Opleiding van de nieuwe RMO-chauffeurs Cours de formation des nouveaux chauffeurs de camion-citerne
2007
Georganiseerd door :
Organisé par :
Belgische Confederatie van de Zuivelindustrie
Confédération Belge De l'industrie Laitière
Melkcontrolecentrum-Vlaanderen
Comité du Lait
Comité du Lait
Melkcontrolecentrum-Vlaanderen
Voorwoord
In vergelijking met andere (voedings)producten wordt de rauwe melk zeer vaak als voorbeeld gesteld m.b.t. integrale ketenbewaking. Niemand kan inderdaad ontkennen dat de natuurlijke grondstof melk met uitermate veel zorg gewonnen en aangeboden wordt aan de zuivelfabriek. Deze situatie is uiteraard niet “zomaar” ontstaan. De voorbije veertig jaar is er doorlopend door verschillende partijen, en niet in het minst door de sector zelf, naar een optimale situatie toegewerkt. Elke liter melk die geleverd wordt, wordt bemonsterd en komt in aanmerking om op één of andere kwaliteitsparameter onderzocht te worden. Deze massale controles gebeuren in de zogenaamde interprofessionele organismen voor de melkkwaliteit : Melkcontrolecentrum-Vlaanderen (Lier) en Comité du Lait (Battice). Alle onderzoeken in het kader van de controle van de kwaliteit en de samenstelling, uitgevoerd in de beide organisaties, zijn geborgd door de Beltest-accreditatie volgens de norm ISO 17025. Dit is een garantie voor de betrokken melkveehouders en zuivelfabrieken dat de bekomen resultaten betrouwbaar zijn. Een belangrijk onderdeel van de controle van de kwaliteit speelt zich echter af buiten de gebouwen van de interprofessionele organismen, nl. de bemonstering van de melk op het melkveebedrijf en het transport van de melkmonsters naar de zuivelfabriek. Bij dit onderdeel vervult de RMO-chauffeur (d.i. de chauffeur van de rijdende melkontvangst) een cruciale rol. In het kader van de wettelijke reglementering m.b.t. de opleiding en de begeleiding van de RMO-chauffeurs wordt jaarlijks de cursus “Opleiding van de nieuwe RMO-chauffeurs” georganiseerd. Het volgen van deze cursus is verplicht om een vergunning te bekomen voor het ophalen van melk. Wij hopen met deze cursus de nieuwe RMO-chauffeurs niet enkel in te lichten over een aantal aandachtspunten bij de melkophaling en de melkkwaliteit, maar hen ook ervan te overtuigen dat zij in belangrijke mate kunnen bijdragen tot het vertrouwen tussen melkveehouder, zuivelfabriek en controlerende instanties. Daarnaast vormen zij uiteraard een onderdeel van het zo belangrijke imago van de melk en de zuivelproducten.
Belgische Confederatie van de Zuivelindustrie Melkcontrolecentrum-Vlaanderen Comité du Lait
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
1
1
W ETGEVING M . B.T. DE MELKOPHALING
1.1.1
Kwaliteitsbepaling
Het koninklijk besluit van 21 december 2006 betreffende de controle van de kwaliteit van de rauwe melk en de erkenning van de interprofessionele organismen. Het ministerieel besluit van 1 februari 2007 houdende goedkeuring van het document opgesteld door de erkende interprofessionele organismen betreffende de modaliteiten van de controle van de kwaliteit van de rauwe koemelk. De modaliteiten van de controle van de kwaliteit van de rauwe koemelk zoals beschreven in het document in bijlage en vastgesteld door de erkende interprofessionele organismen « Melkcontrolecentrum Vlaanderen, Hagenbroeksesteenweg 169, 2500 Lier » en « Le Comité du Lait, route de Herve 104, 4651 Battice », worden goedgekeurd. De belangrijkste punten voor de RMO-chauffeur in deze wetgeving zijn: 1.1.2
Melkophaling - Tijdens het vervoer mag de temperatuur van de melk niet hoger zijn dan 10 °C, tenzij er melk is opgehaald binnen de twee uur na het einde van het melken. - De tijdspanne tussen twee melkophalingen mag niet meer dan 72 uur bedragen. Overschrijding met maximum 3 uur is toegelaten voor zover de gemiddelde termijn voor de melkophalingen berekend per maand de 72 uur niet overschrijdt.
1.1.3
Bemonstering van de melk - De melk mag slechts opgehaald en bemonsterd worden door een persoon (RMO-chauffeur) die houder is van een vergunning afgegeven door de IO. De vergunning wordt enkel toegekend aan natuurlijke personen die het vormingsprogramma, jaarlijks georganiseerd door de IO in samenwerking met de Belgische Confederatie van de Zuivelindustrie (BCZ), hebben gevolgd. De IO controleren steekproefsgewijs (bv. tijdens de controle van de bemonsteringsapparatuur) of de RMO-chauffeur in het bezit is van een geldige vergunning; bij die gelegenheid gebeurt eveneens een controle op de werking van de RMO-chauffeur. - Op het ogenblik van de melkophaling wordt voor ieder type melklevering een representatief monster genomen in een type monsterflesje goedgekeurd door de IO, tenzij deze melkophaling gebeurt onder de voorwaarden vermeld in artikel 3, § 3 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 betreffende de controle van de kwaliteit van de rauwe melk en de erkenning van de interprofessionele organismen. Het monster is eigendom van de IO.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
2
- De bemonstering gebeurt mechanisch met behulp van een bemonsteringsapparaat op de RMO. Het type bemonsteringssysteem moet goedgekeurd worden door de IO. Elk individueel bemonsteringsapparaat moet erkend en geïdentificeerd worden door de IO. De goede werking van het bemonsteringsapparaat wordt minstens om de zes maanden nagekeken door de IO. Een document dat de controle bewijst, moet zich bij het apparaat bevinden. - Het monster mag enkel manueel genomen worden indien het bemonsteringsapparaat defect is en/of indien een te geringe hoeveelheid melk een representatieve mechanische bemonstering onmogelijk maakt. - Het monster moet onmiddellijk worden voorzien van een identificatiecode opdat het op elk ogenblik en in alle omstandigheden identificeerbaar zou zijn. - De monsters moeten tussen 0 en 4 °C worden vervoerd en bewaard. De koper bewaart de monters in een koelruimte, waarin enkel te ontleden monsters worden bewaard. De bemonsteringsdatum wordt, als onderdeel van de identificatie, vermeld op het krat. - De kopers maken per koelruimte een lijst op van de personen die er toegang tot hebben en bezorgen die aan de IO. - De tijd tussen de bemonstering en de analyse moet zo kort mogelijk zijn en mag niet meer bedragen dan 36 uur in geval van microbiologisch onderzoek en 84 uur voor alle andere analysen. - Een koper die melk ophaalt bij een beperkt aantal producenten kan een derogatie aanvragen bij de IO, zodat de melk niet dient opgehaald te worden met een RMO uitgerust met een erkend mechanisch bemonsteringsapparaat en door een RMO-chauffeur die houder is van een vergunning. Voor een dergelijke « speciale » koper legt de IO de procedure vast voor het nemen, het bewaren en het vervoeren van de melkmonsters.
1.2 SAMENSTELLING EN V RIESPUNT Koninklijk besluit van 17 maart 1994 betreffende de productie van melk en tot instelling van een officiële controle van melk geleverd aan kopers. Ministerieel besluit van 17 maart 1994 betreffende de officiële bepaling van de kwaliteit en de samenstelling van melk geleverd aan kopers. Het criterium voor de officiële bepaling van de kwaliteit van de melk is: - het vriespunt. De criteria voor de officiële bepaling van de samenstelling van melk zijn : - het vetgehalte; - het eiwitgehalte.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
3
De samenstelling van de melk moet ten minste zesmaal per maand worden bepaald.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
4
1.3
B EOORDELING VAN DE RESULTATEN
1.3.1
Kwaliteit
Parameter
Frequentie
Maandresultaat en beoordeling
Strafpunten
Kiemgetal
2 maal per maand
Voor de periode van een maand is het in aanmerking te nemen resultaat: het geometrische gemiddelde van alle effectieve resultaten (t.t.z. de resultaten van alle analysen) geconstateerd over een periode van twee maanden. • = 100.000 kiemen/milliliter • 0 •
1 keer > 100.000 kiemen/milliliter
• 1
•
2 opeenvolgende keren > 100.000 kiemen/milliliter
• 2
•
3 opeenvolgende keren > 100.000 kiemen/milliliter
• 4
•
Celgetal
4 maal per maand
4 opeenvolgende keren > • 6 100.000 kiemen/milliliter • >4 opeenvolgende keren > • 8 100.000 kiemen/milliliter Voor de periode van een maand is het in aanmerking te nemen resultaat: het geometrische gemiddelde van alle effectieve resultaten (t.t.z. de resultaten van alle analysen) geconstateerd over een periode van drie maanden. • = 400.000 cellen/milliliter • 0 • • • • •
1 keer > 400.000 cellen/milliliter 2 opeenvolgende keren > 400.000 cellen/milliliter 3 opeenvolgende keren > 400.000 cellen/milliliter 4 opeenvolgende keren > 400.000 cellen/milliliter > 4 opeenvolgende keren > 400.000 cellen/milliliter
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
5
• 1 • 2 • 4 • 6 • 8
Parameter
Frequentie
Maandresultaat en beoordeling
Remstoffen
Elke levering
Het in aanmerking genomen resultaat is het effectieve resultaat dat wordt behaald voor elke levering van elk type melk. • Negatief • • Positief •
Zichtbare zuiverheid
Vriespunt
1.3.2
1 maal per Voor de periode van een maand is maand het in aanmerking te nemen resultaat het effectieve resultaat van het onderzoek in de betrokken maand • Voldoende • Onvoldoende 1 maal per Voor de periode van een maand is maand het in aanmerking te nemen resultaat het effectieve resultaat van het onderzoek in de betrokken maand. • = -510 m°C • > -510 m°C
Strafpunten
• 0 • 2
• 0 • 1
Samenstelling
Parameter
Frequentie
Maandresultaat en beoordeling
Vet- en eiwitgehalte
Elke levering
Per producent wordt het rekenkundig maandgemiddelde berekend van alle effectieve resultaten in de betreffende periode. Het gemiddelde resultaat wordt uitgedrukt in gram per liter en afgerond op 0,1 g/l. Tot 0,04 g/l wordt naar beneden afgerond; vanaf 0,06 g/l wordt naar boven afgerond; 0,05 g/l wordt afgerond zodat het voorgaande cijfer even wordt.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
6
Geen afhouding Een afhouding van 0,2975 EUR/l wordt toegepast.
2
SAMENSTELLING, EIGENSCHAPPEN EN KWALITEIT VAN RAUWE MEL K
Melk is van oorsprong het voedingsmiddel voor de pasgeborenen. Melk bevat alle noodzakelijke voedingsbestanddelen om een snelle groei van het jonge dier te waarborgen. In de natuur wordt melk direct door het jong geconsumeerd, zonder enige kans op besmetting van buiten af. Door de evenwichtige samenstelling en de aanwezigheid van een aantal uiterst belangrijke elementen zijn melk en de daaruit bereide melkproducten ook voor de mens onmisbaar in een goed uitgebalanceerd voedingspatroon.
2.1
SAMENSTELLING
De melk bestaat voor ca. 87% uit water en voor ca. 13% uit droge stof. De belangrijkste bestanddelen van deze droge stof zijn: lactose (4,7%), vet (4,2%), eiwit (3,4%), mineralen en zouten (0,7%). In mindere mate komen er ook vitaminen en enzymen voor.
2.1.1
Lactose
Lactose of melksuiker geeft de licht zoete smaak aan de melk. Het lactosegehalte is vrij stabiel tijdens de lactatie. Onder gunstige omstandigheden (bv. voldoende hoge temperatuur) kunnen bacteriën melksuiker omzetten tot melkzuur. Van deze eigenschap maakt men bij de melkverwerking gebruik om een verscheidenheid aan zuivelproducten te produceren (bv. yoghurt). 2.1.2
Melkvet
Melkvet komt voor onder de vorm van vetbolletjes met een diameter van 0,01 tot 10µm. Hieromheen bevindt zich een beschermend membraan. Het vetgehalte is variabel en is afhankelijk van het melkveeras, het lactatiestadium, het seizoen, de voeding en de
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
7
ouderdom van de koe. Melkvet is de basis voor vetrijke zuivelproducten zoals slagroom en boter.
2.1.3
Melkeiwit
Het melkeiwit is, net als het vet, in variabele hoeveelheden aanwezig in de melk. Door het eten van jong gras zal de koe melk met een hoger eiwitgehalte produceren. Melkeiwit is de basis voor eiwitrijke zuivelproducten zoals kaas. Het eiwit bevat 80 % caseïne.
2.1.4
Mineralen en zouten
Naast kleine hoeveelheden van verschillende zouten en mineralen (natrium, kalium, chloor…) bevat melk uitzonderlijk veel calcium en fosfor. Dit is heel belangrijk voor een evenwichtige voeding.
2.1.5
Enzymen
Enzymen bevorderen de vertering van de melk. Zo is lipase in staat het melkvet et splitsen. Er zijn enzymen die van nature in de melk voorkomen, maar er zijn er ook die door bacteriën geproduceerd worden.
2.1.6
Vitaminen
Vitaminen spelen een belangrijke rol bij stofwisselingsprocessen in het lichaam. Een tekort aan vitaminen kan leiden tot lichamelijke klachten (bv. broze beenderen, verminderd zicht). Zowel de in vet oplosbare vitaminen A en D, als de in water oplosbare vitaminen B en C komen in melk voor. 2.2
F YSISCHE EIGENSCHAPPEN
2.2.1
Kleur en geur
Als gevolg van de verstrooiing van het licht door de eiwitdeeltjes en de vetbolletjes, heeft melk een geelachtige witte kleur. De geur is niet sterk uitgesproken. Bij mengen (luchtinslag) treedt er overvloedig schuimvorming op en neemt de melk gemakkelijk geuren op vanuit de omgeving.
2.2.2
Structuur
Melk gedraagt zich als een emulsie van vet in een waterige oplossing. Deze waterige oplossing bevat talrijke elementen waarvan de ene opgelost zijn (lactose en minerale
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
8
zouten) en de andere in colloïdale oplossing (caseïne verbonden met fosfor en calcium). Melk is twee maal zo viskeus als water. Het vet komt voor onder de vorm van microscopisch kleine vetbolletjes in emulsie in de melk, met andere woorden, de vetbolletjes zijn evenwichtig verdeeld in de melk. De vetbolletjes hebben de neiging om van nature samen te klitten. Daar de densiteit van het vet lager is dan deze van melk (0,92 kg/l tegenover 1,030 kg/l) gaan de samengeklitte vetbolletjes boven drijven om zo een roomlaag op de melk te vormen ,zodra de melk zich in rust bevindt. Dit proces gaat nog sneller indien de vetbolletjes de kans krijgen om samen te klitten. Men zegt dat de melk niet meer homogeen is.
2.2.3
Dichtheid of densiteit
De dichtheid (soortelijk gewicht, volumieke massa) van een vloeistof geeft aan hoeveel kg één liter van die vloeistof weegt. 1 liter water weegt 1 kg terwijl 1 liter melk 1,028 tot 1,030 kg weegt, m.a.w. melk is zwaarder dan water. Melk heeft dus een hogere dichtheid. Een lading van 16.000 liters weegt ongeveer 16,5 ton. 2.2.4
Zuurtegraad
De zuurtegraad van een vloeistof wordt meestal aangegeven door de pH-waarde (in een schaal van 0 tot 14). Water is neutraal (pH = 7). Zure vloeistoffen hebben een lagere pHwaarde (dichter bij 0) en basische of alkalische vloeistoffen hebben een hogere pHwaarde (dichter bij 14). Melk is licht zuur of dicht bij neutraal met een pH-waarde tussen 6,7 en 6,8. Onder invloed van bacteriën, die lactose kunnen omzetten tot melkzuur, kan de melk zuurder worden.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
9
De zuurtegraad kan gemeten worden met behulp van indicatoren (verandering van kleur). De “Dornic” methode is hierop gebaseerd (decigrammen melkzuur per liter). Normale melk heeft een Dornic van 14 – 15 graden, terwijl verzuurde melk 18 of meer graden heeft. 2.2.5
Vriespunt
Zuiver water bevriest precies bij 0°C. De melksuiker en de aanwezige zouten en mineralen in de melk doen het vriespunt verlagen. Melk bevriest dus bij een temperatuur die iets lager is dan 0°C, namelijk bij ca. –0,525°C (vriespunt van 525).
2.3
KWALITEIT
Hoewel de kwaliteit van de zuivelproducten zeer sterk wordt beïnvloed door de zorgen besteed bij en na de verwerking, is de kwaliteit van de grondstof melk toch een bepalende factor voor de kwaliteit van het afgewerkte product.
2.3.1
Bacteriologische kwaliteit
Onhygiënische melkwinning of onaangepaste bewaar- en transportomstandigheden kunnen zeer nadelige gevolgen hebben. Zowel het aantal als het soort bacteriën kan zo ongunstig evolueren, dat er problemen ontstaan voor de smaak, de geur, de consistentie, de houdbaarheid of een stijging van de fabricatiekosten van zuivelproducten. In uitzonderlijke gevallen kan het gebruik van melk die onhygiënisch werd gewonnen of afkomstig was van ongezonde dieren zelfs schadelijk zijn voor de gezondheid. 2.3.1.1 Bacteriologische begrippen • De bepaling van de bacteriologische kwaliteit steunt voornamelijk op de bepaling van het totale aantal kiemen (kiemgetal). • Bacteriën worden ook microben of kiemen genoemd. Het zijn microscopisch kleine eencellige organismen (bestaande uit één cel) die overal in grote aantallen voorkomen. • Het zijn levend e organismen die zich voeden, zich vermenigvuldigen en stoffen afscheiden (soms giftig) in de omgeving waarin ze zich bevinden. • Melk is een volwaardige voedingsbron voor zoogdieren maar ook voor de bacteriën want melk bevat water en voedingsstoffen noodzakelijk voor hun ontwikkeling. • Bacteriën hebben de mogelijkheid om zich door deling zeer snel te vermenigvuldigen (exponentiële groei) in functie van de temperatuur van de omgeving waarin ze zich bevinden (melk). • De temperatuur heeft een zeer grote invloed op de vermenigvuldiging van bacteriën.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
10
• De temperatuur nodig voor een snelle vermenigvuldiging is sterk verschillend en specifiek voor elk type bacterie. • Bij bepaalde bacteriën kan, bij een optimale temperatuur om de 20 minuten een verdubbeling van het aantal bacteriën plaats vinden. Na 7 uur kan dan 1 bacterie uitgroeien tot meer dan 2.000.000 bacteriën. • Het koelen van de melk tot een voldoende lage temperatuur (lager dan 4°C) vertraagt de vermenigvuldiging van de bacteriën (zonder ze te vernietigen). • In de melk kunnen ook pathogene bacteriën voorkomen die ziektes zoals listeriose, salmonelose, tuberculose, brucellose,… kunnen veroorzaken. Andere bacteriën kunnen problemen opleveren bij de fabricatie van zuivelproducten (boterzuurbacteriën). • Bacteriën veroorzaken meestal ongewenste besmettingen die de kwaliteit van de melk op de hoeve, tijdens de ophaling, bij de bemonstering en het transport nadelig beïnvloeden. Toch kunnen sommige bacteriën (melkzuurbacteriën) erg nuttig zijn bij onder andere de bereiding van zuivelproducten. 2.3.1.2 Bacteriële besmettingsbronnen Op de hoeve Er bevinden zich weinig bacteriën in verse melk, vooral als de melk afkomstig is van gezonde koeien en onder strenge hygiënische voorwaarden is gewonnen. Deze bacteriën vormen zelden een gevaar voor de gezondheid of voor de transformatie. De eerste besmetting van melk bij gezonde dieren gebeurt in het onderste gedeelte van het tepelkanaal. Hygiënisch gewonnen melk bevat hoogstens enkele honderdtallen bacteriën per ml. Het uitwendige van de uier vormt een tweede besmettingsbron. Tepels en uier kunnen tussen twee melkbeurten bevuild worden met mest, grond, stro, enz… Bij een onvoldoende reiniging vóór het melken komt het vuil, samen met de bacteriën die er in voorkomen, terecht in de melk. Hierdoor kunnen ziekteverwekkende (pathogene) bacteriën (bv. Salmonella, Listeria,…) of andere bacteriën die problemen kunnen opleveren bij de latere verwerking van melk (bv. boterzuurbacteriën) in de melk terecht komen. Gebruik van besmet water bij de melkwinning kan oorzaak zijn dat ongewenste bacteriën (bv. coliformen) in de melk terecht komen. De melkwinningsapparatuur en de koeltank vormen de belangrijkste besmettingsbronnen voor de rauwe melk. Hoge kiemgetallen in rauwe melk worden bijna steeds veroorzaakt door slecht gereinigde oppervlakken van het melkmateriaal. Er kunnen op die wijze bacteriën in de melk voorkomen die zich nog ontwikkelen bij een temperatuur van 7°C of lager.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
11
Tijdens de bewaring van de melk op de hoeve moet ervoor gezorgd worden dat de aanwezige bacteriën zich niet buitenmatig kunnen ontwikkelen. Drie aspecten zijn hiervoor van belang. Eerst en vooral mag het oorspronkelijke kiemgetal niet te hoog zijn. Daarnaast spelen de bewaartemperatuur en de bewaarduur een belangrijke rol. De temperatuur van de bewaarde melk zal uiteindelijk zowel het niveau als de aard van de aanwezige bacteriën bepalen. Melk met een voldoende laag oorspronkelijk kiemgetal (bv. lager dan 10.000 per ml) die gedurende maximum drie dagen bewaard wordt bij hoogstens 4°C zal van goede bacteriologische kwaliteit zijn.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
12
Transport naar de zuivelfabriek Nadat de melk 2 tot 3 dagen bewaard werd op de hoeve, wordt ze opgehaald door de RMO (rijdende melkontvangst) van de zuivelfabriek. Een eventuele verslechtering van de bacteriologische kwaliteit tijdens dit transport kan twee oorzaken hebben: besmetting door onvoldoende gereinigde en ontsmette oppervlakken (aanzuigslang, koppelstuk, leidingen, tank), en verdere ontwikkeling van de reeds aanwezige bacteriën gedurende het transport. Reiniging en ontsmetting van de RMO zijn van primordiaal belang om een goede bacteriologische kwaliteit te handhaven. De temperatuur van de melk in de RMO wordt enerzijds bepaald door de temperatuur van de opgehaalde melk en anderzijds door de buitentemperatuur. Hoe beter de RMO-tanks geïsoleerd zijn, hoe kleiner uiteraard de invloed van de buitentemperatuur. Tijdens het vervoer mag de temperatuur van de melk niet hoger zijn dan 10°C, tenzij er melk is opgehaald binnen de twee uur na het einde van het melken.
2.3.2
Chemische kwaliteit
De bepaling van de chemische kwaliteit bestaat uit het opzoeken van stoffen die schadelijk en toxisch zijn voor de mens. Steeds meer wordt aandacht besteed aan de chemische kwaliteit van melk en zuivelproducten. De verbruiker wil een product dat volledig vrij is van chemische contaminanten (besmettingen). 2.3.2.1 Remstoffen De term “remstoffen” wordt gebruikt omdat deze stoffen de groei van bacteriën beletten. Het betreft in hoofdzaak geneesmiddelen zoals antibiotica (bv. penicilline, tetracycline) of sulfonamiden. Deze producten zijn bijzonder nuttig in de dierengeneeskunde, zoals bij de behandeling van uierontsteking of bij een keizersnede, maar zijn uit den boze in voedingsproducten bestemd voor de mens. Sommige mensen zijn namelijk overgevoelig voor bepaalde antibiotica en worden erdoor ziek (allergische reacties, verstoring van de darmflora, …). Sommige pathogene bacteriën worden resistent tegen antibiotica. Voor de zuivelindustrie zijn deze antibiotica bijzonder gevaarlijk omdat ze het gewenste microbiële fermentatieproces bij de productie van tal van zuivelproducten verhinderen. Het is wettelijk verboden om melk met antibioticaresten te koop aan te bieden, te transporteren of te verhandelen. De aanwezigheid van antibiotica in melk is hoofdzakelijk het gevolg van een behandeling van het melkvee en het niet respecteren van de wachttijd die de koe nodig heeft om het antibioticum te elimineren uit het lichaam.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
13
2.3.2.2 Andere De aanwezigheid van andere substanties in melk is hoofdzakelijk verbonden met de kwaliteit van het voeder en als gevolg van dierengeneeskundige behandelingen van het melkvee. - Pesticiden: insecticiden (tegen huidparasieten, …), herbiciden (voeding). - Zware metalen: lood, kwik, cadmium - Aflatoxinen: schadelijke stoffen, gevormd door bepaalde schimmelsoorten, aanwezig in het dierenvoeder. - PCB’s en dioxines.
2.3.3
Sanitaire kwaliteit
Met sanitaire kwaliteit wordt hier bedoeld in welke mate de gezondheid van het melkvee weerspiegeld wordt in de melk. De bepaling van de sanitaire kwaliteit steunt vooral op de bepaling van het somatische celgetal (kortweg cellen). Bacteriën die binnendringen via het tepelkanaal kunnen pathogeen zijn en een uierontsteking (mastitis) veroorzaken. Deze ontsteking kan acuut zijn of chronisch. De somatische cellen zijn witte bloedlichaampjes uitgescheiden door het dier. Zij zorgen in de uier voor afweer tegen de infectie. Het aantal cellen in de melk is dus een goede indicator voor de uiergezondheid. Het aantal cellen is sterk afhankelijk van verschillende aspecten zoals: hygiëne bij het melken, het melkgerief, de omgeving, het lactatiestadium, de genetica van het dier, de ouderdom van het dier, het klimaat, de voeding,… . Het aantal cellen wordt bijgevolg in grote mate bepaald door de stielkennis van de melkveehouder. Het aantal uitgescheiden cellen in de melk wordt niet gewijzigd door externe factoren (de bewaartemperatuur bv. beïnvloedt het aantal cellen niet). Bepaalde kiemen die aanwezig zijn bij zieke dieren (bv. tuberculose, brucellose, …) worden uitgescheiden in de melk. Vandaar dat iedere producent een attest moet hebben waaruit blijkt dat zijn bedrijf vrij is van deze ziekten.
2.4
D E CONTROLE VAN DE KWALITEIT EN DE SAMENSTELLING VAN
RAUWE KOEMELK
GELEVERD AAN KOPERS
2.4.1
Bepalingssysteem
In België wordt de controle van de kwaliteit en de samenstelling van melk uitgevoerd door twee interprofessionele organismen (MCC- Vlaanderen in Vlaanderen en het Comité du Lait in Wallonië). Deze bepaling wordt uitgevoerd op monsters genomen door de RMO-chauffeur op het ogenblik van de melkophaling bij de producenten. Deze twee interprofessionele organismen zijn erkend door de bevoegde overheid.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
14
Elk interprofessioneel organisme werkt overeenkomstig de wettelijke bepalingen, en deelt de analyseresultaten en de maandbeoordelingen mee aan de producenten, de koper die de melk uitbetaalt, de regionale overheid en het FAVV. 2.4.1.1 Bemonstering Iedere melklevering wordt bemonsterd met behulp van een mechanisch bemonsteringsapparaat dat op de RMO gemonteerd is. De monsters worden tot bij de analys e bewaard tussen 0 en 4°C. Twee keer per jaar worden vergelijkende bemonsteringen uitgevoerd om de goede werking van de bemonsteringsapparatuur te controleren. Gelijktijdig wordt het werk van de RMO-chauffeur geëvalueerd. Regelmatig wordt het restmelkpercentage bepaald (norm: =0,1%) hetzij door de koper hetzij door het IO.
2.4.1.2 Bepaling van de kwaliteit Er zijn 5 criteria waarop penalisaties kunnen worden toegekend aan de producent indien deze criteria niet voldoen aan de wettelijk opgelegde normen.
Kiemgetalbepaling Bepaling van het aantal kiemen of bacteriën. - Frequentie: tweemaal per maand op basis van een planning opgemaakt in het begin van de maand. - Uitdrukking van het resultaat: aantal bacteriën per milliliter. -
Beoordeling: op basis van het geometrisch (meetkundig) gemiddelde van alle resultaten van de laatste twee maanden.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
15
Celgetalbepaling Bepaling van het aantal somatische cellen. - Frequentie: viermaal per maand op basis van een planning opgemaakt in het begin van de maand. - Uitdrukking van het resultaat: aantal cellen per milliliter. - Beoordeling: op basis van het geometrisch (meetkundig) gemiddelde van alle resultaten van de laatste drie maanden.
Remstoffenproef Aantonen van de aanwezigheid van remstoffen. - Frequentie: op elke levering. - Uitdrukking van het resultaat: “Voldoende (-)” of “Onvoldoende (+)”. - Beoordeling: op basis van het bekomen resultaat.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
16
Filtratieproef Bepaling van de zichtbare zuiverheid van de melk. - Frequentie: eenmaal per maand op basis van een planning opgemaakt in het begin van de maand. - Uitdrukking van het resultaat: “Voldoende (-)” of “Onvoldoende (+)”. - Beoordeling: op basis van het bekomen resultaat.
Vriespuntbepaling Bepaling van het vriespunt. - Frequentie: eenmaal per maand op basis van een planning opgemaakt in het begin van de maand. - Uitdrukking van het resultaat: milligraden Celsius. - Beoordeling: op basis van het bekomen resultaat.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
17
2.4.1.3 Bepaling van de samenstelling Voor de uitbetaling van melk wordt enkel rekening gehouden met het vet- en eiwitgehalte van de geleverde melk. Deze bepaling gebeurt per type melk (volle, afgeroomde). - Frequentie: op elke levering. - Uitdrukking van het resultaat: gram per liter. - Beoordeling: het gemiddelde van alle resultaten bekomen tijdens de maand.
2.4.2
Andere kwaliteitsparameters
Buiten de eerder besproken kwaliteitsparameters zijn er nog tal van andere parameters die in meerdere of mindere mate invloed kunnen hebben op bepaalde kwaliteitsaspecten van zuivelproducten. We bespreken hier alleen die parameters die in België, buiten het officiële kwaliteitsonderzoek, op redelijke schaal gecontroleerd worden. Sommige van deze parameters geven aanleiding tot het betalen van kwaliteitspremies. 2.4.2.1 Coligetalbepaling Coli-achtige bacteriën zijn een speciale groep bacteriën (entero-bacteriën). De besmetting van melk kan van verschillende oorsprong zijn zoals: - Fecale oorsprong: besmetting van de melk door een onvoldoende hygiëne op het niveau van de spenen en de uier. - Aanwezigheid van melk- of organische resten in de melkinstallatie ten gevolge van een slechte reiniging en desinfectie (onvoldoende hoge temperatuur) of als gevolg van de slechte staat van de rubberen onderdelen (ruw of gebarsten) . - Ophoping van verzuurde melk op moeilijk te reinigen plaatsen.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
18
-
Slechte kwaliteit van het water (niet drinkbaar) gebruikt bij de naspoeling van de melkinstallatie. De vermenigvuldiging van de coliformen is het grootst bij een temperatuur tussen 20 en 30 °C. Dit criterium is een goede maatstaf voor de hygiëne. Daarom is het belangrijk om dit criterium in rekening te brengen bij de beoordeling van melk voor menselijke consumptie (controle op een adequate thermische behandeling). - Frequentie: in het algemeen tweemaal per maand op basis van een planning opgemaakt in het begin van de maand waarin de bepaling zal uitgevoerd worden. - Uitdrukking van het resultaat: aantal per milliliter. - Beoordeling: algemeen wordt een coligetal lager dan 50 coli per milliliter als een goed resultaat beschouwd.
2.4.2.2 Bepaling van het aantal boterzuurbacteriën Het zijn bacteriën die sporen vormen: bacteriën in inactiviteit gedurende een lange tijd. Deze bacteriën zijn afkomstig uit de bodem en komen bij het oogsten in het voeder terecht. De sporen kunnen zich sterk gaan ontwikkelen in slecht geconserveerd kuilvoeder. Na inname van het kuilvoeder door de koe komen deze bacteriën geconcentreerd voor in de mest. De besmetting van de melk gebeurt op het ogenblik van het melken indien de melk in contact komt met mestdeeltjes. Bacteriën onder de vorm van sporen zijn zeer moeilijk te vernietigen want ze weerstaan aan slechte omstandigheden (zoals warmte). Een te hoog aantal boterzuurbacteriën kan een nefaste invloed hebben op de bereiding van bepaalde kaassoorten. - Frequentie: op vraag van sommige kopers. - Uitdrukking van het resultaat: aantal sporen per liter. - Beoordeling: algemeen wordt aangenomen dat een resultaat lager dan 1.300 sporen per liter als goed wordt beschouwd.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
19
2.4.2.3 Bepaling van het lipolysecijfer Letterlijk vertaald betekent deze term “vetsplitsing”. Lipolyse wordt veroorzaakt door twee verschijnselen: - Een beschadiging van het membraan dat de vetbolletjes omgeeft, ten gevolge van de verplaatsing van melk in de melkleidingen, de pompen, enz… (schuimvorming ten gevolge van luchtinslag, drukverschillen, turbulenties, botsingen met wanden) en tijdens de bewaring (sterke temperatuurschommelingen, bevriezen van melk). - De werking van het enzyme lipase. Dit enzyme, van nature in min of meerdere mate aanwezig in melk, veroorzaakt een splitsing van het melkvet. Het enzyme heeft toegang tot het vet door het beschadigen van het membraam dat het vetbolletje omgeeft. De hoeveelheid lipase kan toenemen als gevolg van de ontwikkeling van sommige bacteriën (p sychrotrofe). Deze ontwikkeling wordt nog versterkt door een te trage en onvoldoende koeling van de melk. Een doorgedreven vetsplitsing kan leiden tot smaakafwijkingen, zoals ranzigheid van zuivelproducten (boter, melkpoeder). -
Frequentie: op vraag van sommige kopers. Uitdrukking van het resultaat: milli-equivalent per 100 gram vet. Beoordeling: algemeen wordt aangenomen dat een lipolysecijfer kleiner dan 0,8 milli-equivalent per 100 gram vet als een goed resultaat kan worden beschouwd.
2.4.2.4 Ureumbepaling Het ureumgehalte van de melk heeft op generlei wijze invloed op de officiële kwaliteitsbeoordeling van die melk. Het ureumgehalte geeft wel een idee over de energie/eiwit verhouding van de voedermiddelen waaruit de koeien die melk geproduceerd hebben. Een optimaal ureumgehalte van de melk geeft aan dat de verhouding energie/eiwit in evenwicht was. Hogere ureumgehalten wijzen op een overmaat aan eiwit in de voedermiddelen en duiden eveneens op een hogere stikstofuitstoot in het milieu door de koeien. Het ureumgehalte van de melk geeft dus een idee hoe economisch en ecologisch de melkproductie verlopen is. Het kennen van het ureumgehalte is voor de producenten dus erg interessant. - Frequentie: op elke levering. - Uitdrukking van het resultaat: milligram per liter. - Beoordeling: tussen de 200 en 300 mg/l is optimaal.
2.4.3
Ingangscontrole op de zuivelfabriek
Het spreekt voor zich dat de melk bij aankomst op de zuivelfabriek aan een ingangscontrole onderworpen wordt. Hoe intensief of hoe uitgebreid deze ingangscontrole zal zijn, is functie van welke zuivelproducten men wenst te maken en van het kwaliteitsbewustzijn van de zuivelfabriek zelf.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
20
De meest courante ingangscontroles hebben betrekking op remstoffen, de zuurtegraad, de dichtheid en het vet- en eiwitgehalte.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
21
3
M ELKOPHALING
3.1
D E BEMONSTERING VOOR
DE BEPALING VAN DE KWALITEIT EN SAMENSTELLING
Om een oordeel te kunnen vellen over kwaliteit en samenstelling van de melk is het nodig dat het Interprofessioneel Organisme (MCC- Vlaanderen of Comité du Lait) beschikt over een representatief monster. Dit wil zeggen dat het monster dezelfde kenmerken moet hebben als de opgehaalde melk. Bovendien moet het monster zodanig bewaard worden dat geen van de kenmerken (kwaliteit, samenstelling) wijzigen in de loop van de bewaring tijdens het transport naar MCC. De monsters zijn eigendom van het Interprofessioneel Organisme. Dit betekent dat enkel het Interprofessioneel Organisme en de Bevoegde Overheid de monsters mogen behandelen (openen van het potje, uitnemen van een deel van de melk,… ).
3.1.1
Principes voor een goede bemonstering
De monsterflesjes moeten droog en zuiver bewaard worden om beïnvloeding van het monster te voorkomen. De chauffeur moet voldoende hygiënisch werken om het monster niet nadelig te beïnvloeden. Beschadigde monsterflesjes of slecht sluitende monsterflesjes mogen niet gebruikt worden. Bij aankomst op het melkveebedrijf wordt het roerwerk van de koeltank ingeschakeld en wordt een monsterflesje, voorzien van een leveraarsetiket, in het bemonsteringsapparaat geplaatst. De te bemonsteren melk moet goed homogeen zijn en de totale hoeveelheid moet bemonsterd worden. Het homogeen houden van de melk in de melkkoeltank tot op het ogenblik van de ophaling is de verantwoordelijkheid van de producent. Van ieder type levering (volle melk, afgeroomde melk of room) wordt een representatief monster genomen. Er mag niet begonnen worden met het opzuigen van de melk zolang er nog gemolken wordt. Van elke koeltank wordt één monster genomen. De monstername geschiedt ononderbroken tot op het einde van de levering. Leveringen uit andere recipiënten dan de koeltank, worden best geledigd in de koeltank tijdens het opzuigen. Indien dit niet mogelijk is worden deze leveringen als één geheel beschouwd. Dit betekent dat de verschillende recipiënten in een willekeurige volgorde worden leeggezogen en dat van het geheel één monster wordt genomen. De monsterflesjes moeten minstens voor de helft en liefst voor vier vijfde gevuld zijn. Te weinig melk geeft problemen omdat niet alle onderzoeken kunnen worden uitgevoerd, terwijl een “overvol” monsterflesje problemen geeft bij het homogeen maken van de inhoud in het laboratorium. Na de bemonstering wordt het monster onmiddellijk in een geïsoleerde kist (koelbox) op de RMO geplaatst.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
22
Indien een producent weigert een monster te laten nemen, dan mag de melk niet meegenomen worden.
3.1.2
Manuele bemonstering
In volgende gevallen dient de RMO-chauffeur manueel een monster te nemen: - bij defect of onregelmatig werkend bemonsteringsapparaat; - indien de te geringe hoeveelheid melk een representatieve mechanische bemonstering onmogelijk maakt; Voor de manuele bemonstering gelden dezelfde regels als voor de mechanische bemonstering (roeren, etiket op monsterflesje, …). Het monster wordt genomen met behulp van een monsterlepel. Een monsterlepel, geschikt voor een manuele bemonstering, dient aanwezig te zijn in elke RMO. Vóór en na de bemonstering wordt de monsterlepel gereinigd in drinkbaar water bij de producent. Vóór het monster genomen wordt, wordt de monsterlepel gespoeld met de te bemonsteren melk. Deze lepel wordt tussen twee bemonsteringen op een droge en zuivere wijze bewaard. Men mag ook gebruik maken van een steriel verpakte wegwerp monsterlepel. Op het ritverslag wordt het leveraarsnummer genoteerd van de betrokken producent.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
23
3.1.3
Identificatie en bewaring van de monsters
3.1.3.1 Identificatie van de monsters De monsters moeten op elk ogenblik en in alle omstandigheden identificeerbaar zijn. De wijze van identificatie wordt door het Interprofessioneel Organisme bepaald. De identificatie gebeurt met etiketten waarop de naam (of een deel ervan) en het identificatienummer van de producent zijn aangebracht. Binnen het Interprofessioneel Organisme is dit identificatienummer uniek. De identificatie wordt op het flesje aangebracht en niet op het deksel. De fles jes moeten droog en zuiver zijn om een goede hechting van het etiket te waarborgen. Voor verschillende types melk van eenzelfde producent worden verschillende leveraarsnummers gebruikt. De RMO-chauffeur vraagt tijdig (bv. als er nog 10 etiketten zijn) nieuwe etiketten aan door een etiket te kleven op het ritverslag. Als dit niet mogelijk is, wordt het volledige leveraarsnummer genoteerd in de daartoe voorziene rubriek. Het Interprofessioneel Organisme staat in voor de aanmaak van de etiketten en de chauffeur bezorgt deze etiketten op zijn beurt aan de betrokken producent. De chauffeur plaatst de rol etiketten in de daartoe voorziene etiketdispenser in het tanklokaal. Hij zal er zich van vergewissen dat hij wel degelijk de juiste etiketten plaatst. Behalve op de dag dat er etiketten moeten afgeleverd worden op een melkveebedrijf, zijn er in de RMO geen etiketten aanwezig. Indien door omstandigheden geen etiketten meer voorradig zijn, zal het volledige leveraarsnummer aangebracht worden op het flesje zodat het monster op elk ogenblik identificeerbaar blijft. 3.1.3.2 Identificatie van de kratten Direct na de bemonstering worden de monsters in een krat geplaatst in volgorde van ophaling. De kratten worden geïdentificeerd met het correcte ritnummer en met de datum of datums van de bemonstering. Deze identificatie wordt aangebracht hetzij op het deksel van het eerste monsterflesje (Comité du Lait), hetzij d.m.v. een ritetiket op het krat (MCCVlaanderen). Indien ’s nachts, vóór en na middernacht melk wordt opgehaald, worden de monsters hetzij in afzonderlijke kratten geplaatst (Comité du Lait), hetzij dat er een rood monsterflesje (zonder identificatie) geplaatst wordt tussen het laatste monster van de ene dag en het eerste monster van de volgende dag (MCC- Vlaanderen). De identificatie van het krat dient identiek te zijn aan de vermelding op het bijhorende ritverslag. 3.1.3.3 Bewaring van de monsters Het krat wordt bewaard in een geïsoleerde kist. In deze kist bevindt zich smeltend ijs, zodat de melk zich in ijswater bevindt.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
24
Enkel de kratten ter beschikking gesteld of goedgekeurd door het Interprofessioneel Organisme mogen daartoe gebruikt worden. De monsters worden onmiddellijk na de bemonstering in de kratten geplaatst. Er wordt voor gezorgd dat de flesjes op hun plaats blijven in het krat. Bij aankomst bij de koper moet er nog steeds voldoende ijs aanwezig zijn in de geïsoleerde kist. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om te garanderen dat de bewaartemperatuur van de monsters tussen 0 en 4°C blijft. Elke afwijking i.v.m. de koeling wordt genoteerd op het ritverslag. Bij aankomst bij de koper wordt het krat met monsters in de koelruimte van de koper geplaatst.
3.1.4
Administratieve aangelegenheden
3.1.4.1 Ritverslag Bij elke ophaalrit en per chauffeur wordt steeds een ritverslag opgemaakt. Het ritverslag moet aanwezig zijn in de RMO en bij aanvang van de rit. Het ritverslag dient steeds aangevuld te worden op het ogenblik dat afwijkingen worden vastgesteld. Het ritverslag moet steeds ter beschikking zijn op het ogenblik dat de bijhorende monsters opgehaald worden door het Interprofessioneel Organisme.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
25
Op het ritverslag worden steeds volgende rubrieken ingevuld: • • • • • • •
datum(s) bemonstering; zuivelfabriek; losplaats monsters; ritnummer; naam en voornaam van de RMO-chauffeur; nummerplaat van het chassis waarop het bemonsteringsapparaat gemonteerd is; handtekening van de RMO-chauffeur.
Voor alle ontbrekende of afwijkende monsters wordt de reden vermeld. De aanvraag van etiketten wordt volledig en leesbaar vermeld op het ritverslag. Bijkomende nuttige informatie voor het Interprofessioneel Organisme wordt ook op het ritverslag genoteerd. Elk ingevuld ritverslag wordt gelegd op de plaats en op de wijze afgesproken met het Interprofessioneel Organisme. 3.1.4.2 Andere documenten De RMO-chauffeur heeft steeds een geldige vergunning tijdens de melkophaling en hij draagt er zorg voor dat zijn vergunning tijdig verlengd wordt. De erkenning van de RMO en van het bemonsteringsapparaat moet steeds in de betrokken RMO aanwezig zijn.
3.1.5
Controle door het Interprofessioneel Organisme
Regelmatig worden door het Interprofessioneel Organisme een aantal controles en evaluaties uitgevoerd op de werking van de chauffeur, de RMO en de omgevingsfactoren die van belang zijn in het kader van de controle van de kwaliteit en de samenstelling van melk. 3.1.5.1 Dossier per RMO-chauffeur Voor elke RMO-chauffeur wordt een dossier aangelegd waarin een aantal zaken worden samengebracht: administratieve gegevens, eventuele opmerkingen (ritverslag, bemonstering…), de evaluatierapporten betreffende de bemonstering en de werking van de RMO-chauffeur . Ook positieve evaluatiepunten worden hierin opgenomen. 3.1.5.2 Bijscholing van de RMO-chauffeur Minstens eenmaal per jaar organiseert elke zuivelfabriek die rauwe melk ophaalt één of meerdere vergaderingen voor RMO-chauffeurs. Het Interprofessioneel Organisme is verantwoordelijk voor het programma van deze bijscholing, dat in overleg met de
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
26
betrokken zuivelfabriek wordt samengesteld (de onderwerpen kunnen worden gekozen in functie van de zuivelfabriek en van de betrokken RMO-chauffeurs). De RMO-chauffeur is verplicht om deel te nemen aan deze jaarlijkse bijscholing daar dit een voorwaarde is voor het behoud van de vergunning. 3.1.5.3 Begeleiding RMO-chauffeur Ter gelegenheid van de controle op de goede werking van de RMO en het bemonsteringsapparaat, wordt ook de werking van de chauffeur geëvalueerd aan de hand van een document “Begeleiding RMO-chauffeur”. 3.1.5.4 Controle op de losplaats Door een verantwoordelijke van het Interprofessioneel Organisme worden jaarlijks onaangekondigde controles uitgevoerd op de losplaats van de koper. Tijdens deze controles worden verschillende elementen die van belang zijn voor een goede monstername en een correcte bewaring gecontroleerd.
3.1.5.5 Controle van de bemonsteringsapparatuur Iedere bemonsteringsapparaat dat regelmatig gebruikt wordt voor het nemen van monsters in het kader van de controle van de kwaliteit en de samenstelling van de rauwe koemelk, wordt twee keer per jaar onderworpen aan een controlebemonstering. Bij de controlebemonstering wordt een vergelijking gemaakt van kiemgetal, vet en eiwit van de mechanisch genomen monsters met de resultaten bekomen op de manueel genomen monsters. Er is slechts een kleine afwijking toegestaan op de gemiddelde resultaten. Minstens eenmaal per jaar wordt de invloed nagegaan van de vorige levering op het monster van de huidige levering d.m.v. de bepaling van het restmelkpercentage, m.a.w. werkt het vertragingsmechanisme op het bemonsteringsapparaat zoals het hoort. Hiertoe wordt na een ophaalrit een hoeveelheid water opgezogen en bemonsterd. In het watermonster mag niet meer dan 0,1% melk aanwezig zijn. Deze bepaling wordt door het IO uitgevoerd of door de koper.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
27
3.1.5.6 Ernstige tekortkomingen Indien er ernstige tekortkomingen vastgesteld worden bij de werkwijze van de RMO-chauffeur of aan de werking van de RMO of op de losplaats bij de koper, dan wordt de verantwoordelijke van de koper hiervan in kennis gesteld. Volgende tekortkomingen worden als ernstig beschouwd: - Bewaartemperatuur van de monsters is hoger dan 4°C. - De monsters worden niet onmiddellijk in de koelbox geplaatst. - Niet alle melk is bemonsterd. - Het krat is niet geïdentificeerd. - De chauffeur heeft geen vergunning. - Er is geen erkenning van de RMO aanwezig. - Het bemonsteringsapparaat is niet geïdentificeerd. - Monsters nemen met een defect bemonsteringsapparaat. - De restmelkbepaling is onuitvoerbaar. - Het restmelkpercentage is groter dan 0,1%. - De vergelijkende controle voor kiemgetal voldoet niet. - De vergelijkende controle voor de samenstelling voldoet niet.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
28
3.1.6
Diversen
3.1.6.1 Monsters genomen door de producenten (andere monsters) De producenten kunnen in het Interprofessioneel Organisme, waarin ook hun officiële monsters worden geanalyseerd, terecht voor analyse van monsters die zij zelf genomen hebben (bv. celgetalbepaling of remstoffenonderzoek van bepaalde koeien). De monsters moeten steeds vergezeld zijn van een ingevuld formulier, ter beschikking gesteld door het Interprofessioneel Organisme en waarop alle noodzakelijk informatie is vermeld. Dit formulier blijft steeds bij de bijhorende monsters. Indien de producent “andere monsters” meegeeft aan de chauffeur, zorgt de chauffeur er voor dat er geen verwarring mogelijk is met de officiële monsters. 3.1.6.2 Monsters van de RMO Ingeval er monsters van de RMO mee moeten naar het Interprofessioneel Organisme, mogen die RMO-monsters (in flesje met een rood deksel) in het krat met de officiële monsters, maar zij moeten wel apart staan van de andere monsters en duidelijk geïdentificeerd zijn.
3.1.7
Bijlagen -
Ritverslag Begeleiding RMO-chauffeur Controle op de losplaats Andere monsters
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
29
3.2
D E RMO
3.2.1
De melkophaling in Belgie
EN DE
RMO- CHAUFFEUR
3.2.1.1 Enkele kerncijfers -
Aantal melkveehouders: ca 14.000 waarvan 40 % in Wallonië en 60 % in Vlaanderen. Gemiddeld aantal melkkoeien per bedrijf: 35. Aantal opgehaalde liters: ca 3.000.000.000 liter. Gemiddeld aantal liters per leveraar: ca 200.000 liter.
3.2.1.2 Enkele vergelijkingen -
-
Gemiddeld vet: ca 42 g/l Gemiddeld eiwit: ca 34 g/l De melkrijkste provincies zijn achtereenvolgens West-Vlaanderen, Luik, Antwerpen en Oost-Vlaanderen. Samen beschikken deze vier provincies over 2/3 van het nationaal beschikbaar quotum. Het aantal leveraars met een quotum van meer dan 400.000 liter is de laatste jaren het sterkst gestegen. Deze groep maakt 10 % uit van het totale bedrijvenaantal en ze beschikken samen over maar liefst 25 % van het nationaal quotum.
3.2.1.3 IKM-transport De ophaling van rauwe melk moet, als onderdeel in een proces, aan een aantal kwaliteitseisen voldoen, samengevat in de autocontrole-verplichting. Daarom werd met alle betrokken partijen een gids voor autocontrole voor de ophaling en het transport van rauwe melk samengesteld, met de naam IKM-transport (IKM = Integrale Kwaliteitszorg Melk). De gids is een instrument om de voedselveiligheid te waarborgen. Er staat nauwkeurig in beschreven hoe men te werk moet gaan, aan welke criteria men moet voldoen en hoe men dit kan verifiëren, indien nodig worden er correctieve acties aan gekoppeld. Hij bestaat uit drie voornaamste luiken: -
-
Goede Transport Praktijken (GTP): dit deel gids omvat verschillende modules waarin beschreven wordt aan welke eisen en goede praktijken het ophalen en transport moeten voldoen : o Module A, eisen gesteld aan de melkophaling. o Module B, eisen gesteld aan het transport. o Module C, eisen gesteld aan de melkontvangst. o Module D, eisen gesteld aan het reinigingsstation. o Module E, controle op de reiniging van de tanks en het rollend materieel HACCP-studie: in twaalf stappen wordt heel het proces geanalyseerd en waar nodig worden er richtlijnen gegeven voor een gepaste invulling op bedrijfsniveau. HACCP bestaat erin dat de bedrijfsleider controles uitvoert tijdens het proces op een aantal kritische punten. Op die manier kunnen mogelijke calamiteiten eerder worden opgespoord en in de toekomst vermeden worden.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
30
-
De werkinstructies: voor elke module in de gids wordt precies omschreven hoe men te werk moet gaan en worden de methoden voor verifiëring vastgelegd.
IKM-transport geeft ook een garantie aan de boer dat de inspanningen dat hij heeft gedaan met de toepassing van IKM-productie autocontrolegids gerespecteerd zullen worden. 3.2.1.4 Andere Naast IKM-transport autocontrolegids bestaan nog andere kwaliteitssystemen (bv. ISO, BRC, …) die al eerder door een aantal zuivelfabrieken worden toegepast op vraag van hun klanten. Deze systemen bieden bijkomende garanties i.v.m. de kwaliteit van het eindproduct die belangrijk zijn voor deze klanten..
3.2.2
De RMO-chauffeur
3.2.2.1 Doel van de functie -
Ophalen van melk binnen een bepaalde tijd en volgens een opgelegde route bij de melkveebedrijven. Een correcte bemonstering uitvoeren teneinde een juiste uitbetaling aan de melkveehouder te kunnen garanderen. Ophalen en transport van rauwe melk onder de hoogst mogelijke hygiënische omstandigheden naar een zuivelfabriek. Lossen van rauwe melk volgens de van kracht zijnde procedures.
3.2.2.2 Gedrag en verantwoordelijkheden -
-
De RMO-chauffeur is de meest directe schakel tussen de melkveehouder en de zuivelfabriek. Hij is verantwoordelijk voor het ophalen van de melk, het correct bemonsteren van alle opgezogen melk, de juiste identificatie van de monsters, een hygiënisch transport en het correct invullen van de benodigde documenten . Geef alleen juiste informatie door aan de melkveehouder, dit kan ook een verwijzing inhouden naar de fieldman/regioverantwoordelijke. Wees kordaat maar vriendelijk en volg steeds de opgestelde procedures. Respecteer de volgorde van de melkophaling, afwijkingen zijn alleen mogelijk na communicatie met de verantwoordelijke van de zuivelfabriek. Verlaat de boerderij zoals u ze heeft aangetroffen (lichten, deuren, poorten, e.d.) Een positieve ingesteldheid t.o.v. melkveehouder, zuivelfabriek en collega’s draagt bij tot een aangenaam werkklimaat.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
31
3.2.2.3 Persoonlijke hygiëne Het spreekt voor zich dat na alle door de melkveehouders geleverde inspanningen, IKMproduktie, het de taak van de RMO-chauffeur is de kwaliteit van de aangeleverde melk te handhaven. Een belangrijke factor is de persoonlijke hygiëne, zodat besmetting en verontreiniging van de melk vermeden wordt. Als RMO-chauffeur moet men er zich van bewust zijn te werken met een voedingsmiddel waarvan de kwaliteit moet gewaarborgd blijven. Persoonlijke hygiëne = de eigen verzorging van de RMO-chauffeur. • De huid biedt een goede bescherming aan ons lichaam. - Het binnendringen van ziekteverwekkers beperken. - Het beschermen tegen uitdroging. - Het beschermen tegen UV-straling van de zon. - Het handhaven van de lichaamstemperatuur. Dagelijks reinigen van de huid is nodig! • De handen brengen gemakkelijk bacteriën over van de ene plaats naar de andere, door direct of indirect contact kan de besmetting plaatsvinden vb. bij monstername, aankoppelen van slangen,… - De nagels moeten kort en schoon gehouden worden, zodat ophoping van vuil onder de nagels vermeden wordt. - Het wassen van de handen moet gebeuren voor de aanvang van het werk, na toiletgebruik, na het eten en na contact met verontreinigd materiaal. - Verwondingen aan de handen moeten goed verzorgd en afgeschermd worden zodat infecties vermeden worden. - Was de handen zo dikwijls als nodig! • De neus en de mond bevatten van nature uit veel bacteriën. De verspreiding van deze bacteriën kan gebeuren door speekselpartikels. Vb. hoesten bij een verkoudheid,… - Een goede gebitsverzorging is noodzakelijk. - Gebruik steeds een propere zakdoek - Eten, drinken, roken en spuwen zijn niet toegelaten tijdens het hanteren van melkophaalmateriaal. • De kleding en het schoeisel brengen eveneens gemakkelijk bacteriën over van de ene plaats naar de andere. - Vervuilde kledij kan via de handen besmetting en verontreiniging veroorzaken van de melk. - Men moet erop toezien dat geen voorwerpen vanuit de kledij kunnen terechtkomen in de melk, vb, balpen,… - Het regelmatig verversen van de kledij bevordert het hygiënisch werken! - Men dient steeds de kledij te dragen dewelke door de zuivelfabriek ter beschikking gesteld wordt. • De haren bevatten bacteriën en kunnen in de omgeving en in de lucht terechtkomen. In de productieruimten in de zuivelfabrieken is men verplicht een haarnetje te dragen.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
32
-
De persoonlijke hygiëne van de RMO-chauffeur draagt in grote mate bij tot een positieve uitstraling!
3.2.2.4 Wettelijke administratieve verplichtingen •
De RMO-chauffeur moet in het bezit zijn van: § identiteitskaart § arbeidskaart (niet voor zelfstandige chauffeurs) § medisch attest max. 15 maand: jaarlijks medisch onderzoek - in contact komen met voedingsmiddelen; dit attest garandeert dat de chauffeur geen gevaarlijke ziektes kan doorgeven aan derden. (dieren noch personen) § medische schifting tot het bekomen van een rijbewijs C of CE - invullen van de “eigen verklaring” - afleveren “rijgeschiktheidsattest groep 2” door de gemachtigde geneesheer - ondergaan van een oogonderzoek - afleveren van de attesten bij de dienst rijbewijs van uw gemeente. - het rijbewijs is van beperkte duur: - max. 5 jaar voor bestuurders tot 48 jaar - bestuurders vanaf 48 jaar geldig tot 53 jaar - max. 3 jaar voor bestuurders vanaf 50 jaar - de geneesheer kan een kortere geldigheidsduur voorzien § vergunning melkophaler § volgen van een jaarlijkse opleiding gegeven door MCC of Comité du Lait.
•
Bij te houden registraties door de chauffeurs § Het ritverslag MCC/Comité du Lait - aanvraag leveraarsetiketten - niet-conforme monsters - manuele bemonstering § Het transportverslag/melkophaalverslag § Tachograafschijven (indien van toepassing)
3.2.3
De inname
3.2.3.1 Vóór de inname Acties moeten ondergenomen worden voor gestart wordt met het opzuigen van de melk : • •
Opstarten van het roerwerk van de koeltank. Controle van de melk in de koeltank - Uitzicht: melk moet homogeen zijn, geen schifting, roomlaag of ijsvorming - Geur: geen afwijkende geur, de melk mag niet zurig ruiken - Kleur: wit-geelachtig. - Geen vreemde voorwerpen in de tank; insecten, dichtingen, filters e.d. - Controle temperatuur = beslissingsboom IKM-transport en interne procedures volgen (6 °C is het wettelijke plafond)
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
33
Bij elke afwijking van bovenstaande criteria dient men vóór het laden steeds de zuivelfabriek of de regioverantwoordelijke te verwittigen. 3.2.3.2 Tijdens de inname §
Controle van de werking van de pompinstallatie en de automatische monstername.
3.2.3.3 De pompinstallatie •
Elke pompinstallatie heeft dezelfde componenten: - Eenheid om onderdruk of vacuüm te maken. - Opzuigslang met of zonder opzuigstick. - Automatisch bemonsteringsapparaat. - Ontluchter met kijkglas waarop merkstrepen staan. - Melkpomp. (behalve Eta) - Elektronisch telwerk. - Ventielen : - om de pompsnelh eid te regelen. - om de melkstroom te sturen. - om de cipstroom te sturen. - om het vacuümgedeelte te scheiden van het persgedeelte.
• Magyar en Bij De Ley Onderdruk door middel van een vacuümpomp of een venturi. De melk wordt opgezogen tot op een bepaald niveau in de ontluchter. Dan stopt de vacuümpomp of de werking van de venturi en start de melkpomp. De elektrische contacten in de ontluchter bepalen het laag en het hoog niveau in de ontluchter en sturen de start- en stoptijden en de lage en hoge pompsnelheid. Werking van de vacuümpomp: De vacuümpomp is een schoepenpomp die in een olie- of waterfilm ronddraait. Door de draaisnelheid van de rotor worden de lamellen tegen het pomplichaam gedrukt en wordt de aanwezige lucht in het pomplichaam naar buiten gedreven en ontstaat er onderdruk. Werking van een venturi: In dit systeem wordt de onderdruk opgewekt door perslucht (aanwezig op elke vrachtwagen) door een gekalibreerde opening te sturen. De aanwezige lucht in de aanzuigleiding wordt meegenomen en veroorzaakt de onderdruk.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
34
vacuümpomp één van beide Venturi monster name
ontluchtingsklep O N T L
k o e l t a n k
MID teller
RMO-tank
U C
opzuigslang
H T E R
melkpomp
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
35
terugslag
terugslag
klep
klep
De vacuumpomp
De ontluchter
De snuiver
• Schwarte Onderdruk door middel van een impellerpomp. Deze pomp is van het zelfaanzuigende type. Er zijn geen bijkomende componenten nodig om onderdruk te maken. Vanaf het moment dat de melk in de pomp toekomt, wordt ze in de ontluchter geperst. Als de druk en het niveau in de ontluchter voldoende opgebouwd is, stopt de impellerpomp en start de centrifugaalpomp die een veel groter debiet heeft.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
36
monster name
impeller pomp
opzuigslang
ontluchtingsnaald
centrifugaalpomp
MID teller
O N T L U C
terugslag klep
H T E R
koeltank
Schwarte installatie
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
37
terugslag klep
RMO-tank
• Eta Onderdruk door middel van een vacuümpomp. Bij deze opstelling wordt niet alleen de installatie maar ook de RMO-tank onder vacuüm getrokken. De debietklep regelt de opzuigsnelheid. De veiligheidsbokaal zorgt ervoor dat er geen melk in de vacuümpomp terechtkomt.
Veiligheids bokaal
ontluchtingsklep monster name
RMO-tank
O N T L
k o e l t a n k
opzuigslang
U C H T E R
MID teller vacuümpomp debietklep
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
38
Eta-pompinstallatie
Vacuümpomp
Bij elk type van pompinstallatie is er een luchtafscheider aanwezig. Dit is een ketel waarin een vlotter gebouwd is. De luchtafscheider heeft twee functies: - Het bepalen van het begin en het einde van de inname. Bij de start en het einde van de inname moet de melk zich tussen de twee merkstrepen van het kijkglas bevinden. - Het ontluchten van de melk. Om te vermijden dat er tijdens de inname lucht gemeten wordt en bijgevolg een foutief aantal liters, zal het niveau van de melk voldoende hoog in de luchtafscheider moeten staan alvorens de melk door de melkpomp of door onderdruk via de melkteller in de tank van de RMO gepompt kan worden. De vlotter en/of de contacten in de luchtafscheider regelen de pompsnelheid bij het begin en het einde van de inname. Bij het zakken van het niveau in de ontluchter zal de pompcapaciteit verlagen, op die manier krijgt de ontluchter de kans om alle lucht af te scheiden van de melk. •
Wat indien de pompinstallatie niet werkt?
Met enkele kleine ingrepen kan men de vaak lange wachttijden op een monteur vermijden. Controleer de werking van de pompinstallatie stap voor stap, als je dan toch een monteur moet contacteren kan je meteen de juiste informatie doorgeven en kan je zelfs in bepaalde gevallen via de telefoon geholpen worden. Controleer: - De elektrische zekeringen van de RMO en de pompinstallatie. - Of de PTO ( power take off, prise de force) echt ingeschakeld is. - Er voldoende perslucht op de RMO én op de pompinstallatie aanwezig is, zonder perslucht werkt er geen enkele klep. - De stand van alle kleppen (ook de pneumatische) en vlinderkranen.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
39
-
Olieverlies, een breuk in de hydraulische leidingen Foutmeldingen op het scherm van de elektronische registratieapparatuur. Neem voldoende voorzorgen tijdens de winterperiode; terugslagkleppen en vlinderkranen zijn zeer vorstgevoelig; na het reinigen de pompinstallatie draineren.
3.2.4
De mechanische bemonstering
3.2.4.1 Doel Van elke inname een representatief monster nemen onder de hoogst mogelijke hygiënische omstandigheden. 3.2.4.2 Werking Met de meest voorkomende apparaten nemen we een doorstroommonster. Na het plaatsen van het monsterflesje in het apparaat kan de installatie gestart worden. Om te vermijden dat er melk van de vorige leveraar in het potje terechtkomt, start de monstername pas enkele tijd na het starten van de pompinstallatie. Er zal, afhankelijk van de pompsnelheid, ongeveer 70 tot 100 liter worden opgezogen alvorens de naalden van het apparaat het rubberen deksel van het potje doorprikken. Zolang de inname duurt zal de melk via de holle naald(en) in het potje stromen. Bij het type met twee naalden (Magyar, Bij De Ley en Eta)stroomt de melk van het begin tot het einde van de inname in het potje. De diameter van de naalden zijn verschillend zodat er een vertraging in de doorstroming optreedt. Van groot belang is de pompinstallatie, bij het einde van de inname, automatisch te laten stoppen zodanig dat het niveau in de ontluchter zich tussen de twee merkstrepen bevind. Bij het voortijdig stoppen van de pompinstallatie zal bij een volgende inname de monstername op een fout tijdstip ( te laat) plaatsgrijpen. Een representatief monster kan op die manier onmogelijk genomen worden.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
40
Bij het type met één naald (Schwarte) stroomt het potje bij het begin van de inname helemaal vol. Naarmate de inname verder doorgaat zal via pulsen er telkens wat melk in het monsterflesje bijkomen en dus ook weggedrukt worden. Hoe langer de inname duurt, hoe groter de interval van de pulsen zal zijn.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
41
Tekening Magyar, Bij De Ley, Eta
Melkstroom
2
monsterpot
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
42
Melk in Tekening Schwarte
Melk uit
Naald en plunjer
monsterflesje
Pneumatisch bediende aanslag
• -
Een representatief monster is alleen mogelijk bij: Een goed geroerde tank. De afwezigheid van restmelk Een minstens voor de helft en max. 4/5 gevuld monsterflesje
•
Bij een defect van het bemonsteringsapparaat moet de chauffeur altijd een manueel monster nemen.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
43
3.2.5
Registratie van de gegevens
3.2.5.1 Doel -
Op een elektronische wijze verzekeren dat bij elke leveraar de juiste hoeveelheid melk geregistreerd wordt. De traceerbaarheid van de opgehaalde melk waarborgen.
3.2.5.2 Elektronica in de pompcabine Er worden in België twee systemen gebruikt:
Ultrakust
Zevodat
De mogelijkheden van de twee datasystemen zijn uitbreidbaar volgens de wensen van elk ophaalbedrijf. Men kan heel wat acties tijdens de melkophaling registreren. - Het aantal liter melk per leveraar. - De temperatuur tijdens elke inname en tijdens de reiniging. - De routeplanning met de op te halen leveraars. - De pompsnelheid. - Een kilometerregistratie van de afgelegde weg. - De geografische locatie via GPS. - Het doorseinen van de data via GPRS. - De registratie van de hoeveelheid overgepompte melk - De registratie en de tijdsduur van elke actie losaktie, cipaktie, begin en einde werk, duur van elke inname, stoptijden, enz. Op het einde van de dagtaak worden de ritgegevens doorgeseind, hetzij via een datacassette, hetzij via een datakabel, hetzij via een satellietverbinding, naar de centrale computer van het bedrijf waar alle gegevens verwerkt worden. P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
44
3.2.5.3 Het elektronisch telwerk, de magnetische inductiemeter (MID) • Werkingsprincipe: Het grootste voordeel van een MID is dat er geen mechanische slijtage kan plaatsvinden door bewegende onderdelen en de afwijkingen bijgevolg zeer gering blijven. Een ander belangrijk voordeel is de elektronische registratie van de opgehaalde liters. Er moet geen enkele kaart afgedrukt of manueel ingeschreven worden, daardoor wordt de kans op fouten veel kleiner. Men kan de MID vergelijken met de dynamo van een fiets. Door de ronddraaiende beweging van het wieltje tegen het fietswiel wordt er een elektrische stroom opgewekt. Hoe harder je rijdt, hoe harder het lampje zal branden. Dus, hoe sneller de melk door de melkteller stroomt, hoe meer elektriciteit de teller gaat opwekken en hoe meer liters er geteld worden. Er wordt in de MID echter geen gebruik gemaakt van magneten zoals in een fietsdynamo maar van magneetspoelen die alleen als ze onder spanning staan een magnetisch veld opwekken. De doorstromende melk wordt dan de bewegende kern die de elektriciteit zal opwekken. Via de elektroden wordt de opgewekte spanning naar een omvormer geleid die ze zal vertalen in een aantal liters per tijdseenheid op de display.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
45
3.2.6
De RMO
3.2.6.1 De erkenning van de RMO De metrologische dienst van het ministerie van economische zaken houdt toezicht op het correct registreren van de opgehaalde liters. Elke RMO is onderworpen aan een aantal wettelijke controles voor hij in gebruik wordt genomen en tijdens zijn hele levensduur. Elke constructeur heeft voor zijn type van installatie een modelgoedkeuring gekregen van de metrologische dienst. Er mag aan de installatie nadien niets meer veranderd worden aan de componenten die een invloed kunnen hebben op het meetgebeuren. Indien dit wel gebeurt, is de RMO niet meer conform aan het modelgoedkeuringsverslag en mag hij geen melk meer ophalen.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
46
3.2.6.2 Wanneer moeten de installaties geijkt worden? -
Vóór de eerste ingebruikname van een RMO, nieuw of bij de overbouw van de tank, moet er een eerste ijking gebeuren door een erkend hersteller in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de metrologische dienst. De pompinstallatie wordt tijdens de eerste ijking getest op haar werking. Ze moet in alle omstandigheden het juiste aantal opgezogen liters registreren. Indien de RMO conform de wetgeving is, maakt de metrologie een ijkingsverslag op ( de herstellingskaart) dat zich steeds in de RMO moet bevinden.
-
Na het vervangen van een MID.
-
Bij de jaarlijkse, periodieke ijking. Bij deze ijking moet de erkende hersteller de data van de ijkingen bekend maken aan de metrologische dienst om deze toe te laten tijdens de ijkingen controles uit te voeren. Indien de werking van de pompinstallatie binnen de wettelijke normen valt, worden het vignet en de nodige verzegelingen aangebracht.
Elke ijking moet ingeschreven worden op de herstellingskaart. Voor iedere RMO wordt een ijkverslag gemaakt waarop de resultaten en de correcties vermeld staan. Dit verslag moet door de erkende hersteller bezorgd worden aan de metrologische dienst.
3.2.7
Transport
3.2.7.1 Wat zegt IKM? -
Op de tanks moet de vermelding “alleen voor levensmiddelen” staan. Elke tank moet uitgerust zijn met een ladder en een opklapbare leuning. Tanks die onbeheerd achtergelaten worden moeten voorzien zijn van de mogelijkheid tot verzegelen. Aanhangwagens en opleggers moeten geïsoleerd zijn. Tijdens het transport mag de temperatuur van de melk niet hoger zijn dan 10°C De traceerbaarheid van de melk moet altijd mogelijk zijn.
§ §
Respect voor het materiaal, verkeers- en milieuwetgeving Vermijdt het morsen van melk tijdens het overpompen.
3.2.7.2 Verzegelingen Om de voedselveiligheid te waarborgen moet elke tank die onbeheerd achtergelaten wordt, langs de kant van de weg of op een parking, moet verzegeld worden, zowel volle als lege tanks. Vóór het overpompen of het lossen moet de chauffeur controleren of de verzegelingen verbroken zijn. Indien dit het geval is moet de chauffeur dit melden alvorens te lossen of over te pompen zodat de zuivelfabriek de gepaste maatregelen kan treffen.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
47
3.2.8
Het lossen
Elk bedrijf hanteert eigen procedures tijdens het lossen. In het kader van het IKMtransportgids zijn er echter een aantal te volgen werkwijzen, deze zijn gemerkt met * - In- en uitwegen van de RMO. « Identificatie van de ontvangen vracht. « De zegels controleren (indien aanwezig). - Roeren van de melk, alleen homogene melk kan correct worden bemonsterd. « Representatieve monstername van elke tank m.b.t. ingangscontrole. « Identificatie van de genomen monsters. « Analyse van het monster van de RMO of van de melk in de wachttank: pH, temperatuur, remstoffen. - Na de vrijgave lossen op de aangeduide losplaats. - Wegdrukken van de resterende melk die in de pompinstallatie en in de tank. achtergebleven is d.m.v. een vaste hoeveelheid water of een drukschot. - Tijdens het lossen bij de RMO blijven. - Controle of de tank leeg is, losslangen terug koppelen.
3.2.9
De reiniging
3.2.9.1 De inwendige reiniging van de tank en de pompinstallatie • Doel Het verwijderen van vuil en bacteriën. Melk is een heel goede voedingsbodem voor micro-organismen. Daarom liggen ook voor de reiniging de regels vast in de IKM- transportgids. • Werkingsprincipe van de cip-installatie. Cip = cleaning in place. Dat wil zeggen dat men een correcte reiniging kan uitvoeren zonder het demonteren van onderdelen, alles blijft op zijn plaats zitten. Er zijn drie stappen in de cip-reiniging : o Voorspoeling; met koud of lauw water, om de meeste melkresten weg te spoelen. o Hoofdreiniging; met een oplossing van reinigingsmiddelen, om melkresten (vet en eiwitaanslag) te verwijderen en bacteriën te doden. De temperatuur van deze oplossing ligt tussen de 60 en 80 °C. o Naspoeling; met zuiver water, om de resten van de reinigingsvloeistof te verwijderen.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
48
• Een schematische voorstelling van een cipinstallatie
Het is zeer belangrijk de cipprocedures, die voor elk bedrijf kunnen verschillen, nauwlettend te volgen. Elke chauffeur moet in het bezit van de geldende cipprocedures. Kwaliteit en hygiëne zijn basisprincipes in de melkophaling. • Wanneer moeten tank en installatie gereinigd worden? Om te vermijden dat er tijdens de inname en het transport kwaliteitsverlies optreedt van de opgehaalde melk moeten tank en installatie onder een strikte frequentie gereinigd worden. De wetgeving en IKM-transportgids schrijven voor dat er moet gereinigd worden: - éénmaal per 24 uur.. - indien de tijd tussen 2 ophaalbeurten langer is dan 4 uur. - tanks die dienen voor het transport van andere levensmiddelen moeten gereinigd worden voor elk nieuw transport van rauwe melk. In sommige bedrijven wordt de frequentie nog nader bepaald.. - na een ophaalbeurt met afwijkende melk. (zure melk of remstoffen) - na herstellingswerken aan onderdelen die in contact komen met de melk. - na 48 uur stilstand zelfs indien de tank gereinigd was. - na het rijden met een reservewagen. • Analyse van het naspoelwater Elke RMO, aanhanger of oplegger moet volgens de IKM-transportgids één keer per maand bemonsterd worden.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
49
De resultaten van deze bemonstering geven een goed beeld over de reinigingsefficiëntie van de cipinstallatie en de staat van de tank en de pompinstallatie. De monsters moeten bacteriologisch onderzocht worden op kiemen en/of coli. Om de manier van bemonsteren en de scheiding van de verschillende stappen van de cipreiniging te controleren kan men het monster ook analyseren op pH. De bemonstering kan uitgevoerd worden door de chauffeur, een ontvangstlaborant of een daarvoor aangesteld persoon. • De werkwijze Na de reiniging wordt het restwater dat uit de tank loopt opgevangen in een steriel recipiënt Vanaf het moment dat de perscyclus van de naspoeling beëindigd is, kan men het monster nemen. Indien dit vroeger gebeurt bestaat de kans op een vermenging van cipvloeistof met naspoelwater wat afwijkende resultaten zal geven in de analyses. Tijdens de monstername moet men zeer hygiënisch te werk gaan om te vermijden dat het monster gecontamineerd raakt door externe factoren. • Registratie van de cip-gegevens Elk bedrijf hanteert eigen procedures om de cip-gegevens te controleren en te archiveren. De registratie kan op twee manieren uitgevoerd worden: - via het dataregistratiesysteem. - via documenten die ingevuld moeten worden. Relevante gegevens: - identificatie van de RMO, aanhanger of oplegger. - datum en start- en stoptijd van de reiniging. - temperatuur van de reinigingsvloeistof. - aantal liters van de totale cip. • De tanks kunnen ook gereinigd worden door externe bedrijven die geen deel uitmaken van de melkophaling. Indien zulke bedrijven niet in het bezit zijn van een IKM-transportcertificaat, moet dit bedrijf een certificaat voorleggen dat de correcte werking van de cipinstallatie garandeert. 3.2.9.2 De uitwendige reiniging van de RMO en de uitrusting Net zoals de inwendige reiniging is het dagelijkse onderhoud van de RMO en alle toebehoren uitermate belangrijk. De IKM-transportgids omschrijft ook voor dit item welke maatregelen er moeten genomen worden om de kwaliteit en de hygiëne te waarborgen. • Het externe gedeelte van de RMO P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
50
Het externe gedeelte van de RMO moet één keer per 24 uur gereinigd worden. Dit kan zowel manueel (met zeep en borstel), als automatisch (in een wasstraat) uitgevoerd worden. Een goed onderhouden, propere RMO draagt in grote mate bij tot een positief imago van het bedrijf. • De bestuurderscabine De cabine is een ruimte waar de chauffeur geruime tijd per dag in vertoeft. Het regelmatig proper maken van de cabine is dus geen overbodige luxe. Men toont maar weinig respect t.o.v. de collega’s als zij moeten vertrekken met achtergelaten rommel (blikjes, etensresten e.d.) in de cabine. • De pompcabine. De pompcabine moet volledig schoon zijn; niet alleen de vloer maar ook de zijkanten, het leidingwerk en de apparatuur. Met een dagelijkse reinigingsbeurt met water en zeep blijft de pompcabine netjes • Hulpstukken en toebehoren Alle koppelingen, verloopstukken, blindmoeren e.d. moeten dagelijks gereinigd worden om kiemvorming te voorkomen. De overpompslang die eventueel aanwezig is om de melk van de RMO in de aanhanger te pompen moet mee opgenomen worden in het reinigingscircuit tijdens de cip. • Koelbox voor de monsterbewaring Elke RMO moet uitgerust zijn met een makkelijk te bereiken thermische koelbox voor de bewaring van de monsters. Een dagelijkse reiniging is noodzakelijk om te vermijden dat de monsters van de leveraars gecontamineerd raken door de bewaring in een vuile, onhygiënische koelbox. De koelbox moet horizontaal en op een vaste ondergrond gemonteerd staan zodat de monsters makkelijk in één cm ijswater kunnen bewaard worden. Hij moet voorzien zijn van een goed afsluitbaar deksel met een dichting.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
51
• Registratie van het onderhoud Het IKM-transportgids voorziet in een jaarlijkse technische controle van elke RMO, aanhanger en oplegger. Deze controle omvat het nazicht op de goede staat en de properheid van slangen, dichtingen, sproeibollen, filters, mangatdeksels, e.d. Alle onderdelen die in contact komen met de melk vallen onder de controle. Het controleverslag vermeldt de staat en de eventuele correcties van elk gecontroleerd onderdeel, de datum, het nummer van het voertuig, en de naam van de verantwoordelijke.
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
52
INHOUDSTABEL 1
WETGEVING M.B.T. DE MELKOPHALING...................................................................... 2 1.1.1 Kwaliteitsbepaling ................................................................................................................... 2 1.1.2 Melkophaling........................................................................................................................... 2 1.1.3 Bemonstering van de melk....................................................................................................... 2 1.2 SAMENSTELLING EN VRIESPUNT ................................................................................................... 3 1.3 BEOORDELING VAN DE RESULTATEN ............................................................................................ 5 1.3.1 Kwaliteit .................................................................................................................................. 5 1.3.2 Samenstelling .......................................................................................................................... 6
2
SAMENSTELLING, EIGENSCHAPPEN EN KWALITEIT VAN RAUWE MELK ........ 7 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.4
SAMENSTELLING........................................................................................................................... 7 Lactose.................................................................................................................................... 7 Melkvet.................................................................................................................................... 7 Melkeiwit ................................................................................................................................. 8 Mineralen en zouten ................................................................................................................ 8 Enzymen.................................................................................................................................. 8 Vitaminen ................................................................................................................................ 8 F YSISCHE EIGENSCHAPPEN............................................................................................................ 8 Kleur en geur........................................................................................................................... 8 Structuur.................................................................................................................................. 8 Dichtheid of densiteit .............................................................................................................. 9 Zuurtegraad............................................................................................................................. 9 Vriespunt ...............................................................................................................................10 K WALITEIT..................................................................................................................................10 Bacteriologische kwaliteit.....................................................................................................10 Chemische kwaliteit .............................................................................................................. 13 Sanitaire kwaliteit ................................................................................................................. 14 D E CONTROLE VAN DE KWALIT EIT EN DE SAMENSTELLING VAN RAUWE KOEMELK GELEVERD AAN KOPERS ....................................................................................................................................... 14 2.4.1 Bepalingssysteem .................................................................................................................. 14 2.4.2 Andere kwaliteitsparameters................................................................................................. 18 2.4.3 Ingangscontrole op de zuivelfabriek.....................................................................................20
3
MELKOPHALING.................................................................................................................. 22 3.1 D E BEMONSTERING VOOR DE BEPALING VAN DE KWALITEIT EN SAMENSTELLING ......................22 3.1.1 Principes voor een goede bemonstering ............................................................................... 22 3.1.2 Manuele bemonstering .......................................................................................................... 23 3.1.3 Identificatie en bewaring van de monsters............................................................................24 3.1.4 Administratieve aangelegenheden......................................................................................... 25 3.1.5 Controle door het Interprofessioneel Organisme................................................................. 26 3.1.6 Diversen................................................................................................................................ 29 3.1.7 Bijlagen................................................................................................................................. 29 3.2 D E RMO EN DE RMO-CHAUFFEUR.............................................................................................30 3.2.1 De melkophaling in Belgie....................................................................................................30 3.2.2 De RMO-chauffeur................................................................................................................ 31 3.2.3 De inname .............................................................................................................................33 3.2.4 De mechanische bemonstering..............................................................................................40 3.2.5 Registratie van de gegevens ..................................................................................................44 3.2.6 De RMO................................................................................................................................ 46 3.2.7 Transport...............................................................................................................................47 3.2.8 Het lossen..............................................................................................................................48 3.2.9 De reiniging .......................................................................................................................... 48
P:\RMO-chauffeurs \Cursus2007 \Cursus_NieuweRMOchauffeur_2007_PGH.doc
53
Belgische Confederatie van de Zuivelindustrie Hungaria Building, Vaartkom 31/02.02, 3000 Leuven Tel : 016/30 07 70 Fax : 016/30 07 79
[email protected] www.bcz-cbl.be
Melkcontrolecentrum-Vlaanderen Hagenbroeksesteenweg 169, 2500 Lier Tel : 078/15 47 10 Fax : 078/15 48 10
[email protected] www.mcc-vlaanderen.be
Comité du Lait Route de Herve 104, 4651 Battice Tel : 087/69 26 30
[email protected]
Fax : 087/69 26 40 www.comitedulait.be