Oktober 1998 Adviesnr. 215 Serie '98, nr. 23
OVER het STEDEBOUWKUNDIG PROGRAMMA van EISEN voor HET WESTERDOKSEILAND
Aan: het Gemeentebestuur van de Centrale Stad
ADVIES van de ARS over het STEDEBOUWKUNDIG PROGRAMMA van EISEN voor HET WESTERDOKSEILAND
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING en AANBEVELINGEN
3
0.
INLEIDING: AMBITIES IN HET PLANGEBIED
5
I.
BINNENSTADSMILIEU en de ROL van de DOUANELOODSEN
5
II.
HET GEBOUW VAN DE WATERPOLITIE
6
III.
DE VORMGEVING VAN DE IJ-OEVERS
7
Gebruik van dit advies staat ieder vrij, mits dit gebeurt met bronvermelding
2
SAMENVATTING en AANBEVELINGEN van het ARS-advies over het Stedebouwkundig Programma van Eisen (SPvE) voor het Westerdokseiland
Samenvatting In dit vervolgadvies over het Westerdokseiland gaat de ARS in op het onlangs gepresenteerde SPvE en de wijzigingen sinds het planvoornemen uit 1996. Hij reageert met name op de beslissing van B&W om in de nieuwbouw goedkope bedrijfsruimte terug te laten komen in dezelfde mate waarin die nu in de douaneloodsen aanwezig is. Hij is van mening dat zo aan een van de belangrijke pijnpunten tegemoet wordt gekomen. Wel houdt hij overeind dat voor het ontwikkelen van een ‘Binnenstadsmilieu’ het beter is door de tijd heen een ontwikkeling te laten groeien en derhalve niet te starten vanuit een situatie van een ‘tabula rasa’, maar juist de schaarse aanleidingen in het gebied te gebruiken om het eiland reliëf en karakter te geven. Het hergebruik van oude gebouwen beschouwt hij tevens als een uitdaging voor de vormgeving om zulke aanleidingen in te bouwen. De ARS vindt dat niet duidelijk is gemaakt waarom het model van de supervisoren (behoud loodsen) niet wordt gevolgd. Voorts waarschuwt de ARS voor het moment van overgang van oud naar nieuw, omdat dat risico’s inhoudt voor de bedrijfsvoortzetting. Ook dringt hij erop aan vooruit te denken en oplossingen te zoeken voor situaties waarin de oorspronkelijke bedrijfjes groeien en van karakter veranderen. De beslissing over het gebouw van de Waterpolitie vindt hij passen in het stedebouwkundig opwaarderen van de plek. Hij steunt de keuze voor zo’n aanpak die past bij een Landmarkmodel, terwijl een restauratie-opdracht voor het gebouw daar niet bij aansluit. Hij vindt daarom een stedebouwkundig accent op die plek op zijn plaats, maar spreekt zijn twijfels uit over de getoonde tekeningen. De volumina daarin vindt hij vooralsnog te massaal en geen reclame voor het winnen van de publieke opinie voor deze optie. Hij mist fijnzinnige zichtlijnstudies en vindt presentatie van varianten in hoogte en dikte noodzakelijk. De behandeling van de IJ-Oever (open) strookt met zijn inzichten uit eerdere adviezen dat de oever openbaar is en opengewerkt moet zijn zodat er voor ieder uitzicht is op het IJ.
Aanbevelingen 1. De gemeente moet zijn sturende positie tonen bij het kiezen voor een model en duidelijk maken waarom de optie van de supervisoren voor behoud van de loodsen niet is overgenomen. 2. Bedrijvigheid in goedkope startruimte groeit. Stel criteria op tegen welke prijs/condities succesvolle bedrijfjes kunnen blijven. 3. Ontwerp een zichzelf uit de extra opbrengsten voedend fonds, dat elders (bv. op de IJ-Oevers) dezelfde faciliteiten voor informele bedrijvigheid en kunstenaars kan stichten. 4. Maak massa- en volumestudies van het Landhoofd op de plek van de Waterpolitie. Laat verschillende varianten van de oplossing zien in hoogte, slankheid, doorzicht. Een zichtlijnstudie behoort hier onderdeel van te zijn.
ARS-advies nr. 215, serie’98 nr.23, okt.98
3
ADVIES over het STEDEBOUWKUNDIG PROGRAMMA van EISEN voor HET WESTERDOKSEILAND
oktober 1998 adviesnr. 215 serie’98, nr.23
0. INLEIDING: AMBITIES IN HET PLANGEBIED
I.
II.
III.
In 1996 heeft de ARS ingrediënten aangedragen voor een op te stellen Stedebouwkundig Programma van Eisen (SPvE). Daarin ging het om de opbouw van het gebied, zowel in ruimtelijke als programmatische zin, maar ook om het gebruiken van bestaande initiatieven voor het leefbaar maken van het gebied. Hij constateert de volgende verschillen met het plan uit 1996: Om op het eiland meer levenskracht in de startfase te krijgen, heeft hij ervoor gepleit de douaneloodsen een rol te laten spelen bij het scheppen van een Binnenstadsmilieu. In de nu voorliggende voorkeur van het gemeentebestuur zijn de modellen die dat inhouden niet gekozen. Een tweede punt van verschil met een eerder planvoornemen is dat het gebouw van de Waterpolitie niet wordt gerestaureerd. Die plek wordt omgezet in een ruimtelijk en programmatisch zwaartepunt op de IJOevers. Het derde opvallende verschil is dat geen private bebouwing op de IJ-Oever komt en deze open is gemaakt, waardoor er uitzicht op het IJ vrijkomt. De ARS wil deze onderscheiden punten kort van commentaar voorzien.
I. BINNENSTADSMILIEU en de ROL van de DOUANELOODSEN
De ARS heeft voor het Westerdok gepleit voor het tot stand brengen van een Binnenstadsmilieu als belangrijkste deel van de opgave; dit te doen met flexibile invulmogelijkheden van de gebouwen, zodat uitwisseling van wonen en werken tot stand kan komen. Een grotere verdiepinghoogte is daartoe in het SPvE ingevoerd. Een andere belangrijke factor voor de ARS was een aanpak waarin oud en nieuw elkaar aanvullen, tezamen gebracht in een plan waarin flexibel (ook in de tijd) ingespeeld wordt op het wel of niet behouden van bestaande gebouwen. Dat is niet terug te vinden in het voorliggende plan, dat is gericht op forse nieuwbouw en dat naar een strak eindmodel toe werkt. Het nu gepresenteerde plan gaat uit van de sloop van de loodsen. Die konden tot op heden geen prominente rol innemen, er werd nauwelijks onderhoud aan gepleegd. Het beheer zou meer aandacht moeten krijgen in de ogen van de ARS. Tot nog toe heeft dat op die plek ontbroken. Dit geldt niet alleen voor de loodsen, ook ‘tijdelijke’ bestemmingen (zoals de parkeerboot, de loods van de Y-markt voor de Stadsreiniging) zijn zonder nazorg in de buurt gedropt. Een nieuw gegeven, opgenomen in de voordracht van B&W, is dat binnen dit nieuwbouwmodel een oppervlakte van 3000 m2 aan goedkope bedrijfsvloer wordt ingebouwd tegen een prijs van f. 4,2 miljoen. Dat zou resulteren in een prijs van f.100 per m2. De oppervlakte van de loodsen is nu eveneens ongeveer 3000 m2.
4
De vrees van de ARS was dat door het verdwijnen van de loodsen veel eigen initiatief zou worden gedood en beloofde alternatieven zouden uitblijven, zoals ook elders . Door de cijfermatige onderbouwing van 3000m2 en f.4,2 milj. beschikbaar geld is het niet meer zo dat bedrijfsruimte te duur wordt. Zo is het ARS-argument voor een model met strikte handhaving ondervangen. Twee factoren blijven staan: a. Vanuit een tabula rasa wordt het moeilijker in de lay-out van het gebied duidelijk te maken dat er gewerkt wordt binnen een bestaande context van een al aanwezige stad. De geschiedenis wordt moeilijker zichtbaar op deze wijze; de aanleidingen worden schaars. Door alleen nieuwbouw te maken verdwijnt de uitdaging voor de vormgeving hoe nieuwbouw te combineren met het bestaande. Er wordt nu recht toe recht aan op het architectonisch middel van de ‘cour’ gekoerst, dat van middel ineens ook einddoel wordt. De aloude formule van sjiek en sjofel is hiermee verlaten, die juist bij het ontwerp een element kan zijn om de realisatie van een binnenstadsmilieu dichterbij te brengen. b. De andere factor is dat samenlevingsopbouw vanuit Wie en Wat er al zit, is losgelaten. Ook al wordt nieuwbouwruimte aangeboden, de context wordt in één keer veranderd, bedrijfsonderbreking dreigt, herstichting van een bedrijf blijft kwetsbaar. Samengevat: 1. Het is positief dat het uitgangspunt van gemengde bestemming is onderschreven, dat lage huren mogelijk worden en dat zo de minder kapitaalkrachtige en informele bedrijvigheid een kans krijgt. De risicofactor van deze formule is dat het leidt tot bedrijfsonderbreking, waarna voortzetting kwetsbaar is. 2. Beschikbaarheid van goedkope (start)ruimten moet ook tijdens de bedrijfscyclus gehandhaafd blijven. Er zullen criteria voor moeten komen, welke bedrijven erin mogen en hoe lang ze, als ze groeien en succesvol zijn, tegen welke prijs in deze goedkope ruimten mogen blijven. Bedrijfsverplaatsing is niet altijd voordelig, omdat dat weer ingrepen in de nieuw gegroeide situatie betekent. Andere mechanismen zijn denkbaar: b.v. een self-revolving fund waaraan succesvolle bedrijven meebetalen. Daarmee kunnen op andere plekken dezelfde constructies worden opgezet om bedrijfjes op te vangen die elders zijn weggesaneerd en om toezeggingen in deze sfeer waar te kunnen maken. 3. Nu de inzet van het gemeentebestuur is om informele bedrijvigheid een kans te geven is het de ARS niet helder waarom dan niet het model van de supervisoren wordt gevolgd. D.w.z.: Met behoud van de loodsen. Het vermoeden is dat het oordeel van de kandidaat-ontwikkelaar hier de doorslag heeft gegeven en de gemeente zijn sturende positie heeft verlaten.
II. HET GEBOUW VAN DE WATERPOLITIE
De argumenten die voor behoud van de loodsen pleiten, gelden niet voor het pand van de Waterpolitie. In dat pand zit/komt geen alternatieve bedrijvigheid. De Waterpolitie zou ook in een nieuwe situatie terugkomen; het argument van bestaande sociale structuren en samenlevingsopbouw gaat hier niet op. Het is hier de architectuur van het gebouw die de waarde vertegenwoordigt. Die moet opwegen tegen twee andere zaken: a. Welke kostenpost zit er onder water in het herstel van de fundering b. Welke stedebouwkundige positie neemt dit gebouw in aan de IJ-Oevers ad a. De kosten van funderingsherstel zijn hoog. De vraag is of deze in een redelijke verhouding staan tot de opbrengsten uit het pand over een afzienbare termijn. Voor de Rijksgebouwendienst valt die afweging negatief uit. Aankoop door derden wordt tegen deze achtergrond een onhaalbare zaak, of het moet zijn dat er flink uit de monumentenpot wordt bijgepast. Op financieel vlak lijkt de gemeente gekozen te hebben voor zekerheid.
5
ad b. Er is ook een afweging nodig van de stedebouwkundige positie die dit relatief lage gebouw inneemt. De maat van het gebouw is niet direct een markering van een zo pregnant punt aan de IJ-Oevers. Tegen deze achtergrond heeft de ARS ook in zijn vorige advies geen hard punt van dit gebouw gemaakt: De waarde van het gebouw en de bijdrage aan het geheel moeten worden aangegeven (Adv.nr.186,p.7, 1996). Er zou in deze context stedebouwkundig zeker een ander tegenwicht tegen de gebouwen van de KvK en NOG verwacht mogen worden. Eerder heeft de gemeente m.b.t. bebouwing langs de IJ-Oevers verschillende modellen opgezet om zo de diverse zwaartepunten aan de oevers hun bestaansrecht te geven en een ratio te hebben voor de plek waar ze gesitueerd zouden moeten worden . Eén ervan was het model van de z.g. ‘Landmarks’ (Landhoofdenmodel) aan de uiteinden van de corridors die o.a. door grachten uit de Binnenstad worden gevormd, in dit geval de corridor van de Prinsengracht. Beide bovenstaande stedebouwkundige overwegingen zijn van toepassing op het voorstel van de gemeente om deze omgeving een sterk accent te geven. Het gebouw van de Waterpolitie valt hierbij in het niet en kan geen rol spelen. Er is voor de ARS alle aanleiding voor nieuwbouw De ARS heeft wel de indruk dat het gemeentelijke voorstel al meer is dan een massa-studie en vermoedt dat al een vormvoorkeur wordt uitgedrukt in de gepresenteerde beelden. Zij komen als te vol en massief over en werken niet direct wervend voor de IJ-oevers. De ARS adviseert de gemeente hier geen onduidelijkheid te laten bestaan en te voorkomen dat zich een negatief beeld vastzet. Zelf mist hij alternatieven in opbouw, volume en geleding. Het geheel lijkt nu te massaal. Zichtlijnen zijn niet getekend. Juist in het Landmarkmodel was een van de kwetsbare punten of de corridors van de grachten niet zouden worden dichtgedrukt door massale wanden. Er is indertijd gepleit voor volumestudies, b.v. studies naar opbouw in meerdere torens, studies naar variatie in hoogte, naar meer verticale in plaats van horizontale volumes, meer torens die hoog en slank zijn of minder torens door ze dikker te maken. Hij is van mening dat zoiets hier nog steeds actueel is.
III. DE VORMGEVING VAN DE IJ-OEVERS
De IJ-Oever voor het Westerdok is vrijwel leeggemaakt op het gebouw van Goedkoop na. In eerdere plannen was in de overige ruimte allerlei bebouwing ingetekend. Nu is de (semi-)private bebouwing niet meer op de oever geprojecteerd en is er een permanent en voor het publiek te genieten uitzicht op het IJ. Dat past in het pleidooi van de ARS in zijn eerdere adviezen over de IJ-Oevers om deze oevers openbaar te houden en de uitzichten te garanderen. De ARS stemt dan ook in met het openwerken van de oevers.
Drs. F.M.C. van de Ven (voorzitter)
drs. B.B.J. Huls (secretaris)
6