 1998: 14). Couldry et al. geven de voorkeur aan de term ‘public connection’ (Couldry et al 2007: 3). In de bijdrage voor dit congres worden de eerste onderzoeksresultaten gepresenteerd.
2. Theoretisch kader Uitgangspunt voor dit onderzoek is de discursieve benadering zoals die binnen de ‘discursieve psychologie’ wordt gehanteerd (Edwards & Potter 1992). Centraal staat, in navolging van de Britse sociaal-psychologen Wetherell en Potter (1988), het discursieve karakter van betekenisconstructies: onderzocht wordt welke achterliggende constructies ontdekt kunnen worden in het praten over onderwerpen die betrekking hebben op burgerschap. De discursieve psychologie onderzoekt hoe mensen in het dagelijks leven door middel van gesprekken en geschreven teksten hun versies van de werkelijkheid construeren. Construeren is volgens deze benadering een actieve bezigheid (Edwards & Potter 1992; Potter 1996)De discursieve psychologie hanteert hiermee de sociaal-constructivistische benadering die uitgaat van de gedachte dat de werkelijkheid geconstrueerd wordt in het alledaagse discours (discours wordt hierbij opgevat als gesprekken en geschreven teksten in het alledaagse sociale leven). Met andere woorden, mensen construeren hun sociale werkelijkheid in alledaagse discursieve interacties met medemensen. Toegepast op burgerschap betekent deze discursieve (dus sociaal-constructivistische) benadering dat er van uitgegaan wordt dat burgerschap in alledaagse gesprekken en geschreven teksten wordt geconstrueerd. Barnes et al. (2004) spreken in dit verband van burgerschap als ‘product of discourse’. Burgerschap kan volgens deze benadering dus niet als iets onveranderlijks opgevat worden (Asen 2
2004) Kortom, burgerschap moet gezien worden als een communicatief proces (Hausendorf & Bora 2006). De vraag is vervolgens hoe mensen in dagelijkse gesprekken tot (verschillende) constructies van burgerschap komen en welke contexten daarbij een rol spelen. De discursieve benadering van burgerschap is van recente datum. De eerste publicaties dateren van het begin van de eenentwintigste eeuw (Barnes et al. 2004; Asen 2004; Hausendorf and Bora 2006).
3. Onderzoeksmethode De centrale vraag wordt in dit onderzoek onderzocht door middel van kwalitatief onderzoek waarbij halfgestructureerde open interviews en focusgroep-interviews de belangrijkste bronnen vormen. Gestreefd wordt naar ca. vijfentwintig individuele (één op één) interviews en drie focusgroepinterviews. Bij de selectie van de geïnterviewden wordt gestreefd naar een zekere spreiding qua sekse, leeftijd, opleiding, etnisch-culturele achtergrond, en woonwijk. De eerste onderzoeksresultaten die hier worden gepresenteerd zijn gebaseerd op individuele interviews met tien inwoners van Amsterdam. De interviews zijn letterlijk uitgetikt en via een aantal coderingsfasen geanalyseerd op onderliggende patronen/constructies. Gezien de aard van de probleemstelling en de geringe hoeveelheid onderzoek die tot nu toe binnen de nieuwe burgerschapsbenadering is verricht wordt een open onderzoeksaanpak gehanteerd: er wordt geen hypothese getoetst, maar er worden systematisch eigen theoretische inzichten ontwikkeld. Dit sluit aan bij de gefundeerde theoriebenadering die in de jaren zestig is ontwikkeld door Glaser en Strauss (1967). Het onderzoek heeft dan ook een exploratief karakter. Om te onderzoeken hoe de geïnterviewden tot (discursieve) constructies van burgerschap komen zijn een tweetal indicatoren voor burgerschap opgesteld. De eerste is ‘praten over maatschappelijke onderwerpen’, waarbij ‘maatschappelijk’ betrekking heeft op onderwerpen die een reikwijdte hebben die verdergaat dan alleen het individu en zijn/haar directe kring van partner en familie. Het gaat, met andere woorden, om collectieve aangelegenheden zoals veiligheid, politiek en bestuur. Couldry et al. gebruiken hiervoor de termen ‘public issues’ en ‘matters of shared concern/common concern’ (Couldry et al 2007: 3, 6-7). De auteurs verbinden er de noodzaak van een ‘common resolution’ aan, waarmee zij bedoelen dat het om omstreden zaken gaat, dat wil zeggen zaken waar discussie over mogelijk is. De tweede indicator is ‘de bereidheid de maatschappelijke onderwerpen te delen met anderen buiten de kring van partner en familie’. Het gaat dus niet om uitspraken die vertrouwelijk bedoeld zijn maar om uitspraken over maatschappelijke onderwerpen waarover men bereid is te praten met mensen buiten de directe kring van partner en familie. Dit kan beschouwd worden uiting van verbondenheid en daarmee als bijdrage aan het informele maatschappelijke debat. In de interviews wordt gevraagd naar onderwerpen waar men met anderen in het dagelijks leven over praat en hierop wordt vervolgens doorgevraagd. De onderwerpen staan dus niet bij voorbaat vast, maar de geïnterviewden vertellen zelf waarover zij met anderen praten. De term burgerschap wordt in de 3
interviews niet gebruikt omdat deze term uitleg nodig heeft en daarom de geïnterviewde kan afschrikken. Zoals gezegd zijn de eerste onderzoeksresultaten die hier worden gepresenteerd gebaseerd op interviews met tien inwoners van Amsterdam.
4. De geïnterviewden De eerste tien interviews vonden plaats in de periode november 2008 tot februari 2009, een periode waarin de Amerikaanse presidentsverkiezingen en de oorlog in Gaza voorpaginanieuws waren (vgl Tulloch & Lupton 2003: hun interviews bleken sterk in het teken te staan van wat op dat moment voorpaginanieuws was ). Er zijn vijf mannen en vijf vrouwen van uiteenlopende leeftijden geïnterviewd. Zij wonen in verschillende stadsdelen van Amsterdam met een accent op AmsterdamWest en Amsterdam Zuid-Oost. Alle geïnterviewden zijn afkomstig uit migrantenmilieus, wonen al jaren - de meesten al meer dan twintig jaar - in Amsterdam en hebben, op één na, een relatief laag opleidingsniveau. In de interviews die volgen zullen ook autochtone Amsterdammers betrokken worden en zal een grotere diversiteit qua opleidingsniveau, leeftijd en stadsdeel/woonwijk aangebracht worden.
Overzicht geïnterviewden Amsterdam Naam
Sekse
Leeftijd
Etn.-cult.
Religie
Opleiding
achtergrond
Beroep/dagelijk
Stadsdeel/wijk
se bezigheid
(pseud) Marlon
m
39 jaar
Antilliaans-
geen
Arubaans
Mavo en Lbo
conciërge
Noord
Zuid-Oost
electrotechnie k
John-
m
42 jaar
Paul
Tassie
v
56 jaar
Afrikaans
Christelij
VWO in
cateringmedewe
(Liberia)
k
Liberia, in
rker
(Pinkster
Ned. 2 jaar
gemeent
HES en 2 jaar
e)
UvA
Hindoe
MBO: Mulo
SurinaamsHindoestaans
receptioniste
Zuid-Oost
Administratief
Zuid-Oost
in Suriname, kappersopleid ing in Ned.
Jean
m
52 jaar
Surinaams-
Rooms-
Creools
Katholie
MBO-plus
medewerker
k
4
Sara
v
46 jaar
Marokkaans
Moslim
Basisschool
Vrijwilligerswer
in Marokko,
k bij
aantal
Marokkaanse
cursussen in
vrouwenorg.
Ned
West (Slotervaart)
(geen betaald werk)
Fatima
v
50 jaar
Marokkaans
Moslim
Geen
Geen betaald
(analfabeet)
werk, volgt
West (Slotervaart)
inburgeringscurs us, zorgt voor kind
Naima
v
30 jaar
Marokkaans
Moslim
VWO met
Vrijwilligerswer
wis-en
k bij
natuurkunde
Marokkaanse
in Marokko
vrouwenorg
West (Slotervaart)
(geen betaald werk), zorgt voor kind Karima
v
28 jaar
Marokkaans
Moslim
Master
Hulpverlener in
psychologie
de jeugdzorg
West (Slotervaart)
UvA El
m
59 jaar
Marokkaans
Moslim
Yamani
Mustafa
m
59 jaar
Turks
Moslim
Paar jaar
Acteur en
basisschool in
medewerker
Marokko
buurthuis
Basisschool
conciërge
West (De Baarsjes) Oost
in Turkije
5. De eerste resultaten 5.1 Algemeen Alle tot nu toe geïnterviewde Amsterdammers bleken te praten over maatschappelijke onderwerpen met mensen buiten de partner- en familiekring. Met andere woorden, zij legden allen een ‘sense of connection to the wider world’ aan de dag (Eliasoph 1998: 14) of, om de uitdrukking van Couldry et al te gebruiken, zij deelden ‘an orientation to the public world’ die door deze auteurs ‘public connection’ genoemd wordt (Couldry et al. 2007: 3). Dit sluit aan bij een onderzoek van Hooghe in België waaruit 5
blijkt dat mensen met een lagere opleiding zich volledig bewust zijn van en heel goed in staat zijn te praten over ‘publieke zaken’ (Hooghe 2001: 171; vgl ook Gamson 1992). Vaak spraken de Amsterdammers eerst over persoonlijke aangelegenheden waarna het gesprek al gauw op ‘grotere’ onderwerpen overging. Steeds terugkerende onderwerpen die gedeeld werden met mensen buiten de directe partner- en familiekring waren: politiek en bestuur (lokaal, nationaal, internationaal), de multiculturele samenleving/omgang met mensen met verschillende etnisch-culturele achtergronden, veiligheid en criminaliteit, de toestand in de wereld (rampen, oorlogen, waaronder de oorlog in Gaza, Amerikaanse presidentsverkiezingen) en opvoeding en onderwijs. Hier lijkt zich een vorm van ‘monitorial citizenship’ voor te doen, zij het dat niet alle kenmerken van dit concept van toepassing zijn zoals hierna uitgelegd zal worden. Het burgerschapsconcept ‘monitorial citizenship’ is ontwikkeld - maar niet empirisch getoetst - door de Amerikaanse historicus Michael Schudson. Hij omschrijft dit concept als volgt: It does not imply that citizens should know all the issues all of the time. It implies that they should be informed enough and alert enough to identify danger to their personal good and danger to the public good. When such danger appears on the horizon, they should have the resources – in trusted relationships, in political parties and elected officials, in relationships to interest groups and other trustees of their concerns, in knowledge of and access to the courts as well as the electoral system, and in relevant information sources to jump into the political fray and make a lot of noise. (Schudson 1999: 21, aangehaald in Dejaeghere en Hooghe 2006: 9). De onderzoekers Dejaeghere en Hooghe hebben aan deze omschrijving vier kenmerken van ‘monitorial citizenship’ ontleend: de monitorial citizen heeft politieke interesse, politiek zelfvertrouwen en participeert ook. Die participatie berust echter op eigen initiatief en niet op een vorm van elite-geïnitieerde participatie. (Dejaeghere en Hooghe 2006: 15). Zij toetsten deze kenmerken aan de Belgische situatie door middel van een kwantitatieve analyse (gegevens uit 2004) en concludeerden dat de ‘monitorial citizen’ in België voornamelijk voorkomt onder hoogopleide jongeren, een relatief kleine groep dus. Uit het hier besproken onderzoek onder tot nu toe voornamelijk laagopgeleide Amsterdammers blijkt dat de geïnterviewden interesse hebben voor publieke onderwerpen maar er blijkt niet uit dat zij ook de beschikking hebben over de juiste kennis en relaties om zich in de politieke strijd te begeven. Alleen een aangepaste invulling van ‘monitorial citizenship’ zou hier dus gebruikt kunnen worden. Welke patronen doen zich voor in de eerste interviews, met andere woorden van welke dominante constructies is sprake in gesprekken over maatschappelijke onderwerpen met mensen buiten de partner- en familiekring en welke contexten spelen daarbij een rol? Eenvoudiger gezegd: hoe praten de geïnterviewden met mensen buiten de partner- en familiekring over maatschappelijke onderwerpen? Twee dominante constructies zijn tot nu toe ontdekt en deze doen zich in de interviews naast elkaar voor. Hierna worden zij achtereenvolgens besproken.
5.2 De tegenstelling tussen ‘powerful others’ en ‘wij gewone mensen’: de constructie van machteloosheid 6
De eerste constructie betreft de constructie van de tegenstelling tussen enerzijds ‘powerful others’ (Crigler & Jensen 1991: 181) en anderzijds ‘wij gewone mensen’. Deze tegenstelling doet zich voor in alle interviews en wordt met name gecreëerd als er gepraat wordt over bestuur en politiek, over de media en over de toestand in de wereld. De ‘powerful others’ komen in de interviews naar voren in de vorm van de overheid/de staat (overheid op lokaal, nationaal en internationaal niveau), politici, de media en instanties als uitkeringsorganisaties en verzekeraars. Deze tegenstelling kan de constructie van machteloosheid genoemd worden. De onderzoekers Tulloch en Lupton noemen deze gevoelens van machteloosheid in hun onderzoek naar risicobeleving ‘a sense of no control’ of ‘a notion of noncontrol’ (Tulloch and Lupton 2003: resp. 124 en 29). In de interviews kunnen twee typen machteloosheid onderscheiden worden: passieve machteloosheid en actieve machteloosheid. De twee typen machteloosheid blijken niet naast elkaar door de geïnterviewden toegepast te worden. Slechts één geïnterviewde (Mustafa) gebruikt beide typen naast elkaar.
Passieve machteloosheid De meeste geïnterviewden (zeven van de tien) construeren het passieve type: een berusting/acceptatie in de zin van ‘zo zit de wereld/de politiek nou eenmaal in elkaar’. Zo bespreekt Sara, een 46-jarige vrijwilligster van Marokkaanse afkomst, op de fitnessclub oorlog in Gaza: Sara:
Interviewer: Sara:
Iemand vraag weet je wat er gisteren is gebeurd? O, hoef niet te zeggen. Dus …we willen hele wereld vrede.Wij willen niet die oorlog…wij willen die oorlog stop. Niet alleen van Gaza, aan andere kant ook en Irak ook en een de hele wereld .Die vrouwen altijd gevoelig. Ik wil niet zien, ik wil niet horen Ik wil iedereen lachen, ik wil niet ….Kijk.. heel gezonde dingen, heerlijke dingen, maar kijk arme mensen…hebben geen eten, dat is pijnlijk. Heeft niks met geloof te maken. Het is alleen, het zijn mensen….ja maakt niks uit tussen Arabisch …of ’t is Moslim, of ‘t is Christelijk of ‘t is…Maakt niks uit. Wij willen vrede. En hoe zouden we dat kunnen doen denk je, vrede in de wereld? We willen, we kunnen niks aan doen. Die andere mensen moeten doen. Wij kunnen niks veranderen. We weten niks van.
In de buurt waar Sara woont wordt ook over Gaza gesproken: Interviewer: Sara:
Interviewer: Sara: Interviewer: Sara:
En wordt er in de buurt over gesproken? Want het is actueel hè de Gaza? Merk je dat op straat? Bijvoorbeeld? of in je flat? Ja….er wordt gesproken van dit dit, van de hele wereld. Ze hebben gesproken van eh Irak…Irak en Amerika. Irak en Amerika hele tijd, hele wereld praat van Irak en Amerika, hele wereld kijkt televisie, wat is gebeurd vandaag, wat is gebeurd in Gaza… iedereen.... En kun je voorbeelden geven? Gisteren was ik in een Lidl… boodschappen doen, en zo eh een vrouw ze komt bij mij en vraagt doe je boodschappen bij Lidl? Ik zeg wat kan ik doen? Ze zegt nee die Lidl helpt voor die oorlog. En hoe reageerde jij toen? Ik zei doet pijn, maar wat moet ik doen? Zo is het leven….wij willen vrede, wij willen niet oorlog. 7
Interviewer: Maar heb je wel gewoon gekocht bij Lidl ? Sara: Jawel..gewoon. Dat is leven dus ... (Interview nr. 6, 14 januari 2009, p. 48-54) En Jean, een 52-jarige administratief medewerker van Surinaams-Creoolse afkomst, praat op jaardagsfeestjes over de toestand in de wereld en geeft aan dat hij zich machteloos voelt ten aanzien van het leed in de wereld: Jean:
Er is zoveel op de wereld dat je van alles een beetje mee wilt pikken eigenlijk. Kijk wat er bijvoorbeeld nu ook weer gebeurt in Israel en dat vind ik zo jammer al die oorlogen daar he? Dan denk ik waar stopt dat nu niet eens een keertje. Ook Zimbabwe bijvoorbeeld is iets dat me bezig houdt, die mensen die aan cholera doodgaan….Van de week was het ook weer op de televisie dat er meer mensen aan cholera overlijden dan er bekend is. Dan denk ik jeetje waarom eigenlijk Interviewer: En heb je het gevoel dat je er iets aan kunt doen? Jean: Ja, was het maar waar. Je bent hier een gemeenschap. Je bent blij dat je misschien een bijdrage kan leveren door een financiële donatie te geven. Maar verder kunnen wij niets doen, we zijn verder machteloos met zulk soort dingen vind ik. Interviewer: En als je bijvoorbeeld op een verjaardagsfeestje bent wordt daar dan over gepraat? Jean: Dan praat je er wel over. Dan is het ook over deze onderwerpen waar ik het nu over heb. Van wat de ene er van vindt. En dan is het altijd van wat kan je eraan doen, wat kan je eraan doen? (Interview nr. 5, 7 januari 2009, p. 13) Jean uit ook zijn machteloosheid ten aanzien van de gemeentelijke overheid: Jean:
En dan heb je van die inspraakavonden als er iets veranderd gaat worden. Nou het is wel eens dat ik, de laatste was, wat zouden ze ook al weer veranderen? Het ging om één van die parkeerplaatsen geloof ik, die willen ze gaan veranderen. Of een sportveldje, nou dan ga je wel eens luisteren. Interviewer: Daar ga je heen? Jean: Daar heb je niet altijd veel mee, maar dan kan je toch denken even de deur uit. Eén of twee keer ben ik naar zoiets geweest, gewoon kijken wat het inhoud eigenlijk. Maar het is ook wel goed dat er zul soort avonden zijn, inspraakavonden. Alhoewel vaak gebeurt het dat ze het toch door je strot heen dauwen. Interviewer: Daar ben je echt van overtuigd? Jean: Ja, daar ben ik van overtuigd ja. Ik vind zoiets net als gaan stemmen. Je hebt het recht om te gaan horen wat ze zeggen en om jouw mening te geven, want dat kan heel veel blokkeren of tegenhouden dat is gewoon zo. Maar het is vaak zoals ik net al zei, van te voren hebben ze al bekokstoofd, tenminste dat hoeft niet zo te zijn, maar heel veel mensen is dat hun gevoel. Interviewer: Dat merk je als je praat met anderen ook? Jean: Ja, weet je wel. En dat is ook een reden waardoor veel mensen ook niet naar die inspraakavonden gaan. Omdat die vinden van het is toch al door de strot gedauwd dus waarom ga je daar heen. Ze vinden het zinloos ja. (Interview nr. 5, 7 januari 2009, p. 21)
8
Marlon, een 39-jarige conciërge met een Arubaans-Antilliaanse achtergrond, praat met buurtgenoten, gemeente-ambtenaren en zijn huisarts over de overlast die hij ondervindt van kerkklokken. Hij heeft hierover geklaagd bij de gemeente, maar kreeg nul op request: Marlon:
Ja, pas na drie maanden kreeg ik er pas een reactie op (van de gemeente, TM)…nou ja niet echt direct een reactie, na zoveel keer bellen en uiteindelijk was er eentje die ’t oppakte en ik kreeg nog een brief terug van ja het is heel vervelend maar we kunnen er niks aan doen. Nou toen heb ik gezegd van als ‘t in ’t weekend effe stil kan met die klok, weet je, nou dat kon gewoon niet volgens hun, ja wat ken je doen, niks, je staat gewoon machteloos tegen dat en dan ken je wel gaan protesteren tegen jezelf en bij de buren gaan aankloppen van wilt u uw handtekening plaatsen of zo, maar ja, d’r wonen genoeg oude mensen in die omgeving. Daarnaast heb je de Vermeerstraat, heb je de Nicolaas Beetstraat, allemaal van die grote huizen, allemaal van die oude mensen die vinden ’t allemaal prachtig, die willen geen veranderingen. Interviewer: Nee, die vinden de klok wel goed, die hebben er geen moeite mee?” Marlon: Ja…wat ken je d’r tegen doen? Hun wonen niet tegenover die kerk, dat is ‘t ‘m juist weet je, hun wonen honderd meter d’r vandaan, weet je, oké honderd meter en je hebt je raam dicht dat klinkt dan heel anders weet je. Interviewer: Maar was je boos toen je dat antwoord kreeg van de gemeente? Marlon: Ik was niet echt boos, maar een beetje teleurgesteld in de gemeente, vanne, ja waarom gáát ’t nou niet weet je, waarom hebben ze geen gevoel of zo, ja, ik had zelf eens iemand aangeboden daar van ja kom effe bij me slapen weet je, kom effe een weekendje intrekken , dan ken je het horen weet je, en dat is ook altijd afgewezen (lacht). Daar moesten ze wel om lachen om zo’n grote grap, enne dat was ’t gewoon punt uit, einde verhaal, dus wat moet je dan doen?” (Interview nr. 2, 6 november 2008, p. 18-19)
Actieve machteloosheid Drie geïnterviewden construeren het actieve type machteloosheid, dat wil zeggen zij tonen zich boos over en protesteren tegen de politiek, het overheidsbeleid, de media en het onrecht in de wereld. Zo uit Karima, een 28-jarige academisch gevormde medewerkster in de jeugdzorg van Marokkaanse afkomst, in gesprekken met vrienden haar machteloosheid, boosheid en frustratie over de oorlog in Gaza: Interviewer: Karima: Interviewer: Karima: Interviewer: Karima: Interviewer: Karima: Interviewer: Karima:
Speelde er onlangs iets? Ja, de Gaza oorlog met Israel. En met wie praat je daar over? Daar heb ik echt met iedereen over gepraat. En wie is iedereen, je familie? Ja, en vrienden en denk ook wel met collega’s, maar niet zo heel erg veel. Maar daar is gewoon weinig tijd als wij samen werken. Maar met vrienden, vriendinnen en collega’s. En je ouders, je familie en ook verder familie. En hoe gaan die gesprekken dan over de oorlog, want het is nogal heftig geweest de laatste weken. Nou toch vooral met elkaar praten over de machteloosheid. Van wie? Van alle burgers, waar dan ook ter wereld die tegen de oorlog zijn en die zich niet gehoord voelen door de overheid. 9
Interviewer: Karima:
Ja, en verdiep je je ook in de politiek van de Palestijn en de Israëliërs? Tot een zekere punt. Ik ben niet iemand die alles bij houdt. Op een gegeven moment wordt het gewoon te frustrerend. Ik heb ook dagen gehad dat ik het nieuws gewoon probeerde te vermijden, dat ik de beelden gewoon niet meer kon verdragen. Dat is wel heel heftig…..En je ziet de feiten, en het feit was gewoon dat er elke dag kinderen dood gaan. Ik ben een jeugdzorgwerker, ik werk met kinderen met hart en ziel, ik kan dat gewoon niet verdragen, los van wie er gelijk heeft. Los van de hele politieke situatie, de cijfers gewoon, er gingen elke dag kinderen dood. Kinderen werden onder het puin vandaan gehaald, kinderen die gewoon naast lijken van hun ouders zaten….Ja, en dat is gewoon iets dat voor heel veel machteloosheid zorgde en ja ook niet gehoord zijn, niet gehoord worden door de overheid…..Ja, want er zijn ook protestacties geweest in Nederland, zowel pro-Palestijns als pro-Israëlisch. Interviewer: Maar had je niet de neiging om mee te lopen? Karima: Heb ik ook gedaan, met de pro-Palestijnen, of pro-Palestijnen, het was een staakt het vuren was het. Dat stond ook groot op de leuzen, stop de oorlog. Interviewer: ja, en je vrienden waren er ook? Karima: Ja. Interviewer: Ja, ja, dus jullie hebben het er enorm over gehad met elkaar. En die hadden ook stelling genomen dus, of noem je dit geen stelling nemen? Misschien noem je het niet zo? Karima: Nou stelling, ik noem het geen partij kiezen. Ik noem het zo, zoals de leuzen waren op de borden, stop de bloedvergieten. Stop de aanvallen, van welke kant dan ook. De oorlog moet stoppen en als je stelling wilt nemen stop het disproportionele geweld. Burgerdoelen als we het dan over politiek willen hebben. De hele conventie van Genève, dat is niet wat daar in staat. Alle regels van de oorlog, of veel regels werden geschonden. En dat is iets wat niet kan. (Interview nr. 9, 21 januari 2009, p.19-21) Ook toont Karima zich machteloos en kwaad over de houding van de Nederlandse overheid en politiek ten aanzien van de oorlog in Gaza. Zij beschuldigt de overheid van het aanwakkeren van het radicalisme in de grote steden: Interviewer: Karima:
Interviewer: Karima: Interviewer: Karima: Interviewer: Karima:
En heb je met je vrienden ook gepraat over de Nederlandse politiek, de Nederlandse houding laat ik het zo zeggen? Ja, daar zijn we allemaal enorm in teleurgesteld. En ik denk ook dat het heel dom is van de Nederlandse overheid om dat niet in te zien. En dat ze zich daarmee echt ontzettend in de vingers zullen snijden. Dat ze niet zien wat ze te weeg brengen bij de eigen bevolking, juist in steden waar het nog best onrustig kan zijn…. daar is onze overheid zich niet van bewust en ze staren zich blind. Ze hebben daar geen oog voor en ze denken dit ligt niet in mijn achtertuin dus. Je praat hier met vrienden zo over? Ja. Want dat merk je, merk je dat? Nou ja, ik denk gewoon…niet iets tastbaars, maar je merkt wel heel veel onmacht, heel veel frustratie bij de mensen. Ja, zijn dat vooral jongeren of zijn dat alle leeftijden? Ik denk alle leeftijden. Maar ik denk vooral ook veel jongeren, veel jongeren ook wel. En dat het gewoon helemaal geen slimme zet is geweest van de overheid om daar. Want wat daarna gebeurde er is een demonstratie geweest met ruim 1000 man, of ik weet niet meer wat het exacte aantal was. En daarna is er een heel politiek debat ontstaan over de woorden die Van Bommel heeft gebruikt… Ja, een hele politieke discussie, een hele politieke debat over wat hij wel en niet mag en weet ik het. En dan denk ik luister naar die 1500 mensen, die hadden ook nog een boodschap. Maar daar hebben we het even niet meer over want we gaan praten of hij vervolgd moet worden 10
of niet. Dat is zo’n domme zet. Je hebt 1500 mensen, voornamelijk uit Amsterdam. Die je nog bozer maakt door te zeggen wij vinden dit belangrijker. Zijn woord vinden we belangrijker dan wat er vandaag en morgen allemaal gebeurt en wie er in tussentijd dood gaat. En dan misschien weer over een paar maanden verbaasd zijn als men denkt, of men constateert dat radicalisme weer is gegroeid. En zich dan afvragen van hoe zou dat nou komen? Dat die link niet wordt gelegd. En ze hebben echt een kweekbodem gecreëerd nu voor het groeien van radicalisme. Interviewer: Dat vinden je vrienden ook? Daar praat je met hen over? Karima: Ja, en als wij al. En God zij dank, wij hebben gestudeerd, we hebben goede banen, we denken twee keer na voordat we iets doen dat ons kan schaden of de maatschappij. En wij kunnen hier al zo gefrustreerd of boos over raken en dit niet eerlijk vinden. Hoe denk je dan dat een doorsnee jongen, van wie het toekomstbeeld er al niet zo rooskleurig uitziet, die geen goede diploma’s heeft, die moeilijk aan werk kan komen. En ook zulke dingen voelt, die zal veel sneller zijn toevlucht zoeken in radicalisme. (Interview nr. 9, 21 januari 2009, p. 22-23) Behalve over overheid en politiek maakt Karima zich ook kwaad over de houding van de Nederlandse media ten aanzien van de Gaza-oorlog: Interviewer: Karima:
Ja, en wie verwijt je het dat er verkeerd op die demonstratie werd gereageerd.? De regering vooral, want die hebben echt de focus, aandacht verschoven naar iets dat minder belangrijk was. Natuurlijk mag je die persoon aanspreken op waar hij voor verantwoordelijk is, op zijn functie. Maar dit was disproportioneel in mijn ogen. En de media, want ik heb ook een artikel gelezen in de Telegraaf waarin de hele demonstratie werd beschreven als anti- Israel en een hele, Jodenhaat. Heel negatief, terwijl uiteindelijk het was een demonstratie bedoeld als anti-oorlog. Interviewer: En heb je het, had je na die demonstratie nog het gevoel dat je iets kon doen? Karima: Je kan maar hele kleine dingen doen, zoals petities tekenen, steunbetuigingen dat soort dingen heb ik allemaal gedaan. Maar we hadden juist, ja we hadden het gevoel van we kunnen heel weinig doen. Want we slaan compleet de plank mis. Na zo’n demonstratie komt er een discussie over woorden die zijn gezegd. En ik heb daar dus ook gelopen en ik heb daar, die discriminerende woorden die daar zijn geroepen over Joden aan het gas, hebben wij niet gehoord. En dat wil dus al zeggen dat dat niet de boventoon was, anders hadden wij het ook wel gehoord. Anders was dat tijdens de hele route wel geroepen en dat was dus absoluut niet het geval. Het is heel jammer dat de media dat eruit pikt. Wat is gebeurd, maar dat dat eruit gelicht wordt en helemaal breed wordt uitgemeten. (Interview nr. 9, 21 januari 2009. p. 23-24) El Yamani, een 59-jarige buurthuismedewerker en acteur van Marokkaanse afkomst, toont zich ook machteloos en kwaad over de Gaza-oorlog: El Yamani:
Interviewer: El Yamani:
Over de Gaza gelukkig dat, sorry dat ik dat zeg het zijn natuurlijk ook mensen, maar dit hebben de Joden gedaan. Zij hebben ook meegemaakt met Hitler, zij zijn niet vergeten die datum. Zij hebben nog erger gedaan voor die kinderen. Vrouw, kinderen. Ze zeggen ook jullie komen naar buiten. Vrouw en kinderen komen en joden schieten... Mensen zijn gevangen, mensen kunnen niet via Egypte. De Palestijnen hebben toch ook gewoon vrede gesloten? De Joden zeggen gewoon ze moeten gaan, klaar. En daar praat u met uw omgeving over? Ja, ja, ja. Ja, iedereen kijkt naar Arabische zender, dus wij weten, maar wat moeten wij doen? Nederlandse regering is, sorry dat ik dat zeg, Amerikanen is met Israël. De hele dag gaat gewoon allemaal (…). Ik zeg altijd zo Joden en Arabieren kunnen ook samen gaan leven daar. Waarom oorlog? Ze hebben eigen plaats, nu de deur open. Natuurlijk 11
als je zegt de deur open en we hebben geen eten, dan moeten we proberen hem te steken. Natuurlijk, maar wat gebeurt in Gaza dat doet pijn, maar ja wie ben ik? Wie ben ik, niets? Die Arabische landen doen niets, ze zijn bang van Amerika. Ik weet als de Moslims dat zouden doen… de Amerikanen durven niet met hen te praten over. Maar ja ze worden getart. (Interview nr. 10, 26 januari 2009, p. 18-19) El Yamani verwoordt ook de machteloosheid en boosheid van Marokkaanse ouders die hun kinderen niet mogen slaan van de Nederlandse overheid. Hij beschuldigt hier de Nederlandse overheid van het feit dat zij de opvoeding van jongeren van Marokkaanse afkomst negatief beïnvloedt: El Yamani:
Dat was een goede opvoeding op internaat in Frankrijk. Maar die Nederlanders die hebben stuk gemaakt die opvoeding. Dat komt niet door ons. Stel je voor, kijk ik praat niet over mij, maar over die gastarbeiders van vroeger. Heb je nooit gehoord dat die Marokkanen hebben iets gestolen vroeger, of gastarbeider had wat gedaan vroeger? Waren ook heel jong hier gekomen 20 jaar, 25 jaar. Maar waarom? Omdat ze waren goed opgevoed in Marokko door hun ouders. Ze kregen pak slaag, als de buren iets zagen wat hij niet mocht doen, pak slaag van de buren, van de juffrouw op school, van de meester als ik zei iets verkeerd. Interviewer: Dat was in Marokko. El Yamani: In Marokko. Je moet gewoon oudere mensen respecteren. In Marokko ik ga roken en ik zag mijn vader (schrikgeluid). Mijn vader moet mij niet zien roken, terwijl ik ben 22 jaar oud. En hier soms al 12 jaar oud en drinken wijn. En dat komt door de Nederlandse regering….. Er werd mij verteld vader had ruzie met de zoon, de zoon heeft wat gestolen in de winkel. De politie heeft met die vader gebeld en die zei uw zoon heeft wat gestolen in de winkel. Hij is bij ons, hij is minderjarig. Die vader is gekomen bij de politie, hij zag die zoon, hij heeft zelf geslaan zo (pahh). De politie pakt de vader, ze hebben hem intern gearresteerd, meneer wat komt u nu doen. De tolk zegt tegen de politie, wat jullie hebben gedaan is slecht. Wat? Hij slaat zijn eigen zoon. Maar wat hij heeft gedaan is erger. Wat gaat de zoon doen? Hij gaat nog erger doen, want hij heeft gezien dat die vader is gearresteerd. Nu die vader gearresteerd, hij gaat hem niet respecteren. Die zoon gaat nu zeggen, van jij mag niet. Je mag niet zomaar. Oké, meneer laten we de vader, maar je moet niet zoon slaan. Nee, jullie hebben het verkeerd. En daarom… laat die ouders hun zoon een tikje geven, slaan. (Interview nr. 10, 26 januari 2009, p. 40-42) El Yamani maakt zich tevens boos over de media die volgens hem een negatief beeld schetsen van Marokkaanse Nederlanders. Hij beschuldigt hier met andere woorden de media van het uitvergroten van de negatieve kanten van deze groep: El Yamani: Interviewer: El Yamani:
Interviewer: El Yamani:
Het is in Amsterdam wat ik hoor over ons, over die Marokkanen. Van wie hoort u dat? Van die kranten, van de media, van de Marokkanen. Als je ergens bent en een Marokkaan gaat gewoon snoepjes stelen bij een winkel, een kind van tien, dan staat in voorpagina Marokkaanse kind. En een Hollander gaat een vrouw vermoorden, staat er een stukje op pagina vier hij heeft een vrouw vermoord. Dat is dus niet goed, want die mens leeft niet meer. En met wie praat u hierover? Over dit probleem? Ik praat met iedereen. Ik kan met iedereen praten, ik ben bang van niemand dus… De Marokkaanse jongens zijn goed, zijn aardig zeg ik nu. Ze noemen hun crimineel, ze zijn geen crimineel. Natuurlijk er staat altijd in de krant dat het door Marokkaans 12
wordt gedaan, wordt het altijd groter… Gewoon praten met de jongeren en gewoon zeggen luister. Ik weet in de media dus sorry. Je mag iemand slaan, jullie moeten maar geen camera. Want die media komen met camera, ja sorry maar die media hebben, willen alles ook verkopen. (Interview nr. 10, 26 januari 2009, p. 10-11, p. 44) Mustafa, een 59-jarige conciërge van Turkse afkomst, uit in gesprekken met andere Turkse Nederlanders zijn machteloosheid en boosheid over de groeiende macht van de radicale politieke Islam in Turkije: Mustafa:
Ja, die laatste tijd die nieuwe partij in de regering is een beetje problemen, omdat is een beetje radicaal Islam. Als je een radicaal Islam hebt, is die vind ik niet goed. Die mensen moeten niet bepalen, we moeten allemaal gelijk zijn. Nu de radicaal Islam, dat lijkt op Iran die politiek. Die heeft ook contacten met de Iraanse regering, en die hebben ook echt goede contacten daar. Maar vroeger, zeg maar tien jaar geleden, Turkije had niet veel contact met Iran of zo. Maar deze regering wil gewoon een beetje spelen, alle militairen moeten weggestuurd worden uit Turkije. Dan heb je nu toch wel een beetje probleem. Ik weet niet, die is toch wel een grote partij geworden. Die is echt een grote partij.Ja, is echt sterk geworden in Turkije nu. Ik vind het niet goed, zo willen leven. Vroeger andere partij en echte democratie en ook goed contact met Europa. Maar die heeft altijd goed contact met Iran samen. Ik vind zelf, Iraanse regime, is helemaal geen regime. Het is helemaal geen democratie daar. Er is helemaal geen Arabisch land met een democratie. Interviewer: En Turkije wel hè? Oorspronkelijk. Mustafa: Ja, als die niet in gevaar komt. Interview: Ja, je bent bang dat de democratie in gevaar komt in Turkije? Mustafa: Ja. Maar Turkije heeft een grondwet wel. Daar staat in dat als kinderen naar universiteit gaat, mag niet met hoofddoek. Ambtenaren in Turkije mag allemaal geen hoofddoek. En de docenten van de student mogen allemaal geen hoofddoek. Maar hun willen wat jij is, allemaal met hoofddoek. Natuurlijk Turkije onze moeders, maar als je deze partij iedereen moet een hoofddoek. Lijkt ook een beetje Iran met hoofddoek ook. Allemaal hier, met alleen die ogen of zo. Vieze politiek is dat. Als je zo wilt je moet tegen mensen eerlijk zeggen ga naar Iran toe. Die moeten daar naartoe gaan…. Turkije heel groot land. Turkije 18,19 partijen. Deze partij is echt de grootste partij geworden. Omdat over 2 maanden stemmen burgemeester allemaal. Maar wat die burgemeesters van Ankara, Istanbul, grote stad allemaal, die arme mensen leven gewoon nu daar. Wat doet nu die partij, die geven elke week de boodschappen, die geven ze…omkopen, omkopen met stemmen……Wat ik ook zeg, als ze mensen omkopen voor stemmen, ik ga er iets zeggen van. Vieze politiek allemaal. Ook andere mensen, die mensen vinden het ook. (Interview nr. 11, 28 januari 2009, p. 42-44, 46)
Slachtofferschap Voor beide typen machteloosheid geldt dat men niet het idee heeft zelf iets kunnen doen aan of enige greep heeft op de beslissingen van de overheid, de politiek en de media. Tulloch en Lupton en Crigler en Jensen noemen dit respectievelijk ‘the notion of non-control’ (Tulloch en Lupton 2003: 29) en ‘lack of personal control’ (Crigler en Jensen 1991:181). Beide typen kunnen daarom een uiting van slachtofferschap genoemd worden: men wil wel iets doen aan het leed in de wereld of meepraten over een plan van de gemeente of iets doen aan overlast - soms heeft men ook pogingen ondernomen - maar 13
men voelt zich niet in staat iets te kunnen doen of men heeft het gevoel dat het niets uitmaakt omdat er toch niet geluisterd wordt. Slechts één geïnterviewde, Karima, de hoogst opgeleide, toont zich niet zozeer slachtoffer als wel gefrustreerd, zoals zij het zelf ook letterlijk aangeeft en zoals uit het voorgaande citaat van haar blijkt: zij onderneemt van alles voor een ‘betere’ wereld, voelt zich er ook toe in staat, maar ondanks dat lukt het niet. Volgens Tulloch en Lupton komt de ‘lack of personal control’ voort uit het gevoel dat men geen eigen keuzes kan maken, met andere woorden geen invloed kan uitoefenen (Tulloch and Lupton 2003: 2932). Toegepast op dit onderzoek onder Amsterdammers zou dit te maken kunnen hebben met het feit dat de meeste geïnterviewden een laag opleidingsniveau hebben en wat ouder zijn. De twee jongste en relatief hoog opgeleide geïnterviewden (Naima en Karima) geven namelijk bij sommige onderwerpen aan wel enige invloed uit te kunnen oefenen, hoe moeizaam ook. Zo laat de 30-jarige Naïma, die in Marokko een diploma middelbare school behaald heeft, merken hoe belangrijk zij het vindt om een inburgeringscursus te volgen om zelf vooruit te komen in de maatschappij: Interviewer:
Dus je kunt je kind dan na afloop van de les mee terug nemen. Ja, en als je dan les hebt met anderen, waar praat je dan over? Als je die Nederlandse les krijgt? Naïma: Hangt er vanaf wat het onderwerp is van de les. Dat verandert. De laatste jaar, ik vind echt heel leuk, leuke les gekregen. Interviewer: Leuke lessen? Naïma: Omdat hij praat over werken en ook over kennis over Nederland. Wat is belangrijk en wij hebben echt nodig (nadrukkelijk). Interviewer: De leraar praat over wat jullie nodig hebben? Naïma: Dus informatie over soorten school in Nederland. Van jouw kind gaat na basisschool naar middelbare school en welke rechten, welke beter, dat soort dingen is goed te weten. Vroeger wij weten niets over. Je hoort MBO, HBO, VWO, maar je weet niet wat betekent dat. En bij veel kinderen de ouder gaat niet naar school om dat te vragen, omdat hun weten niets over. Als je mij vraagt iets, ik kan geen antwoord geven. De dingen waar jij over praat ik heb geen idee over….Ja, om verder te gaan moet je punten leren, beter en beter… En binnenkort moet ik examen doen, 28 januari praktijk en 4 februari is het examen. Interviewer: Spannend, en gaat het goed? Naïma: Ik hoop het. Ik ga niets zeggen, pas als het resultaat komt (lacht). Interviewer: En je vindt het goed om examen te doen? Naïma: Ja, om Nederlander te worden zegt juffrouw ook moet ik eerst examen doen. Ik heb nu aanvraag gedaan en ik heb een berichtje gehad van 28 en 4 in huis om examen te doen. En ik hoop ik zal goed zijn. (Interview nr. 8, 21 januari 2009, p. 8-9) En de 28-jarige en universitair opgeleide Karima, die een maand in Zuid-Afrika vrijwilligerswerk heeft gedaan voor een Aidsproject, geeft aan dat zij de beeldvorming van haar vrienden en familie in Nederland ten aanzien van Zuid-Afrika heeft kunnen beïnvloeden: Karima:
Heel veel mensen zeiden wat ben jij gek, doe voorzichtig en ik hoop niet dat er wat gebeurt en dit en dat (lacht). Dus toen ik terugkwam heb ik het voornamelijk ook gehad over hoe erg het mee was gevallen. In plaats van hoe erg het was.
14
Iinterviewer: Karima:
En hoe reageerden ze toen? Nou toen liet ik iedereen de foto’s zien en die spraken voor zich. Die iedereen had zoiets van wouw..dus dat is helemaal gaan leven bij iedereen die ik ken (lacht). Dus dat hele beeld is veranderd. Want ze kenden alle mooie dingen niet. Ja, maar het is ook logisch. Zo’n land kent ook een hele grote bevolking dat ook gewoon vriendelijk is en goed is, het bestaat niet alleen maar uit criminelen. En ik heb dus hele tastbare, concrete verhalen mee terug genomen. Van mensen die ik heb leren kennen en waar ik thuis ben geweest. En dat heb ik dan verteld en dan wordt de beeldvorming bij mijn vrienden en familie ook aangepast. Het is niet meer zo zwart wit. (Interview nr. 9, 21 januari 2009, p. 9) Wat bij deze eerste constructie opvalt is dat bij vier van de vijf geïnterviewden van Marokkaanse afkomst de machteloosheid ten aanzien van de toestand in de wereld zich toespitst op het onrecht dat Moslims wordt aangedaan (de Palestijnen in de Gaza-oorlog). Over ander onrecht in de wereld wordt niet of nauwelijks gesproken of men toont zich niet machteloos. Zij lijken zich hier met andere woorden te identificeren met Moslims in de wereld (‘imagined communities’, Wetherell en Potter 1992:147, gebaseerd op Anderson 1983). Opgemerkt moet worden dat de interviews afgenomen zijn ten tijde van de oorlog in Gaza. De enige islamitische geïnterviewde van Turkse afkomst (Mustafa) brengt ook de oorlog in Gaza ter sprake maar hij gaat daar niet diep op in. Hij toont zich veel feller machteloos (het actieve type) ten aanzien de politieke ontwikkelingen in Turkije dan ten aanzien van de oorlog in Gaza. Het lijkt er dan ook op dat de oorlog in Gaza in zijn dagelijks leven een kleinere rol speelt (zie het citaat van Mustafa bij de bespreking van de volgende constructie).
Dilemma’s Een dilemma doemt hier op onder de geïnterviewden met een islamitische achtergrond: hoe te praten over de oorlog in Gaza zonder de indruk te wekken stelling te nemen pro Palestijnen/ pro Moslims. Als zij praten over de Gaza-oorlog benadrukken zij dat zij niet over politiek (willen) praten of dat het hen niet uitmaakt om welke partijen het gaat (“Moslim of niet-Moslim, maakt niet uit”). Zij willen met andere woorden geen stelling nemen pro Palestijnen, maar benadrukken dat het hen gaat om het leed van de slachtoffers van de oorlog, c.q. de kinderen in Gaza zoals uit de hiervoor aangehaalde uitspraken van Karima en Sara blijkt. Op deze wijze lijken zij te willen voorkomen dat zij worden gezien als sympathisanten van de Palestijnen, anders gezegd zij willen niet als ‘partijtrekkende’ burger beschouwd worden. Of zij dit beeld ook werkelijk in gesprekken met mensen buiten de partner- en familiekring proberen te voorkomen blijft natuurlijk de vraag. Zoals hiervoor al aangegeven is brengt de islamitische geïnterviewde van Turkse afkomst, Mustafa, de oorlog in Gaza slechts even ter sprake. Hij bespreekt met anderen wel de internationale situatie maar dan gaat het vooral over de opkomst van de radicale politieke Islam in Turkije waar hij zich enorm boos over maakt (actieve type machteloosheid). Hij benadrukt dat hij voorstander van de democratie is Hier doet zich het dilemma voor hoe te praten over politieke ontwikkelingen in Turkije 15
zonder de indruk te wekken niet democratisch gezind te zijn. Op een ander moment in het interview geeft hij te kennen niet over politiek te willen praten met anderen. Wetherell en Potter spreken wat dit betreft van ‘variation’, dat wil zeggen een gesprek kan verschillende functies hebben: “The fact that discourse is oriented to different functions means that it will be highly variable: what people say and write will be different according to what they are doing (i.e. according to their aims, TM). An event, a social group, a policy or a personality may be described in many different ways as function changes from excusing, for example, to blaming or from formulating a positive evaluation to constructing a negative one. Speakers give shifting, inconsistent and varied pictures of their social worlds.”(Wetherell and Potter 1988: 171). Volgens Wetherell en Potter zijn mensen dus niet consistent in hun praten. Dit gaat in tegen de cognitieve sociale psychologie: “Psychologists are accustomed to regard the individual as a coherent, consistent unit - the starting point of their investigations. Only one description is possible of a state of mind, and once that description is achieved the quest is complete. Variability within and between the accounts that people give is not part of this image.”(Wetherell and Potter 1988: 171, italics by the authors).
Veiligheid Wat verder opvalt is dat machteloosheid bij de grote meerderheid van de geïnterviewden (acht van de tien) geen betrekking heeft op (on)veiligheid. Gevoelens van (on)veiligheid komen wel ter sprake maar meer in de zin dat deze horen bij de risico’s van het leven waar men mee heeft leren omgaan. Er zijn dus op dit gebied weinig tot geen tekenen van machteloosheid of angst noch van beschuldigingen aan het adres van de overheid. Dit sluit aan bij wat Tulloch en Lupton (2003) ontdekt hebben in hun onderzoek naar risicobeleving in Groot-Brittannië en Australië. Uit hun analyse van 134 diepteinterviews blijkt dat de geïnterviewden het gevoel hadden zelf tot op zekere hoogte de risico’s van veiligheid te kunnen beheersen in situaties waarin men eigen keuzes kan maken, zoals ‘s nachts niet in buurten die als onveilig bekend staan te lopen of je huis niet onafgesloten te achter te laten. Men had echter het gevoel geen macht te hebben over situaties waarin men geen eigen keuzes kan maken, zoals door fouten van anderen in onveilige verkeerssituaties verzeild raken of door louter toeval op straat overvallen worden (Tulloch & Lupton 2003: 29- 32). Zo praat John Paul, een 42-jarige cateringmedewerker van Liberiaanse afkomst, vrij laconiek over een afrekening in een drugscircuit in zijn buurt: Interviewer: John Paul: Interviewer: John Paul: Interviewer: John Paul:
En je hoort zoveel van problemen in Amsterdam: merk je daar iets van, van die problemen? Ja, ja Welke problemen? Ik denk 2 of 3 weken geleden of zo. Als ik niet verkeerd, drugs, gewapende mensen. Heb je er last van of? Ik heb er zelf geen last van, maar die gebeurt dan in mijn buurt. Twee weken geleden of zo. Was een groep Nigeriaanse mensen, waren Afrikaanse mensen. Die ruzie over
16
drugs. Was in huis en later ruzie. En één van hun heeft een wapen of ik weet niet wat gegeven. En ik heb gezien, die was gewoon tegenover mij. Interviewer: Tegenover jou? En wat heb je toen gedaan? John Paul: Ik heb niets gedaan. Ik kom alleen beneden. Één van die buren, die heeft gebeld. Politie komt, ambulance komt. Heel veel politie, hele buurt was vol. Die heeft foto’s gemaakt, video-opnamen. Maar die mensen denken dus zelf. Die twee andere was gewoon weg. En die huis waar die dingen gebeurd. Die mensen die waren in die huis die zijn ook weg. Maar die andere jongen was geslagen in die gezicht. Die was gewond. Die was gewoon bij de politie afgezet. Politie, paar mensen hebben gehoord. En die andere buren, die heeft gehoord wat was aan de hand, doordat iedereen in de buurt weet dat was gewoon voor drugs. Interviewer: En praat je daar met anderen over, over wat er gebeurd is? Met wie praat je erover? John Paul: Met de bewoners in mijn flat, we praten altijd met elkaar. Van wat moet en wat mag niet. (Interview nr. 3, 7 november 2008, p. 16-17, 18) En Marlon, de al eerder aangehaalde 39-jarige conciërge van Arubaans-Antilliaanse afkomst, praat op laconieke wijze over een wietplantage bij hem in de straat: Marlon:
Zoals ik zeg in Zuid-Oost, de straat waar ik die huis had gekocht, zeshonderddertig. Wietplantjes, nou, dat is een paar keer gebeurd in dezelfde periode, en denk ik zelf van ‘Hallo zeg, één inval is wel genoeg’ weet je, en ’t mooiste komt nog, toen vroegen ze aan mij of ie mag posten in mijn woning, ja die is gek. Interviewer: De politie was dat, die wilde in jouw woning posten, heb je ’t niet gedaan? Marlon: Nee natuurlijk niet, dan moest ik eerst de boel in de gaten houden (lacht)… Interviewer: Nee, waarom heb je ’t niet gedaan? Marlon: Nou dan moet ik thuisblijven en dan heb ik geen vrijheid meer, ik laat toch niet zomaar in mijn spullen (lacht), ja, ik heb ook dingen te doen, ja, leuk als een agentje in m’n huis zit , wie weet…. Interviewer: Wat vind jij dat er aan gedaan moet worden? Marlon: Nou, laat ze maar een hokje plaatsen, net als je bij het Rijksmuseum heb, zo’n posthokkie, ja, in plaats van in je eigen huis…. (Interview nr. 2, 6 november 2008, p. 26-27) 5.3 De afstand tussen de eigen etnisch-culturele groep en andere etnisch-culturele groepen: de ‘wij-zij’-constructie Een tweede constructie die zich voordoet in de interviews is het construeren van (een gevoel van) afstand tussen de eigen etnisch-culturele groep en andere etnisch-culturele groepen (‘Wij zijn allemaal mensen, maar ‘zij’ zijn wel anders’). Het betreft hier de ‘wij-zij’-constructie ofwel de constructie van insluiting en uitsluiting/inclusion-exclusion (vgl. De Hart 2002: 9-12; Uslaner en Dekker 2001: 180181). Deze constructie doet zich in alle interviews voor. Er worden met andere woorden grenzen getrokken tussen de eigen groep (of gemeenschap) en andere groepen. Dit wordt in de literatuur ‘boundary work’ ofwel het construeren van grenzen genoemd (Van Dam et al. 2005, gebaseerd op Cohen 1985). Van Dam et al. benadrukken dat deze grenzen relationeel en contextueel van aard zijn: ”Afhankelijk van de persoon met wie wordt gesproken , wordt een bepaald beeld van een gemeenschap geschetst. Welke grenzen worden getrokken varieert al naar gelang de situatie en de personen die op een bepaald moment zijn betrokken. Grenzen zijn relationeel en contextueel. De 17
specifieke betekenis van een gemeenschap wordt geconstrueerd ten opzichte van andere gemeenschappen.” (Van Dam et al. 2005: 26). Wetherell en Potter spreken van ‘Imagined communities’ om het trekken van grenzen tussen de eigen groep of gemeenschap en andere groepen aan te duiden (Wetherell & Potter 1992: 147, gebaseerd op Anderson 1983). Het wij-zij-gevoel wordt in de interviews vooral geconstrueerd op momenten dat gepraat wordt over de omgang met mensen met verschillende etnisch-culturele achtergronden, over de toestand in de wereld, over de aandacht van media en politiek/overheid voor verschillende etnisch-culturele bevolkingsgroepen en over overlast en criminaliteit in de buurt of op het werk al dan niet gecombineerd met opvoedingsproblemen van ouders met een Marokkaanse achtergrond. Er kunnen grofweg twee typen ‘wij-zij’-constructies in de interviews onderscheiden worden: de inclusieve/insluitende constructie en de exclusieve/uitsluitende constructie. Een derde type, de voorzichtig insluitende constructie, komt nog in te weinig interviews voor om er een apart type van te kunnen maken. Het overgrote deel van de geïnterviewden maakt afwisselend van het ene en het andere type gebruik, al naar gelang de functie die het gesprek op een bepaald moment heeft. Opnieuw zien we hier wat Wetherell en Potter ‘variation’ noemen (zie hiervoor, Wetherell and Potter 1988: 171).
Het insluitende type Onder het insluitende type wordt hier verstaan dat men onderscheid maakt tussen verschillende etnisch-culturele groepen maar het bestaan van deze verschillende groepen als positief bestempelt in de zin van ‘diversiteit is goed’ en ‘men moet met elkaar kunnen samenleven’. Met andere woorden de grenzen die getrokken worden zijn niet gesloten maar open. Het insluitende type wordt met name gecreëerd als er gepraat wordt over de multiculturele verhoudingen op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Zo praat Tassie, een 56-jarige receptioniste van Surinaams-Hindoestaanse afkomst, positief over het samenleven van verschillende bevolkingsgroepen in haar buurt: Interviewer:
Toen je in Suriname kwam viel je toen nog iets op? Zijn er problemen tussen bevolkingsgroepen of is dat helemaal niet? Tassie: Nee, helemaal niet. Nee, helemaal niet. Interviewer: Nee, vind je dat anders dan hier bijvoorbeeld of is het hier… Tassie: Maar hier ook niet. Ik loop gewoon door Amsterdamse Poort of wat ook, nee hoor. Interviewer: Nee, nee, dus dat is ook geen gespreksonderwerp? Tassie: Nee, ik voel me gewoon. Niet dat je wordt gediscrimineerd of wat dan ook, echt niet. Interviewer: En met, in jouw buurt wonen daar veel mensen van verschillende komaf? In Zuidoost? Tassie: Ik heb Nederlanders in de straat, ik heb Pakistanen in de straat, ik heb Surinamers, ik heb Hindoestanen. Gewoon niets aan de hand. Dat gaat goed. Ik bedoel het moet ook kunnen, ik bedoel…Nee, je hoort wel eens van daar heb je veel Marokkanen, Antilianen, Surinamers of Pakistanen noem maar op. Nee, maar bij ons niet hoor, ik ben heel tevreden. (Interview nr. 4, 7 januari 2009, p. 23) Ook Jean praat positief over de verschillende culturen in zijn buurt: 18
Jean:
Ik moet zeggen ,waar ik woon zitten we, hebben we wel met heel veel culturen te maken. Want het eerste huis, boven begin ik dan, daar heb je een Surinaamse vrouw. Daarnaast krijg je Afrikanen. Daarna ben ik aan de beurt, Surinamer. Dan naast mij heb je Pakistaanse familie. Daarnaast heb je weer een Kroatische man, daarnaast heb je weer een Chinese vrouw. En daarnaast heb je weer een Hollandse familie. Snap je, dus altijd heel divers. Zit altijd ook leuk, ik hoop dat dat zo blijft natuurlijk die harmonie. Het gaat goed samen.
Over de multiculturele samenleving in heel Amsterdam laat Jean zich eveneens positief uit: Interviewer: Jean:
En maak je je zorgen over Amsterdam of niet speciaal? Nou niet echt, niet echt. Ik ben blij dat we een echte multiculturele samenleving zijn in Amsterdam, in Nederland. Want ik heb ook al begrepen als je iets verder komt buiten Amsterdam, dat het al heel veel anders is. Dus daarom ben ik blij. Interviewer: Hoe bedoel je anders? Jean: Dat er de autochtone bewoners, dat het minder multicultureel is dan in Amsterdam. Dus dat mensen meer op ouderwetse gewoonten terugvallen. Maar dan denk je dan is Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht anders, weet je de grote steden. En aan de ene kant heb ik ook zo iets van zo hoort het eigenlijk ook. Als ik ook kijk in Suriname, waar ik vandaan kom, hebben we ook hetzelfde, ook die multiculturele samenleving. Dus waarschijnlijk dat het mij zo aanspreekt, omdat je bent er al mee opgegroeid. Interviewer: Ja, en je vindt ook dat het goed gaat in Amsterdam? Jean: Ja, ik vind dat het wel goed gaat tussen die bevolkingsgroepen hoor je eigenlijk niets dat er onenigheid is of zo. Zelf de oorspronkelijke autochtone bewoners gaan zelf ook op in de samenleving. Als je bijvoorbeeld naar een rapportage kijkt over de Dappermarkt of de Albert Cuyp. Je ziet ze allemaal door elkaar heen lopen en die marktlui praten misschien nog wel beter Marokkaans of Surinaams dan oorspronkelijke bewoners. Dus dan denk ik van weet je wel. Ja, de multiculturele samenleving, dat geeft ook weer dat prettige vrije gevoel. (Interview nr. 5, 7 januari 2009, p. 6, 18-19) El Yamani praat met anderen over het belang van het met elkaar kunnen samenleven in Nederland van ‘Marokkanen’ en ‘Hollanders’: El Yamani:
Marokkanen en Hollanders moeten gewoon samen kunnen leven hier. En samen werken, samen leven. Ik zeg altijd, eergisteren ik had met een Hollander een discussie. Hij zegt ja nou, ik zeg luister we zijn allemaal van Adam en Eva, hij zegt ik niet. Ik zeg en toch zijn we allemaal van Adam en Eva. Ik weet een God van Belg, kan zwart kan weet wat zijn. Ik zeg jij moet niet verder zoeken, jij niet van Adam en Eva, kan me niet schelen. Ik zeg het er maar bij, maar we moeten toch gewoon samen kunnen leven.
Ook praat El Yamani naar aanleiding van de oorlog in Gaza over het belang van het samen kunnen leven van verschillende culturen in het Midden-Oosten: El Yamani:
Ja, kijk je moet samen leven. De Joden wonen daar en de Moslims wonen daar. En wij komen van de Joden, onze vader is Abraham. Abraham heeft Ismael met die Egyptische vrouw en je hebt Isaak toch? (Interview nr. 10, 26 januari 2009, p. 13 en 32) Ook Mustafa laat zich over de oorlog in Gaza in insluitende zin uit:
19
Interviewer:
En hoe praat je er over? Wat vind je van de oorlog in Gaza?
Mustafa:
Dat vindt helemaal niemand leuk, kleine kinderen is dood. Ik vind ook die mensen maakt mij helemaal niet uit of het Moslim zijn of Christen zijn of Joden zijn, die mensen zelf zijn mensen. Maakt mij niet uit wat ze zijn, die mensen zijn mensen. Niet geloven, maakt mij helemaal niet uit van welk geloof.. Die mensen zijn gewoon mensen. (Interview nr. 11, 28 januari 2009, p. 12)
Wat opvalt is dat met betrekking tot de eigen buurt door het overgrote deel van de geïnterviewden uitsluitend de inclusieve constructie wordt gehanteerd; slechts één geïnterviewde (Mustafa) past naast de insluitende ook de uitsluitende constructie op de eigen buurt toe.
Het uitsluitende type Het uitsluitende type houdt in dat op polariserende wijze onderscheid tussen de eigen en andere etnisch-culturele groepen gemaakt wordt: andere groepen zijn brutaal, tonen geen respect, vragen te veel aandacht of geven een negatief beeld van ‘onze’ groep. De grenzen die getrokken worden zijn met andere woorden gesloten. Dit type wordt geconstrueerd als er gepraat wordt de overlast van jongeren met een Marokkaanse achtergrond in Amsterdam, de aandacht van media en politiek in Nederland voor ‘de Marokkanen’ en de toestand in de wereld waaronder de oorlog in Gaza. Zoals hiervoor is gesteld wordt het uitsluitende type niet gebruikt als er gesproken wordt over de eigen buurt. Zo praat conciërge Mustafa met collega’s over agressie van ‘Marokkaanse jongens’ die tegen de regels in het gebouw na sluitingstijd nog willen binnengaan: Mustafa:
Interviewer: Mustafa: Interviewer:
Twee weken geleden. Het was half zeven op vrijdag en het gebouw ging uit. Studenten gaan 6 uur en personeel gaat half 7. Toen was tussen half zeven hebben wij gebouw licht uitgedaan, computer alles is uit. Die Marokkaanse jongens komen van buiten af. Ja, maar hij wil de school in. Ik zit bij de receptie, ik zeg tegen de jongen wij gaan sluiten. Hij zegt 2 minuten, ik zeg waarover. Hij zegt ja maar ik moet op computer. Ik zeg nee, we gaan sluiten. Hij zegt lat me nu gaan, het is maar 3 minuten. Ik zeg nee jongen. Hij zegt tegen mijn collega, die zegt we gaan half 7 sluiten. Hij zegt dat doen jullie niet goed het gebouw gaat om 19.00 uur sluiten. Hij is wel weg, maar echt een discussie met hem beginnen samen. Hij is gewoon moeilijk aan het doen die jongen. De volgende dag wij het er met onze baas over hebben.Wij hebben een klacht ingediend tegen die jongen…..Ja, ik ben ook Turk. Maar ik heb ook gezien Nederlandse studenten, Marokkaanse studenten, Turkse studenten. Er is een verschil. Als je tegen Nederlandse studenten zegt we gaan sluiten, dan zeggen ze ja meneer. Respect is goed, hebben Turken ook. Als je tegen Marokkanen zegt gaan echt heel anders mee om. Die agressie hè? Worden allemaal onmiddellijk agressief. Marokkanen zijn agressiever? Agressief, ik ga gewoon vriendelijke vragen jongens we gaan sluiten het is tijd. Ja, meneer we gaan, ja meneer nog 2 minuten. Antwoord geven, die Marokkanen zeggen helemaal niets. En praat je daar over met je collega’s? 20
Mustafa:
Die collega’s hebben het ook zelf ja. Ik heb Hollandse collega, ik heb Egyptische collega, die weten, iedereen, ik ben niet de enigste.We gaan altijd iedere vrijdag, als ik bij mijn andere dienst ben om 11.00 uur beginnen tot zeg maar avonds 19.00 uur, dan gaan wij met de andere collega’s even praten over uren en hoe gaat het nu. (Interview nr. 11, 28 januari 2009, p. 51- 53, 55) Jean, zelf van Surinaamse afkomst, belt regelmatig met een Surinaamse radiozender en praat dan onder andere over de grote aandacht van media en politiek voor ‘Marokkanen’: Jean:
Kijk, vroeger waren het de Surinamers die een slechte naam hadden. Nu hoor je totaal niets meer over Surinamers. Dan vraag je je af waar zijn ze gebleven. Want we hadden het er ook nog over. Interviewer: Met wie had je het er over? Jean: Met de radio natuurlijk. Van is het een goed teken eigenlijk, want sommige Surinamers voelen zich nu buitengesloten. En ze vinden die worden door Marokkaanse gemeenschap in de steek gelaten. Ze worden bij alles voorgetrokken. Aboutaleb is nu ook burgemeester geworden van Rotterdam. De Surinamers voelen zich, niet dat ze slecht in het nieuws willen, maar het lijkt wel of ze geen posities krijgen in de politiek, in de maatschappij. En dat zie je wel met Marokkanen. Als een Marokkaan iets wil bereiken dat gebeurt er even iets en dan zijn ze weer in het nieuws. Ze zijn goed ze zijn slecht in het nieuws. Wat die jongens betreft, die Marokkaanse jongens betreft, als ze een rapportage laten zien dan uiten ze zichzelf ook negatief vind ik met gebeuren van eeeuuhh. Terwijl iemand er misschien wel gewoon een interview over wil maken en iemand gewoon wil belichten maar. En ik kan ook wel een beetje begrijpen als iemand spontaan op je af komt en zegt vertaal maar hoe zit het in elkaar, dat ik ook denk nou verdorie. Daar kan ik ook mee te maken hebben. Maar als je die mensen gewoon zoals wij nu vraagt van vind je het goed als we gewoon eens een keertje een interview hebben. Ik wil het daar en daar over hebben heel veel zullen zeggen nou dat is goed. Ik denk dat de benadering van allochtonen, geen leuk woord want we zijn Nederlanders allemaal. Iemand met respect behandelen, benaderen. Gewoon ik zeg behandel iemand of benader iemand zoals jij zelf behandelt wilt worden. Weet je wel. (Interview nr. 5, 7 januari 2009, p. 16-17)
El Yamani bespreekt het negatieve beeld dat de media van ‘zijn groep’, de Marokkanen, schetsen: El Yamani:.
Het is gebeurd, nou is te laat. Is gebeurd. Maar toen er gezegd werd Theo van Gogh is vermoord alle Marokkaan en Moslims worden op school beschuldigd….Dat is wat media in Nederland doen. Gewoon meteen Islam, terwijl Pim Fortyn was vermoord door een Hollander. Wij hebben niet gehoord, maar van Theo van Gogh, bam bam bam, en Mohammed op televisie. We hebben het nu gezien en daarom de vrijheid van meningsuiting is alleen bedoeld voor autochtone Nederlanders, niet voor allochtonen. (Interview nr. 10, 26 januari 2009, p. 16) En cateringmedewerker John-Paul, zelf van Liberiaanse afkomst, bespreekt met collega’s het ‘brutale’ gedrag van met name ‘Marokkaanse jongens’ die het schoolrestaurant bezoeken waar hij werkt: John Paul:
Vroeger het was echt leuk. Maar nu de jonge jonge mensen, sommigen, ja die groentjes die groeien niet, sommigen wel. En nu zijn ook een paar Marokkaanse jongens of Turkse mensen, die komen altijd met heel, keiharde woorden. Ja, hoe ze het uitspreken. Soms je wilt gewoon helpen. Bijvoorbeeld iemand koopt iets en komt bij de kassa. Ik zeg je kan alleen pinnen of chippen. Zij zeggen waarom kan je alleen pinnen of chippen ik wil contact betalen. Ik zeg kan niet...En sommigen ik voel 21
gewoon zijn de baas. En jij bent gewoon niks. Heel brutaal, zij denken ik kan gewoon zeggen wat ik wil. Interviewer: En welke studenten zijn dat volgens jou? John Paul: Meestal die Marokkaanse jongens, die zijn heel brutaal. Interviewer: En het zijn niet de Marokkaanse meisjes? John Paul: Die meisjes zijn altijd rustig. En ik ken paar van hun, zelf rustig. En niet allemaal, misschien twee of drie slechte. Interviewer: En hoe weet je dat het Marokkaanse jongens zijn? John Paul: Dat zie je meteen, dat zie je meteen. Interviewer: En de Nederlandse jongens dan? John Paul: Ja, die zijn gewoon normaal. Die zijn gewoon normaal. Je ziet die verschil. Bijvoorbeeld er wordt heel veel gejat van ons… en meestal zijn het de Marokkaanse jongens die het doen. Interviewer: Hoe weet je dat? John Paul: Omdat ik heb zelf veel van hun heb gepakt. Ik denk 3 jaar geleden was een groep jongens. Groep jongens Marokkaanse jongens komen alleen stelen. In die boekenwinkel jongens met een groep. Turkse jongens, twee van hen was Egyptenaar. Die andere was ook Marokkaans. En die andere was Turks. (Interview nr. 3, 7 november 2008, p. 11-12) Opvallend is dat het onderwerp religie slechts door drie geïnterviewden expliciet ter sprake wordt gebracht (bij twee van de drie in uitsluitende zin) . De vraag is of religie nauwelijks een rol speelt in het dagelijks leven van de tien geïnterviewden of dat de geïnterviewden dit onderwerp om welke reden dan ook niet ter sprake wilden brengen.
Multiculturele verbondenheid Verder valt het volgende op. De geïnterviewden van Marokkaanse afkomst maken, zowel op insluitende als uitsluitende wijze, onderscheid tussen ‘Marokkanen’ enerzijds en ‘Nederlanders’ of ‘blanken’ anderzijds. Andere bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld met een Turkse of Afrikaanse achtergrond, komen niet of nauwelijks ter sprake. De geïnterviewden van Surinaamse en ArubaansAntilliaanse afkomst uiten een verongelijkt (of jaloers) gevoel als zij praten over de aandacht van media en politiek voor ‘de Marokkanen’: zij geven aan dat Nederlanders met een Marokkaanse achtergrond te veel aandacht trekken en daardoor door de overheid worden ‘voorgetrokken’. Zij hanteren hier met andere woorden het uitsluitende type. En de geïnterviewden van Afrikaanse en Turkse afkomst hanteren het uitsluitende type wanneer zij zich negatief uitlaten over mensen met een Marokkaanse achtergrond. De geïnterviewde met een Afrikaanse achtergrond laat zich bovendien ook negatief uit over personen van Turkse afkomst. Kortom, de geïnterviewden (allen met een nietNederlandse achtergrond) leggen weinig onderlinge verbondenheid/gemeenschappelijkheid aan de dag. Door middel van veelal negatieve uitlatingen over mensen uit een andere dan de eigen cultuur construeert men vooral een verbondenheid met de eigen cultuur. Daarnaast laat het overgrote deel van de geïnterviewden blijken dat zij ‘geen moeite heeft met’ ofwel positief staat ten opzichte van multicultureel Amsterdam of de multiculturele samenleving. Hier lijkt sprake van een (moreel) dilemma: de geïnterviewden gebruiken in bepaalde contexten het uitsluitende 22
type van de ‘wij-zij’- constructie maar zij proberen in andere contexten te voorkomen om over te komen als personen die andere bevolkingsgroepen afwijzen (vergelijk Wetherell and Potter 1992, chapter 7).
6. Conclusie Op grond van de eerste reeks interviews kan geconcludeerd worden dat de geïnterviewde Amsterdammers praten over maatschappelijke onderwerpen en dat zij die onderwerpen (willen) delen met mensen buiten de kring van partner en familie. In die zin speelt burgerschap een rol in hun dagelijks discours. Dit in tegenstelling tot veelgehoorde klachten dat mensen tegenwoordig in het algemeen weinig burgerschapbesef aan de dag leggen. Deze Amsterdammers voelen zich met andere woorden verbonden met de wijdere wereld om hen heen (‘sense of connection to the wider world’). Belangrijker is echter het antwoord op de vraag hoe de geïnterviewden betekenis geven aan deze vorm van burgerschap: welke betekenisconstructies leveren de eerste interviews op, anders gezegd hoe construeren de geïnterviewden de wereld om hen heen? De interviews hebben tot nu toe twee betekenisconstructies opgeleverd die zich in alle interviews voordoen Ten eerste de constructie van de tegenstelling tussen ‘powerful others’ en ‘wij gewone mensen’ die de constructie van machteloosheid genoemd kan worden. Het gaat dan met name om machteloosheid ten aanzien van overheid/bestuur, politiek en media. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen twee typen machteloosheid: passieve en actieve machteloosheid. Beide typen worden door de geïnterviewden niet naast elkaar toegepast. Het passieve type, dat door de meeste geïnterviewden wordt geconstrueerd, duidt op een berusting/acceptatie in de zin van ‘zo zit de wereld/de politiek nu eenmaal in elkaar’. Actieve machteloosheid komt daarentegen in slechts enkele interviews voor en duidt op boosheid en protest ten aanzien van overheid, politiek en media. Voor beide typen geldt dat de geïnterviewden niet of na enkele pogingen niet meer het idee hebben zelf enige invloed te kunnen uitoefenen of zelf iets te kunnen doen. Om die reden kan gesteld worden dat de machteloosheid zich uit in de vorm van slachtofferschap. Slechts één geïnterviewde toont niet zozeer slachtofferschap als wel frustratie. Opvallend is dat de machteloosheid bij de geïnterviewden van Marokkaanse afkomst zich toespitst op het onrecht dat Moslims in de wereld wordt aangedaan (de Palestijnen in de Gaza-oorlog). Zij lijken zich hier te identificeren met Moslims in de wereld waarbij het dilemma zich voordoet hoe te praten over de oorlog in Gaza zonder beschouwd te worden als iemand die partij trekt voor de Palestijnen. Verder valt op dat machteloosheid bij het overgrote deel van de geïnterviewden geen betrekking heeft op (on)veiligheid. Gevoelens van (on)veiligheid worden wel besproken maar meer in de zin dat deze horen bij de risico’s van het leven. De tweede constructie betreft het creëren van een gevoel van afstand tussen de eigen etnisch-culturele groep en andere etnisch-culturele groepen (de ‘wij-zij’-constructie). Deze constructie wordt door de geïnterviewden toegepast als zij praten over de omgang met mensen met verschillende etnischculturele achtergronden, de toestand in de wereld, de aandacht van media en politiek/overheid voor 23
verschillende etnisch-culturele bevolkingsgroepen en overlast en criminaliteit al dan niet gecombineerd met opvoedingsproblemen van ouders met een Marokkaanse achtergrond. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen twee typen ‘wij-zij’- constructies, het insluitende en het uitsluitende type. Het overgrote deel van de geïnterviewden maakt afwisselend van het ene en het andere type gebruik, al naar gelang de functie die het gesprek op een bepaald moment heeft. De twee typen komen dus naast elkaar voor. Wat opvalt is het volgende. Met betrekking tot de eigen buurt wordt voornamelijk het insluitende type gehanteerd. Verder leggen de geïnterviewden (allen van allochtone/niet-Nederlandse herkomst), als er gepraat wordt over overlast van jongeren en de aandacht van media en politiek voor specifieke groepen (en dit betreft niet de eigen buurt), weinig onderlinge verbondenheid/gemeenschappelijkheid aan de dag: door middel van veelal negatieve uitlatingen over mensen uit een andere dan de eigen cultuur construeert men vooral een verbondenheid met de eigen cultuur. Een (moreel) dilemma dat zich voordoet zich bij de ‘wij-zij’-constructie betreft de vraag hoe te praten over andere etnisch-culturele bevolkingsgroepen zonder de indruk te wekken deze groepen af te wijzen. Tot slot kan de vraag gesteld worden hoe de twee constructies zich tot elkaar verhouden. Daarover kan het volgende gezegd worden. Machteloosheid ten aanzien van de toestand in de wereld/het leed in de wereld uit zich bij de geïnterviewden van Marokkaanse afkomst op veelal uitsluitende wijze in de vorm van verbondenheid met het leed van Moslims in de wereld. Met andere woorden: de constructie van machteloosheid en het exclusieve type van de wij-zij-constructie lijken hier hand in hand te gaan. Verder blijkt bij geïnterviewden van Marokkaanse afkomst een uitsluitende wij-zij-constructie met betrekking tot overlast van jongeren met een Marokkaanse achtergrond en media-aandacht voor mensen met een Marokkaanse achtergrond samen te gaan met een passieve machteloosheidsconstructie: men voelt zich slachtoffer. Verder onderzoek is nodig om te achterhalen of dit hand in hand gaan van beide constructies ook bij geïnterviewden met andere achtergronden voorkomt en of dit betrekking heeft op dezelfde of ook andere onderwerpen. Voorts zal verder onderzoek moeten uitwijzen of de twee constructies ook een dominante rol spelen bij een grotere groep Amsterdammers of dat er sprake is van andere dominante betekenisconstructies.
7. Literatuur Anderson, B. (1983). Imagined communities. London: Verso. Asen, Robert (2004). A discourse theory of citizenship. Quarterly Journal of Speech, 90 (2), may 2004, 189-211. Barnes, R., Auburn, T. and Lea, S. (2004). Citizenship in practice.: British Journal of Social Psychology 43, 187-206. Cohen, A. (1985). The symbolic construction of community. London: Tavistock 24
Couldry, N., Livingstone, S. and Markham, T. (2007). Media consumption and public engagement. Beyond the presumption of attention. Houndmills, Basingstoke and New York: Palgrave Macmillan. Crigler, A.N. and Jensen, K. B. (1991). Discourses on politics: talking about public issues in the United States and Denmark. In: P. Dahlgren and C. S. Sparks (eds.). Communication and citizenship, pp176-193. London: Routledge,. Dam, R., van, Eshuis, J. Aarts, N. and During, R. (2005). Closed communities. Een verkennend onderzoek naar geslotenheid van gemeenschappen in Nederland. Wageningen: Wageningen UR. Dejaeghere, Y. and Hooghe, M.(2006). Op zoek naar de ‘monitorial citizen’. Een empirisch onderzoek naar de prevalentie van postmodern burgerschap in België. Res Publica, 48 (4), 393-420. Eliasoph, N. (1998). Avoiding politics. How Americans produce apathy in everyday life. Cambridge: Cambridge University Press. Edwards, D. and Potter, J. (1992). Discursive psychology. London: Sage. Gamson, W. (1992). Talking politics. Cambridge: Cambridge University Press. Gemeente Amsterdam (2006). Wij Amsterdammers II: investeren in mensen en grenzen. Een vervolg op Wij Amsterdammers. 28 februari 2006. Amsterdam: Gemeente Amsterdam. Gemeente Rotterdam (2007). Stadsburgerschap: het motto is meedoen. Rotterdam: Gemeente Rotterdam. Glaser, B. and Strauss, A. (1967). The discovery of grounded theory. Chicago: Aldine Hart, J., de (2002). Zekere banden. Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hausendorf, H. and Bora, A. (eds.) (2006). Analysing citizenship talk. Social positioning in political and legal decisionmaking processes. Amsterdam: John Benjamins Publishing Company. Hermes, J. (2005a). Rereading popular culture. Malden (USA)/ Oxford (UK)/ Carlton (Australia): Blackwell. Hermes, J. (2005b). Verborgen debatten, onzichtbare burgers. Een pleidooi voor kwalitatief onderzoek naar alledaagse publieke meningsvorming. Lectorale rede, Hogeschool INholland, Amsterdam/Diemen, 22 september 2005. Hermes, J. and Dahlgren, P. (2006). Cultural studies and citizenship. European Journal of Cultural Studies 9 (3) 259-267. Special issue: Cultural studies and Citizenship.
25
Hooghe, M. (2001). ‘Not for our kind of people’. The sour grapes phenomenon as a causal mechanism for political passivity. In: P. Dekker and E. M. Uslaner (eds) (2001). Social Capital and Participation in Everyday Life, pp 162-175. London/New York: Routledge. Hurenkamp, M. en Tonkens, E. (2008). Wat vinden burgers zelf van burgerschap? Burgers aan het woord over binding, loyaliteit en sociale cohesie. Den Haag: NICIS. Lister, R. Smith, N., Middleton, S. and Cox , L.(2003). Young people talk about citizenship: empirical perspectives on theoretical and political debates. Citizenship Studies, 7 (2) 235-253. Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (juni 2009). Startdocument Handvest verantwoordelijk burgerschap. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op www.handvestburgerschap.nl, laatst gezien op 5 januari 2010. Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (december 2009).Kalender verantwoordelijk burgerschap. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op www.handvestburgerschap.nl, laatst gezien op 5 januari 2010 Potter, J. (1996). Representing reality. Discourse, rhetoric and social construction. London: Sage. Tulloch, J. and Lupton, D. ( 2003). Risk and everyday life. London: Sage. Uslaner, E. M. and Dekker, P. (2001). The ‘social’ in social capital. In: P. Dekker and E. M. Uslaner (eds) (2001). Social Capital and Participation in Everyday Life, pp 176-187. London/New York: Routledge. Wetherell, M. and Potter, J. (1988). Discourse analysis and the identification of interpretative repertoires. In: C. Anaki (ed.), Analysing everyday explanation: a casebook on methods, pp. 168-183, London: Sage. Wetherell, M. and Potter, J. (1992). Mapping the language of racism. Discourse and the legitimation of exploitation. New York etc.: HarvesterWheatsheaf. Woerkum, C. van (2000). Communicatie en interactieve beleidsvorming. Tweede, geheel herziene druk. Alphen aan den Rijn/Diegem: Samson.
26