-
1
OVERBLIJFSELEN VAN MIDDELEEUWS KLOOSTERLEVEN IN GRONINGEN D.J. Ronner 00 . I ~ I
1. Het klooster Ter ApeL
beeld geschetst van de inrichting van een klooster en van de wijze waarop het monast ieke leven werd vorm gegeven. Hier wordt ook verwezen naar overgebleven voorwerpen, zoals liturgisch vaatwerk en beelden , oorkonden en boeken. Ook wordt kort ingegaan op de maatschappelijke betekenis van de kloosters. Veel van het genoemde kan eenvoudig bekeken worden: de kloostergebouwen, a llerlei voorwerpen (met name in het Groninger Museum en in het museumklooster van Ter Apel), boeken (deels in de Univers iteitsbibliotheek Groningen) en oorkonden (in de Rijks- en Gemeentearchieven te Groningen)'. Tenslotte wil ik allen die mij bij het schr ijven dat dit artikel beh ulpzaam zijn geweest, van harte bedanken.
HET KLOOSTERWEZEN
INLEIDING Over de middeleeuwse kloosters in de huidige provincie Groningen is in de loop der tijden veel geschreven. Dit artikel beoogt op grond van deze literatuur een beknopt overzicht te geven van wat ons heden ten dage nog van het toenmalige kloosterleven rest. Een summier overzicht van de geschiedenis van het klooste rwezen gaat h ieraan vooraf. Daar waar in de tegenwoordige tijd wordt geschreven, betreft het gebruiken in de Rooms Katholieke Kerk, die
veelal ook heden (zij het soms in gewijzigde vorm) nog voorkomen.
Hoewel veel overblijfselen van kloosters verloren zijn gegaan, is het toch niet mogelijk alles wat bewaard bleef te vermelden. Om niet in een droge opsomm ing te vervallen , wor· den de belangrijkste van deze resten genoemd met een korte toelichting op hun betekenis. Bij overblijfselen van kloosters denkt men u iteraard eerst aan de bewaard gebleven gebouwen. Met het convent van Ter Apel voor ogen wordt een
Ontstaan De bezielende geloofsopvatting van het monnikendom is het streven naar geestelijke volmaaktheid, de zuivere toewijding aan God. Het verzake n van het aardse leven is hiertoe het midde l bij uitstek. In het Europa ro nd de Middellandse Zee vond het kloosterleven in de vierde eeuw ingang. Het vertoonde toen een bonte verscheidenheid, daar aller lei gemeenschappen op hun eigen wijze het voorbeeld van Egyptische, Palestijnse of Syrische kloosters volgden. De leefregel, die Benedictus van Nursia aan het begin van de zesde eeuw schreef voor zijn monniken in het Italiaanse Monte Casino, werd in later tijd door steeds meer k loosters aanvaard. Karel de Grote bevorderde hel aannemen van deze regel in zijn rijk en bracht zo een grotere uniformiteit in het monnikendom teweeg _ Benedictus' regel ordent het gemeenschapsleven in een klooster door het voorschr ijven van gezamenlijk bidden van het koorgebed, werken en studeren, eten en drinke n, rusten e n slaI Naar "ier van de genoemde insieUin8en ,,'o rd l In Ik leksl ven'"eun aJs GMG (Groni nger Myseum Groninacn), UBG (U ni'"ersileilsbibliOlheek Groningen). RAG (Rij ksarchief Groni "3en) en GAG (Gemeenlearch~f Groninacn)
73
GRONINGEN (ca_ 1600) d dubbelklooster m mannenklooster v vrouwenklooster
----'j
0"
+
20
eX om ~ Y ·
+
19
/'-'"\
cf •
~~
X
"'" 36 25 26
<+ 22
7
"00
&r-:? 'X
r---.../J
,,+
33-35 37 38
+ BENEDICTIJNEN
KRUISHEREN
1 FeJdwerd (d) 2 Thesinge (v )
21 Ter Apel Cm) 22 Schtumer Cm)
3 Selwerd (v) 4 Rotturn (m, v) 5 Te n Boe r (v)
o
X
23 Winsum (m)
CISTERCIËNZERS
6 Aduard (m) 7 Essen (v) 8 Menterwolde (m )
9 Midwolda (v) 10 Termunten (m) 11 Trimunt (v)
24 Reide (v) 25 Groningen (m )
o
MINDE RBROEDERS
12 Sint Annen (v)
+
L::::. AUGUSTIJ NEN
PRAEMONSTRA·
TENZERS
15 Jukwerd 16 Witte wierum (m) 17 Schildwolde (v)
18 Heiligerlee (v) 19 Cusemer (v)
20 Palmer (dl
pen. De monniken zijn gebonde n aan
het klooster van hun intrede (stabilitas loci). De kloosterlingen a anvaarden de abt als hun vader e n gehoorzamen hem. De abt zelf weet zich verantwoording schuldig aan God de Vader. Dit werkt een grote zelfstandigheid van de afzonderlijke k loosters in de hand. Naast de gelofte van gehoorzaamheid leggen de monniken ook die van kuisheid (het ongehuwd blijven) en die van armoede (het afzien van persoon· lijk eigendom) af. De soberheid van dit leven komt onder andere tot uit· drukking in het streven naar zwijg· zaamheid, het nuttigen van weinige en karige maaltijden en het dragen van eenvoudige kleding. Een klooster voorziet zelf zoveel mogelijk in hel nodige, maar aankopen
"
PRE DIKHEREN
26 Groninge n (m) 27 Appingedam (v )
13 Kloosterbu ren (m) 14 KI OO8terburen (v)
6! 74
+
~J
BEGIJNEN
33 Groningen (v) 34 Groningen (v) 35 Groningen (v ) 36 Den Hoorn (v)
28 Appingedam
+ 29 30 31 32
JOHANNITERS WarfTum (v) Oosterwierum (v) Wijtwerd (v) FinSlerwnlde (v)
zijn soms noodzakelijk. Uitgaven die ten behoeve van de kloostergemeen. schap worden gedaan, kunnen in een rekeningboek worden vermeld. Het staatboek van het klooster te Selwerd, dat abt Hendrik Lontzen bij· hield van 1561 tot en met 1563, ver· gunt ons een blik in de h uishouding van een convent (RAG). Zo kunnen we lezen, dat regelmatig voedsel werd aangekocht, zoals vis e n pluimvee. Dit vormde een aanvulling op het in het klooster gebakken brood en gebrouwen bier en het vlees van eigen veestapel. Ook werd stof aangeschaft. voor de k ledij van de conventualen . De kloosterorde n De kloosters, die de rege l vsn Bene· dictus volgden, kenden een grote onafbankelijkheid. Wanneer de abt
y
BROEDERS EN ZUSTERS VAN HET GEMENE LEVEN
37 Gr oninge n (m) 38 Groningen (v)
evenwel een zwak beleid voerde of wanneer een wereldlijk heer zijn macht deed gelden, kon dit ten koste gaan van de oorspronkelijke klooster· gedachte. Het ascetisch bestaan kon er ook toe leiden dat een klooster grote rijkdomme n verwierf. Het ideaal van een leven in armoede kon hierdoor worden bedreigd. De geschiedenis van het kloosterleven wordt gekenmerkt door een regelmatig weerkerende uitholling van de kloostertucht, gevolgd door perioden waarin bewegingen streefden naar herstel van de oorspronkelijke bedoe· lingen van het monastieke leven. Zo keerde de Cisterciënzer orde (gesticht aan het ei nde van de elfde eeuw) zich tegen de rijkdom in de bestaande kloosters. Als reactie daarop beklemtoonde zij het handwerk als taak van
dp monnik. Ook voerde zij een centraal bestuur in: de orde is een familieverband, waarin de abt. van een
•
moederklooster door middel van visitaties toezicht houdt op zijn dochterkloosters. Het hoogste gezag ligt bij een generaal kapittel, dat eenmaal per jaar (later eens in de drie jaar) wordt gehouden en waarop alle abten van kloosters aanwezig dienen te zijn. De Benedictijnen kenden aanvankelijk veel dubbelkloosters, waarin monniken en zusters, hoewel streng
gescheiden, in elkaars nabijheid woonden. Daarnaast bestonden er af· zonderlijke Benedictijnse mannen- en vrouwenkloosters. De Cisterciënzers stonden geen dubbelkloosters toe en kenden grote huiver om zelfstandige vrouwenkloosters op te nemen. Toch ontstond tegen het einde van de twaalfde eeuw een vrouwelijke afdeling in deze orde. De verschillende typen Benedictijner en Cisterciënzer kloosters kwamen alle in Groningen
voor. Er zijn ook geestelijken, die aan een kapittelkerk verbonden zijn en zich wijden aan het gemeenschappelijk koorgebed: de kanunniken. Hoewel zij geen monniken zijn, werden zij op de synode van Aken (816) verplicht tot een zeker leven in gemeenschap. Wel bleef hun privébezit toegestaan, hetgeen soms tot misstanden leidde. In de elfde eeuw ontstond een beweging onder kanunniken, die hogere eisen aan het gemeenschapsleven stelde en persoonlijke armoede benadrukte. Deze reguliere kanunniken leggen de drie kloostergeloften af en ordenen hun leven naar een aan Augustinus toegeschreven regel. Bij de kanunniken krijgt de zielzorg een belangrijke plaats. De Praemonstratenzer (of Norbertijner) orde, met een mannelijke en een vrouwelijke tak en een soort derde orde voor leken , werd aan het begin van de twaalfde eeuw gesticht. Deze, en ook de orde der Kruisheren die bijna een eeuw later ontstond, worden tot de reguliere kanunniken gerekend. In Groningen onderscheidden hun kloosters zich overigens in weinig van die van de monnikenorden. Zij die aan de kruistochten deelnamen en daarbij pelgrims verzorgden en tegen de Moslims streden, sloten zich aaneen in geestelijke ridderorden. De Johanniter orde kreeg reeds gestalte in het midden van de elfde eeuw. Haar commanderijen in Groningen droegen een karakter dat nauwelijks afweek van dat van kloosters uit de Benedictijnse traditie. Met de opkomst van de steden in de twaalfde eeuw ontstond een nieuwe monastieke vorm: die der bedewrden. De bedelmonniken verwierpen het ge· meenschappelijke bezit dat de oudere orden kenmerkt en verwierven zich hun inkomsten door te bedelen, zowel in de steden (waar zij zich bij voorkeur vestigden) als op het platteland.
2. Zerken in de kloosterkerk van Ter ApeL Op de uoorgrond die UOQr de priorelI derik Hardenbergh (/inkIl) en Gerard van Hcuselt.
De Predikheren (Dominicanen of Ja· cobijnen), de Minderbroeders (ofFranciscanen) en de Augustijnen Eremieten legden zich allen toe op de ziel· zorg, de prediking en de studie van theologie en filosofie . Alle drie ken· nen een eerste orde voor (priester.) monniken en een tweede voor zusters, die beiden de kloostergeloften atleggen. Ook is er een derde orde voor leken, die met een eenvoudige belofte kunnen volstaan. Vooral in de steden ontstonden ook gemeenschappen van leken, die een religieus leven in vrijwillige armoede wilden leiden. Begijnen en begarden legden bij hun intrede in een convent beloften af, die golden voor de duur van hun verblijf. Gebed en ziekenver· zorging, spinnen en weven behoorden tot het streng geregelde leven van de begijnen. Rond het jaar 1400 trad het merendeel van de begijnen in Gronin· gen toe tot de derde orde van Francis· cus. Onder invloed van de prediking van
Th~
Geert Grote tegen het verval in de kerk vormden zich aan het einde van de veertiende eeuw groepen vrouwen en mannen, die in armoede verkozen te leven. Deze Broeders en Zusters van het Gemene Leven gehoorzaam. den aan een aantal leefregels, maar waren daar niet door eeuwige geloften aan gebonden. Kenmerkend was hun innige vroomheid en hun praktische arbeid, in het bijzonder hel af· schrijven van boeken. De broeders wijdden zich ook aan de zielzorg en hadden een aandeel in de opleiding van jongens, die monnik of priester wilden worden. Kloosters in Groningen Sinds de prediking van Liudger in de Noordelijke Nederlanden, rond het jaar 800, duurde het nog ruim drie eeuwen voordat er in de huidige pro· vincie Groningen kloosters werden gesticht. In die periode werden in dit gebied wel schenkingen gedaan aan abdijen als Fulda en Werden. Toen in de twaalfde eeuw zich een religieus enthousiasme over Europa verbreid-
75
3. Mariodoekje, af/tomstig uil de abdij oon Aduard. Nu in het Rijksmuseum Het Calharjjneoon~nt, Utrecht
het Zuiden. In sommige gevallen mochten de gewezen kloosterlingen, die een geldelijke uitkering ontvingen, in hun convent blijve n wonen. De kloostergoederen werden door de gewestelijke overheid onteigend en voor 'vroom' gebruik (met name onderwijs) aangewend. Slechts weinige kloosterkerken werden voor de Protestantse eredienst in gebruik genome n. De over ige gebouwen kregen een andere bestemming, ze werde n voor afbraak verkocht of raakten in verval. Van de kloosters zijn dan ook maar enkele ten dele bewaard gebleven. De meeste overblijfselen zijn beperkt tot fundamenten , gebakken profielste nen en andere bouworna· menten. HET KLOOSTERLEVEN
de, ontstond ook in Groningen in korte tijd een aantal ascetisch levende gemeenschappen. Ee n schenking van grond of van een som gelds door gegoede boeren of door wereldgeestelijken maakte de vestiging van een klooster mogelijk. Ook na de stichting deden de gelovigen de monniken of monialen gaven toekomen, opdat dezen voor hun zieleheil zouden bidden. Wanneer het initiatief van leken uit-gi ng, zochten de bewoners van een klooster meestal aansluiting bij een van de orden. Anderzijds werden van bestaande kloosters uit nieuwe stichtingen in het leven geroepen. Deze stonden in sommige orden in een moeder- en dochterrelatie tot elkaa r.
61
76
De geschiedenis van een klooster kennen we soms ten dele uit. ka pit tel- of visitatieverslagen. Door de bewoners van een klooster werd zij verder dik· wijls geboekstaafd in kronieke n. De meeste van de kronieken uit Gnmin· gen zijn verloren gegaan. Behalve een fragment. dat mogelijk uit Thesinge afkomstig is (RAGl. zijn nu nog de kronieken van Aduard en Wittewierum over. Die van Aduard werd eind vijftiende eeuw begonnen. Zij biedt een terugblik op het ontstaan van de abdij en een beknopt overzicht. van haar verdere geschiedenis. Het oudste handschrift van deze kroniek bevindt zich in het RAG.
Uitgebreider is de kroniek van de ab· dij Bloemhof te Wittewierurn, die van 1204 tot 1296 loopt. De opgetekende wederwaardighede n van het klooster stammen uit de tijd van de eerste ab· ten, Emo en Menko. Talrijk zijn de gegevens over de stichting van het klooster door Emo van Romerswerf en over de bloei van de nieuwe instelling tijdens het abbiaat van diens neef, Emo van Huizinge. Er wordt onder andere bericht over het geestelijk leven van de abten en de conventualen, over gebeurtenissen in het gewest en over de r ela ties van het klooster met de wereld er buiten. Het oorspronke· lijke, uit de dertiende eeuw stammende handschrift berust bij de UBG. Op de geschiedenis van afzonderlijke kloosters in Groningen kunnen we in dit verba nd verder niet ingaan. We kunnen slechts een globaal beeld van het kloosterleven schetsen. In de Saksische en Gelderse oorlogen, maar vooral in de strijd tussen Staat-se en Spaanse legers, hadden veel kloosters te lijden. Zo werden in de abdij van Adua rd meermalen troepen ingekwartierd en ging een deel van de gebouwen i.n 1580 in vla mme n op. Toen de stad Groningen in 1594 in Staatse ba nden overging, werd de openbare uitoefening van de Kat holieke eredienst verboden. Enkele monniken gingen naar de Reformatie over, andere namen de vlucht naar
De conventualen De omvang van de kloostergemeen· schappen in Groningen verschilde, zo· wel pcr stichting als in de tijd. De kleinste kloosters telden vermoedelijk ten minste een tiental inwoners. Van de grot.e abdij van Wittewierum maakten in 1289 mogelijk duizend re· Iigieuzen deel uit. Aan het hoofd van een mannen· klooster staat, afhankelijk van de orde, een abt, prior of commandeur. Een vrouwenklooster wordt bestuurd door een abdis of priores, maar valt onder het gezag van de prelaa t van een man nenklooster van dezelfde orde. Tot de religieuze gemeenschap beho· ren monniken of nonnen (die eeuwige geloften hebben afgelegd) en novicen (die nog in hun proefperiode verke· ren). Sommige orden kennen verder lekebroeders (die geen priester zijn maar wel geloften afleggen) e n ·zusters. Sommige kloosters huisvest-ten ook dienstknechten en proveniers of provenessen (die tegen betali ng hun oude dag in het convent dool'brachten). Tot de ambten , die de con· ventualen kunnen bekleden, behoren onder a ndere die van voorzanger, koster, keldermeester, ziekenverzor· ger, leraar en gastenpater . Uit schriftelijke bronnen kennen we de namen van en voorvallen uil de levens van slechts een deel van alle me nsen, die de Groninger kloosters hebben bevolkt. Op begraafplaatsen bij kloosters zijn vele stoffelijke resten van conventualen teruggevonden. Van enkelen van hen zijn tevens de grafstenen bewaard gebleven. In Ter Apelliggen de zerken van de prioren He nriek van den Berghe (overleden eind vijftiende eeuw?), Theoderik Hardenbergh (t 1535) en Gerard van Hasselt (t 1565). De laatste twee zijn voorzien van de afbeeldingen van een kelk en een hostie, symbool van hel pr iesterschap (afb . 2).
•
----------------------............... Van Willem Emmen, de laatste abt van Aduard , bezitten we een geschilderd ponret uil de tijd nadat hij in 1594 zijn ambt moest neerleggen (GMG). Een wil linnen doekje uil 1541 was mogelijk een van de tekenen van waardigheid van zijn voorgan ger, abt Johannes Rekamp (afb. 3). Het draagt binnen een stralenkrans de voorstelling van de H . Maria met Kind. Zij staat op een halve maan die op een draak rust , het beeld va n haa r onbe· vlekte ontvangenis, ontleend aan het bij-
belboek Openbaring.
Een
versierde
knop, die op het voormalige klooslerterrein Ie Aduard gevonden werd, maakte mogelijk deel uil van een abtsstaf (GMG). Bij zijn wijding ontvangt de abt de staf
samen met de ordesregel en de ring.
De b ouw van k100sters De eenvoudigste kloosters moeten aanvankelijk veel weg hebben gehad van grote boerenhoeven, waaraa n een bidplaats was toegevoegd. Het ge· bouw werd vaak van hout opgetrokken, zoals het Nijenklooster, dat Erna van Romerswerf in 1209 op zijn erf stichtte. Later werd baksteenbouw algemeen toegepast; de kloostermoppen werden veelal ter plaatse gebakken. Een klooster verrees door het werk van de conventualen onder leiding van een monnik·bouwmeester. In het gevat van de a bdijkerk van Wittewierum weten we, dat ook dorpelinge n uit de buurt bij de werkzaamheden hielpen. Een strakke stijl en een sobere inrichting waren de kenmerken van de vroege kloosterbouw van Benedictijnen, Cisterciënzers en bedelmonni· ken. Wanneer de rijkdom van een in· stelling toenam, werd dat vaak mede vertaald in een rijkere bouwtrant. Hoewel in de loop der tijden en in ver· schillende orden niet op dezelfde wijze werd gebouwd, vertone n de grondplannen van kloosters grote overeenkomsten . Dat ligt onder andere aan het feit, dat bij de bouw van een nieuwe stichting meestal het moeder· klooster als voorbeeld diende. Zo leek de eerste, eenvoudige kruiskerk van de abdij van Aduard uit ca.
4. Interieur uan de uermoedelijke ziekenzaal uan de abdij uan A duard, detail uan de noordwanrl Omkraalde spitsOOogramen met aan weerszijden met siermetselwerk geuuleh blindnissen en ronde casementen met geglcuuurde reliefiegels..
1192 op die van het moede rklooster Klaarkamp. De kroniek van Aduard meldt, dat de tweede ke rk begin der· tiende eeuw werd gebouwd, nadat een lekebroeder en zijn zoon de maten van de kerk van Clairvaux (uit dezelfde orde) hadden opgemeten 2 . Van beide godshuizen te Aduard zijn slechts de fundamenten weergevonden. Wel rest on8 een in romanogotische stijl opgetrokken gebouw, dat vermoedelijk als ziekenzaal in gebruik was. Het siermetselwerk toont nu nog iets van de rijkdom van de abdij (afb. 4). De kerken van Thesinge en van Ten Boer, die beide uil het midden van de dertiende eeuw stammen, vertonen eve neens de roma nogotische bouw· stijl. In Thesinge staat sinds 1786 nog slechts het koor van de abdijkerk dat ook nog werd verlaagd. In Ten Boer bleef de k erk die als ka pel van het convent diende wel bewaard. Moeten in de muren laten zien waar eens het klooste rcomplex werd aangebouwd (afb. 5).
Ten noorde n van de Rode Wees-
huisstraat in Groningen bestaat nog een (in later tijd herhaaldelijk ver· bouwd) restant van het Olde Convent uit het e inde van de dertiende eeuw. Het meest gaaf is een vertrek in de oostelijke vleugel dat mogelijk de eet · zaal was. H et (eveneens gewijzigde) 'groote huys' dat rond 1490 voor de Broeders van het Gemene Leven werd gebouwd en later de kapel van het Klerkenhuis werd, maakt nu deel uit van het Prinsenhof. Beide gebouwen tonen een gotische bouwtrant. Het laat-gotische complex van de Kruisheren in Ter Apel kan niet mo· del staan voor onze voorstelli ng van elk middeleeuws klooster. We kunnen het ech ter wel als uitgangspunt nemen om een indruk te krijgen van de manier waarop een convent werd ingericht. De bestemming van de verschillende vertrekken is overigens niet zeker (afb. 6). De klooste rke rk Bij de noord westelijke deur van een pa rochiekerk bevindt zich in de middeleeuwen gewoonlijk de doopvont, het teken van de toetreding tot het Christelijk geloof. Alleen in kloosters van orden die zich met zielzorg bezig houde n, zijn vonten aanwezig. De in Ter Apel opgestelde vonten zijn evenwel niet uit dit convent afkomstig. De kloosterkerk van Ter Apel kent een gedeelte VooT leken in het westen [IJ en een priester koor in het oosten (2}. De afscheiding tussen beide wordt gevormd door een koorafsluiting (oksaal), een galerij met flamboya nt tra· ceerwerk, waarop ruimte is voor Ie· zers, zangers of een orgel (3) (afb. 7).
2 111 w"kelijkhcid lijkt de pl~tte"olld "an de tweede kork vin Ad~ard op die van hel Ci$terci~nzer klooster vall Royaumollt. Zie Praamsm a en Boersma. 'UnteT'SUthunlen' (J9TI).
5. De kloosterkerk uan Teil Boer. A an eh lang88evel is duidtdijk te zien waar het kloostercomplez aanslooL
77
-
--
-
--------
~---
6. Plat/tgrond van htt kloos/tr Tu AptL De cijfers tuastn vitrkantt haktn in de leksf verwijzen naar deze plattegrond.
ters voorzien. De teksten van de Kerst- en Paaslessen zijn extra verfraaid. Naast de gemeenschappelijke koor· dienst is ook het persoonlijk gebed voor de kloosterlingen belangrijk. Hiervoor worden gebedenboeken gebruikt, zoals dat van zuster Ghesen ten Broecke uit Selwerd (bewaard in de Sächsische Landesbibliothek, Dresden). Dit eveneens verluchte boek, dat rond 1500 werd geschreven, bevat gebeden voor de dagen van het kerkelijk jaar en voor allerlei bijzondere gelegenheden. Een klooster bezat ook bijbeluitgaven, die sedert het einde van de vijftiende eeuw meestal werden gedrukt. Het vierde deel van een Biblia Latina met een toelichting op de tekst van het Nieuwe Testament (UBG) werd in 1485 in Neurenberg gedrukt en is afkomstig uit het Klerkenhuis in Groningen. Verder bezitten we nog een zesdelig bijbel. commentaar uit het Dominicaner klooster van Winsum, Textum Biblie cum Postilla Domini Hugonis Cardinalis, gedrukt in Basel in 1504 (UBGJ.
ln de wand van het koor bevindt zich een priestergestoelte (sedilia), beo doeld voor de dienstdoende priester, diaken en subdiaken. De overhuivingen van het gestoelte dragen voorstellingen uil het geboorteverhaal van Christus. Tegen de noord· en zuidzijde van het koor e n langs de galerij zijn met houtsnijwerk en beschildering ver· sierde koorbanken opgesteld (afb. 8). Hier verrichtten de monnike n de koordienst. De zittingen van de zetels van de banken kunnen worden opgeklapt. De eronder aangebrachte steunen (misericordes) zijn in de vorm van koppen uitgevoerd en beelden allerlei ondeugden uit. De monniken werden geacht meestentijds te staan, maar konden zo wel leunen. De banken in de kerk van Ten Boer, die een eenvoudiger karakter hebben en waarvan de restanten in nieuwe banken zijn opgenomen, werden mogelijk ook voor de koordienst gebruikt (atb. 9).
De koorliturgie is een belangrijk element in het dagelijkse kloosterleven. Zij bestaat uit acht korte en langere gebedsdiensten, die over de dag gespreid zijn. Het eerste getijdengebed, de metten, vindt voor zonsopgang ('S zomers omstreeks half drie) plaats, het laatste, de completen, voor het sla7. [nleritu r tKJn dt kloostt rkt rk von Ttr naar htt wtlttn; gukht op htl ok'aal tn dt koorbanktn. Apt~
61 78
pen gaan (rond zeven uur). De getij. den kennen een afwisseling van psal. men, bijbellezingen, geschriften van kerkvaders, gezangen en gebeden. Liturgische boeken maken een belangrijk deel van het bezit van een klooster uit. Hiervan getuigt bij voorbeeld het laat-vijftiende eeuwse Lectionarium, dat afkomstig is uit de abdij van Selwerd (afb. 10). Dit boek, waar· in de lezingen zijn opgenomen die bij het begin van de dag worden voorgedragen, werd door de monialen afgeschreven en van venierde hoofdlet-
Het altaar In 1501 werd de kloosterkerk van Ter Apel met haar hoofdaltaar en zes klei· nere altaren gewijd door de vicaris van de Munsterse bisschop. Twee al· taren stonden vermoedelijk in de nis· sen aan de lekenzijde van het oksaal. Het hoofdaltaar, de plaats waar het misoffer wordt gebracht. staat cen· traal in het koor. Hier is nu weer een altaartafel opgesteld, waarvan de steen tot de restauratie als zerk dien· de (atb. 11 ). In de natuurstenen tafel zijn vijf kruisjes ingebeiteld, symbo· len voor de wonden van Christus. Verder is een holte uitgehakt, die beo stemd is voor relieken. Een altaar wordt over de volle lengte met doeken bedekt. Twee van deze altaardwalen uit de Johanniter commanderij van Warffum resten ons nog (GMGl. Ze werden in de zestiende eeuw
gemaakt van linnen met een bruin wollen inslag en versierd met een ingeweven ruitmotief en bruine banen (afb. 12). Op en bij het altaar bevinden zich verschillende liturgische voorwerpen. Uit een inventarislijst van de Dominicanen uit Groningen lGAG) krijgen we een beeld van het bezit van een middeleeuws klooster. Uit voorzorg tegen een beeldenstorm gaven de monniken in 1566 hun kerkschatten in bewaring bij het stadsbestuur. In de toen opgemaakte lijst worden opgesomd:
Een groet silueren Marienbeell Een si/ueren cru-t:e up die processi vane Een silueren monstransy uergull Een situeren uiroxfal Twee kleÎne silveren crueen Een sitveren span uergult VÎer si/veren pullen Twee silveren appels daeruan dene verguIl Soeuen situeren keieken uergult met soeuen silueren patenen oeck vergult Vief{ situeren ~sse n Een kleine monstronsy Een silveren beker uergult Noch twe situeren bekers uergult Van deze voorwerpen bleef er niet een gespaard. Ook veel liturgische vaten van a ndere kloosters gingen gedurende de strijd tussen Staatse en Spaanse troepen verloren of werden na de Reformatie omgesmolten. Het enige overgebleven vaatwerk uit een klooster is een verguld zilveren kelk, die in 1542 werd gemaakt voor Wolter Geerts, commandeur van het Johanniter convent Wijtwerd te Usquert. Hij is nu eigendom van de parochie van de HH . Martinus en Jozef te Groningen (afb. 14). Tijdens de Misvieri ng wordt de kelk met wijn gevuld. Hieraan wordt wa· ter toegevoegd, een verwijzing naar het water dat bij de kruisiging uit Christus' zijde vloeide. Wijn en water bevinden zich in twee ampullen (ook wel een span genoemd). Op de pateen., een kleine ronde schaal, ligt. de hostie. De priester consacreert de offergaven, waardoor deze overgaan in het lichaam en bloed van Christus. In de ciborie, een kelk met een deksel, worden gewijde hosties bewaard voor het uitreiken. Na de mis moesten de geconsacreerde hosties sinds 1215 worden opgeborgen in een af te slui· ten nis in het koor. In Ter Apel is de kalkstenen sacramentsnis die in de
10. Lectwnarium van Selwerd, het begin van de eerste les van de paaswake: "In principw c1"(!(Jvit deus C
8. Ter ApeL· koorbank OGn de noordzijde van hel koor. De wangen zijn versierd mei gotisch snijwerk. 9. Ten Boer: detail van koorbank aan de zuidzijde uan het koor. Grotendeels vernieuwd; ru~ en armsteunen nog origineeL
79
11. Interieur VOII de kltX»lterkerk van Ter met allaar, 8(1cramenlSlrÎ, en ledilia.
Ape~
naar het QOs/en: gezicht op koorsluiting
12. Altaardwaal uil het Johanniter nonnenklooster van Warffum.
''-
13. Ter Apel: sacramenlsnÎ, met daaronder de piscina.
14. Kelk (1543) uit het JohannÎter non· nenkloosler Wijlwerd Ie UsquerL
wand is aangebracht nog aanwezig
spreekt de priester het gebed om vre· de uit. Daarna wordt als teken van eenheid tussen priester en gelovigen de vredeskus uitgewisseld. Aanvan· kelijk gebeurt dit door omarming, sinds de dertiende eeuw door het kus· sen van een voorwerp, dat paxtafeltje (in de hierboven aangehaalde inven·
(afb. 13). De monstrans is een litur·
gisch vaatwerk, waarin een gewijde hostie ook buiten de viering van de Mis wordt getoond. Een pijpaarden paxtafeltje (afb. 15) werd teruggevonden op het terrein van het Grijzevrouwenklooster van
bronzen misschellen, die onder ande· re bij de consecr atie tot klinken wor· den gebracht. resten ons nog. De ene is afkomstig uit het Olde Convent in Groningen (afb. 16), de andere ver· moedelijk uit Aduard (GMG). Voor de handwassing en de reiniging van het vaatwerk gebruikt de priester een schenkkan en wasbek· ken. Dit bekken (piscina) bevindt zich in Ter Apel onder het sacramentshuisje in de muur (afb. 13). Een ver· guld koperen schaal, die mogelijk ook voor de liturgische wassingen ge.. bruikt is, werd opgegraven aan de Bloemsingel in Groningen, op de plaats waar de Dominicanen een voorwerk bezaten (afb. 17). De in de inventarislijst genoemde appels zijn mogelijk bolvormige voorwerpen, waarin zich een warmtebron bevindt (porna). 's Winters werden deze onder andere tijdens de mis door de cele· brant gebruikt om zich de handen te warmen.
•
Beelden Kerken in de middeleeuwen bezitten bijna altijd wel enkele beelden. Qe ve· Ie lege nissen in de kloosterkerk van Ter Apel, zoals die in het oksaal voor beelden van de H. Maria {in de stralenkrans} en de twaalf apostelen, wijzen hierop. Omdat de Rerormatie het. bezit van gesneden beelden veroordeelt, werden er in de zestiende eeuw vele vernield of uit voorzorg begraven. Muurschilderingen zijn aan het oog onttrokken door ze over te witten. Een kruisbeeld uit de veertiende eeuw werd ontdekt ter plaatse van de abdij van Aduard (GMG), Episoden uit het leven van Christus zijn verbeeld op een vroeg·zestiende· eeuwse eikehouten beeldengroep uit het Olde Convent in Groningen (afb. 18, GMG) en een vijftiende-eeuwse zandstenen kruiswegstatie uit de commanderij van Wijtwerd (afb, 20, privé bezit). Het eerste beeld stelt de aanbidding van het Kind door de koningen voor, het tweede het legenda· rische verhaal van de H. Veronica. De verering van de H. Maagd was al· gemeen verbreid. Met name de abdij van Aduard stond om haar Mariade· votie bekend; zij had een aan Maria gewijde kapel en verschillende Maria· beelden. Een rond 1500 gemaakt zandstenen beeld van Maria, die om de dood van haar Zoon treurt, werd in Aduard teruggevonden. Het is nu in het bezit van de parochie van de H, Bonifatius in Wehe·Oen Hoorn (afb. 21). Een in eikehout uitgevoerde voor· stelling van de H. Maagd met Kind op de maansikkel is mogelijk ook uit Aduard afkomstig. Zij bevindt zich nu in de St. Jozefkerk te Zuidhorn. Twee pijpaarden beeldjes werden ge· vonden op de plaats van het klooster van Midwolda: een van de H. Anna, haar dochter Maria en het Christus· kind uit het eind van de vijftiende eeuwen een van Maria met Kind uit omstreeks 1500 (GMG). Van St. Jan de Doper bleef een eikehouten beeld uit
6' _ _ac_8_0_ _M_i_d_w_o_'_d_a '_G_M_G_'._ V_oo _ , _d_e_ oo _ m_m _ u_n_ie_ _'''' _ i_,I_i1_·'_'_'pa_,_'_J_w_O_,_d_,_g_e_n_oe_m_d_._Tw_e_e_ _h_e_'_k_ l_oos _ ,_e_,_v_. _n Cusemer bij Olde·_ _ . .
Îiiiilii
kerk (rond 1500) gespaard (afb . 19, GMG). Afgezien van enkele brokstuk· ken rest ons verder niets van heili· genbeelden uit de Groninger kloos· ters. Het kJoosterco mplex Het woord klooster (claustrum) duidt er op dat de conventualen afgesloten vsn de wereld willen leve n. Dit wordt soms bewerkstelligd door het kloosterterrein te ommuren of het met een gracht te omringen. Verder is in sommige orden aan buitenstaan· ders de toegang tot de gangen en ver· trekken rondom de pandhof niet toe· gestaan. In de meeste gevallen bevindt het kloostercomplex zich ten zuiden van de kerk, aan de warmste kant. In Ter Apel, dat hier weer als voorbeeld wordt genome n, ligt de kruisgang evenwel ten noor den van de kerk. Tussen de kloostergangen bevindt zich meestal een tuin [12], waarin kruiden worden gekweekt. Deze wor· den voor geneeskrachtige doeleinden en bij de voedselbereiding toegepast. Twee bronzen vijzels, a fkomstig uit Aduard en Rottum, werden gebruikt om drogerijen te verpulveren. De eer· ste bevindt zich in het GMG. de tweede is particulier bezit. De gangen [14) rondom de pandhof geven toegang tot de belangrijkste ver· trekken, die het e igenlijke klooster vormen. Aanvankelijk waren de wan· delgangen ook de plaats waar de con· ventualen boeken afschreven en ver· luchtten. Het binden werd er zelf ter hand genomen maar kon ook worden uitbesteed. In een kast in de gangen werden de handschriften dan beo waard . Later kregen schrijfzaal en bi· bliotheek vaak een onderkomen in af· zonderlijke vertrekken. Mogelijk was in Ter Apel de boekerij in de kapittel. zaal gehu isvest. Verschillende kloosters in Groningen stonden om hun boekenrijkdom beo kendo Er is geen inventarislijst van een kloosterbibliotheek bewaard ge· bleven, terwijl het merendeel van de boeken zelf ook verloren is gegaan. Van een h onderdtal boeken weten of vermoeden we dat ze uit Groninger kloosters afkomstig zijn. Tot het boe· kenbezit van een middeleeuws klooster behoren, zoals eerder ver· meld, bijbeluitgaven en liturgische werken . Uit de kronieken van Witte· wierum weten we, dat ook geschriften van kerkvaders, theologen en wijsge· re n werden bestudeerd. Voorts beza· ten kloosters veelal werken op het ge· bied van het ke rk· en Romeinse recht, geschr iften van klassieke auteurs en grammatica's. De studie van deze werken was waar · sch ijn lijk slechts voor weinige monni· ke n weggelegd. Gangbaarder was het gebruik van boeken met heiligenle· vens en preken. Als voorbeeld van een boek dat bewaard bleef, noemen we een exemplaar van de Legenda Aurea (Gulden Legende) van J acobus de Voragine uit de boekencollectie
15. Paxta[eltje, met uoorstelling van Chrislus als de Man uan Smartcn. Afkomstig oon hel terrein uan hel Cis/c,... ciënzer Tl{)nnenkloosler Ie Midwolda. 16. Bronzen
mitlSt:he~ afkomstig uit hel Olde Conuenl Ie Groningen. ReUe[ meI voorstelling oon een urouwe/ijke heifige en uliegende engeltjes. Aal! de andere kan t de cumkondiging aan Maria. O~ schriften: AVE GRACIA Pl.F~~" (bouenl"Ond) en ME FECIT JOIl"NNES A FINE Ao 1!I49.
17. Detai/uan school, utr17lcw.delijl! een wasbekllen, geoonden in Groningen op de plaats waar de Dominicanen een voorwerk bezaten. In het hier afgebeelde centrale medaillan bevindt zich een urouwelijke gestalte met in haar handen mogelijk twee naamde deugdenspiegels.
van het klooster Ter Apel. Het werd gedrukt in Keulen in het jaar 1490 {Provinciale Bibliotheek, Leeuwar· den). Een boek met Sermones (preken) van Sensatus, in 1482 gedrukt te Gouda, stamt uit het klooster van de Augustijnen Eremieten in Appinge· dam (UBG). De sacristie (4,51, waarin het litur· gisch vaatwerk wordt bewaard en waar de kloosterlingen zich voor de getijdendiensten omkleden, is tegen het koor van de kerk aangebouwd. Daarnaast ligt veelal de kapittelzaal [6, 7?1, de ruimte waar de conventua· len de werkdag met gemeensch appe· lijk gebed beginnen en waar de orde· regel onderwerp van studie en medio
zog~
tatie is. Een bewaard gebleven hand· schrift met zo'n regel is dat van de Regula Sancti Augustini, eens eigendom van de biechtvader van het Olde Con· vent in Groningen roBG). Het wordt midden vijftiende eeuw gedateerd. Verder kent een klooster een eetzaal, waar de conventualen gezamenlijk de maa ltijd gebruiken [6 of Ook zijn er gemeenschappelijke slaapzalen of later rijen cellen. In Ter Apel bevon· den zich de cellen op de in 1834 a fge· broken verdieping van de klooster gangen. Meestal kent een klooster een apa rte ruimte voor de prelaat: in Ter Apel twee kamers [9, IO?J, elders soms een los huis. Verder bezit het een keuken met kelders en voorraadvertrekken
sn
81
18. Gepolychromeerde eilleholl.ten betlltkngroep (begin zestiende eeuw), a[1wmslig uil hel Olde Convent te Groningen. Verbeeld is de ao.nbidding rhr koningen.
6:
82
20. Gepolychromeerde zandstenen kruiswegstatie, met Veronica (linksonder), uit de vijftiende eeuw, afhomstig uil de commanderij Wijtwerd te Ullquer~
19. Eihehorlten beeld van Johannes r.h Doper, gtool/den op het terrein van het nonnenklooster CUI/emer.
21. Zandstenen beeld van /;Icuio onder hel IrruiJ, eind vijftiende eeuw, weUicht ofleomstig uil het IrkxJster van Aduard.
22, TIC« mqjoliootegels uit het refugium van de Aduarder abdjJ. De linker draagt het wapen van Clairuuux (een kromstaf over een balk, die in drie rijen uan elf stukken is geschaakt), de rechter dot oot! abt Johannes Rekamp (een opspringend hert).
l8, 13?J. Op het kloosterterrein kunnen nog andere gebouwen staan. Bekend is, dat het klooster van Ter Ape\ onder andere een brouw- en bakhuis, een ziekenzaal, een washuis, een smidse, een kleermakerij, molens en stallen bezat. Ook was er een gasten· verblijf, waar onderdak aan reizigers werd geboden. MAATSCHAPPELIJKE BETEKENIS Toen het monnikendom in Groningen in de twaalfde eeuw ingang vond,
werden de meeste kloosters gesticht in dunbevolkte streken. Monniken ontwaterden drassige gebieden om veen te winnen en de gronden voor landbouw geschikt te maken. Om hun landerijen tegen zee- en rivierwater te beschermen, legden zij voorts dijken, kanalen en sluizen, paden en bruggen aan. Ook hadden zij de taak deze te onderhouden. Bij het ontstaan van de bovenlokale organisatie van de waterstaat in Groningen in de veertiende eeuw speelden vertegen· woordigers van grote kloosters een voorname rol. Zo nam abt Hayo van Wittewierum het initiatief tot de oprichting van het Zijlvest van de Drie Delfzijlen en bekleedden latere abten de hoogste bestuurlijke functie, die van opperste schepper. Wanneer we de kaart van Groningen bestuderen, dan zien we aan vele aardrijkskundige namen nog welke betekenis kloosterlingen voor de inrichting van het landschap in deze provincie gehad hebben: van het Munnikezijlvest (onder beheer van het Friese convent te Gerkesklooster) in het noordwesten tot aan Munnikemoer (onder Ter Apel) in het zuidoosten. Door schenkingen en verwervingen namen de landerijen van de kloosters in de loop der tijden in omvang toe. In
1555 bezaten 22 conventen naar schatting een zevende deel van de grond in de provincie Groningen. Deze goederen werden vaak door de monniken zelf bewerkt; in sommige orden echter merendeels door pachtboeren, in andere door lekebroeders. Op ver van het klooster verwijderd grondbezit wordt soms een voorwerk {ofuithoO gesticht: een boerderij, dikwijls met kapel, waarop vooral lekebroeders werkten. De meeste kloosters op het platteland hadden in Groningen een huis, dat onderdak bood aan de prelaten die de stad bezochten en aan op reis zijnde monniken. Ook was het een toevluchtsoord dat wel'd betrokken wanneer zich natuurrampen of vijandelîjkheden voordeden. Uit het Aduarder refugium aan de Munnikeholm worden nu nog twee majolicategels bewaard. Ze zijn vervaardigd ter herinnering aan abt Johannes Rekamp, die het huis in 1547 liet herstellen (afb. 22). Renten van overig huizenbezit droe-
gen bij tot de inkomsten van kloosters, evenals de handel in landbouwproducten en turf. Kloosterlingen die een ambacht beoefenden, werkten soms ook voor buitenstaanders en deden zo de gilden concurrentie aan. Op het gebied van het onderwijs vervulden de middeleeuwse kloosters een belangrijke taak. De meeste orden kenden in een of meer stichtingen een school voor de eigen novicen en monniken. In sommige orden werd echter ook onderwijs aan nietkloosterlingen gegeven. De school van de abdij van Aduard voor conventualen van de eigen orde had in de dertiende eeuw een grote faam. In de vijftiende en zestiende eeuw, toen zij ook voor niet-kloosterlingen opengesteld werd, kreeg zij bekendheid als cen· trum van humanistisch denken. Onder anderen Rudolf Agricola en Wessel Cansfort namen aan de samen· komsten deel.
..
In de dertiende eeuw, toen een cen· ~
•
•
." 23. Het uit de vijf!ie1lde eeuw stammende zegelstempel van het OWenklooster in de Marne, mei daarop de H. Johanne8 de Evangelist en een andere, niet geïdentificeerde heilige. Beiden zijn geflanJeeerd door een engel; onderaan een Jenielende monnik. Het randschri/t luidt.· S. CONVET S1110Hts EWANGEI.ITE I MERNA.
,
83
traal gezag in de Friese landen ont..brak, was de macht in handen van bezitters van grote stukken grond. Ook de abten van belangrijke kloosters lieten in het politieke beleid hun invloed gelden, aanvankelijk in het eigen landschap eo later in de conflicten tussen de stad Groningen e n de Ommelanden . Bij het sluiten van verdragen en het opstellen van rechtsregels, maar ook bij de schikking van privaatrechtelijke kwesties waren herhaaldelijk prelaten van kloosters als partij of bemiddelaars aanwezig. Bij de overdracht van landerijen, hui· zen en roerende goederen, bij het opstellen van waterstaatsregelingen en bij het aangaan van betrekkingen tussen kloosters en andere instellin· gen werden schriftelijke bewijsstukken opgesteld . Bij zaken die op hel kloosterleven betrekking hebben, zoals de intrede van conventualen of abtsverkiezingen, gebeurde dit even· eens. Een cartularium, met daarin de afschriften van oorkonden, biedt een overzicht van transacties van en gebeurtenissen in een convent. Uit de abdij van Selwerd bleef een zodanig boek, dat de periode van 1382 tot 1507 bestrijkt, bewaard (RAG). Ook bezitten wij nog het carlularium van Feldwerd, dat betrekking heen op de jaren 1412 tot 1528 (RAG). Hoewel veel bescheiden, die van Groninger kloosters afkomstig waren, uit de archieven verdwenen zijn, bleven toch nog honderden originele oorkon· den gespaard, sommige met afhangend zegel. Van dertien kloosters zijn ook de zegelstempels bewaard gebleven (afb. 23, 24). Na de opheffing van de kloosters in 1594 moesten deze worden afgegeven aan de Staten van Stad en Lande . Daarmee was letterlijk en figuurlijk het einde van de Groninger kloosters bezegeld .
24. Zegel uan het kloo8ter Ie Se/werd. met ooorstelling uan de H. CothorÎna.
&84
Ouer de schrijver Drs. D. J . Ronner, Zoutstraat 26 A, 9712 TC Groningen, studeerde theolo· gie aan de Rijksuniversiteit te Gro· ningen. Nu is hij als leraar godsdienst en maatschappijleer verbonden aan het Hunzecollege te Groningen.
Een ke u ze uit d e lite r atuur Berg, Herma M. van den. ' Het Olde Convent en zijn kapel met nonnengalerij te Groningen'. Nieuwsbulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bon" 6e serie, XIII (1960), kol. ·221··232. Bosch, P. van den 'De priorij Sint Helena te Scharmer 1489-1596'. Clairlieu, XXXIII (1975) 3-29. Brada O. p., W. Dominicarun in Winsum 1275 - 1581. Leusden, 1982. Broek, J .F.J. van den. 'Het klooster Trimunt'. Groningse Volksalmanak 1974. 1975, 14-38. Brooke, Christopher. Kloosterwerelden 1000-1300. Den Haag, 1974. (Vertaling van: The Monastîc World 1000 - 1300. Londen, 1974). Brugmans, H. 'Klooster- e n kerkelijke bibliotheken in Stad en Lande' in: His~ rische avonden. Bundel uitgegeven door het Historisch Genootschap te Groningen. Groningen, 1896. 204-242. Damen, o.s.b., C.I. 'Het dubbel klooster Selwerd'. Groningse Volksalmanak 1964, 20·59. Damen o.s.b., C.l. Geschiedenis uan de Benediktijnenkloosters in de provincie Groningen. Assen, 1972. Dellen, R. van. Van Prefeclenhoftot Prinsenhof. Geschiedenis rond het Martini-kerkhof te Groningen. Groningen, 1947. Dubbeling, A.Th.; Raangs, B. en Olde, H.G. de. 'De Nederlandse Hervormde kerk te T hesinge'. Publicatiemap Stichting Oude Groninger Kerken, 1I (1976) 101·117. Dijkstra, C.E. 'Het vrouwenklooster Essen'. Groningse Volksalmanak 1976· 1977 ,7·27. Formsma, W.J. e.a., red. Historie uan Groningen Stad en Land. Groningen, 1976. Hefting, KJ. en Vink, P. Kloosterkerk Ten Boer. Ten Boer, 1986. Hermans, J os M .M. Het middeleeuwse boek in Groningen. Groningen, 1981 2. Hiddema, S.J. en Tromp, C., red. In lH.ntaris van archieven uan kloosters in de provincie Groningen. In voorbereiding. Jansen, H.P.H. Erna, tussen angst en ambitie. Een Groningerabt in de dertiende eeuw. Utrecht, 1984. Nolet, W. en Boeren, P.C. Kerkelijke instellingen in de middeleeuwen. Amster· dam, 1951. Noordhuis, G.F. De Johannieters in Stad en Lande. Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Groningen. Amersfoort, 1982. Ozinga, M.D. Oost-Groningen. De Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Deel VI , de provincie Groningen; eerste stuk. 's-Gravenhage, 1940. Pathuis, A. Groninger Gedenkwaardigheden. Teksten wapens en huismerken uan 1298 - 1814. Assen-Amsterdam, 1977. Praamstra, H. en Boersma, J.W. 'Die archäologischen Untersuchungen der Zisterzienser Abteien Clarus Campus CKlaarkamp) bei Rinsumageest (Fr.) und St. Bernardus in Aduard (GL)'. Paleohis toria, XIX (1977) 173·259. Roelfsema, E.H. De klooster- en proosdijgoederen in de provincie Groningen. Diss. Rijksuniversiteit Groningen 1928. Groningen·Den Haag, 1928. Schoengen, Michael. Monasticon Balavum. 3 din; supplement van Kok, o.f.m., David de. Verhandelingen der Nederlandsche Akademie van Weten· schappen, afd. Letterkunde, Nieuwe reeks XLV. Amsterdam, 1941-1942. Schuitema Meijer, A.T. 'Het fraterhui s in de St. Jansstraat te Groningen'. Groningse Volksalmanak 1960, 1·34. Schuiterna Meijer, A.T. Het klooster Ter ApeL Groningen, 1966. Schutter, G.N. Kloosters in Stad en Lande. Groningen, 1965. Siemens, B.W. Historische atlas van de provincie Groningen. Groningen, 1962. Smits, E.J.F. en F ormsma, W.J. Gedenkboek 750-jarig bestaan van Aduard. Groningen, 1954. Steensma, Regn. Vroomheid in hout en steen. Middeleeuwse kerken in NoordNederland. Baarn, z.j. (1966). Stcensma, Regn. 'Eenige naegelaeten gedenckwaerdige overblijfselen'. Publicatiemap Stichting Oude Groninger Kerken, 1I (1977) 151-167. Vos tot Nederveen Cappel, C.L. de. Geschiedenis en beschrijving van het UQOrmalige klooster Ter ApeL Groningen, z.j. (1934). Wybrands, Aem.W. De AbdiJ Bloemhof Ie Wittewierum in de dertiende eeuw. Bijdragen rot de geschiedenis van kerk el! beschaving in Nederland. Amster· dam, 1883. (Herdruk Groningen, 1969). 500 jaar klooster Ter ApeL Van met/en tot vespers. Middekeuwse vroomheid in Noord-Oost Nederland. Tentoonstellingscatalogus. Groningen, 1966. Verzegeld verleden. Tentoonstellingscatalogus. Groningen, 1984.
Verantwoording illustraties 1: K.L.M. Aerocarto. 5,9: Jan Hovinga, Zuidlaren. 6: Ontleend aan Ozinga, OostGroningen, p. 205.
Overige illustraties: Instituut voor Liturgiewetenschap, Rijksuniversiteit Groningen. Kaart: D.J. Ronner.