DR. JOHANNES JACOBUS STAM, 1891-1975 DOOR DR. G. DE RU
OHANNES Jacobus Stam werd op 26 januari 1891 te Zwolle geboren, bezocht daar het bekende gymnasium Celeanum en studeerde theologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij in 1938 promoveerde op een lijvig proefschrift over George Tyrrell (1861-1909), een der grootste figuien uit het Modernisme. Promotor was dr. M. van Rhijn. In 1916 werd de jonge Stam predikant van de Hervormde Gemeente te Welsum, een klein, schilderachtig dorp in Overijssel, onder tegen de IJsseldijk aan. Daar trof hem in 1918, tijdens de periode van de Spaanse griep, de zware slag: zijn jonge vrouw stierf, even later ook het pasgeboren kind en zo moest hij alleen met zijn tweejarig dochtertje verder. Mevrouw Voskuil, een zuster van zijn moeder, heeft vrijwel direct de zorg voor het huisgezin op zich genomen en heeft dat volgehouden tot na de tweede wereldoorlog in Rotterdam, waar zij zich spoedig ook in een brede vriendenkring een plaats verwierf. Amsterdam-Noord riep ds. Stam in 1921 naar de nog slechts kort geleden gestichte gemeente boven het IJ. Daar heeft hij zich met inzet van alle krachten aan de opbouw van het kerkewerk gegeven. In 1925 volgde het beroep naar Rotterdam, waar vanuit Bergsingel 148 de talloze contacten werden gelegd in de eigen gemeente èn in de gehele stad aan de Maas. Stam hield van Rotterdam en van de Rotterdammers en heeft er zich dan ook van meet af thuis gevoeld in een grote kring van medewerkers en leerlingen in en buiten de Kerk. Met zijn krachtige, dikwijls wat dominerende persoonlijkheid organiseerde hij het kerkewerk in het stadsdeel, dat hem was toevertrouwd, stimuleerde zijn kerkeraadsleden, boeide zijn altijd bijzonder talrijke gehoor in de zondagse kerkdiensten en de wekelijkse catechisaties, bijbelkringen en lezingen. Buitengewoon vitaal als hij was vertrok hij vrijwel direct na zijn emeritaat in 1956 naar Brazilië, waar hij nog twee jaar de protestantse gemeente te Sao Paulo heeft gediend. Avontuurlijk van aard was dat een kolf je naar zijn hand! Terug in het vaderland
J
119
zette hij zijn schouders weer onder een stuk huis- en ziekenbezoek in het Oude Noorden, waar vele eenzame en bejaarde gemeenteleden hem met vreugde zagen komen en hij tegelijk ook de omvangrijke taak van de wijkgemeentepredikant aanmerkelijk verlichtte. Lang heeft Stam het volgehouden, maar tenslotte moest hij het werk, dat hem zo lief was, ook het preken, opgeven. Langzaam namen de krachten af; echt ziek is hij zelden geweest; op 18 juli 1975 kwam het einde. In de kleine kring van zijn dochter, schoonzoon en drie kleindochters, in aanwezigheid van enkelen van hen, die hun pastor tot het laatste toe zo trouw hebben verzorgd, vond de begrafenis plaats op het stille kerkhof te Welsum, zonder publiciteit, zonder toespraken, alleen met het Woord, zoals hij dat zelf heeft gewild. In het Rotterdams Jaarboekje moet ook met dankbaarheid melding gemaakt worden van de vele andere activiteiten, die deze markante, begaafde prediker heeft ontplooid. Daarbij kan ik nauwelijks volledig zijn. Lange jaren was hij leraar kerkgeschiedenis en dogmatiek aan de Koningin Wilhelmina Kweekschool en aan de Rotterdamse catecheten-opleiding. Voorts was hij voorzitter van de Vereniging Kinderzorg in de classis Rotterdam, lid van het bestuur van het Kinderhuis der Hervormde Gemeente aan de Van Speykstiaat, bestuurslid van de Marthastichting in Alphen aan den Rijn, voorzitter van het Nederlands Zendeling Genootschap, president-curator van het zendingspensioenfonds, lid van de colloquium-commissie der Ned. Hervormde Kerk (laatste barrière, die de student in de theologie moet nemen om toegelaten te worden tot het ambt van Herder en Leraar) en hoofdredacteur van de Rotterdamse Kerkbode. Door zijn lidmaatschap van de Rotary - in Amsterdam behoorde hij tot de éérste tien! - en van de Alpenclub - Stam was een verwoed bergbeklimmer en heeft vele jaren samen met zijn dochter steile wanden 'genomen'! - had hij ook veel buitenkerkelijke contacten en functies. Hij was, om slechts enkele dingen te noemen, lid van de commissie van toezicht op de Gemeentebibliotheek en het Maritiem Museum. Sinds 1944 ook van het Historisch Genootschap 'De Maze', een 'werkvereniging' voor de beoefening van de geschiedenis van het Beneden-Maasgebied, waarvan men slechts op uitnodiging lid kan worden. Ook daar, evenals in de kring der rotarians, viel hij op door zijn trouw in de deelneming aan de werk120
zaamheden. Hij hield voor 'De Maze' twee lezingen, die beide zijn opgenomen in het Rotterdams Jaarboekje: in 1947 p. 145 e.v.: Het zogenaamde lege graf in de Grote Kerk te Rotterdam; in 1954, p. 225 e.v.: Een en ander uit een vergeten brief van Willem van Hogendorp. Ook voor de Rotaryclub en voor de Volksuniversiteit heeft hij meer dan eens lezingen gehouden. Tenslotte mag hier niet onvermeld blijven het uiteraard verborgen aandeel, dat ds. Stam gehad heeft in het verzet tijdens de Duitse bezetting. Wie deze tijd zelf heeft meegemaakt weet met welke spanningen het dagelijks werk toen gepaard ging! Ook langs die weg ontstonden weer nieuwe contacten. Soms leek het wel alsof hij - geen wonder na vijftig jaar! - iedereen in Rotterdam kende en iedereen hem! Het spreekt vanzelf, dat het belangrijkste deel van Stams arbeid lag in zijn predikantschap. Mijn collega en oudere vriend vertegenwoordigde het type van wat ik zou willen noemen de klassieke predikant. Als zodanig vooral moet hij ook in dit Jaarboekje worden herdacht. Hij wilde op de kansel, ter catechisatie en als pastor in de breedste zin niet anders zijn dan Verbi Divini Minister, dienaar van het goddelijke Woord, geroepen niet om allerlei private meningen en theologische inzichten den volke mee te delen, niet om belangrijke dogmatische kennis bij te brengen, niet om een bijzondere vroomheid aan te kweken door uitwisseling van zielservaringen, maar alleen om het Woord Gods, zoals dat in de Boeken van het Oude en Nieuwe Testament tot ons komt, te verkondigen. Als een gezondene, die komt met de Boodschap van de Ander, niet als een sterk religieuze persoonlijkheid leefde en werkte hij onder ons. In de verkondiging, zo zegt hij, 'kan Gods openbaring aan ons zondaren telkens opnieuw geschieden, ze handhaaft ons niet in ons vroom, godsdienstig gebaar, maar verwijst ons onverbiddelijk naar het kruis van onze Heer Jezus Christus, waar alle vroomheid en godsdienstigheid ongeloof wordt'. In die trant schreef hij in de bundel De Openbaring der Verborgenheid (1934, p. 143 e.v.) over De Kerkelijke Verkondiging; in Rondom de Preek (1946) en in het Handboek voor de Prediking (1948, deel II, p. 357 e.v.) over De Prediking tot de Jeugd. Deze publicaties, verscheidene dagboekmeditaties en bijdragen aan preekbundels vertonen onmiskenbaar de grote invloed van dr. A. J. Th. Jonker (eens ook predikant te Rotterdam, later hoogleraar aan de Rijksuniversiteit van Groningen) met wie Stam zich in onbegrepen levensleed 121
geestelijk verbonden voelde door het onvoorwaardelijk geloof in God, 'de trouwe, zekere, zwijgende Stuurman'. Niet minder groot was in zijn theologisch denken en kerkelijke praktijk de invloed van Karl Barth ('kerkvader der twintigste eeuw' met zijn christocentrische Woordverkondiging), tot wiens eerste 'volgelingen' in Nederland hij behoorde. Achter beide genoemde theologen staat dan weer de beroemde Deense predikant-filosoof Sören Kierkegaard (1813-1855). Van hem leerde Stam het gevaar van een heilloze zekerheid. Daarom wilde hij niets weten van een constructie van eigen gerechtigheid, van een geloofsschema, dat afwas. In zijn dagboek zegt Kierkegaard: 'Zelfs wanneer het systeem mij zeer hoffelijk een logeerkamer op de eerste étage zou aanwijzen, opdat ik toch erbij zou kunnen zijn, zou 't mij toch nog beter bevallen een denker te zijn, die als een vogel op een tak leeft'. Het geloof maakt iemand tot zo'n vogel. Het verhindert hem te doen alsof hij eens en vooral klaar is en nu rustig verder kan leven. Dan zou hij buiten de werkelijkheid en daarom buiten het geloof komen. Dan verwijst Kierkegaard naar Abraham: 'Abraham was groot door kracht, wier sterkte zwakheid is; groot door wijsheid, wier geheim dwaasheid is; groot door hoop, wier vorm waanzin is' en hij schrijft: 'Verdwijn, verderfelijke zekerheid, red mij, o God, daarvoor, dat ik ooit geheel zeker zou worden, bewaar mij tot het laatste ogenblik in onzekerheid, opdat 't dan, wanneer ik de zaligheid ontvang, gans zeker zijn moge, dat ik die uit genade ontvang'. Zo rekende ook Stam in zijn prediking af met ee/z va/se zeA:e/7/e/V/. Hij wist, dat wij niets kunnen hebben, tenzij wij ons elk moment bewust zijn,
6e/i, maar cfaf QK/££*ƒ/! Daar lag *fe da/z£Zwe ze&£rAe/V/ van de man, die onwrikbaar geloofde in de trouw van God, de pastor, die zijn gemeente leerde, dat ongeloof is: onze werkelijkheid betrouwbaarder achten dan Gods Woord. Geen wonder, dat decennia lang zovelen door zijn krachtige, duidelijke, niet-moraliserende prediking werden gegrepen; dat honderden jonge mensen van zijn uitzonderlijke didactische gaven profiteerden (Stam beleefde nog de tijd, dat een predikant tegen Pasen zo'n tachtig a honderd belijdeniscatechisanten had!); en dat zich talloze zieken, bejaarden, bedroefden en eenzamen door het Evangelie getroost wisten als deze pastor hen bezocht met herderlijke trouw. De trouw van God verkondigde hij als het grootste wonder, ook in eigen leven; niet alleen onze slechte, maar ook 122
onze goede dagen zijn zo vol van ontrouw! Laat u niet ontmoedigen! Zodra wij inzien, dat 't niet gaat, dan gaat het! Niet omdat wij 't doen, maar omdat Hij 't doet. Hij blijft trouw! Dat woord moet staan midden in de goede èn barre werkelijkheid van alle dag! De herinnering aan dr. Johannes Jacobus Stam, voor zovelen in Rotterdam 'onze Stam', meende ik niet beter te kunnen eren, dan door naast de vermelding van het vele dat hij in en voor Rotterdam heeft gedaan, hemzelf nog eens aan het woord te laten in de verkondiging van het Woord.
123