Voorwoord Het Educatief Centrum Hotel De Wereld besteedt onder meer aandacht aan ontwikkelingen op het gebied van vrede, vrijheid, mensenrechten en rechtvaardigheid in de wereld. In dit kader vonden in de periode januari tot en met juni 2009 een zestal themaavonden plaats in de Capitulatiezaal van Hotel De Wereld in Wageningen:
op maandagavond 26 januari 2009 sprak Dr. J. van Baalen, Theoloog en docent Theologie en Filosofie aan Hogeschool Windesheim te Zwolle, over
“De huidige situatie in Egypte en haar rol in het Midden-Oostenconflict”
op maandagavond 16 februari 2009 sprak Prof. Dr. P. Kabat, Lid van de Deltacommissie, Hoogleraar Aardsysteemkunde en Klimaatstudies aan de Wageningen Universiteit, Wetenschappelijk directeur van het nationale onderzoeksprogramma “Klimaat voor ruimte”, over
“Klimaatbestendigheid Nederland en de Deltacommissie: Samen werken met water”
op maandagavond 16 maart 2009 sprak Prof. Dr. Ir. G.E. Frerks, Hoogleraar Rampenstudies aan de Wageningen Universiteit, over
“De rol van media in rampen en conflicten”
op maandagavond 20 april 2009 sprak Prof. Dr. Ir. F.W. Sluijter, Hoogleraar technische natuurkunde aan de Technische Universiteit Eindhoven, over
“Kernenergie: de toekomst?!”
op maandagavond 18 mei 2009 sprak Prof. Mr. P.H.P.H.M.C. van Kempen, Hoogleraar bij de faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen, over
“Voor veiligheid, maar tegen een mensenrecht op veiligheid”
op maandagavond 22 juni 2009 sprak Prof. Dr. Ir. D.J.M. Hilhorst, Hoogleraar Wederopbouw en Humanitaire Hulpverlening aan de Wageningen Universiteit, over
“De sociaaleconomische wederopbouw in fragiele staten” Hierbij gelieve u de teksten van bovengenoemde inleidingen aan te treffen. Graag betuig ik langs deze weg mijn erkentelijkheid aan mevrouw Hilhorst en de heren van Baalen, Kabat, Frerks, Sluijter en van Kempen, die allen spontaan op mijn verzoek ingingen en dankzij hun enthousiaste en vakkundige presentatie alle avonden tot een succes maakten. Ook bedank ik u voor uw aanwezigheid en uw aandeel in de discussie na de pauze. Wageningen, juli 2009 J. Roodzant, directeur Educatief Centrum Hotel De Wereld
1
Het heden, verleden en de toekomst van Egypte en haar rol in het Midden-Oosten conflict Drs. J. van Baalen 26 januari 2009 Introductie In mijn verhaal over Egypte zal ik eerst schetsen waar ik het vanavond over ga hebben. Ik begin in het verleden, want om het heden te begrijpen moet je het verleden goed kennen. Dit is zeker voor Egypte een feit. Wanneer je in Egypte komt struikel je over de oude geschiedenis. Waar je ook komt ga je twee-, drie-, vierduizend jaar terug in de tijd, alsof het niets is. Een zekere mate van verzadiging treedt op een gegeven moment zelfs op. Wat het verleden betreft schets ik een beetje de route van het oude Egypte, want dat is min of meer de portee van mijn verhaal. De manier waarop Egypte nu in de wereld staat is de resultante van het feit zoals ze daar vroeger ook al in stond. Langs de weg naar het Dal der Koningen bijvoorbeeld staat een groot billboard met daarop Egyptische heersers afgebeeld, van Ramses II tot Cleopatra en Mubarak. De huidige president heeft dus geen last van bescheidenheid op dit gebied en plaatst zich in de lijn van de grote leiders van Egypte en ziet straks het liefst zijn zoon Gamal op zijn plaats. Daar heeft hij de grondwet al toe laten aanpassen, in de hoop de Mubarak-dynastie te kunnen voortzetten. We gaan het vanavond dus over de geschiedenis en de politieke positie van Egypte hebben. Egypte lijkt een groot land (figuur 1), maar de enige plaats waar mensen wonen is het stroomgebied van de Nijl. Egypte bestaat verder voor verreweg het grootste deel uit woestijn. Net onder Asswan is een stuwdam aangelegd door de Russen en ten zuiden ervan ligt het Nassermeer. Een groot deel van de energieproductie komt van deze stuwdam. Dit heeft tot gevolg dat de Nijl tegenwoordig gereguleerd is. Vroeger meanderde de Nijl meer en overstroomde de oevers ieder jaar zodat vruchtbaar slib op de oevers kon worden afgezet. Dit heeft Egypte zo aantrekkelijk en beroemd gemaakt al sinds de oudheid. Historische verhalen over Jozef en Abraham spreken over de vruchtbaarheid van Egypte, daar was altijd te eten. Tegenwoordig overstroomt de Nijl niet meer en moet er veel met kunstmest worden gewerkt. Een groot probleem, zeker over een aantal decennia, is de uitputting van de bodem. Het grondwaterpeil is ook gezakt en dat kan op den duur een gevaar opleveren voor de piramides. Naamgeving van Egypte Kort nadat de profeet Mohammed was overleden waren de grote wereldmachten van die tijd, de Perzen en de Byzantijnen, met elkaar uitgevochten. Er waren geen mannen en jongens meer om de oorlog te voeren. Er ontstond een vacuüm en binnen een eeuw tijd werd het hele Byzantijnse en het Perzische rijk door de Arabieren veroverd. Deze gaven Egypte de Arabische naam Mişr. Daar kennen wij de naam Egypte echter niet van. De naam Egypte is een verbasterde naam van de oude hiërogliefennaam. We konden echter lange tijd geen hiërogliefen lezen totdat Jean-François Champollion in 1822 het hiërogliefenschrift ontcijferde. Sindsdien is er een wereld voor ons opengegaan, dus je zou kunnen zeggen dat 1822 het begin was van de Egyptologie. Ten zuidwesten van de huidige hoofdstad Caïro lag in het oude Egypte de grote wereldstad Memphis. Deze stad was gewijd aan de God Ptah, de God van de kunst en het dodenrijk. Memphis werd in die tijd Hwk-ka-Ptah genoemd. Dat werd in het Grieks vertaald met “Αι γυ πτος” of “Aeguptos”, waarmee het land Egypte later werd aangeduid. Het “gupt” is zowel de oude hiërogliefennaam voor een Egyptenaar als de eigennaam voor christelijk Egypte.
2
Figuur 1. Topografische kaart van Egypte
3
De apostel Marcus was er namelijk in 64 aangekomen en heeft het christendom in Egypte gebracht. Tot aan 641, toen de Arabieren kwamen, was Egypte een 100% christelijk land. Sterker nog, Egypte was het eerste land in de geschiedenis van het christendom waar iedereen christen was. De Arabieren vertaalden “gupt” in “Al Qubt” en vandaag de dag is het woord “kopt” de aanduiding voor de Koptisch Orthodoxe christenen in Egypte. Het woord “kopt” betekent echter dus feitelijk “Egyptenaar”. Misschien vraagt u zich af wat de naamgeving van Egypte er nu precies toe doet, maar er zijn subtiele verschillen. Samenvattend zijn er drie namen voor Egypte. Het Arabische Mişr, het Egypte dat wij gebruiken en het christelijke Kopt. De Kopten vinden nog steeds dat zij de oorspronkelijke bewoners van Egypte zijn. De Koptische taal bestaat nog en lijkt op de taal op de Steen van Rosette, aan de hand waarvan Champollion het hiërogliefenschrift ontcijferde. Op de Steen stonden drie talen, Hiëroglief, Demotisch en Grieks. Het Demotisch is de oude Koptische taalvorm die nog steeds in Egyptische erediensten worden gebruikt. De geschiedenis van Egypte Vroeger lag de grens tussen de twee Egyptische rijken net onder Caïro. Ten noorden van deze grens geldt de benaming “Neder-Egypte”, het gebied ten zuiden van Caïro gaat door als “Opper-Egypte” (figuur 1). Vanaf de Middellandse Zee gekeken is het gebied stroomopwaarts van de Nijl dus “Opper-Egypte” en het deel stroomafwaarts “Neder-Egypte”. De hoofdstad van Neder-Egypte was Memphis en de hoofdstad van het zuidelijk deel heette Thebe, het huidige Luxor. Omstreeks 3100 v. Chr. zijn deze twee rijken samengevoegd onder leiding van de eerste farao Menes. Met de eenwording van het land begint de eerste dynastie en feitelijk de geschiedenis van Egypte. Vanaf dat moment wordt Egypte grootmacht in het Midden-Oosten, mede door zijn grondstoffen als goud, koper en water. Vervolgens breekt met de eerste Dynastie de faraonische tijd aan. Deze geschiedenis kan in drie stukken worden verdeeld, het Oude Rijk (2650-2140 v. Chr.), het Midden Rijk (20401650 v. Chr.) en het Nieuwe Rijk (1551-1070 v. Chr.). Het Oude Rijk is vooral bekend geworden vanwege de bouw van de piramides Cheops, Chefren en Mykerinos (piramides van Gizeh). Het Nieuwe Rijk is echter het meest beroemd. Dit is de tijd van de bekende farao Achnaton, de enige farao die geprobeerd heeft een monotheistisch religie tot stand te brengen in het Midden-Oosten. Een interessant fenomeen overigens omdat de oude Egyptenaren dit dus ook geprobeerd hebben en dat het jodendom, christendom en de islam, alle monotheïstisch religies, alle drie ontstaan zijn in het Midden-Oosten. Het is fascinerend om te zien dat het ontstaan van deze wereldreligies in het Midden-Oosten heeft plaatsgevonden. Het Nieuwe Rijk is vooral bekend om Achnaton’s stiefzoon, de beroemde Toetanchamon, de enige farao waar we het complete graf van gevonden hebben. Tenslotte leefde ook de grote farao Ramses II ten tijde van het Nieuwe Rijk. Ramses II heeft zich door heel Egypte in beeld en geschrift laten verbeelden. Daarnaast zijn de reusachtige beelden die Ramses II in Abu Simbel voor zichzelf en zijn lievelingsvrouw Nefertari liet bouwen toonbeeld van Ramses’ geringe bescheidenheid. We hebben het dan over de tijd dat Egypte op het toppunt van macht is, omstreeks 1300 v. Chr. Ramses II heeft het hele MiddenOosten veroverd, heeft welvaart gebracht en had een grote hoeveelheid vrouwen en een eindeloze hoeveelheid kleinkinderen. Na het Nieuwe Rijk volgt de Late Tijd (945-343 v. Chr.) en raakt Egypte langzaam aan macht en invloed kwijt. Godsdienst Het oude Egypte werd sterk gedomineerd door de godsdienst. Daar kan ik een week over vertellen maar ik vat het hier kort samen. De godsdienst was het cement van de samenleving, zowel op regeringsniveau als zijnde het bindingselement van de samenleving. Tot op de dag van vandaag weten we niet welk deel het gewone volk daarin had. Er zijn allerlei gissingen over. Er zijn beschrijvingen dat het gewone volk wel massaal aanwezig was bij parades en religieuze evenementen, maar de vraag is of ze werkelijk geloofden in de religieuze betekenis van deze evenementen. In figuur 2 ziet u het scheppingsverhaal weergegeven. Het schetst het beeld dat de Egyptenaren van het ontstaan van de aarde
4
hadden. De God van de aarde, Geb, is liggend afgebeeld en daaroverheen staat de Godin Noet, de Godin van de hemel. Deze twee representeren de twee elementen aarde en hemel. In de meeste godsdiensten is de aarde vrouwelijk en het uitspansel mannelijk omdat de aarde vruchtbaarheid impliceert. De Egyptenaren hebben deze gang van zaken dus omgedraaid. ’s Morgens baarde Noet de zon en deze reisde langs de hemel om ’s avonds weer opgegeten te worden.
Figuur 2. Het Scheppingsverhaal
De vraag is of de Egyptenaren werkelijk geloofden in dit scheppingsverhaal? Het antwoord daarop luidt nee, maar men had geen idee hoe de wereld werkelijk ontstaan was en dit beeld was heel bruikbaar. Men zag de zon opkomen in het oosten en ondergaan in het westen. Daarom liggen alle steden aan de oostkant van de Nijl en alle graven aan de westkant. Waar je begraven wordt gaat de zon onder en waar de zon opkomt, begint het leven. De Egyptische religie was zowel een staatsgodsdienst als een natuurgodsdienst. Alle godsdienstige symbolen en goden hadden te maken met natuurelementen. Alles was eenop-een gekoppeld aan de natuur zodat de natuur als het ware de verbeelding is van de goddelijke oerkracht die daarachter zat. Het was tevens een cultische religie die gekenmerkt werd door allerlei gebruiken die regelmatig en cyclisch terugkwamen. Dit had ook te maken met de seizoenen. Er waren slechts drie seizoenen. Eerst was er het seizoen van de overstroming. Vervolgens moest men wachten tot het water was gedaald en volgde het zaaien. Tenslotte was er het seizoen van het oogsten. Het wereldbeeld van de Egyptenaren zou je kunnen vergelijken met een bruidstaart of trappen-piramide. Op het kleinste stukje, helemaal bovenaan de taart, ontspringt de Nijl en deze stroomt dan van niveau naar niveau naar beneden. Het bovenste stukje is de godenwereld, het niveau eronder staat voor Egypte en tenslotte representeren de onderliggende stukjes de rest van de wereld. De Egyptenaren voelden zich ook ‘hoger’
5
volgens deze piramide. Egypte was dus aan de top van de piramide gelegen en alles daaronder was van beduidend minder belang. Dit was hun overtuiging en ze gedroegen zich er ook naar. Die kans hadden ze omdat ze over veel rijkdommen beschikten en veel landen afhankelijk waren van deze rijkdommen. Uit archieven van farao’s zijn mededelingen bekend dat Griekse vorsten boodschappers stuurden met de mededeling: “Stuur ons wat goud”. De Grieken en Perzen leefden met het idee dat in Egypte het goud voor het oprapen lag. Egypte had inderdaad grote hoeveelheden goud getuige bijvoorbeeld de bedekking van de top van een piramide met goud zodat de piramides werkelijk schitterden in de zon. De toppen van obelisken waren met goud bedekt en Toetanchamon had een gouden dodenmasker en lag in drie puur gouden kisten. Dat geheel stond dan weer in vier huisjes die aan de binnen –en buitenkant volledig met goud bedekt waren. De oude Egyptenaren waren erg nationalistisch, en om dat te laten voortbestaan was de samenleving erg statisch en conservatief. Datzelfde conservatieve element zit nog steeds in de huidige Egyptische samenleving. Even vooruitlopend op wat straks nog volgt, is dat je nu ziet dat Mubarak, 81 jaar oud, vervangen moet gaan worden. De heersende elite om hem heen – feitelijk is Egypte een dictatuur – is nu heel krampachtig de kringen rond Mubarak aan het sluiten. Straks gaat de ene leider eruit en de andere erin en wanneer deze gemasseerd is naar hun believen dan ontspannen deze kringen zich weer. Deze bewegingen hebben we ook gezien ten tijde van de vervanging van Assad en de Marokkaanse koning. Enigszins generaliserend, een dergelijk land is Egypte en deze gang van zaken stamt af van vroeger. Nog steeds hebben veel Egyptenaren het idee dat ze een zo’n beetje het centrum van de wereld zijn. Dit is een charmante gedachte, maar niet meer zo realistisch. Je ziet het ook aan de manier waarop Mubarak zich gedraagt in zijn zelf aangenomen rol als vredesapostel in het Midden-Oosten. Dit is zeker goed bedoeld, maar hij overschat zijn invloed. De Egyptische godenwereld Een aardig verschijnsel in de Egyptische godenwereld is dat je voor alles twee goden hebt. Een goede en slechte god en deze horen altijd bij elkaar. Met het verdwijnen van bijvoorbeeld de slechte god, verdwijnt ook de goede god. In de mythologie gaat het altijd om de strijd tussen de goede en de slechte, maar de slechte god wordt nooit zodanig verslagen dat deze helemaal niet meer mee doet. De slechte god komt aan de rand te staan, hij hoort er echter altijd bij want iets ‘goed’ noemen kan alleen bij de gratie van het feit dat je ook iets slechts kunt doen. Er is een prachtige mythe over Osiris. Er waren twee broers en twee zussen, Osiris en Isis en Seth en Nephtys. Osiris en Isis waren broer en zus en bovendien getrouwd en de eerstgenoemde had de macht. Seth echter wilde de macht en bedenkt op een zekere dag een list. Hij maakt een doodskist, rijk belegd met goud en edelstenen en zegt: “Diegene die in deze kist past mag hem hebben”. Geen enkele persoon past in de kist, op Osiris na. Deze wordt opgesloten in de kist en levend begraven in de Nijl. Isis laat het er echter niet bij zitten en gaat haar geliefde zoeken. Ze krijgt te horen dat de kist ergens in de Nijl drijft. Seth hoort dit, zoekt de kist, maakt de kist open en hakt het lichaam van Osiris in 14 stukken en verspreidt de stukken over heel Egypte. Isis gaat op zoek naar de lichaamsstukken en vindt er 13. Osiris’ geslachtsdeel is echter niet vindbaar. Ze brengt op die plaats een stok in en zweeft dan over het lichaam en raakt in verwachting. Uit deze hemelse copulatie wordt het kind Horus geboren. Osiris gaat na de hemelse copulatie dood, verdwijnt drie dagen en staat dan op als de god van het dodenrijk. De farao tenslotte is de vleesgeworden Horus op aarde. In musea vind je vaak een soort ‘Maria-beeldje’, dit is echter Isis met het kind Horus op schoot. Zo zie je dus hoe symbolieken van het oude Egypte later in het christendom worden gebruikt. Dit is een van de redenen waarom het christendom zo snel aansloeg in het oude Egypte. Het christendom kon worden uitgelegd aan de hand van de beelden die bekend waren van de mythe van Osiris. Overigens is het charmante van de Egyptologie dat veel kan en het wemelt van de theorieën. Je kunt het op allerlei manieren uitleggen en benaderen, terwijl lang niet alles vast staat. Ondanks het feit dat we de hiërogliefen kunnen lezen, blijft er veel onduidelijk over het oude Egypte.
6
In figuur 3 ziet u links Isis staan. Het symbool op haar hoofd staat voor de troon. Rechts staat Nephtys en daartussenin ziet u de farao liggen die door de God Anubis gemummificeerd wordt. In de kruiken zitten zijn ingewanden, want de doden krijgen bij het betreden van het dodenrijk hun ingewanden weer terug evenals hun levensgeest. De doden verschijnen voor Osiris, die gekenmerkt wordt door het groene gezicht: de kleur van de opstanding. Onderweg van het rijk der levenden naar het rijk der doden, moet iedere farao een aantal beproevingen doorstaan.
Figuur 3. Van links naar rechts, Isis, een farao en Anubis, Neftis
De belangrijkste proef is het laatste oordeel en is weergegeven in figuur 4. Links op de weegschaal staat een potje gevuld met het hart van de farao. Boven op de weegschaal staat een beeld van een godin met een veertje op haar hoofd. Dit is de godin Ma’at, de enige abstracte godheid in de Egyptische godenwereld: de godin van de rechtvaardigheid. Wanneer de weegschaal in balans blijft heeft de farao het goed gedaan. Wanneer de farao het slecht gedaan heeft is het hart zwaarder zodat het naar beneden zakt en verorberd wordt door het monster eronder. In dat geval treedt de farao het dodenrijk niet binnen. Links staat Anubis, met aan zijn hand de farao die moet wachten op hoe het weegritueel afloopt. Rechts staat de notulerende god Thoth.
Figuur 4. Het laatste oordeel
7
Egypte na de faraonische tijd Na ongeveer 3000 jaar houdt het faraonische Egypte op te bestaan. U moet zich voorstellen dat Egypte bijna onveranderd en onveranderlijk gedurende 3000 jaar eenzelfde cultuur heeft gehad. Dit is een extreem lange tijd wanneer je dit vergelijkt met wat er in bijvoorbeeld in Nederland sinds WOII allemaal veranderd is. Na de faraonische periode volgt vanaf 343 v. Chr. tot 1952 n. Chr. bestuur van buitenaf. Ook dat is weer een zeer lange periode. Een van de grootste ingrepen in de cultuur vond plaats toen de Arabieren binnenvielen in 641. Er ontstaat iets bijzonders want de Arabieren vallen een 100% christelijk land binnen. De Arabieren vroeger zich terecht af wat met deze situatie te doen. Het gehele land islamiseren was geen optie aangezien de islam destijds een buitengewoon jonge godsdienst was en de ideologie nog helemaal niet uitgekristalliseerd was. Ze hebben toen bedacht – teksten hieromtrent vind je ook in de Koran – dat joden en christenen ook mensen “van het boek” waren en deze hoefden daarom niet in het leger en hoefden geen belasting te betalen. Uiteindelijk heeft het van 641 tot ver in de 16e geduurd voordat Egypte een islamitisch land werd. Het heeft dus nog 7 eeuwen geduurd voordat de islam volledig in Egypte was doorgedrongen. In het christendom was dat niet anders geweest, want toen Constantijn in 313 besloot christen te worden heeft het nog zeker 5 eeuwen geduurd voordat in de uithoeken van het rijk bekend werd dat hij daartoe besloten had. Ik maak nu een vergelijking van Egypte met Europa in de tijd tussen 500 en 400 v. Chr. Egypte was het Rusland van Europa. Waar nu Irak gelegen is, was het Babylonische rijk gevestigd. In het noorden van Irak en een deel van Syrië lag het Assyrische Rijk. De laatste twee kun je vergelijken met de Fransen, Engelsen en Duitsers van afgelopen eeuwen in Europa. Napoleon wilde net als Duitsland Rusland veroveren, maar dit mislukte. Wanneer de Babyloniërs of de Assyriërs op het toppunt van hun macht waren, wilden ze Egypte veroveren. Dit lukt echter niet. De legers van de Egyptenaren en de legers van de Byzantijnen of Assyriërs stuitten destijds op elkaar ergens waar nu Palestina en Libanon liggen. De Egyptenaren hadden goede grensposten en wisten precies wat er in het buitenland gebeurde. Ze schoven dan op door de Sinai richting het huidige Libanon en wachtten daar de vijandige legers op. Waar België het slagveld van Europa was, fungeerde het huidige Libanon, Palestina en Israël destijds als slagveld tussen de Egyptenaren en het buitenland. Dit is dus niet iets van de laatste eeuwen, maar in de oudheid was het gebied rond Libanon, Palestina en Israël al een slagveld. Om het huidige probleem op te lossen moet je terug gaan in de tijd en analyseren wat daar destijds gebeurde. Het moderne Egypte In het moderne Egypte wonen 82 miljoen inwoners, waarvan bijna 20 miljoen alleen al in Caïro. Dat is een enorm aantal wanneer je in ogenschouw neemt dat Caïro niet eens zo vreselijk groot is. Bij helder weer zie je vanaf het oosten van de stad de piramides aan de westkant al liggen. Een rit met de auto duurt ongeveer 45 minuten als het niet al te druk is. Ongeveer 90% is moslim en 10% christen. Van deze 10% is 9% Koptisch. Zelf denk ik dat dit percentage lager ligt, maar de Kopten houden het altijd op de 9 a 10 %. Als het percentage hoger is krijgen ze problemen met de moslims, als het percentage veel lager wordt ze wellicht geen aanspraak meer maken op nieuwe kerken en gebouwen. Het is in Egypte buitengewoon ingewikkeld inzicht te krijgen in dit soort cijfers. De waarheid zul je zelden te weten komen, iedereen verklaart de cijfers in zijn eigen voordeel. Het heeft dus tot 1952 geduurd voordat Egypte weer zelfstandig werd. Dit gebeurde na de staatgreep van Naguib, die koning Farouk het land uit zette. Farouk vluchtte naar Italië, maar is later weer naar Egypte teruggekeerd en daar begraven. Twee jaar later kwam Nasser aan de macht. Van 1970 tot 1981 was Egypte onder het bewind van Sadat. Tenslotte was en is het de beurt aan Mubarak. In 2011 zijn er weer “verkiezingen”. Wie het boek “Het zijn net mensen” van Joris Luijendijk heeft gelezen, stuit op een leuk grapje dat deze verkiezingen illustreert. De centrale bank van Cairo is beroofd en politie, leger en de minister van binnenlandse zaken gaan naar binnen. De minister komt later weer naar buiten en houdt een persconferentie op het bordes van de bank. Hij spreekt: “Mensen, geen probleem, al het
8
goud, zilver en alle obligaties zijn er nog. We zijn slechts de verkiezingsuitslag van 2011 kwijt”. Dit soort grappen hoor je ook vaak op straat, omdat Egyptenaren buitengewoon vrolijke mensen zijn die ondanks de armoede overal grappen over kunnen maken. Dus ook over hun regering. Het politieke systeem Eigenlijk heeft Egypte het faraonische systeem nooit losgelaten. Ik sprak net al van dat billboard waar Mubarak heel subtiel naast de grote farao’s is geplaatst. Egypte heeft een een-kamer parlement waarin 440 mensen plaatsnemen die, kort door de bocht gezegd, eigenlijk weinig te zeggen hebben. Het is voornamelijk een geregisseerd parlement en de verkiezingen hebben dan ook relatief weinig waarde. Aan de andere kant interesseert het de mensen op straat maar nauwelijks. Ze zijn wel trots op Mubarak en trots op Egypte. De Egyptische moslims hebben iets tegen de christenen, behalve wanneer in het buitenland Egyptische christenen iets wordt aangedaan. In dat geval zijn het allen Egyptenaren. In het voorjaar was de Koptische paus in Engeland en bij vertrek moest deze paus gefouilleerd worden. Dit werd door Egypte gezien als een soort heiligschennis. Ze waren er laaiend over en daaruit blijkt dat Egyptenaren nog altijd erg nationalistisch zijn. Ze pikken niet dat het buitenland iets met een Egyptenaar of Egyptische instantie doet en zijn heel trots op hun land en cultuur. De grootste partij is de NDP, de partij van Mubarak, met 388 zetels. De WAFD is een kleine liberale partij met een ondoorzichtig beleid, die zo af en toe verboden wordt. Tenslotte zijn er enkele onafhankelijke partijen (17 zetels). Sinds de moord op Sadat is er een verbod op politieke partijen die zich baseren op religie. Je zou in een overwegend religieus land toch religieuze partijen verwachten, maar dit is in Egypte niet het geval. De reden hiervan is dat men theologische discussies probeert te vermijden in het parlement. Een paar weken geleden vroeg men in Egypte mij hoe dit in Nederland geregeld is. Ik legde uit dat de ChristenUnie bijvoorbeeld tegen abortus is, maar dat de overheid abortus al gelegaliseerd heeft. Dit is in hun ogen en natuurlijk niet alleen in die van hen, niet geheel logisch. De Egyptenaren proberen dit soort zaken te vermijden. Dit is echter niet de enige reden. Het verbod op religieuze partijen in het parlement gaat verder en heeft te maken met de angst voor moslimextremisme. Deze angst is niet ongegrond want de moord op Sadat komt voort uit extreme gedachten die voortvloeien uit religie. Eerst had Sadat de moslim broederschap nodig en vervolgens zette Sadat ze in de gevangenis toen hij ze niet meer nodig had. Dit liep uit de hand en een aantal officieren uit de moslimbroederschap besloten Sadat om het leven te brengen, “in naam van”. De huidige politieke situatie kunnen we als volgt kort samenvatten. Het bewind is autocratisch. Mubarak duldt geen tegenspraak, op geen enkel punt. Wanneer Mubarak bijvoorbeeld van zijn huis naar het parlementsgebouw gaat dan wordt de halve stad afgezet voor een aantal uren. Toen Sadat in 1981 vermoord werd is de noodtoestand uitgeroepen. Deze heeft een aantal jaren geduurd en tegenwoordig wordt de noodtoestand per drie jaar automatisch verlengd. Heel Egypte leeft dus nog onder de noodtoestand, hetgeen betekent dat een ieder zonder enige vorm van proces opgepakt kan worden en in het gevang kan worden gezet. De laatste tijd zijn er nogal wat journalisten opgepakt die kritische geluiden hadden laten horen. Er ontstaan wat rellen en vervolgens worden ze vrijgelaten. Wanneer je echter leest wat een dergelijke journalist schrijft dan valt dat in onze ogen enorm mee. Maar, zoals gezegd: Men duldt geen enkele vorm van tegenspraak. Nu de kringen rond Mubarak aan het sluiten zijn komen er ook steeds meer politici in de gevangenis te zitten. In het voorjaar was ik in Egypte voor een gesprek met o.a. Sjeikh Tawani, de hoogste theoloog van de Al Azar universiteit in Caïro, samen met een Nederlandse delegatie van de PKN en de raad van kerken en moslims. Deze Tawani heeft echter geen idee hoe moslims in Nederland leven. De man had het idee dat we dag-in dag-uit met hooivorken rondlopen om alle moslims “de zee in te prikken”. Hij keek dus vreemd op en geloofde ons niet toen we hem vertelden dat we in Nederland ruim 400 moskeeën hebben, over moslimscholen en universiteiten beschikken, er moslims in ons parlement zitten en we nu zelfs een islamitische burgemeester hebben.
9
Gevolg van dit alles is dat het met de mensenrechten niet best gesteld is. We lezen er niet veel over, maar achter de schermen vindt veel onrecht plaats. Minister Verhagen heeft er bijvoorbeeld laatst gesprekken over gehad in Egypte. De economie is de angel van Egypte en dan met name de toeristenindustrie. Het toerisme viert ook hoogtijdagen. In het begin van de vorige eeuw kon je als je met je rug naar de Sfinx stond over de Nijl heen kijken, maar als je tegenwoordig voor de Sfinx staat, kijk je zo de Pizzahut binnen. Wanneer deze inkomsten echter teruglopen dan heeft Egypte een groot probleem. In 1997 is een aanslag gepleegd in Luxor en dan stort het toerisme tijdelijk in. Dit heeft echter een enorm economisch verlies tot gevolg. Natuurlijk wordt de gewone man en vrouw op straat het hardst getroffen door dit economische verlies. De piramide van de economie kan als volgt worden weergegeven: Helemaal bovenin zit een heel kleine extreem rijke top en vervolgens pas een eind naar beneden de grote massa die weinig tot niets heeft. En de middengroeperingen worden steeds geringer in aantal. De Palestijnse kwestie en buitenlandse politiek van Egypte Beide items zijn de resultante van en bouwen voort op het gehele bovenstaande situatie die ik net geschetst heb. Mubarak en zijn regering proberen een stabiele factor te zijn in het Midden-Oosten. Dat lukt tot op zekere hoogte. Als je echter in de landen om Egypte heen kijkt, kun je je afvragen hoe geloofwaardig Egypte eigenlijk is. Een belangrijke gebeurtenis voor de Arabische wereld in het Midden-Oosten is de vrede die Sadat sloot met Israël. Dat heeft Egypte in een moeilijke positie gebracht in het Midden-Oosten. Later heeft Egypte die positie wat beter recht getrokken. Tegenwoordig wil Egypte graag tussen de Arabische wereld en het Westen in staan, maar voelt zich daar nu erg onhandig in. De kwestie rond Gaza illustreert deze ‘onhandigheid’ want Egypte is verbazingwekkend stil in dezen. Mubarak nodigt de strijdende partijen wel uit om te onderhandelen, maar de Egyptenaren nemen zelf geen echt helder standpunt in. Sadat deed dit wel en is bekend om zijn initiatieven en standpunten. In de Palestijnse kwestie zullen ze nooit hardop zeggen dat ze sympthatiseren met de Palestijnen. Een mooi voorbeeld is de kwestie rond de tunnels in de zuidelijke grens van Gaza. Egyptenaren wisten dat ze gegraven werden, maar deed daar niets mee. Egypte liet dus oogluikend toe dat er allerlei spullen door de tunnels werden vervoerd en verklaarde dat er enkel humanitaire goederen doorheen werden getransporteerd. Dit was ook het geval, maar vanuit Iran kunnen schepen met wapens aanmeren die vervoerd werden door de tunnels. Wapens worden door deze tunnels naar de Palestijnse gebieden gesmokkeld. Egypte verklaart wel te onderzoeken of dit gebeurt en dat dit niet de normale gang van zaken is, maar ze nemen een tussenpositie in. Feitelijk kunnen ze ook niet zo veel aan het smokkelen van wapens doen. Wat de buitenlandse politiek betreft, verbaas ik me altijd over hoe het kan dat de Arabische wereld niet in staat is om de krachten te bundelen om stabiliteit in de regio te brengen. In elk Arabisch land hoor je mensen zeggen dat wat Hamas op dit moment doet buitengewoon dom en onhandig is, maar niemand doet er iets aan. Datzelfde geldt voor Libanon. Waarom is er geen eenheid in de Arabische wereld? Daar zijn allerlei antwoorden op te bedenken, maar ik denk dat een van de belangrijkste redenen is dat alle Arabische landen in het Midden-Oosten dictaturen zijn. De dictators maken zich dus niet ondergeschikt aan de positie van een ander. Mubarak zal goede gesprekken hebben met de koning van Jordanië, maar zal nooit een plan van deze koning overnemen als Mubarak er zelf niet beter van wordt. Datzelfde geldt bijvoorbeeld voor Assad in Syrië. Een ander belangrijk punt is dat niet onderschat moet worden dat militairen in de Arabische landen in het Midden-Oosten buitengewoon veel macht hebben. De leiders en dictators zijn van huis uit ook nagenoeg allemaal militairen. In Israel is in feite iedereen militair en denkt men ‘militair’. Je merkt als je Israel bent dat mensen praten als militairen. De dienstplicht in Israel duurt drie jaar en er volgen nog eindeloze herhalingen dus je bent in feite bijna je leven lang militair. Je wordt als het ware als militair geboren. De politiek wordt geregeerd door militaire standpunten en dat zit op slot. In Caïro is het faraonisch museum, een soort openlucht museum, opgedeeld in een aantal kleine musea. Een daarvan gaat over de oorlogen. Ik was daar met een groepje mensen en kreeg een rondleiding. De Egyptische gids vertelde over de
10
oorlog met Israel en beweerde dat Egypte deze oorlog heeft gewonnen. Aan het eind van zesdaagse oorlog stond Sharon echter al aan de andere kant van het Suezkanaal en was feitelijk al onderweg naar Caïro, maar is toen teruggefloten door de VS. De gids verklaarde zijn uitspraak echter door te zeggen dat Egypte uiteindelijk de Sinai heeft teruggekregen. Daar was het Egypte om te doen, namelijk het terugkrijgen van de Sinai. Het directe gevecht hebben we dan misschien verloren, maar uiteindelijk hebben we de Sinai teruggekregen en dus de oorlog gewonnen. Dat beeld kom je in veel landen zeer sterk tegen, het uitvergroten van de eigen positie en het uitvergroten van de eigen belangen. Religieus kun je dit dan weer vertalen met religieuze zaken die worden uitvergroot en dit kan dan leiden tot een vorm van fundamentalisme. Eigenlijk kun je zeggen dat je in Egypte een politiek fundamentalisme hebt en een religieus fundamentalisme waarmee het lastig is gesprekken te voeren die tot een breder perspectief en genuanceerder standpunten leiden. Zolang een dergelijke dialoog niet mogelijk is, blijft het Palestijns-Israëlisch conflict in alle hevigheid voortduren. Het conflict zit muurvast. Het Westen kan daar wat dat betreft weinig aan veranderen.
11
De Klimaatbestendigheid van Nederland en de Deltacommissie: Werken met water Prof. Dr. P. Kabat 16 februari 2009 Introductie Ik wil beginnen met de rol die Wageningen speelt in het klimaatveranderingvraagstuk. We zijn in de jaren ’80 begonnen met klimaatonderzoek. Er werd toen alleen nog maar naar de atmosfeer en de oceaan gekeken. Het KNMI dacht destijds bijvoorbeeld dat we alles konden begrijpen als we de atmosfeer en oceaan maar met elkaar konden laten communiceren. In de jaren ’90 gingen stemmen op om ook het land te betrekken in het klimaatsysteem, want als het klimaat verandert dan gaat het toch om het land omdat daar de mensen wonen. Wageningen is een van de plekken wereldwijd waar is begonnen met het opbouwen van een besef dat zonder het land (de terrestrische component van het klimaatsysteem) we nooit kunnen begrijpen hoe het klimaatsysteem werkt en nooit kunt begrijpen hoe klimaatverandering uitpakt. Ondertussen zijn we een van de vijf instituten wereldwijd die zich bezighouden met de vraag wat de impact van klimaatverandering is op alles wat er op het land gebeurd. Ik ga het vanavond hebben over klimaat, water en ruimte en dan met name over de Deltacommissie. De Deltacommissie is in februari 2008 aangesteld door het kabinet. Het is de tweede Deltacommissie. De eerste commissie werd direct na de ramp in 1953 aangesteld. Vorig jaar heeft het kabinet Balkenende gevraagd: voldoen de deltawerken nog aan de gestelde normen? Met deze vraag is de Deltacommissie aan het werk gegaan. De Deltacommissie is een staatscommissie en ik moet zeggen dat het in mijn carrière de meest bijzondere ervaring is met betrekking tot wat een dergelijke staatscommissie allemaal kan. Je krijgt een mandaat, je komt overal binnen en je mag instituten vragen om berekeningen te maken voor je. Dat laatste hebben we dan ook veel gedaan. Je gaat aan het werk met een dynamiek van dat alles mogelijk is en dat je alle support krijgt om tot een resultaat te komen. Ik vond dat een bijzondere periode. Noodzaak van het nieuwe Deltaplan Wanneer we geen waterinfrastructuur of deltawerken hadden gehad, dan had Nederland er als in figuur 1 uitgezien. De onderstaande, dramatische figuur hebben we kunnen tegenhouden door 600 jaar te investeren in waterinfrastructuur, inclusief deltawerken. Dit is het beginpunt wanneer je begint te spreken over de toekomst. Zelfs zonder zeespiegelstijging hebben we een opgave Nederland droog te houden. Dit is een van de grootste misverstanden die de pers rond de Deltacommissie heeft veroorzaakt. De pers suggereert dat het enkel om klimaatverandering en zeespiegelstijging gaat. Dit is absoluut waar, maar ook met name over het behoud van datgene wat je nu al moet beschermen. Wanneer we nu nog een zeespiegelstijging van een meter erbij optellen, zou Nederland eruit zien als in figuur 2, zonder deltawerken.
12
Figuur 1. Overstrominggebied bij NAP wanneer Nederland geen waterinfrastructuur gehad zou hebben.
Figuur 2. Overstromingsgebied bij NAP +1.0m
13
De opgave van het aanpassen aan de zeespiegelstijging komt dus bovenop de huidige opgave Nederland droog te houden. Dat dit een hele opgave is blijkt bijvoorbeeld uit stormsituaties. De storm van 9 november 2007 alleen al kalfde 3 meter af van de NoordHollandse kust en zette een deel van Vlieland onder water. Dit was niet eens de grootste storm en stormen van deze aard zijn dan ook regelmatig te vinden op de Noordzee. We hebben nu dus al een opgave de kustlijn intact te houden. Daarbij moet aangetekend worden dat we jaarlijks 12 miljoen m3 zand opgraven en op het strand spuiten om de kustlijn op zijn plaats te houden. Dat is dus al een hele opgave. De aandacht voor het klimaatvraagstuk in Nederland neemt nog altijd toe. Misschien herinnert u zich nog de hete zomer van 2003, waarin bijvoorbeeld de dijkdoorbraak in Wilnis plaatsvond en veel problemen rond de energievoorziening optraden. Het houdt ons in de greep. Tussen juli en september 2003 stonden alle kranten vol met artikelen over de relatie tussen de superhete zomer en klimaatverandering. Nederland is een van de eerste landen dat is begonnen met een debat tussen wetenschap en politiek. In december 2005 hebben we een artikel in Nature gepubliceerd met de titel “Climate proofing the Netherlands”. Dit is toen opgepakt in het debat, onder andere door het kabinet. In principe is klimaatbestendigheid toen een Nederlandse term geworden. Hadden we toen patent genomen op dat woord, dan waren we intussen wat rijker geworden want overal wordt de term klimaatbestendigheid (climate proofing) gebezigd tegenwoordig. De politiek in Nederland heeft heel snel gereageerd op het klimaatvraagstuk, deels vanwege het watervraagstuk. Klimaatverandering, het verleden Er zijn nog steeds mensen die sceptisch zijn over klimaatverandering. Ze noemen klimaatverandering een hype of nieuwe wetenschap. Ik zal nu kort bespreken waarom ik denk dat er geen reden meer is sceptisch te zijn. Een breed gedragen argument van sceptici is dat het broeikaseffect een moderne wetenschap is die we een jaar of 30 geleden met zijn allen verzonnen hebben om aan geld te komen. Het broeikaseffect is echter een natuurlijk effect. Wanneer we broeikasgassen als water en CO2 niet hadden gehad, zonder enige discussie over klimaatverandering dus, dan had de temperatuur op aarde gemiddeld -18oC bedragen. Het natuurlijk broeikaseffect zorgt ervoor dat de huidige gemiddelde temperatuur op aarde een behaaglijke 15oC bedraagt. Dit maakt de planeet bewoonbaar. De 33oC verschil is volledig toe te rekenen aan het bestaan van het natuurlijke broeikaseffect. Het broeikaseffect is er dus altijd geweest en dit is een van de basiscomponenten van onze planeet. Dit werd in 1896 door Svante Arrhenius ontdekt. Arrhenius heeft toen al gekeken naar de fysieke aspecten van het broeikaseffect en heeft destijds uitgerekend dat wanneer de concentratie van CO2 verdubbelt, de temperatuur ongeveer 5oC stijgt. De voorspelling van gecompliceerde en moderne klimaatmodellen tegenwoordig ligt tussen de 4oC en 6oC. Dit is een bewijs dat de temperatuurstijging in relatie tot een toename van de CO2 concentratie ook analytisch te berekenen is, er zit fysica achter. Geen politiek of beleid dus, maar puur zuivere fysica. En die fysica kun je moeilijk ontkennen naar mijn mening. Een ander aspect dat we vaak vergeten is de schaal van het probleem. Je hoort vaak over emissies en beperkingen in respectievelijk gigaton en procenten. Op dit moment stoten we jaarlijks ongeveer 6,6 gigaton koolstof (24,2 gigaton CO2) uit door het verbranden van fossiele brandstoffen. Deze hoeveelheid wordt ieder jaar verplaatst van de voorraden in de bodem naar de atmosfeer. De hoeveelheid koolstof in de atmosfeer bedraagt tegenwoordig ongeveer 750 gigaton, de biomassa op het land bevat ongeveer 650 gigaton koolstof en verreweg de meeste koolstof vind je in de bodem, ongeveer 1500 gigaton. Deze hoeveelheid ligt opgeslagen in de eerste meter van de bodem onder het vegetatiedek. In de laatste 150 jaar hebben we ongeveer 200 gigaton koolstof verplaatst van de fossiele voorraad naar de atmosfeer. De atmosferische hoeveelheid koolstof bedroeg in 1850 dus ongeveer 550 gigaton. Een gigaton vervolgens staat gelijk aan het gewicht van de gehele wereldbevolking of aan de massa van 142 miljoen olifanten. We stoten ieder jaar dus immense hoeveelheden
14
koolstof uit. De vraag nu is of systeem aarde deze immense hoeveelheid koolstof wel kan verwerken. In figuur 3 is de concentratie van CO2 over de laatste 500.000 jaar weergegeven. Deze cijfers komen tot stand doordat paleoklimatologen diepe boringen maken in de ijskappen. In de ijskernen kun je de concentratie van CO2 in de luchtbelletjes meten en dateren. Uit figuur 3 blijkt dat de concentratie varieert in de tijd. Dit heeft te maken met natuurlijke variatie, de zogenaamde glacialen (ijstijden) en interglacialen (warme tijden). Een interessant gegeven is dat de CO2 concentratie nooit hoger is geweest dan pakweg 280 ppm in de afgelopen 500.000 jaar. De toename van de CO2 concentratie van de afgelopen 150 jaar van 280 ppm naar 380 ppm hedendaags, is weergegeven door de donkerblauwe lijn aan de rechterzijde. Dit is dus de verplaatsing van die 200 gigaton, omgerekend naar concentratie. Ook hier dient u zich af te vragen of systeem aarde de snelheid waarmee de CO2 concentratie tegenwoordig stijgt wel aankan? En bij welke maximale CO2 concentratie komt systeem aarde in moeilijkheden? De stijging van de CO2 concentratie neemt nog altijd toe naar waarden die systeem aarde de afgelopen 500.000 jaar niet heeft gekend.
Figuur 3. CO2 concentratie over de afgelopen 500.000 jaar
We beschikken tevens over temperatuurreeksen over de afgelopen 150 jaar, gemeten in zogenaamde anomalieën (afwijkingen van het gemiddelde). Dit is weergegeven is figuur 4. Uit deze figuur blijkt dat niet 8 maar inmiddels 11 van de warmste jaren over de afgelopen 150 jaar, zijn gemeten sinds 1998.
15
Figuur 4. Mondiale luchttemperatuur, anomalieën over de afgelopen 150 jaar
In figuur 5 vervolgens is de temperatuurstijging wereldwijd en in Nederland te zien. De mondiale temperatuur is in de afgelopen 150 jaar gestegen van 14,6oC naar 15,5oC. In Nederland echter gaat deze temperatuurstijging nog veel sneller. U moet zich bedenken dat de cijfers die u in kranten of tijdschriften tegenkomt vaak over mondiale gemiddelden gaan. Er is grote afwijking tussen de temperatuurstijging in Nederland en in bijvoorbeeld Siberië. De door het KNMI gemeten jaarlijkse temperatuur op 20 meetstations over de afgelopen 100 jaar, laat een stijging zien van 9oC in 1900 naar 10,5oC in 2000. Tevens ziet u in deze figuur – houdt dit in uw achterhoofd wanneer u met klimaatscepticus zoals Simon Roozendaal debatteert – dat de variabiliteit tussen jaren immens is. Een warm jaar kan echter nog steeds opgevolgd worden door een koud jaar. Het gaat echter om de trend en die is onmiskenbaar richting hogere temperaturen.
Figuur 5. Mondiale temperatuursstijging en lokale (Nederland) temperatuursstijging
Laat u dus niet verleiden door een discussie rond dat het toch zo koud is dit jaar, hoe zit dat dan met die global warming? In feite betekent klimaatverandering ook dat deze inter-
16
jaarlijkse variabiliteit toeneemt. We krijgen steeds meer variatie tussen de jaren, maar de trend is onmiskenbaar omhoog. In figuur 6 is de trend in jaarlijkse neerslag voor Nederland weergegeven. In de schoolboeken van mijn zoon stond vroeger dat de gemiddelde neerslag in Nederland 700750 mm per jaar bedroeg. Wanneer je nu echter in de schoolboeken kijkt, zie je dat ze deze cijfers hebben gecorrigeerd. We hebben er in 100 jaar 100 mm bij gekregen en zitten nu gemiddeld op 850 mm per jaar. Deze toename wordt vooral veroorzaakt door een toename in winterneerslag. In de zomer wordt een lichte neerslagdaling voorspeld.
Figuur 6. Jaarlijkse neerslag over de afgelopen 100 jaar in Nederland
Klimaatverandering, de toekomst We hebben nu gekeken naar cijfers uit het verleden, maar hoe zit het met de toekomst? Het KNMI komt eens in de drie jaar met klimaatscenario’s. De belangrijkste uitkomsten van de scenario’s uit 2006 zijn: de opwarming gaat door, de winters worden gemiddeld natter, we krijgen meer last van hevige zomerbuien en de zeespiegelstijging zet door. Het is interessant om even stil te staan bij deze klimaatscenario’s. Je moet heel veel dingen weten bij het ontwikkelen van scenario’s voor bijvoorbeeld 2050. Je moet bijvoorbeeld weten hoe de economie zich ontwikkelt en hoe groot de emissies zullen zijn. Het gaat dus niet alleen om het klimaat, maar ook om economische scenario’s. Het blijven aannames. Ieder scenario heeft aannames betreffende energie en economie en levert verschillende emissiescenario’s en CO2 concentraties op. Dit is de eerste stap. Vervolgens is een groot bezwaar van klimaatsceptici dat die onzekerheid rond de toekomst van het klimaat samengesmolten zit in de kennis van klimaatmodellen. Dit is ten dele waar, maar het grootste deel van de onzekerheid komt voort uit de onzekerheid in de economische scenario’s. Hoe zal onze energievoorziening er bijvoorbeeld in 2050 uitzien? De onzekerheid zit hem dus niet zozeer in de klimaatmodellen, maar wel in de economische scenario’s. De actuele situatie rond emissiescenario’s is weergegeven in figuur 7. De actuele emissies zijn weergegeven door de zwarte lijnen. Op de verticale as is de emissie weergegeven in gigaton per jaar. Uit deze figuur blijkt dat de actuele emissies hoger zijn dan alle emissiescenario’s, zelfs die van het met de rode lijn weergegeven Fossil Fuel Intensive (A1FI) scenario. De scenario’s onderschatten de emissie dus vooralsnog.
17
Figuur 7. Actuele emissies en emissiescenario’s
In figuur 8 is de stijging van de temperatuur tot 2100 voor alle scenario’s weergegeven. Er is een enorme spreiding te zien, van +1,1oC tot +6,4oC. Journalisten schrijven vervolgens direct dat de klimaatmodellen veel te veel onzekerheid met zich meebrengen.
Figuur 8. Voorspelde temperatuur van verschillende scenario’s voor 2100
Deze spreiding hoort echter bij de scenario’s. Bij elke toekomst qua temperatuur hoort een geschiedenis in de vorm van een economisch scenario. Eigenlijk zeggen we tegen de overheid dat ze van ons nooit een getal mogen verwachten vanwege de onzekerheid in
18
emissiescenario’s. Uiteraard wil de politiek juist deze getallen zien. Het gaat bij deze scenario’s om realisaties van de toekomst. Klimaatscenario’s voor Nederland Hoe zien deze klimaatscenario’s er nu concreet uit voor Nederland? In figuur 9 zijn scenario’s weergegeven voor de zomer in 2050. Iedere kolom geeft aan hoe de maximale gemiddelde temperatuur zich ontwikkelt voor de 4 verschillende scenario’s. Het W+ scenario geeft het warmste scenario weer. Dat wil zeggen dat we bijna niets aan de beperking van de uitstoot van CO2 doen. Scenario G is het meest milieuvriendelijke scenario. Uit deze figuur blijkt dat de maximale gemiddelde zomertemperatuur stijgt van 21,7oC tot 24,6oC voor het W+ scenario. Wanneer je kijkt naar het aantal tropische dagen (temperatuur hoger dan 30oC) dan verdubbelt dit aantal of verdrievoudigt zelfs in het W+ scenario. Ook de extremen nemen dus toe in deze scenario’s.
Max. temp. zomer (°C) Zomerse dagen Tropische dagen
De Bilt 19762005 21,7
G
G+
W
W+
22,6
23,1
23,5
24,6
Parijs 19762005 23,9
24
31
36
38
49
45
4
7
9
9
15
9
Figuur 9. Maximale zomertemperatuur voor 2050 volgens 4 verschillende klimaatscenario’s
Dezelfde scenario’s zijn toegepast op neerslag en eventuele wateroverlast. Deze zijn weergegeven in figuur 10. U ziet dat de 10-daagse- en dagsommen voor respectievelijk winter en zomer die eens per 10 jaar voorkomen, met 5% tot bijna 30% zullen toenemen volgens deze scenario’s. Deze gegevens worden gebruikt voor stedelijk waterbeheer in bijvoorbeeld Rotterdam en Tilburg met betrekking tot het aanpassen van de capaciteit van de rioleringen.
Winter: 10daagse neerslagsom eens per 10 jaar Zomer: dagsom eens per 10 jaar
G
G+
W
W+
+4%
+6%
+8%
+12%
+13%
+5%
+27%
+10%
Figuur 10. Neerslagsom voor 2050 volgens 4 verschillende klimaatscenario’s
Een van de meest relevante en interessante debatten binnen de Deltacommissie ging over de zeespiegelstijging. U hebt ongetwijfeld in de kranten zien staan dat de Deltacommissie de zeespiegelstijging overdrijft en dat ze aan bangmakerij doet. In figuur 11 ziet u de zeespiegelstijging berekend door zowel de KNMI als de Deltacommissie. U ziet bijvoorbeeld dat voor 2050 de berekening van de Deltacommissie volledig overeenkomt met de KNMI scenario’s. De zeespiegelstijging bedraagt hier ergens tussen de 20 en 40 cm. Voor 2100
19
heeft het KNMI een maximale stijging van 85 cm berekend. De Deltacommissie heeft met een benadering van het zoeken naar een zogenoemde plausibele bovengrens het getal van 1,35 meter berekend. Besef hier echter wel dat het om veiligheid gaat. Wanneer je als engineer bijvoorbeeld een brug bouwt, kun je het volgende doen. De eerste mogelijkheid is een brug bouwen op het gemiddelde gewicht van alle auto’s die er gebruik van maken. De tweede is een brug bouwen op die ene zware tank die er eens in de 10 jaar overheen moet. Als engineer kies je vanzelfsprekend voor de laatste optie. Wanneer je een ontwerp voor waterveiligheid moet maken, ontwikkel je een scenario waarin je de maximale plausibele bovengrens gebruikt als toets voor robuustheid. Dit scenario gebruik je louter voor waterveiligheid, niet voor andere aspecten.
Figuur 11. Zeespiegelstijging berekend door KNMI en de Deltacommissie
De grootste onzekerheid in het voorspellen van de zeespiegelstijging is hoe snel de gletsjers en ijskappen zullen afsmelten. De Deltacommissie heeft 10 cm zeespiegelstijging berekend op 100 jaar door het gedeeltelijk smelten van de ijskap op Groenland. De sneeuw –en ijsmassa op Groenland zou bij complete afsmelting echter goed zijn voor 7 meter zeespiegelstijging. Het volledig smelten van de ijskap op Antarctica zou zelfs 60 meter zeespiegelstijging kunnen opleveren. We hebben het hier dan over zeer conservatieve schattingen van klimaatwetenschappers van het smelten van de ijskappen. Ik verdedig daarom de berekeningen van de Deltacommissie omdat ik het verantwoord acht gezien de fysieke omgeving waarin zich dit beweegt. In figuur 12 is tevens een simplistische kansverdeling weergegeven van de KNMI klimaatscenario’s G, G+, W en W+. De scenario’s kunnen gegroepeerd worden voor het berekenen van bijvoorbeeld een gemiddelde, maar voor sommige toepassingen moet je naar de extremen toe. In het geval van de Deltacommissie en waterveiligheid moet je dan naar de plausibele bovengrens naar de plaats in de kansverdeling waar Cees Veerman weergegeven is. De kans op een dergelijke gebeurtenis is klein, maar niet uit te sluiten. Daarmee toets je de waterinfrastructuur op veiligheid voor de komende jaren.
20
Figuur 12. Kansverdeling als functie van klimaatverandering. Voor het toetsen van de waterinfrastructuur op veiligheid moet men extremen berekenen, zoals het W+ scenario.
De Deltacommissie De Deltacommissie bestaat uit de volgende leden: • • • • • • • • • •
De heer prof. dr. C.P. Veerman, voorzitter. Mevrouw ir. I.M. Bakker, voormalig directeur-generaal bij VROM en op dit moment werkzaam bij gemeente Rotterdam. De heer dr. J.J. van Duijn, voormalig topman van Robeco en op dit moment hoogleraar. De heer ir. A.P. Heidema, burgemeester van Deventer. Mevrouw prof. dr. ir. L.O. Fresco. De heer prof. dr. P. Kabat. Mevrouw T. Metz, werkzaam bij NRC Handelsblad als journaliste en deeltijd redacteur. De heer Ing. Jac.G. van Oord MBA, adjunct-directeur bij Van Oord baggeraars. De heer prof. dr. ir. M.J.F. Stive, waterbouwkundige aan de TU Delft. De heer ir. B.W.A.H. Parmet, secretaris van de Deltacommissie. Hij heeft de afgelopen 2 jaar een team van 40 mensen dat fulltime werkzaam was voor de Deltacommissie aangestuurd. U moet zich voorstellen dat achter de Deltacommissie een heel armada instituten en rapporten opereren.
De urgentie van de context waarin de Deltacommissie werkzaam was blijkt onder andere, zoals eerder gezegd, uit het feit dat Nederland voor 2/3 overstroombaar is. In totaal leven 9 van de 16 miljoen mensen in gebieden waar het overstromingsgevaar reëel is. Nog indrukwekkender is het feit dat 70% van het BNP verdiend wordt in gebieden die kwetsbaar zijn voor overstromingen. Tevens hebben we sinds 1960 maar liefst 1800 miljard geïnvesteerd vermogen in deze gebieden. We hebben veel discussie met minister Bos gehad en een van de argumenten waar Bos stil van viel was het volgende. In de kwetsbare gebieden hebben we zoals eerder gezegd, bijna 2000 miljard geïnvesteerd. Stel dat we als maatschappij 1,5 miljard euro betalen om dit vermogen te beschermen. Dit komt neer op ongeveer 0,2-0,3% van dit vermogen. De verzekering voor je huis echter bedraagt zo’n 3% van de waarde. Met andere woorden, waarom betalen we met gemak de verzekeringspremie voor onze opstalverzekering, terwijl de 0,3% voor het beschermen van het geïnvesteerde
21
vermogen in de kwetsbare gebieden een probleem vormt. Het argument dat het plan van de Deltacommissie te duur is kun je heel simpel weerleggen aan de hand van dit soort getallen. Figuur 13 geeft de potentiële economische schade aan bij het optreden van overstromingen. In het ergste geval leidt een overstroming van de Randstad tot 400 miljoen euro schade. Wanneer het BNP 600 miljard bedraagt, vormt de schade bij een eventuele overstroming dus 2/3 van het BNP. Het zal gelukkig niet zo’n vaart lopen, maar het geeft de orde van grootte aan.
Figuur 13. Economische schade bij een dijkdoorbraak voor de dijkringen in Nederland
Sinds de jaren ’60 toen het eerste deltaplan werd ontworpen is er veel veranderd. De economie is met een factor 6 gegroeid. De vraag “zijn de normen van toen nog actueel” is dan ook legitiem. Sinds het eerste deltaplan is de bevolking verdubbeld. Zelfs zonder klimaatverandering rijst de vraag of we het eerste deltaplan niet moeten bekijken? Nederland is onder andere verdeeld in dijkringen. De normen van het eerste deltaplan zijn nog altijd niet gehaald. Nederland heeft volgens Rijkswaterstaat nog steeds 1200 km dijken die niet voldoen aan het eerste deltaplan. Daarnaast is er de onderhoudskwestie. Ondanks alle aandacht voor waterplanning, bijvoorbeeld ruimte voor water, hebben we nog steeds een grote slag te maken om de waterinfrastructuur op het niveau van het eerste deltaplan te krijgen. Tenslotte zijn de normen achterhaald en komt klimaatverandering daar nog eens bij. Aanbevelingen Deltacommissie Wat zijn nu de conceptuele aspecten van bescherming tegen hoogwater in de nieuwe situatie? Te denken valt aan grote dijken of juist het verkleinen van de dijkringen (compartimentering). In het laatste geval zou je het worstcase scenario van 400 miljard schade kunnen beperken tot bijvoorbeeld 1/10 daarvan. Een belangrijk nadeel echter is dat
22
bij een doorbraak een compartiment snel vol loopt met veel slachtoffers als resultaat in het betreffende gebied. Daarnaast heeft de Deltacommissie gekeken naar het wonen en werken op terpen door Nederland te verhogen. Er is genoeg zand in de Noordzee om Nederland volledig op te hogen. Dit plan stuit echter op praktische bezwaren en is nagenoeg onuitvoerbaar in de Randstad. De Deltacommissie heeft uiteindelijk gekozen voor een plan om Nederland ongeveer binnen de huidige contouren te verdedigen door middel van combinaties van open en gesloten kust. Er komen geen eilanden voor de kust, wel een deel kustuitbreiding. Het eerste deltaplan besloot de kust te verkorten en te dichten. Het tweede deltaplan wil terug naar een natuurlijk estuarien ritme in bepaalde delta’s. Dit is een nieuw element waarin bijvoorbeeld ook natuurwaarden en dat soort zaken meegenomen zijn. De Deltacommissie heeft de volgende nieuwe principes aan het kabinet voor gelegd. Om te beginnen vindt de Deltacommissie dat elk individu, ongeacht de woonlocatie, dezelfde kans op overlijden door overstroming moet hebben. Dat is nu niet het geval. Wanneer je bijvoorbeeld op Texel woont, heb je een ander kans op overlijden dan in de Randstad. We willen deze kansen gelijk trekken. Het tweede principe betreft het collectieve risico, een aspect waar bijna niemand vanaf wist. Het collectieve risico is gedefinieerd als de kans dat 100 mensen tegelijk overlijden door een natuurlijke ramp. Deze kans op een natuurlijke ramp als een overstroming is 100 keer groter dan de optelsom van alle andere rampen, zoals bijvoorbeeld gasontploffingen of een ramp met een chemische trein en dergelijke. Dat was een grote ontdekking. Alle rampen die je kunt bedenken opgeteld halen het collectieve risico van een overstroming niet. Ook dat moeten we gelijk trekken. Het gelijk trekken van deze eerste twee principes heeft al geleid tot 50% van de extra kosten geassocieerd met kosten die enkel gemaakt zijn vanwege het bijstellen van de normen en huidige denkpatronen. Deze kosten hebben dus nog niets te maken met klimaatverandering. Tenslotte is de Deltacommissie van mening dat het niet meer van deze tijd is om de schade door een eventuele dijkdoorbraak enkel in directe economische schade uit te drukken. Naast directe economisch schade veroorzaakt een dijkdoorbraak ook natuurschade, imagoschade en schade aan recreatiemogelijkheden. Al deze zachte waarden moeten meegenomen worden. Deze waarden moeten ook gemonetariseerd worden en je hebt er andere criteria voor nodig. Deze drie principes hebben tenslotte geleid tot de eerste aanbeveling. Deze luidt dat de veiligheid van alle regio’s in Nederland met factor 10 omhoog moet. Dit betekent dat je een achterstand moet inhalen om te voldoen aan het eerste deltaplan en daarbovenop nog een veiligheidsverbetering met factor 10. Deze eerste aanbeveling dekt 80% van de 1,5 miljard kosten die jaarlijks gemaakt moeten worden. Daarna komen dus pas de kosten voor het klimaatbestendig maken. De Deltacommissie heeft getracht Nederland op te delen in de Noordzeekust, het Waddengebied, de Zuidwestelijke delta, het Rivierengebied, Rijnmond en het IJsselmeergebied. Dit zijn de vijf regio’s waarop de Deltacommissie zich richt en de samenhang tussen deze vijf regio’s. De aanbevelingen voor de verschillende regio’s zullen nu besproken worden. Rivierengebied Allereerst het rivierengebied. Het gaat dan met name voor de rivierafvoer van de Rijn. Deze rivierafvoeren zijn weergegeven in figuur 14. De maximale ontwerpafvoer van de Rijn bedraagt nu 14.000 m3/s. Er is een klimaatscenario ontwikkeld voor 2020 waarin een maximale afvoer van 16.000 m3/s is berekend. Er is op voorstel van de Deltacommissie een wet ingediend om naar een maximale afvoer van 18.000 m3/s te gaan. De Deltacommissie heeft echter met behulp van Duitse klimaatscenario’s uitgerekend dat de maximale afvoer rond 2100 wellicht zelfs 20.000 m3/s zou kunnen bereiken. Ter vergelijking: tijdens hoogwater in 1995 bedroeg de maximale afvoer 12.000 m3/s. De maximale afvoer van de Rijn bij Lobith, waar de Rijn het land binnenkomt, stijgt dus fors. Daartoe dienen de dijken aangepast te worden.
23
Figuur 14. Toekomstige af –en doorvoer van de Rijn
Uiteraard hebben de afvoeren in ons rivierengebied alles te maken met wat Duitsland aan waterplanning doet. Wanneer Duitsland niet verder bedijkt en de situatie tussen Keulen en de Nederlandse grens laat zoals hij is, dan zullen piekafvoeren van 20.000 m3/s bij Lobith nooit gehaald worden, omdat de Rijn in Duitsland in dat geval zal overstromen. Wanneer Duitsland de Rijn wel in toenemende mate bedijkt, dan moet je je toch klaarstomen voor grote afvoeren bij Lobith. We hebben de situatie samen met Duitsland bekeken. We hebben met de Duitse regering om de tafel gezeten om dit in het Europese kader te beslechten, want internationale afstemming is hier vereist. Zoals eerder gezegd zijn er maatregelen nodig om Nederland tegen piekafvoeren tot maximaal 20.000 m3/s te kunnen beschermen. Naast het programma Ruimte voor de rivier is een andere interessante maatregel de zogenoemde deltadijken. We hebben overal dijken gebouwd in Nederland, maar ook bijvoorbeeld in New Orleans, om overstromingen tegen te gaan. De dijken worden steeds hoger gebouwd om piekafvoeren te kunnen weerstaan. Bij het hoger maken van deze dijken stijgt echter het risico dat ze doorbreken. Een dijkdoorbraak is een ramp, een lichte overstroming niet direct.In plaats van dat je de dijken steeds hoger maakt, wordt nu de focus verlegd naar de breedte van de dijken. Deltadijken brengen een aantal belangrijke voordelen met zich mee. Ten eerste brengen deltadijken het aantal slachtoffers in geval van overstroming terug tot nul of nagenoeg nul, de schade bij overstroming is veel en veel kleiner dan bij een dijkdoorbraak: een overstromingsramp verandert in een tijdelijk probleem van wateroverlast. Je maakt de deltadijken in principe zo breed dat ze nooit kunnen doorbreken. Overstroming van deze deltadijken levert hooguit natte enkels op. Figuur 15 geeft schematisch weer wat het verband is tussen de hoogste waterstand en de schade die een overstroming of dijkdoorbraak teweeg kan brengen. Bij een hoge smalle dijk vindt er plotseling een dijkdoorbraak plaats en schiet de schade direct omhoog. De doorbraakvrije deltadijk levert eerder schade op, maar deze schade blijft relatief beperkt.
24
Figuur 15. Verband tussen de hoogste waterstand (m) en de schade in miljarden euro’s voor een traditionele smalle hoge dijk en de doorbraakvrije deltadijk
Ten tweede is de uitvoering technisch goed mogelijk en vraagt het minder ruimte en geld dan compartimentering of een selectieve ophoging van het land. Ten derde biedt de deltadijk in geval van uitvoering als brede dijk nieuwe planologische mogelijkheden en financieringsmogelijkheden. Je kunt de dijken zelfs een halve kilometer breed maken en er tunnels doorheen graven of gebouwen op bouwen. Belangrijk nadeel is dat het veel tijd kost en bestuurlijke kracht om het door te voeren. Bovendien is er niet altijd ruimte aanwezig voor deze dijken. Groningen begint langs de Waddenzee met het ontwikkelen van deze deltadijken en ook in Tiel zijn plannen voor het ontwikkelen van deltadijken. Noordzeekust Een belangrijk aspect van de Deltacommissie is de zandsuppletie. Zandsuppletie is niets nieuws en we moeten suppleren om het afkalven van onze Noordzeekust te voorkomen. Elk jaar wordt 12 miljoen m3 zand uit de bodem van de Noordzee gehaald en tegen de duinen gespoten. Het is erg druk op de Noordzee, zelfs drukker dan in de Randstad door alle vaarroutes, gaswinning en militaire gebieden. Er is geen vierkante meter meer vrij op de Noordzee. Je moet manoeuvreren binnen de zogenaamde 12-mijlszone. Deze zone is gereserveerd voor de zandsuppleties. Kusterosie is dus een belangrijk aspect in het verdedigen van de Noordzeekust. De kust erodeert door de volgende zaken. Zonder zeespiegelstijging heb je in feite op langere termijn een evenwicht. Golven slaan zand van strand en duin weg tijdens een storm. Bij rustig weer brengen de golven dat zand weer terug. Op langere termijn echter is er evenwicht. Daarnaast spoelt er zand weg naar de diepere zee. Op de grens van kust en diepere zee (NAP – 20m) is er op langere termijn evenwicht. De zeespiegelstijging zorgt er nu voor dat we moeten suppleren. Zoals eerder gezegd suppleren we jaarlijks 12 miljoen m3 uit de Noordzeekust en nog eens 5 miljoen m3 uit de Waddenzee. Het gaat dus om een enorme hoeveelheid zand, maar de zeespiegel is de afgelopen eeuw dan ook met 20 cm gestegen. Door deze stijging zouden we eigenlijk nog eens 8 miljoen m3 extra moeten suppleren. Dat doen we op dit moment niet. De Deltacommissie heeft met deze getallen gerekend. We gaan er vanuit dat we bij een zeespiegelstijging van 20 cm per eeuw 20 miljoen m3 zand per jaar moeten suppleren. Stel nu dat de zeespiegelstijging toeneemt tot 60 cm per eeuw (midden scenario KNMI), dan heb je nog eens 24 miljoen m3 extra nodig wat de
25
totale suppletie op 44 miljoen m3 per jaar brengt. Na 100 jaar is dan 7% van het Nederlands continentaal plat gemiddeld met 1 m verdiept. Het zand is er dus. De normale prijs die baggeraars in rekening brengen bedraagt 5 € per m3. Dit brengt de totale kosten voor suppletie op 5 maal 44 miljoen = 220 miljoen € per jaar. Dat is per kilometer van dezelfde orde als de kosten van onderhoud en vernieuwing van een snelweg. De suppletie bij een stijgende zeespiegel is dus ook financieel mogelijk. We hebben praktijkvoorbeeld om te laten zien dat suppleren ook daadwerkelijk werkt. Een goed voorbeeld is te vinden bij Ter Heijde vanaf 1993. Dat was een belangrijk moment. We hebben met onze handen in het haar gezeten omdat er veel druk op ons werd gezeten door onder andere ministers om te concentreren op het opspuiten van eilanden voor de Noordzeekust. We wisten dat dergelijke eilanden qua veiligheid niet werken, we hebben er immers aan laten rekenen. Toch was er zware druk van het Innovatieplatform om ons te richten op deze eilanden. De eilanden zouden mooi zijn en weer blijk geven van onze VOC-mentaliteit. Terugkomend op de zandsuppleties en het voorbeeld bij Ter Heijde was er het idee om niet alleen genoeg zand te suppleren om de zeespiegelstijging op te vangen, maar zelfs nog 10 of 20 meter jaarlijks extra suppleren. We kunnen de kust dan zelfs uitbreiden. Dat is precies een van de grote aspecten die de Deltacommissie heeft aanbevolen. We hebben berekend dat je op deze manier op langere termijn zelfs 2 km extra aangroei zeewaarts krijgt. De veiligheid wordt dan gewaarborgd en je krijgt extra ruimte om te bouwen. Ik kan u verklappen dat 2/3 van dit nieuwe land al geclaimd en verkocht is aan projectontwikkelaars. Tevens kun je in de richting van adaptatie denken. De zeespiegelstijging kan variëren tussen de 20 en 100 cm en zandsuppleties kun je sneller of langzamer laten verlopen en daarbij flexibel zijn om de onzekerheid in zeespiegelstijging op te vangen. Je vangt dus eigenlijk 3 vliegen in een klap. Je beschermt de kust door suppletie op een natuurlijke manier, landwinning leidt tot extra ruimte voor projectontwikkelaars en je kunt adaptief optreden tegen de onzekerheid in toekomstige zeespiegelstijging. Simpele dingen zijn soms best geniaal dus. Dat dit daadwerkelijk werkt is te zien in Ter Heijde. Hier is een suppletie in overmaat gedaan. Delfland heeft 400.000 m3 nodig voor evenwicht, maar heeft 1.000.000 m3 jaarlijks gesuppleerd tussen 1993 en 2005. In deze 12 jaar is een aangroei van 3 ha per jaar bewerkstelligd. Over 150 jaar hebben we er op deze manier 2 km kust bij. Waddenzee Het is op dit moment erg moeilijk, zo niet onmogelijk te zeggen of het waddensysteem intact blijft bij een stijgende zeespiegel. De kans dat het systeem verdrinkt is groot, maar we weten niet precies hoe snel dit zou gebeuren. Om het verdrinken te voorkomen moet een zodanig grote hoeveelheid zand aanspoelen om de zeespiegelstijging bij te houden. Het lateraal transporteren van zand naar de Wadden wordt moeilijk. We gaan voor de Waddenzee onderzoeken en monitoren wat er precies gaat gebeuren, we kunnen hier namelijk nog niet met zekerheid iets over zeggen. Mogelijk heeft het effect van zandsuppleties voor de Noordzeekust een gunstige invloed om de Waddenzee mee te laten groeien met zeespiegel, omdat er meer zand lateraal van de Noord-Hollandse kust richting Waddenzee wordt getransporteerd. Zuidwestelijke Delta Het meest interessante onderdeel van de Zuidwestelijke delta is de Oosterschelde. We hebben uitgerekend dat door het bouwen van laterale dijken langs de Oosterschelde de Oosterscheldekering op termijn helemaal open kan gaan. Het eerste voorstel was om over 30 jaar de Oosterscheldekering te slopen, maar dat zag Provincie Zeeland niet zitten. Nu wordt over 100 jaar de kering weggehaald en wordt de Oosterschelde open een volledig getijdendynamisch. Tevens heeft de Deltacommissie de Krammer, het Volkerak en het Zoommeer open ingericht, in combinatie met zandsuppleties. De discussie rond de Oosterschelde was heel emotioneel. Ik moest rond de kerstdagen in Middelburg een verhaal houden zoals hier vanavond. De lezing werd bijgewoond door 500 personen. Daar zaten oude waterstaters, mensen van 90 jaar die de watersnoodramp hebben meegemaakt, bij en
26
ze vroegen mij wat de Deltacommissie hen aandeed? Het was een hele emotionele avond. Je kunt je niet voorstellen wat voor impact het heeft de Oosterscheldekering weg te halen. Rijmond In het Rijnmondgebied (figuur 16) is de Maeslantkering in de Nieuwe Waterweg het meest in het oog springende bouwwerk van de deltawerken. De Maeslantkering is gebouwd om onder water te staan om een vlotte doorvoer van schepen naar de Rotterdamse haven te garanderen. Die ene keer per jaar dat de kering dichtgaat betekent ongeveer 5 miljoen euro schade voor Rotterdam. De Maeslantkering zal 10 maal per jaar dicht gaan wanneer de zeespiegel nog eens met de zeer waarschijnlijke 20 cm stijgt. Wanneer je dit tegen het Rotterdamse Havenbedrijf vertelt, zeggen ze dat dit een ramp betekent, omdat schepen in het vervolg voor de Antwerpse haven zullen kiezen. Zo snel kan het gaan met de economische impact van een stijgende zeespiegel en klimaatverandering. De Deltacommissie heeft daar een oplossing voor bedacht. Het zogenaamde “half-open, halfdicht” idee beschermt de Rijnmond, de Rotterdamse haven en het achterliggende land tot en met Dordrecht. Er is nu geen tijd om daar op in te gaan.
Figuur 16. Overzicht van maatregelen en waterkeringen in het Rijnmondgebied
IJsselmeer De Deltacommissie wil het IJsselmeer afkoppelen van het Markermeer. De Houtribdijk moet vervolgens verhoogd worden. Verder stelt de Deltacommissie het volgende voor ten aanzien van watertekorten. Nederland heeft nu al behoorlijke watertekorten wanneer je kijkt naar verzilting. De innamepunten van een groot aantal waterbedrijven bijvoorbeeld zijn verzilt. Wanneer de zeespiegelstijging bij Rotterdam 50 cm zal bedragen, dan zal de zoute waterbel aan de kust zich uitstrekken tot voorbij Tiel. Alle innamepunten in die strook zullen dus verzilten. Daar is dringend een oplossing voor nodig. Het IJsselmeer is het grootste zoetwaterbekken in Europa. De Deltacommissie stelt voor om extra ruimte te creëren om water te gaan exporteren binnen Nederland en wellicht zelfs naar Europa. Het IJsselmeer is dus een belangrijk zoetwaterbassin. Het transporteren van IJsselmeerwater naar de Zuidwestelijke delta wordt belangrijk, omdat de Zuidwestelijke delta zal verzilten. De waterleidingbedrijven zien deze oplossing nu al als hun redding. Op dit moment wordt het IJsselmeerwater al geëxporteerd naar bijvoorbeeld de landbouw in de Noordoost-Groningen. Ook in 2003 wilden we water van het IJsselmeer in de Zuidwestelijke delta laten lopen vanwege de matige waterkwaliteit in de glastuinbouw in het Westland. We kunnen het peil
27
van het IJsselmeer mee laten stijgen met zeespiegel om bij 50 cm zeespiegelstijging een extra waterschijf van 50 cm te creëren. Tenslotte worden in figuur 17 alle maatregelen in alle regio’s weergegeven.
Figuur 17. Geadviseerde maatregelen van de Deltacommissie voor alle regio’s in Nederland
Kosten van het nieuwe Deltaplan Het totale kostenplaatje voor deze maatregelen, driemaal gecontroleerd door het CPB, bedragen 1,2 tot 1,6 miljard euro per jaar tot 2050 en vervolgens 0,9 tot 1,5 miljard per jaar voor de periode 2050-2100. Het verschil tussen 1,2 miljard en 1,6 miljard komt door het wel of niet uitgeven van ongeveer 400.000 euro per jaar aan extra zandsuppleties voor kustuitbreiding. De totale kosten lijken heel hoog, maar zijn tamelijk laag wanneer je bijvoorbeeld kijkt naar andere indicatoren. Deze 1,5 miljard is ongeveer 0,2 % van ons BNP. In de Nederlandse wet staat dat we aan waterinfrastructuur en waterveiligheid 0,5% van het BNP mogen besteden. De kosten voor het nieuwe Deltaplan liggen hier dus nog ruim onder.
28
De laatste dag voor publicatie van het artikel over climate proofing in Nature vroeg de redacteur van Nature ons om het kostenplaatje voor het Deltaplan. Toen we hem vertelden over de 0,2-0,3% van het BNP was hij verbaasd omdat hij schokkende getallen had verwacht in de orde van 50% van het BNP. Zoals u wellicht weet verloopt het Deltaplan voorspoedig. Het kabinet heeft ons advies overgenomen en het standpunt van het Kabinet is exact gelijk aan het standpunt van de Deltacommissie. Er is een ministeriële stuurgroep ingesteld onder leiding van ministerpresident Balkenende. Onder andere de ministers Bos, Verhoeven, Verburg en Middelkoop maken deel uit van deze stuurgroep. Deze stuurgroep heeft een traject, gesteund door een Deltabureau bestaande uit 30 mensen, die moet leiden tot het indienen van een Deltawet deze zomer. Men wil de Deltawet dus voor september in de Tweede Kamer hebben en voor kerst moet de Deltawet zijn aangenomen. Parallel hieraan werkt een team van 30 tot 40 mensen van alle ministeries aan de 11 aanbevelingen. Deze worden uitgewerkt in een plan van aanpak. Dat wordt het tweede deel van het Nationaal Deltaplan. Tevens wordt een Deltaregisseur benoemd, ergens in september, die toeziet op kordate uitvoering. Dit zal iemand met een ministeriële verantwoordelijkheid worden. Er zijn inmiddels sollicitaties in overvloed, maar er is nog geen kandidaat bekend. Men hoopt dus dat de Deltawet voor de kerst van dit jaar vastgelegd is. Hierover ben ik optimistisch, onder andere door de voortvarendheid van het hele traject. Maar ik ben vooral optimistisch omdat er ook een Nationaal Waterplan is gepubliceerd door de Tweede Kamer vorig jaar. Dit waterplan is volledig naar de plannen van de Deltacommissie geschreven. Wanneer je dit Nationale Waterplan leest, zie je dat de meeste aanbevelingen van de Deltacommissie al in dat waterplan zijn opgenomen. Tevens is het bijzonder dat de Tweede Kamer zoveel vertrouwen heeft dat ze geen hoorzitting hebben gepland voor het rapport. Tegelijkertijd heeft de Deltacommissie nog steeds de taak om dit traject te begeleiden. We zitten eens in de vier weken om de tafel met de ministeriële stuurgroep. Men beseft zich echter dat wanneer het Deltaplan er niet komt tijdens dit kabinet, we met een probleem zitten. Het momentum is er nu en men wil koste wat kost de Deltawet aannemen tijdens de huidige kabinetsperiode. Tenslotte biedt het Deltaplan interessante mogelijkheden ter export en inzet in andere kwetsbare gebieden overal ter wereld. Dit is een beetje in de VOC-mentaliteit of koopmansgeest die er ten aanzien van het Deltaplan heerst.
29
De rol van media in rampen en conflicten Prof. Dr. Ir. G. Frerks 16 maart 2009 Introductie Rampen worden op een bepaalde manier geportretteerd in de media. Daar wil ik deze avond over vertellen. Wij hebben daar als onderdeel van de leerstoelgroep Rampenstudies ooit eens onderzoek naar gedaan, om te kijken hoe media nu eigenlijk rapporteren. De rol van media in conflicten is zo mogelijk nog ingewikkelder. Het gaat dan niet alleen om het vergaren en het uitdragen van nieuws, maar nieuws wordt ook vaak gemanipuleerd. De strijdende partijen gebruiken media voor propaganda en soms bijna als een soort moordwapen. Ik wil stilstaan bij wat dat betekent, hoe dat gebeurt en uiteindelijk wat je eraan kunt doen. Tot slot volgen dan nog wat conclusies. Media We denken bij het begrip media vaak in klassieke termen zoals “de schrijvende pers”. Er is een enorme variëteit aan landelijke en regionale kranten die vaak door het hetzelfde persbureau van nieuws worden voorzien. Je kunt ook nog denken aan de weekbladen of de internationale pers. U kunt zich voorstellen dat er nogal wat verschillen kunnen bestaan tussen hoe die omgaan met het nieuws of hoe ze de wereld voorschotelen aan de lezer. TV is natuurlijk een belangrijk medium voor onze eigen beeldvorming, want een beeld zegt soms meer dan 100 woorden. Beelden kunnen emotie oproepen en daarmee allerlei vertekeningen veroorzaken. Een hongerend kind of een enorme ravage bij een ramp, wekken beelden op van wanhoop of paniek. Je kunt echter ook andere beelden laten zien. Bijvoorbeeld het feit dat mensen elkaar helpen en soms te midden van alle puinhopen alweer bezig zijn met kleine stappen van wederopbouw. Dit wekt beelden van hoop. Zo kun je dus met beelden of plaatjes een boodschap vertolken. Beelden die velen zijn bij gebleven zijn bijvoorbeeld de Chinese man voor een tank die heel even bleef stilstaan, het Palestijnse jongetje dat doodgeschoten wordt en het meisje onder de napalm in Vietnam. Je ziet dus dat dergelijke beelden een associatie oproepen, maar ze vertellen niet het hele verhaal over wat er bijvoorbeeld destijds in China aan de gang was of over de oorlog tussen Israël en Palestina. Het is altijd interessant en belangrijk om na te gaan welke beelden door de media worden opgeroepen en of dat wel een juiste afspiegeling van de werkelijkheid is. Misschien geven de media wel een vertekend, gedeeltelijk of onevenwichtig beeld van de werkelijkheid. Ik heb laatst een aantal boeken gelezen over de noodhulpindustrie. Een interessant boek is geschreven door Linda Polman, “De Crisiskaravaan”. Het boek is goed geschreven en heel beeldend, maar geeft me dit nu het beeld van noodhulp of een bepaald soort beeld? Ze zegt zelf heel eerlijk dat het haar vooral gaat om het leveren van kritiek en het aan de kaak stellen van bepaalde misstanden. Het is echter weer heel duidelijk een beeld dat je uit de media krijgt wat een bepaald soort aspect benadrukt, maar niet noodzakelijkerwijs alle kanten van de zaak evenwichtig belicht. Radio is als medium wellicht iets minder belangrijk in Nederland, in de derde wereld is radio erg belangrijk. Vaak heeft men nog niet genoeg geld voor een tv. Veel familieberichten, wie er is geboren of wie er is overleden, worden in de derde wereld via de radio verspreid. Sommigen zeggen dat radio hét instrument van communicatie is in de derde wereld. Dit verandert echter zeer snel als je bekijkt hoe mobiele telefonie zijn weg in veel ontwikkelingslanden heeft gevonden. Internet is een belangrijk medium geworden. Zogenaamde blogs, waar de jeugd allerlei berichten en eigen verhalen kwijt kan, zijn in opkomst. Onze minister van buitenlandse zaken “twittert”. Dit zijn allerlei manieren om boodschappen en representaties van de werkelijkheid aan elkaar door te geven. Zijn media effectief? In het overbrengen van de realiteit, het overbrengen van het nieuws of het schetsen van de bredere achtergrond varieert de effectiviteit van de media
30
enorm. Het gebruik van koppen in kranten bijvoorbeeld is al zoiets dat je op een bepaald been wordt gezet. Als je de moeite neemt om het hele artikel te lezen blijkt vaak dat de kop nauwelijks klopt met wat er verder in het artikel staat. Uit onderzoek is echter bekend dat veel mensen de koppen “snellen” of “scannen” en nauwelijks alle artikelen van a tot z lezen. Je ziet dus hoe machtig een dergelijke kop kan zijn, maar ook hoe misleidend. In zijn algemeenheid is het moeilijk te bepalen welke media het invloedrijkst zijn. Het is belangrijk dat in iedere context opnieuw te bekijken. We weten dat radio in de oorlogen in Rwanda een grote rol heeft gespeeld. De zender Radio Télévision Libre des Mille Collines (RTLM), de radio met de mooie naam van de duizenden groene heuvels in Rwanda, heeft veel oorlogszuchtige taal en zogenaamde hatespeech uitgezonden en was daarin erg effectief. Sommige mensen beargumenteren zelfs dat de moorden in Rwanda niet gepleegd hadden kunnen worden zonder de hulp van RTLM. Iets dergelijks wordt beweerd, al dan niet in die extreme mate, over de radio die destijds de Serven (Milošević) gebruikten om de bevolking op te zetten tegen alle andere bevolkingsgroepen en dan met name de moslims in het voormalige Joegoslavië. Artikelen van R. Bugarski ontrafelen zelfs de woordkeuze die hierin gebruikt werd. De woordkeuze brengt eigenlijk een scheiding tussen de verschillende bevolkingsgroepen teweeg die daarna zelfs veranderden in vijanden, zo niet demonen of, zoals in Rwanda gebeurde, kakkerlakken die mochten worden vernietigd. Zo zie je hoe dit soort processen met taal plaatsvinden. Vanzelfsprekend is het ook zo dat de invloed van de media erg afhangt van de alfabetisatiegraad van de bevolking. Als men ongeletterd is en niet kan lezen of schrijven dan zullen kranten weinig invloed hebben, maar kan de radio wel degelijk veel invloed uitoefenen. Je ziet soms ook dat een bepaald bewind daar gebruik van maakt. Technologie en bereik zijn tevens van belang. In veel gebieden kun je met radio heel ver komen, terwijl een distributienetwerk van een landelijke krant vaak niet buiten de hoofdstad komt in landen als Soedan. In wat voor soort context kunnen de media hun gang gaan? Dit heeft te maken met persvrijheid, kwesties als hoor en tegenhoor en overheidscontrole op de media. In nogal wat landen is er nauwelijks een vrije pers en zijn de media, zoals tv, radio en de belangrijkste kranten, totaal gecontroleerd. Op dit moment zijn er in Sri Lanka weliswaar nog enkele onafhankelijke kranten, maar een aantal journalisten hebben hun kritische rapportages over de overheid al met de dood moeten bekopen. Deze journalisten worden door ongeïdentificeerde gemaskerde scherpschutters op snelle motoren neergemaaid. Wie durft het op een gegeven moment nog aan zich kritisch uit te laten over bijvoorbeeld de regering? Dergelijke praktijken waren al langer aan de gang in het gebied van de Tamil Tijgers, waar je ook beter niet te veel kritiek kon hebben op het daar heersende bewind. In zulke situaties hebben media dus niet veel invloed en kunnen of mogen alleen een bepaald soort boodschap naar buiten brengen. Discours (vertoog) Discours komt neer op het gebruik van taal om de wereld te begrijpen. Het is een manier waarop we naar verschijnselen in de wereld kijken en erover praten. Anders gezegd is discours een systeem van representatie dat een betekenis aan verschijnselen toekent. Dat klinkt allemaal vrij logisch, maar hoe doen we dat en hoe komt dit tot stand? Hier gaat vooral de discoursanalyse over. Dan gaat het niet alleen om het gebruik van taal, maar het gaat er vooral ook om dat daarin een bepaalde manier van kijken verborgen zit. Een manier van representatie van de wereld. Als wij dagelijks onze taal gebruiken realiseren we misschien niet eens hoe de begrippen die we hebben, ook daadwerkelijk ons begrip van de wereld bepalen en hoe dat een betekenis toekent aan wat wij zien en wat we beschrijven met die taal. In het Engels wordt mooi gezegd de “power-to-define”. Met taal definieer je wat je ziet en daarmee geef je een bepaald soort betekenis, maar geen andere. Met scheldwoorden is dat bijvoorbeeld vrij duidelijk. President Bush had zich bijvoorbeeld omringd met wat wel wordt genoemd de “Neoconservatieve groep van adviseurs”. Deze groep had een bepaalde manier van om de wereld te zien in zaken als voor –en tegenstanders en in wat goed en wat slecht was in de wereld. Dit wordt wel eens het Neoconservatieve discours genoemd.
31
Daarnaast is er het “Yes, we can”-discours van Obama, misschien wel een ander begrip van hoe de wereld in elkaar zit. Op een gegeven moment is het discours niet alleen iets in woorden, maar krijgt dit consequenties in de realiteit. Daarom zijn die discoursen belangrijk. Op een bepaald moment werd ook beweerd dat New Labour een eigen manier van begrijpen van de wereld was en dit was natuurlijk heel iets anders dan in de jaren van Thatcher. We hebben het dan over de grote discoursen op het politieke niveau. We zijn allen vertrouwd geraakt met het begrip war-on-terror. Een beeld of begrip van de wereld dat terrorisme het grootste kwaad was dat ons kon overkomen en dat we alle middelen en al ons geld moesten inzetten om dat te bestrijden. Laatst las ik een artikel van iemand die zei dat in Amerika meer mensen door de bliksem zijn omgekomen dan ooit door terroristen zijn gedood. Misschien maak je daarmee de problematiek wel een beetje belachelijk, maar dit is wel de orde van grootte waar men het over heeft. Meer mensen zijn verdronken in hun eigen badkuip dan door terroristen. Niettemin is dit war-on-terror discours zo machtig geworden dat daar een heel ministry for homeland security voor is opgericht en dat er daadwerkelijk miljarden aan zijn uitgegeven om er iets aan te doen. Het is een bepaalde manier van kijken naar de wereld, een bepaald begrip dat grote consequenties heeft gehad. We kunnen debatteren over de vraag of dit wel of niet juist was, maar het geeft aan dat een discours belangrijk is en wereldwijd gevolgen kan hebben. Het maakt natuurlijk wel uit of een discours gesteund wordt door de regering van de VS of door de regering van Andorra. Er zijn tenslotte nog allerlei andere vormen van discours denkbaar. Voorbeelden zijn het Gender discours in de sociale wetenschappen, waar we er van uitgaan dat relaties vooral te maken hebben met hoe mannen en vrouwen met elkaar omgaan en hoe die relaties onderling gedefinieerd zijn. Met betrekking tot conflicten in de derde wereld is een hele groep wetenschappers opgestaan die zegt dat al die oorlogen komen door hebzucht. Roofzuchtige roverhoofdmannen die proberen diamanten en olie en dat soort zaken buit te maken. Aan de andere kant is er een andere groep die zegt dat het in wezen gaat om politieke motieven. Zo kun je begrijpen dat op allerlei manieren een discours belangrijk is. Discoursen komen in de samenleving op een bepaalde manier tot stand. Sociologen zeggen dat ze sociaal worden geconstrueerd, het is een constructie. Door daar met elkaar over te praten en over eens te worden, kom je tot een bepaalde manier van kijken in een bepaalde groep. Tegelijkertijd worden ze daarmee geïnstitutionaliseerd, krijgen gevolgen door regels of voorstellen wat wel of niet mag. Tegelijkertijd worden ze ook weer bestreden. Het is dus een dynamisch spel van welk discours de overhand krijgt. Het discours dat de overhand krijgt wordt ook wel een hegemonisch discours genoemd. Er zullen echter op hetzelfde moment altijd discoursen zijn die een tegenverhaal tegenover het hegemonisch discours zetten. Zoals ik al aangaf zijn discoursen niet enkel een abstract begrip op het niveau van de taal. Discoursen bestaan ook op het niveau van gedrag, ze doen iets en ze betekenen iets in de praktijk. Ze zijn dus niet zomaar een onschuldige uiting. Discoursen brengen dus een verandering aan de situatie, ze gaan macht uitoefenen. Discoursen “perform”, ze doen iets. Men noemt dit in de wetenschap wel de performatieve kant van discours. Discoursen vertalen zich dus in actie. De auteur Shi-xu geeft daar een aantal aardige voorbeelden van: “Hi!, ‘Would you please pass me the salt?” of “shut up” en “I love you”. Dit zijn niet slechts uitingen, ze doen onmiddellijk iets in de praktijk. Je kunt je dus voorstellen dat uitingen in de taal direct allerlei effecten hebben. Er wordt hier een identiteit geclaimd, een verplichting opgelegd of een bevel gegeven en deze hebben allemaal consequenties in de realiteit. Een leuke illustratie dus om aan te geven dat de bredere discoursen ook dingen doen. Vaak worden deze slechts op het niveau van de taal bestudeerd, maar een aantal wetenschappers geven sterk aan dat je ze ook moet zien in welke consequenties ze hebben in de dagelijkse praktijk. Ik gaf net al aan dat er allerlei soorten van discoursen zijn. Sommige zijn zeer machtig, de hegemonische discoursen. Er zijn echter ook altijd kritische alternatieve discoursen en soms ook discoursen die bepaalde ondermijnende effecten hebben. Wat nu doen de media met dit soort verhalen die al dan niet macht krijgen? Geven ze die door, geven ze een kritisch alternatief of fungeren ze slechts als doorgeefluik van het verhaal van een bepaald regime? U kunt zich voorstellen dat dat nogal varieert. Het hangt af
32
van de professionele taakopvatting van de journalist en of er persvrijheid is, maar heel vaak zien we ook een vrij klakkeloze en kritiekloze weergave van bijvoorbeeld officiële bronnen. Ik herinner me nog dat journalisten in de VS onderhevig waren aan de patriot act, je was dan een vaderlandslievend iemand. Op een gegeven moment tijdens de war-on-terror mocht je eigenlijk geen kritiek uiten op de regering. Dit werd beschouwd als onvaderlandslievend. Ik wil niet zeggen dat je direct in het gevang geplaatst werd, maar je moest toch wel oppassen. Er kwam bijna een soort zelfcensuur tot stand om maar voorzichtig te zijn met wat je ging zeggen. Dit vond plaats in een westers beschaafd land, als we dat zo mogen zeggen. In andere regimes die gewelddadiger zijn, kun je je voorstellen dat het heel veel moed vereist om niet het verhaal van de regering door te geven. Ik wilde nu op de volgende twee punten verdergaan. Wat doen media bij rampen? En een ramp definieer ik als de zogenoemde natuurramp. We weten dat daar vaak ook een menselijke factor een rol bij speelt en niet alleen de natuur. Het tweede punt heeft betrekking op wat media doen bij conflicten. Ik wilde eindigen met een paar opmerkingen over hoe we er mee kunnen omgaan of wat we er mee moeten. De rol van media bij natuurrampen In wezen zouden de media bij natuurrampen een hele mooie rol kunnen spelen. In de eerste plaats zouden ze voorlichting kunnen geven. Welk soort rampen kunnen er plaatsvinden en hoe erop te handelen? Als mensen tijdens de tsunami geweten hadden dat het water niet meer het strand opkomt maar daarna met een enorme golf terugstroomt, hadden duizenden mensenlevens gespaard kunnen blijven. In een geval had een meisje op school dit proces geleerd en maande iedereen het strand te verlaten. In de meeste gebieden waar tsunami’s voorkomen weten mensen dit niet. Films en voorlichtingsprogramma’s op tv kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Dat geldt ook voor meer algemene boodschappen aan het bredere publiek. Hoe je jezelf bijvoorbeeld kunt voorbereiden op rampen en noodsituaties. Dit kan betrekking hebben op allerlei situaties, van plotseling invallende hagelstormen in het oosten van de VS tot dus tsunami’s in zuidoost Azië. Allerlei situaties waar goede voorbereiding en voorlichting mensenlevens kunnen redden. Media zouden hierin een belangrijke rol kunnen spelen. In Nederland doen we erg weinig aan risicocommunicatie. In feite bellen we alleen 112 en gaan we er vanuit dat de overheid het allemaal goed voor ons regelt. Voor zover er oefeningen zijn geweest in Nederland is voorgaande een gevaarlijke aanname. Het zou best eens goed zijn als de bevolking beter voorgelicht zou worden over allerlei rampen. Wat betreft early-warning zou dat in Nederland wellicht wel kunnen als de Rijn bijvoorbeeld buiten haar oevers treedt. In voortijdige waarschuwingen in landen als Bangladesh speelt de radio in het geven van voorlichting via de media een belangrijke rol. Dit werkt behoorlijk effectief. De effectiviteit echter verschilt van land tot land, maar vooral de combinatie van bijvoorbeeld voorlichting, training en alarm slaan is belangrijk. Onderwijzen op scholen is vooral belangrijk. Het blijkt dat ouders vaak van de kinderen leren. Kinderen krijgen voorlichting op school en vertellen daar thuis over. Dit is dus een effectieve manier om ouders ook voor te lichten. Er is ook een negatieve kant aan de media tijdens rampen. Berichtgeving over een natuurramp kan snel leiden tot overdrijving. Tevens zien we nogal eens sensatielust optreden. Alarmerende berichten waardoor onnodig paniek gezaaid wordt en waardoor in wezen ook allerlei reacties optreden die de hulpverlening bemoeilijken. Ramptoerisme is er ook een voorbeeld van. Het wrak van het Turkish Airlines toestel leverde aardig wat bekijks op en leidde direct tot ongelukken op de nabij gelegen snelweg. Een ander gevaar is under-reporting, als er wel degelijk iets aan de hand is maar de media niet erg geïnteresseerd zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om gebieden waarvan je al lang weet dat het er niet pluis is. Deze worden wel eens de zogenaamde stille oorlogen of silent crises genoemd. Situaties waar niemand meer de behoefte heeft erover te rapporteren. Het gevolg is dat er niemand aandacht aan geeft en mensen dus bij bosjes kunnen omkomen zonder dat er een haan naar kraait. De rol van de media is wat dat betreft dus behoorlijk dubbel.
33
Media komen nauwelijks toe aan een meer structurele aanpak van de rampenproblematiek, kennelijk omdat ze toch heel sterk op het onmiddellijke nieuws zitten. Bijvoorbeeld dat bepaalde gebieden structureel kwetsbaar zijn, omdat ze op gevaarlijke plekken liggen of vanwege ingewikkelde problemen door onderontwikkeling en armoede. Het is voor de meeste nieuwsbladen al te ver gedacht dat er ook preventief gehandeld kan worden, terwijl de meeste wetenschappers hierop juist hameren. Tijdig investeren, de juiste maatregelen nemen, mensen niet op verkeerde plekken laten bouwen en duurzaam landbouw bedrijven zijn belangrijke items. Dit soort achtergrondinformatie komt echter weinig voor in de media. Als het gaat om het begrijpen van waardoor rampen voorkomen en waardoor ze verklaard kunnen worden dan zit kennelijk nog vaak de meest simplistische verklaring in de hoofden van journalisten. Een gemakkelijke beschuldiging misschien, maar het lijkt er op dat men slechts denkt in termen als an act of nature of an act of God. De ramp komt van buiten of van boven of waar dan ook vandaan, maar het komt in ieder geval niet uit de samenleving zelf. Natuurlijk is tijdens een orkaan de wind een factor waar geen invloed op kan worden uitgeoefend, maar wanneer de huizen volgens de voorschriften waren gebouwd of wanneer ze niet waren neergezet in de gevaarlijke zones bij de rivier dan was er waarschijnlijk veel minder menselijk leed te betreuren geweest. Veel natuurrampen worden veroorzaakt door politieke en sociale processen. Die achtergrond wordt onderbelicht. De als kaartenhuizen in elkaar stortende huizen in Turkije hebben hun oorzaak meer in zaken als corruptie en een gebrek aan toezicht van de overheid dan aan de aardbeving zelf. Daar liggen allerlei maatschappelijke factoren achter en dat lees je vaak heel weinig in de kranten. Wij hebben bij rampenstudies een onderzoek gedaan naar verslaglegging in een aantal Nederlandse kranten, een ochtend, avond en regionale krant, met als doel te kijken welk beeld daar nu naar voren komt. Het bleek dat de media een beeld construeren via stilering, het maken van een bepaald figuur van een ramp en via filtering. Het laatste komt neer op wat je wel vertelt en wat je niet vertelt. Drie rampen zijn destijds veel in het nieuws geweest. De aardbeving in Turkije was speciaal omdat er veel Turkse Nederlanders zijn. Er kwamen letterlijk kinderen niet terug naar Nederland die in het rampgebied op vakantie waren geweest. De overstroming in Mozambique was ongekend door de enorme schaal waarop het optrad. De orkaan Mitch was veel in het nieuws door de enorme omvang en het grote aantal slachtoffers. Wanneer je nauwkeurig bekijkt hoe de media rapporteren over deze drie zaken dan zie je sterk dat er vooral aandacht is voor de eerste feiten: doden en schade. Men ging er bijna allemaal vanuit dat de ramp een natuurlijk verschijnsel was, de maatschappelijke kant bleef erg onderbelicht. Alleen in Turkije was de maatschappelijke kant waarneembaar. De protesten van de bevolking – het bekogelen van de auto van de president is nog op het journaal geweest – waren gericht op waarom de hulp niet op gang kwam. Toen kwam dit aspect wel in de Nederlandse pers naar voren. De westerse heldenrol met betrekking tot de hulp die het getroffen land wordt geboden wordt altijd erg belangrijk gevonden. We zien altijd westerse hulpverleners of westerse snuffelhonden in beeld. Volksgezondheid wordt vaak overgedramatiseerd. U leest altijd bij al deze rampen dat de ongeborgen lijken voor gevaar voor de volksgezondheid zorgen. Elke arts kan u echter vertellen dat u eerder ziek wordt van een levend mens dan van een dood mens. Het is een mythe en deze mythe wordt steeds herhaald door de pers. Er zijn nog vele andere mythes. Er is een lijst opgesteld van tien verschillende mythes. Op deze lijst staat bijvoorbeeld het feit dat mensen altijd in paniek raken en hulp van buiten nodig hebben, terwijl ze tijdens de eerste dagen na een ramp zelf al allerlei activiteiten van wederopbouw ontplooien. Verder blijven zoals eerder gezegd achtergrondverhalen altijd achter. Tevens zijn slachtoffers altijd hulpeloos, apathisch en getraumatiseerd. Het icoon van deze hulpeloosheid is het kind. U ziet dus altijd een kind op de foto bij de berichtgeving over rampen. U ziet niet op de foto dat mensen zelf al allerlei zaken geregeld hebben. Liefst 75% van alle mensen die gered worden bij rampen wordt gered door hun eigen activiteiten. Daarnaast zien we dat hoe verder weg de ramp plaatsvindt, hoe sterker de stereotypen zijn. Wanneer rampen dichterbij komen wordt de beeldvorming genuanceerder. Dat blijkt al bij de berichtgeving over Mitch, Mozambique en Turkije. Naar hele verre rampen stuurt men al
34
helemaal geen correspondenten meer. De beelden worden in dat geval van het internet of van de persbureaus geplukt. De rol van de media bij conflicten Zoals ik al eerder zei is de rol van de media bij conflicten gecompliceerder. In dit geval is de framing, het inkaderen of positioneren van het conflict, erg belangrijk. Door een discours worden grieven geformuleerd, bijvoorbeeld tegen de regering in de trant van “wij worden buitengesloten, wij moeten protesteren” of zelfs “wij moeten de wapens opnemen tegen de regering die ons onderdrukt”. Ten opzichte van andere bevolkingsgroepen gaat het vaak om het “wij-en-zij-verhaal”, vrienden-tegenstanders, moslims-christenen, hindoes-moslims, tamils-singalezen en soennieten-sjiieten. Deze identiteiten worden uitvergroot via een discours. Veel media vertellen dat door. Het gaat om het creëren van de eigen identiteit als zijnde zeer bijzonder, de eigen identiteit is ook heel nobel en vaderlandslievend, en die anderen zijn dan natuurlijk vijanden tot zelfs de categorie ratten en kakkerlakken. Daarmee worden tegenstanders zelfs zodanig gedemoniseerd dat vernietiging geoorloofd wordt. Radio Mille Colines (RTLM) riep in Rwanda destijds ook letterlijk de Hutu’s op om de Tutsi’s te verdelgen, het waren immers slechts kakkerlakken. In de mobilisatie en organisatie van geweld en oorlogen spelen verhalen en discoursen een belangrijke rol. Geweld ontstaat niet vanzelf, het moet georganiseerd worden. Je moet mensen bepraten zodat ze bereid zijn geweld uit te oefenen. Het discours is “How do we do things with words?” en “What do words to us?”. De vraag is wat woorden eigenlijk geestelijk doen bij bevolkingsgroepen. Mensen vechten, doden en sterven vanwege een bepaald soort discours, voor een verhaal dat ze in hun hoofd krijgen. Gelukkig kan vrede ook via discours worden bevorderd. R. Bugarski verwoordt dit prachtig met de volgende quote: “Every language can talk war and talk peace”. Er zijn dus zowel vredesdiscoursen als gewelddadige discoursen. Echter, iemand in een oorlog praten blijkt gemakkelijker dan richting vrede. Als er een tijdlang oorlog is geweest zijn gevoelens van haat en vijandsbeeld kennelijk zo sterk geworden dat het moeilijk wordt de bevolking van het tegenovergestelde te overtuigen. Daar gaan vaak jaren overheen. Iemand heeft gezegd dat bevolkingen ook een zekere angst voor de vrede kunnen hebben omdat ze in de realiteit niet meer weten wat dat begrip betekent. Ik heb al eerder de voorbeelden van RTLM en Milosevic gebruikt om aan te geven hoe groot de invloed van media kan zijn in conflicten. Deze beide gevallen hebben zeer sterk het “wij-en-zij-verhaal” gepropageerd, zelfs tot het punt dat ze bevolkingsgroepen konden vernietigen. Er is een heel debat geweest over de zogenaamde hatespeech, de verhalen die aanzetten tot haat. Wanneer je dat doet, sla je niet iemand en je vermoordt niet rechtstreeks iemand. Er is een debat ontstaan over tot op welk niveau hatespeech eigenlijk niet strafbaar is. Het internationale strafhof in Den Haag behandelt zulke zaken. Valt hatespeech tot een bepaald niveau onder vrijheid van meningsuiting of helemaal niet? Een zelfde discussie is gaande omtrent wat Geert Wilders wel en niet mag zeggen onder het kopje vrijheid van meningsuiting. Wanneer mag je dingen over andere bevolkingsgroepen zeggen en wanneer wordt het verboden. Langzamerhand wordt de opvatting dat wanneer deze uitingen in de richting gaan van het aanzetten tot onwettige handelingen zoals geweld of andere acties richting een andere bevolkingsgroep, deze uitingen gezien gaan worden als zijnde strafbaar. RTLM was heel duidelijk georganiseerd door de regering, met name vicepresident Karamira was daar daadwerkelijk onmiddellijk bij betrokken. Het Rwanda-tribunaal heeft Karamira ter dood veroordeeld wegens het uitlokken van genocide. Dit was ongeacht de vraag of Karamira zelf bloed aan zijn handen had. Een ander voorbeeld betreft het boek “Hitlers Willing Executioners” van Goldhagen. Het argument daarin was dat de Duitse bevolking niet alleen slachtoffer was van manipulatie door de Nazi’s, maar dat in weze de hele bevolking een soort nationaal gedrag van enthousiasme is aangeleerd en de media zijn daarbij de voertuigen geworden van een systematische verspreiding en dus ook een instrument van moord en uitroeiing. Wat je dan ook zag tijdens het Neurenberg tribunaal is dat een aantal personen zijn veroordeeld wegens de verspreiding van racistische propaganda die heeft aangezet tot volkerenmoord. Zo langzamerhand, maar ook al vanuit het verleden dus, is er een neiging om deze vormen van hatespeech, die daadwerkelijk aanzetten tot genocide,
35
strafbaar te maken. Er is inmiddels zelfs een verplichting tot vervolging daarvan vastgelegd in het statuut van Rome, dat ten grondslag ligt aan het international criminal court. Je kunt tenslotte dit verhaal ook omdraaien. Er kan ook beweerd worden dat het onmogelijk is om een zogenoemd vredesdiscours op te zetten en te propageren. Vaak is het al voldoende om daar min of meer gewoon taalgebruik bij te hanteren en niet met suggestieve of manipulatieve beelden. Eigenlijk zijn normale, vredelievende woorden en taalgebruik al voldoende voor het propageren van vrede. In veel landen echter die op de een of andere manier verdeeld zijn en waar onvrede heerst over de verdeling van hulpbronnen en ontwikkelingsgeld, worden spanningen al snel geïnterpreteerd in etnische of religieuze tegenstellingen. In dergelijke gevallen blijkt normale communicatie lastig te worden. Democratische manieren van denken, gedrag en tolerantie zijn aan te bevelen. Daarbij kunnen de media en het onderwijs met name een belangrijke rol spelen. Er is veel onderzoek gedaan naar de analyse van bijvoorbeeld geschiedenisboeken in het onderwijs in een aantal landen. Je ziet dan wat voor soort verborgen boodschappen daarin staan. Bijvoorbeeld suprematie van de ene bevolkingsgroep ten opzichte van de andere. Er blijkt dat er nog veel gedaan moet worden op dit gebied. Men probeert in het onderwijs wel sociale harmonie tussen groepen te bevorderen en daar zijn de discoursen cruciaal in. Hoe kijkt men naar bepaalde groepen in de samenleving en hoe gaat men daar mee om? Toch blijkt het erg lastig een doorbraak in het vijanddenken en het “wij-en-zij”-denken te bewerkstelligen omdat dit soort beelden vaak diepgeworteld zijn.
36
Kernenergie: de toekomst?! Prof. Dr. Ir. F.W. Sluijter 20 april 2009 Het begrip duurzaamheid De vraag die ik u vanavond voorleg luidt: “Is kernenergie duurzaam? Dit is een moeilijke vraag. Het hangt namelijk sterk af van welk begrip van duurzaamheid u wilt hanteren. Duurzaamheid wordt op het ogenblik aan alle kanten misbruikt. U kunt bijvoorbeeld via uw bankrekening duurzaam beleggen en zo kunt u tegenwoordig van alles “duurzaam” doen. Wat er precies duurzaam aan bepaalde zaken is, is mij soms niet helemaal duidelijk. Er is overigens een formele definitie van duurzaamheid. Deze is ontleend aan het zogenaamde Brundtland report. Hier gaat het erom dat duurzame ontwikkeling aansluit op de behoefte van ons vandaag, zonder dat we kwaad doen aan de generaties die na ons komen, die ook in hun behoeften wensen te voorzien. Deze mogelijkheden voor de komende generaties mogen we niet in gevaar brengen. Als u hier goed over nadenkt dan begrijpt u meteen dat absolute duurzaamheid niet bestaat. Je zult altijd zaken doen die daardoor niet of minder beschikbaar zijn voor de toekomstige generaties. Ertsvoorraden raken bijvoorbeeld op, of je er nu kanonnen of windmolens van maakt. Duurzaamheid moet dus altijd met een zekere korrel zout worden genomen. Welke criteria worden vaak aangedragen als het om duurzaamheid gaat? Ik heb de 1 volgende criteria ontleend aan het adviesrapport van de SER. Enige tijd geleden is dat rapport verschenen, dat nog werd aangehaald door de heer Peer de Rijk, een kernenergie criticus. Dit rapport werd vertoond als zijnde het rapport van het meest gezaghebbende adviesorgaan van de regering. Ik bedacht dat de SER gezaghebbend is op sociaaleconomisch gebied, maar niet direct op wetenschappelijk gebied. Ik kwam laatst een van de leden van de SER tegen, de voorzitter van ABVAKABO FNV, die ook uitspraken over het SER-advies heeft gedaan. Ik vroeg de voorzitter hoe ze nu aan een oordeel over dat SERadvies gekomen was? Wat blijkt nu, dat oordeel blijkt nagepraat te zijn. De voorzitter kan daar niets aan doen, kernenergie is immers haar stiel niet. Het is echter wel gevaarlijk wanneer je autoriteit gaat toekennen ver buiten je eigen stiel. Een zelfde voorbeeld betreft standpunt café van NCRV. In dit programma, waarin de discussie over windenergie ging, veegde Lodewijk de Waal, oud-voorzitter van FNV, directeur van Humanitas en bovendien een beoefend debater, de vloer aan met een matige debater die wel veel kennis van windenergie had. Toen heb ik Lodewijk de Waal een brief geschreven waarin ik uiteenzette dat hij natuurlijk een leuke debater is, maar dat hij toch een groot aantal zaken over het hoofd gezien had. Het aardige is dat hij na een aantal weken terugschreef dat hij mijn brief had voorgelegd aan een aantal mensen waarvan hij het oordeel op prijs stelde en hem verzekerden dat er geen onzin in mijn brief stond. Volgens de SER is er sprake van duurzame energievoorziening wanneer de gebruikte energiebronnen in voldoende mate beschikbaar zijn. Verder moeten ze dat voor zeer lange tijd blijven. Bovendien moeten de effecten van energiegebruik voor mens en natuur beperkt zijn. Desalniettemin, u kunt zich vast beraden op discussie, ben ik een groot voorstander van kernenergie en juist wel omdat de effecten op mens en natuur gering zijn, maar daar kom ik later op terug. Het volgende criterium is dat de levering van energie betrouwbaar en veilig moet zijn. Daarnaast moeten de afnemers tegen een redelijke prijs toegang tot energie hebben en houden. Op dat punt ligt bij mij een grote bezorgdheid over een aantal van de zogenaamd wel erkende duurzame energiebronnen zoals wind –en zonne-energie. Ik vraag me af of deze bronnen wel een betrouwbare levering garanderen en dat de afnemers, de huishoudens en de bedrijven toegang blijven houden tot energie tegen een redelijke prijs. (1) Volledige rapport te vinden op http://www.ser.nl/nl/publicaties/adviezen/20002007/2008/b26650.aspx
37
Wat is kernenergie? We kennen drie verschillende cycli binnen de kernenergie. De meest bekende gaat uit van uranium-235. Uranium wordt gewonnen als erts en na zuivering houd je een substantie over die voor het grootste deel bestaat uit het isotoop uranium-238. De substantie bestaat slechts voor 0,7% uit uranium-235. De reden daarvan is dat de halfwaardetijd van uranium-235 korter is en dus sneller vervalt dan uranium-238. Uranium-235 is echter wel direct splijtbaar. Dit was de grote ontdekking van Hahn, Meitner en Strassman. Men dacht aanvankelijk dat er bij het beschieten met een neutron slechts een scherfje van uranium afvloog, maar na lang zoeken vooral door Lise Meitner, die de Nobelprijs niet heeft gekregen, een schande voor de Nobelprijscommissie, is aangetoond dat uranium uiteenvalt in krypton en barium en daar komen weer drie neutronen bij vrij. Deze vrijgekomen neutronen openden de mogelijkheid om een nieuwe splijtingsreactie teweeg te brengen. Je moet er wel voor zorgen dat enkele neutronen opnieuw een uranium-235 atoom treffen, met een snelheid die overeenkomt met de temperatuur van het deeltje. Overigens kun je met behulp van voorgaand proces en een voldoende hoeveelheid uranium-235 een atoombom maken. Een van de ontdekkingen in WOII in Engeland was dat de hoeveelheid uranium-235 niet eens zo vreselijk groot hoeft te zijn om een atoombom te maken. Het vervelende van de uranium-235 cyclus, we komen dan aan bij de tweede cyclus, is dat uranium-238 ook een neutron kan invangen. In dat geval krijg je eerst uranium-239 en dat vervalt naar plutonium. Plutonium is zelf ook weer splijtbaar en daarmee is een kernreactie teweeg te brengen. Uiteindelijk was de atoombom die op Nagasaki geworpen werd van het type plutonium. Plutonium kun je echter ook gebruiken in een kerncentrale voor het opwekken van energie. Een andere cyclus gaat uit van thorium. Er is een tamelijk grote voorraad thorium op deze wereld. Na verval komt uranium-233, dat ook splijtbaar is, beschikbaar. Op deze manier is via thorium in principe ook een kerncentrale te bedrijven. Hoe werkt een kerncentrale? Van de drie neutronen die vrijkomen bij de splijting van uranium-235, mag maar één neutron opnieuw een splijting teweeg brengen. Wanneer meerdere neutronen opnieuw een splijting teweegbrengen dan zou de centrale kunnen ontploffen. Dat is in Tsjernobyl gebeurd. In Tsjernobyl hebben ze de centrale zodanig weten in te richten dat meerdere neutronen een splijting teweeg konden brengen. Dit wordt ook wel positieve reactiviteit genoemd. Zulke reactoren zijn in het westen nooit gebouwd want je kunt ook een centrale zodanig inrichten dat er een negatieve reactiviteit is. In dit geval kan geen aap hem laten ontploffen. Zo dient een centrale ook te worden ingericht. Een centrale dient nooit afhankelijk te zijn van regelmechanismen en menselijk handelen, zoals het geval was in Tsjernobyl. In Tsjernobyl zijn deze regelmechanismen een-voor-een uitgezet. De ramp had nooit kunnen gebeuren wanneer de reactor een negatieve reactiviteit zou hebben gehad. De rol van reactiviteit in een kernreactor is dus essentieel. Die met een positieve reactiviteit moet je niet hebben, moet je niet bouwen en ook niet willen bouwen. Het invangen van overbodige neutronen wordt bewerkstelligd door regelstaven. Meestal zijn dit staven van cadmium en deze vangen zoveel neutronen dat de kettingreactie stopt. De rol van koeling is als volgt. Niet alleen tijdens de splijtingreactie komt warmte vrij, zelfs wanneer de splijtingsreactie stopt dan gaat het verval van de gevormde splijtingsproducten nog een hele tijd door. Daar komt veel warmte bij vrij. De koeling moet dus onder alle omstandigheden blijven functioneren. Wanneer onvoldoende gekoeld wordt loop je het risico dat de kern van de reactor smelt. Dit is gebeurd met de centrale van Harrisburg, Pennsylvania. Daar was niet zozeer sprake van een ramp met het oog op het milieu of volksgezondheid, maar vooral sprake van een ramp voor de exploitant. Er was dan ook geen radioactiviteit naar buiten gekomen, maar de exploitant kon de centrale wel afschrijven. De volgende generatie centrales moeten deze smelting van de kern van de reactor voorkomen. De warmte die na het splijtingsproces nog
38
vrijkomt, dient op natuurlijke wijze en zonder geforceerde koeling afgevoerd te worden. In beginsel kun je dit bereiken en krijg je een zogenoemde inherent veilige kerncentrale. Duurzaamheid en de grote bezwaren tegen kernenergie Wat bepaalt nu de duurzaamheid van kernenergie volgens de criteria van Brundtland en de criteria van de SER? En wat zijn de grootste bezwaren van kernenergie? Achtereenvolgens komen de voorraad van kernbrandstof, de milieuvriendelijkheid van de ertswinning, de veiligheid van reactoren, het proliferatiegevaar en de problematiek rond kernafval aan de orde. Voorraden kernbrandstof Een vaak gehoord tegenargument is dat de voorraad uranium binnen een jaar of 60 opraakt. Dit is absoluut niet waar. In de hele discussie omtrent kernenergie wordt een enorme hoeveelheid misinformatie verspreid. De voorraad uranium is er een van. De thans bekende wereldhoeveelheid uranium bedraagt 4,5 miljoen ton. Deze voorraad geldt bij een prijs van 100 euro per kilo. Er is de afgelopen 20 jaar namelijk nauwelijks aan prospecting gedaan. De uraniumvoorraden die we 20 jaar geleden kenden zijn er nog altijd. Er was destijds genoeg uranium voorradig en het was niet rendabel om nog verder te zoeken. We weten dus dat er een grote hoeveelheid uranium voorradig is en wanneer je de hoeveelheid thorium erbij rekent, hebben we voor ver over de 100 jaar genoeg brandstof voor de huidige inzet van kernenergie. Daarbij is opwerking en hergebruik niet meegerekend. Hiermee bedoel ik dat je niets van uranium-238 gebruikt. De afgewerkte splijtstofstaven bevatten aanzienlijk minder uranium-235. Je kunt de overgebleven hoeveelheid uranium-235 opnieuw gebruiken. Daarnaast kun je het plutonium dat ontstaan is uit uranium-238 opnieuw gebruiken. Dit kan in beginsel gemengd worden met uranium en dan ontstaat MOX (Mixed Oxide Fuel) en dit kan zelfs door conventionele kerncentrales hergebruikt worden. Een andere mogelijkheid is het inrichten van een snelle kweekreactor. Deze maakt meer plutonium dan hij verstookt. Het plutonium wordt verspleten in een matrix van uranium-238 en levert uiteindelijk meer plutonium op dan hij verstookt. Dit is dus een voordeel met betrekking tot de duurzaamheid van kernenergie. Milieuvriendelijkheid ertswinning Verder is de milieuvriendelijkheid van de ertswinning belangrijk. Er zijn verschillende methoden om erts te winnen. Een van die methoden is open-pit mining, zoals bruinkool in Duitsland nog altijd wordt gewonnen. Je hoort daar niemand over. Duitsland wordt vaak aangehaald als voorbeeld dat men daar beter bezig is met groene energie, maar de bruinkoolwinning gaat rustig door. In Duitsland wordt zelfs een kleine toename van het deel van de elektriciteit dat opgewekt wordt door middel van bruinkool voorzien. Het aandeel kernenergie wordt kleiner, gas komt ervoor in de plaats en ook het aandeel steenkool blijft gelijk. Het aandeel bruinkool echter neemt zelfs een beetje toe en zoals u weet is bruinkool de meest vervuilende energiebron voor wat betreft CO2 -emissie en landschapsverwoesting. Er zijn verschillende soorten ertswinning in omloop en deze verschillen in milieuvriendelijkheid. Veiligheid kerncentrales De veiligheid van de reactoren en installaties is van belang. Ik kan u verzekeren dat de kernindustrie zo verschrikkelijk veilig is dat wanneer er iemand een reageerbuisje laat vallen het reeds op de voorpagina van de krant verschijnt. Veiligheid staat hoog in het vaandel. Wanneer je de veiligheidscriteria van kerncentrales zou moeten toepassen op de chemische industrie, zouden we waarschijnlijk geen chemische industrie meer hebben. In dit verband is het aantal slachtoffers van de giframp in Bhopal2 in India aanzienlijk groter dan de hoeveelheid slachtoffers die ons nu bekend is door de ramp in Tsjernobyl. Ik vind de perceptie van de veiligheidsrisico’s een eigenaardige zaak en kan daar als fysicus eigenlijk niets over zeggen. Mensen stappen zonder een ogenblik te aarzelen in een auto, maar een kerncentrale vinden ze eng. In de westerse wereld is echter nog nooit een noemenswaardig
39
ongeluk gebeurd met een kerncentrale. Waarom is men dan zo bang voor kernenergie? Dat zit hem in de haast mythische angst voor straling. Deze mythe wordt door misinformatie behoorlijk in leven gehouden. Wanneer u berekeningen ziet van hoeveel slachtoffers er door de ramp in Tsjernobyl wel niet zijn gevallen dan zijn dat niet slachtoffers die ze geteld hebben, maar het betreft uitkomsten van berekeningen die gebaseerd zijn op mensen die een hele hoge dosis straling hebben gehad. Vervolgens is lineaire extrapolatie toegepast op hele lage doses en vervolgens is vermenigvuldigd met het grote aantal betrokken mensen. De rapporten van de WHO over Tsjernobyl – Tsjernobyl wordt heel zorgvuldig gemonitord – concluderen dat het aantal directe slachtoffers betrekkelijk klein is en de grootste gezondheidsschade die geleden wordt van psychische aard is, omdat er een groot aantal mensen rondloopt dat onzeker is over zijn eigen gezondheidstoekomst. Dat is een veel grotere belasting dan eigenlijk nodig is. De perceptie van veiligheid is dus geweldig beïnvloed door Tsjernobyl. Wat betreft de getroffen kinderen in Tsjernobyl is bekend dat ze nogal gevoelig zijn voor radioactief jodium in de schildklier. De remedie bestaat uit het innemen van jodiumpillen, die het radioactieve jodium verdringt. Bovendien is schildklierkanker heel redelijk behandelbaar. Het aantal kinderen dat er aan is overleden in de afgelopen 20 jaar is verrassend klein als je het grote aantal kinderen dat blootgesteld is bekijkt. De meeste mensen weten echter niet dat er in Zwitserland ook een kernongeluk heeft plaatsgevonden. Het betreft hier het ongeluk met de Lucens reactor in de buurt van Lausanne in 1969. Hier heeft een meltdown plaatsgevonden. Het was een kleine, experimentele centrale die op natuurlijk (niet verrijkt) uranium werkte. In de centrale zat echter een ontwerpfout. De temperatuur in de centrale was CO2-gekoeld. De gastemperatuur werd zowel bij de ingang naar de splijtstaaf gemeten als bij de uitgang van de splijtstaaf, maar niet onderin. Daar heeft het smelten van de splijtstaaf plaatsgevonden. Verder hebben, in tegenstelling tot Tsjernobyl, alle veiligheidssystemen correct gefunctioneerd en was er geen gevaar voor de volksgezondheid. De centrale was irreparabel en de Zwitsers hebben in het vervolg maar een aantal kerncentrales besteld. Daardoor heeft Zwitserland nu een mooie score voor wat betreft CO2-vrije elektriciteitsproductie mede doordat de Zwitsers dit combineren met hydro-energie. Zoals eerder gezegd heeft er ook smelting plaatsgevonden in de centrale van Harrisburg, maar ook daar hebben alle veiligheidssystemen goed gefunctioneerd. De exploitant zit echter met de brokken, bijvoorbeeld omdat het lang duurt voordat je een dergelijke centrale kunt ontmantelen. Proliferatiegevaar Voor wat betreft de veiligheid voor de volksgezondheid is proliferatiegevaar van kernenergie ook een issue, omdat je in beginsel met plutonium kernwapens kunt maken. Kernwapens maken met plutonium is makkelijker dan met behulp van uranium-235, omdat je makkelijker kunt scheiden. Het plutonium dat je uit een energiecentrale haalt is niet direct geschikt voor het maken van een kernwapen. Tevens treden er moeilijkheden op door een aantal andere isotopen van plutonium. Plutonium-240 heeft de neiging om direct te splijten en daarmee lopen militairen het gevaar dat het kernwapen spontaan ontploft. Plutonium-238 vervalt met veel warmteontwikkeling zodat je kernwapens voortdurend moet koelen, een lastige eigenschap. Een kernwapen ontwikkelen met behulp van thorium is uitgesloten omdat er geen plutonium aan te pas komt. De reactie loopt immers via uranium-233 en daar kun je geen kernwapens mee ontwikkelen. Kernafval Van mijn vader heb ik vroeger altijd meegekregen - deze context is in Wageningen wel toepasselijk - dat wanneer je een koe koopt, je de stront en de darmen erbij krijgt. Dat is onverbrekelijk met elkaar verbonden. Dat is met kernenergie precies hetzelfde, namelijk de productie van radioactief afval. (2) http://nl.wikipedia.org/wiki/Giframp_Bhopal
40
Er is een hoeveelheid radioactief afval, de splijtingsproducten, die in de wereld komen door het splijten van atomen. Deze hebben een redelijke vervaltijd en we kunnen best wachten totdat het niveau van de radioactiviteit van het oorspronkelijke uraniumerts bereikt is. Dat is het criterium. Je hebt slechts last van radioactiviteit wanneer het stralingsniveau hoger is dan de natuurlijke straling. Aan dat laatste doe je toch niets. De natuurlijke radioactiviteit in bijvoorbeeld Devon is drie keer zo hoog als in Nederland. Toch heb ik nog nooit iemand gehoord die vanwege de natuurlijke radioactiviteit er niet op vakantie ging. Het afval wordt bij de COVRA (Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval) in Vlissingen verwerkt en opgeslagen. De transurane elementen, de zogenaamde actiniden, zijn zware isotopen met een atoomnummer hoger dan uranium. Deze actiniden blijven erg lang radioactief wanneer je ze niet verwerkt omdat ze van dezelfde soort zijn als uranium zelf. Plutonium is er daar ook een van, een element dat duizenden jaren radioactief blijft. Plutonium heeft een zodanig lange vervaltijd dat het natuurlijk nog maar net niet meer voorkomt. Het heeft ooit als natuurlijk element op aarde bestaan, maar dit is allemaal vervallen. Ditzelfde geldt voor uranium-235, dat bijna volledig is vervallen. Er wordt echter hard gewerkt om van de actiniden af te komen. Door reacties met neutronen zijn de actiniden ook tot splijting te brengen. Na de splijting blijven producten over die veel korter radioactief blijven. Waarom gebeurt dit dan niet? Dat is een kwestie van economie. Het opbergen van radioactief afval is simpelweg veel goedkoper dan het opwerken van de actiniden. Daarom wordt er wel onderzoek gedaan naar hoe het opwerken van actiniden precies werkt, maar is er vanwege economische redenen weinig behoefte om dit te doen. Ik ben van mening dat de actiniden wel opgewerkt moeten worden en dat we moeten hopen dat er methoden worden gevonden die minder duur zijn om van de langlevende isotopen af te komen. Wat is nu de orde van grootte van het afvalprobleem? Dat hangt sterk af van welke definitie van kernafval je gebruikt. Wanneer de definitie van kernafval “datgene waar je niets meer mee kunt’ luidt dan is plutonium bijvoorbeeld geen afval omdat je het kunt hergebruiken. Tegenwoordig zijn de kerncentrales van het type generatie-drie reactor. Neem er een van 1000 mW elektrisch vermogen, het dubbele van Borssele. Dat geeft een productie van 1000 kg splijtingsproducten. Dat komt neer op ongeveer 3 m3 afval. Dat wordt weggezet in de COVRA installatie. Daarnaast komt er 200 kg plutonium vrij, dat gewoon hergebruikt kan worden. Tenslotte krijg je 30.000 kg uranium-238 en dit is ook weer her te gebruiken. Het “echte” afval komt dus neer op 3 m3 per jaar. Je zou zeggen dat daar mee te leven valt. De consequentie echter is dat wanneer je plutonium en uranium-238 wilt hergebruiken, je vastzit aan opwerking. Opwerken wordt niet overal gedaan en daar liggen dus economische redenen aan ten grondslag. Men vindt het simpelweg goedkoper om het plutonium en uranium-238 nauwelijks gebruikt op te bergen in het COVRA in plaats van het her te gebruiken. Ik vind dat je kernenergie fatsoenlijk en ethisch moet gebruiken. Niemand staat er echter bij stil dat een kolencentrale ook afval produceert. Naast de alom bekende CO2-emissie produceert een 1000 mW kolencentrale zo’n 80.000 m3 as. Een behoorlijk aantal orden van grootte groter dus. In de as bevinden zich zware metalen als arsenicum, kwik, cadmium en lood. De as wordt bovendien over een flinke omgeving rond een kolencentrale verspreid en dan rijst de vraag welke vorm van energieproductie nu eigenlijk duurzamer is, zelfs wanneer je de CO2-emissie af zou vangen. De toekomst van kernenergie De toekomstverwachting van kernenergie spitst zich voornamelijk toe op de ontwikkeling van de zogenaamde generatie-drie plus en generatie-vier reactoren. Deze reactoren kunnen circa 100 maal langer met dezelfde hoeveelheid uranium toe. Wanneer de prijs van uranium bovendien zou stijgen, kunt u er vergif op innemen dat er plotseling veel meer uranium wordt gevonden. Dat gold bijvoorbeeld ook voor koper. Daar staat tegenover dat de prijs van uranium nauwelijks invloed heeft op de elektriciteitsprijs van de centrale. De kosten van elektriciteit opgewekt door middel van kernenergie worden voornamelijk bepaald door de investering in de centrale. Dit in tegenstelling tot een gas- of kolencentrale, waar de brandstof een belangrijk deel vormt van de elektriciteitsprijs. Daarom stijgt de
41
elektriciteitsprijs als de gasprijs omhoog gaat. Het stijgen van de prijs van uranium heeft nauwelijks invloed op de elektriciteitsprijs. Het grote voordeel van de nieuwe generatie-vier reactoren is dat je zoveel langer met kernenergie toekunt dat je kunt spreken over tienduizenden jaren. Ik denk dat de SER dit dan wel duurzaam zal moeten gaan noemen. Economische aspecten Wat is het aandeel van kernenergie in de totale energieproductie in verschillende landen? Deze cijfers zijn ontleend aan de international energy agency. In Nederland levert die ene kleine kerncentrale in Borssele toch nog altijd 3,5 tot 4,0 % van de totale energieproductie. Dit aandeel is afhankelijk van hoeveel uren de centrale per jaar in werking is. Borssele heeft een hoge productiecoëfficiënt van 90 tot 95 %. Dit in schril contrast met de windturbine, zeker de onshore turbines. Deze turbines leveren maximaal 15 % van het nominaal vermogen. Aan de kust en op zee is dit percentage hoger. Ik reken altijd maar met een productiecoëfficiënt van 40%, maar ik ben er helemaal niet van overtuigd dat ze dit halen. Ik wil in discussies met voorstanders van windenergie wel rekenen met 40%, want met dit percentage kan ik ook aantonen dat windenergie niet deugt. Wat betreft het aandeel van kernenergie spant Frankrijk natuurlijk de kroon. Wanneer je enkel kijkt naar de productie van Électricité de France (EDF), de grootste productiemaatschappij van Frankrijk, dan kom je uit op 88%. Dit betekent dat 88% van de totale elektriciteitsproductie van EDF voortkomt uit kernenergie. Een deel van de overige 12% wordt opgewekt door stuwdammen. Overigens is de dambreuk bij Fréjus eigenlijk het ernstigste ongeluk met betrekking tot de energieproductie in West-Europa. Deze ramp voltrok zich in 1959 en er waren 421 doden te betreuren. Wat betreft energie-inhoud zijn een stuwdam en een kerncentrale met elkaar te vergelijken. De energie-inhoud van beide energieopwekkers is groot en daarom moet de veiligheid gegarandeerd zijn, want als er iets mis gaat heb je direct een enorme ramp. In figuur 1 zijn de kosten per kWh per energiesoort weergegeven.
Figuur 1. Kosten per kWh per energiesoort volgens verschillende rapporteren.
42
Hoe zit het met de kosten van investering, bedrijf en brandstof van diverse vormen van energieopwekking? Deze cijfers zijn in figuur 2 weergegeven. Tegenwoordig komen daar ook kosten bij die betrekking hebben op de CO2-emissie. Het leeuwendeel van de kosten bij kernenergie wordt gevormd door de investeringen, gevolgd door het onderhoud en de operationele kosten. Het kleinste deel van de kosten zijn de brandstofkosten. De investeringen en onderhoudskosten bij een gascentrale daarentegen zijn veel lager. Het leeuwendeel van de kosten wordt echter veroorzaakt door de kosten voor de brandstof. De investeringen in een kolencentrale tenslotte zijn weer wat groter, de kosten voor het onderhoud aan de centrale zijn wat hoger en de kosten van de brandstof zijn lager. Tegenwoordig moet men in het kostenplaatje van zowel de gas -als de kolencentrale, rekeningen houden met de kosten van CO2-emissie.
Figuur 2. Kosten van investering, bedrijf en brandstof met bijkomende kosten van CO2 emissie
Sociale en ethische aspecten van kernenergie In de eerste plaats is er de irrationele angst voor radioactieve straling zoals ik al eerder heb aangegeven. Pas hebben we weer gezien hoe mensen beïnvloedbaar zijn door indianenverhalen. Het gaat hier over de inenting tegen baarmoederhalskanker. De experts die het grondig hebben onderzocht gelooft men liever niet, maar de buurvrouw die een verhaal de ronde heeft horen doen, krijgt meer gehoor en aandacht dan de deskundigen. Zo gaat dat ook bij de irrationele angst voor radioactieve straling. De materie is echter wel degelijk ingewikkeld. Het hangt er vanaf om wat voor soort deeltjes het gaat, wat de intensiteit ervan is en wat de mogelijke schade van weefsel kan zijn. Er zijn bijvoorbeeld een heel aantal eenheden voor radioactieve straling zoals Bequerel (Bq), Sievert (Sv), Curie (Ci) en Gray (Gy). Deze eenheden hebben allen hun plaats om te beoordelen wat je nu met straling te doen hebt. Wanneer u hier meer over wilt weten kan ik u het boek “Radioactiviteit” van mijn collega’s Adriaan van der Woude en Rob de Meijer aanraden.
43
Er is een belangrijke relatie tussen de beschikbaarheid van energie en welvaart. Wanneer je wilt dat de derde wereld ook maar iets van ons niveau van welvaart meekrijgt dan is er een grote behoefte aan meer energie. De armoede in de derde wereld blijft wanneer deze energie er niet komt. Vroeger zei ik al dat wanneer je ontwikkelingshulp geeft, wij moeten ophouden met het verbruiken van fossiele brandstoffen. Er heerst in de derde wereld namelijk nog een sociale en maatschappelijke infrastructuur waarin het niet eenvoudig is om met kernenergie te werken. De westerse wereld heeft echter wel de sociale en politieke structuren, zoals de controle op en naleving van de veiligheid. De westerse wereld kan het zich dus veroorloven om kernenergie op grote schaal in te zetten. Wij zouden eigenlijk op moeten houden met het gemakzuchtige gebruik van fossiele brandstoffen en die moeten overlaten aan de zich ontwikkelende wereld, die ze dringend nodig heeft om enigszins uit de armoede te komen. Dit is een aspect van de discussie rond kernenergie, waarin soms wordt gezegd dat kernenergie onethisch is. Ik ben van mening dat wanneer je kernenergie in deze context plaats en kernenergie ziet als een substituut voor een groot stuk gebruik van fossiele brandstoffen, het inzetten van kernenergie buitengewoon ethisch is. Dit is een manier van kijken die kennelijk niet echt populair is, maar het is volgens mij de belangrijkste relatie tussen energie en welvaart. Conclusies Dit zijn nu mijn conclusies: Kernenergie komt tegemoet aan de behoefte van de huidige generatie. Kernenergie berooft toekomstige generaties niet van hun mogelijkheid tot gebruik ervan Het afvalprobleem is oplosbaar Er is enige zorg is over sommige methoden van winning van nucleaire brandstoffen Absolute duurzaamheid bestaat niet, maar in mijn opinie wordt kernenergie ten onrechte afgedaan als zijnde niet duurzaam.
44
Voor veiligheid, maar tegen een mensenrecht op veiligheid Prof. mr. P.H.P.H.M.C. van Kempen 18 mei 2009 De gedachte dat staatsmacht, gelet op de verschrikkelijke gevolgen van bijvoorbeeld WOII, beperkt moet worden en mensenrechten daarvoor een belangrijk instrument zijn, geldt in zijn algemeenheid nog steeds. Niet alleen voor zulke verschrikkelijke regimes als tijdens WOII, maar ook als je kijkt naar gewone rechtsstaten als de Nederlandse, dan is het van belang om staatsmachtsuitoefening te beperken en te controleren. Mensenrechten vervullen daarbij een belangrijke rol en op die gedachte steunt mijn lezing van vanavond. Daar vloeit uiteindelijk mijn standpunt uit voort dat veiligheid, in de zin van bescherming tegen criminaliteit, geen mensenrecht moet zijn. Ten eerste is de aard van het strafrecht van belang. Het strafrecht is het zwaarste instrument in handen van de overheid in tijden van vrede. Het strafrecht maakt namelijk per definitie inbreuk op mensenrechten. Wanneer iemand bijvoorbeeld gearresteerd wordt dan wordt zijn recht op vrijheid beperkt. Wanneer zijn telefoon afgetapt wordt, dan wordt inbreuk op zijn privacy gemaakt. Mogelijk wordt diegene veroordeeld en wordt hem een boete opgelegd. Zodoende wordt zijn recht op eigendom doorkruist en wanneer hij vast komt te zitten dan wordt zijn recht op vrijheid opnieuw beperkt. Dit zijn eigenlijk allemaal vrijheidsrechten die door de mensenrechten gegarandeerd worden. Ik zeg er echter wel meteen bij dat ik niet tegen het strafrecht ben. Zeker niet zelfs. Ik ben ook helemaal niet tegen een staat die zijn burgers probeert te beschermen tegen criminaliteit. Maar ik ben wel tegen een mensenrecht op veiligheid. Om precies te zijn ben ik erop tegen om staten op grond van mensenrechten te verplichten het strafrecht in te zetten. Ik zal nu proberen uit te leggen hoe dat precies zit. Eerst moet ik echter een belangrijk technisch onderscheid naar voren brengen. Het betreft hier het onderscheid tussen zogenaamde negatieve plichten voor de staat en zogenaamde positieve plichten voor de staat. De negatieve plicht houdt in dat de staat mensenrechten niet moet schenden. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat de staat iets niet moet doen, ze moet passief blijven. Zo dient de staat bijvoorbeeld de vrijheid, de privacy, het familieleven, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van religie van de burger te eerbiedigen. Er zijn echter steeds meer positieve plichten. Een positieve plicht houdt in dat de staat juist verplicht is om op te treden, maatregelen te nemen en om actief te zijn om de mensenrechten te beschermen. Je ziet dan dat uit die mensenrechten zowel de negatieve plicht om er geen inbreuk op te maken als de positieve plicht om juist wel actief te zijn, voortvloeien. Die positieve plichten staan ook in verband met het strafrecht. Er zijn allerlei positieve plichten om bepaalde gedragingen strafbaar te stellen, om bij overtreding van de strafbaarstelling van het delict een strafrechtelijk onderzoek in te stellen, en om als daar een verdachte uitrolt, deze te vervolgen en wanneer hij schuldig wordt bevonden, te veroordelen en op een gepaste manier te bestraffen. Inmiddels wordt nog niet zo lang gezegd dat deze plichten ook voortvloeien uit de mensenrechten. Het gevolg daarvan is echter dus dat daarmee tegelijkertijd ook inbreuk op de mensenrechten wordt gemaakt. Want de consequentie van bescherming van mensenrechten door inzet van het strafrecht is dat daarmee onvermijdelijk juist ook inbreuken op de mensenrechten worden gemaakt. Daar zal ik vandaag een betoog tegen houden. Deze ontwikkeling doet zich zoals gezegd nog niet zo lang voor, maar doet zich inmiddels wel wereldwijd voor. In de VN zijn er allerlei voorbeelden van te geven, maar ik volsta even met een toch enigszins schokkend voorbeeld van 26 maart jl. De Human Rights Council, de mensenrechtenraad, van de VN nam toen een resolutie volgens welke staten gehouden zijn om kritiek op religies, in het bijzonder de islam, zonodig strafrechtelijk aan te pakken. Dit is een typische positieve plicht. De klassieke negatieve plicht aan staten om zich niet met religie te bemoeien omdat religie aan individuen toekomt, wordt nu dus opgevolgd door de
45
positieve plicht voor staten om religie met het strafrecht te beschermen. Ik zal later ingaan op het feit dat dit erg problematisch is. Dit levert namelijk grote problemen op voor de vrijheid van meningsuiting, maar ook voor het recht op religie van anderen. In Europa zijn er andersoortige voorbeelden te geven van positieve plichten om het strafrecht in te zetten. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is voor Europa het belangrijkst. Het Hof is in Straatsburg gevestigd en is een Hof van de Raad van Europa. Dit Hof mag dus niet verward worden met het Hof van Justitie van de EG (Europese Gemeenschap) dat in Luxemburg is gevestigd. Dat is een Hof van de EU. Het Hof voor de Rechten van de Mens heeft voor het eerst tegen Nederland in 1985 zo’n positieve verplichting vastgesteld en sinds 1998 rollen er nu opeens honderden uitspraken uit die allemaal positieve verplichtingen vaststellen. Nederland heeft dus de twijfelachtige eer om als eerste een positieve verplichting tegengeworpen te krijgen. Nederland werd namelijk veroordeeld wegens schending van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het is precies dit verdrag waar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens toezicht op houdt of de staten dit verdrag goed naleven. De positieve verplichting had betrekking op het volgende. Er werd op een gegeven moment een klacht ingediend door een meneer X. X was de vader van een meisje Y, 16 jaar oud. Y was verstandelijk gehandicapt en zat in een tehuis voor verstandelijk gehandicapte jongeren en is in een zekere nacht verkracht door de schoonzoon van de directrice van het tehuis. In die tijd, begin jaren ’80, was verkrachting natuurlijk strafbaar, maar wanneer dat in dit type situaties gebeurde dan kon het openbaar ministerie slechts vervolgen wanneer een klacht werd ingediend tegen de verdachte door het slachtoffer zelf. De verstandelijk gehandicapte dochter kon dat echter niet. De vader van het meisje heeft toen een klacht ingediend. Het OM kon echter niet vervolgen omdat het slachtoffer zelf een klacht had moeten indienen. De vader argumenteerde dat iedereen toch kon aannemen dat wanneer zijn dochter wel voldoende verstandelijk vermogen had gehad, ze zelf ook een klacht had willen indienen. Wettelijk kon het OM de verdachte echter niet vervolgen. De vader klaagt er vervolgens bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over dat het toch wel een merkwaardige zaak is dat hier geen strafrechtelijke bescherming voor zijn dochter tegen zo’n persoon wordt geboden. Dan komt het Europees Hof voor de eerste keer met een positieve verplichting. Men stelt vast dat de Nederlandse overheid in dit geval verplicht was die bescherming te bieden. Het komt er uiteindelijk op neer dat de Nederlandse overheid verplicht was een vervolging in te stellen tegen de dader. Nederland werd dus veroordeeld wegens schending van het recht op privéleven, want het zou dat recht zijn dat hierdoor is geschonden. Ik kan me voorstellen dat deze uitspraak van het Europees Hof sterk tegemoet komt aan uw rechtsgevoel en ik kan u in ieder geval garanderen dat het tegemoet komt aan mijn rechtsgevoel. Dat wil echter niet zeggen dat ik het eens ben met de uitspraak. Ik vind absoluut dat Nederland hier had moeten vervolgen. Nederlandse rechters hadden hier beter hun best moeten doen om het recht in dit geval op te rekken. Naar mijn stellige overtuiging had dat ook gekund. Ik vind echter niet dat het Europees Hof deze verplichting had mogen opleggen aan Nederland. Waarom vind ik zoals eerder gezegd dat het Europees Hof deze positieve verplichting niet had mogen vaststellen? Daarvoor moeten we wat dieper kijken naar het begrip vrijheid. Het gaat om de rechten zoals die staan in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit betreft burgerlijke en politieke rechten in het algemeen, zoals het recht op een eerlijk proces, het recht op vrijheid, rechten op bescherming tegen slavernij, het recht op privacy, het recht op vrijheid van religie, het recht op vrijheid van meningsuiting, enzovoorts. Dit zijn allemaal rechten die steunen op de idee of het concept van vrijheid. Alle beogen ze onze vrijheid te garanderen. Dat deze vrijheid inderdaad zeer belangrijk wordt gevonden blijkt onmiddellijk uit artikel 1 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Het eerste dat ons daar wordt voorgehouden is dat alle mensen vrij worden geboren. We worden ook “gelijk” geboren, maar dat woord “vrij” staat er echt als eerste. Ik denk dat dat ook terecht is. Op die manier beschermen mensenrechten ons dus tegen staatsmacht. Ik zal straks ingaan op hoe die mensenrechten eigenlijk tot stand komen, maar eerst zal ik dieper ingaan op dat idee van vrijheid. Jeremy Bentham noemde natuurrechten ooit “flauwekul op
46
stelten”, maar gaf ondertussen wel een belangrijke grondslag aan de mensenrechten, namelijk via vrijheid. Bentham zei dat in principe elke wet in strijd is met de vrijheid. Een wet gebiedt of verbiedt iets en dat beperkt dus per definitie je vrijheid. Dat geldt volgens Bentham zelfs ook wanneer een dergelijke wet uiteindelijk per saldo tot een vrijheidsvermeerdering leidt. Een voorbeeld betreft het delict moord. Uiteindelijk beperkt dat onze vrijheid, want dat betekent dat wij niet mogen moorden. Weinigen zullen daar waarschijnlijk een groot bezwaar tegen hebben, maar het doet er niet aan af dat het de vrijheid beperkt. Uiteindelijk vergroot het onze vrijheid, want als wij elkaar niet om zeep helpen dan kunnen we vrijer leven. Dat erkende Bentham wel, maar hij zei dat een dergelijke wet in eerste instantie de vrijheid beperkt, al is dat nog zo goed. Volgens Bentham zijn daarom vrijheid en de mensenrechten instrumenten om overheidsmacht af te weren. Dit werd later door Isaiah Berlin, de beroemde Engelse filosoof, bevestigd in zijn, naar mijn idee, mooie werk “Two Concepts of Liberty”. In dit werk onderscheidt Berlin de concepten negatieve vrijheid en positieve vrijheid. Allereerst, wat betekent deze negatieve vrijheid? Volgens Berlin behelst negatieve vrijheid de afwezigheid van door anderen gevormde obstakels die in de weg staan aan menselijk handelen. Dit betekent volgens Berlin dat alle dwang, door de overheid uitgeoefend, slecht is, al is het mogelijk dat deze dwang noodzakelijk is om groter kwaad te voorkomen. Overheidsdwang is in het gunstige geval, dat geldt in het bijzonder voor het strafrecht, een noodzakelijk kwaad. We zien dus dat vrijheid de grondslag vormt van de mensenrechten, maar dat deze vrijheid in beginsel zegt dat overheidsdwang slecht is, terwijl die tegelijkertijd soms toch overheidsdwang vereist. Met andere woorden, soms is toepassing van het strafrecht vereist. De vraag is nu of deze op vrijheid te baseren eis ook voortvloeit uit de op die vrijheid gebaseerde mensenrechten? Vereisen die mensenrechten dan ook overheidsdwang, oftewel toepassing van strafrecht? Het antwoord daarop is volgens het Europees Hof, de VN mensenrechtenraad en heel veel andere mensenrechtenorganen “ja”. Maar is dat inderdaad ook zo? Vanzelfsprekend is dat in elk geval niet. Weliswaar steunen mensenrechten op de vrijheid, maar vrijheid en mensenrechten zijn zeker niet hetzelfde. Vrijheid namelijk is een waarde, terwijl mensenrechten toch eerst en vooral een beperking zijn met het oog op een bepaald doe.. Wat is dan het doel van die mensenrechten? Daarvoor telt hoe en waarom mensenrechten tot stand zijn gekomen. Een van de eerste, beroemde mensenrechtenteksten is, het Engelse Magna Carta uit 1215. Daarin ziet men voor het eerst rechten voor de hogere adel in naar voren komen. Deze rechten waren bedoeld om de hogere adel te beschermen tegen de macht van de koning, dus om staatsmacht te beperken en te controleren. We zien dit steeds terug wanneer we naar andere belangrijke mensenrechteniconen uit de geschiedenis kijken. Kijk maar naar de 18e eeuwse revolutie in Frankrijk en de verklaring van de rechten van de mens en de burger (Déclaration des droits de l'homme et du citoyen) uit 1789, bedoeld om de burger te beschermen tegen een al te actief optredende overheid. Hetzelfde geldt voor de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, die tot stand is gekomen naar aanleiding van de gruwelijkheden van WOII, waarvoor staatsregimes verantwoordelijk waren. De mensenrechten hebben na 1945 een grote vaart genomen om ons opnieuw tegen dergelijke gruwelijke staatregimes te beschermen. Men ziet niet alleen een ontwikkeling van rechten, eerst alleen voor de hoge adel en uiteindelijk voor alles en iedereen, maar ook een ontwikkeling van plichten, in die zin dat die plichten vrijwel allemaal negatief waren oorspronkelijk. We zien nu opeens een brede ontwikkeling naar positieve plichten. De geschiedenis leert ons in ieder geval dat het onomstreden is dat elk mensenrecht een negatieve plicht inhoudt voor de staat om zo min mogelijk inbreuk te maken op fundamentele (mensen)rechten. Het gevolg van positieve plichten kan zijn, zeker wanneer dit betekent dat de overheid strafrecht moet toepassen om ons veiligheid te bieden en tegen criminaliteit te beschermen, dat er juist inbreuk op mensenrechten moet worden gemaakt. Waarom is dit niet zonder problemen? Ten eerste, er is absoluut overeenstemming dat elk mensenrecht een negatieve plicht inhoudt in de zin van dat de staat zich niet met de mensenrechten van burgers moet bemoeien. Er is echter veel discussie over of elk mensenrecht ook een
47
positieve plicht inhoudt. Sommigen zeggen van wel en sommigen van niet. Ik ben van de laatste groep en ik sta daar niet alleen in. Er is nog een belangrijk verschil. Positieve plichten raken de politieke agenda van een staat veel zwaarder dan negatieve plichten. De negatieve plichten betekenen alleen maar dat een staat iets niet moet doen. Een positieve plicht betekent juist dat de staat wel iets moet doen. De staat moet bijvoorbeeld criminelen opsporen, maar dat is een dure zaak. De staat moet ze vastzetten, ook een financieel dure zaak en later moeten ze misschien veroordeeld worden en moeten geldboetes worden opgelegd. Dat levert niet genoeg op om de kosten die gemaakt moeten worden om criminelen binnen te krijgen, te compenseren. De hele strafrechtspleging is ontzettend duur. Daarmee heb je een raakvlak met de politiek, want misschien wil de politiek wel heel andere keuzes maken met dat geld. Daar komt nog bij dat negatieve plichten in beginsel voor elke staat uitvoerbaar zijn, zelfs al ben je als staat nog zo arm. Je moet immers iets niét doen, dat kost in feite niets. Een heel goed functionerend strafrechtelijk systeem opzetten kost daarentegen veel geld. Wanneer je als staat financieel aan de grond zit, is het opzetten van een dergelijk systeem misschien wel onuitvoerbaar. Ook in dat opzicht zijn positieve plichten dus veel problematischer dan negatieve plichten. Ten slotte worden negatieve plichten vanuit moreel oogpunt belangrijker geacht dan positieve plichten. De redenering is als volgt. Wij vinden het ernstiger als iemand iets actief doet dat niet deugt, dan wanneer iemand iets nalaat waardoor een onwenselijk situatie ontstaat of voortduurt. In het algemeen vinden wij het erger als onder dezelfde omstandigheden de ene mens de ander doodt dan wanneer die mens iemand anders laat doodgaan doordat hij niets doet of er zich niet mee bemoeit. Dat laatste is misschien ook erg, maar het eerste wordt in het algemeen nog bezwaarlijker gevonden. Het komt er eigenlijk op neer dat niet moorden belangrijker is dan iemands leven redden. De conclusie luidt uiteindelijk dat negatieve plichten dus zwaarder moeten wegen dan positieve plichten. De discussie is daarmee nog niet beëindigd, want dat het een belangrijker is dan het ander wil niet zeggen dat we het minder belangrijke dan ook niet hoeven te doen. Die vraag ligt dus in zoverre nog open. Maar nogmaals, ondertussen is er in dat opzicht dus al wel een belangrijke kentering tot stand gekomen van negatieve naar ook positieve plichten. Dat leidt ook tot een verschil in hoe wij bepaalde gedragingen van burgers beschouwen. Wanneer de ene burger de ander doodt dan zagen wij dat oorspronkelijk als moord- of doodslag en dat was het ook. Tegenwoordig is het bij positieve verplichtingen zo dat wanneer de ene burger de andere doodt, er in de opvatting van veel mensenrechtenorganen tevens een mensenrechtenschending plaatsvindt. Dat is nooit zo geweest. Maar het is wel de consequentie van positieve verplichtingen. Deze benadering sluit overigens nog geheel niet aan bij de normale maatschappelijke of dagelijkse taal. Zo heb ik bijvoorbeeld nog nooit in de krant gelezen dat verdachte X gisteren het mensenrecht op leven schond toen hij de ander doodschoot. Inmiddels geldt het juridisch echter wel zo. De verdachte heeft niet alleen een moord- of doodslag gepleegd, maar ook een mensenrechtenschending. Wat houden die positieve verplichten nu meer concreet in? Ik heb tot dusverre enkel gesproken over positieve verplichtingen tot aanwending van strafrecht. Dit kan inhouden om bepaalde gedragingen strafbaar te stellen, om opsporingsonderzoek te verrichten, om te vervolgen, te veroordelen en te bestraffen. Wat betekent dit nu iets concreter? We kunnen daar zo’n beetje de gehele internationale mensenrechtenrechtspraak bij betrekken, maar dat ga ik hier niet doen. Het is voldoende om te kijken naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ten eerste is dat het belangrijkste voor Nederland en Europa. Ten tweede biedt dat ook de meest verfijnde rechtsspraak als het gaat om positieve verplichtingen. Ten derde is het Hof niet slechts van belang voor Europa en voor Nederland. Ik kom daar zo op. Wat betreft Nederland zelf wil ik namelijk eerst benadrukken dat het Hof vreselijk belangrijk is geweest voor ons en dat bovendien ook nog altijd is. Het heeft de mensenrechtenstandaard in Europa omhoog gebracht en zeker ook voor Nederland. Het idee dat Nederland helemaal mensenrechtenconform is valt niet meer vol te houden wanneer je kijkt hoe vaak Nederland inmiddels door het Europees Hof veroordeeld is, regelmatig ook in zeer belangrijke zaken. Ik
48
moet toegeven dat er ook zaken tussenzitten waarover je best kunt discussiëren, maar er zitten ook echt belangrijke zaken tussen. Maar het gaat niet alleen om Nederland. Uiteindelijk kun je zeggen dat het Europees Hof vaak leidend is in de wereld. Bijvoorbeeld het Afrikaanse Hof voor de Rechten van de Mens, het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens, de Rwanda en Joegoslavië tribunalen en het Internationaal Strafhof kijken allemaal naar wat het Europees Hof doet en de rechtspraak van het Europees Hof wordt ook regelmatig aangehaald door al die andere internationale instanties. Het Europees Hof heeft dus zeer veel invloed. Ik zal hierna zeer kritisch zijn over het Europees Hof, maar ik wil hiermee ook gezegd hebben dat dat Hof dus vreselijk belangrijk is voor Nederland, Europa en uiteindelijk ook de wereld. Dat mag, ondanks de kritiek met betrekking op het mensenrecht op veiligheid die ik er vandaag op heb, niet worden vergeten. De verplichtingen iets nader bekijkende komt het volgende naar voren. Het Hof stelt allerlei eisen aan strafbaarstellingen en het Hof wil dat er van alles en nog wat strafbaar wordt gesteld. Ten eerste wil men dat er allerlei strafbaarstellingen zijn om het recht op leven te beschermen. Het opzettelijk doden van een ander moet bijvoorbeeld strafbaar zijn gesteld. Als zodanig heb ik daar niets op tegen, maar wel dat het Hof dat aan staten oplegt. Verder moet dood door schuld volgens het Hof strafbaar zijn gesteld. Dat kwam heel duidelijk naar voren in de zaak van Öneryildiz tegen Turkije. Deze zaak gaat over een grote vuilnisbelt aan de rand van Istanbul, precies op de grens van twee gemeenten. Allerlei mensen wonen min of meer illegaal rond deze vuilnisbelt. Verschillende rapporten concluderen echter dat in de vuilnisbelt gasvorming plaatsvindt en dat dit explosiegevaar oplevert. Toch wordt er niets aan deze gevaarlijke situatie gedaan, ook niet door de burgemeesters van deze gemeenten. Op zeker dag ontploft de vuilnisbelt, waardoor 39 omwonenden om het leven komen. Er wordt echter niet hard opgetreden tegen de burgemeesters. Nabestaanden klagen daarover bij het Europees Hof. Zij vinden dat de burgemeesters via het strafrecht moeten worden aangepakt. Het Europees Hof stelt daarna inderdaad vast dat, wanneer een dergelijke ramp plaatsvindt en dit het gevolg is van – kort gezegd – grove nalatigheid of onachtzaamheid, diegenen die daarvoor verantwoordelijk zijn dan onder het bereik van de strafwet vallen. Het moet dus door de strafwet worden verboden om een dergelijke toestand als de gevaarlijke vuilnisbelt te laten ontstaan en niet tegen te gaan. Dit is trouwens ook van belang voor Nederland. Zo valt te wijzen op de Enschedese vuurwerkramp, de Volendamse cafebrand, de cellenbrand op Schiphol of de ramp met het Herculestoestel in Eindhoven, waar ook overheidsfalen aan te pas kwam. Ik zeg overigens niet dat daar per se mensen vervolgd hadden moeten worden, maar dit soort rampen moeten in potentie wel onder het bereik van de strafwet vallen. Dat heeft het Europees Hof duidelijk gemaakt. Grove nalatigheid bij industriële activiteiten die tot doden leidt moet je kunnen aanpakken met het strafrecht. Vreemd genoeg zegt het Europees Hof dat dat niet geldt voor grove nalatigheid dat tot doden leidt in de gezondheidzorg. Dit betekent dus dat de arts die een baby dood lieten gaan, hoewel hij wist dat de moeder van het kindje moeilijk kon bevallen, niet strafbaar werd gesteld. Voorgaande bevallingen waren zeer lastig geweest en de arts wist dat er aan deze bevalling ook weer een extreem hoog risico zat. Toch trof de arts geen bijzondere maatregelen. Hij was zelfs niet eens aanwezig bij de bevalling en liet het over aan een assistent. Het ging inderdaad fout en de baby overleed. Maar het Europees Hof stelde hier dus geen plicht vast om dat strafrechtelijk te kunnen aanpakken. Nu ben ik geen voorstander van positieve verplichtingen tot het aanwenden van het strafrecht, maar ik vind het wel inconsequent die positieve plichten wel bij de industrie en niet bij de gezondheidszorg in te stellen. Ook in de gezondheidszorg kunnen er immers mensen overlijden als gevolg van grove systematische fouten of wanorde in de organisatie. Daar zie ik niet per se een verschil met de industrie. Ik denk dat het Europees Hof er beter aan doet een consequente algemene lijn te trekken en deze per zaak te toetsen. Het voorgaande is allemaal gebaseerd op het recht op leven, maar er zijn ook andere rechten zoals het recht om niet onmenselijk te worden behandeld, het recht op privacy of het recht op vrijheid van meningsuiting. Uit die rechten en vele andere vloeien ook dit soort verplichtingen voort om gedrag dat daarmee in strijd is, strafbaar te stellen. Om in dit opzicht
49
kort bij de actualiteit aan te sluiten: wat betreft de vervolging van Wilders wegens zijn uitlatingen over de Koran, de Islam en Moslims zal ik u het kader geven waarbinnen die zaak moet worden beoordeeld. Aan de ene kant is er de vrijheid van meningsuiting; dat betekent Wilders niet strafrechtelijk aanpakken zou je kunnen zeggen. Aan de andere kant zijn er allerlei plichten om burgers te beschermen tegen bijvoorbeeld haat. U hoort mij niet zeggen dat daar in de zaak Wilders per se sprake van is, dat moet nog beoordeeld worden door de rechter. Maar er zijn dus positieve verplichtingen op grond waarvan je zou kunnen redeneren dat Wilders juist wel strafrechtelijk moet worden aangepakt. Dat is een belangrijk verschil met vroeger. Het was toen gemakkelijk omdat enkel vrijheid van meningsuiting werd gebruikt als toetsingskader. Nu is er aan de andere kant de plicht om het strafrecht in te zetten bijgekomen. We moeten nu bijvoorbeeld ook kijken naar de vrijheid van religie, in die zin dat we moeten beoordelen of mensen waar Wilders veel kritiek op heeft voldoende worden beschermd. Dat maakt zo’n zaak gecompliceerder. Dat maakt het echter voor juristen ook buitengewoon interessant en misschien ook wel voor u. Tegen wie moet het strafrecht toepasbaar zijn volgens het Europees Hof? Ten eerste tegen staatsfunctionarissen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de zaak van de vuilnisbelt in Istanbul. Als ambtenaren de fout ingaan en mensenrechten schenden, moeten ze strafrechtelijk worden aangepakt. Dat moet, zo blijkt uit de rechtspraak, zelfs toepasselijk zijn wanneer een staatsorgaan verantwoordelijk is voor het strafbaar feit. Dat heeft de wetgever er inmiddels toe gebracht om een wetsvoorstel in te dienen op grond waarvan ook gemeentes en provincies strafrechtelijk kunnen worden aangepakt. Het rijk blijft echter nog buiten schot, hoewel dat ook echt binnen het bereik van de rechtspraak van het Europees Hof valt. Het kan dus zijn dat in een geval waarin het rijk, bijvoorbeeld een van de ministeries, verantwoordelijk is voor een strafbaar feit, er een klacht komt in Straatsburg bij het Europees Hof en Nederland vervolgens veroordeeld wordt omdat het betreffende ministerie niet strafrechtelijk kan worden aangepakt en dus niet kan worden vervolgd. Dit is zeker niet uit te sluiten. Ten tweede moet het strafrecht toepasbaar zijn tegen burgers. Stel dat er een ambtenaar verantwoordelijk is voor de dood van een burger, dan moet de ambtenaar kunnen worden vervolgd en bestraft. Is er nu een staatsorgaan voor verantwoordelijk, de gemeente bijvoorbeeld, dan moet de gemeente kunnen worden vervolgd en bestraft. Wanneer echter een particulier, zoals u of ik, verantwoordelijk is voor de dood van een burger dan moet deze ook kunnen worden vervolgd en bestraft volgens de rechtspraak van het Europees Hof. Dat zijn dus veel positieve verplichtingen. Die zijn problematisch vanuit de vrijheid die ik hiervoor al besprak. Ze zijn echter ook in een ander opzicht problematisch. Het Europees Hof heeft hiermee namelijk een ontwikkeling in gang gezet die het moeilijk kan bijsturen. De dynamiek die het Europees Hof dus in gang heeft gezet is problematisch zowel vanuit de vrijheid als het feit dat het hof bijna niet kan bijsturen. Het Europees Hof kan namelijk niet bepalen welke strafwetgeving er uiteindelijk komt. Als een overheid dus een plicht krijgt opgelegd om een bepaalde gedraging strafbaar te stellen dan gaan ze dat doen. Wanneer de betreffende regering daarin iets te ver gaat, kan het Europees Hof heel moeilijk zeggen dat ze het niet op die manier en zo verregaand bedoeld had. Daar biedt het verdrag bijna geen aanknopingspunten voor. Daarmee is een dynamiek in gang gezet die het hof uiteindelijk niet zelf kan beheersen. De bescherming tegen de overheid zou wel eens sterk kunnen gaan afnemen vanwege deze redenering, terwijl het met de mensenrechten juist om die bescherming begonnen was. Het zojuist besprokene betreft alleen strafbaarstellingen. Wat betreft de positieve verplichting tot strafrechtelijk onderzoek komt het erop neer dat naar alles wat strafbaar gesteld moet zijn op grond van de rechten van de mens, je ook strafrechtelijk onderzoek moet kunnen doen. Dat ligt natuurlijk voor de hand, anders heb je er niets aan. Dat kan ook weer leiden tot inbreuken op mensenrechten. Zo zegt het Europees Hof bijvoorbeeld dat wanneer er ooggetuigen zijn, je deze moet ondervragen. Dat is nog niet heel problematisch, maar het Europees Hof zegt erachteraan dat wanneer mensen niet wil getuigen je hun moet dwingen,
50
desnoods via lijfdwang. En dat botst met het recht op vrijheid. Het Europees Hof zegt dan eigenlijk dat je inbreuk moet maken op de mensenrechten. Een ander voorbeeld: het brongeheim voor journalisten vindt het Europees Hof heel belangrijk, maar evengoed zegt het Europees Hof dat je journalisten in bepaalde gevallen vanwege het opsporingsbelang desnoods onder dwang moet zetten wanneer ze hun bronnen niet willen prijsgeven. Waar het Europees Hof ons dus eerst blij maakt met de journalist te beschermen – men vindt de journalist een belangrijk waakhond van de democratie – zegt het in de nieuwere jurisprudentie dus dat het mogelijk is een journalist langere tijd vast te zetten om te weten te komen wie nu de bron was. Daarmee maak je dus inbreuk op de vrijheid van meningsuiting en op het belang van informatieverstrekking. Nogmaals, beide kunnen zeer noodzakelijk zijn vanuit het strafrecht, ik ben daar dan ook niet op tegen. Ik ben er alleen op tegen dat het Europees Hof ons de verplichting daartoe oplegt. Ik denk dat wij die verplichting op andere grond hebben; mijns inziens vloeit die voort uit de staatssoevereiniteit. Wanneer dan uiteindelijk uit zo’n strafrechtelijk onderzoek blijkt wie het gedaan zou kunnen hebben, dan ben je ook verplicht om een vervolging in te stellen. Als daar ten slotte uit blijkt dat iemand werkelijk schuldig is dan zal er ook een veroordeling en bestraffing moeten volgen. Dit kwam ook aan de orde in de zaak Öneryildiz. De twee burgemeesters werden uiteindelijk veroordeeld, namelijk tot 10 euro boete per persoon, omdat zij een slecht beleid hadden gevoerd waardoor de ramp zich had kunnen voltrekken. Ze werden wegens doodsveroorzaking door nalatigheid vervolgd door de Turkse justitie en kregen deze boete van elk 10 euro opgelegd. Dat komt tamelijk schokkend over. Toch vind ik het niet vanzelfsprekend dat Turkije vanwege deze extreem lage strafoplegging werd veroordeeld door het Europees Hof. Het Europees Hof heeft namelijk niet meegenomen, hoewel het wel degelijk speelde, dat de sociale problemen in de regio van de vuilnisbelt immens waren. Eigenlijk onoplosbaar, ook voor deze burgemeesters. Bovendien had het probleem met de vuilnisbelt zich al ontwikkeld ver voordat de betreffende burgemeesters aangetreden waren. Zij hadden dus de pech dat de ramp zich in hun ambtstermijn voordeed. Voor hetzelfde geld hadden zij hun termijn ook nog volgemaakt en hadden de volgende burgemeesters met de zaak gezeten. Daar komt nog bij dat het Europees Hof ook geen rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de burgemeesters. Het Europees Hof bekijkt niet welke consequenties de ramp voor de burgemeesters heeft gehad. Het Europees Hof zegt in feite simpel weg: “Die straf is te licht, dat deugt niet, dus veroordeling wegens schending op het recht van leven door Turkije”. Dat vind ik eigenlijk te gemakkelijk. Ik vind tevens – misschien is het hier relevant dat ik zelf rechter ben in de dagelijkse praktijk – dat het erg belangrijk is om alle details van zo’n zaak te bekijken om te kunnen vaststellen welke straf nu redelijk is, zowel rekening houdend met het slachtoffer, met het feit dat we eventueel nieuwe daders moeten afschrikken, maar ook rekening houdend met de persoon van de dader. Dit kan het Europees Hof niet en als men dat niet kan, moet men voorzichtig zijn er iets over te zeggen. Onlangs deed zich echter een zaak voor waar het Europees Hof gelet op de zaak Öneryildiz plots onverwacht soepel was. Het betreft hier de zaak Gäfgen. Deze zaak ziet op een bijna standaard zogenaamde “tikkende bom” situatie. In Duitsland wordt op zeker moment het 11jarige zoontje van een belangrijke industrieel ontvoerd. De Duitse justitie zet alles-op-alles om erachter te komen wie het zoontje heeft ontvoerd. Uiteindelijk komen ze erachter en arresteren ze een Duitse rechtenstudent, Magnus Gäfgen. Het jongetje is echter nog niet boven water, maar Gäfgen wil niet vertellen waar het jongetje is. Een Duitse agent besluit vervolgens, op instructie van een meerdere, deze man eens wat forser onder druk te zetten. De agent heeft hem inmiddels tegen de muur geduwd en een klap op de borst gegeven, en hij vertelt Gäfgen daarna dat wanneer hij niet wil praten, ze iemand laten komen die gespecialiseerd is in het toebrengen van de meest gruwelijke pijnen. De agenten garanderen Gäfgen dat hij dan uiteindelijk toch wel zal bekennen en dat hij dat beter nu dus direct kan doen. Bovendien zeggen de agenten dat ze Gäfgen desnoods in een kleine cel stoppen met twee uit de kluiten gewassen kerels, die hem wel eens even seksueel zullen misbruiken. Na 10 minuten verklaart Gäfgen vervolgens waar het jongetje is. Het jongetje blijkt vreselijk
51
genoeg echter al door verstikking overleden te zijn. Er komt dan een rechtzaak en daarin verklaart Gäfgen dat hij gefolterd is en dat het bewijs moet worden uitgesloten. De rechter gaat daar niet helemaal op in. Hij sluit zijn verklaring uit, maar het feit dat het jongetje gevonden is, kan wel als bewijs dienen. Bovendien laat de rechter de twee betrokken politieambtenaren vervolgen, net als de Turkse burgemeesters in Istanbul. Ze worden, net als de Turkse burgemeesters, veroordeeld. De Turkse burgemeesters kregen dus wegens doodsveroorzaking door nalatigheid 10 euro boete. Deze Duitse agenten echter hebben zich opzettelijk schuldig gemaakt aan onmenselijke behandeling, een van de zwaarste mensenrechten volgens het Europees Hof. De ene agent krijgt een geldboete van 3.600 euro opgelegd en de ander een van ruim 10.000 euro, echter in beide gevallen geheel en al voorwaardelijk. De facto kwamen de Turkse burgemeesters er dus slechter vanaf met hun 10 euro per persoon. Bij de burgermeesters was het nalatigheid, hier is sprake van opzet. Het Europees Hof zegt vervolgens dat deze straf gepast is. In dat opzicht is er geen sprake van schending van de positieve plicht tot adequate bestraffing. Dat verwondert mij toch wel een beetje. Ik moet ook toegeven dat ik ook wel snap dat justitie in Duitsland onder enorme druk stond. Ik begrijp ook dat de hele maatschappij in Turkije juist verontwaardigd was en dat de Duitse maatschappij in het algemeen wel met die agenten zal hebben kunnen meeleven. Tegelijkertijd benadrukt het Europees Hof, net zoals alle mensenrechtenorganen altijd, dat met het folterverbod niet te marchanderen valt. Dat verbod moeten we op alle mogelijke manieren handhaven en dus moet er ook zwaar gestraft worden. Ik vind de zaak Gäfgen daar toch niet echt een schoolvoorbeeld van. Naar mijn idee zit daar een discrepantie. Desalniettemin bleef de positieve plicht om bij mensenrechtenschendingen strafrechtelijk op te treden volledig overeind. Het blijft heel opmerkelijk dat een Hof, dat juist bedoeld is om de mensenrechten te waarborgen, de staat uiteindelijk legitimeert en zelfs verplicht om inbreuk te maken op mensenrechten. Dat betekent voor mij dat als men dan toch per se die positieve plichten wil hebben, het Europees Hof alleen wanneer duidelijk is dat het om een showproces gaat, een schending vast moet stellen, maar anders dus niet. Ik ben er niet van overtuigd dat het in Turkije om een showproces ging. Het Europees Hof kan dat zelf in ieder geval ook niet hard maken. In de Verenigde Staten doen zich soortgelijke situaties voor als waarover het Europees Hof te oordelen heeft. Het Amerikaanse Supreme Court moet echter helemaal niets hebben van positieve verplichtingen. Zelfs toen in een zaak een vrouw al herhaaldelijk bij de politie had gemeld dat haar voormalige echtgenoot heftig bedreigend was, de bezoekregeling schond en hun dochtertje ontvoerde, deed de politie niets. Uiteindelijk schoot de voormalige echtgenoot hun dochtertje dood. De mevrouw klaagt vervolgens de politie aan omdat deze niets deed en daarmee volgens haar het recht op leven schond. Ze beargumenteerde dat ze volgens de Amerikaanse constitutie recht op leven had en haar dochtertje ook en dat dit niet is nageleefd. Het Supreme Court vindt het afschuwelijk wat er is gebeurd, en vindt ook dat er alle reden is dat de politie hier had moeten optreden, maar die plicht vloeit niet voort uit de constitutie. Staten zijn vrij om op te treden en zijn zelfs vrij om het in hun eigen constitutie op te nemen, maar in de constitutie van de VS staat dat niet. Waarom is dit zo? Er zijn veel redenen, maar ik beperk mij tot drie ervan. Ten eerste zegt men dat de tekst van de constitutie puur negatief geformuleerd is, geformuleerd als “de Staat mag geen inbreuk maken op..”. Er staat niet dat de Staat van alles en nog wat moet doen. Het Europees Hof denkt daar dus heel anders over. Ten tweede wijst het Supreme Court van de VS op de geschiedenis. Men zegt dat die rechten tot stand zijn gekomen om de staatsmacht te beheersen en te controleren. Datzelfde geldt voor het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ten derde, vindt het Supreme Court positieve plichten veel te politiek. Het gaat namelijk om een keuze: gaan we strafrecht inzetten of niet? Het Supreme Court vindt dat ze daar zich niet bezig mee mag houden. Nu durf ik niet te beweren dat het Supreme Court zich daar altijd zo scherp aan houdt, maar in de zaak van de voormalige echtgenoot en zijn dochtertje in ieder geval wel. Dat is politieke rechtspraak, dat is aan de
52
wetgever. Het Europees Hof zegt dat het zich ook niet met politiek mag bezighouden, maar ze zeggen dan simpel weg: “dat is bij deze zaak niet het geval”. Hoe zit het dan meer precies met deze argumenten bij het Europees Hof? Het Europees Hof zegt dat ze niet aan rechtsschepping mogen doen. Dat betekent kort gezegd dat het Europees Hof geen recht kan creëren dat er niet al was. Ze kunnen geen mensenrechten of plichten creëren als die niet al in het verdrag vastliggen. Dat zei men 20 jaar geleden. Dat valt echter niet meer vol te houden met de hele rechtspraak met positieve verplichtingen, want dat is absoluut rechtsschepping. Men zegt vaak in terminologie dat het Europees Hof op de stoel van de wetgever is gaan zitten. Is het ook rechtspolitiek die het Hof daarmee bedrijft? Het Europees Hof zegt van “nee”, maar ik zeg “ja”, want waarom is het dan zo dat uit het EVRM de bescherming van het recht op leven wel kan worden afgeleid dat je burgers tegen elkaar moet beschermen met het strafrecht, maar niet dat dan moet voorzien in een fatsoenlijk sociaal stelsel? Wanneer je daar mee komt, zegt het Europees Hof dat ze daar niets over mogen zeggen omdat het politieke rechtsspraak betreft. Ik denk echter dat strafrecht even politiek is als een sociaal stelsel. Dat blijkt namelijk ook als we kijken naar de Europese Unie. Beziet men de politieke gevechten die in de EU over het strafrecht worden geleverd, tot op de vierkante millimeter, dan is het niet vol te houden dat dat niet politiek is. Dan gaat het er niet om dat wij alleen ons drugsbeleid, onze vrijheid van prostitutie, de abortus of de euthanasie willen beschermen, maar het gaat om allerlei opsporingspraktijken over het hele strafrecht. Dat blijkt gelet op de aard van de discussie absoluut politiek te zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld ook wanneer je een blik werpt op het internationaal strafhof in Den Haag. Hoe politiek ingewikkeld was het niet om dat strafhof tot stand te brengen, terwijl het slechts strafrecht toepast. Dat illustreert dat strafrecht zeer politiek is. Het Europees Hof houdt echt vol dat strafrecht niet politiek is. Zelfs als je het met het Europees Hof eens bent, zeg ik in ieder geval nog dat de keuze voor wel het strafrecht en niet voor een sociaal stelsel, beide om het recht op leven te beschermen, in ieder geval wel politiek is. Nog een belangrijk punt is dat men strafrecht ook wel een ultimum remedium noemt, een laatste redmiddel. Je moet het strafrecht pas gebruiken als eigenlijk alle andere mogelijkheden zijn uitgeput om het doel tot veiligheid te realiseren. Dat strafrecht het laatste redmiddel is vloeit nu juist voort uit de vrijheid en de mensenrechten, want deze mensenrechten verzetten zich eigenlijk steeds tegen dat strafrecht. Een tweede bezwaar bovendien vind ik dat doordat het Europees Hof steeds naar dat strafrecht verwijst, het Europees Hof bijdraagt aan het overspannen vertrouwen dat er bestaat in het strafrecht. Naar mijn overtuiging heeft men tegenwoordig de neiging om voor elk probleem maar gauw het strafrecht toe te passen. Wanneer weer iets binnen het bereik van het strafrecht is gebracht dan is het probleem daarna weg, zo lijkt de gedachte. Dat is echter niet het geval, vaak is het probleem daarna nog even groot als ervoor en vaak zijn andere oplossingen veel effectiever in de zin van preventie bijvoorbeeld. Het Europees Hof draagt nu eigenlijk bij aan een onwenselijke tendens. Nu is er nog het grootste probleem, want eigenlijk vind ik al deze bezwaren nog niet eens het meest problematisch. Naar mijn idee is het grootste probleem dat mensenrechten er zijn gekomen en er nog steeds zijn om ons te beschermen tegen de macht van de overheid. Die mensenrechten helpen ons om de macht van de overheid op alle niveaus waar de overheid macht heeft, te beperken en te controleren. Op het moment echter dat het op grond van die mensenrechten voor de staat gelegitimeerd is om die macht te gebruiken of sterker nog, de staatsmacht gebruikt moét worden, dan gaan ze aan kracht verliezen en kunnen ze ons juist minder goed beschermen tegen de macht van de overheid. Die bescherming hebben we echt nodig. We hebben deze bescherming nodig gehad, we hebben deze nog steeds nodig en we zullen deze bescherming ook altijd nodig blijven hebben. Men kan niet zeggen dat Europa inmiddels op een niveau is gekomen waarbij aan die bescherming geen behoefte meer bestaat. Dat blijkt, want er vinden in Europa echt aan de lopende band schendingen van mensenrechten plaats, en ook Nederland heeft nog steeds geen blanco boekje in dat opzicht.
53
De positieve verplichtingen zullen ook misbruikt worden door staten om juist tot machtsuitoefening te komen. We komen dit nu al tegen en we zullen het zien met die VNresolutie waar ik mijn lezing mee begon. Er zullen straks zwaar islamitische staten zijn die elke kritiek op de islam met het strafrecht zullen neerslaan zoals ze trouwens nu al doen. Ze zullen nu echter zeggen dat zij dat verplicht zijn op grond van de rechten de mens, kijkende naar die VN-resolutie. Het wordt dan lastig uitleggen dat ze daar eigenlijk geen gelijk in hebben. In Nederland gebeurt iets soortgelijks, op een totaal ander niveau gelukkig, want onze regering zegt bijvoorbeeld in de antiterrorisme wetgeving dat “niet genoeg kan worden onderstreept dat mensenrechten de mogelijkheid bieden en soms ook dwingen tot verregaande maatregelen tegen terrorisme”. Ik ben niet tegen de aanpak van terrorisme, maar ondertussen moeten we de overheid wel in de gaten houden aan de hand van de rechten van de mens. Dit is opeens een stuk moeilijker geworden, want de overheid zegt, en kan dat ook zeggen, dat wat ze doen hun plicht is op grond van de rechten van de mens. We moeten vaststellen, als ik enigszins cynisch ben, dat de mensenrechtenbescherming sinds het instellen van de positieve verplichtingen in een klap op een veel hoger niveau is gekomen. Staten waar men nog nooit van mensenrechten heeft gehoord, zoals NoordKorea, blijken nu opeens in hoge mate mensenrechten te beschermen. We moeten de Noord-Koreanen een ding toegeven, namelijk dat al die vreselijke maatregelen die ze daar toepassen, wel veiligheid bieden en dus kennelijk de mensenrechten beschermen. Dat kan toch eigenlijk niet de bedoeling zijn geweest van die positieve plichten, lijkt mij. Dat betekent dus uiteindelijk dat de een zich kan beroepen op dat dit optreden van de overheid in strijd is met de mensenrechten, terwijl de ander zich erop kan beroepen dat de overheid de mensenrechten juist beschermt. Daarmee worden de mensenrechten zichzelf neutraliserende waarden. Ik denk dan dat we veel hebben verloren. Ik denk uiteindelijk dat waar die positieve verplichtingen tot aanwending van het strafrecht waren bedoeld om onze veiligheid te vergroten, het aan het eind van de rit wel eens kan zijn dat onze veiligheid en vrijheid er juist door verkleind is geraakt. Dat zou ik persoonlijk een drama vinden. Daarom ben ik dus tegen positieve verplichtingen. Hiermee is niet alles gezegd. Ik begon met de zaak van de verkrachting van het gehandicapte meisje. Ik legde ook uit dat het toch vreselijk is dat de verkrachter vrijuit gaat. Had het Hof dan niets kunnen doen in deze zaak? Zeker wel. Ze hadden geen positieve verplichtingen hoeven vast te stellen. Ze hadden het namelijk op non-discriminatie of gelijke behandeling kunnen gooien. De Nederlandse klachtenregeling leidde ertoe dat iemand met een zware verstandelijke handicap minder bescherming van het strafrechtelijke systeem kreeg dan andere burgers. Het Europees Hof had dan ook tegen Nederland kunnen zeggen: “U bent niet tot het strafrechtelijk systeem verplicht, maar u heeft er zelf voor gekozen. Wanneer u er eenmaal zelf voor heeft gekozen, dan moet u het wel gelijkelijk toepassen op alle mensen.” Daarvan was in deze kwestie geen sprake. Er was geen sprake van gelijkheid, want hier had een verstandelijk gehandicapt meisje duidelijk minder bescherming dan iemand die wel voor zichzelf kon spreken. Dat is in strijd met de rechten van de mens. Via het gelijkheidsbeginsel zou het Europees Hof dus kunnen controleren of burgers op gelijke wijze door het strafrecht worden beschermd. Aldus verplicht het Hof staten niet tot invoering van strafrecht, maar als een staat zelf een strafrechtelijk stelsel heeft ingevoerd, dan moet dat wel op een gelijke manier jegens alle burgers worden toegepast. Van belang hierbij is natuurlijk dat er geen land in de wereld is waar ze geen strafrechtelijk stelsel hebben. Via deze redenering kan het Hof dus toch controle uitoefenen op de staten, terwijl het daarbij gaat om controle op uitoefening van staatsmacht en niet om het verplicht stellen om staatsmacht aan te wenden. Dit biedt overigens niet in elke zaak soelaas, want ik zie niet hoe deze constructie had kunnen toegepast op de zaak Öneryildiz. Maar dan geldt: het vermogen van mensenrechten om staatsmacht te beperken en controleren dient niet te worden opgeofferd met het oog op misdaadbestrijding.
54
De sociaaleconomische wederopbouw in fragiele staten Prof. Dr. Ir. D.J.M. Hilhorst 22 juni 2009 Introductie De titel van mijn verhaal vanavond luidt: “Sociaaleconomische wederopbouw in fragiele staten”. We hebben kort geleden een nieuw project opgestart, genaamd de Academie Internationale samenwerking (IS-Academie) fragiele staten. Er zit een heel verhaal om deze Academie heen en daar wil ik het vanavond met u over hebben. Iedereen dacht na de koude oorlog dat het wel afgelopen zou zijn met die conflicten. In de jaren ’90 bleek echter dat allerlei conflicten weer oplaaiden in de wereld. Waren dit nu restconflicten of wat was er precies aan de hand? Inmiddels zijn we zover dat de vraag voor een aantal landen in deze wereld is of deze landen nu eigenlijk wel bezig zijn op weg naar vrede te gaan? Of zijn deze landen dusdanig instabiel dat je er rekening mee moet houden dat die instabiliteit wel eens veel langer kan gaan duren dan wij dat met elkaar hopen. Wat mensen minder goed weten over die periode in de jaren ’90, is dat er veel conflicten ontstonden, maar er ook veel conflicten werden beëindigd. Er zijn in de jaren ’90 enorm veel vredesakkoorden bereikt en dat heeft ook weer duidelijk gemaakt dat het werken na afloop van een vredesakkoord in een land een heel taaie geschiedenis heeft. Vaak laaide een conflict toch weer op en raakte een land dat tijdelijk stabiel bleek of leek te zijn, alsnog weer in conflict. Dit is eigenlijk het uitgangspunt van mijn verhaal vanavond. Er is dus langzamerhand een besef bij beleidsmakers en wetenschappers dat het in een aantal landen steeds lastiger is om te beoordelen of ze in conflict, in vrede of zelfs in de overgang van conflict naar vrede zijn. In deze laatste categorie vallen landen als Afghanistan en Soedan. In Soedan is nu al sinds 1971 oorlog. In het zuiden is net een vredesakkoord bereikt een aantal jaren geleden, maar dit akkoord loopt nog helemaal niet goed en iedereen is bang dat het ieder moment toch weer uit elkaar kan spatten. Een van de redenen dat dit akkoord enorm onder druk staat is dat de oorlog in Darfur weer opgelaaid is. Er zijn ook mensen die denken dat wanneer het in Darfur rustiger wordt, het juist in de Kordofan-regio gaat oplaaien. Soedan is zo’n land waarbij geen zinnig analist verwacht dat er over 2 jaar wel een vrede tot stand is gekomen. Ontwikkelingssamenwerking Ontwikkelingssamenwerking, zoals dat zich heeft ontwikkeld in de periode na WOII, gaat impliciet uit van een stabiele regering, een stabiel land of een stabiele staat. Het gaat er vanuit dat de internationale gemeenschap, die deze ontwikkelingssamenwerking biedt, in het ontvangende land een functionerend apparaat aantreft dat de ontwikkelingshulp in ontvangst kan nemen. In de jaren ’90 is het zelfs zo geweest dat gesteld werd dat ontwikkelingssamenwerking slechts mocht gaan naar die landen die goed bestuur hadden. Dat was een redenering net zoals u en ik onze kinderen opvoeden. Je moet goed gedrag belonen en slecht gedrag proberen juist niet te belonen. Het idee was dus dat wanneer een land laat zien dat het bepaalde zaken goed op orde heeft, we wel hulp gaan bieden, terwijl een land dat zijn zaakjes niet op orde heeft, we juist geen hulp gaan geven. Dat was de grondgedachte dat zich onder het beleid van Herfkens heeft ontwikkeld. Eerst moet er goed bestuur zijn en daarna pas ga je er mee werken, of in ieder geval moeten er voldoende voorwaarden zijn om te kunnen werken. Dat was gedeeltelijk vanwege de opvoedkundige redering. Daarnaast was een reden dat er gedacht werd dat de hulp anders een soort dweilen met de kraan open zou zijn. Je kunt niet echt effectief werken wanneer er geen goede ontvangststructuren zijn. De ontwikkelingssamenwerking heeft zich richting deze kant ontwikkeld. Dat is steeds verder gegaan. We hebben in de ontwikkelingssamenwerking de Parijse overeenkomst over donorharmonisatie gesloten. De laatste jaren is de trend steeds meer in de richting van het afschaffen van al die kleine ontwikkelingsprojecten. In plaats daarvan proberen we zoveel mogelijk rechtstreeks via overheden te werken met directe budgetsteun of sectorsteun. Het gaat in ieder geval om grootschalige programma’s die heel
55
duidelijk zo zijn ingericht dat er een ontvangende structuur moet zijn. Sterker nog, de ontvangende structuur moet idealiter zelf de agenda voor ontwikkeling bepalen. We hebben sinds een jaar of 10 door de Wereldbank aangestuurde armoedebestrijdingprogramma’s, de Poverty Reduction Strategy Plans (PRSP), waarbij hulpontvangende landen een heel proces doormaken om met elkaar te bepalen wat voor de 5 jaar die daar op volgen op het teken van het plan, de prioriteiten zijn voor ontwikkeling en wat de agenda voor ontwikkeling zal zijn. Daar wordt dan een pakket geld bijgezocht. Dit is de gewone ontwikkelingssamenwerking. Landen als Soedan en Afghanistan zijn niet de eerste landen die bij je opkomen wanneer je denkt aan dit soort pakketten van ontwikkelingssamenwerking en PRSP. De gewone ontwikkelingssamenwerking voldoet niet in een aantal landen. Humanitaire hulp en het gat met ontwikkelingssamenwerking Humanitaire hulp is een aparte tak van sport in de hulpwereld. De humanitaire hulp heeft een heel andere geschiedenis dan ontwikkelingssamenwerking. Het heeft ook een veel langere geschiedenis. Ontwikkelingssamenwerking is een in principe een uitvinding van na WOII, al heeft het zijn wortels wel in bepaalde vormen van koloniale bemoeienis met arme landen. Humanitaire hulp daarentegen, oftewel noodhulp, is sinds 1859 al opgekomen. Er vond toen een oorlog in Italië plaats. Henry Dunant, een zakenman en verslaggever, was daarbij aanwezig. Hij was daar heel toevallig, want keizer Napoleon III van Frankrijk was daar om het slagveld te overzien. Het slagveld van toen was nog zeer overzichtelijk en aan het einde van de dag lag het slagveld bezaaid met lijken en gewonden. Dunant zag dit en heeft ingegrepen omdat gewonden niet goed verzorgd werden op het slagveld. Hij is er gewoon ingestapt en heeft in omringende dorpen met vooral vrouwen en kerken kleine klinieken helpen oprichten om deze gewonden te verzorgen. Bijzonder was dat ze toen al de slogan “Tutti Fratelli”, we zijn allemaal broeders, hadden. Het maakt niet uit van welk leger je komt, als je gewond raakt heeft iedereen recht op verzorging. Dat is het begin geweest van de humanitaire hulp en de humanitaire gedachte. Deze gedachte luidt dat waar ook ter wereld humanitaire nood ontstaat, humanitaire werkers instappen om levensreddende hulp te geven. Henry Dunant heeft het Rode Kruis opgericht en heeft de aanzet gegeven tot het ontstaan van allerlei verenigingen in allerlei landen, die dat soort hulp verlenen. Dit is tegenwoordig ook een kwestie geworden van overheden. De Nederlandse overheid reserveert ongeveer 10% van het ontwikkelingsbudget voor humanitaire hulp. Deze 10% geldt min of meer voor de internationale gemeenschap. Dit getal schommelt natuurlijk wel, afhankelijk van wat er wereldwijd gebeurt. Humanitaire hulp is na het einde van de Koude Oorlog heel erg tot bloei gekomen toen al die conflicten de kop op staken. Er was niet echt meer de gedachte van de Koude Oorlog en je kon overal ter wereld weer gaan helpen. Halverwege de jaren ’90 krijg je eigenlijk twee typen hulp en dit geldt tot op de dag van vandaag. Je hebt twee modaliteiten van samenwerking. Aan de ene kant is er de ontwikkelingssamenwerking waarbij je steeds verder gaat via de Parijs declaratie, de PRSP van de Wereldbank en via budgetsteun, in de eis die je stelt aan de ontvangende partij en hoe goed deze zijn zaken op orde heeft. Aan de andere kant is er een vorm van humanitaire hulp die veronderstelt dat er helemaal niets meer is. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Artsen zonder Grenzen gewoon richting rampgebied gaat met hun veldhospitalen en medicijnen. Dit zijn zeer contrasterende vormen van hulp. U kunt zich goed voorstellen dat daar een gat tussen ontstaat. Eigenlijk hebben we het over dit gat vanavond. Dit is een gat dat een tijd lang ook daadwerkelijk “the gap” werd genoemd. Vanuit de humanitaire wereld gezien ontstond er iets geks. Humanitaire werkers komen met hun pleisters en voedselhulp en gaan er van uit dat een crisis kort duurt, want anders is hulp op die schaal en in dat tijdsbestek niet mogelijk. Vervolgens gaan ze er van uit dat ze het kunnen overdragen aan de lokale autoriteiten en ziekenhuizen en dat mensen gewoon weer voedsel kunnen gaan verbouwen. Humanitaire hulp als een vorm van hulp is eigenlijk niet ingericht om 20 of 30 jaar door te gaan in hetzelfde land. Humanitaire hulp weet niet wat ze moet doen als de echte crisis voorbij is en er geen ontvangende structuren zijn om iets aan over te dragen. Vanuit de humanitaire hulp gedacht is al ergens in de jaren ’90 gesproken over the gap between relief en developement. Zoals u zult begrijpen is dit gat behoorlijk groot, juist omdat
56
de ontwikkelingssamenwerking steeds meer eisen stelt aan de ontvangende partij. Tegelijkertijd zien we dat in heel veel landen het serviceniveau dat zij bieden aan de bevolking, afneemt. Simpel gezegd komt dit doordat de bevolking steeds meer in aantal blijft toenemen en de mate van dienstverlening die groei niet kan bijhouden. U hebt gezegd dat veel landen hun serviceniveau niet kunnen aanpassen aan de bevolkingsgroei. In hoeverre houden die conflicten samen juist met die bevolkingsgroei en de competitie voor beperkte hulpbronnen? Is het niet dweilen met de kraan open zolang je niets aan dat primaire probleem van bevolkingsgroei doet? Ik ben van mening dat eigenlijk gek genoeg in gewone ontwikkelingsdebatten de bevolkingsproblematiek onderbelicht wordt. Ik denk dat bevolkingsgroei een groter probleem is dan wij meestal willen bespreken met elkaar. Je ziet de laatste jaren verschillende kerken bijna een fundamentaliseringsproces doormaken. Je ziet het in alle grote wereldkerken dat ze strenger worden op het gebied van bevolkingsgroei en het krijgen van kinderen. In de jaren ’70 en ’80 waren bevolkingsprogramma’s de normaalste zaak van de wereld. Deze programma’s waren gratis te verkrijgen in allerlei landen waar allerlei faciliteiten op dit gebied waren. Later moesten mensen voor deze programma’s en faciliteiten gaan betalen en zag je bijvoorbeeld het condoomgebruik achteruit gaan. Door AIDS is een deel van dit soort faciliteiten echter weer gratis geworden. In de jaren ’90 en nu zie je dat allerlei grote programma’s van bijvoorbeeld de United Nations Population Fund (UNFPA) worden tegengewerkt. Ook een groot aantal Oost-Europese landen als Polen willen niets weten van deze programma’s voor bevolkingsgroei. Dat is een enorm probleem. Het is echter ook niet zo dat je het probleem kunt reduceren tot bevolkingstoename. De inzichten over conflicten zijn zodanig dat er tijdens een conflictsituatie bijna altijd een samenkomst is tussen verschillende factoren, elementen en crises. Daar waar crises samenkomen, wordt het steeds lastiger. Je ziet dan ook een aantal hotspots voor bepaalde crises steeds vaker convergeren in bepaalde gebieden. In Soedan bijvoorbeeld heb je bevolkingsproblematiek, klimaatproblematiek (verdroging), bestuurlijke problematiek, etnische rivaliteit en politieke conflicten en geschillen. Deze factoren komen allemaal samen en van daaruit krijg je een enorm lastige situatie. Dit zie je op dit moment steeds vaker. Je kunt dit soort situaties niet terugbrengen tot internationale verstandhoudingen, niet tot louter klimaatverandering, niet tot louter bevolkingsgroei en niet louter tot slecht bestuur. Eigenlijk is het een combinatie van allerlei factoren die maakt dat bepaalde landen zo hardnekkig in de problemen blijven zitten. Daarnaast hebben we structurele aanpassingenprogramma’s uit de jaren ’80 die hun sporen nalaten. Tenslotte hebben landen niet altijd genoeg interesse voor hun bevolking. Het dienstenniveau, de mate waarin overheden zelf zorgen voor onderwijs, gezondheidszorg, voedselhulp en landbouwvoorlichting gaat omlaag. Vanuit de humanitaire gedachte is de crisis op een gegeven moment wel voorbij, maar ze kunnen eigenlijk niet weg omdat er geen ontvangende instanties bestaan die het overnemen. We hebben in de jaren ’90 gezien dat hulp die begint als humanitaire hulp steeds meer zoekt naar hoe ze de link naar ontwikkeling kunnen leggen. Moeten we misschien langer blijven en hoe dan precies en kunnen we onze humanitaire hulp zo inrichten dat het meer lijkt op ontwikkeling, dat we de bevolking er meer bij betrekken en dat we instanties proberen op te bouwen? Dit is vanuit de humanitaire hulp nog steeds de vraag. Het lukt maar niet om the gap goed aan te pakken. De ontwikkelingssamenwerking heeft ondertussen ook een probleem gekregen. Ze hebben zich zo ingesteld op goed ontvangende landen en structuren dat je kunt afvragen of ze nog wel ontwikkelingssamenwerking verlenen aan die landen waar het het hardst nodig is. Dat is toch de basis van ontwikkelingssamenwerking dat je die landen helpt die het zwaar hebben. Wanneer je je voorwaarden en condities zo aanscherpt dat enkel landen waar het best redelijk mee gaat er niet aan kunnen voldoen, terwijl landen als Soedan, Zimbabwe, Congo, Afghanistan, waar het niet goed mee gaat en niet voldoen aan de voorwaarden van goed bestuur, steeds buiten de boot vallen, dan ben je met ontwikkelingssamenwerking niet goed bezig. Het is goed om op te merken dat we hier niet alleen te maken met altruïsme. We
57
hebben ook te maken met de aanslagen op de Twin Towers in 2001. Veiligheid is enorm gestegen op de internationale agenda. De grote Westerse mogendheden als Europa en de VS hebben heel goed in de gaten dat hun eigen veiligheid direct samenhangt met de stabiliteit in een aantal landen, die misschien dan wel in een uithoek van de wereld liggen, maar desalniettemin uitstekende broedplaatsen zijn voor terroristen, smokkelaars en drugshandel. Landen die ver weg liggen of desolaat zijn kunnen wel degelijk rechtstreeks effect hebben op de veiligheid in de Westerse wereld. Vanuit de ontwikkelingssamenwerking wordt eigenlijk sinds 2001 voortdurend gedacht hoe we met ontwikkelingssamenwerking als instrument juist die landen meer kunnen gaan bereiken waar instabiliteit is en de bovenstaande problemen kunnen ontstaan. In een transitie of overgang zit iets dat er nog een stap overbrugd moet worden richting ontwikkeling en dat doen we bij wijze van spreke dan in tien stappen. Het is gebleken dat dit dus niet werkt. Landen die stabieler werden, worden weer instabiel. In de ene provincie heerst oorlog en in de andere is het vrede. Er is geen continuüm van oorlog richting transitie. Het Engelse woord “contiguum” wordt in deze context gebruikt om aan te geven dat je eigenlijk alle toestanden tegelijk hebt. Er zit dus geen lijn van de ene naar de andere toestand, maar alle toestanden vinden tegelijk plaats. In bepaalde landen vind je op dit moment zowel conflict als wederopbouw als transitieachtige kenmerken. Wanneer je vandaag naar Soedan gaat, dan heb je in Darfur een conflictachtige situatie. Noodhulp is daar nodig, want als je je terugtrekt, zie je de sterftecijfers omhoog schieten. In zuid-Soedan zie je met een beetje goede wil een transitie. Er is vrede en er vindt wederopbouw plaats. In Khartoem ben je zelfs in een redelijk moderne wereldstad, die volop in ontwikkeling is dankzij de aanwezige olie. Je ziet er gloednieuwe auto’s rondrijden, er zijn leuke hotels en je kunt je kinderen er gewoon naar school sturen. Je zou er bij wijze van spreken op vakantie kunnen gaan. In Sri Lanka hebben we dezelfde situatie gehad. Wanneer je in Colombo bent, heb je geen idee van de oorlog in het noorden. Ten tijden van de oorlog met de Tamils zijn er vliegtuigen vol toeristen naar Sri Lanka gevlogen. Aan de zuidkust was namelijk geen sprake van oorlog. In het noordoosten was er wel sprake van oorlog, maar ook niet de hele tijd. Dit is heel kenmerkend voor de situatie van ontwikkelingssamenwerking hedendaags. Dat is waar wereldwijd allerlei ministeries van ontwikkelingssamenwerking, buitenlandse zaken, maar ook humanitaire hulporganisaties elkaar ontmoeten. De hulporganisaties komen dus vanuit situaties van pure oorlog en vragen zich af hoe de transitie en het dichten van the gap naar ontwikkeling kan worden gedicht. De ontwikkelingssamenwerking komt van de andere kant en werkt met goed bestuur en met goed ontvangende instanties. De ontwikkelingssamenwerking moet zich nu afvragen vanwege de veiligheid, maar ook vanwege het idee dat het in bepaalde landen harder nodig is, of ze geen instrumenten kunnen ontwikkelen die geschikt zijn om juist in die landen ontwikkelingssamenwerking te geven. We zitten dan in het fragiele statenbeleid van niet alleen de Nederlandse regering, maar ook dat van de UK. Europa heeft de fragile states nu tot hoofdthema gemaakt van de ontwikkelingssamenwerking. Buiten Europa hebben de VS een beleid voor fragile states. Je ziet door de hele ontwikkelingswereld nu de aandacht opkomen juist voor landen die fragiel zijn. Kunt u een analyse geven van wat een fragiele staat is? Welke elementen komen steeds terug wanneer je het over een fragiele staat hebt? De fragiele statendefinitie is een heel boeiend probleem. Er is namelijk geen definitie. De hele ontwikkelingswereld is aan het nadenken over hoe ze meer gaat doen aan die fragiele staten. Wanneer je echter fragiele staten probeert te definiëren, kom je er niet uit. Dat komt onder andere doordat staten zeer verschillend zijn van elkaar. Wij hebben bijvoorbeeld het beeld van een fragiele staat dat de overheid niet goed functioneert. Dit is echter niet altijd het geval en zeker niet op alle terreinen. In Soedan functioneert de overheid op bepaalde punten uitstekend. Zo zijn ze erg capabel in het onderdrukken van de bevolking en het aan de kant gooien van alles wat ze maar willen. Het is een heel krachtige staat.
58
De Engelse definitie van een fragiele staat luidt: “daar waar de politieke wil of de capaciteit ontbreekt om basisservices aan de bevolking te verlenen”. Dat zou ongeveer de definitie van een fragiele staat kunnen zijn. Zou Iran in uw redenering tot een fragiele staat behoren? Dat is het hele punt. Wanneer je bovenstaande definitie serieus neemt, dan is er bijna geen land in de wereld dat niet fragiel is. Dat meen ik serieus. Wanneer je deze definitie serieus neemt, dan zou je zelfs de VS tot fragiele staat kunnen benoemen, gezien de armoede die in sommige staten voorkomt. Iran is dan ook weldegelijk en welzeker een fragiele staat. Bij het verlenen van diensten hoort immers iets van een mechanisme als een rule of law of mechanismen waardoor mensen verhaal kunnen halen als er iets niet deugt. Ik zou in deze context trouwens democratie niet willen noemen. Als je bijvoorbeeld bij niemand kunt klagen als er geen kliniek is of als de kliniek niet goed functioneert, kun je dan zeggen dat de overheid basisservices verleent? Daar zou Iran dus zeker onder vallen. Je kunt het ook pragmatisch bekijken, juist omdat die fragiele staten een gigantisch elastisch en rekbaar begrip is, waardoor landen met lijstjes werken. Nederland is met een zeer curieus lijstje gekomen. Nederland heeft vorig jaar het fragiele statenbeleid gelanceerd. In de belangrijke nota wordt een zelfde soort definitie gegeven als de Engelse. Er komt echter ook een aantal kenmerken bij, zoals de volgende. In de meeste fragiele staten zijn instituties enorm zwak. Ministeries hebben ondercapaciteit en weinig logistieke waarde. Er is soms geen communicatie mogelijk. Zwakke instituties dus, vaak in combinatie met de politieke wil die zou ontbreken. Er zijn dus een hoop diensten voor de bevolking die ontbreken. Tegenwoordig komen we ook het “sociaal contract” steeds vaker tegen. Overheden hebben een soort sociaal contract waarin staat dat ze in ruil voor het monopolie op geweld en voor de macht om belasting te innen, garanties moeten bieden om de bevolking een aantal basisservices te verlenen. In de Nederlandse beschrijving van een fragiele staat komt het niet naleven van het sociale contract ook voor. Nederland heeft een lijst van 9 fragiele staten opgesteld waar wij iets gaan doen. Dit zijn de volgende landen: Congo, Soedan, Colombia, Guatemala, Afghanistan, Pakistan, de Palestijnse gebieden en Burundi. Dit is dus niet zozeer een complete lijst, maar in deze landen gaat Nederland werken. Interessant genoeg zit er ook iets heel pragmatisch in die lijst, want dit zijn de landen waarin de Nederlandse overheid denkt iets te kunnen betekenen. De reden dat Somalië en Zimbabwe er niet opstaan is dat dit landen zijn waarbij de overheid zich op dit moment afvraagt wat je er moet doen? Zo zijn er ook ontzettend veel manieren waarop China niet voldoet aan het predikaat stabiele staat, als dat het tegenovergestelde zou zijn van een fragiele staat. Toch zou Nederland het niet in zijn hoofd halen China op dat lijstje te zetten. Nederland wil immers de Dalai Lama niet eens ontvangen, omdat het bang is voor China. Diplomatieke overwegingen spelen dus een grote rol bij het benoemen van fragiele staten. Het is enorm ingewikkeld. Ik geloof dat de Nota nog niet uit was toen de ambassadeur van Colombia op de stoep stond bij Koenders. Hij vroeg aan Koenders hoe Nederland Colombia een fragiele staat durfde te noemen. In die zin zou Iran ook niet snel op de lijst komen te staan. Je kunt wel degelijk op allerlei manieren zeggen dat Iran een fragiele staat is, maar ik verwacht niet dat Iran snel op de lijst terecht zou kunnen komen vanwege diplomatieke redenen en de vraag wat je er zou moeten of kunnen doen. Als hier beweerd wordt dat de kolonisten eigenlijk de stabiliteit gebracht hebben en dat bij het weggaan van de kolonisten de landen fragiel geworden zijn, wat was er dan vóórdat de kolonisten aanwezig waren? Het argument van de dekolonisatie gaat niet echt op. In de eerste plaats omdat veel landen na de dekolonisatie een periode van grote bloei hebben gekend. In de jaren ’60 ging het in een groot deel van de net gedekolonialiseerde landen heel goed. Ik denk zelf dat de schuldencrisis van de jaren ’80 een grote factor is geweest. In de jaren ’70 werden ze
59
aangemoedigd om enorm veel te lenen om te kunnen ontwikkelen, waardoor de rente in de jaren ’80 gigantisch omhoog ging. Landen hadden ineens een schuldenlast te dragen waarbij ze alleen al aan de rente de inkomsten uit hun hele export kwijt waren. Om de schulden ietwat te saneren heeft de Wereldbank samen met het IMF ingegrepen door te verkondigen dat de landen nu een structurele aanpassing moesten doen. Men mocht niet zoveel meer uitgeven. Daarmee heeft de Wereldbank en passant een heleboel dienstensectoren ontmanteld. De reden daarvoor is terug te vinden in de vraag hoe wij eigenlijk de staat ervaren. Wij ervaren de staat vanuit de diensten die je ervan krijgt. We ervaren de regering omdat er politie op straat loopt die ons aan de regels houdt. We hebben tevens een soort besef dat wanneer we naar school gaan, er betaald wordt door de gemeente of de overheid. We hebben ook het besef dat onze gezondheidszorg voor een groot deel van de overheid komt. Als dit soort diensten wegvallen, hetgeen daadwerkelijk het geval is geweest in sommige landen in de jaren ’90, kan dit leiden tot grote problemen. Op het Afrikaanse platteland was bijvoorbeeld geen landbouwvoorlichting meer. Heel veel services vielen gewoon weg. Daarmee was ook voor een groot deel de band die je kunt hebben met je regering verdwenen. Deze band was in het begin na de dekolonisatie juist heel sterk. Daarnaast is er nog sprake van het volgende. Het ging in de jaren ’80 goed met Burundi. 70% van de bevolking echter was jonger dan 30 jaar. Dit betekent dat 70% van de bevolking nu geen levende herinnering meer heeft aan deze periode van bloei. Daarom hoor je in bijvoorbeeld in Congo nog wel eens zeggen dat ze wensten dat de Belgen er weer waren. De meeste hebben immers geen herinnering aan de koloniale tijd, waarin het helemaal niet zo goed toeven was met de Belgen. Wij zijn met een Congolese promovendus naar het Congo-museum in Brussel geweest . Pas daar heeft hij gezien hoe het eraan toeging op de plantages en wat voor lijfstraffen er werden uitgedeeld. Daar had hij geen idee van. Het blijft belangrijk om te leren van de geschiedenis en terug te analyseren hoe het precies zat. Tegelijkertijd echter moeten we onder ogen zien dat we nu in een aantal landen van deze wereld zitten, waar mensen geen herinnering hebben of waar de resten van toen het nog functioneerde, langzaam weggesleten zijn. Een ander voorbeeld gaat over Angola. We hebben een onderzoeksprogramma in Angola en daar is in 1969 oorlog voor onafhankelijkheid begonnen. In 1975 werd Angola onafhankelijk en verdwenen de Portugezen. Daarna is er direct oorlog uitgebroken, want de drie onafhankelijkheidsbewegingen zagen het niet met elkaar zitten. Dat heeft doorgesudderd tot begin jaren ’90 toen een vredesakkoord tot stand kwam. Dit akkoord hield niet lang stand door conflicten om olie en diamanten. In 2002 overleed Jonas Savimbi en is de rebellenbeweging geïmplodeerd. Nu is het dan eindelijk vrede. Dit betekent dat je van 1969 tot 2002 een complete generatie hebt die niet anders kent dan oorlog. Ze hebben dus geen idee van hoe een land kan functioneren. Ik heb nu een onderzoek in DR Congo met de bovenstaande Congolees en daar is een groot wederopbouwprogramma gaande. Scholing is een belangrijk onderdeel van dit programma omdat mensen het begrip democratie gewoon niet kennen. Ze weten simpelweg niet wat het is. Wat moet ik me dan bijvoorbeeld voorstellen van Congo? Congo is zo’n onmenselijk groot land. Ik denk daarbij terug aan studies van Reintjes die het niet meer had over Congo, maar over het Grote Merenland. Ik heb veel meer het gevoel dat het benoemen van fragiele staten een theoretisch probleem is, omdat de vraag veel meer aan onszelf is over wat we met bepaalde groeperingen willen en waarom we dat willen? Ons onderzoek in Congo gaat alleen over Oost-Congo en ik weet niet genoeg van DR Congo om te omschrijven wat Congo nu precies is. Er zijn inderdaad veel verschillende groeperingen in Congo. De definitie van fragiele staten kan zo breed zijn dat alles erin past. In zeker opzicht zou Nederland er zelfs nog inpassen. Zodra je de definitie echter probeert toe te spitsen, dan ontdek je meteen dat Afghanistan bijvoorbeeld heel anders is dan Soedan of Somalië of Congo. Binnen landen zijn inderdaad ook grote verschillen. In sommige gevallen kan het niet meer als eenheid beschrijven van een land best een oplossing zijn. Het is echter wel een heel ingewikkelde oplossing. De wereld is gigantisch in
60
beweging. Mensen zijn zeker ten tijde van oorlog voortdurend in beweging. In ons onderzoek in Angola hebben wij families gezien die vijf maal weg moesten van huis en haard. Iedere keer moesten ze weer op de vlucht. Die groeperingen zitten helemaal niet op die keurige mooie plekken waar ze vroeger zaten en dat je iedere groep nog duidelijk kon identificeren. Deze groepen hebben inter marriages gehad en zijn op die manier met elkaar vermengd. Dat is een van de redenen dat het opsplitsen van landen zelden een optie is, omdat je met het opsplitsen nieuwe problemen binnen haalt. Wie hoort dan immers aan welke kant van de grens? En mag je vervolgens mensen zomaar de grens over zetten terwijl ze er misschien al 70 jaar wonen met hun familie? En welke enorme volksverhuizingen krijg je daar dan weer mee? Vandaar dat de internationale gemeenschap huiverig is om landen op te splitsen. Er zijn ook mensen die argumenteren dat je staten helemaal niet nodig hebt, waarom niet statenloos door het leven gaan? In de globalisering heb je misschien wel veel minder regeringen nodig en misschien moeten we de grenzen weer open gooien. Dat is weer wat anders, want hoe dicht houd je die grenzen? Misschien kunnen die grenzen veel meer open en zou er veel meer vrije migratie mogelijk zijn. Wanneer je vrije migratie tussen landen zou toestaan, zou een aantal problemen misschien minder nijpend zijn omdat mensen hun weg makkelijker zoeken. Daar is wel iets voor te zeggen. Laten we niet vergeten dat het daadwerkelijke probleem er wel degelijk ligt. Hoe we hem ook noemen, er ligt een problematiek in de wereld, ondanks alle moeilijkheden die bijvoorbeeld het fragiele statenbeleid met zich meebrengt. We proberen in de landen die op het lijstje van Nederland staan, ontwikkelingssamenwerking te doen en zoals de Engelsen het zo mooi zeggen: “It’s no picnic”. Er is ook een constatering vanuit misschien een moreel besef dat de mensen in bepaalde landen recht hebben op ontwikkeling en dat we deze mensen toch niet kunnen afschrijven. Bovendien is er het veiligheidsbesef. Wanneer we landen helemaal laten afglijden, krijgen we het terug op ons eigen bord in het Westen. Vanuit bovenstaand besef is er een behoefte om in te grijpen in bepaalde landen en hulp te bieden. Bijna niemand is gelukkig met het etiket “fragiele staten”. Ik zelf ook niet. Wij doen nu allerlei onderzoek in het kader van het fragiele statenbeleid van de regering. Mensen echter blijken vaak beledigd als je met dit etiket aankomt. Het is geen prettige manier van mensen benaderen. Bovendien is het theoretisch juist niet echt een concept. Theoretisch is er van alles op af te dingen vanwege de diversiteit, maar we moeten er wel degelijk iets mee. Dat is nu precies het probleem. Aan de ene kant snappen we langzamerhand dat het eigenlijk te ingewikkeld is om er iets mee te kunnen. Aan de andere kant voelen we tegelijkertijd aan dat we er wel degelijk iets mee moeten. Dat is het dilemma van vandaag ten aanzien van fragiele staten. Oplossingsrichtingen ten aanzien van the gap Laat ik beginnen met te zeggen dat niemand echt een antwoord op dit dilemma heeft. Het valt mij altijd op dat wanneer ik hier nota’s over lees, je altijd een enorme analyse aantreft. Het hoofdstuk “Wat gaan we nu eigenlijk doen” is echter altijd flinterdun, want eigenlijk weet bijna niemand wat we moeten doen. Er is een oplossingsrichting, u bent daar wellicht mee bekend vanuit andere lezingen, die erop gericht is veel meer geïntegreerd en gecoördineerd te gaan werken. Je kijkt daarbij niet alleen naar sociaaleconomische ontwikkeling, maar je neemt staatsopbouw mee in het hele proces. Je krijgt dan de beroemde integratie van de drie D’s, Diplomacy, Defense and Developement. Elementen hierin zijn ontwikkeling, diplomatie, het herstructureren van allerlei instanties en soms een militaire vredesmacht. Op deze manier probeer je zo geïntegreerd en breed mogelijk te werken. Model Uruzgan is hier een mooi voorbeeld van. Je zou in deze context ook kunnen spreken van een lichte vorm van kolonisatie of “empire lite”, geïntroduceerd door Ignatieff. Dit is een oplossingsrichting die je op dit moment veel ziet. Je ziet nu dat veel landen toewerken naar dit soort geïntegreerde benaderingen. In de praktijk is dat bijzonder ingewikkeld. Er zijn weinig evaluaties die laten zien dat de integratie goed verloopt. Dat begint al op het niveau van bijvoorbeeld het bij elkaar krijgen van ministeries – er is dan nog niet eens sprake van een fragiele staat – om dezelfde kant op te gaan denken. Vermenigvuldig dit dan met 40 voor alle landen die misschien actief zijn in dezelfde fragiele staat. Daarbovenop komen dan nog de
61
multilaterale instemmingen, zoals de Wereldbank. Iedereen is dan dwars door elkaar heen bezig en probeert te integreren, maar zelfs op dat niveau is integratie al heel ingewikkeld. We hebben het dan nog niet eens over de stap richting de praktische integratie in het land zelf. Je kunt integratie niet geheel opleggen van buitenaf. Op het gebied van integratie gebeurt dus heel veel in de ontwikkelingswereld. Dit is het verhaal van Uruzgan en het is eigenlijk ook een oplossingrichting die wordt aangedragen door Europa. Een andere oplossingsrichting probeert veel meer bottom-up te werken. Dit is een richting waar wij op dit moment met onze IS-Academie meer bij aanhaken. Ik weet nog niet wat ik daar precies over kan zeggen, omdat de IS-Academie nog in het beginstadium is. Over 4 jaar kan ik meer vertellen wanneer we klaar zijn met ons onderzoek. De vraag die bij deze oplossingsrichting rijst luidt: “Is een fragiele staat ook een fragiele samenleving”? De laatste tijd is er eindelijk wat meer aandacht voor wat er nu eigenlijk gebeurt in een fragiele staat. Er is honger en ellende, maar niet in die mate dat iedereen dood ligt te gaan. In fragiele staten gaan kinderen gewoon naar school en worden akkertjes ingezaaid. Wat voor omstandigheden er in fragiele staten ook heersen, je ziet op een bepaalde manier dat mensen voortdurend in de weer zijn om te proberen er toch iets van te maken. Daar zijn ook instituties bij nodig. In Darfur was ik bijvoorbeeld zeer verrast om het volgende te zien. Terwijl bijna alles door de internationale hulp was overgenomen, zag ik hoe een groep van 50 Darfuriaanse artsen bezig was met campagnes en voorlichting tegen vrouwenbesnijdenis. Niet omdat ze de besnijdenis op feministische gronden afkeurden, maar omdat ze er op medische gronden op tegen waren. In Mogadishu zijn twee maanden geleden nog 8 artsen afgestudeerd aan de universiteit van Somalië. In Somalië is simpelweg geen overheid meer. Er is geen staat die op welke manier dan ook zinvol opereert. Iedereen in Somalië kan echter gewoon toegang hebben tot geld. Mensen kunnen geld naar elkaar overmaken en ook internationale betalingen kunnen gewoon plaatsvinden. Deze transacties zijn enorm bloeiend en internet en mobiele telefonie zijn vaak de hulpmiddelen. Ook al is er geen staat in Somalië, het bankwezen functioneert. Dat is iets dat je niet direct verwacht in een fragiele staat. Op dit moment zie je dus een stuk aandacht gaan naar wat er precies gebeurt in een fragiele staat. Gek genoeg is daar nauwelijks iets over bekend. Er ligt een veronderstelling dat wanneer de staat zwak is, de samenleving dus ook zwak is. De internationale gemeenschap gaat er veel te gemakkelijk van uit dat het een soort niemandsland is waar je gewoon kan beginnen met stapelen. Je begint wat rechters en politieagenten op te leiden, je zet wat scholen neer, je traint wat militairen, je plant nog wat gezondheidszorg en en passant doe je ook nog wat aan de persvrijheid. Dit is van buitenaf gezien vaak de benadering. De benadering die wij met de IS-Academie kiezen verschilt echter van deze benadering. Deze benadering gaat uit van een analyse van wat er al is en leeft en wat er kan gebeuren. Daar moeten we niet te romantisch over doen. Ik ga u geen verhaal vertellen over dat staten niet functioneren en dat het daaronder bloeit en groeit en dat iedereen daaronder gelukkig is. Zo is het absoluut niet. Er is heel veel misère. Het armoedeniveau van fragiele staten is dramatisch en veel hoger dan in stabielere landen. Je kunt echter ook niet zeggen dat er helemaal niets is in fragiele staten. Als dat het uitgangspunt is van wanneer je zo’n land binnenstapt, dan is er toch iets verkeerd. Humanitaire organisaties hebben daar aan moeten werken. Ik heb ooit een rapport gelezen over het Grote Merengebied met de vraag waarom we eigenlijk voedselhulp geven in fragiele staten? We geven voortdurend voedselhulp. Voedselhulp is een enorm geperverteerde vorm van hulp. Traditionele voedselhulp is al redelijk op zijn retour en de laatste decennia zie je meer de volgende vorm van hulp. Wanneer je ze een vis geeft, hebben ze slechts eten voor vandaag. Wanneer je ze een hengeltje geeft, hebben ze eten voor de rest van hun hele leven. Vanuit die gedachte wordt voedselhulp aangevuld waar mogelijk met het uitdelen van zaaigoed. Het draait daarbij altijd om seeds and tools, zaaigoed en gereedschap waarmee je de grond kunt bewerken. Over de hele wereld krijgen mensen in crisisgebieden seeds and tools. Dat klinkt als geweldig en het is inderdaad beter dan rechtstreeks voedselhulp geven, maar zijn seeds and tools wel datgene wat de mensen in crisisgebieden nodig hebben? Naar die vraag wordt bijna nooit gekeken. Veronderstel dat je als boer in een crisissituatie net gevlucht bent en op een
62
nieuwe plek bent aangekomen. Ik stel me zo voor dat wanneer je zo’n boer in bijvoorbeeld Congo bezoekt en vervolgens het schuurtje opendoet, er 20 harken naast elkaar hangen, omdat ze ieder jaar weer gereedschap bij hun zaaigoed krijgen. Seeds and tools kom je echt overal tegen. Het is een soort automatisme geworden. Je zou echter ook eens kunnen kijken of zaaigoed wel de oorzaak van het probleem is waardoor mensen in bepaalde gebieden niet aan eten kunnen komen. Interessant genoeg is er bijvoorbeeld nauwelijks aandacht geweest voor de ontwikkeling van markten. Mensen in fragiele staten proberen alles dat ze overhouden aan landbouwproducten, te verkopen op markten. Soms is in een fragiele staat niet zaaigoed of de aanwezigheid van markten het probleem, maar bijvoorbeeld benzine. Het kan als ontwikkelingsorganisatie interessant zijn om naar transportmogelijkheden te kijken. Soms kan het importeren van benzine al genoeg zijn om handelaren vanzelf weer richting markten te bewegen. Zo zijn er de laatste jaren stemmen opgegaan om uit te gaan van wat er in een fragiele staat is, ook al is nog zo klein en minimaal. Probeer op dit kleine te groeien en probeer tamelijk gericht daarmee aan de slag te gaan. Een ander voorbeeld dat ik graag aanhaal omdat het me mateloos geïrriteerd heeft betreft het volgende. In het kader van humanitaire hulp is alleen maar levensreddende hulp, heeft Nederland begin deze eeuw gezegd te stoppen met het leveren van veterinaire diensten in Soedan. In Soedan leeft men van vee. Wanneer je de inentingsprogramma’s voor vee weghaalt bij mensen, dan heeft dit enorme effecten voor de bevolking. Op de een of andere manier werkt in het Soedan zo dat je je vee wel inent en je kinderen niet. Er zijn toen allerlei programma’s opgezet om dit te koppelen en zo kinderen ook in te laten enten. Het stoppen met het inenten van vee leidt op die manier direct tot het stoppen met het inenten van kinderen. Bovendien leidt sterfte onder het vee door het stoppen met de inentingsprogramma’s tot honger. Tenslotte vraagt de bevolking dan weer om voedselhulp. Er gebeurt van alles op lokaal niveau. Mensen zijn enorm bedrijvig. Natuurlijk zijn er ook onvriendelijke varianten zoals smokkel. Toen ik in 2005 voor het eerst in Congo, dat toen officieel nog in oorlog was, voor een evaluatie was, werd me die eerste avond bij aankomst in het hotel direct allerlei gestolen handel aangeboden door smokkelaars. Er circuleert en gebeurt dus wel van alles als je daar rondloopt. In plaats van met je blauwdruk of empire lite fragiele staten binnen te stormen, is het aan te bevelen maatwerk te leveren aan de hand van wat er al op lokaal niveau speelt. In werkelijkheid zul je elementen van beide oplossingrichtingen nodig hebben. Je kunt het nationale niveau niet veronachtzamen. Op het lokale niveau echter is veel te weinig gebeurd. We zijn een onderzoeksprogramma specifiek over sociaaleconomische wederopbouw in fragiele staten begonnen. We merken tijdens dit programma pas echt goed hoe verwaarloosd dit terrein eigenlijk is. Typerend is dat er 30 afgestudeerde studenten hadden gereageerd op onze vacature voor het onderzoeksprogramma. Deze studenten hadden allen prachtige scripties geschreven over fragiele staten in conflictsituaties, maar geen enkele ging over wat mensen nu eigenlijk doen in tijden van conflict. Hoe overleven ze? Gaan ze naar de tandarts als ze kiespijn hebben? Dat sterkt ons heel erg in het idee dat het een enorm verwaarloosd gebied is. Bovendien hebben we nog steeds te maken met de veronderstelling dat wanneer een land fragiel of in oorlog is geweest, er dus niks is en dat we er dus maar heen kunnen gaan omdat we er dus maar wat moeten doen. Het beroemde Clingendael Instituut heeft pas 1,5 jaar geleden een notitie “Sociaaleconomische wederopbouw in fragiele staten” geschreven. Daar staat letterlijk in zoiets als “in fragiele staten is geen economie en wat er nog is, wordt volledig gedomineerd door smokkel, mensenhandel die in de oorlogseconomie zijn getrokken”. Er is of niets of het is oorlogeconomie. Dat is de gedachte. Dat is gewoon niet het geval. De werkelijkheid is dat je wel degelijk op lokaal niveau, met de blik van een antropoloog en de Wageningse gedachte om met je poten in de modder te gaan staan en te kijken wat er gebeurt, van alles vindt. We hebben hier dus een onderzoeksprogramma over opgezet. Dat heeft voorlopig nog een open einde. Ik ben nu een paper aan het schrijven met iemand die er internationaal goed in zit en we concluderen opnieuw dat er relatief weinig literatuur is over zaken als: wat zijn er voor netwerken, hoe redden de mensen zich en waarom gaan mensen wel of niet naar de markt?
63
Hulporganisaties gaan er eigenlijk altijd van uit dat mensen in oorlogssituaties alleen nog maar hun eigen voedsel verbouwen, de zogenaamde subsistence farming. Toen het vrede was geworden in Angola hebben alle hulporganisaties nog 5 jaar lang allemaal hetzelfde gedaan. Ze hebben allemaal 5 jaar lang zaaigoed voor bonen en maïs uitgedeeld, omdat dit het meest door de bevolking wordt gegeten. Dat is het basisvoedsel. Iedereen is vervolgens 5 jaar lang bonen en maïs gaan verbouwen, want dit was het enige zaaigoed dat je kon krijgen. Hierdoor zijn de marktprijzen voor bonen en maïs enorm naar beneden gegaan. Je kunt het niet aan de straatstenen kwijt. De mensen die bonen en maïs verbouwen kunnen niets. Ze kunnen niet meer aan geld komen om bijvoorbeeld schoolgeld te betalen. Ondertussen hebben de Chinezen wegen aangelegd waardoor er nu handelaren uit ZuidAfrika komen voor de bonen en maïs. Deze handelaren brengen overige groenten en waren het land binnen. Je kunt nu in Angola van alles kopen, maar deze waren zijn bijna allemaal geïmporteerd. En dat terwijl Angola beschikt over een van de vruchtbaarste landbouwgronden ter wereld. Het idee is dus dat hulporganisaties er veel te veel en te lang van uit zijn gegaan dat er helemaal niets is en mensen niets hebben. Dan hebben ze wel dat mooie idee dat ze mensen kunnen redden door ze drie maanden voedselhulp te geven en vervolgens op de seeds and tools over te gaan, maar daarboven en daar voorbij is eigenlijk heel weinig gegaan. Het besef van het bestaan van instituties in fragiele situaties vind ik veelbelovend. Wij hebben nu binnen Rampenstudies 8 promovendi die hier allemaal naar gaan kijken, naar verschillende landen en met verschillende onderwerpen. Deze projecten zijn echter pas begonnen, dus ik durf nog geen grote uitspraken te doen. Gelukkig zien we ook steeds vaker iets van deze oplossingrichting terug in beleidsrapporten en notities. De derde kamer, geïnitieerd door het NCDO, werkt met 150 buddy’s in ontwikkelingslanden. Deze hebben contacten met de mensen in fragiele landen en via deze weg kan hulp worden geboden. Er wordt via deze buddy’s met mensen overlegd waaraan behoefte is bij de betreffende bevolking in een fragiel land. Werkt dit ook en wat is uw ervaring hiermee? Ik ken deze buddy’s niet. Wat ik wel een heel interessante ontwikkeling vind is het fenomeen van de zustergemeentes. Het koppelen van gemeentes aan gemeentes in fragiele staten is heel erg in opkomst. Dat vind ik een bijzonder interessante ontwikkeling. Grappig genoeg heeft Wageningen ook een gemeentelijke band gehad met Rwanda en dat kreeg een hele bijzondere betekenis gekregen toen de genocide in Rwanda geweest was. Wageningen heeft ook echt iets kunnen betekenen. Mensen gingen zelfs naar Rwanda toe om heel direct te helpen omdat die banden er waren. Ik heb dit idee van zustergemeenten ook regelmatig genoemd in bijeenkomsten hierover. Vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn er nu ook vrij veel projecten om dit soort koppelingen tot stand te brengen. Sommige benaderingen die we ongeschikt hadden geacht komen weer terug. De technische assistentie hadden we eruit gegooid en ik zie dit nu mondjesmaat weer terugkomen. Ik vind dat helemaal geen slechte ontwikkeling. Ik heb die discussie met het SNV. Het SNV is helemaal van de technische assistenten af. Dit zijn adviseurs geworden en deze zijn meer van de processen. Misschien moet je wel terug naar de technische assistenten die zich koppelen aan een organisatie om van binnenuit te proberen dat weer wat sterker te krijgen. Dus de projecten van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) vind ik best mooi. Ze werven bijvoorbeeld onder Nederlandse ambtenaren. Zo gaat een medewerker van een waterleidingsbedrijf bijvoorbeeld met de VNG richting Irak om daar heel direct technisch advies te geven aan een lokale gemeente. Ik denk dat ze in fragiele staten misschien meer aan deze technische assistenten hebben dan de zoveelste adviseur met een advies over hoe je alles het beste kunt integreren en dergelijke.
64
Wat voor rol kan microkrediet spelen? Microkrediet gaat toch uit van waar mensen lokaal mee bezig zijn? We hebben het vanavond niet over natuurrampen, maar het idee dat er niets meer is en niets meer kan is ook heel sterk na een natuurramp. Zo zie je wel eens dat mensen zelfs in volledig functionerende samenlevingen overspoeld worden met voedselhulp en gratis medicijnen. Heel vaak is microkrediet een betere oplossing. Er ligt ook een geschiedenis met microkrediet waarop voortgebouwd kan worden. In 1999 had ik een student die graag naar de conflictsituatie in Sri Lanka wilde. Ze was ontwikkelingseconoom en wilde gaan vragen aan mensen wat hun financiële servicebehoefte was op het gebied van lenen, sparen en andere financiële zaken. Haar docent ontwikkelingseconomie lachte haar echter uit omdat hij veronderstelde dat er helemaal geen economie was tijdens die oorlogssituatie. Ze is uiteindelijk bij Rampenstudies terecht gekomen en we hebben haar gesteund. Ze kwam met een enorme waslijst aan bevindingen terug uit Sri Lanka. Iedereen had sokjes met geld en wist niet waar ze het kwijt konden omdat ze het heel risicovol vonden het thuis op te bergen. Mensen hadden behoefte aan leningen en al dat soort zaken bleken dus gewoon door te gaan. Microkrediet past daar heel erg in. Dit gezegd hebbende zou je soms denken dat microkrediet de uitvinding van 2005 is sinds Maxima er mee kwam. Het zou te simplistisch zijn als we dachten dat microkrediet het wondermiddel zou zijn. Microkrediet echter past zeker in het idee dat er iets is om op voort te bouwen. Het kan zeker een bijdrage leveren, maar je moet wel goed kijken hoe het werkt. We hebben in het verleden met microkrediet in ontwikkelingslanden gezien dat microkrediet niet altijd werkt. Mensen lenen geld voor de aanschaf voor een koe, moeten de koe uiteindelijk toch weer verkopen en eindigen dan met een schuldenlast. Je hoort vaak spectaculaire verhalen dat het na het geven van een microkrediet de mensen veel beter vergaat. Je moet misschien dan ook vijf jaar later weer eens gaan kijken, want veel mensen hebben namelijk al 30 jaar lang microkredietjes gekregen. Ik denk dat het terrein van ontwikkeling ook in de Westerse wereld ligt om hulporganisaties en overheden op te voeden om meer te kijken wat er nu echt nodig is. Ik heb u echter niet horen zeggen dat hulpbehoevende mensen zelf aan het woord moeten komen om te vertellen wat ze nodig hebben? In het verlengde van het verhaal van waar we nu aan willen haken dat je kijkt wat er lokaal is en speelt, ga je vervolgens hulp proberen te bieden dat daar beter op aansluit. Dat is voor een deel het vragen aan mensen wat ze nodig hebben, maar eigenlijk ook weer niet. Ik ben in al die jaren dat ik hiermee bezig ben ook wel een voorstander geworden van te onderzoeken wat mensen nodig hebben en niet alleen te vragen naar wat ze nodig hebben. Mensen zijn overal ter wereld gesocialiseerd als hulpontvanger. Wanneer je nu aan de mensen vraagt wat ze nodig hebben, zullen ze allen “microkrediet” antwoorden. Dat Maximaeffect kennen ze allemaal. Het meest vreselijke voorbeeld na de tsunami is als volgt. Hier in Nederland dachten mensen dat er niets met al die hulpgelden was gebeurd, maar dat was volstrekte onzin. Mensen in de rampgebieden wisten al lang dat wanneer ze zeiden dat ze al iets hadden gekregen, ze niet nog meer zouden krijgen. Iedereen zei dus maar dat hij niets had gekregen. Misschien herinnert u zich de beelden van die omgevallen trein na de tsunami. Een vreselijk beeld met vele slachtoffers en dit werd een soort symbool in Sri Lanka. De plek waar de trein was omgevallen werd een soort bedevaartsoord en iedereen wilde daar wel even en kijkje nemen. De trein reed binnen 2 maanden gewoon weer, maar 1,5 jaar na de tsunami was er nog steeds een tentenkampje naast het spoor. De gemeente had die mensen al vele malen gesommeerd om weg te gaan en ze hadden al lang een huis aangeboden gekregen. Ze weigerden echter te gaan en bleven in het tentenkampje wonen, want het tentenkampje was veel te lucratief. Iedere dag kwamen journalisten en toeristen langs en de mensen speelden hier handig op in. Iedere dag weer kwamen ze hun tentje uit en klaagden dat hun van alles beloofd was, maar niemand ze iets gaf. De toeristen hapten wel toe en zo konden de mensen uit het tentenkampje aardig wat geld verdienen. Het was
65
de gemeente een doorn in het oog, want ze kregen iedere keer weer van journalisten het verwijt waarom deze mensen nog steeds in het tentenkampje zaten? Iedere keer echter dat de gemeente de mensen weghaalde, kwamen ze weer terug. Dit is een typisch voorbeeld van de problematiek na de tsunami. Het idee van het vragen aan mensen wat ze zelf nodig hebben is mogelijk wanneer je het goed doet. Je stuurt er dan een batterij onderzoekers op af en je gaat bekijken wat de mensen echt nodig hebben. Ik heb zoveel foute voorbeelden gezien van het vragen naar wat de mensen zelf nodig hebben, dat ik denk dat dit op zichzelf niet de juiste benadering is. Je krijgt ook machtsmisbruik in sommige gevallen. In Angola heb ik een voorbeeld van een hulporganisatie die inspeelt op lokale mensen. Ze gaan dan naar een lokale chef met de vraag of diegene een lijst kan opstellen met mensen die hulp nodig hebben. Niet rekening houdend met het feit dat het dorp door de oorlog een zeer gevarieerde groep inwoners kent. De chef heeft nog wat familieleden wonen in het dorpje en om de rest van de inwoners maalt hij niet. Dus iedere keer staan zijn eigen familieleden weer op dat lijstje en kan de rest stikken. Dit is ook een vorm van het vragen naar wat de mensen nodig hebben. Ik zeg dit met nadruk omdat hulporganisaties er zich graag op laten voorstaan. Ze vragen immers wat ze willen en de bevolking zegt het zelf. Er is dus meer onderzoek nodig in dit soort situaties. Wanneer je twee weken goed getraind in zo’n lokale gemeenschap rondloopt, dan heb je feilloos in de gaten waar de problematiek ligt en wat de noden van de mensen zijn. Daarna kun je de tijd nemen om een programma te ontwikkelen. Ik doe onderzoek naar een programma in Congo. Dit is een programma waar 27 miljoen dollar in omgaat. Dat programma moest snel uitgevoerd worden vanwege de oorlog en daartoe werd één consultant gestuurd. Deze consultant had elders ook van dit soort programma’s gedaan, maar was nooit in Congo geweest. Ze is er vier weken geweest en moest zoveel schrijven dat ze haar kantoor niet uitgekomen is. Ze heeft met niemand gesproken en heeft een voorstel geschreven dat gewoon is goedgekeurd, terwijl er nauwelijks voorbereiding aan te pas is gekomen en ze nooit een visiblity study heeft gedaan. Dit kan gebeuren door die mindset of aanname dat er niets is en dat alles wat je er dus doet, goed is. Ook al is het in een kantoor bedacht, het is altijd goed. Ik kan er niet bij dat je niet eerst even 1% van die 27 miljoen uitgeeft aan een goede visiblity study, die goed bekijkt wat er nodig is en wat er moet gebeuren. Zijn er ook voorbeelden van landen waar ontwikkelingssamenwerking wel goed gaat? Botswana is een voorbeeld waar het goed is gegaan en ook uit Vietnam komen positieve verhalen. Ghana wordt ook genoemd in zo’n rijtje. Ik vind het moeilijk om hier iets over te zeggen, omdat ik nu eenmaal met fragiele staten bezig ben en dus weinig kom in de landen waar het goed gaat.
66