Verschijnt maandelijks, uitgez. juli en aug.
Tijdschrift - toelating gesloten verpakking
Afgiftekantoor 2099 Antwerpen X
2099 Antwerpen X n° BC 6379
erkenning: p303221
PB-nr. B-4883
2 0 no v e mbe r 2 0 13 | nr 3 | 2 5 s t e j a a r g a ng | w w w. k ul e u v e n . be / c k /
t i jdschrif t va n de k u l eu v en
“Leuven was een evidentie” le ven na Leuven: cl assica en journaliste mia doornaert [14]
In de ban van een gewrichtsband kniechirurg in mediastorm [3] (© UZ Leuven | Stijn Knapen)
Luisterrijk bezoek
Naar aanleiding van de Voorleesweek van de Stichting Lezen kwam koningin Mathilde op maandag 18 november naar de ziekenhuisschool van UZ Leuven. De kinderen luisterden aandachtig terwijl de koningin voorlas uit onder meer Karel Eend is verliefd van Mattias De Leeuw.
Grote vraagtekens bij uitbreiding euthanasie Een Metaforum-werkgroep met vertegenwoordigers uit verschillende wetenschappelijke disciplines wijst de mogelijkheid van een uitbreiding van de euthanasiewet af. Een mogelijke uitbreiding van de euthanasiewet naar wilsbekwame minderjarigen was de voorbije weken een hot topic in de media en de politiek. Bij het ter perse gaan was een stemming daarover in de Senaat op til. Via de interdisciplinaire denktank Metaforum wil de KU Leuven een actieve rol spelen in het maatschappelijke debat. In de schoot daarvan werd in 2011 een euthanasie-werkgroep opgericht met negen experts uit verschillende disciplines, die op 19 november hun visietekst voorstelden. Die geeft de stellingname van de werkgroep – en niet van de KU Leuven – weer over enkele toepassingsgebieden van euthanasie. Het uitgangspunt van de auteurs is dat er zorgvuldig nagedacht moet worden over de voorwaarden om af te wijken van het ethische en strafrechtelijke verbod op het doden van een mens. Zo is het cruciaal dat de euthanasievraag vrijwillig en weloverwogen is geformuleerd. Voor minderjarigen, personen met dementie en mensen met ernstige psychiatrische problemen is het niet evident om daaraan te voldoen. “Wilsbekwaamheid is niet objec-
tief meetbaar en daardoor zijn de criteria voor het beoordelen ervan ook niet in wetgeving vast te leggen”, aldus de werkgroep.
Ongerijmd In een reactie op het debat over euthanasie bij minderjarigen pleitte de werkgroep in de media al voor de nodige omzichtigheid: de wet mag niet herschreven worden op basis van enkele individuele gevallen. “Psychologen en neurologen wijzen erop dat de sociaal-emotionele, cognitieve en morele ontwikkeling van individuen sterk verschilt”, klinkt het in de visietekst. “Sommigen merken op dat de menselijke hersenen doorgaans pas vanaf de leeftijd van 20 jaar volledig ontwikkeld zijn.” Zou het niet ongerijmd zijn om strafrechtelijke aansprakelijkheid van jongeren veel later te situeren dan de bekwaamheid om over leven en dood te beslissen, vraagt de werkgroep zich nog af. Euthanasie bij wilsonbekwame patiënten met dementie acht de werkgroep in strijd met een aantal belangrijke ethische principes, zoals respect voor de autonomie van de patiënt: “Het
Verschijningsdata Campuskrant jaarganG 25
impliceert dat de patiënt op het ogenblik van de uitvoering niet meer actief deelneemt aan de beslissing om de euthanasie uit te voeren, de intentie van de arts die de kamer binnenkomt amper begrijpt en er op dat ogenblik ook niet bewust mee instemt.” De visietekst gaat ook in op euthanasie bij patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening. “Psychiaters dienen te beoordelen of de euthanasievraag geen symptoom is van bijvoorbeeld een behandelbare depressie. Nog meer delicaat is de vraag of de toestand van de patiënt met een ernstige psychiatrische aandoening werkelijk medisch uitzichtloos is. Onderzoek toont aan dat patiënten na jaren van ernstig lijden vaak toch tot een relatief bevredigend leven kunnen komen, waarin het lijden draaglijker wordt.” Over dit laatste thema organiseerde Campuskrant een debat met drie specialisten. Lees verder op pagina 6-7. De volledige visietekst vindt u op www.kuleuven.be/metaforum/ visietekst-euthanasie
nr. 4 – 18 dec 2013
nr. 5 – 29 jan 2014
Terug aan het werk na borstkanker nood a an a angepaste we tge ving en meer overleg [4]
“Die site is mijn bruid” kersvers emeritus marc waelkens over de verbondenheid me t ‘zijn’ sagal assos [12]
Moeten we prikken zomaar slikken? sterfge val na ma zelen wakkert debat over verplichte vaccinatie a an [17]
Even op de stoel van Martine de droomjob: anker-in-spe heleen in de coulissen van he t VRT-journa al [19] nr. 6 – 26 feb 2014
nr. 7 – 26 ma a 2014
nr. 8 – 30 apr 2014
2 Nieuws
campuskrant
Column: Luc van doorslaer
colofon Maandelijks tijdschrift van de KU Leuven
hoofdRedactie Sigrid Somers Reiner Van Hove
Redactie Tine Danschutter, Ilse Frederickx, Ludo Meyvis, Julia Nienaber, Sarah Somers, Rob Stevens, Ine Van Houdenhove, Wouter Verbeylen, Inge Verbruggen
Redactieadres Oude Markt 13 – bus 5005 3000 Leuven T 016 32 40 13
[email protected]
Adreswijzigingen Alumni Lovanienses Naamsestraat 63 – bus 5601 3000 Leuven
[email protected]
medewerkers Katrien Steyaert, Luc Vander Elst
Grafisch ontwerp Catapult, Antwerpen
Lay-out en zetwerk Wouter Verbeylen
Fotografie Rob Stevens, Lemmert.be
Cartoons Joris Snaet
Reclameregie Inge Verbruggen T 016 32 40 15
[email protected]
Oplage 37.200 ex.
(© VRT | Bart Musschoot)
Campuskrant
De aannemer wint
Mijn Antwerps-Marokkaanse aannemer is een geweldige kerel. Spontaan, humoristisch, praatvaardig, en op zijn manier ook heel spits en taalvaardig. Zo is zijn Antwerps een stuk beter dan het mijne. Zijn Marokkaans overigens ook. Nochtans word ik geacht de filoloog te zijn, maar in conversaties met hem durf ik dat wel eens te betwijfelen. Zijn aanstekelijke enthousiasme en optimisme, ik ben er heimelijk een beetje jaloers op. We zijn het zelden oneens, misschien ook omdat ik mij door zijn sympathieke recht-voor-de-raap-logica graag laat overtuigen. Vorige week gebeurde het toch eens: ik ging niet akkoord. Daarbij ging het niet om het werk in mijn huis, dat doet hij immers uitstekend. Wel over een in mijn ogen erg populistische uitspraak. Dat ze om te besparen die politici maar eens wat minder moesten laten verdienen! Het was eigenlijk beneden zijn niveau, ik was enigszins verbaasd. Het loon van de premier had recent een paar keer in de pers gestaan, vertelde ik, naar aanleiding van de hogere verloning van managers van overheidsbedrijven. Di Rupo verdient 290.000 euro. Bruto. Mijn aannemer keek me met ongelovige twinkeloogjes aan. “Per maand dan toch?” zei hij. “Nee, per jaar”, antwoordde ik. Hij krabde even aan zijn kale hoofd. “Tja, dat is dan inderdaad helemaal niet veel.” En hij sprak het niet uit, maar ik zag hem denken: verdorie, ik verdien dus misschien wel meer dan de premier!? Nee, ik heb hem niet durven vertellen wat professoren en andere academici aan onze universiteiten verdienen. Hij vertoont een zeker respect voor mijn baan, dus ik laat hem voorlopig in de waan. Al zou ik ongetwijfeld ook stilletjes genieten van zijn onbedaarlijke lachbui, mocht ik het toch vertellen. Ach, wij troosten ons dan maar met het idee dat we voldoende verdienen om geen financiële problemen te kennen. We beschouwen onze beperkte materia-
listische instelling dan maar als een ethische meerwaarde. Al dan niet ingebeeld. Wat hebben we nog ter compensatie? Onze geloofwaardigheid misschien? Zei Koen Geens in een vorige Campuskrant niet dat het publiek academici
“Ik heb mijn aannemer niet durven vertellen wat professoren en andere academici aan onze universiteiten verdienen.”
sneller gelooft dan politici? Mooi toch? Ware het niet dat hij er ook aan toevoegde: ‘zelfs als ze minder gelijk hebben …’ Politologen die verkiezingen verkeerd inschatten, economen die elkaar voluntaristisch tegenspreken bij financiële crisissen: zeker menswetenschappers zijn ook maar mensen. Bij ontstentenis van een travaillistische drive om zelf aannemer te worden, moeten we het dus maar met de bottomline van de ethische meerwaarde doen. Of met spin-offs daarvan.
Luc van Doorslaer is onderzoeker in de vertaalwetenschap aan de Faculteit Letteren. Hij werkt ook al vele jaren als tv-journalist.
Drukwerk Eco Print Center, Lokeren
Kanttekening Huiscartoonist Joris Snaet zet de universitaire actualiteit naar zijn hand.
Campuskrant wordt gedrukt met milieuvriendelijke waterloze druktechnologie.
Verantwoordelijke uitgever Jos Vaesen Naamsestraat 22 – bus 5000 3000 Leuven
Copyright artikels Artikels kunnen overgenomen worden mits toestemming.
(© Joris Snaet) Op vraag van het Canvas-programma Man over Boek deden de Leuvense professoren Jan Tytgat en Johan Van Eldere toxicologisch en bacteriologisch onderzoek op de tien meest ontleende boeken uit de Permeke-bibliotheek in Antwerpen. Alle boeken, van De helaasheid der dingen tot een Jommeke-strip, testten positief op cocaïne. Tango van Pieter Aspe en Vijftig tinten grijs van E.L. James bleken bovendien sporen van het herpesvirus te bevatten. De gevonden concentraties zijn gelukkig zo laag dat ze de gezondheid niet schaden.
20 november 2013
Nieuws 3
Internationale media door de knieën voor nieuwe gewrichtsband The New York Times, BBC, USA Today, Time, The Huffington Post … Kniechirurg Steven Claes kwam begin deze maand in een rollercoaster van media-aandacht terecht. Aanleiding: een anatomische structuur van zo’n vijf centimeter lang en één centimeter breed, het ALL, een tot nog toe onbekende gewrichtsband in de knie. Steven Claes: “Waarom we het ligament bij operaties nooit eerder hadden opgemerkt? Als je opereert, werk je binnen het kniegewricht en wordt de buitenkant niet opengelegd.” (© KU Leuven | Rob Stevens)
Ine Van Houdenhove We bellen dokter Claes op in Duitsland, waar hij met zijn vrouw even is ondergedoken. Hoewel … “Straks spreek ik met iemand van The Scientific American en daarnet heb ik een interview gegeven aan Die Zeit. En binnenkort komt Thomson Reuters filmen. Ik ben wel selectief; het is allemaal iets te veel geweest afgelopen week.” Drie dagen voor Steven Claes zijn doctoraatsonderzoek zou verdedigen, stuurde UZ Leuven een persbericht uit met het nieuws dat Leuvense kniechirurgen een nieuw ligament hadden ontdekt. Het ging meteen de hele wereld rond. “In het persbericht verwezen wij naar de Franse chirurg Paul Segond, die in 1879 al vermoedde dat er een bijkomende gewrichtsband moest zijn aan de buitenzijde van de menselijke knie. Ook anderen hebben later dezelfde bedenking gemaakt.” Maar de idee werd niet breed opgepikt onder orthopedische chirurgen en vond geen weerklank in anatomische handboeken. “Precies omdat niemand ooit een precieze omschrijving, foto of tekening had gemaakt. Ook de structuur en de functie van het onbekende ligament werden nooit beschreven of vastgesteld.”
draaibewegingen maken met de knie. Het was al lang een raadsel waarom sommige mensen – zo’n tien tot twintig procent – last bleven hebben van ‘doorzakken’ van de knie bij draaiende beweging, ook nadat de kruisband prima was hersteld. Ondanks een perfect uitgevoerde kruisbandope-
als de knie bij het draaien ook gestabiliseerd zou worden door een zijdelings gelegen gewrichtsband in plaats van enkel één die vooraan gelegen is?” Ze gingen het na aan de hand van anatomisch onderzoek, deels aan de UGent, deels aan het Anatomie Lab @ Kulak, in samenwerking met pro-
“We postten ons onderzoek op VuMedi – het ‘medische YouTube’ – en het werd het meest aangeklikte filmpje ooit!” ratie en ondanks de nodige revalidatietherapie, herwonnen ze de stabiliteit van hun knie nooit meer volledig.” De artsen gingen op zoek naar de oorzaak en vonden die in biomechanische hoek. “We vroegen ons af of het niet logisch zou zijn
fessor Evie Vereecke. “We zagen dat er inderdaad een ligament van ongeveer een pink groot te zien was, dat liep van de buitenkant van het dijbeen naar de buitenkant van het scheenbeen. Waarom we dit bij operaties nooit eerder hadden opgemerkt? Als je
Een pink groot Dat hebben Claes en zijn promotor professor Johan Bellemans, diensthoofd orthopedie UZ Leuven, nu wel gedaan: “Vier jaar geleden begonnen we een onderzoek naar ernstige voorstekruisbandletsels in de knie. Als kniechirurgen worden wij vaak geconfronteerd met een scheur in de voorste kruisband, vooral bij voetballers, basketters, skiers en andere sporters die plotse
Het ALL loopt van de buitenkant van het dijbeen naar de buitenkant van het scheenbeen. (© ingezonden)
“Ik had een grootoom die zeer gepassioneerd de genealogie van onze familie uitploos. Maar hij verloor alle zin daartoe toen hij in de pers vernam dat 5 tot 10 procent van de kinderen niet van de echte vader is.” Evolutionair geneticus Maarten Larmuseau kan zijn grootoom alsnog geruststellen: samen met collega’s stelde hij in een onderzoek vast dat slechts 1 à 2 procent van alle kinderen in Vlaanderen een ‘bastaard’ is en dat dat percentage al vierhonderd jaar stabiel is. (De Standaard, 24/10)
opereert, werk je binnen het kniegewricht en wordt de buitenkant niet opengelegd. Je kan zoiets enkel uitzoeken met dissectie op lichamen geschonken aan de wetenschap.” De gewrichtsband kreeg de naam anterolateraal ligament, naar de plaats waar het zich bevindt, ‘voorlangs’.
YouTube Aanvankelijk vonden de onderzoekers geen vakblad bereid om hun publicatie op te nemen. “Toen hebben we het gepost op VuMedi – zeg maar het YouTube voor artsen-specialisten – en het werd het meest aangeklikte filmpje ooit! Ik kreeg reactie van collega’s van over de hele wereld.” De rest van het verhaal is bekend. “Het gerenommeerde Journal of Anatomy publiceerde een deel van de resultaten. En de Anatomical Society noemde ons onderzoek ‘zeer verfrissend’ en feliciteerde ons omdat we de medische wereld eraan herinnerden dat zelfs vandaag de basisanatomie van het menselijke lichaam nog niet volledig gekend is. Dat vond ik wel cool.” Bijkomende experimenten toonden aan dat het door de knieën zakken bij patiënten met een voorstekruisbandscheur inderdaad te wijten kan zijn aan een letsel in de ALL-gewrichtsband. Het onderzoek kan dan ook een doorbraak betekenen voor de behandeling van patiënten met een ernstig gewrichtsbandletsel van de knie. Steven Claes: “Op dit moment werken we aan een operatietechniek om letsels aan het ALL te verhelpen, maar de langetermijnresultaten daarvan zullen pas over enkele jaren duidelijk zijn.” Als de media hem daar voldoende tijd voor gunnen tenminste …
“Seizoens- of maandelijkse schommelingen in testosteron zijn onzin, daarvoor is geen enkel wetenschappelijk bewijs. Het komt bij een vrouw al op dat ene moment in de maand aan, de eisprong; stel je voor dat het ook bij mannen maandelijks om één piek te doen zou zijn: dat zou bevruchting wel erg moeilijk maken.” Endocrinoloog Dirk Vanderschueren reageert op wetenschappers die stellen dat ook mannen aan hormonencycli onderhevig zijn. (De Standaard – 16/11)
4 Nieuws
campuskrant
Terugkeer naar werkvloer na borstkanker kan beter Elk jaar krijgen meer dan negenduizend Belgische vrouwen borstkanker. Een aanzienlijk deel van hen is beroepsactief, en is in staat om na herstel terug te keren naar de werkvloer. Maar dat is in ons land makkelijker gezegd dan gedaan, concludeert Corine Tiedtke in haar doctoraatsonderzoek. Ine Van Houdenhove Corine Tiedtke (Afdeling Arbeidsgeneeskunde) wilde een beeld krijgen van de processen die spelen rond arbeidsongeschiktheid bij en werkhervatting na borstkanker. Uit diepte-interviews met 22 vrouwen die in 2006 een chirurgische ingreep ondergingen vanwege borstkanker, concludeerde ze dat werknemers hun arbeidsongeschiktheid op heel verschillende manieren beleven. “Voor sommigen was het als een ontwrichting, die hun leven onherstelbaar getekend had. Voor anderen ging het om een – weliswaar moeilijke – ‘episode’, die ze achter zich konden laten nu ze hersteld waren. En ten slotte waren er vrouwen die betekenis verleenden aan het gebeurde en bewust stilstonden bij hun ‘nieuwe’ leven.” Uit de interviews bleek ook dat zich men-
“Werkgevers verzoenen een persoonlijke aanpak moeilijk met hun professionele rol.” taal voorbereiden op werkhervatting gepaard ging met veel emoties en grote onzekerheid.
Op maat Iets meer dan de helft van de geïnterviewde vrouwen had het werk ook daadwerkelijk hervat, na een afwezigheid van gemiddeld twee jaar. Zij bleken erg gemotiveerd en voelden zich in staat om te werken. Tiedtke: “Maar tegelijk had de ziekte zo’n impact gehad dat ze zich ook kwetsbaar voelden. De behoefte aan begrip en erkenning voor die kwetsbaarheid door de werkgever bleek groot. Vanwege de verschillende manieren waarop vrouwen hun ziekte beleven, vergt de ondersteuning van werknemers met borstkanker een benadering ‘op maat’. Sommige van de ondervraagde vrouwen hadden wat dat betreft
heel goede ervaringen, anderen veel minder.” Tiedtke interviewde ook 17 werkgevers die direct betrokken waren bij een werknemer met borstkanker. “Ze waren geraakt door wat hun werknemer doormaakte en ook zij waren onzeker: ‘Wat mag ik vragen, hoe geven we de terugkeer vorm en wat wordt er van mij verwacht?’ Werkgevers moeten het belang van de werknemer afwegen tegenover dat van de collega’s en de organisatie, en blijken moeite te hebben met het verzoenen van een persoonlijke aanpak met hun professionele rol.”
Creatief Werkhervatting na kanker is een complex en moeilijk te sturen proces, concludeert Corine Tiedtke, en een aantal zaken zijn niet goed geregeld in België. “Zo hoef je als werknemer officieel pas één dag vooraf te laten weten dat je weer kan komen werken. Van een goede voorbereiding is dan natuurlijk geen sprake. Ook weten werkgevers en werknemers niet altijd hoe het systeem van progressieve werkhervatting – waarbij je nog tijdens het ziekteverlof al af en toe iets overneemt – in de praktijk precies werkt. Bovendien is het uiteindelijk de werkgever die beslist of – en hoe – de werknemer mag terugkeren.” Ze pleit dan ook voor bedrijfsmatige maatregelen die zowel werkgever als werknemer houvast kunnen bieden bij de reintegratie van werknemers met borstkanker, en voor wetgeving die arbeidsparticipatie stimuleert. “De huidige wetgeving is vooral gericht op inkomensbescherming en minder op stimuleren van werkhervatting.” Tiedtke betrok ook oncologen en bedrijfs- en verzekeringsartsen bij haar onderzoek: “Omdat die wel degelijk het belang inzien van een goede re-integratie, gaan ze creatief om met de wetgeving. Zo kan een adviserend arts besluiten iemand pas arbeidsgeschikt te verklaren als hij van de bedrijfsarts begrepen heeft dat de terugkeer goed begeleid zal worden.” Maar zo verloopt het niet altijd. “Tijdens de vaak lange periode van afwezigheid is er enkel overleg tussen de partijen die betrokken zijn bij de werkhervatting van de werknemer als ze daarvoor zelf het initiatief nemen. Een ‘verbindende’ professional zou een goed idee zijn.”
Tine Dejongh: “Ik maakte me zorgen over mijn geheugen dat door de chemo veel slechter was geworden. Gelukkig is dat goed gekomen.” (© KU Leuven | Rob Stevens)
“Een tussenpersoon zou handig zijn” Tine Dejongh (58) kreeg eind 2005 borstkanker. “Ik heb een borstamputatie, chemokuur, bestraling en hormoontherapie ondergaan. In augustus mocht ik van de oncoloog beginnen denken aan hoe ik het zou aanpakken om weer aan het werk te gaan vanaf december. Zelf maakte ik me al een tijdje zorgen over hoe dat moest: ik was verpleegkundige op een afdeling met vaak deels verlamde patiënten. Zou al dat tillen wel haalbaar blijken voor
mijn arm? Bij de directie vond ik niet meteen gehoor, dat zouden ze wel bekijken de dag voor ik terugkwam. Gelukkig heeft de hoofdverpleegkundige een andere afdeling voor me gevonden. Maar het zou goed zijn als er een tussenpersoon zou zijn die dat soort dingen voor je regelt.” In de aanloop naar opnieuw gaan werken maakte Tine zich ook andere zorgen: “Bijvoorbeeld over mijn geheugen dat door de chemo veel slechter
was geworden. Gelukkig is dat allemaal goed gekomen, ook mijn arm trouwens. Ik kende de dienst waar ik terecht kwam al van vroeger en iedereen heeft me erg goed opgevangen. Ik had een contract voor 80%, maar in het begin werkte ik 40% en had ik deeltijds ziekteverlof. Niet overbodig, want in de namiddag lag ik uitgeteld op de bank. Daarna ben ik overgeschakeld op halftijds werken. En dat bevalt me prima.”
“Ik werd in een hokje gestopt” Sofie (39) (*) kreeg in 2000 borstkanker. “Ik bleef acht maanden thuis. Aan het einde van mijn behandeling – operatie, chemo en bestraling – keerde ik in november terug naar mijn werk als administratief bediende, een stresserende maar ook heel leuke job. Ik was vijfentwintig, ik wou zo gauw mogelijk weer aan de slag. Omdat ik dat jaar nog geen vakantiedagen had opgenomen, kon ik een aantal weken halftijds werken. Vanaf januari werkte ik opnieuw voltijds. Ik kreeg veel hulp en steun van de collega’s en mijn afdelingshoofd. Maar de verplaatsing naar Antwerpen woog uiteindelijk toch te zwaar. Daarom zocht en vond ik een andere job, dichter bij huis.” In 2011 kreeg Sofie voor de tweede keer borstkanker en werd ze opnieuw geopereerd. “Omdat ik geen chemo ondergaan had, keerde ik deze keer al na vijf maanden terug naar mijn job. Ook nu voelde ik echt de drang om weer te werken, ik wil onder de mensen komen en mezelf bewijzen.” Het was de bedoeling om zes weken fulltime te werken, dan vakantie te nemen en vanaf septem-
ber over te schakelen op deeltijds werken. “Dat zou me wel lukken, dacht ik. Maar waar ik geen rekening mee had gehouden, was dat de collega die al die tijd mijn werk er had moeten bijnemen een burn-out zou krijgen en op haar beurt thuis zou blijven. Bovendien maakte het bedrijf een drastische reorganisatie door. Ik
dat ik ziek was geweest. Maar tijdens mijn ziekteverlof had ik veel nagedacht en ik wilde voortaan doen wat ik echt graag doe, ik was net op zoek naar een uitdaging.” Enkele maanden geleden ging het bedrijf over de kop. “Voor mij kwam dat eigenlijk niet ongelegen. Nu ben ik op zoek naar een nieuwe kans. Maar veel deuren
“Veel deuren gaan dicht zodra je vertelt dat je kanker hebt gehad. Ik denk erover om het bij de volgende sollicitatie gewoon te verzwijgen.” ging er binnen de kortste keren onderdoor, had geen stem meer van uitputting. Ik ben toen halftijds in ziekteverlof gegaan en vanaf september vier vijfde gaan werken.” “Wat me toen erg gekwetst heeft, is dat het bedrijf me een minder interessante functie wilde geven, die zogenaamd beter bij me zou passen. Ik had echt het gevoel dat ik in een hokje werd gestopt om-
gaan dicht zodra je vertelt dat je kanker hebt gehad. Nochtans wil ik echt iets van mijn leven maken. Ik hou niet van liegen maar ik denk er nu over om het bij de volgende sollicitatie gewoon te verzwijgen.” (*) Niet haar echte naam. Deze twee getuigenissen staan los van het onderzoek van Corine Tiedtke.
20 november 2013
Nieuws 5
Juristen van morgen krijgen meer Frans De Franse professor Arthur Dyevre doceert sinds het begin van dit academiejaar aan de Rechtsfaculteit het keuzevak ‘Introduction au droit français’ en het plichtvak ‘Fondements de droit’. Merkwaardig is dat de vakken – op uitdrukkelijke vraag van de studentenvertegenwoordiging – niet in het Engels, maar in het Frans worden gegeven. Luc Vander Elst Professor Arthur Dyevre: “Ik probeer om de afstand met de studenten zo klein mogelijk te houden.”
Professor Dyevre doceerde eerder al in Heidelberg, Madrid, Firenze en Parijs. Nu doceert hij elke vrijdag in zijn moedertaal aan de Leuvense Rechtsfaculteit. “Ook voor mij is het nieuw, want tot nu toe gaf ik altijd les in het Engels. De teksten en de slides zijn trouwens nog altijd deels in het Engels, maar de decaan en de studentenvertegenwoordigers vroegen me uitdrukkelijk om de cursus in het Frans te geven. Ik heb de studenten bij aanvang uitgelegd dat het een experiment zou zijn. Op het einde van het jaar evalueren we om het volgend jaar nog beter aan te pakken.” Voor professor Dyevre begon te doceren, zijn de studenten bevraagd. Er kwamen heel wat reacties, niet allemaal even positief. “Enerzijds is er natuurlijk de taalbarrière, maar ik benader recht ook op een vernieuwende manier, want ik stop er empirische gegevens in, maar ook wiskunde, statistieken en psychologische elementen. Studenten zijn die veelzijdige aanpak niet gewoon. Ik merk ook dat er een groot verschil is in kennis van het Frans. Ik probeer om de afstand met de studenten zo klein mogelijk te houden: ik stel vragen, loop rond en probeer reacties los te weken. Op vragen van studenten via Toledo ga ik in tijdens de les. Toledo is daarvoor een uitstekend instrument, dat je in weinig universiteiten vindt.”
Jongleren met talen
bij het vinden van werk.” Professor Dyevre heeft zich zelf op een snelcursus Nederlands gestort. “Dat is ook voor mij moeilijk, maar ik hou van talen. Elke dag probeer ik een beetje bij te leren. En in de les vraag ik af en toe aan de studenten om een woord voor mij te vertalen in het Nederlands.”
Wie wil, is mee Benjamin Verheye, Jan-Baptist Lemaire en Sander Liekens zitten in de Permanente Onderwijscommissie (POC), die erop aandrong dat professor Dyevre in het Frans zou doceren. “Een jurist moet het Frans beheersen”, zegt Sander Liekens. “Bij de Brusselse advocatenkantoren worden de Leuvense studenten nu ingehaald door de
400 studenten in de aula zitten, geeft aan dat niet iedereen even enthousiast is. We vroegen de mening van studenten Servaas Pylyser, Jonathan Timmermans, Elise Van Gerven, Karen Van Esbroeck en Thaïs Tirmarche. Vooral het ontbreken van een echte cursus blijkt een probleem. “Dan ben je sterk afhankelijk van je notities. Het is een hele omschakeling om ook in het Frans te denken. Als je even niet mee bent, heb je misschien al de essentie gemist. Het zou ook goed zijn om vooraf de talenkennis bij de studenten af te toetsen, om te voorkomen dat de cursusinhoud deels verloren gaat.” Ze zijn het er wel over eens dat les volgen nu al veel beter gaat dan bij het begin van het acade-
“Een Belgische jurist die geen Frans spreekt, geeft toe dat hij de helft van het Belgisch recht niet kan consulteren.” Brusselse, omdat zij een betere talenkennis hebben. We willen dat de rechtenopleiding in Leuven de beste van het land blijft.” Jan-Baptist Lemaire: “Een Belgische jurist die geen Frans spreekt, geeft toe dat hij de helft van het Belgisch recht niet kan consulteren. Professor Dyevre heeft zich al aangepast: hij herhaalt vaak, herformuleert en gebruikt niet al te moeilijke woorden.” Benjamin Verheye: “Wie minder goed Frans spreekt, moet dat wat tijd geven. De lessen en de notities van de assistent staan binnenkort online. Je kunt dus alles op je eigen tempo herbekijken. Wie echt mee wil zijn, is mee.”
“Ik begrijp dat sommige studenten er wat voorbehoud bij maken. In feite moeten ze van Frans op Engels en op Nederlands springen. Dat is niet evident, maar als ze later gaan werken, zullen ze ook moeten jongleren met talen. Zijn Belgische advocatenkantoren vandaag op zoek naar juristen die naast Engels en Nederlands ook het Frans beheersen, dan vind ik dat een valabel argument. Als studenten later naar de arbeidsmarkt trekken, moeten ze zich de vraag stellen of de univer- Omschakeling siteit hen heeft vooruitgeholpen Dat maar een goede 200 van de
helft van die vakken in het Frans. Daarnaast willen we ook een Franstalig keuzeaanbod creëren, waarbij een UCL-prof de keuzevakken geeft. Op de Brusselse campus kunnen studenten nu al kiezen voor een tweetalig traject in samenwerking met FUSL, waarbij ze vrijwel de helft van de vakken in het Frans volgen.” “Vorig jaar zijn we ook beginnen te experimenteren met een werkcollege. Studenten van de KU Leuven en de ULB werkten
(© KU Leuven | Rob Stevens)
samen aan een pleitoefening. Gemengde teams van Franstaligen en Vlamingen pleitten elk in hun eigen taal, maar moesten samenwerken om een case op te lossen. Dat experiment willen we nu uitbreiden naar de UCL.” “We willen ervoor zorgen dat de studenten gedurende het hele parcours op verschillende momenten in contact komen met het Frans. Zo kunnen ze als volwaardig tweetalige juristen naar de arbeidsmarkt.”
DOC_ADV_CAMPUSKR_KERSTW_DOC_ADV_CAMPUSKR_KERSTW 18/11/13 17:2
Advertentie
Verst�ur je kerstwensen
miejaar. De meesten noteren in het Frans, eentje blijft in het Nederlands noteren: “Door mij te concentreren op het Frans raakte ik hier en daar de draad van de cursus kwijt. Daarom noteer ik in het Nederlands. Achteraf probeer ik dan in mijn nota’s te vertalen of te vergelijken met de teksten.”
Breder verhaal Decaan Bernard Tilleman kadert de lessen van professor Dyevre in een breder verhaal: “We stellen vast dat de kennis van het Frans bij onze studenten afneemt en willen daar iets aan doen. Daarom hebben we ook de banden met de UCL in Louvain-la-Neuve aangehaald. Volgend jaar wordt een aantal vakken tweetalig: een titularis van de UCL geeft dan de
Vanaf 2 december kun je KU Leuven-kerstkaarten bestellen. Op de website www.kuleuven.be/kerstkaarten vind je de nodige informatie terug om kerstgroeten vanuit jouw faculteit of dienst te versturen.
6 Euthanasiedebat
campuskrant
In het euthanasiedebat zijn patiënten met psychiatrische aandoeningen een wat onderbelichte, maar niet licht te negeren groep. Hun schreeuw om hulp klinkt luid. Een debat met drie experten leert hoe complex de materie is. “We pleiten voor nog meer zorgvuldigheid en kwaliteitsnormen.” “Maar we mogen de patiënten niet onnodig lang laten lijden.”
“Sloop de muren. Ook bij artsen en psychiaters.” Katrien Steyaert Een twintig- tot dertigtal. Naar schatting zoveel patiënten met een psychiatrische aandoening zetten jaarlijks de stap naar euthanasie. De stap is zwaar en vaak felbevochten, maar brengt de rust waar soms al een half mensenleven naar gesnakt werd. Professor Joris Vandenberghe, verbonden aan het Universitair Psychiatrisch Centrum KU Leuven, weet wat het is. Hij is zelf geregeld betrokken bij dit soort euthanasievragen en coördineerde het hoofdstuk erover in de visietekst ‘Euthanasie en menselijke kwetsbaarheid’, die een Metaforum-werkgroep op 19 november presenteerde. Ook Vandenberghes collegaartsen Patrik Vankrunkelsven en Bea Verbeeck hebben veel ervaring. De laatste is als psychiater verbonden aan LEIF, het Levenseinde Informatieforum, en aan ULTeam, waar mensen uitklaring krijgen over levenseindevragen. Ook Vankrunkelsven, professor huisartsengeneeskunde aan de KU Leuven, is LEIF-arts en schreef als senator mee aan de euthanasiewet van 2002. “Die wet is te gebruiken zoals ze is, ook voor psychiatrische patiënten, dus ik zie niet in waarom ze zou moeten worden aangepast”, zegt Verbeeck. “Ook onze Metaforum-werkgroep rond euthanasie is geen vragende partij voor een wetswijziging”, zegt Vandenberghe. “We vinden het goed dat de wetgever ondraaglijk lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening op één lijn plaatst met ondraaglijk lijden ten gevolge van andere aandoeningen in een niet-terminale fase. Daardoor vermijd je een apart statuut, iets wat bij psychiatrische aandoeningen en patiënten stigmatisering in de hand kan werken. Maar het is niet omdat deze problematiek minder in de kijker staat dat we er geen aandacht voor mogen vragen. En in ons geval: aanzetten tot voldoende terughoudendheid.”
Uitzichtloos “De wet is een generisch kader voor alle aandoeningen, maar in de psychiatrie zijn er
een aantal specifieke aspecten die om bijkomende zorgvuldigheid vragen”, vindt Vandenberghe. “De beslissingsbekwaamheid bijvoorbeeld. Bij een euthanasieverzoek moet de patiënt in staat zijn weloverwogen te oordelen over leven en dood. Bij een patiënt met een psychiatrische aandoening bestaat echter het risico dat de doodswens geen weloverwogen existentiële keuze is, maar een symptoom van zijn aandoening. Eens een acute depressie bijvoorbeeld wordt behandeld en opklaart, verdwijnen doorgaans de doodwens en suïcidaliteit. Er zijn ook patiënten die een heel overwogen, realistische keuze kunnen maken, maar tussen die twee extremen ligt een grijze zone waarin we als psychiaters soms moeilijke beslissingen moeten nemen.” Verbeeck: “Gelukkig blijft die zone niet eeuwig grijs omdat we dankzij onze expertise en het proces dat we met de patient doorlopen uiteindelijk wel aanvoelen hoe het zit.” Vandenberghe knikt. “Het kristalliseert zich uit. En daarom is er ook niet meteen nood aan objectiveerbare instrumenten of schalen daarvoor. Het vraagt alleen tijd en specifieke expertise en daarom vind ik het belangrijk niet te snel stappen te zetten.” “Een veel groter probleem”, vindt Vandenberghe, “is de medische uitzichtloosheid, naast ondraaglijk lijden één van de wettelijke voorwaarden voor euthanasie. De beslissingsbekwaamheid is iets van het hier en nu, terwijl die uitzichtloosheid met de toekomst te maken heeft. Het is echt koffiedik kijken. Ik vraag altijd advies aan collega’s die gespecialiseerd zijn in de aandoening waaraan de patiënt lijdt.” Verbeeck: “Maar het is niet alsof die aandoening op een radiografie te zien is, zoals een tumor waarvan je kunt zien in welk stadium hij zich bevindt.” Vandenberghe: “Het vaststellen tot daar aan toe, maar er met een zekere betrouwbaarheid de evolutie van voorspellen: dat is pas onmogelijk. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken is de medische uitzichtloosheid niet te beoordelen in de psychiatrie en
is deze wettelijke voorwaarde moeilijk hard te maken.” “Hoewel de wet wel het hanteren van een redelijke termijn voorschrijft”, voegt Verbeeck toe.
‘Dankzij de wet ben ik er nog’ “Het moeilijkste”, zegt Vandenberghe, “vind ik dat onderzoek bij sommige aandoeningen aantoont dat zelfs de meest sombere situaties voor een aanzienlijk deel van de patiënten nog verbeteren, als je het maar voldoende tijd geeft.” Verbeeck: “Maar vijf of tien jaar is wel zeer lang om ondraaglijk te lijden.” Vandenberghe zucht. “Ik weet het! We weten niet bij welk deel van onze patiënten nog significante beterschap mogelijk is. En zelfs al zouden we het weten, dan nog hebben we niet altijd een idee van hoe we hen door die ondraaglijke jaren heen kunnen helpen. Eén dag doorkomen is voor de mensen vaak al de hel. Ik voel ook hun appèl.” Verbeeck: “Daarom denk ik dat het lijden van de patiënt, of positief gesteld de levenskwaliteit, op de eerste plaats moet komen. Ik herinner me een patiënte van begin de veertig die een hele weg had afgelegd, alle mogelijke behandelingen had gehad, maar haar zwaar traumatiserende jeugd niet verwerkt kreeg. Uiteindelijk heeft ze zelfmoord gepleegd. Toen was euthanasie nog niet mogelijk, maar het toont wel aan dat de termijn tussen de vraag om te mogen sterven en effectief kunnen sterven redelijk moet blijven.” “Maar het is uw vrees dat u euthanasie toepast op iemand die misschien nog ooit beter was geworden?” vraagt Vankrunkelsven aan Vandenberghe. Die knikt. “Dat is heel realistisch.” “Maar”, zegt Vankrunkelsven, “moet je ook niet durven de globale balans op te maken? Dit is één van de vele dingen in het leven waar we waarden tegenover elkaar moeten afwegen. En een aantal mensen geef je misschien een goede dood – voor zover je dat nog kunt zeggen na jaren lijden – of je bespaart hen een gruwelijke, eenzame suïcide. Voor een aantal mensen doorbreekt de mo-
Patrik Vankrunkelsven: “Weten dat euthanasie mogelijk is, is voor sommigen genoeg om weer hoop te krijgen en uiteindelijk niet voor euthanasie te kiezen.”
Joris Vandenberghe: “Dat sterkt me juist in mijn overtuiging dat we die herstelkansen moeten maximaliseren.”
gelijkheid van euthanasie ook de polarisering waarin ze al jaren zitten: zij willen sterven, maar hun omgeving, hulpverleners incluis, willen hen kost wat kost in leven houden. Weten dat euthanasie mogelijk is, is voor sommigen genoeg om weer hoop te krijgen, verder te gaan en uiteindelijk niet voor euthanasie te kiezen. Ik herinner me een getuigenis van een jonge vrouw die zei: “Het is dankzij de wet op euthanasie dat ik er nog ben’.” Vandenberghe herkent het uit zijn praktijk, zegt hij. “En dat sterkt me juist in mijn overtuiging dat we die herstelkansen moeten maximaliseren en dat je daar je tijd voor moet nemen. Daarom vind ik de wettelijke minimumtermijn van één maand tussen de vraag om en de uitvoering van euthanasie absurd kort.” Verbeeck gaat akkoord, maar plaatst meteen een kanttekening. “Ik hoop dat u niet bedoelt dat we dan vertrokken zijn voor een proces van jaren, want dan vrees ik dat veel patiënten in de kou blijven staan. Het kan toch niet de bedoeling zijn een soort log apparaat in te schakelen?” Vandenberghe schudt van nee. “Ik pleit ervoor om de tijd te nemen voor dit proces, om specialisten per domein te raadplegen en om kwaliteitsstandaarden in te voeren.”
Weerstand bij artsen Daarmee haalt hij het punt aan waarop deze drie specialisten het meest van mening verschillen: het protocol. “Laat me een vergelijking maken”, zegt Vandenberghe. “Voor obsessief-compulsieve stoornis – dwangneurose in de oude terminologie – is de meest ingrijpende behandeling diepehersenstimulatie: inplanting van een elektrode in de hersenen. Welnu, de procedure om daarvoor in aanmerking te komen is vele malen kwalitatiever, zorgvuldiger en vraagt veel meer input van experten dan de doorsneeprocedure voor euthanasie. Wat toch een meer ingrijpende en zwaarwichtige beslissing is, met verregaandere gevolgen. Het zijn voor mij twee maten en twee gewichten en dat is niet te verdedigen. We
20 november 2013
Euthanasiedebat 7
Bea Verbeeck, Joris Vandenberghe en Patrik Vankrunkelsven in gesprek. Vandenberghe: “Enkele uitzonderingen niet te na gesproken is de medische uitzichtloosheid niet te beoordelen in de psychiatrie en is deze wettelijke voorwaarde moeilijk hard te maken.” (© Lemmert.be)
zouden bij euthanasie systematisch minstens dezelfde kwaliteitsnorm moeten halen.” Verbeeck vindt dat de opgebouwde dossierkennis niet mag worden onderschat. “Akkoord, er worden soms verkeerde diagnoses gesteld of belangrijke diagnoses niet gesteld, dus ik pleit ook voor een grondig onderzoek daarvan. Maar in de meeste gevallen zijn mensen al ettelijke jaren met specialisten onderweg voor ze tot een euthanasievraag komen.” Ook Vankrunkelsven is beducht voor bijkomende obstakels voor de artsen. “Natuurlijk moeten we heel voorzichtig zijn, maar ik denk dat het korps van psychiaters in ons land per definitie zorgvuldig en terughoudend omspringt met euthanasie.” Vandenberghe: “Ik ben het niet met u eens dat we de artsen gewoon moeten vertrouwen en ervan uitgaan dat er genoeg zorgvuldigheid aanwezig is. Mijn voorbeeld van de diepehersenstimulatie bewijst het tegendeel.” Vankrunkelsven: “Het heeft alleen geen zin om het hen nog moeilijker te maken. De ervaring leert dat artsen zelfs zo voorzichtig zijn dat ze het vaak afblokken.” “Maar dat is niet uit voorzichtigheid”, repliceert Vandenberghe. “Dat is uit weerstand, uit principiële overwegingen, uit angst of een gebrek aan vertrouwdheid met de materie.” Daar raken we een zeer teer punt: het gebrek aan ontvankelijkheid voor euthanasievragen bij psychiaters en artsen. “Dat is het ergste, ja, dat patiënten tegen muren botsen”, vindt
Vankrunkelsven. De drie zijn het er roerend over eens. Verbeeck: “Er moet veel meer gepraat worden, euthanasie moet veel bespreekbaarder gemaakt worden.” Vankrunkelsven: “Dat is even relevant als de vraag om voorzichtigheid: een signaal naar het artsenkorps dat ze moeten luisteren naar en openstaan voor hun patiënten met een euthanasievraag. Alleen zo kunnen we nodeloos veel lijden en suïcides vermijden.”
Op twee sporen Een eenvoudige oplossing ligt niet voor de hand, al zien ze alle drie wel heil in een richtlijn voor de beroepsgroep van psychiaters. Vandenberghe: “Ik hoop dat ons pleidooi voor zorgvuldigheid en deskundigheid vertaald kan worden in een manier van werken. Die moet niet wettelijk vastgelegd zijn, maar ingebed worden in bijvoorbeeld een lokaal uitgewerkt advies of een richtlijn voor de beroepsgroep, naar het goede voorbeeld van Nederland. Ik weet niet in hoeverre dat haalbaar is in Vlaanderen, want ik vrees dat de ideologische verschillen niet altijd overbrugbaar zouden zijn.” Verbeeck moet er even over nadenken, maar gelooft in de slagkracht van zo’n initiatief. “Ik ben minder bezorgd om het gebrek aan zorgvuldigheid of systematisering, maar zo’n richtlijn zou de beroepsgroep misschien meer onder druk zetten, tussen aanhalingstekens, en zo meer ontvankelijkheid creëren voor de patiënten.” Vankrunkelsven: “Ik zie
de parallel met de huisartsen, die vaak niet naar zo’n vraag willen luisteren uit gebrek aan deskundigheid of ervaring. In die zin zou een extra kader misschien positief kunnen werken. Een patiënt doorverwijzen naar een niet-ontvankelijke arts is alleszins catastrofaal.” Wat volgens Vandenberghe wel zeer heilzaam werkt is ‘een tweesporenbeleid’. “Daarbij houden we naast het euthanasiespoor, waarin we de familie betrekken, het verzoek bekijken en een eventuele euthanasie voorbereiden, ook het therapeutische spoor gaande, dat gericht is op herstel. Zo kunnen patiënten daar te allen tijde op terugvallen. Vaak is dat genoeg voor hen om een uitweg te zien en van euthanasie af te zien.”
De laatste stap En zo zullen deze artsen – en veel van hun collega’s – voortwerken: met vallen en opstaan, zoeken, vragend, overleggend. Binnen het wettelijk kader, maar vooral volgens de wet van de praktijk, van de expertise en het menselijke aanvoelen. En toch is er nog iets wat de wetgever voor hen kan doen: de juridische onzekerheid rond medische begeleide zelfdoding de wereld uit helpen. De huidige Belgische wet regelt dat niet, want euthanasie wordt per definitie, zoals vastgelegd in die wet, door een ander dan de betrokkene uitgevoerd. Vandenberghe: “Zo’n juridisch onzekere situatie is in dit delicaat domein niet wenselijk, zeker niet omdat de weerstand bij veel collega’s al
Bea Verbeeck: “Psychisch lijden is niet op een radiografie te zien, zoals een tumor waarvan je kunt zien in welk stadium hij zich bevindt.”
groot is. Het lijkt misschien maar een klein praktisch verschil, maar er is een groot ethisch en emotioneel verschil tussen mensen helpen om te sterven, door ze een dodelijk drankje te laten drinken of zelf het infuus te laten opendraaien, en als arts zelf deze handeling stellen.” Verbeeck: “Ook voor patiënten maakt het een verschil. In de psychiatrie vragen velen expliciet om zelf de laatste stap in hun lange parcours te mogen zetten.” Vankrunkelsven: “Anderen voelen schroom om de arts ermee te belasten.” Vandenberghe pleit er daarom voor om, net als in Nederland, medisch begeleide zelfdoding te regelen. Al moeten daarvoor nog moeilijke juridische en semantische hordes genomen worden, weet Vankrunkelsven, die in 2003 al een wetsvoorstel hieromtrent indiende. “Toen vond men het moeilijk omdat het woord zelfdoding het idee zou kunnen geven dat we artsen inschakelen om bij een klassieke zelfmoord te assisteren.” Vandenberghe: “Terwijl artsen alles moeten doen om zelfmoord te voorkomen.” Verbeeck: “Had er een ander woord kunnen staan, het was waarschijnlijk geregeld geweest.” Vankrunkelsven besluit: “Het zal duren tot een politicus het terug interessant genoeg vindt om het op tafel te leggen. Mijn wetsvoorstel is er nog altijd. Het zou weliswaar nog een beetje verder ontwikkeld moeten worden, maar iemand heeft het maar op te pikken.”
8 Onderzoek
campuskrant
Revolutionaire therapie voor moeilijk te behandelen astmapatiënten Bronchiale thermoplastie, het plaatselijk opwarmen van specifieke plekken in de luchtwegen, is een totaal nieuwe manier om astmapatiënten te behandelen. UZ Leuven gebruikt de techniek sinds kort voor een kleine groep patiënten waarbij de traditionele astmamedicatie niet volstaat.
Ann lemaitre Moeilijk te behandelen astmapatiënten kunnen in UZ Leuven voortaan een bronchoscopische behandeling ondergaan in drie sessies van een uur, onder algemene verdoving. De arts brengt een katheter in de luchtwegen via een bronchoscoop, een kijkinstrument waarmee via een dunne slang en een videocamera de luchtwegen worden onderzocht. Heel kort en op vooraf bepaalde plaatsen verwarmt de katheter de kleinere luchtwegen tot exact 65 graden Celsius. Die temperatuur zorgt voor een vermindering van de spiercontracties in het weefsel, waardoor kortademigheid verbetert. Professor Lieven Dupont en professor Christophe Dooms, pneumologen in UZ Leuven, behandelen momenteel de eerste patiënten met de nieuwe techniek. Professor Dupont: “Astma
kun je vergelijken met eczeem hen tijdelijk de luchtwegen, van de huid: het is een ontsteking maar de spierlaag in de luchtpijp in de wand van de luchtwegen. Omdat de luchtwegen sterk gespierd zijn, zorgt de ontsteking voor hevige contracties, met moeilijke ademhaling en beperking bij inspanning tot gevolg. De warmte van de bronchoscopische behandeling gaat door de wand van de luchtwegen en zorgt daar voor een afbouw van de spierlaag. Daardoor zijn de spiercontracties minder hevig.”
Millimeterwerk
“Door de warmte van de behandeling zijn de spiercontracties minder hevig.”
Traditionele astmamedicatie werkt op de ontsteking in en zorgt voor het verbreden van de luchtwegen. “Met succes, want 90 tot 95 procent van de astmapatiënten kunnen we goed behandelen met medicatie. Maar bepaalde astmapatiënten hebben opvallend sterke spiercon- blijft even actief of wordt zelfs tracties. Medicatie vermindert nog actiever. De nieuwe techniek de ontsteking en relaxeert bij is daarom bedoeld voor mensen
De katheter verwarmt de kleinere luchtwegen tot exact 65 graden Celcius. (© ingezonden)
met een ernstige vorm van astma die niet behandelbaar is met medicatie alleen.” De behandeling gebeurt onder algemene verdoving, voor het comfort van de patiënt. “Gewoon warme lucht inademen volstaat niet: je moet exact 65 graden Celsius kunnen krijgen op die bepaalde plaatsen. Een temperatuur van 75 graden is te veel, want dan wordt het weefsel beschadigd. En 55 graden is niet genoeg om het beoogde effect te bereiken. De pneumoloog volgt alles op een monitor via de bronchoscoop en heeft een anatomische kaart naast zich met alle vertakkingen van de luchtwegen en de plaatsen die hij moet bereiken. Het is millimeterwerk.”
Prijskaartje Bronchiale thermoplastie wordt op dit moment enkel toegepast in een beperkt aantal longcentra in Europa. UZ Leuven is kop-
loper van de techniek in België. Bedoeling is dat de drie sessies eenmalig zijn: het effect blijft in principe levenslang. Keerzijde is het prijskaartje. “Omdat je bij elk van de drie behandelingssessies een nieuwe katheter van 2.500 euro nodig hebt, is het een dure behandeling, die momenteel niet terugbetaald wordt.” “We kijken uit naar de resultaten van onze eigen patiënten op lange termijn. Studies tonen aan dat de nieuwe techniek een bescheiden maar significant resultaat geeft. Patiënten vertonen minder contracties in de luchtwegen en 32 tot 84 procent heeft minder vaak astmaopstoten. Die resultaten zijn niet zo spectaculair als met medicatie. Maar voor patiënten bij wie we zien dat de oorzaak van hun astma niet langer de ontsteking is, maar louter een hyperactieve spierlaag, is deze techniek een interessant alternatief.”
Onze fotograaf Rob Stevens richt zijn lens op de mens achter de actualiteit aan de universiteit, en vuurt vrank en vrij vragen af.
Uitgelicht Niet toevallig tijdens de Leuvense klimaatweek gaven Ecolife vzw, CORE en de Dienst Studentenvoorzieningen van de KU Leuven de aftrap voor de KoOkTcampagne. Zes maanden lang worden kotstudenten uitgedaagd om mee te doen aan de wedstrijd ‘lekker én duurzaam koken op kot’. Het startschot van de actie, op 12 november, blijkt een kookgebeuren waar vijf proffen en docenten de les die ze krijgen van ecokok Nicola Kersting doorgeven aan vijf groepjes studenten. Vicerector Katlijn Malfliet (midden op de foto) doet ook haar duurzame duit in het zakje en prepareert samen met (van links naar rechts) Eveline, Zoë, Hannah en Joke een maaltijd volgens de regels: fairtradeproducten, biologische seizoensgroenten en -fruit uit de regio, en matig (in dit geval geen) gebruik van vlees en zuivel. Zoë, masterstudente van KU Leuven@Groep T, amuseert zich duidelijk: “Ik ben lid van CORE (Coöperatief Ondernemen in Rationeel Energiegebruik – red.), als deel van mijn postgraduaat innovatief ondernemen, en heb een paar vriendinnen opgetrommeld om mee te doen.” Het vervolg ziet ze ook wel zitten. Katlijn Malfliet vult aan: “Studenten die meedoen tijdens het halfjaar mogen een bakfiets lenen en die, gevuld met een groentemand, naar een kot rijden om daar te gaan koken. Als ze dat doen voor minstens vier medestudenten, daar een foto van posten en het recept doorsturen, maken ze kans om als winnaar gekozen te worden. Duurzaamheid koesteren is een houding die onze universiteit bij elke student wil aanprijzen.” www.facebook.com/Kooktopkot
20 november 2013
Onderzoek 9
Beeldige wetenschap 50 tinten lava? Boekenplank in vuur en vlam? Fotograaf: Koen Torremans
Een staal van een ertslaag uit een Zambiaanse mijn, onder de loep genomen door Koen Torremans. De jonge geoloog bracht zes weken door in de Nkana-mijn bij Kitwe (Zambia). Die maakt deel uit van de Centraal-Afrikaanse Kopergordel, het gebied in Zambia en Congo waar al ruim een eeuw koper en kobalt worden ontgonnen uit de
ertslagen. Torremans zakte met de Zambiaanse kompels mee af tot op een diepte van anderhalve kilometer, om stalen uit de erstlagen te verzamelen en foto’s te maken voor zijn doctoraat. “Mijn onderzoek gaat over de witte vlekken en strepen in dat donkere gesteente. Die aders ontstaan doordat tijdens de miljoenen jaren van gebergtevorming vloeistof – hoofdzakelijk water dat ook CO 2 , methaan en metalen bevat – zijn weg zocht door holtes in het gesteente en er verschillende generaties mineralen afzette. De aders vormen een blik in het verleden: ze vertellen ons iets over de omstandigheden waarin het erts is ontstaan en waar je het kan vinden.” Wanneer een staal uit zo’n ader onder de cathodoluminescentie-microscoop een elektronenbundel op zich krijgt, straalt het licht uit: de kleur en de helderheid van dat licht verraden de samenstelling ervan. “Zo’n beeld vertelt ons een tijdsverhaal dat onzichtbaar is met het blote oog. Op de foto zie je vier generaties van kristalgroei: het jongste en lichtste deel is calciet, de middelste en onderste laag is dolomiet, de zwarte vlekken zijn kopererts. Bij de onderste laag zie je een domino-effect: de lange dolomietkristallen stonden oorspronkelijk recht, maar door de druk bij de gebergtevorming schoven en kantelden ze langs elkaar: in het vakjargon een bookshelf.” (if)
Mega-moeilijke beeldspraak? Begrijpen jonge kijkers uitdrukkingen als ‘je zit als een rat in de val’ en ‘een wolkje melk’? Voor haar masterscriptie screende studente taal- en letterkunde Marlies Carette de film Mega Mindy en het zwarte kristal en vond 22 vormen van beeldspraak. Vervolgens ging ze na of de doelgroep die uitingen al dan niet begrijpt, door ze voor te leggen aan dertig kleuters uit de tweede kleuterklas (gemiddeld vier jaar) en aan dertig leerlingen uit het tweede leerjaar (gemiddeld zeven jaar).
De eerste groep bleek de beeldspraak nauwelijks te verstaan, terwijl de tweede er heel wat minder problemen mee had. VRT-taaladviseur Ruud Hendrickx vindt beeldspraak geen goed idee voor vier- tot twaalfjarigen, maar de makers zelf nuanceren: “Beeldspraak maakt deel uit van de dagelijkse taal. Daarom zullen we een uitdrukking als ‘geen oog dichtdoen’ zeker niet vermijden. Maar voor de jongste doelgroep springen we er toch heel voorzichtig mee om”, aldus Sven Duym van Stu-
dio 100. “Tegelijkertijd willen we de kinderen niet dommer laten lijken door de taal te gemakkelijk te maken. Ze mogen ook iets opsteken van de taal van hun tv-held.” Volgens Marlies Carette is het alleszins aan te raden om jonge kijkers een verklaring van de beeldspraakvorm aan te reiken. In de film Mega Mindy en het zwarte kristal gebeurde dat maar één keer: ‘Als een rat in de val zitten’ werd voorafgegaan door de uiting ‘ontsnappen lukt echt niet’.
Met dit eindwerk haalde Marlies Carette de longlist van de Vlaamse Scriptieprijs 2013. Ook Carmen Dhondt (Sociale en Culturele Antropologie) staat bij de tien genomineerden met haar scriptie ‘Van God houden is als houden van een spelend kind’. Daarnaast maken vier KU Leuven-eindwerken kans op de Agoriaprijs voor technologisch onderzoek. De prijzen wordt uitgereikt op 17 december. Info: www.scriptieprijs.be
(© Joris Snaet)
Verpleegkundigen en artsen bevlogen maar gevoelig voor burn-out Verpleegkundigen en artsen in ziekenhuizen zijn doorgaans erg geëngageerd. De keerzijde is dat het risico op burn-out groot is. Dat blijkt uit onderzoek dat de KU Leuven en Groep IDEWE uitvoerden op vraag van de Vlaamse Overheid. De onderzoekers legden 1.198 artsen en 4.635 verpleegkundigen uit Belgische ziekenhuizen een vragenlijst voor. Daaruit blijkt dat 59,1% van de ondervraagde verpleegkundigen en 63,3% van de artsen erg bevlogen of geëngageerd is. Toch blijkt dat 17,8% van de verpleegkundigen en 12,4% van de artsen gevoelig is voor burn-out. 6,9% van de verpleegkundigen en 5,4% van de artsen heeft zelfs daadwerkelijk met een burn-out te kampen. Uit het onderzoek blijkt verder dat niet zozeer de individuele kenmerken van de werknemer, maar wel de kenmerken van de werkcontext bepalend zijn voor de bevlogenheid en het al dan niet ontwikkelen van een burn-out. Een hoge werkdruk en een hoge mate van emotionele belasting worden als negatief ervaren. Sociale steun van collega’s en een hoge mate van autonomie zijn dan weer bevorderlijk voor de bevlogenheid en het engagement. Het rapport is beschikbaar op www.be-at-work.be
10 Portret
campuskrant
Het emeritusevangelie
Jelle Haemers: “Het is moeilijker om te publiceren als je niet mooi in de vakjes van historische tijdschriften valt.”
De universiteit, het bedrijfsleven en de media sluiten nauw bij elkaar aan in de loopbaan van Leo Neels. Hij combineerde ze in een carrière waarin Tien om te zien even centraal stond als grondwettelijk recht.
vorming. De media liepen de deur plat voor commentaar. Ik zag mezelf op weg naar een academische loopbaan, maar door toedoen van Hugo Schiltz, die ik zou adviseren over de staatshervorming, leerde ik in Antwerpen het balieleven kennen, en dat sprak me heel erg aan. Ik ontwikkelde me in de richting van de zakenadvocatuur, en in de loop der jaren kwam ik in contact met de belangrijkste internationale advocatenkantoren – waarvan er een aantal later trouwens een vestiging in Antwerpen opgericht hebben.”
Mike en Guido Ludo Meyvis “Ik ben afkomstig uit Lommel en liep college in Mol. De universiteit was bij ons thuis dan wel geen onbekende – mijn vader was apotheker – maar toch was Leuven een ontdekking voor me. Ik ging rechten studeren, maar met een motivatie die misschien niet pedagogisch perfect was. Ik voelde me immers nog niet toe aan een beroepskeuze, en als student kon ik dat moment nog wat uitstellen. Bovendien kon je met rechten later nog alle kanten op.” “In 1973 hoorde ik bij de eerste lichting licentiaten: tot dan toe studeerde je immers af als doctor in de rechten. Het was een woelige tijd, die ik van heel nabij heb meegemaakt. Ik was geen volksmenner, maar met tientallen artikels in tijdschriften als Knack, De Spectator, De Nieuwe en Universitas was ik heel nauw betrokken bij Leuven-Vlaams.”
“Als de media geen verhaal meer brengen, moeten de universiteiten dat doen.” “Mijn drive was zeker niet juridisch. Die kwam pas door het toedoen van enkele van de topproffen van wie ik les kreeg. Er was de jonge garde, met Walter Van Gerven, Roger Dillemans en Luc Huyse. Maar er waren ook de gevestigde waarden, zoals Jan Ronse of Zeger Van Hee, die schitterend les gaf, al ging het niet altijd over recht. Er was ook Jan De Meyer, specialist grondwettelijk recht. Zij hebben me het recht doen ontdekken en liefhebben.” “De faculteit explodeerde in die tijd, na de splitsing en met veel nieuwe studenten. Ik kon kiezen uit drie mandaten. Uiteindelijk kwam ik bij De Meyer terecht. Omdat ‘rechten en vrijheden’ ook deel uitmaken van de Grondwet, legde ik me al snel toe op de vrijheid van expressie, en later op mediarecht.” “Ik begon mijn loopbaan in de periode van de jonge staatsher-
“Vandaar was de stap naar het bedrijfsleven niet zo groot meer. Ik zetelde in een aantal raden van bestuur, van Mercatorbank, Antwerp Ship Repair, tot onlangs bij pharma.be, en allicht het bekendste: VTM. Tijdens mijn baliejaren kreeg ik contacten bij de tijdschriftuitgevers, die erom beducht waren dat de BRT reclamegelden zou aantrekken of dat buitenlandse zenders de Vlaamse reclamemarkt zouden ontginnen. Dus groepeerden negen uitgevers hun krachten om samen een eigen commerciële tv-zender op te starten. Dat werd VTM. Ik ben daar vier jaar fulltime directeur-generaal geweest. Wel bleef ik mijn colleges geven, in Leuven, en intussen ook in Antwerpen.” “Mijn VTM-tijd was uitermate boeiend. Met mensen als Mike Verdrengh en Guido Depraetere was er creativiteit in overvloed. Mijn eigenlijke job was natuurlijk management, maar omdat de ploeg zo klein was, raakte je automatisch betrokken bij discussies over de programmatie: welke formats zouden we uitwerken, welke profielen wilden we hebben enzovoort. Dat was ronduit fascinerend. Dat ik er na vier jaar vertrokken ben, lag aan het feit dat de oorspronkelijk negen hoofdaandeelhouders zich strategisch gehergroepeerd hadden in twee blokken, die elkaar bestreden. Dat was niet mijn omgeving.” “Ik ben er wel trots op dat ik heb kunnen meewerken aan een verruiming van het Vlaamse medialandschap. De VRT is pas geworden wat ze is door het aantreden van VTM, en ook de jongere zenders hebben zich op VTM geïnspireerd. Of Vlaanderen groot genoeg is om met zovelen in dezelfde vijver te blijven vissen, betwijfel ik.”
Uit de kringetjes “De commercialisering van de media heeft de kwaliteit doen divergeren. Er is ongetwijfeld meer brol, maar er is evengoed ook meer topkwaliteit. Commerciële media hebben trouwens wel degelijk hun maatschappelijke functie. Voor sommige bevolkingsgroepen zijn ze de enige media. Het is niet door ze weg te nemen, dat iedereen plots Canvas-kijker wordt of de New York Times gaat lezen. En het is niet door de kwantitatieve overdaad aan nieuwe media dat ook hun
(ingezonden)
leo neels
de regel van drie Meest memorabele uitspraak: “Jan De Meyer, die een vol auditorium stakende studenten middenin Leuven Vlaams toesprak met: ‘Dames en heren, u maakt een fout.’” Merkwaardigste vaststelling: “ Mijn intrinsieke motivatie voor de universiteit, de balie, het bedrijfsleven en de media kwam er pas nadat ik erin gestapt was.” Raad voor de jonge generatie aan de universiteit: “Kom uit je schulp! Voed het maatschappelijk debat!”
inhoud of hun verhaal gelijkmatig toeneemt.” “Dat roept belangrijke vragen op voor de universiteit. Als de media geen verhaal meer brengen, moeten de universiteiten dat doen. Maar juist de academici ontbreken in de grote debatten. Daar wil ik in mijn emeritaatsjaren werk van maken, wegen zoeken om de academici wél bij die debatten te betrekken. Ik inspireer me op het succes van LRD. Met een heel professionele aanpak en met onbetwistbare kwaliteitsinput is LRD erin geslaagd de economische mogelijkheden van onderzoekswerk te valoriseren. Waarom maken we parallel daarmee geen civic information transfer center, heel professioneel en goed georganiseerd? Akkoord, we hebben Metaforum, we hebben de Lessen voor de 21ste eeuw, en dat is prima, maar het is lang niet voldoende. Ik zie het een schaal groter. Alleen door het echt te professionaliseren, kunnen we de academische inbreng uit haar eigen louter interne circuits halen, weg van de besloten kringetjes van insiders. Zo’n heroriëntering is echt wel nodig om het kwetsbare maatschappelijk weefsel dat we hebben, niet verder te laten verschrompelen. Kijk, dát noem ik nog eens een taak voor de universiteit van morgen. En voor haar emeriti.”
Jonge Academie breekt lans voor interdisciplinair onderzoek De Jonge Academie, in februari van dit jaar opgericht, heeft haar naam goed gekozen: de voorlopig veertig leden zijn jong, en academisch. Ze zijn afkomstig van alle Vlaamse universiteiten en staan aan het begin van een academische loopbaan, met drie tot tien jaar postdoc-ervaring. De vereniging werd opgericht door de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, gesteund door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. “Jonge Academie-leden, in de praktijk gevorderde postdocs of prille ZAP’ers, hadden tot nu toe geen eigen kanaal om hun specifieke noden en inzichten naar buiten te brengen. Daar zorgt de Jonge Academie voor”, zegt voorzitter Jorgen D’Hondt, fysicus aan de VUB. “Eerst en vooral zoeken we de constructieve dialoog met onze universitaire overheden en met andere stakeholders van onderzoek en onderwijs. Het is er ons niet om te doen voortdurend de pers te halen of barricades op te werpen. We maken als onderzoeker deel uit van de universiteit, en willen haar onderzoek en onderwijs een betere toekomst geven, in een context van samenwerking, niet van confrontatie.” In een twintigtal landen werd al aangetoond dat een vereniging als de Jonge Academie een broodnodige inbreng in wetenschapsland kan leveren. Het spreekt vanzelf dat de Vlaamse versie contact met buitenlandse tegenhangers onderhoudt. “We hebben op dit ogenblik drie doelstellingen, die we willen realiseren via werkgroepen. We willen nadenken over wat wetenschapsbeoefening is en moet zijn, en hoe het wetenschapsbeleid daarop kan inspelen. Daarnaast reflecteren we over wetenschapscommunicatie, en zullen we zelf initiatieven nemen om de context daarvoor te verbeteren. En we proberen na te gaan welke omstandigheden het interdisciplinair onderzoek kunnen bevorderen.” “Op dat vlak heeft ons land nog een duidelijke achterstand in te lopen. Interdisciplinariteit bereik je niet door lippendienst, je moet er echt op durven inzetten. Daarover organiseren we op 26 november een debat met de vicerectoren onderzoek van alle Vlaamse universiteiten.” Op de pagina hiernaast getuigen twee KU Leuvenleden van de Jonge Academie over hun interdisciplinair onderzoek en over de drempels die ze daarbij tegenkomen. (lm) www.jongeacademie.be www.facebook.com/JongeAcademie twitter.com/JongeAcademie
LIes Geris: “Onze omgeving ziet ons stilaan eerder als een koekoeksjong dan als een exotisch weesvogeltje.”
20 november 2013
Onderzoek 11
Van het middeleeuwse Leuven naar het Syrië van vandaag In 1378 kegelden opstandelingen Leuvense politici uit het raam van het stadhuis. Eén verhaal dat bijdroeg tot het beeld van de ‘waanzinnige veertiende eeuw’. Interdisciplinair onderzoek stelt dat cliché nu bij, vertelt professor Jelle Haemers van de Onderzoeksgroep Middeleeuwse Geschiedenis. Ilse Frederickx De politieke en sociale geschiedenis van middeleeuwse steden, zoals Leuven, vormen het studieobject van professor Haemers: “Rond 1300 begint in de Nederlanden een woelige periode met opstanden in de steden. Tot dan was politiek het alleenrecht van rijke, gevestigde families. Na de opstanden mochten middengroepen, zoals ambachtslui en handwerkers, voor het eerst deelnemen aan het stadsbestuur. In die periode werd de basis gelegd van onze democratie. Principes die toen werden ingevoerd, zoals kiesrecht en openbaarheid van bestuur, gelden nu nog steeds.” In Leuven begonnen de op-
standen in 1360. Met als bloedig orgelpunt de ‘defenestratie’ in 1378. Zestien schepenen werden uit het raam van het stadhuis gegooid en op getrokken speren opgevangen. Dit en andere verhalen uit de kronieken zorgden ervoor dat de opstandelingen werden geboekstaafd als impulsieve woestelingen die met blinde agressie en wrede wraakacties te werk gingen.
stuurd.” Uit documenten blijkt dat niet geweld maar vreedzaam en ‘geletterd’ protest de norm was: rituele bezettingen van pleinen, onderhandelingen, pamfletten en verzoekschriften ... “Die middengroep was politiek zelfbewust, met eigen ideeën over stadsbestuur.” Dankzij de interdisciplinaire invalshoek is de link met het heden duidelijker, vindt Haemers. “Je kan dat stuk geschiedenis vergelijken met wat zich nu afspeelt in Syrië en Egypte: het gaat niet om de allerarmsten van de samenleving, maar om een tussengroep die het economisch redelijk goed stelt en intellectueel ontwikkeld is: zij plegen niet zomaar geweld, maar vragen inspraak in het beleid. Helaas vraagt dat proces meestal heel wat tijd.”
Geletterd protest
Vakjes
Professor Haemers hield het niet bij geschiedkundige bronnen en ging bij andere disciplines langs: “In mijn geval bieden de politicologie en sociologie bruikbare concepten, die de geschiedschrijving over opstanden een nieuwe richting hebben uitge-
Interdisciplinariteit is niet de makkelijkste weg: “Voor een humane wetenschapper in een kleine onderzoeksgroep is interdisciplinair werken een persoonlijke keuze. Sommige historici blijven bij het puur geschiedkundige, ik heb me ingewerkt in de politieke
Jelle Haemers: “Sommige historici blijven bij het puur geschiedkundige, ik heb me ingewerkt in de politieke en sociale wetenschappen: tegelijk een uitdaging en een risico.” (© KU Leuven | Rob Stevens)
en sociale wetenschappen. Dat is een uitdaging en tegelijk een risico. Het vergt studietijd, die je niet kan gebruiken om te publiceren. Bovendien is het moeilijker te publiceren omdat je niet
mooi in de vakjes van historische tijdschriften valt. Je werkt buiten de structuren: ontmoedigend voor jonge onderzoekers. Interdisciplinair onderzoek zou meer kansen moeten krijgen.”
De mensen achter biologische implantaten In de toekomst zullen mensen kunstgewrichten van levend en groeiend weefsel krijgen, en niet van metaal of plastic. Professor Lies Geris is ‘weefselingenieur’ en coördineert het interdisciplinair team dat daaraan werkt. De vraag is wat moeilijker is: een levend implantaat maken of werken op de grens van biomedici en (bio-)ingenieurs?
onderzoekswerk deels al gecon- omdat we nergens thuishoren.” heeft te maken met de financiering die daar dan niet per faculcentreerd is op Gasthuisberg, teit of departement loopt.” blijven we toch nog te veel ver- Lessen uit het buitenland spreid over verschillende cam- “Onze omgeving ziet ons stilaan Geris is ook coördinator van de pussen. Bovendien is er geen eerder als een koekoeksjong dan Werkgroep Interdisciplinariteit centrale administratie. Omdat als een exotisch weesvogeltje. In van de Jonge Academie. “Voor we ondertussen uitgegroeid zijn het buitenland zijn er nochtans onze studiedag over interdiscitot een grote groep, voelen we wel succesvolle voorbeelden te plinariteit zochten we een spredat wel. We zouden betere re- vinden van landen en universi- ker die iets kon zeggen over de sultaten halen als we bij elkaar teiten die investeren in discipli- organisatie van interdisciplinair zouden zitten. We vergaderen ne-overschrijdende instituten. onderzoek. Het is tekenend dat wel wekelijks met de hele groep: Zoals een instituut voor neuro- we die niet vonden in de acadedaarvoor een lokaal reserveren is wetenschappen dat zowel medi- mische wereld in Vlaanderen, Ilse Frederickx den. Wij zijn weefselingenieurs, een jaarlijks weerkerend karwei ci als psychologen herbergt. Dat maar wel in de industrie.” die levend weefsel in vitro kweProfessor Lies Geris is weten- ken en assembleren in meerdere schappelijk coördinator van lagen.” het Prometheus-platform, de divisie van Leuven Research & Uit de comfortzone Development die al een tiental Het personeelsbeleid van die jaren werkt aan botherstel. Het weefselingenieurs met diverse doel: een levend implantaat ont- achtergronden vormt de grootwikkelen. Van de klassieke tita- ste brok van Geris’ werk: “Onnium bol naar een biologische derzoekers moeten durven de gewrichtsprothese met cellen, comfortzone van hun eigen nieiwitten die het herstel bevorde- che te verlaten. Je moet niet alle ren, en een draagstructuur van disciplines onder de knie hebben, maar je moet wel met webiologisch materiaal. Interdisciplinair bij uitstek, tenschappers van andere onderwant het gaat om kennis uit ver- zoeksdomeinen kunnen praten. schillende richtingen, vertelt Jonge onderzoekers moeten tijd professor Geris – zelf ingenieur. investeren in die andere taal en “Bij Prometheus werken vijftig dus duurt het langer eer er resulvoltijdse onderzoekers: biome- taten zijn. Maar de problemen disch ingenieurs uit de werktuig- zijn te complex om vanuit één kunde en materiaalkunde, bio- discipline op te lossen.” ingenieurs, (stam)celbiologen, De interdisciplinaire aanpak reumatologen en orthopedisten, leidt ook tot praktische probletandheelkundigen … Dit onder- men. “We horen niet thuis bij zoeksthema – tissue engineering één faculteit of departement. Lies Geris: “Je moet niet alle disciplines onder de knie hebben, maar je moet wel met wetenschappers van andere onder(© KU Leuven | Rob Stevens) – is een discipline op zich gewor- Hoewel Prometheus voor het zoeksdomeinen kunnen praten.”
12 Portret
campuskrant
Marc Waelkens, archeoloog en ‘chançard’
Professor Marc Waelkens leidt Belgische en Turkse gasten rond op de site ter gelegenheid van de inhuldiging van de heropgebouwde pronkfontein in 2010 (zie foto beneden links).
Op de ene tafel staat een maquette van Sagalassos. Op de andere heeft een koerier net een lading prachtboeken uit Turkije geleverd, met foto’s van het beroemde opgravingsproject van Marc Waelkens. “Ze wegen negen kilo per stuk”, zegt de archeoloog. Minder was niet mogelijk om zelfs maar een glimp van zijn loopbaan weer te geven, vermoeden we. We hadden een interview met de jonge emeritus, of liever: we waren aanwezig bij een lange monoloog. Na afloop vertellen we hem dat we jaloers zijn op zijn leven, maar het niemand toewensen. Hij knikt begrijpend. Ludo Meyvis Foto’s Bruno Vandermeulen en Danny Veys
“Je kunt zeggen dat ik met Sagalassos getrouwd ben, ja” “Weet je wat me dwarszit? Dat je als emeritus, of eigenlijk in de periode daarvoor al, geen nieuwe projecten meer mag aanvragen. Je mag geen kredieten meer beheren, zelfs al heb je die eigenhandig verworven. Daardoor blijven een aantal zaken sowieso onvoltooid. Je voelt toch meteen dat dat foút is?” Een wrokkige emeritus? Dat blijkt wel mee te vallen. Die kwestie van het kredietbeheer zit hem danig dwars, maar dat spoort volledig met zijn verknochtheid aan zijn werk en zijn projecten. Voor de rest blikt Marc Waelkens alleen met tevredenheid en dankbaarheid terug op zijn lange en indrukwekkende loopbaan.
Oom Wim en meneer Marc We noemen hem bewust ‘Marc’, en niet ‘professor’. “Ik ben na al die jaren nog altijd niet echt gewend aan
die titel. Ook in Turkije, waar het respect voor functies heel wat groter is dan bij ons, druk ik erop dat de mensen me geen ‘professor’ mogen noemen. Omdat ze me toch een naam wilden geven, hebben ze spontaan voor bey gekozen, Marc Bey, ‘meneer Marc’. Daar zit iets van respect in, maar vooral ook van nabijheid en vertrouwelijkheid, van deel uitmaken ‘van de familie’.” Toen Marc Waelkens in 1948 in Waregem geboren werd, was er van Marc Bey nog geen sprake, maar de voortekenen van zijn latere loopbaan waren er al gauw. “Ik denk dat ik misschien zes-zeven jaar was. Ik las toen Oom Wim, een reeks in het weekblad Robbedoes. Een bepaalde aflevering ging over Heinrich Schliemann, de ontdekker van Troje. Met vastberadenheid en passie verzekerde de negenjarige Schliemann zijn ongelovige vader dat
hij zou aantonen dat de steden waarover Homeros vertelde, en in de eerste plaats Troje, echt bestaan hadden. Dat raakte me als een blikseminslag: dát was het wat ik wilde worden, archeoloog, in Turkije oude steden ontdekken. Ik heb het verhaal een jaar of tien geleden toevallig teruggevonden op zolder. Het lag terecht ook op de Sagalassos-tentoonstelling in Tongeren.”
Loyauteit “Archeoloog worden kon je toen niet zomaar na de humaniora, of toch niet aan de universiteit van Gent. Ik kwam wel uit een katholiek nest, maar dat was aanvankelijk geen probleem. Ik ‘moest’ wel naar Gent, want dat was de enige universiteit met een opgraving in Turkije – in Pessinus.” “Mijn promotor was historicus. Van archeologie had hij niet echt kaas gegeten. Na zijn overlijden
Het heropgebouwde Antonijns Nymphaeum (160-180 n. Chr.), een monumentale pronkfontein, op de Bovenste Agora van Sagalassos. In de centrale nis stort het water van één van de originele toevoersystemen vanop 4,50 m hoogte als een waterval naar beneden en vult het 81 kubieke meter grote waterbassin ervoor. De site van Sagalassos: overzicht van de Bovenste Agora vanuit de noordwestelijke hoek. Rechts de pronkfontein van de foto hiernaast. Ze werd in de periode 1994-1995 uitgegraven, en is heropgebouwd door middel van ‘anastylose’: minstens 85 procent van de stenen zijn oorspronkelijk.
20 november 2013
werd ik echter opgevangen door professor Siegfried De Laet. Hij heeft het wetenschappelijk karakter van de archeologie een niveau hoger getild. Hij beschermde me, en gaf me heel boeiende mogelijkheden. Bij het FWO, toen nog NFWO, kon ik mijn loopbaan beginnen, met standplaats in Gent.” “Dat ik in Leuven terechtgekomen ben, ligt aan twee dingen. Het eerste is een situatie die ik maar zal samenvatten als ideologisch gekonkel, die me in Gent op den duur het leven onmogelijk maakte. In die periode ontmoette ik Emma Vorlat, toen vicerector, en Louis Reekmans, prof archeologie, allebei van Leuven. Zij raadden me aan me kandidaat te stellen voor een vacature in Leuven. Dat heb ik gedaan, en met succes. In combinatie met mijn mandaat bij het NFWO kon ik mijn Leuvense loopbaan beginnen.” “Ik had toen ook naar Amerika kunnen gaan. Ik heb daar een aantal erg geslaagde studieverblijven gehad, onder andere aan het Institute for Advanced Study in Princeton, en toen ik kandideerde op de vacature in Leuven, kreeg ik ook een aanbod voor vier jaar in Penn University in Philadelphia én voor een tenure track aan de universiteit van Princeton. Toch heb ik voor Leuven gekozen. In Amerika heb je natuurlijk enorme mogelijkheden, maar er heerst een soort schijnheiligheid waar ik niet mee om kan – denk maar aan hun systeem van sociale zekerheid, of aan hun houding tegenover wapenbezit. Heel wat jaren later kreeg ik een riant aanbod, en zonder jaarlijkse rapporteringsplicht, om naar Sydney te verhuizen, mét mijn opgravingsvergunning voor Sagalassos, natuurlijk – die wordt in Turkije aan een persoon gegeven, niet aan een instelling. Ik heb het uit loyauteit niet eens overwogen. Leuven heeft me op een heel moeilijk moment in mijn leven opgevangen en is sindsdien mijn thuis.”
Erfenis “Mijn werk wordt vaak geassocieerd met Sagalassos, maar voor ik daarmee in contact kwam, had ik al heel wat opgravingen gedaan in Griekenland en Turkije. Ik ben pas in 1983 voor het eerst in Sagalassos op bezoek geweest, als lid van een Britse ploeg. Die wou snel alle nog zichtbare resten van steden in de regio registreren, wegens de ontsluiting van het gebied voor toerisme en het niet denkbeeldige gevaar van
Portret 13
sluikopgravingen dat daarmee gepaard ging.” “Toen we in 1986 aan prospectie deden in Sagalassos, was ik er snel van overtuigd dat de site een archeologische goudmijn kon worden. Ondanks de veelbelovende verkenning wilden de Britse archeologen, onder leiding van Stephen Mitchell, die de vergunning had, liever niet blijven. Tegen mijn verwachtingen in kreeg ik in 1990 zelf een vergunning van de Turkse autoriteiten, blijkbaar als teken van erkentelijkheid voor de archeologische activiteit die ik daarvoor al op andere plaatsen in Turkije ontplooid had. Vanaf dat jaar is mijn leven volledig met Sagalassos verbonden.” “De site heeft prachtige monumentale vondsten opgeleverd, waarvan de belangrijkste ofwel ter plaatse in hun volle glorie hersteld zijn, ofwel in het museum van Burdur of op tentoonstellingen te bezichtigen zijn. Die dingen springen in het oog, maar voor mezelf ligt het succes van Sagalassos veel meer in de wetenschappelijke inzichten die er zijn kunnen groeien, met de inbreng van vakmensen uit heel andere gebieden. De site is daardoor een belichaming van interdisciplinaire archeologie kunnen worden. Als je me vraagt wat mijn belangrijkste verwezenlijking is, is het dát. Nu ik emeritus word, beschouw ik het Leuven Center for Archaeological Sciences dat ik mocht oprichten dan ook veel meer als mijn geestelijke erfenis dan de beelden en gebouwen in Sagalassos zelf – al ben ik daar natuurlijk ook heel trots op. In het Center vinden al die vakgebieden elkaar op permanente basis.” “Het is altijd keihard werken geweest. De ploeg in Sagalassos telt zowat 180 tot 200 man, en er moeten natuurlijk altijd weer fondsen voor gezocht worden. Ik wil niet klagen over het vele administratieve werk dat je daarvoor moet doen, want de resultaten waren altijd wel positief. Maar rust was er nooit bij.” “Toen mijn werk in Sagalassos goed begon, rond 1990 dus, was mijn werk in Leuven ook op kruissnelheid gekomen. Ik heb ooit twintig uur les per week gegeven ... Alle zomervakanties heb ik doorgebracht in Sagalassos. In tegenstelling tot veel collega’s, die van die periode gebruik kunnen maken om hun collegeteksten bij te werken, moest ik dat op andere momenten zien te doen. Ik heb een dertigtal doctoraten begeleid. Ook de pr voor Sagalassos deed
ik grotendeels zelf, met gemiddeld wekelijks wel ergens een voordracht voor wat ‘De vrienden van Sagalassos’ geworden zijn. Voeg daar nog mijn werk voor de Onderzoeksraad bij, die ik vijf jaar voorgezeten heb. Mateloos boeiend werk, maar natuurlijk wel heel veel.”
De bruid “De combinatie van dat alles heeft ertoe geleid dat ik al jaren gemiddeld slechts drie uur per nacht slaap. Ik ben nog steeds een kaars die aan twee kanten tegelijk brandt. Ja, ik heb roofbouw op mijn lichaam gepleegd, dat besef ik ook wel. Ik ben nooit pijnvrij. Maar dat ervaar ik niet als een offer. Jammer vind ik wel dat ik niet meer in de tuin kan werken, mijn favoriete ontspanning. Ik ben ook niet bang voor de toekomst, behalve dan voor mentale problemen. Daar huiver ik voor.” “Werken blijft mijn levensgeluk. Ik leef tussen de boeken, en dat zal ik als emeritus blijven doen. Ik heb trouwens nog drie doctoraten de eerstvolgende maanden, en het werk in Sagalassos blijft me opslorpen, zij het niet langer als directeur.” “Misschien is mijn leven niet voor iedereen geschikt. Het vergt heel veel van je krachten, en ik heb nooit een gezinsleven gehad. Maar als ik opnieuw zou moeten kiezen, zou ik meteen voor hetzelfde opteren. Ik ben een heel gelukkig man. Dat heb ik voor een heel groot stuk aan de Leuvense universiteit te danken. Ik heb er, natuurlijk met de hulp van heel veel anderen, een droom kunnen uitleven. Ik vind niet dat ik iets abnormaals gepresteerd heb. Ik heb gewoon mijn job gedaan, gebruik gemaakt van de vele kansen die zich aandienden, en dat heeft me gelukkig gemaakt. Dat maakt me dus tot een chançard.” “Je kunt zeggen dat ik met Sagalassos getrouwd ben, ja. Dat was ook het afscheidsgeschenk van de mensen van het dorp. Toen ik de voorbije zomer voor het laatst als directeur in Sagalassos was, hebben ze me tijdens de allerlaatste dag als directeur in een stoet rondgereden, met muzikanten en toeterende auto’s, zoals daar gebruikelijk is wanneer een bruidegom zijn bruid gaat ophalen. Zo voerden ze me van de site, mijn bruid, naar het opgravingshuis. Ook zij begrepen dat ik met Sagalassos getrouwd was, en dat wilden ze vorm geven. Wat je dán voelt, daarvoor doe je het, dat is met niets te vergelijken.”
Het gigantische hoofd van een vijf meter hoog marmeren beeld van de Romeinse keizer Marcus Aurelius, die van 161 tot 180 na Christus regeerde. Het werd in 2008 opgegraven, een jaar eerder werd al een gelijkaardig beeld van keizer Hadrianus aangetroffen. Het hoofd alleen al meet 90 cm. De vondst haalde de wereldpers, van het BBC-nieuws tot The New York Times.
Voor wie aan de authenticiteit van de vondsten zou durven twijfelen: professor Marc Waelkens wandelt in de zomer van 2008 langs de benen van het pas ontdekte beeld van Marcus Aurelius, nog volop in het puin. De benen zijn ongeveer 170 cm lang.
14 Leven na Leuven
campuskrant
Classica en journaliste
Mia Doornaert Haar pen en haar brein zijn even spits als haar hoge hakken, haar dagen nog even gevuld als toen ze fulltime journalist was bij De Standaard. Classica – en fashionista – Mia Doornaert (67) blikt terug op mooie jaren in Leuven en de rijke carrière die volgde.
“Ik behoor tot een nanominderheid” Ine Van Houdenhove Nee, in de boekenkasten die drie wanden van het Brusselse appartement van Mia barones Doornaert vullen, staan dan toch geen pumps tussen de filosofische, politieke en geschiedkundige werken. “Dat was een compositie die ik ooit maakte voor een foto in Elle. Zo belangrijk zijn schoenen nu ook niet dat ik ze tussen mijn boeken zou zetten”, lacht Mia Doornaert, die voor onze foto haar zilveren pantoffeltjes voor hooggehakte laarsjes wisselt. Ze heeft nooit begrepen waarom het sommigen verbaast dat ze als intellectueel en feministe tegelijk gesteld is op mooie kleren en schoenen. “Elegantie is een teken van beschaving. In het leven moet niet alleen plaats zijn voor het noodzakelijke, maar ook voor het overtollige. Ik zie niet in waarom een feministe haar oksels niet zou mogen ontharen, wat win je ermee om onaantrekkelijk voor de dag te komen? Feminisme draait niet om er als een slons bijlopen, maar om dezelfde kansen krijgen en je ten volle kunnen ontplooien.” Die kansen heeft ze zelf zeker gekregen. “Ik werd zeer egalitair opgevoed, wat toen nog minder vanzelfsprekend was dan nu. Mijn twee broers moesten thuis evenveel meehelpen als ik. We waren een pratend gezin, er werd veel gediscussieerd, en we kregen de liefde voor literatuur en muziek ingelepeld – al begrepen mijn ouders niet hoe Mick Jagger mijn idool kon zijn.”
Dansen Omdat ze zichzelf had leren lezen, had de kleine Maria Adelheid het eerste leerjaar overgeslagen en zo zat ze op haar zestiende al op de universiteit. “Verder studeren, in Leuven, was een evidentie. Mijn vader was schooldirecteur en de mentaliteit thuis was: we kunnen onze kinderen geen rijkdom nalaten, maar ze zullen wel een goede opleiding en stevige diploma’s hebben.” Ze was sterk in wiskunde en haar leraar had gehoopt dat ze ingenieur zou worden, maar Mia koos
voor klassieke filologie: “Ik hield van talen en was gefascineerd door geschiedenis, hoe ouder hoe liever.” Ze deed er nog een kandidatuur Oosterse talen bij, met als tweede taal Arabisch. “In mijn latere werk heb ik veel gehad aan mijn studie, het historisch perspectief helpt om de actualiteit te begrijpen. Latijn studeren leert je ook gestructureerd denken. Ik ben een nanominderheid, maar ik vind dat Latijn de taal van Europa zou moeten zijn – niemand heeft het thuisvoordeel en als de kleine Romeintjes dat konden leren, waarom wij dan niet?” Ze leefde zich naar eigen zeggen uit in Leuven: “Ik ging graag uit – weliswaar op frisdrank –, speelde toneel, ging dansen ...” Een heel ijverige studente was ze niet. “Ik leerde heel gemakkelijk en had me in de humaniora nooit de discipline eigen moeten maken om regelmatig te studeren. Misschien had ik anders toch wel meer uit mijn studie gehaald.” Met haar diploma’s op zak gaf ze
(© KU Leuven | Rob Stevens)
elkaar van wat Cees Nooteboom het ontoevallige toeval noemt – hoorde ik dat De Standaard journalisten wilde aanwerven. Dat is het, dacht ik, dat wil ik gaan doen. Ik begon kranten te verslinden om me op het examen voor te bereiden. We moesten een es-
“Feminisme draait niet om er als een slons bijlopen, maar om dezelfde kansen krijgen en je ten volle kunnen ontplooien.” say schrijven waarvoor we gelukkig het onderwerp zelf mochten kiezen, want mijn kennis van de actualiteit was nog vrij patchy. Als classica schaatste ik natuurlijk moeiteloos door de proeven van tekststructuur en zinsontleding, en ook een voorgelezen tekst snel samenvatten zonder notities te mogen nemen, lukte vlot.” Zo begon de jonge Mia bij De Standaard: “Elke dag iets nieuws, telkens de lat weer even hoog legRolmodel gen, in een team aan een tastbaar Na een jaar studeren was haar geld en zichtbaar product werken. op en moest ze een job zoeken. Het lag me helemaal.” Na een “Toevallig – mijn leven hangt aan tijdje kwam er een plaats vrij op
twee jaar les in het Heilig Hartinstituut in Heverlee, om dan opnieuw te gaan studeren. “Het was de tijd van de hevige protesten tegen de oorlog in Vietnam en ik wilde de hedendaagse wereld beter begrijpen – tot dan toe was ik vooral geïnteresseerd in geschiedenis en literatuur, ik las zelfs nauwelijks kranten. Daarom volgde ik een kandidatuur politieke wetenschappen.”
de buitenlandredactie. “Dat was wat ik het liefst wilde doen. Ik wou zeker niet over zogenaamd vrouwelijke onderwerpen schrijven en ik wilde ook mijn plezier in cultuur niet wegnemen door er mijn werk van te maken.” Vrouwelijke journalistes op de redactie buitenland waren veertig jaar geleden nog dun gezaaid, maar ze heeft bij De Standaard nooit enig seksisme ondervonden – “wat op andere redacties soms schering en inslag was.” Ze heeft 38 jaar graag gewerkt voor de krant. “Er gebeurde zoveel en het was geweldig om dat te mogen volgen – neem alleen al de val van de Muur.” Aan kinderen zijn haar man en zij nooit toegekomen. “Ik had gewoon die drang niet. Als mensen mij een rolmodel voor vrouwen noemen, wimpel ik dat om die reden af. Het zijn vaak de kinderen die vrouwen tegenhouden om voluit te gaan in de ontplooiing van hun talenten, dus wie beide weet te combineren, dié is een rolmodel.”
Druk In de jaren 80 combineerde Doornaert zelf haar werk voor de krant met het voorzitten van de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten van België (AVBB) en nadien de Internationale Federatie van Journalisten (EFJ), een federatie van vakbonden. “Ik werd telkens ongepland, door een samenloop van omstandigheden, verkozen.
En ik ontdekte dat ik leiding kon geven, en mensen overtuigen van mijn visie.” Als voorzitster van de EFJ kwam ze op voor de persvrijheid en de rechten en plichten van journalisten. “Ik heb tal van boodschappen uitgestuurd om collega’s te verdedigen die om politieke redenen gevangen zaten. Ik was altijd enorm gelukkig als ik hoorde dat die druk geholpen had om iemand vrij te krijgen.” In ’95 keert toenmalig Frankrijkcorrespondent Peter Vandermeersch terug naar Groot-Bijgaarden en Mia Doornaert volgt hem op in Parijs. “Mijn man – die adjunct-hoofdredacteur was geweest – was net met brugpensioen en kon meegaan. In Parijs wonen en over Frankrijk schrijven, er zijn ergere manieren om je brood te verdienen.” Maar na vijf heerlijke jaren was het voorbij. “Uit bezuinigingsoverwegingen werden de correspondentenposten gesloten – ik zie me nog staan aan Café Bonaparte in Parijs met de telefoon in mijn hand.” De jaren nadien schrijft Mia Doornaert eerst veel over het Midden-Oosten en de islam. “Daarna ben ik me, op vraag van de hoofdredacteur, in China en het Verre Oosten gaan verdiepen.” Dat is het heerlijke aan die job, dat je steeds bijleert, steeds nieuwe werelden ontdekt. Ik heb ook de beste jaren van de krantenjournalistiek gekend, toen er daarvoor nog veel meer tijd en geld was.”
20 november 2013
Hoofdredacteur worden heeft ze nooit overwogen “uit een gezonde zin voor zelfbehoud: administratie is mijn zwakke plek, ik ben behoorlijk slordig en verstrooid.”
Dreamteam En dan staat de wereld stil, als in 2005 haar man overlijdt. “Ik ben toen heel dankbaar geweest dat ik een job had die mijn geest in beslag nam. Sommige collega’s vonden het moedig dat ik zo snel weer kwam werken. Maar dat was niet het moeilijke, moeilijk was het thuiskomen in dat lege appartement.” Net op een moment dat ze het allemaal wel een beetje gezien heeft, komt vier jaar later onverwacht de vraag van Yves Leterme, die net minister van Buitenlandse Zaken geworden is, om adviseur en speechwriter te worden op zijn kabinet. “Ik had hemzelf nooit ontmoet, maar ik kende zijn kabinetschef, topdiplomaat Frans Van Daele, al heel lang, en hij was het die mij belde. Ik was benieuwd om achter de coulissen te zien hoe buitenlands beleid gemaakt wordt. Leterme bleek een heel beminnelijk man te zijn en veel van de diplomaten met wie ik moest samenwerken, kende ik nog uit mijn carrière bij De Standaard. Ik was waarschijnlijk de meest ongelukkige Belg toen Herman Van Rompuy voorzitter van de Europese Raad werd, want mijn dreamteam spatte uiteen. Yves Leterme werd premier, Frans Van Daele werd kabinetschef van Van Rompuy.”
Cruises Leterme vraagt Doornaert mee te gaan naar de Zestien. “Dat was opnieuw een ontdekking, in het hart te zitten van de nationale politiek.” Ze behoort tot de cel diplomatie en blijft toespraken schrijven. “Speechwriting vereist dat je in iemand anders’ huid kruipt, een stijl hanteert die bij zijn of haar temperament past. En het vraagt ook een eigen schrijftechniek: korte zinnen, ritme, een afwisseling van ernst en humor die de aandacht gaande houdt. Leterme is gelukkig een goede spreker. Het moet vreselijk zijn teksten te schrijven voor iemand die ze dan slecht brengt. En ik stelde het ook heel erg op prijs dat hij mij na een toespraak vaak met een sms’je liet weten hoe de tekst ontvangen was.” Door de lang aanslepende formatiecrisis kan Doornaert tot een aantal maanden na haar 65ste op het kabinet blijven. Dan gaat ze officieel met pensioen. Maar dat betekent niet dat ze een rustig leventje leidt. Ze schrijft nog steeds haar vaste column voor De Standaard, om de twee weken, op maandag. Voor het Davidsfonds reist ze mee als voordrachtgever op culturele cruises. Ook is ze betrokken bij het Brussels Forum, de jaarlijkse bijeenkomst van besluit- en opinievormers uit de hele wereld, en bij de jaarlijkse Belgo-Britse conferenties. Daarnaast bereidt ze twee boeken voor – “ik zeg nog niet waarover” – , en maakt ze geregeld haar opwachting op radio en tv – dit najaar onder meer in Het Jaaroverzicht Live op Vier. “Sinds ik met pensioen ben, mis ik een vaste stek, het samenzitten met collega’s … maar ik heb nog steeds weken die zo druk zijn dat ik blij ben wanneer het vrijdagavond is!”
Alumni 15 Ief Spincemaille, filosoof en brenger van licht
‘Kunst moet dringend opengebroken worden’ Of hij nu een lichtkaart van Leuven maakt, de horizon verbeeldt of decors ontwerpt voor Guy Cassiers: alumnus Ief Spincemaille noemt zichzelf liever geen kunstenaar. “Ik ben een maker, net zoals een wetenschapper of een filosoof dat is. En ik ben overtuigd van het belang van creativiteit voor iedereen.” Katrien Steyaert “Richt de zon eens op mij. Ja, zo. Dank u!” De bewoners van de Leuvense wijk Sint-Maartensdal konden tijdens de afgelopen Klimaatweek zonlicht bestellen dankzij There is the Sun, een installatie met drie motorisch aangestuurde spiegels die zonlicht weerkaatsten op blok 1A. Een idee van Ief Spincemaille (37) dat op veel bijval kon rekenen. “Ik was zelf wildenthousiast over het effect van zoveel en zo direct licht in gebouwen die zelden rechtstreeks zon op zich krijgen. Ook de bewoners waren blij en er ontstond een zeer inspirerende, bevredigende vorm van publiekswerking. Ik hoop de spiegels elk jaar na de winter te kunnen terugplaatsen tijdens een soort feest van het licht.” “Dit in een museum tonen zou meer opbrengen voor mijn carrière en mijn portefeuille, maar ik vind het belangrijk te beseffen dat je niet los werkt van de gemeenschap, zeker niet als je ook de middelen van die gemeenschap gebruikt.” Spincemailles werk is poëtisch, utopisch bijna. Zijn inspiratie is verwondering, niet minder puur
jaar vijf jaar ouder geworden. Maar ik kan niet werken zonder uitdaging.” Dat is ook zo als hij theaterdecors ontwerpt, nu bijvoorbeeld voor Hamlet vs. Hamlet, zijn derde samenwerking met Guy Cassiers. “Als ik erin slaag binnen de soms heel strikte grenzen iets te ontwerpen voelt dat als een persoonlijke overwinning.” “Ik wil me niet in een zelfde systeem nestelen, want dan zou mijn werk niet meer spreken. Het is zoals wanneer je altijd dezelfde zin uitspreekt: die wordt betekenisloos. En daarvoor zijn kunstenaars er: om woorden, beelden en bewegingen te verversen zodat ze levend blijven en je je kunt blijven uitdrukken. Dat is een wezenlijk element van het mens-zijn en daarom is kunst zo vitaal voor mij.” “Al gebruik ik het woord kunstenaar liever niet. Het is niet democratisch. Ik ben een maker, net zoals een wetenschapper, een filosoof of een schrijver. Dat kunst goed is voor de kritische geest of voor de gemeenschapsAutodidact vorming is uiteindelijk bijzaak, Geen idee is hem te groots, geen vind ik. Het gaat veel dieper dan moeite te veel. “Verschrikkelijk”, dat, het gaat om echte emoties zucht hij. “Ik ben het afgelopen en het belang van creativiteit dan bij zijn dochter van vijf. Hij vangt licht en tijd, maakt planten die vriendelijke voorbijgangers groeten en schrijft brieven naar de mensen die op de wereld het verst van hem vandaan wonen. “Ook There is the Sun ontstond zo: vanuit de verwondering dat er achter die vrij lelijke gebouwen mooie, idealistische ideeën van architect Renaat Braem schuilen.” “Lightmap vloeide dan weer voort uit mijn poging om het vallen van de nacht te fotograferen.” Uiteindelijk werd het een machine die een jaar lang elke zes minuten een foto neemt van de lucht boven Museum M en die print op één van ruim 86.000 plexiglazen kubusjes. “De vallende blokjes laten zo een spoor na van wat ‘de tijd’ werkelijk is: de verandering van het zonlicht en de beweging van de aarde ten opzichte van de zon. Binnenkort plaats ik acht camera’s tussen de Noord- en de Zuidpool om een zelfde soort ordening van de tijd te maken.”
voor iedereen. Dat wordt veel te weinig gezegd. Naar mijn gevoel moet kunst dringend opengebroken worden. Misschien is het omdat ik geen kunstopleiding gehad heb dat ik kan loskomen van het kunstdiscours.” Spincemaille, die officieel debuteerde op zijn 29ste, is autodidact. Hij studeerde drie jaar muziek in Barcelona en daarvoor wijsbegeerte aan de KU Leuven. “Dat wilde ik al sinds mijn zestiende. Wijsbegeerte studeren heeft me geholpen om mijn verstand een beetje te structureren, want ik was enorm verward geraakt door heel veel te lezen en te schrijven. Maar ik heb nooit de intentie gehad om met mijn diploma verder te gaan. Daarvoor was mijn creatiedrang te sterk. Als kind knutselde ik al optische machines, ik tekende, laste, maakte muziek en schreef.” “Uiteindelijk heb ik gekozen voor hetgeen waarin ik mij het meest thuis voel: de beeldende kunst. Het was misschien naïef, maar ik had er vertrouwen in dat het zou lukken. Zeven jaar later doe ik het nog altijd graag en ik kan ervan leven. Dat volstaat voor mij.”
Ief Spincemaille bij There is the Sun, een installatie met drie motorisch aangestuurde spiegels die zonlicht weerkaatsten: “Ik hoop de spiegels elk jaar na de winter te kunnen terugplaatsen tijdens een soort feest van het licht.” (© KU Leuven | Rob Stevens)
16 Studenten
campuskrant
Van glitter en glamour naar aula en alma
“Vergeet Leonardo, ik geniet van het studentenleven!” Topmodel Louise Maselis (20) zet haar carrière op een laag pitje om een masterdiploma communicatiewetenschappen te behalen: “Ik had er genoeg van om alleen op mijn uiterlijk te worden afgerekend.” Ine Van Houdenhove Een makkelijkere klus heeft onze fotograaf nog niet vaak gehad. Louise Maselis poseert als de professional die ze is, met covers voor Vogue, Elle en Marie Claire op de teller. Sinds ze op haar vijftiende verkozen werd tot Elite Model of the Year – uit driehonderdduizend meisjes wereldwijd – is het snel gegaan. “Ik was door een paar mensen op het idee gebracht om het als model te proberen en meldde me aan bij Elite Amsterdam. Eén week later zat ik op het vliegtuig voor de Elite Model Lookverkiezing in China. Ik had nog nooit hakken gedragen en achteraf bekeken bewoog ik me als een gans over de catwalk.” Dat zal wel meegevallen zijn, want Louise won de wedstrijd en sleepte een contract binnen voor twee jaar. “Onwezenlijk. Maar ik zat nog op school, in het Paridaensinstituut in Leuven. Daar zijn ze gelukkig geweldig soepel geweest.
Ik ben wel gestopt met Latijn-wetenschappen, anders was het niet haalbaar. Zowat ieder weekend was ik in het buitenland voor een opdracht. Tussen de shootings door leerde ik mijn lessen en ik heb ook heel bewust mooie kansen laten schieten omdat school voorging. Maar het is me gelukt om mijn diploma te halen.” Daarna lag de wereld open. Louise trok – onder het oog van de camera’s van Vitaya – naar New York, waar ze onder meer shows liep voor Calvin Klein en Stella McCartney, en nadien naar Singapore. “Als Europees model ben je daar geweldig in trek. Ik heb mooie opdrachten gekregen, veel gereisd en goed verdiend. Maar ik miste een echt doel in mijn leven. Streven naar een mooiere foto of een belangrijkere cover of grotere show was niet meer genoeg. Ik verlangde ernaar om te studeren, zoals al mijn vrienden hier doen. En ik kreeg er ook steeds meer moeite mee om constant bloot te
staan aan het kritisch oordeel van anderen, en om enkel op mijn uiterlijk te worden afgerekend. Je persoonlijkheid of intelligentie zijn in het modewereldje niet van tel.” “Het leven van een model is trouwens niet zo makkelijk als mensen soms denken. Het is vaak heel vroeg opstaan om op tijd op castings, fittings of shootings te zijn, en lange dagen maken. En de concurrentie is bikkelhard. Ik heb ervan genoten en ik was er in het begin gepassioneerd mee bezig, maar dat enthousiasme begon weg te ebben.”
Huismus “Afgelopen zomer heb ik dan beslist om terug naar Leuven te komen en me in te schrijven aan de universiteit. Vroeger droomde ik ervan om farmacie te studeren, maar daarvoor heb ik niet genoeg wetenschappen gehad. Ik heb ook nog aan rechten gedacht, maar uiteindelijk is het communicatiewetenschappen geworden. Ik hoop later iets te kunnen doen in pr, journalistiek of communicatie, eventueel binnen de modesector. Ideeën genoeg!” Hoe valt het mee om van glitter en glamour in aula en alma terecht te komen? “Het was even enorm aanpassen. Als ik een saai vak aan het blokken ben, denk
(© KU Leuven | Rob Stevens)
Louise Maselis
ik nog steeds weleens: ‘ik had nu ook in New York op een party kunnen zijn’. Zo ben ik eens naar het verjaardagsfeest van Leonardo DiCaprio geweest – die nodigt graag modellen uit op zijn feestjes. Maar eigenlijk ben ik een huismus en hier in Leuven zit ik nog het liefst gezellig op mijn kot, tot wanhoop van mijn vrienden soms (lacht). En ik werk heel hard, want ik wil kost wat kost over vier jaar klaar zijn. Een paar
keer per maand doe ik nog wel een opdracht, voor klanten die ik al lang ken of dingen die heel leuk zijn om te doen.” “Over vier jaar zien we wel weer. Ik ben niet bang om dan te oud te zijn om als model te werken. Tegenwoordig heb je ook modellen van dertig of veertig. En mijn droom om ooit met vleugels over de catwalk te schrijden in een show van Victoria’s Secret heb ik nog niet opgeborgen (lacht).”
Claudia Löwik Voorzitter Studentenraad (© ingezonden)
Geachte Rector, “Ik ben voorstander van medebestuur. Ik denk dat het altijd een meerwaarde is indien er aan twee randvoorwaarden is voldaan.” Zo begon uw antwoord op de vraag over ‘studenten als medebestuurders’ die u gesteld werd voor uw verkiezing als rector. Voorwaarde nummer 1: “De universitaire leiding moet de studenten van in het begin bij het medebestuur betrekken.” Voorwaarde nummer 2: “Dat hangt af van jullie. Met sterke vertegenwoordigers kun je veel doen.” U hebt het mij voor de officiële opening van het academiejaar meermaals op het hart gedrukt: studentenparticipatie is belangrijk en we gaan ervoor zorgen dat de student gehoord kan en zal worden. Een nieuwe start met de geïntegreerde opleidingen, een nieuwe bestuursploeg, maar ook een nieuwe, gemotiveerde, geëngageerde en vooral zeer kundige studentenfractie. We maken het jullie niet gemakkelijk, dat weet ik wel, op alle vlakken willen wij ons “ermee komen bemoeien”, zoals dat vaak wordt gezegd. Maar laat mij dat even voor u herformuleren: op alle vlakken moeten wij ons ermee komen bemoeien. Ervaring leert ons namelijk dat als wij niet op onze strepen staan en blijven staan, er ook niet naar ons geluisterd zal worden.
Ik vind, en ik hoop ten zeerste dat u het volledig met mij eens bent, dat we van studentenvertegenwoordiging een reflex moeten maken. Dat wij als studentenraad niet moeten vragen naar datums van vergaderingen, uitnodigingen van werkgroepen en veranderingen in beleid en structuur, maar dat wij daar automatisch bij worden betrokken. Ik geef u twee simpele voorbeelden: de nota
“Wist u dat veel studenten zich net een nummertje voelen?” internationaal die puur als visienota zou dienen, maar die nu wel als beleidsdocument online staat en waar wij nooit over gecontacteerd zijn. Het tweede voorbeeld dat ik u wil geven is het oprichten van de Cel Onderwijs, waar de Onderwijsraad en dus ook de studenten geen zeggenschap in hebben gehad. Bij de verschillende diensten kennen ze onze namen, daar weten ze dat ook wij gecontacteerd moeten worden en dat doen ze dan ook. Daar zijn wij regelmatig de eersten die mogen spreken en onze standpunten en/of eisen kenbaar kunnen maken. Waarom is dat op het rec-
toraat bijlange nog niet altijd het geval? Het kan niet genoeg benadrukt worden hoe belangrijk het is dat wij ons werk als studentenvertegenwoordiger goed kunnen doen. Wist u bijvoorbeeld dat veel studenten zich net een nummertje voelen? Dat de universiteit als onpersoonlijk ervaren wordt? U vertelde ooit een anekdote: dat u, jaren nadat u studentenvertegenwoordiger was geweest, herkend werd door de toenmalige rector, ergens aan zee. Wel ik hoop dat u mij over vijftien jaar ook nog zult kennen. Dat u, wanneer u mij ziet, zult denken aan het jaar dat de studentenvertegenwoordiging een ongelooflijke grote stap vooruit heeft gezet. Ik hoop dat u, mijnheer de rector, dat samen met ons kunt waarmaken. Aan voorwaarde nummer 2 is al voldaan, nu nummer 1 nog. Met vriendelijke groeten, Claudia Löwik Elke maand deelt een betekenisvolle binnen- of buitenstaander in een brief aan de rector zijn of haar visie op de rol van de KU Leuven. Deze keer: Claudia Löwik, voorzitter Studentenraad KU Leuven.
20 november 2013
Maatschappij 17
DE RAAD een actueel vraagstuk belicht vanuit drie expertises
De spuit erin? In de Nederlandse ‘Bible Belt’ overleed onlangs een jong meisje aan mazelen. Nooit ingeënt vanwege haar geloof, of het geloof van haar ouders. Moeten we die keuze hebben? Of moet het roer helemaal om, desnoods met gedwongen vaccinaties? Of is de courante Belgische aanpak, een prikje tegen elke kinderziekte, toch zoiets als schieten met een kanon op een mug?
(© KU Leuven | Rob Stevens)
(© KU Leuven | Rob Stevens)
Wouter Verbeylen
Herman Nys medisch recht
“Ik heb ‘kinderziekte’ altijd een erg misleidende term gevonden. Het klinkt veel onschuldiger dan het in werkelijkheid is. Een standaardvaccin zoals dat tegen mazelen, bof en rubella, is echt geen luxe. Maar het succes van het vaccin is ook zijn achilleshiel: net omdat die kinderziektes hier nu quasi uitgestorven zijn, kunnen weinig mensen er nog de mogelijke complicaties van inschatten, zoals longontsteking. En dat voedt bij sommigen de scepsis over het nut van inenting.”
“Je kan het belang van vaccinatie moeilijk overroepen”
“Je kan het belang van vaccinatie nochtans moeilijk overroepen: naast hygiëne en stromend water heeft niets de voorbije honderd jaar zo’n grote impact gehad op de kindersterfte als vaccinatie. In Vlaanderen is de dekkingsgraad van kinderen en jongeren vandaag heel hoog, met dank aan Kind en Gezin, de Centra voor Leerlingenbegeleiding, de kinderartsen en huisartsen. En met dank aan onze media, die niet zomaar meegaan in ongefundeerde hetzes die soms in buiten-
tisme kan krijgen, of multiple sclerose van het hepatitis B-vaccin. Het is wetenschappelijk aangetoond dat vaccins ons immuunsysteem niet aantasten. De risico’s op verwikkelingen die je loopt bij het doormaken van de ziekte, zijn vele malen groter dan de mogelijke complicaties bij vaccinatie.” “Voorlopig zitten we hier dus wel goed, met vaccinatiegraden boven de 90 procent van de peuters voor mazelenbof-rubella. Maar het aantal gevallen van bijvoorbeeld mazelen neemt wel opnieuw toe in Europa, onder meer door anti-vaccinatielobby’s. Ook in ons land bestaan die. Het gaat dan vooral om mensen met een antroposofische overtuiging (aanhangers van de leer van Rudof Steiner, bekend van de Steinerscholen – red.). In Gent had je in 2011 een uitbraak van de mazelen bij ongevaccineerde kinderen in twee lagere scholen. Je hebt die erg hoge dekkingsgraad van 90 – of zelfs 95 procent voor het bijzonder besmettelijke mazelen – ook echt nodig voor ‘groepsimmuniteit’: wie om medische redenen niet gevaccineerd kan worden of geen bescherming opbouwt na vaccinatie, kan door groepsimmuniteit ook beschermd worden. Als er teveel mensen zich niet inenten, brengen ze dat solidariteitsprincipe in gevaar.” “Maar ik ben geen voorstander van een verplichte vaccinatie tegen kinderziektes, zoals er nu voor polio bestaat in België. Verplichten kan een negatief effect hebben. Goed informeren en communiceren, dat werkt het best.”
(© KU Leuven | Rob Stevens)
corinne vandermeulen landse media opduiken: dat je van het mazelenvaccin auvaccinoloog
“Vaccinatie tegen kinderziekten is vooralsnog niet verplicht in België. Tegen polio wel, maar ook daar kun je volwassenen fysiek niet dwingen om zich te laten vaccineren. Ja, we hebben stokken achter de deur bij weigering, in de vorm van geldboetes of een gevangenisstraf. Maar daarmee is die persoon nog niet gevaccineerd. In de praktijk bestaat dwangbehandeling hier enkel in de psychiatrie, en daar gaat het dan ook niet over het algemeen belang, maar het individueel belang van die persoon. Als je medisch tussenbeide komt, moet je dat áltijd met geïnformeerde toestemming van de patiënt doen.” “Hoe zit het dan met kinderen? Bij jonge kinderen die zelf nog niet de risico’s kunnen inschatten, heb je de toestemming van de ouders nodig. Maar de ouders mogen niet
bert broeckaert vergelijkende religie en ethiek “Je vraagt me: ‘Waarom vaccineren die protestanten in de ‘Bible Belt’ hun kinderen niet?’ Wel, ‘die protestanten’ zijn geen homogene groep: de ‘bevindelijk gereformeerde protestanten’, zoals ze officieel heten, zijn met zo’n half miljoen en behoren tot een lappendeken aan gemeenschappen. Elk van die gemeenschappen heeft z’n eigen visie op zaken als vaccinatie, en ook binnen die gemeenschappen zelf is er variatie. Binnen de ene groep is negentig procent gewoon gevaccineerd, binnen de andere gaat het om nog geen kwart. Overigens zijn ook in Nederland de antroposofen de grootste groep niet-gevaccineerden.” “Sommige ‘bevindelijken’ vaccineren niet omdat ze niet ‘voor God willen spelen’. Dat klinkt misschien weinig consequent: als je ge-
zomaar élke beslissing nemen: die moet in het belang zijn van het kind. Dus als er een epidemie dreigt, en als bewezen is dat vaccinatie heel doeltreffend is – zoals voor de gangbare vaccins, waarover een medische consensus bestaat – dan is afwijzing daarvan niet in het belang van het kind. Hier geldt hetzelfde als bij Jehova’s getuigen: een volwassene kan bloedtransfusie weigeren voor zichzelf, maar voor zijn kind kan de arts over die weigering heen stappen.”
“Ouders mogen niet zomaar élke beslissing nemen” “Juridisch doe je bij gedwongen vaccinatie een inbreuk op de fysieke integriteit van de minderjarige. Maar die inbreuk is erg miniem. Je kan zo’n inenting plaatsen in het rijtje van het verplicht dragen van de gordel in de auto, of van een valhelm: ook daar grijp je als overheid fysiek in. De wet van 2002 op de looft dat God alles in de hand heeft, waarom ga je dan nog uit werken, of loop je voor andere zaken wel nog naar de dokter? Maar bevindelijken zijn zeker niet tegen geneeskunde als dusdanig. Die vaccinaties zijn – nogmaals: voor sommigen onder hen – een brug te ver, omdat daarbij een ziekteverwekker wordt ingebracht, en daar trekken ze de grens, dat is het alleenrecht van God. Ze betwisten de wetenschappelijke evidentie ook niet, maar zij laten in hun beslissing een ander soort rationaliteit harder doorwegen. Noem het een ‘bredere’ rationaliteit: ‘ik verlies dan in het ergste geval misschien mijn leven, maar ik behoud mijn zielenheil’.”
rechten van de patiënt geeft de arts dat recht. En ook het Europees Hof staat dat toe, zolang de inbreuk niet zwaarder is dan nodig.” “De consensus in de samenleving daarover is groot. Ook in Nederland trouwens. Nederland is altijd het land geweest van grote tolerantie tegenover minderheden en afwijkende standpunten. Een aantal jaren geleden kwam er protest toen men voor de volksgezondheid fluor wilde toevoegen aan het leidingwater. Er heeft toen even een scenario op tafel gelegen waarin men er serieus aan dacht om het leidingnet te ontdubbelen: eentje met en eentje zonder fluor (lacht). En we kijken een beetje raar op als we zien wat er nog mogelijk is in de ‘Bible Belt’. Maar ook daar is de tolerantiedrempel verlaagd, als het gaat om het obstinaat vasthouden aan opvattingen die ingaan tegen het belang van het kind.” “Eén ding wil ik hier nog aan toevoegen: áls een verplichte vaccinatie gepaard gaat met een risico – hoe klein ook – dan moet de overheid die ze oplegt, bereid zijn om eventuele schade bij complicaties te compenseren. Dat moet dan wel de deal zijn.”
met een merkwaardige paradox. De religieuze diversiteit is hier nog nooit zo groot geweest als vandaag. En tegelijk hanteren de meeste ‘autochtonen’ een verregaand geseculariseerd discours, omdat religie voor velen iets uit een ver verleden is. We schrikken dan ook als iemand een expliciet religieus gefundeerd antwoord geeft: we zijn het niet meer gewend dat geloof bij sommige mensen de wetenschap kan overrulen. Nochtans zitten we daar mondiaal in een uitzonderingspositie: overal ter wereld blijft religie een hoofdrol spelen.” “Als er kinderen in het gedrang zijn, moet je wel ingrijpen. In eerste instantie door te informeren, over de stand van de wetenschap, maar evengoed over de standpunten binnen de eigen religie. Want minderheden houden rond ethische kwesties vaak ook vast aan verouderde standpunten. Ze denken te snel: ‘Dit zegt onze dominee, onze imam, onze rabbijn, dus dit is de onwrikbare regel binnen ons geloof.’ Dat klopt vaak niet: ook binnen hun eigen geloofsgemeenschap bestaat er vaak verschil in opinie, en evolu“Inmiddels is dat niet-vaccineren eren de opvattingen rond geneesook een symbooldossier geworden. kunde, orgaandonatie, vaccinatie We zitten in België en Nederland enzovoort.”
“we zijn Niet meer gewend dat geloof wetenschap kan overrulen”
18 Personalia
campuskrant
“Het komt nooit voor dat ik niet lees”, zegt professor Vera Hoorens, sociaal psychologe en zelf auteur. “Ik lees van alles, veel fictie, maar ook populariserende overzichten van wetenschapsgebieden die niet het mijne zijn. En biografieën – maar dan wel van dode mensen: een biografie van een levend iemand is nog niet af. Maar nog zaliger dan lezen is schrijven.” ludo meyvis Thuis worstelt ze constant met ruimtegebrek. “Maar we hebben verbouwingsplannen. Ik popel om al die dozen met boeken uit te pakken en alles zijn juiste plaats te geven. Ik leef met boeken, ja.” Noemt u zichzelf bibliofiel? “Nee, maar we koesteren thuis wel een verzameling gesigneerde boeken, bij voorkeur van schrijvers die we kennen. En het moet gaan om boeken die mijn man of mezelf echt aanspreken. Daar wil ik dan wel moeite voor doen. Toen Umberto Eco in Leuven was, stapte ik op hem toe, sommeerde hem om te blijven staan, spurtte naar de boekwinkel, vroeg in zeven haasten ‘eender wat ze in huis hadden van Eco’, rende terug, en twee minuten later had ik mijn handtekening. Ik bewonder Eco – vooral De naam van de roos is een prachtboek, dat ik zelf wel geschreven had willen hebben.” Welk boek heeft uw leven het meeste bepaald? “Dat is ongetwijfeld De praestigiis demonum, of Over duivelse begoochelingen, van Jan Wier, uit 1563. Sigmund Freud noemde hem ooit één van de drie belangrijkste wetenschappers uit de geschiedenis, samen met Copernicus en Darwin. Ik heb 17 jaar van mijn
leven al mijn vrije tijd aan hem besteed – gewierd, zoals we thuis zeggen. Ik heb zijn biografie geschreven, en ik ben er nog altijd van bezeten, excusez le mot. Sommigen noemen hem de grondlegger van de psychiatrie. Hij is in elk geval een erg boeiende denker.” “Daarnaast is Het Achterhuis van Anne Frank heel belangrijk voor me. Ik dacht vroeger altijd dat je aan deze kant de gewone mensen had, en ginder ver de schrijvers. Anne Frank leerde me wat je moet doen om schrijver te worden: een blaadje papier nemen en beginnen.”
Naast mijn biografie van Jan Wier heb ik twee romans gepubliceerd en één thriller. Dat is gewoon prettig, en het geeft me een trots gevoel, anders dan wat je doet als wetenschapper, maar het is zo leuk om je te kunnen verdiepen in het karakter van de slechterik. En ik ben niet de enige die er zo over denkt. Ik herinner me dat ik op een bepaald moment niet goed wist hoe ik iemand – in mijn boek – moest vermoorden. Ik legde mijn probleem voor aan de collega’s, hier bij de koffie. Nou, dát had je moeten horen! Iedereen had oplossingen, en het meest perfide voorstel kwam van mijn meest zachtmoedige collega. Iederéén wil zich wel eens bezighouden met iets doortrapts.” En beken nu meteen: wat zijn uw guilty pleasures? “Die heb ik veel – ik denk aan chicklit, aan tearjerkers, dat genre. lezen krijgt over de essentie van Ik beklaag lezers die geen guilty pleasures hebben.” iemand liefhebben, is zalig.” “En je mag me ook altijd stilistisch uitgekookt scheldproza te lezen geven, een zeldzaam genre Advertentie waarin W.F. Hermans en Gerrit Komrij zo uitblonken. Schelden als kunst, lékker.” Hebt u zelf nog schrijfplannen? Tot -70% KORTING* “Ja, ik wil weer eens een thriller maken, maar daar wil ik nog niet veel over kwijt. Ik schrijf dolgraag. Welke auteurs bewondert u? “Ik ben jaloers op mensen die grote boeken kunnen schrijven, vaak ook letterlijk dik. Neem de Monster-trilogie van Tom Lanoye, Het schervengericht van A.F.Th. van der Heijden, of Publieke werken van Thomas Rosenboom. Dat zijn boeken met erg véél inhoud op verschillende niveaus, en een rijke, zelfs barokke taal.” “Een voorbeeld van een erg onderschatte auteur vind ik Willy Spillebeen. En een juweeltje dat ik onlangs las, is De trousse van Leo Pleysier: een boek waar je een beter mens van wordt. Wat je te
“Iederéén wil zich wel eens bezighouden met iets doortrapts.” Wat leest u momenteel? “Heel recent las ik De kaart en het gebied van Michel Houellebecq. Een meesterwerk, met heel spitse inzichten over het menselijk gedrag en veel ingehouden inside humor. Teleurgesteld was ik dan weer in Stoner van John Williams. Volgens de pers was dat een boek dat je gelezen moét hebben. Ik vond het wel aardig, maar heus niet wereldschokkend.”
(© KU Leuven | Rob Stevens)
Boek / delen De Leeslijst van vera hoorens De naam van de roos Umberto Eco Over duivelse begoochelingen Jan Wier Het Achterhuis Anne Frank De kaart en het gebied Michel Houellebecq De Monster-trilogie Tom Lanoye Het schervengericht A.F.Th. van der Heijden Publieke werken Thomas Rosenboom De anonieme jezuïet Willy Spillebeen De trousse Leo Pleysier Scheldproza van W.F. Hermans en Gerrit Komrij
BOEKEN STOCKVERKOOP op 300 titels!
Benoemd of onderscheiden De Neuromotorische Revalidatie Onderzoeksgroep van het Departement Revalidatiewetenschappen, onder leiding van professor Alice Nieuwboer, ontving de eerste Prijs Malou-Malou, ter waarde van 100.000 euro, voor onderzoek naar het ‘bevriezen van het stappen’ bij parkinsonpatiënten. Emeritus professor Désiré Collen, stichter en voorzitter van ThromboGenics, ontving de Lifetime Achievement Award 2013 van de Belgisch-Amerikaanse Kamer van Koophandel in New York. Doctoraatsstudente Annelore Blomme (Afdeling Geologie) won op het Society for Glass Technology-congres in Cambridge de Paul Award 2013, voor haar lezing ‘Fingerprinting first millennium B.C. glass artefacts by Sr and Nd isotopic analysis’. Postdoctoraal onderzoeker Edwin Reynders (Departement Burgerlijke Bouwkunde) heeft een Young Professionals Grant ontvangen van het International Institute of Noise Control Engineering voor de conference paper ‘Uncertainty quantification of the sound
transmission loss of building components at the design stage’.
Analog Design Contest met hun project T-eye glasses.
Professor Marc Swyngedouw (Centrum voor Sociologisch Onderzoek – Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek) werd benoemd tot lid van het ‘Conseil d’Unité’ van het ‘Centre d’Étude de la Vie Politique Française’ (CEVIPOF), verbonden aan het FNSP - CNRS - Sciences Po de Paris.
HR-dienstengroep ADMB en preventiedienst Provikmo reikten de HR-award voor studenten uit aan Lynn Mottie, master in de psychologie, voor haar masterproef ‘Being constructive isn’t always positive’.
Professor Noel Salazar (Centrum Interculturalisme, Migratie en Minderheden) werd verkozen tot vice-president van de International Union of Anthropological and Ethnological Sciences. Op de World Jamboree in Boston kaapte het iGEM-team van de KU Leuven de prijs voor ‘Best Model’ in de categorie ‘Undergraduate’ weg, voor de computersimulaties waarmee ze kunnen voorspellen hoe hun bladluisverschrikker zal werken. Een team studenten uit de groep van professor Sabine Van Huffel (Departement ESAT - STADIUS – iMinds Future Health Department) behaalde de tweede plaats in de TI European
Oud-studente Marijke Kinnaer (Faculteit Ingenieurswetenschappen) ontving de Prijs Passwerk voor haar masterthesis over autismevriendelijke architectuur. Oud-studenten industriële wetenschappen - bouwkunde Marijs Van Vlasselaer en Nico De Ridder van KU Leuven@Thomas More, Campus De Nayer, hebben de Studieprijs 2013 van de Belgische BetonGroepering gewonnen met hun masterproef ‘De invloed van de korreleigenschappen en -verdeling op de reologie van zelfverdichtend beton’. Daarnaast behaalde een team studenten de tweede plaats in de Student Contest van diezelfde groepering. Het team bestond uit Borbala Hunyadi, Hans de Clercq, Piet Callemeyn, Jeroen Lecoutere en Alexander Caicedo.
• • • • • • • • • • •
Middeleeuwse studies Leuven Geschiedenis Psychologie Filosofie Kunst Archeologie Muziek Literaire studies Politiek Religie
ΎĐƟĞŐĞůĚŝŐƚŽƚϭĨĞďƌƵĂƌŝϮϬϭϰ Surf naar www.upl.be en download de folder.
www.upl.be
In Memoriam De universitaire gemeenschap neemt afscheid van: Professor Peter Donceel Gewoon hoogleraar aan de Faculteit Geneeskunde, Afdelingshoofd Arbeids-, Milieu- en Verzekeringsgeneeskunde Departementsvoorzitter Maatschappelijke Gezondheidszorg en Eerstelijnszorg geboren op 16 oktober 1959 en overleden op 20 oktober 2013 Wouter Vijverman Student Bachelor in de Handelswetenschappen – Campus Brussel (HUB) geboren op 1 mei 1992 en overleden op 29 oktober 2013
20 november 2013
Studenten 19
Droomjob Nieuwsanker Zijn de verwachtingen van studenten over hun droomjob realistisch? En hoe moeten ze die felbegeerde baan te pakken krijgen? Stap één: wij regelen een ontmoeting met een alumnus die de droom beleeft. In deze aflevering: Heleen en het nieuwsanker. Ine Van Houdenhove Heleen D’Haens (21) hoopt al sinds haar vijftiende om ooit nieuwsanker te worden. Sindsdien werkt ze systematisch aan de verwezenlijking van haar droom. “Ik heb jarenlang dictie en voordracht gevolgd en ook repertoirestudies ‘radio’ aan het conservatorium. Daar moesten we bijvoorbeeld een interviewtje afnemen van de eerste persoon die we tegenkwamen.” Nu studeert Heleen taal- en letterkunde. “En ik pik links en rechts vakken mee als geschiedenis, economie en internationale politiek. Bij sociale wetenschappen volg ik een inleiding tot de journalistiek, gegeven door praktijkmensen. Daarvoor moeten we zelf een radioprogramma maken en ook een stemtest doen.” Vorig jaar deed ze mee aan de selectie voor Ketnetwrapper. “Ik eindigde bij de laatste tien. Maar uiteindelijk vonden ze me te serieus.” Gelukkig is enige sérieux geen contra-indicatie om nieuwsanker te worden … Volgend jaar studeert Heleen af. “Ik ga niet meteen solliciteren voor een job als anker, daarvoor heb je levenservaring en bagage nodig. Ik zou graag nog een opleiding journalistiek volgen, liefst in het buitenland.” Maar eerst gaan we naar de vierde verdieping van de VRT, waar Martine Tanghe de laatste hand legt aan het Journaal van zeven uur.
Niet hectisch 18u op de Nieuwsdienst. Martines werkdag is om twaalf uur begonnen en over exact zestig minuten gaat ze op antenne. “Ik heb daarnet een gesprek opgenomen met onze verslaggever op de Filipijnen. Vanwege het tijdsverschil doen we dat – uitzonderlijk – niet rechtstreeks in de uitzending. En terwijl jullie binnenkwamen, was ik aan de telefoon met een collega aan het gerechtsgebouw in Gent om een live gesprek voor te bereiden over die jongen die dan toch naar een klooster in India vertrekt. Omdat zo’n interventie kort en krachtig moet zijn en meteen to the point, worden de vragen goed afgesproken. Nu ben
Heleen D’Haens mag even de stoel van Martine Tanghe warm houden. Heleen: “Ik had meer hectische toestanden verwacht.”
(© KU Leuven | Rob Stevens)
“Neem nooit de lift naar de studio” ik nog volop bezig met mijn intro’s. Je moet de kijkers in zo’n 25 seconden warm maken voor het stuk dat zal volgen. Het belangrijkste nieuws moet er in staan, maar je mag ook niet te veel weggeven. Ik schrijf mijn teksten op basis van de informatie die ik van de verslaggevers krijg, de telexen die continu binnenlopen en nog allerlei andere bronnen. Ik let ook op de continuïteit in het journaal en zorg door een bruggetje, of extra informatie, voor aansluiting bij vorige of volgende onderwerpen. Intussen blijf ik ook de telexen volgen en breng soms nog op het laatste moment wijzigingen aan.” De klok tikt maar de sfeer op de
mer één: neem nooit de lift op weg naar een live uitzending.” Na wat lippenstift en poeder – ze is daarstraks al geschminkt – gaat het jasje aan en het oortje in – daarmee houdt de eindredacteur contact. “Niet om te zeggen ‘goed bezig, Martine’ (lacht), maar om me te waarschuwen als een gesprek te lang dreigt te worden of te melden dat een onderwerp wegvalt of op een ander moment zal komen.” 18u50. Martine verdwijnt in de studio en Heleen vergaapt zich aan de tientallen schermen in de regiekamer. 18u54. Martines oortje doet het niet en ze blijkt nog geen kaartjes te hebben.
Journaal-anker martine Tanghe:
paar intro’s afmaken”, vertelt ze dat is ook prettig.” later. “De uitsmijter op het einde Dat ze op straat herkend wordt, schrijf ik gewoonlijk tijdens de neemt ze er ook bij. “Net zoals mails van boze kijkers. Als sport.” schermgezicht ben je een uitUithangbord hangbord van de omroep en vaak “Dat was een propere, jongens, be- krijg je kritiek over dingen waar dankt”, zegt de eindredacteur. En je niets mee te maken hebt, of die dan mag Heleen plaatsnemen in gewoon onterecht is. Dat is vervede studio terwijl Martine even uit- lend, maar ook daar moet je mee blaast. Stress voor de uitzending leren leven.” heeft ze niet – “ik doe het dan ook al héél lang” (lacht) – maar de Elke dag anders Het nieuws presenteren is nooit adrenaline stijgt natuurlijk wel. “Het middagjournaal kan wel een jeugddroom geweest. “Ik ben heel stresserend zijn. Vaak ko- Germaanse filologie gaan studemen er nog stukken binnen kort ren met het idee om les te geven, voor of zelfs tijdens de uitzen- maar merkte tijdens de stage dat ding. Die tijdsdruk is niet te on- de interesse van de leerlingen derschatten. Als een nieuwe col- niet evenredig was met mijn enthousiasme. In de tweede licentie heb ik dan meegedaan aan een journalistenexamen op de BRT. Er waren zo’n 1.300 kandidaten en uiteindelijk waren we met een tiental geslaagd. Bijna vijfendertig jaar later kom ik nog altijd graag werken. Het nieuws is elke dag anders en onverwacht, dat maakt het boeiend.” Heeft ze nog tips voor Heleen? lega afhaakt, is het vaak daarom. “Hou ogen en oren open voor alZelf hou ik van die spanning; ik les wat er gebeurt. Verzorg je taal, zou niet zo graag werken voor een maar ik heb de indruk dat dat programma dat niet rechtstreeks wel goed zit. Volg de actualiteit, gaat, al dat repeteren ... Bij een sta open voor nieuwe dingen, en live uitzending is iedereen heel wees bereid om voortdurend bij alert. Je kunt niets overdoen. En te leren. Dat beruchte journaliswas het niet zo goed, morgen be- tenexamen bestaat niet meer, ter … Dat bevalt me.” maar we leggen de lat nog altijd Zijn er mindere kanten aan de hoog.” job, wil Heleen weten? Het avonden weekendwerk misschien? “Ik heb nooit iets anders gekend. En Ben jij een student die een droomals je in het weekend werkt, ben job voor ogen heeft? Laat het ons je in de week een paar dagen vrij, weten via
[email protected]
“De uitsmijter op het einde schrijf ik gewoonlijk tijdens de sport.” redactie is er één van rustige bedrijvigheid. Heleen verbaast zich erover: “Ik had hectische toestanden verwacht.” Zelf volgt ze het nieuws elke dag op de voet. “Bij het ontbijt kijk ik naar het journaal van zeven uur, en ik lees verschillende kranten. Nieuws is iets wat iedereen moet te horen krijgen. En om dan diegene te zijn die het tot bij de mensen brengt …” 18u45. Martine daalt met gezwinde tred de trappen af richting schminkkamer. “Regel num-
18u55. De jingle van het Journaal klinkt en Martine overloopt de hoofdpunten. Halverwege het laatste wordt ze onderbroken door een tweede jingle: “Deze moet ik inkorten”, zegt ze tegen de eindredacteur. Generale repetitie dus … 19u. Een stem telt af en de jingle klinkt opnieuw. De komende twintig minuten zien we Martine beurtelings de teksten op de autocue lezen en, terwijl er beelden worden getoond, werken op de pc. “Meestal moet ik nog een
20 Buitenkant
campuskrant
(© KU Leuven | Rob Stevens)
Kemp(o)hanen
In vol ornaat tonen twee martial artists de technieken van de Japanse vechtsport Nippon Kempo. De demonstratie vond plaats in de Museumzaal, tijdens de openingsceremonie van de vierde Japan Week. Van 5 tot 7 november organiseerden de KU Leuven (Onderzoekseenheid Japanse Studies) en haar zusteruniversiteit Kansai University een aantal culturele en academische activiteiten om de Japanse cultuur te promoten, onderzoek te stimuleren en de banden tussen beide universiteiten verder aan te halen.
gevonden:
VOORWERP
Elke maand gaan we op zoek naar het verhaal achter een opmerkelijk voorwerp dat zich ergens binnen de muren van de universiteit bevindt. In het depot van de Dienst Kunstpatrimonium in Heverlee rust in een glazen kistje het linkerdijbeen van Justus Lipsius. In de refter van het Justus Lipsiuscollege in de Minderbroedersstraat staat een deel van het grafmonument van de beroemde humanist die in 1606 in de Minderbroederskerk begraven werd: de marmeren gedenkplaat met het door hemzelf geformuleerde grafschrift en het albasten borstbeeld dat zijn weduwe op het grafmonument liet plaatsen – het werd ooit om veiligheidsredenen zo stevig vastgelijmd dat niemand het nog aandurft om het los te wrikken. Het stoffelijk overschot dat in de kapel van het college wordt bewaard, is echter niet dat van Lipsius … Nadat de Fransen de kloosterorden hebben afgeschaft, wordt de Minderbroederskerk in 1799 gesloopt. Op 14 april 1868 prepareren arbeiders het terrein voor de fundering van een woning die later zal worden gekocht door de vermaarde architect en hoogleraar Joris Helleputte. Zo’n 75 centimeter onder de grond treffen ze een grafsteen aan, met een opschrift dat zegt dat Lipsius hier begraven ligt, en daaronder menselijke resten, die met gepaste eerbied worden overgebracht naar de kapel van het Justus Lipsiuscollege. Later op de dag wordt zo’n halve meter dieper een volledig skelet gevonden. Ook al zijn er meteen vermoedens dat dit eigenlijk het stoffelijk overschot is van Lipsius, het wordt samen met andere beenderen – naar later zal blijken ook die van Dirk Bouts – naar een verzamelgraf bij de Sint-Kwintenskerk gebracht. Op één dijbeen na, dat arbeider Philippe Van Hove mee naar huis neemt. In 1905 stellen de professoren Arthur Van Gehuchten en Ernest Masoin vast dat de beenderen
die in het college bewaard worden, van minstens drie verschillende mensen afkomstig zijn. Het vermoeden dat het naar het verzamelgraf gebrachte skelet van Lipsius is, wordt steeds sterker. Masoin veronderstelt dat bij het delven van Lipsius’ graf onbekende beenderen zijn aangetroffen – het terrein was van oudsher een begraafplaats – die vervolgens mee zijn toegedekt door Lipsius’ grafsteen. Op 18 maart 1937 krijgt politiecommissaris François Chevaillier een brief van Guillaume Van Hove, die laat weten dat hij het dijbeen van ‘Hoogleeraar Juste Lipse’ in zijn bezit heeft. Zijn vader, Philippe, erfde het in 1892 van zijn vader – de Philippe dus die het been had opgegraven – , gaf het een tijdlang in bruikleen aan Helleputte, maar eiste het later terug. Dat kwam hem op het verlies van zijn job te staan – de vijfvoudig minister en grondlegger van de Boerenbond sprak je niet ongestraft tegen. Na onderzoek concludeert anatomieprofessor Gerard Vanderschueren dat het vermoedelijk inderdaad om het – zeer goed geconserveerde – dijbeen van Lipsius gaat. Het been wordt voortaan zorgvuldig bewaard in een apart schrijntje in het Justus Lipsiuscollege. In 1997 vertrouwt professor Vermeersch, president van het college, het toe aan de Dienst Kunstpatrimonium. Het is 49 cm lang – Lipsius was dus ook letterlijk een grote mijnheer. (ivh) Met dank aan Mark Derez (Universiteitsarchief), Anne Verbrugge (Kunstpatrimonium) en Joris Snaet (Divisie Monumenten)
Anne Verbrugge van de Dienst Kunstpatrimonium toont het dijbeen van Lipsius.
(© KU Leuven | Rob Stevens)