UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Onderzoek naar nieuwsgierigheid op rookgedrag
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Handelswetenschappen
Tachnee Dooms onder leiding van mevr. Liesbet Van den Driessche
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Onderzoek naar nieuwsgierigheid op rookgedrag
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Handelswetenschappen
Tachnee Dooms onder leiding van mevr. Liesbet Van den Driessche
IV
Permission Clausule die de vertrouwelijkheid specificeert: ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Naam student
Datum
Tachnee Dooms
26/05/2014
V
Voorwoord De aanleiding tot deze masterproef is ontstaan uit persoonlijke interesse. Tijdens mijn studie in het buitenland viel het me op hoeveel Fransen (en Erasmus studenten) er rookten. Ook tijdens mijn AFS-jaar in Peru viel het me op hoeveel individuen er rookten. Deze masterproef leek me een perfecte gelegenheid om rookgedrag verder te onderzoeken. Zelf heb ik nog nooit gerookt maar ik heb me wel al verschillende keren afgevraagd waarom individuen beginnen te roken desondanks iedereen de nadelen kent. Ik ben niet de eerste of enige persoon die zich dit afvroeg, al jaren zijn onderzoekers bezig met het bepalen en verklaren waarom individuen roken. In dit onderzoek relateer ik het roken aan nieuwsgierigheid. Voor organisaties die trachten het rookgedrag te reduceren zou dit onderzoek van belang kunnen zijn. Organisaties die voordeel kunnen halen uit dit onderzoek zijn onder andere: de Stichting tegen Kanker, het VIG (Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie) en het OIVO (Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisatie). Zij kunnen uit de soort nieuwsgierigheid voor het roken het rookgedrag proberen te minimaliseren. Nadien kan er verder onderzoek worden gedaan hoe deze nieuwsgierigheid op een andere manier kan worden bevredigd. Verder wil ik hier gebruik maken om een dankwoord te richten aan Mevrouw Liesbet Van den Driessche voor haar raad en daad, tips en opmerkingen bij de uitwerking van deze masterproef. Eveneens wil ik graag alle respondenten die aan dit onderzoek hebben meegewerkt oprecht bedanken voor het invullen van de vragenlijst. Tot slot wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun blijvende steun en motivatie tijdens het schrijven van deze masterproef.
Veel leesplezier! Tachnee Dooms Gent, maandag 26 mei 2014
Inhoudsopgave Permission .............................................................................................................................................. IV Voorwoord .............................................................................................................................................. V 1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 1
2.
Theoretisch kader ............................................................................................................................ 3 2.1
3
2.1.1
Optimal arousal versus curiosity driven theory .............................................................. 3
2.1.2
I/D model ......................................................................................................................... 4
2.1.3
Wanting/Liking model ..................................................................................................... 5
2.1.4
Attitude t.o.v. roken ........................................................................................................ 8
2.1.5
Sensation seeking ............................................................................................................ 9
2.1.6
Impulsiviteit ................................................................................................................... 11
2.1.7
The elaboration likelihood model ................................................................................. 12
2.1.8
Self-control .................................................................................................................... 13
2.1.9
Weloverwogen beslissingsproces.................................................................................. 13
Methodologische opzet ................................................................................................................. 16 3.1
Onderzoeksopzet................................................................................................................... 16
3.1.1
Onderzoeksvraag en hypotheses .................................................................................. 16
3.1.2
Steekproefmethode ...................................................................................................... 17
3.1.3
Ondervragingsmethode................................................................................................. 18
3.2
Operationalisatie ................................................................................................................... 18
3.2.1
Andere metingen ........................................................................................................... 18
3.2.2
I/D-type nieuwsgierigheid ............................................................................................. 19
3.2.3
Wanting/Liking .............................................................................................................. 19
3.2.4
Attitude t.o.v. roken ...................................................................................................... 20
3.2.5
Sensation seeking .......................................................................................................... 20
3.2.6
Stopmotivatie ................................................................................................................ 21
3.2.7
Self-control .................................................................................................................... 21
3.2.8
Weloverwogen beslissingsproces.................................................................................. 21
3.2.9
Spijt ................................................................................................................................ 22
3.3 4
Nieuwsgierigheid ..................................................................................................................... 3
Analysemethoden ................................................................................................................. 22
Onderzoeksresultaten ................................................................................................................... 23 4.1
Analyses ................................................................................................................................. 23
4.1.1
I-type en D-type nieuwsgierigheid naar roken .............................................................. 23
4.1.2
Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en beginleeftijd rookgedrag ........................... 24
4.1.3
Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en wanting/liking ........................................... 25
5
4.1.4
Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en attitude ten opzichte van roken ................ 26
4.1.5
Onderzoek naar spanningsbehoefte en roken .............................................................. 28
4.1.6
Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en duurtijd rookgedrag .................................. 29
4.1.7
Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en stopmotivatie ............................................ 29
4.1.8
Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en zelfcontrole ............................................... 30
4.1.9
Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en spijt ............................................................ 30
4.1.10
Onderzoek naar weloverwogen beslissingsproces met betrekking tot roken en spijt . 31
Discussie ........................................................................................................................................ 33 5.1
Gevolg van de resultaten....................................................................................................... 33
5.2
Implicaties voor interventies ................................................................................................. 36
5.2.1
Relevantie voor antirookcampagnes ............................................................................. 36
5.2.2
Relevantie voor de wetenschap .................................................................................... 37
5.3
Kanttekeningen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek.................................................. 37
6
Bibliografie..................................................................................................................................... 40
7
Bijlage ............................................................................................................................................ 43 7.1
Vragenlijst .............................................................................................................................. 43
Lijst van tabellen Tabel 1: Ladingen D-items .................................................................................................................... 23 Tabel 2: Ladingen I-items ..................................................................................................................... 24 Tabel 3: Resultaten hypothese 1 ........................................................................................................... 25 Tabel 4: Resultaten vroegere liking & wanting ..................................................................................... 26 Tabel 5: Resultaten huidige liking & wanting ........................................................................................ 26 Tabel 6: Resultaten hypothese 3 ........................................................................................................... 28 Tabel 7: Resultaten hypothese 4b ......................................................................................................... 29 Tabel 8: Resultaten hypothese 5a ......................................................................................................... 29 Tabel 9: Resultaten hypothese 5b ......................................................................................................... 29 Tabel 10: Resultaten hypothese 6 ......................................................................................................... 30 Tabel 11: Resultaten hypothese 8 ......................................................................................................... 30 Tabel 12: Resultaten hypothese 7 ......................................................................................................... 32
1
1. Inleiding Binnenkort zullen verscheidene media (o.a. kranten, dagbladen, tv, internet,…) de topics over roken weer in het nieuws brengen, aangezien elk jaar op 31 mei de World Health Organization (WHO) een ‘World No Tobacco Day’ houdt. Het doel van deze dag is om het grote risico dat roken met zich meebrengt in de verf te zetten (WHO, 2014). Tabak is één van de belangrijkste vermijdbare doodsoorzaak wereldwijd. Momenteel doodt tabak één op de tien volwassenen over de hele wereld. Bijna 6 miljoen mensen sterven per jaar aan de wereldwijde tabaksepidemie. Hiervan zijn meer dan 600 000 mensen niet-rokers die wereldwijd toch sterven door passief mee te roken (WHO, 2011). Ongeveer 20 000 mensen sterven jaarlijks in België aan de gevolgen van roken, en nog eens 2 000 aan de gevolgen van passief roken (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2011). De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) beseft dat er meer nadruk moet worden gelegd op gezondheidsvoorlichting om mensen bewust te maken van de gevaren die gepaard gaan met roken. Het ‘WHO Framework Convention on Tobacco Control’ dat in 2005 zijn intrede deed, bracht verschillende artikels voort om het publieke bewustzijn van gezondheidsrisico’s te verbeteren (WHO, 2005). Vooral in artikel 12 komt dit sterk naar voor: (b) public awareness about the health risks of tobacco consumption and exposure to tobacco smoke, and about the benefits of the cessation of tobacco use and tobacco-free lifestyles as specified in Article 14.2;… (f) public awareness of and access to information regarding the adverse health, economic, and environmental consequences of tobacco production and consumption (WHO, 2005). Ook overheden grijpen in door hun beleid aan te passen om het tabaksgebruik te doen verminderen. In België zijn er al verschillende maatregelen getroffen: onder andere labels op de rookverpakkingen (bv. Roken is dodelijk, Roken brengt u en anderen rondom u ernstige schade toe, Roken veroorzaakt kanker, Rokers sterven jonger, Roken veroudert u huid,…), verschillende anti-tabak mediacampagnes als het algemeen rookverbod. Verder is er het Vlaams actieplan ‘Tabak, Alcohol en Drugs 2009-2015’,… (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2010). Toch beletten de veel genomen initiatieven niet dat er nog steeds heel wat mensen roken. Het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid gaf in de ‘Gezondheidsenquête, België 2008’ weer dat 25% van de Belgische bevolking rookte in 2008. Hiervan was 21% een dagelijkse roker (rookten gemiddeld 16 sigaretten per dag) en was 4% een occasionele roker. Het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid schatte dat 11% van de dagelijkse rokers sterk afhankelijk is van sigaretten. Daaronder wordt verstaan dat minstens 20 sigaretten per dag worden gerookt en een eerste sigaret wordt opgestoken binnen het half uur na het opstaan (ook wel de ‘zware rokers’ genoemd)(Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2011; Gisle, 2008). Ook uit de opiniepeiling, uitgevoerd door Dedicated Research in 2012, werden gelijkaardige percentages gevonden in vergelijking met de ‘Gezondheidsenquête, België 2008’. Zo was 22% van de bevolking roker in 2012 (een lichte daling van 3% in vergelijking met 2008).
2
Hiervan rookte 18% dagelijkse en 4% occasioneel. Het telefonisch onderzoek naar roken werd uitgevoerd van 19 maart tot 15 mei 2012 en de steekproef was nationaal representatief (Dedicated Research, 2012). Om betere maatregelen te kunnen treffen tegen tabaksgebruik is het noodzakelijk om naar de oorzaken te kijken waarom individuen beginnen roken. Verschillende variabelen die het rookgedrag bepalen werden al onderzocht. Uit onderzoek bleek dat er verschillende motivaties zijn om te beginnen roken: de invloed van vrienden/partner/familie, het plezier en de voldoening, het gevoel van onafhankelijkheid, om stress weg te werken, om zich zelf zekerder te voelen en nieuwsgierigheid (Muttarak, et al., 2013). Tot nog toe werd het rookgedrag nog niet volledig verklaard. Er wordt voor verschillende doelgroepen nog steeds verder op zoek gegaan naar variabelen die mogelijke voorspellers zijn van dit gedrag. Als onderliggende reden waarom individuen beginnen te roken wordt regelmatig ook nieuwsgierigheid vermeld (Muttarak, et al., 2013). Nieuwsgierigheid is immers een invloedrijk facet in de menselijke motivatie (Berlyne, 1960, 1971; Izard, 1977 in Kashdan, et al., 2009) en een heel belangrijk gegeven in een individu zijn verdere gedragingen (Loewenstein, 1994). Dit onderzoek legt de nadruk op nieuwsgierigheid en hoewel dit al benoemd is geweest als belangrijke determinant van roken is dit nog nooit verder in de diepte onderzocht. Het lijkt dan ook zeer interessant om nieuwsgierigheid op rookgedrag te onderzoeken aangezien er nog geen onderscheid werd gemaakt tussen I- en Dtype nieuwsgierigheid (hoewel dit belangrijk is want ze resulteren in verschillende informatie-zoekend gedrag). Dit onderzoek wenst inzichten te verwerven of roken kan ontstaan uit verschillende soorten nieuwsgierigheid én of dit verschillende gevolgen met zich zal meebrengen. Het doel van dit onderzoek is een uitgebreide kijk te verkrijgen en meer te weten te komen over nieuwsgierigheid op rookgedrag. Uit de resultaten van dit onderzoek kan misschien een oplossing worden geboden aan het rookprobleem, door nieuwsgierigheid op een andere manier te bevredigen dan door tabaksgebruik. In het eerste deel van dit onderzoek worden de basisprincipes en theorieën van nieuwsgierigheid en de toepassingen hiervan op roken uitgelegd. Nadien volgt de onderzoeksopzet, onderzoeksresultaten, discussie en om af te sluiten het besluit.
3
2. Theoretisch kader 2.1 Nieuwsgierigheid “Curiosity may be defined as a desire to know, to see, or to experience that motivates exploratory behaviour directed towards the acquisition of new information.” (Litman, 2005, p. 793) Nieuwsgierigheid is een essentiële motivatie die het menselijk gedrag zowel in positieve als negatieve zin beïnvloedt (Loewenstein, 1994). Zo is nieuwsgierigheid een positieve drijfkracht in een kind zijn ontwikkeling (Stern, 1973; Wohlwill, 1987 in Loewenstein, 1994). Volgens pedagogische literatuur moeten leerkrachten aangemoedigd worden om nieuwsgierigheid te stimuleren om zo het leerproces bij kinderen aan te wakkeren (McNay, 1985 in Loewenstein, 1994). Kashdan & Steger (2007) onderzochten de rol van nieuwsgierigheid op de duurzaamheid van welzijn in het dagelijkse leven. Zij besloten dat nieuwsgierigheid een voorspeller is van een hoge en duurzame betekenis geven aan het dagelijkse leven en een grotere tevredenheid in het leven. Hieruit kan geconcludeerd worden dat nieuwsgierigheid positieve effecten kan hebben. Dezelfde (avontuurlijke) impulsen die nieuwsgierige mensen aanzetten naar boeken en hobby’s kunnen echter ook aanleiding geven tot gevaarlijke activiteiten zoals parachutespringen of andere risicovolle activiteiten (Svoboda, 2006). Dit zal later in de masterproef worden uitgediept. Nieuwsgierigheid wordt ook soms geassocieerd met gedragsstoornissen zoals het bespieden van mensen die geheel of gedeeltelijk naakt zijn en al dan niet seksuele handelingen verrichten (voyeurisme). Eveneens zijn verschillende soorten misdrijven zoals brandstichting en drugs- en alcoholgebruik in verband gebracht met nieuwsgierigheid (Green, 1990; Kolko & Kazdin, 1989 in Loewenstein, 1994). Nieuwsgierigheid kan dus een tweesnijdend zwaard zijn en in de laatst genoemde context het menselijk gedrag in negatieve zin beïnvloeden. Dit onderzoek heeft als doel nieuwsgierigheid aan tabaksgebruik te koppelen. Eerst zullen er verschillende definities van nieuwsgierigheid en bijhorende theorieën besproken worden om deze vervolgens aan roken te relateren. 2.1.1 Optimal arousal versus curiosity driven theory Er zijn twee theoretische interpretaties van nieuwsgierigheid: ‘de optimale opwekking’ (optimal arousal) en een ‘nieuwsgierigheid gedreven theorie’ (curiosity driven theory)(Litman, 2005). De ‘optimale opwekking’ stelt dat organismen ook experimenteel gedrag ondernemen, zelfs voordat ze blootgesteld worden aan prikkels (Brown, 1953; Butler, 1957; Harlow, 1953; Hebb, 1958 in Litman, 2005). Mensen en dieren zoeken maar al te vaak naar mogelijkheden om hun nieuwsgierigheid op te wekken. Hierbij staat het optimale niveau van opwekking
4
centraal. Een te lage opwekking van prikkels wordt gezien als een staat van verveling. Dit resulteert in een motivatie om de omgeving te onderzoeken op zoek naar prikkels die nieuwsgierigheid en algemeen gevoel van positieve interesse uitlokken (Dember & Earl, 1957; Fowler, 1965; Harlow, 1954; Hebb, 1955 in Litman, 2005). Aan de andere kant zal er vermijdgedrag ontstaan wanneer prikkels te intens worden opgeroepen. Dit model verklaart echter niet waarom individuen nieuwe informatie/prikkels verwerven als dit uiteindelijk toch weer leidt tot verveling (een verveling die individuen liever vermijden). Wanneer nieuwe informatie is verworven zal de verveling terug toeslaan waardoor er opnieuw naar andere prikkels wordt gezocht (Litman, 2005). De opwekking van nieuwsgierigheid wordt dus eerder vanuit interesse aanzien dan vanuit onwetendheid. De ‘nieuwsgierigheid gedreven theorie’ gaat over het onaangename gevoel van onwetendheid dat individuen kunnen ondervinden. Immers door nieuwe, complexe en dubbelzinnige prikkels wordt de samenhang, die we verkiezen in onze kennis en perceptie, verstoord. Eenmaal nieuwe informatie wordt bereikt zal de onwetendheid opgelost zijn (Berlyne, 1950, 1955 in Litman, 2005). Het verwerven van nieuwe informatie/kennis over de prikkeling zal dusdanig de cognitieve samenhang reconstrueren. De combinatie van deze twee modellen brengt ons bij het I/D model van nieuwsgierigheid. 2.1.2 I/D model Uit bovenstaande theorieën volgt dat nieuwsgierigheid enerzijds gereduceerd kan worden (‘nieuwsgierigheid gedreven theorie’) en anderzijds kan worden opwekt (‘optimale opwekking’). Deze twee aspecten van nieuwsgierigheid worden ook weergegeven in het I/D model (interest/deprivation model of curiosity) van Litman & Jimerson (2004). Nieuwsgierigheid werd door Spielberger & Starr (1994) (in Litman, 2005) als een gevoel van interesse (I-type nieuwsgierigheid) voorgesteld terwijl nieuwsgierigheid als een gevoel van een gemis of tekort (D-type nieuwsgierigheid) werd verklaard door Loewenstein (1994) (in Litman, 2005). Litman & Jimerson (2004) stelden bijgevolg dat nieuwsgierigheid kan opgewekt worden als individuen een mogelijkheid ontdekken om iets bij te leren uit intrinsieke interesse (I-type). Daarenboven kunnen individuen hun onwetendheid willen wegwerken als ze het oncomfortabel gevoel hebben van missende informatie (achtergesteld zijn)(D-type) (Litman & Jimerson, 2004). Het I-type wordt eerder met een een take it or leave it benadering geassocieerd terwijl het D-type eerder voor een need to know benadering staan (Litman, 2005). Spielberger & Starr (1994) (in Litman, 2005) stelden een ‘optimaal opwekkingsmodel’ voor waarbij prikkels zorgen voor zowel positieve als negatieve gevolgen van acties. Nieuwsgierigheid kan aanleiding geven tot de introductie van plezier en groei dankzij het
5
ontdekkingsgedrag dat wordt gestimuleerd door dit I-type nieuwsgierigheid. Het I-type zet aan tot positieve gevoelens van interesse en volgt niet noodzakelijk uit het gevoel dat een individu informatie mist maar eerder uit de mogelijkheid iets (amusant) bij te leren (Litman, 2005). Het D-type vermindert de negatieve gevoelens van onwetendheid. Deze nieuwsgierigheid komt voor uit situaties waarin individuen hun begrip of onwetendheid willen bijschaven en dus al enige kennis hebben (Litman, 2005). Een voorbeeld hiervan is wanneer een individu het antwoord wil weten op een voor het individu belangrijke complexe vraag of probleem. Hierbij zal de nieuwsgierigheid van het individu gereduceerd worden door het antwoord te zoeken. Bij D-nieuwsgierigheid wordt er altijd vanuit het onwetende gewerkt. Het doel is het tekort weg te werken: door bijvoorbeeld meer dan een uur zitten te zoeken op één enkel probleem omdat het individu niet zonder het antwoord kan. Het individu zal vervolgens nog harder werken om de oplossing te vinden om zo de bestaande frustraties weg te werken. Een ander voorbeeld is het opzoeken van een woord in een woordenboek omdat het individu een woord tegenkomt dat hij/zij niet begrijpt (Litman, 2005). Dit wordt gerelateerd aan de feelingof-knowing, wat hieronder wordt besproken. Of individuen nu vanuit een I-type of een D-type handelen heeft ook te maken met ‘het gevoel van al te weten’ (feeling-of-knowing (FOK)). Wanneer individuen geconfronteerd worden met nieuwe, complexe of dubbelzinnige prikkels kunnen ze een gevoel hebben/krijgen van discrepantie tussen de informatie die ze weten en nog niet weten. Volgens Loewenstein (1994) zal bij een hogere FOK het gevoel van kennistekorten kleiner zijn en zal dit resulteren in een intensere nieuwsgierigheid om de discrepantie tussen kennis en het geassocieerde tekort op te vullen (Litman, 2005). Nieuwsgierigheid vanuit een gebrek wordt dusdanig intenser aangevoeld dan nieuwsgierigheid vanuit interesse omdat het eerstgenoemd een onbevredigde ‘nood’ (wanting) weergeeft. Dit wordt ook verklaard door het wanting/liking model. 2.1.3 Wanting/Liking model Berridge (1999) en Robinson (1998) introduceerden het concept van iets ‘echt willen’ (wanting) en iets ‘graag hebben’ (liking)(Litman, 2005). Een ‘nood hebben’ is iets anders dan een ‘wens hebben’, dit zal in dit deel verder worden uitgediept. Prikkels die iemand echt wilt (wanting) worden vaak ook verwacht een link te hebben met prikkels die een individu graag heeft (liking). Wanting en liking worden dus vaak verwacht samen te worden geactiveerd. Het is echter ook mogelijk dat de graad van één van de twee systemen zwakker of sterker is in intensiteit dan de andere. Een drugsverslaafde bijvoorbeeld mag dan wel intens smachten naar drugs (relatief hoge wanting) terwijl de verslaafde niet echt veel plezier en voldoening verwacht bij het uiteindelijke innemen van die drugs (relatief weinig liking) (Robinson & Berridge, 2003). De combinatie van een laag niveau van liking én
6
wanting geeft dan weer een gebrek aan motivatie en uit zich in onverschilligheid: ‘Ik weet het niet en het maakt me ook niet uit’ (Litman, 2005). Litman & Jimerson (2004) koppelden het wanting/liking model aan het voorafgaand besproken I/D-model. De aangename verwachting van iets uit te zoeken dat niet essentieel is, wordt weergegeven in het I-type. Hierbij vinden individuen het eerder aangenaam dan noodzakelijk om nieuwe dingen te ontdekken en wordt vooral het amusante aspect benadrukt (Silvia, 2005 in Litman & Silvia, 2006). Terwijl D-nieuwsgierigheid uitgaat van de spanning die individuen voelen bij het niet bezitten van kennis. Hierbij wordt er vanuit een negatievere visie gewerkt namelijk het onaangenaam gevoel van spanningen, die blijven totdat deze echter weggewerkt worden. Bijvoorbeeld het beantwoorden van een vraag, een puzzel oplossen,… om zo een gebrek aan kennis weg te werken (Litman, 2005). Het D-type van nieuwsgierigheid bevat zowel een hoge wanting (‘nood’) als een hoge liking (‘wens’) om bv. aanvullende informatie te bemachtigen. Terwijl er bij het I-type eerder een hoge liking (‘wens’) vanuit plezier oogpunt, maar een lage wanting (behoefte/‘nood’) is aan bv. informatie zoeken (Litman, 2005). Litman e.a. (2005) stelden een geïntegreerd I/D/wanting-liking model voor waarbij er bij het D-type nieuwsgierigheid een hogere en intensere graad van wanting wordt verwacht dan het Itype. Omdat D-nieuwsgierigheid een niet voldane ‘nood’ weerspiegelt wordt dit D-type geassocieerd met een intensere nieuwsgierigheid en meer onderzoekend gedrag dan Inieuwsgierigheid (Litman, 2005). Er wordt verwacht dat individuen die beginnen roken vanuit I-nieuwsgierigheid roken vanuit interesse maar minder een ‘nood’ voelen bij het initiëren van roken (laag niveau van wanting) in vergelijking met individuen die beginnen roken vanuit D-nieuwsgierigheid. De laatstgenoemde individuen worden verwacht bij het initiëren echt een ‘nood’ (hoog niveau van wanting) te voelen om te roken en deze ‘nood’ hoe dan ook moeten bevredigen. Er wordt vervolgens dan ook verwacht dat individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid deze ‘nood’ om te roken sneller zullen (willen) vervullen dan individuen die beginnen roken uit Inieuwsgierigheid. Dit vormt de basis voor de eerste hypothese. H1: individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid zullen vroeger rookgedrag vertonen dan individuen die beginnen roken vanuit I-nieuwsgierigheid. Zoals eerder vermeld zijn wanting en liking twee processen en kan het zijn dat er een verschil is in de sterkte van beide processen. Zo kan er een hoog of laag gevoel zijn van liking gecombineerd met een hoog of laag gevoel van wanting. Hierdoor zijn er vier mogelijke combinaties (de laatste mogelijkheid van een lage wanting én lage liking zorgt voor onverschilligheid t.o.v. roken en wordt hier niet verder behandeld) waarbij volgende hypothese wordt verwacht:
7
H2: rookgedrag kan zowel geassocieerd worden met een hoog niveau van liking en een laag niveau van wanting (I-nieuwsgierigheid) als met een hoog niveau van liking en een hoog niveau van wanting (D-nieuwsgierigheid). I-nieuwsgierigheid, dat wordt geassocieerd met een hoog gevoel van ‘willen’ (liking) en met een lager niveau van een ‘nood’ (wanting), wordt aanschouwd als subrationeel omdat individuen iets willen waar ze geen nood aan hebben. Dit subrationele gedrag wordt veroorzaakt door een prikkel die ervaren wordt als aangenaam maar een niet echt smachtend gevoel geeft (Berridge & Winkielman, 2003; Winkielman & Berridge, 2003 in Litman, 2005). Het is dus mogelijk dat een individu van eten geniet (relatief hoge liking) terwijl het individu geen honger heeft (relatief lage wanting)(Berridge, 2003, 2004 in Litman, 2010). Een variant hierop is bijvoorbeeld het verlangen naar een stuk taart. De geur van een versgebakken appeltaart zorgt ervoor dat een individu wel een stuk wilt proeven (hoog niveau van liking) ondanks het feit dat het individu geen honger heeft (laag niveau van wanting). Dit is een associatie van iets willen eten ondanks de afwezigheid van honger. Iets willen vanuit positieve interesse ondanks de aanwezigheid van een nood, wat wordt weergegeven in de theorie van I-nieuwsgierigheid, kan verwacht worden ook in rookgedrag teruggevonden te worden. Wanneer de theorie van I-nieuwsgierigheid wordt toegepast op het rookgedrag van individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid kan verwacht worden dat deze individuen een hoog niveau van liking en een laag niveau van wanting vertonen. Dit leidt tot de volgende hypothese: H2a: individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid hebben een hoog niveau van liking en een laag niveau van wanting. D-nieuwsgierigheid daarentegen wordt geassocieerd met een hoog gevoel van ‘willen’ (liking) en met een hoog niveau van een ‘nood’ (wanting)(Litman, 2005). D-nieuwsgierigheid gaat uit van de spanning die individuen voelen bij het niet bezitten van kennis. Hierbij wordt er vanuit een negatievere visie gewerkt namelijk het onaangenaam gevoel van spanningen. Deze spanningen zullen blijven zolang er geen antwoord wordt geboden. Bijvoorbeeld het beantwoorden van een vraag, een puzzel oplossen,… om zo een gebrek aan kennis weg te werken (Litman, 2005). Er wordt verwacht dat ook roken kan gestimuleerd en geassocieerd worden door de combinatie van zowel ‘willen’ als de ‘nood’ naar roken om zo de spanning ‘van het niet weten hoe het is om te roken’ weg te werken. Dit leidt tot de volgende hypothese: H2b: individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid hebben een hoog niveau van liking en een hoog niveau van wanting. In de paper van Litman (2005) wordt vermeld dat een hoog gevoel van een ‘nood’ (wanting) geassocieerd met een laag gevoel van ‘willen’ (liking) als irrationeel wordt aanschouwd. Individuen hebben namelijk nood aan iets wat ze niet willen. Hierbij wordt geen positief patroon van waarneembaar gedrag voorspeld (Berridge, 2004; Berridge & Winkielman, 2003; Winkielman & Berridge, 2003 in Litman, 2005). Verslavend gedrag zoals drugs en gokken
8
zijn voorbeelden van irrationele noden. Het eerder vermelde voorbeeld van een drugsverslaafde is hier van toepassing. Er kan verwacht worden dat roken ook hierop van toepassing is: een hoog gevoel van een ‘nood’ (wanting) geassocieerd met een laag gevoel van ‘willen’ (liking). Omdat er niet vanuit het aangenaam gevoel wordt gewerkt maar vanuit de gedachte om een ‘nood’ te vervullen wordt verwacht dat deze alternatieve hypothese onder het D-type nieuwsgierigheid valt. Dit is een alternatieve versie op Litman (2005) zijn theorie die stelt dat D-type nieuwsgierigheid enkel betrekking heeft op individuen met een hoog niveau van wanting én liking hoewel verwacht kan worden dat D-nieuwsgierigheid ook betrekking kan hebben op een hoog niveau van wanting maar een laag niveau van liking. Hierbij moet echter wel vermeldt worden dat het hier gaat om een individu die reeds verslaafd is aan tabak. Er kan dus verwacht worden dat het mogelijk is dat een individu zijn/haar niveau in wanting en liking verandert doorheen de tijd naarmate het individu verslaafd geraakt aan roken. Het wanting/liking model speelt een centrale rol vanuit welke nieuwsgierigheid individuen handelen. Meer onderzoek is nodig om de situationele en persoonlijke variabelen te verklaren die een invloed hebben op de reactie vanuit gebrek of vanuit interesse en die zo het gedrag beïnvloeden. Zo zijn de attitude t.o.v. roken, spanningsbehoefte, impulsief gedrag, zelfcontrole, een al dan niet weloverwogen beslissing nemen,… enkele variabelen die een impact hebben op een persoon zijn gedrag (Ajzen, 2011). Deze variabelen zullen nu verder worden besproken. 2.1.4 Attitude t.o.v. roken Een attitude t.o.v. een gedrag is de graad waarin een persoon een gunstige of ongunstige evaluatie of beoordeling heeft van het gedrag in kwestie (Ajzen, 1991 in Etter, Humair, Bergman, & Perneger, 2000). Volgens de Theory of Planned Behaviour gaan attitudes de intentie tot het uitvoeren van een bepaald gedrag voorspellen en zodanig ook het huidige gedrag determineren (Ajzen, 1991 in Etter et al., 2000). Attitudes zijn belangrijk in het begrijpen, voorspellen en promoten voor het stoppen met roken (Etter et al., 2000). Een theorie over hoe individuen naar roken kijken wordt weergegeven in het I/D model. Zoals reeds eerder vermeld zal het I-type aanzetten tot positieve gevoelens van interesse. Er wordt vanuit de mogelijkheid van iets (amusant) bij te leren gewerkt en niet noodzakelijk vanuit het gevoel dat men informatie of kennis mist (Silvia, 2005 in Litman & Silvia, 2006). Hierbij wordt er vanuit een positieve attitude vertrokken. Het D-type daarentegen vermindert de negatieve gevoelens van onwetendheid. Deze nieuwsgierigheid komt wel degelijk uit situaties waarin individuen hun begrip of onwetendheid willen bijschaven (Litman, 2005). Het D-type gaat uit van een negatieve gedachte: het individu voelt een tekort dat weggewerkt moet worden. Deze theorie kan eveneens worden toegepast op het rookgedrag van individuen. Hieruit kan worden verwacht dat individuen roken niet zullen aanzien als iets prettigs maar als een middel om een doel te bereiken, namelijk weten hoe het is om te roken. Dit leidt tot de volgende hypothese:
9
H3: individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid hebben een positievere attitude ten opzichte van roken in vergelijking met individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid. 2.1.5 Sensation seeking Het concept ‘spanningsbehoefte’ (sensation seeking) wordt uitvoerig besproken door Zuckerman (2000). Sommige hebben nood aan iets opwindends (sensaties) en zullen dit op een of andere manier vervullen. Het nemen van risico’s heeft niet alleen negatieve aspecten die kunnen zorgen tot fatale toestanden maar ook positieve effecten die zeker niet mogen worden vergeten. Zonder risicovolle experimenten zou de mensheid stilstaan. Ontdekkingen zouden anders niet gestimuleerd worden omdat dit te risicovol wordt geacht (Zuckerman, 2000). “Sensation seeking is the seeking of varied, novel, complex, and intense sensations and experiences, and the willingness to take physical, social, legal, and financial risks for the sake of such experience.” (Zuckerman & Kuhlman, 2000, p. 1000) Veel individuen zijn vatbaar voor sensatie. Wanneer de verveling groot is of het leven te voorspelbaar wordt, kan dit zich uiten in risicogedrag zoals roken, drugs, promiscue gedrag, te snel rijden, gokken etc. (Zuckerman, 2000). Dit zijn bovendien activiteiten die door de maatschappij als afwijkend worden beschouwd. Meestal denkt de persoon in het algemeen enkel en alleen aan de voldoening en niet aan de gevaren die aan sensation seeking zijn gekoppeld. Het opzoeken van nieuwe, intense en complexe sensaties en ervaringen met daarenboven de bereidheid om risico’s te nemen om zo een ervaring te beleven wordt ook wel ‘spanningsbehoefte’ genoemd (Zuckerman, 2000). Spanningsbehoefte is niet altijd automatisch gecombineerd met risico’s nemen. Het gaat eerder over de prijs die individuen bereid zijn te betalen voor bepaalde activiteiten die hun noden bevredigen (Zuckerman, 2000). Voorbeelden van deze sensation seeking zonder risicovol gedrag zijn het bekijken van porno- en horrorfilms, reizen, uitgaan, etc. Dit wordt in de literatuur als thrill and adventure-seeking benoemd (Zuckerman, 2000). Of individuen nu veel of weinig risicogedrag zullen vertonen hangt ook af van de graad waarin ze bereidt zijn om risico’s te nemen (Zuckerman, 2000). Dit leidt naar het concept risicobereidheid, wat hieronder verder wordt uitgewerkt. 2.1.5.1
Willingness to take risks
Veel beslissingen in het leven hangen af van de voorspelde beloning(en) en de risico’s die aan de beslissingen vasthangen (Zuckerman, 2000). In welke mate individuen bereidt zijn om risico’s te nemen (risicobereidheid) in verband met hun gezondheid, heeft een invloed op het rookgedrag. Dit wordt weergegeven in een tweestrijdigheid: het mogelijke risico van long- en hartziektes ten opzichte van de prikkeling van nicotine. Nochtans kan het beslissingsproces
10
bruusk overhoop gegooid worden nadat een risico omgezet wordt in een schadetoebrenging. Het negatieve resultaat kan ervoor zorgen dat er geen risico meer genomen zal worden (Zuckerman, 2000). Bijvoorbeeld een persoon die longkanker krijgt (negatief resultaat uit het risico nemen van roken) en besluit om niet meer te roken. Nochtans zijn er individuen die, ondanks de bevinding van een negatief resultaat voorvloeiend uit risicogedrag, toch doorgaan met de risicovolle handeling. In dit geval zal de kankerpatiënt verder blijven roken. Zuckerman & Kuhlman (1998) tonen bovendien ook aan dat rookgedrag en het bereid zijn om risico’s te nemen positief gerelateerd zijn aan elkaar (Zuckerman, 2000). Met andere woorden, de bereidheid om in het algemeen risico’s te nemen is sterk gerelateerd aan het verlangen om te roken. Aan de hand van het globale aanvaarden van risico’s nemen kunnen individuen gekwalificeerd worden als hoge, middelmatige of lage risiconemers (Zuckerman, 2000). Onderzoek toont aan dat mannen sneller risico’s nemen dan vrouwen (Zuckerman, 2000). Dit wordt bevestigd door cijfers van de wereldorganisatie en het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid (2011). Mannen rookten in 2008 nog significant meer dan vrouwen. 28% mannelijke versus 18% vrouwelijke respondenten ouder dan 15 jaar gaven aan te roken (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2011). Zuckerman stelde vast dat mannen ook hoger scoren bij impulsieve spanningsbehoefte. Hij stelt dat het geslachtseffect doorslaggevend is maar ook de factor persoonlijkheid hierin meespeelt. Uit Zuckerman (2000) zijn onderzoek volgt dat de externe omgeving centraal staat in spanningsbehoefte. Persoonlijke karakteristieken zoals spanningsbehoefte en impulsief handelen zijn relevant in het kader van algemeen aanvaarden van risico’s. Een nog grotere impact op roken is er wanneer individuen bereidt zijn risico’s te nemen op vlak van gezondheid (Zuckerman & Kuhlman, 2000). Aangezien spanningsbehoefte en de bereidheid om risico’s te nemen enigszins samenhangt, kan verwacht worden dat: H4a: rokers zullen eerder individuen zijn met een hogere graad aan spanningsbehoefte dan individuen die niet roken. Er zijn een aantal mogelijke mechanismen die de relatie tussen spanningsbehoefte, het nemen van risico's en de initiatie van roken verklaren. Een van deze mechanismen suggereert dat de nieuwigheid van het roken en het positieve gevoel dat het individu ontvangt vlugger iemand aantrekt met een hoge spanningsgraad dan iemand met een lage spanningsgraad (Clayton, Segress & Caudill, 2007 in Spillane, Smith, & Kahler, 2010). Een hoge graad aan spanningsbehoefte leidt tot een grotere kans om te beginnen roken (Spillane et al., 2010). Als dit aan het I/D model van Litman en Jimerson (2004) gekoppeld wordt, kan worden verwacht dat hoge spanningsbehoefte meer betrekking heeft op I-nieuwsgierigheid naar roken aangezien een persoon vertrekt vanuit de positieve gevoelens van interesse om zo een ervaring te beleven.
11
H4b: individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid hebben een hogere spanningsbehoefte in vergelijking met individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid. Na een bepaalde periode te roken zal echter het gevoel dat een persoon heeft van iets ‘onbekend/nieuws’ geleidelijk verminderen en kan de interesse vervagen. Het is mogelijk dat de persoon dan op zoek gaat naar een andere nieuwe en/of spannende ervaring. Hierbij kan dus gesteld worden dat spanningsbehoefte relatief weinig te maken heeft met de afhankelijkheid aan roken (Spillane et al., 2010). Want eens een sigaret proberen wordt niet gelijkgesteld aan afhankelijk worden aan tabak. 2.1.6 Impulsiviteit Er wordt verwacht dat individuen die beginnen roken vanuit D-nieuwsgierigheid vooral zullen beginnen roken uit impulsief gedrag aangezien ze vooral willen weten hoe een sigaret smaakt. Deze individuen willen immers hun tekort (iets nieuws/onbekends) wegwerken. Nadat dit probleem (onwetendheid van hoe het is om te roken) is opgelost (het individu heeft eens gerookt) wordt de nieuwsgierigheid weggenomen. Er kan worden verwacht dat bij Dnieuwsgierigheid naar roken het gebrek van onwetendheid (hoe een sigaret smaakt) snel zal worden vervuld en deze individuen vlugger naar iets anders zullen overstappen. Bijgevolg kan er verwacht worden dat deze individuen niet zo lang zullen roken (of toch zeker gemotiveerd zijn om te stoppen). Dat individuen vanuit D-nieuwsgierigheid vooral zullen beginnen roken uit impulsief gedrag kan ook verklaard worden aan de hand van het elaboration likelihood model, wat later nog uitgebreider besproken zal worden (zie pag.12). Individuen die Dnieuwsgierigheid vertonen willen de vijandige staat van onwetendheid waarin ze zich begeven reduceren. Deze reductie van de vijandige staat waarin ze zich begeven zal eerder gebeuren aan de hand van een impulsieve beslissing (Kahneman & Tversky, 1979). Wanneer een beslissing impulsief wordt genomen kan worden verwacht dat de uitwerkings- of beslissingsgraad laag is en deze beslissingen eerder van korte termijn zijn in vergelijking met beslissingen die niet impulsief zijn genomen (Petty & Cacioppo, 1986). Bij een impulsieve beslissing zal de cognitie over roken niet in harmonie zijn met het gedrag (Festinger, 1962). Er kan dus worden verwacht dat individuen met D-nieuwsgierigheid eerder gemotiveerd zijn om via een impulsieve beslissing hun vijandige staat naar roken te reduceren, dit leidt tot cognitieve dissonantie en komt voor op korte termijn (meer informatie omtrent cognitieve dissonantie zie pag. 12). Het I-type zet aan tot positieve gevoelens van interesse. Hierbij zullen individuen vooral het amusante en plezierperspectief hoog in het vaandel houden (Spielberger &Starr, 1994 in Litman, 2005). Hierbij wordt verwacht dat deze individuen hun genot van het roken willen voortzetten in de toekomst. Er wordt verwacht dat het I-type aanleiding zal geven tot roken op langere termijn. Dit levert volgende hypothese op:
12
H5a: individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid zullen langer roken dan individuen die beginnen roken vanuit D-nieuwsgierigheid.
2.1.7 The elaboration likelihood model Er wordt geargumenteerd dat individuen zullen beginnen roken vanuit een I-of D-type nieuwsgierigheid. Het D-type gaat uit van de onwetendheid die individuen willen wegwerken. Ze willen dus de onwetendheid van hoe het voelt om te roken wegwerken. Er wordt vermoed dat dit niet automatisch wil zeggen dat deze individuen op zoek gaan naar gedetailleerde informatie over roken (hoe slecht roken is) om vervolgens een beslissing te nemen. Deze individuen denken dus niet per se lang na over hun beslissing om (eens) te roken maar handelen eerder vanuit de hoge liking én wanting. Hierbij kan er worden verwacht dat hun attitude t.o.v. roken niet overeenkomt met hun gedrag. Volgens Festinger (1957) wordt dit dissonantieconflict zoveel mogelijk vermeden en zal de dissonantie dus enkel op korte termijn voorkomen (Cooper, 2007). Volgens het elaboration likelihood model zal zo een attitude worden gevormd, waarbij er geen sprake is van een gedetailleerde, overwogen beslissing. Deze kan aanleiding geven tot beslissingen die betrekking hebben op korte termijn (Petty & Cacioppo, 1986). De determinant die ervoor zorgt dat individuen overtuigd worden zijn de prikkels en niet zozeer het nadenken over de kwestie. Er wordt dus verwacht dat individuen vanuit D-nieuwsgierigheid vooral zullen beginnen roken uit impulsief gedrag aangezien ze vooral willen weten hoe een sigaret smaakt. Petty & Cacioppo (1986) geven in hun elaboration likelihood model twee concepten hoe individuen worden overtuigd. Er is zowel een perifere route waarbij de elaboration likelihood laag is (zoals hierboven vermeld) als een centrale route waarbij er een hoge elaboration likelihood is. De elaboration likelihood is hoog als, door de omstandigheden, individuen hun motivatie hoog is evenals de mogelijkheid om deel te nemen aan een voor hun relevante kwestie en daarover kunnen nadenken (Petty & Cacioppo, 1986). De attitude die resulteert uit een hoge elaboration likelihood wordt verwacht blijvend te zijn aangezien de gedachten en associaties waaruit de attitude is afgeleid centraal staat met de attitude (Petty & Cacioppo, 1986). Door onder meer kwestie-relevant te denken. De attitude wordt verwacht relatief voorspellend te zijn voor verder blijvend gedrag (Petty & Cacioppo, 1986). Er wordt verwacht dat individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid hieronder vallen aangezien ze eerder vanuit een interesse (positieve attitude) en een bedachtzame overweging handelen. Bij een weloverwogen beslissing tot roken wordt er verwacht dat het nadien moeilijker is om te stoppen met roken omdat individuen dan reeds een (eerder positieve) attitude hebben opgebouwd en hieraan een gedrag hebben gekoppeld dat het individu op lange termijn wil behouden. Een wijziging van deze attitude of gedrag zal immers leiden tot dissonantie, wat zoveel mogelijk wordt vermeden (Cooper, 2007). Er kan dus verwacht worden dat:
13
H5b: individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid minder gemotiveerd zijn om te stoppen met roken in vergelijking met individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid.
2.1.8 Self-control Zelfcontrole speelt een belangrijke rol in het gedrag dat individuen aannemen betreffende gezondheidsgerelateerde onderwerpen, inclusief roken (Wilson & MacLean, 2013). Zelfcontrole wordt vaak geassocieerd met inactief gedrag (bv. het niet eten van een stuk taart) (Hepler, Albarracin, McCulloch, & Noguchi, 2012). Het verlies van zelfcontrole geeft vaak ook aanleiding tot roken. Toegepast op roken wil dit zeggen dat een individu wilskracht moet uitoefenen, aan de verleiding moet weerstaan, het verlangen moet overwinnen, de impulsen moet controleren,… om de individuele drang om te roken actief tegen te gaan. Zelfcontrole kan worden gedefinieerd als het vermogen om de behoeftebevrediging uit te stellen en eerder te streven naar doelstellingen op lange termijn dan korte termijn doelen (Ainslie, 1975 in Hepler et al., 2012), alsook de mogelijkheid om dominante reacties af te remmen (Logan en Cowan 1984.; Swann et al., 2002 in Hepler et al., 2012). Zelfcontrole gaat dus eerder over de zelfbeheersing en de remming van reacties (dominant of op korte termijn) (Hepler et al., 2012). Het functional model of self-control van Dickman (1990) stelt dat individuen die over veel zelfcontrole bezitten hun gedrag zullen uitstellen tot wanneer ze voldoende waarschuwende informatie bezitten. Onder dit model zijn mislukkingen op vlak van zelfcontrole het gevolg van situaties waarin individuen te veel druk ondervinden om te reageren en onmiddellijk acties ondernemen zonder er op voorhand over na te denken (impulsief handelen) (Hepler et al., 2012). Omdat individuen vanuit D-nieuwsgierigheid impulsiever en minder bedachtzaam zullen handelen over roken en bovendien een hoge nood naar sigaretten hebben (terwijl het I-type deze ‘nood’ niet bevat) kan er verwacht worden dat individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid minder zelfcontrole bevatten dan individuen die beginnen roken uit Inieuwsgierigheid. Dit vormt de volgende hypothese: H6: individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid vertonen minder zelfcontrole met betrekking tot het initiëren van roken in vergelijking met individuen die beginnen roken vanuit I-nieuwsgierigheid. 2.1.9 Weloverwogen beslissingsproces Malakooti (2010) stelt dat het proces van beslissingen maken soms spontaan en natuurlijk is maar soms gepland wordt met veel voorbedachte rade. Hij voegt er nog aan toe dat het beslissingsproces het meest complexe is in het menselijke gedrag omdat het samenhangt met persoonlijke eigenschappen, humeurigheid, ervaringen in het verleden en externe factoren. Beslissingen maken hangt samen met het evolueren en het rangschikken van mogelijke
14
alternatieven van acties. Het beslissingsproces begrijpen kan inzichten geven hoe individuen beslissingen maken en hoe ze van elkaar verschillen. Individuen die bedachtzamer zijn over hun beslissingen zullen dan ook effectievere en gebalanceerde beslissingen maken (Malakooti, 2010). Volgens Malakooti zijn er vier dimensies die hier een cruciale rol in spelen: informatieproces (concreet of abstract), ontstaan van alternatieven (aanpassend of opbouwend), de evaluatie van alternatieven (gematigd of krachtig) en besluitvorming (georganiseerd of flexibel). Ten eerste wordt er bij het informatieproces een onderscheid gemaakt hoe individuen de data en informatie bekijken en verwerken. Ten tweede wordt er bij het ontstaan van alternatieven een onderscheid gemaakt hoe individuen alternatieven genereren. Ten derde kan de beslissingsmaker bij de evaluatie van de alternatieven proberen zoveel mogelijk potentieel verlies te vermijden door een hoge kost te betalen of eerder extremere, risicovollere keuzes te maken. Ten laatste wordt er bij de besluitvorming een onderscheid gemaakt hoe individuen de uiteindelijke beslissing nemen. Dit model kan gebruikt worden om de redenen waarom een beslissing wordt gemaakt te verklaren waar het klassieke besluitnemingsmodel tekortkomt. Zo worden groepsbeslissingen, organisationele beslissingen, teamvorming en risicogedrag aan de hand van dit model verklaard (Malakooti, 2010). Individuen vinden het belangrijk om hun beslissingen te kunnen rechtvaardigen (Montgomery, 1983; Pettibone & Wedell, 2000; Simonson, 1989; Slovic, 1975; Tversky, 1972 in Connolly & Reb, 2012). Echter, de wens om elke beslissing te gaan verantwoorden kan net leiden tot schendingen van fundamentele principes van het rationele beslissingsproces. ‘Op reden gebaseerde keuzes’ worden vaak gekozen omdat het gemakkelijk is om zichzelf te rechtvaardigen, hoewel deze keuzes vaak aanleiding geven tot gevolgen van irrationeel gedragingen (reason-based choice effects) (Barber,e.a., 2003; Huber, e.a. 1982; Simonson, 1989 in Connolly & Reb, 2012). Bijvoorbeeld als er aan een 16-jarige wordt gevraagd waarom hij/zij rookt en waarop de 16jarige antwoordt: “Mijn leerkracht op school en mijn ouders roken ook. Zij weten toch wat goed is voor me!”. Reb (2008) vindt dat hoe meer informatie en hoe langer men over beslissingen nadenkt (‘weloverwogen beslissingsproces’) hoe betere beslissingen worden genomen. Janis en Mann (1977) zeiden dat een bedachtzaam, nauwkeurig en goedgeïnformeerd beslissingsproces algemeen leidt tot een spijtverlaging en rechtvaardig gevoel in veel contexten (Connolly & Reb, 2012). In de volgende paragraaf zal er verder worden ingegaan op de mate waarin individuen spijt ondervinden van hun genomen beslissingen. 2.1.9.1
Regret aversion
Er zijn twee verschillende visies op spijt. Deze twee visies zijn: teleurstelling en emoties gebaseerde beslissingen. Economisten die de keuzetheorie toepassen zeggen dat het bestaan en de intensiteit van emoties leiden tot het actuele keuzegedrag (Connolly & Reb, 2012). Psychologisch onderzoek beweert echter dat spijt afhangt van de verwachte emotionele
15
reacties m.b.t. hypothetische evenementen (Connolly & Reb, 2012). De effecten van verwachtingen op de keuzes die ze maken en het beslissingsproces dat ze gebruiken werden reeds onderzocht. Connolly en Zeelenberg (2002) stellen dat spijt gerelateerd aan beslissingen twee componenten bevat: één met de waardering van het resultaat (uitkomstspijt) en één met het beslissingsproces dat leidde tot het alternatieve kiezen (processpijt of zelfschuld). Deze twee componenten worden door verschillende mechanismen gedreven. Uitkomstschuld wordt aangedreven door de actuele uitkomst en de referentie uitkomst (ongekozen alternatief, status quo, uitkomst bereikt door een andere persoon) te vergelijken (Connolly & Reb, 2012). Meestal willen de individuen geen feedback omdat dit kan leiden tot pijn naar het waarom men het andere alternatief niet heeft gekozen. Processpijt wordt aangedreven door de individuele beoordeling of de beslissing al dan niet gerechtvaardigd was. Hier aanvaardt men echter wel de korte termijn pijn dat laat zien hoe het resultaat had kunnen zijn om zo te leren om beter te presteren (Connolly & Reb, 2012). Zoals hierboven vermeld vindt Reb (2008) dat hoe meer informatie en hoe langer men over beslissingen nadenkt hoe betere beslissingen worden genomen. Janis en Mann (1977) zeiden dat een bedachtzaam, nauwkeurig en goedgeïnformeerd beslissingsproces algemeen leidt tot een spijtverlaging (Connolly & Reb, 2012). Als individuen bedachtzaam gaan nadenken over het al dan niet (beginnen) roken en voor zichzelf een persoonlijke balans opstellen waarom men de beslissing tot roken neemt zal men later minder spijt ervaren bij mogelijke schadetoebrenging. Het maakt niet uit of er dan te maken is met processpijt of uitkomstspijt. Dit leidt tot de volgende hypothese: H7: individuen die een weloverwogen beslissingsproces met betrekking tot roken nemen zullen een spijtverlaging met betrekking tot roken ervaren. Zoals reeds vermeld zijn individuen die D-nieuwsgierig zijn impulsiever dan individuen die Inieuwsgierig zijn naar roken (zie 2.1.7 the elaboration likelihood p.12). Aangezien het I-type wordt verwacht bedachtzamer te handelen in verband met het beslissingsproces tot roken en niet zo impulsief handelt als het D-type zullen individuen die beginnen roken uit Inieuwsgierigheid minder spijt ondervinden bij roken dan individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid. Volgende hypothese wordt verwacht: H8: individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid ervaren meer spijt in vergelijking met individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid. In dit eerste deel werden de basisprincipes en theorieën uitgelegd betreffende nieuwsgierigheid en de toepassing hiervan op roken. Hierbij werden de vooropgestelde hypotheses nog eens aangekaart. In het volgende deel wordt de onderzoeksopzet benaderd en de wijze waarop de hypotheses worden getoetst.
16
3
Methodologische opzet
3.1 Onderzoeksopzet In dit deel komen de onderzoeksvragen aan bod, die naar boven kwamen bij de probleemstelling. Daarna wordt de steekproefmethode uitgelegd en ten slotte wordt de enquêtestrategie als ondervragingsmethode aangehaald. 3.1.1 Onderzoeksvraag en hypotheses Uit de probleemstelling (‘Kan roken ontstaan uit verschillende soorten nieuwsgierigheid?’), worden verschillende hypotheses afgeleid. Het doel van dit onderzoek is het testen van de vooropgestelde hypotheses om na te gaan of 1) roken kan ontstaan uit verschillende soorten nieuwsgierigheid 2) of dit verschillende gevolgen met zich meebrengt. Probleemstelling: kan roken ontstaan uit verschillende soorten nieuwsgierigheid? H1: individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid zullen vroeger rookgedrag vertonen dan individuen die beginnen roken vanuit I-nieuwsgierigheid. H2a: individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid hebben een hoog niveau van liking en een laag niveau van wanting. H2b: individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid hebben een hoog niveau van liking en een hoog niveau van wanting. H3: individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid hebben een positievere attitude ten opzichte van roken in vergelijking met individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid. H4a: rokers zullen eerder individuen zijn met een hogere graad aan spanningsbehoefte dan individuen die niet roken. H4b: individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid hebben een hogere spanningsbehoefte in vergelijking met individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid. H5a: individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid zullen langer roken dan individuen die beginnen roken vanuit D-nieuwsgierigheid. H5b: individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid zullen minder gemotiveerd zijn om te stoppen met roken in vergelijking met individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid. H6: individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid vertonen minder zelfcontrole met betrekking tot het initiëren van roken in vergelijking met individuen die beginnen roken vanuit I-nieuwsgierigheid. H7: individuen die een weloverwogen beslissingsproces met betrekking tot roken nemen zullen een spijtverlaging met betrekking tot roken ervaren. H8: individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid ervaren meer spijt in vergelijking met individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid.
17
3.1.2 Steekproefmethode Het rookgedrag van jongeren is al in verscheidene onderzoeken onderzocht (bv. door Rao, Aslam, Zaheer et al. (2014); Kabir & Goh (2014) en Kostova (2013). Daarom is onderzoek naar een iets ouder publiek wenselijk. Dit onderzoek richt zich op jong volwassenen tussen de 18 en 25 jaar die roken of gerookt hebben. Er werd gekozen om alleen studenten te ondervragen tussen de 19 en 20 jaar. Om deze jonge volwassenen te bereiken werd er geopteerd om de studenten tijdens een les te bevragen of individueel naar de student toe te gaan en de vragenlijst te laten invullen. Tijdens een tweedejaars vak 'Onderzoeksmethoden: inleiding' van de studierichting Handelswetenschappen aan de Universiteit Gent werden 163 studenten tijdens de les bevraagd via een papieren vragenlijst. 3.1.2.1
Dataset
Van de 163 respondenten blijkt dat er 28 rokers waren, 42 personen waren ex-rokers en 93 personen hadden nog nooit gerookt. Het kleine aantal rokers (slechts 28 rokers) kan te wijten zijn aan het feit dat de lesgever aanwezig was tijdens het invullen van de enquêtes. Dit zou dus geleid kunnen hebben tot sociaalwenselijk antwoordgedrag. Wegens een te beperkte rokersgroep om betekenisvolle analyses te kunnen uitvoeren, werden er extra enquêtes afgenomen bij rokers. Om deze doelgroep te bereiken werd gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode waarbij aan studenten die frequent roken gevraagd werd of ze vrienden of kennissen hadden die ook roken. Uiteindelijk werd de rokersgroep nog uitgebreid met 23 actieve rokers. In totaal werden er 186 personen ondervraagd waarvan 93 vrouwen (50%) en 92 mannen (49,5%), één persoon (0,5%) koos ervoor zijn/haar geslacht niet prijs te geven. Van de 185 personen die hun leeftijd opgaven was de gemiddelde leeftijd 20 jaar. De rangeleeftijd was 18-25jaar. Van de 186 ondervraagden hadden 93 individuen nog nooit gerookt, 42 waren ex-rokers en 51 zijn huidige rokers, procentueel is dit respectievelijk 50%, 22,6% en 27,4%. De maand waarin het onderzoek werd gedaan gaven 34 respondenten aan niet te hebben gerookt, hierbij werden alleen de ex-rokers en huidige rokers bevraagd. Een mogelijke verklaring kan zijn dat er ex-rokers zijn die tijdens de maand waarin het onderzoek werd gedaan toch hebben gerookt maar zichzelf aanzien als ex-roker omdat het rookgedrag maar sporadisch is (gelegenheidsrokers). Als er wordt gekeken naar het aantal sigaretten dat gerookt wordt per dag bij de individuen die aangaven die maand te hebben gerookt, kan worden vastgesteld dat het merendeel minder dan 10 sigaretten per dag rookt. Slechts 12 personen gaven aan gemiddeld tussen de 11 en 20 sigaretten te roken en maar één persoon gaf aan gemiddeld tussen de 21 en 30 sigaretten per dag te roken.
18
3.1.3 Ondervragingsmethode Als ondervragingsmethode werd geopteerd voor de enquêtestrategie. De vragenlijst werd samengesteld op basis van vragen uit eerdere onderzoeken aangezien deze schalen reeds hun nut en effectiviteit hebben aangetoond. De vragenlijst bevat ook ander vragen die zelf werden gecreëerd op basis van bovenstaande literatuurstudie en/of andere papers (bv. de paper van Finlayson, King & Blundell (2008); Webb & Sheeran (2003),…) om zo de voorgaand besproken theorie duidelijker te relateren aan wat er getoetst moet worden, namelijk nieuwsgierigheid aan rookgedrag. Er werd enkel en alleen voor een papieren versie van de vragenlijst geopteerd, omdat de vragenlijst nogal lang is (het invullen van de vragenlijst door een huidige roker duurde ongeveer 12 minuten) en het afhaken bij een online vragenlijstversie zou waarschijnlijk groter zijn dan bij een papieren versie. De exacte vragen die gebruikt werden om de variabelen te meten worden in het volgende deel (3.2 Operationalisatie) uitvoerig besproken. Aan de vragenlijst ging een korte boodschap van de onderzoeker vooraf, met daarin de mededeling dat de antwoorden volledig anoniem verwerkt zouden worden. De vragenlijst wordt aan dit onderzoek toegevoegd in bijlage.
3.2 Operationalisatie De vragen met betrekking tot nieuwsgierigheid en roken zijn een resultaat van schalen overgenomen uit andere studies maar ook vragen die er zelf aan werden toegevoegd. De vragen die niet gebaseerd waren op schalen van eerdere onderzoeken werden gecreëerd om toe te komen aan het toetsen van de hypothesen omtrent het I- en D-type nieuwsgierigheid en waren gebaseerd op theorieën omtrent de verschillende types nieuwsgierigheid en roken. 3.2.1 Andere metingen 3.2.1.1
Rooktype, rookgedrag en algemene rookvariabelen
In dit onderzoek zal een huidige roker worden gedefinieerd als een persoon die minstens één keer per maand rookt, gebaseerd op de Fagerström Nicotine Dependence Questionnaire (Heatherton, Kozlowski, Frecker, & Fagerstrom, 1991 in Spillane et al., 2010). Verder werd er ook gevraagd naar de leeftijd, geslacht, beginleeftijd wanneer het individu begon te roken, eventueel leeftijd wanneer het individu stopte met roken of eventueel hoe lang het individu al rookt. Er werd ook gevraagd naar hoeveel sigaretten het individu gemiddeld per dag rookt(te). Om de stopmotivatie te meten werd er aan de respondenten de vraag gesteld hoeveel keer ze echt geprobeerd hadden om te stoppen met roken. Verder werd er ook gepeild naar de tabaksafhankelijkheid, hiervoor werd de Fagerstrom Test for Nicotine Dependence gebruikt. Voorbeelden van vragen zijn: “Hoelang na het ontwaken rookt u uw eerste sigaret?”, “Welke sigaret zou u het moeilijkst kunnen missen?” en “Rookt u als u ziek bent en het grootste deel van de dag in bed moet blijven?” De som van alle items van de Fragerstorm Test for Nicotine
19
Dependence geven een score die bepaalt hoe afhankelijk het individu is aan nicotine, dit kan van zeer geringe afhankelijkheid tot zeer sterke afhankelijk gaan. Verder werd er ook gebruik gemaakt van de Q-Mat schaal voor de rookstopmotivatie van een individu te bepalen (Lagrue (2002), Dupont (2003)). De schaal bestaat uit vier items een voorbeeld hiervan is: “Komt het soms voor dat u niet tevreden bent dat u rookt?”. De respondent kon steeds kiezen uit vier antwoordmogelijkheden. Voor de volledige schaal zie bijlage vragenlijst, vraag 14. De som van alle items van de Q-mat geven een score die bepaalt hoe goed een individu gemotiveerd is om te stoppen met roken, dit kan van een zeer goede motivatie gaan tot onvoldoende motivatie. 3.2.2 I/D-type nieuwsgierigheid Door mevr. Van den Driessche, promotor van dit onderzoek, werd eerder al op basis van verschillende focusgroepen als op basis van de desbetreffende literatuur een schaal geconstrueerd omtrent het I- en D-type nieuwsgierigheid op de rookinitiatie. Deze schaal bestaat uit 14 items, waarvan zes items I-nieuwsgierigheid en acht items D-nieuwsgierigheid bij het beginnen roken meten. In dit onderzoek worden de items die in het onderzoek van mevr. Van den Driessche niet hoog scoorden op het D-type nieuwsgierigheid eruit gelaten. Zo wordt de schaal gereduceerd tot 12 items, waarvan de zes oorspronkelijke items Inieuwsgierigheid en de gereduceerde zes items D-nieuwsgierigheid bij het beginnen roken. Voorbeelden van items om I-nieuwsgierigheid bij het beginnen roken te meten zijn: “Ik was nieuwsgierig naar het effect van roken”, “Ik zag roken als het ontdekken van iets nieuws”. Daarentegen zijn voorbeelden van items die relevant zijn om D-nieuwsgierigheid bij het beginnen roken te meten: “Voor ik begon te roken, voelde ik me gefrustreerd omdat ik niet wist hoe het voelde om te roken”, “Voor ik begon met roken vond ik het niet aangenaam dat anderen wisten hoe het was om te roken, terwijl ik dit niet wist”. Respondenten werden gevraagd om terug te denken aan de tijd wanneer ze voor de eerste keer een (tabaks)sigaret probeerden. Nadien werden ze gevraagd om aan te geven in welke mate de stellingen op hen van toepassing waren. De stellingen zouden beoordeeld worden op een vijfpuntenschaal van “Helemaal niet van toepassing” tot “Helemaal wel van toepassing”. Een gehele versie van de schaal die gebruikt werd kan teruggevonden worden in de bijlage. 3.2.3 Wanting/Liking In vele onderzoeken waarbij er gezocht werd naar een onderscheid tussen wanting en linking werd er gebruik gemaakt van een ‘Implicit Association Test’ (IAT; Greenwald, McGhee, & Schwartz, 1998). Onder andere Tibboel e.a. in 2011 gebruikten deze test om het verschil te meten tussen wanting en liking bij roken. Om liking te meten werd er gevraagd naar: “Ik heb graag” of “Ik heb niet graag”. Om wanting te onderzoeken werd er gevraagd naar: “Ik wil” of “Ik wil niet”. Hierbij werden tabak-gerelateerde woorden (tabak, nicotine, inhalen, asbakje, sigarettenpakje,…) en neutrale woorden gebruikt waarbij de ondervraagde gevraagd werd om de woorden te classificeren. Hierna werd aan de deelnemers gevraagd hoe sterk ze de nood voelden om te roken. In dit onderzoek kan er niet voor deze impliciete procedure worden gekozen aangezien het gaat over gedrag in het verleden en niet alleen het huidige gedrag (zoals in de Implicit
20
Association Test wordt getest). Daarom zijn er eigen vragen opgesteld, waarbij er rekening werd gehouden met het feit dat individuen zich soms niet direct bewust zijn van waar ze echt nood aan hebben (wanting) en wat ze gewoon leuk vinden (liking) (Berridge & Robinson, 1995). Dit moet dus zeker in gedachten gehouden worden bij de interpretatie van de resultaten. Om liking te meten bij de eerste keer roken werd volgende vraag gesteld: “Ik vond het aangenaam om te weten te komen hoe roken was” waarbij de vraag beoordeeld zou worden op een zevenpuntenschaal van “Helemaal niet akkoord” tot “Helemaal akkoord”. Voor het meten van wanting bij de eerste keer wanneer een persoon rookte werd volgende vraag gehanteerd: “Ik vond het belangrijk om te weten te komen hoe roken was”. Ook hierbij zou de vraag beoordeeld worden op een zevenpuntenschaal gaande van “Helemaal niet akkoord” tot “Helemaal akkoord”. Daarenboven werd er geopteerd om twee extra vragen op te nemen die peilen naar het huidige niveau van wanting en liking bij de roker. Deze twee vragen zijn gebaseerd op de paper van Finlayson, King & Blundell (2008) waarbij liking en wanting naar eten worden gemeten aan de hand van volgende vragen: “How pleasant would it be to experience a mouthful of this food now?” en“How much do you want some of this food now?”. Het huidige liking naar een sigaret werd in dit onderzoek gemeten aan de hand van een afgeleide vraag namelijk: “Hoe plezierig zou het zijn om nu een sigaret te roken?”. De vraag werd beoordeeld op een zevenpuntenschaal, van “Heel plezierig” tot “Helemaal niet plezierig”. Om het huidige wantingsniveau van een sigaret te meten werd volgende vraag gesteld: “Hoe graag wil je nu een sigaret?”. Ook deze vraag werd beoordeeld op een zevenpuntenschaal gaande van “Heel graag” tot “Helemaal niet graag”. 3.2.4 Attitude t.o.v. roken Om de attitude van een persoon te meten t.o.v. roken werd er gebruik gemaakt van de Attitudes Towards Smoking Scale (Tezbasaran & Kelecioglu, 2004). De schaal meet drie constructen van roken: adverse effecten (gezondheidseffecten, anderen storen,…), psychoactieve voordelen (stress, omgaan met moeilijke situaties,…) en plezier. Twee voorbeelden van de acht items die de adverse effecten meten zijn: “Roken is/was erg gevaarlijk voor mijn gezondheid” en “Ik spendeer(de) te veel geld aan sigaretten”. Een voorbeeld van de vier items die de psychoactieve voordelen meten is: “Een sigaret kalmeert/kalmeerde me wanneer ik gestresseerd ben/was” . Een voorbeeld van de vier items die plezier meten is: “Ik vind/vond het fijn een sigaret tussen mijn vingers te houden”. Alle vragen werden gemeten op een zevenpuntenschaal van “Helemaal niet akkoord” tot “Helemaal akkoord”. De volledige schaal kan opnieuw geraadpleegd worden in de bijlage. 3.2.5 Sensation seeking The Brief Sensation Seeking Scale (BSSS) is een vragenlijst die spanningsbehoefte meet. De verwerking van de BSSS wordt weergegeven door Stephenson, Hoyle, Palmgreen, & Slater (2003) en is in dit onderzoek gebruikt. Een voorbeeldvraag van één van de vier items die gemeten worden aan de hand van een zevenpuntenschaal (“Helemaal niet akkoord” tot “Helemaal akkoord”) is: “Ik hou van nieuwe en opwindende ervaringen, zelfs als ik zo de regels moet breken?”.
21
Slater (2003) voegde er nog twee items aan toe die meer gelinkt zijn aan risicovolle activiteiten in het algemeen (Stephenson et al., 2003). Een voorbeeldvraag van één van de twee items die gemeten worden aan de hand van een vijfpuntenschaal is: “Hoe vaak doe je gevaarlijke dingen voor het plezier?” 3.2.6 Stopmotivatie Om de intentie om te stoppen met roken te meten werd er gebruik gemaakt van een reeks vragen om de termijn waarin het individu al dan niet van plan is te stoppen beter te kunnen bepalen. Twee voorbeelden van de zes vragen zijn: “Ik zie stoppen met roken als één van de mogelijkheden” en “Ik ben gemotiveerd om te stoppen met roken binnen drie maand” waarbij de vragen werden beoordeeld op een zevenpuntenschaal van “Helemaal niet akkoord” tot “Helemaal akkoord”. 3.2.7 Self-control In dit onderzoek kan de Brief Self-Control Scale (BSCS; Tangney, Baumeister, & Boone, 2004) niet worden gebruikt omdat bij roken het niet over een trait (‘karakterkenmerk’) gaat maar over een state (‘iets dat kan variëren naargelang de situatie’). Bijna altijd wordt de state zelfcontrole onderzocht aan de hand van tabaksgerelateerde foto’s en/of de Stroop task. Aangezien dit onderzoek geen ruimte laat om de deelnemers deze Stroop test te laten doen werd er gebruik gemaakt van vier vragen die de state self-control moet meten. Deze vier vragen waren gebaseerd op de paper van Webb & Sheeran (2003) waarbij de oorspronkelijke vragen de volgende waren: ‘‘How difficult did you find performing the color naming task?’’ (very easy–very difficult), ‘‘How much effort did it take to perform the color naming task?’’ (very little effort–a great deal of effort), ‘‘How strong a desire did you feel to stop working on the puzzle task?’’ (not very strong–very strong), and ‘‘How much did you feel you were forcing yourself to work on the puzzle task?’’ (not at all–a great deal). Toegepast op roken werden de vier vragen aangepast naar: “Hoe moeilijk vond je het om te weerstaan aan een sigaret?” (heel gemakkelijk-heel moeilijk), “Hoeveel moeite moest je doen om te weerstaan aan een sigaret?” (heel weinig moeite-heel veel moeite), “Hoe sterk voelde je de drang om een sigaret te roken?” (niet sterk-heel sterk), en “Hoe sterk voelde je jezelf geforceerd om een sigaret te roken?” (helemaal niet-helemaal wel). 3.2.8 Weloverwogen beslissingsproces Voor het meten van het beslissingsproces van roken werden er drie soorten vragen gesteld. De eerste omtrent hoe spontaan en/of rationeel de beslissing werd genomen om te beginnen roken. Hierbij werd als basis de General Decision Making Scale (Scott & Bruce, 1995) gebruikt. Bij deze vragenlijst wordt gemeten hoe individuen beslissingen maken. Er werd gekozen om slechts twee constructen van de vijf constructen bevattende General Decision Making Scale te gebruiken, namelijk spontaniteit en rationaliteit. De constructen afhankelijkheid van anderen (advies zoeken bij anderen), uitstelgedrag en intuïtief gedrag (vertrouwen op je innerlijke gevoelens) zijn niet van toepassing op dit onderzoek en werden buiten beschouwing gelaten. De vragen over spontaniteit en rationaliteit werden aangepast op
22
rookgedrag. Een voorbeeld van één van de vijf aangepaste items die spontaniteit meten is: “Ik maakte een snelle beslissing om te beginnen roken?” waarbij de oorspronkelijke vraag het volgende was: “Ik maak snelle beslissingen?”. Een voorbeeld van één van de vijf aangepaste items die rationaliteit meten is: “Mijn beslissing om te beginnen roken gebeurde op een logische en systematische manier?” waarbij de oorspronkelijke vraag de volgende was: “Ik maak beslissingen in een logische en systematische manier?”. Deze stellingen konden beantwoord worden op een zevenpuntenschaal van “Helemaal niet akkoord” tot “Helemaal akkoord”. Een uitgebreide versie van de schaal kan geraadpleegd worden in de bijlage. Vervolgens werd er ook nog gebruik gemaakt van de Adapted elaboration on potential outcomes-scale (Nenkov, Inman & Hulland, 2007). Voorbeelden zijn: “Voor ik begon met roken, had ik de voor en nadelen van roken overwogen”, “Ik had altijd geprobeerd om te beoordelen hoe belangrijk de mogelijke gevolgen van roken waren” en “Ik had vaak over de mogelijk negatieve gevolgen van roken nagedacht”. De stellingen werden beoordeeld op een zevenpuntenschaal van “Helemaal niet akkoord” tot “Helemaal akkoord”. De volledige schaal kan opnieuw geraadpleegd worden in de bijlage. De laatste vraag omtrent het al dan niet weloverwogen beslissingsproces is er één die er zelf werd aan toegevoegd: “Hoeveel moeite hebt/had u gestoken in de beslissing om te roken?”. Deze vraag werd beoordeeld op een vijfpuntenschaal van “Geen” moeite tot “Veel” moeite. 3.2.9 Spijt Traditioneel wordt vaak de methode gebruikt van directe vragen te stellen om spijt te meten aan de hand van een Likert schaal. Bijvoorbeeld de vraag “Hoeveel spijt voel je?”. Echter gaat de methode ervan uit dat de deelnemers hun gevoelens gemakkelijk kunnen associëren met een verbaal label. In dit onderzoek zal daarom geen gebruik gemaakt worden van de traditionele methode maar van de Regret and Disappointment Scale (Marcatto & Ferrante, 2008). De respondenten werden gevraagd om hun overeenkomst met de verklaringen met behulp van een zevenpuntenschaal te waarderen, van “Helemaal niet akkoord” tot “Helemaal akkoord”. Aangezien de vragen bij de Regret and Disappointment Scale niet toegepast waren op roken werden de vragen licht gewijzigd. Voorbeelden van aanpassingen hiervan zijn: “Het spijt me wat er met me is gebeurd” naar “Ik heb spijt dat ik (ooit) ben beginnen roken”, “Ik wou dat ik een andere keuze had gemaakt” naar “Ik wou dat ik een andere keuze dan roken had gemaakt” en “De dingen zouden beter gaan als ik anders had gekozen” naar “De dingen zouden beter (ge)gaan (zijn) als ik niet zou beginnen roken zijn”. De volledige aangepaste schaal kan opnieuw geraadpleegd worden in de bijlage.
3.3 Analysemethoden Vooraleer de verwerking kon worden gedaan werden eerst alle 186 ingevulde papieren vragenlijsten manueel ingevoerd in een databestand. Voor de verwerking van de gegevens werd er gebruik gemaakt van het statistische programma SPSS. De resultaten die bekomen zijn bij de verwerking van de gegevens via SPSS worden in het volgende hoofdstuk uitvoerig besproken.
23
4
Onderzoeksresultaten
4.1 Analyses 4.1.1 I-type en D-type nieuwsgierigheid naar roken Om na te gaan of er effectief twee rookmotivaties zijn is een factor analyse uitgevoerd op de items die I-type nieuwsgierigheid en D-type nieuwsgierigheid naar roken meten. Verwacht werd dat er twee theoretische componenten zijn die langs de ene kant I-nieuwsgierigheid en langs de andere kant D-nieuwsgierigheid naar roken reflecteren. In tegenstelling tot de verwachtingen bracht een explorerende factor analyse drie factoren naar voor. Om te beginnen, de twee verwachte componenten maar ook een verdere opsplitsing bij Dnieuwsgierigheid naar roken. De laatste twee items “Voor ik begon te roken had ik gehoord over de smaak van roken, dit maakte me nieuwsgierig” en “Voor ik begon te roken had ik van anderen gehoord over de effecten van roken, dit maakte me nieuwsgierig” scoorden hoog op een derde factor. Aangezien deze derde factor niet zinnig kon worden verklaard werd ervoor gekozen om de Cronbach’s alpha te berekenen van de twee constructen (I- en D-nieuwsgierigheid) die theoretisch wel verklaard konden worden. Na een factoranalyse uit te voeren op de twee constructen (I- en D-nieuwsgierigheid) bleek dat in beide constructen één item niet hoog scoorde. Voor I-nieuwsgierigheid scoorde het item: “Voor ik begon te roken, leek roken me een aangename activiteit” slechts 0.48 wat veel lager is dan de gewenste grens van 0.7. Voor D-nieuwsgierigheid scoorde het item: “Voor ik begon te roken had ik gehoord over de smaak van roken, dit maakte me nieuwsgierig” slechts 0.45 wat ook veel te laag is in vergelijking met de gewenste grens van 0.7. Beide items werden elk afzonderlijk uit de corresponderende constructen gehaald. Tabel 1: Ladingen D-items
Rotated Component Matrix D-items Voor ik begon te roken, voelde ik me gefrustreerd omdat ik niet wist hoe het voelde om te roken Voor ik begon met roken vond ik het niet aangenaam dat anderen wisten hoe het was om te roken, terwijl ik dit niet wist Ik had het gevoel dat ik specifieke kennis ontbrak over hoe het was om te roken Ik had het gevoel dat ik iets miste omdat ik niet wist hoe het was om te roken Voor ik begon te roken had ik van anderen gehoord over de effecten van het roken, dit maakte me nieuwsgierig Voor ik begon te roken had ik gehoord over de smaak van roken, dit maakte me nieuwsgierig
Component 1 2 .81 .80 .76 .74 .56 .45
.38
24 Tabel 2: Ladingen I-items
Rotated Component Matrix I-items Ik was nieuwsgierig naar het effect van roken Ik zag roken als het ontdekken van iets nieuws Ik was nieuwsgierig naar de smaak van een sigaret Ik was nieuwsgierig naar de handelingen die gepaard gingen met roken (bv: rook in & uit ademen) Voor mij ging roken gepaard met ontspannen gevoelens Voor ik begon te roken, leek roken me een aangename activiteit
Component 1 2 .20 .76 .24 .71 .23 .67 .66 .53 .48
Verder scoorde het I-nieuwsgierigheid item “Voor mij ging roken gepaard met ontspannen gevoelens” 0.53, wat lager is dan de gewenste grens. Dit werd toch aanvaard, omdat er anders maar vier items overbleven van de zes en dit theoretisch gezien ook zinvol was. Het Dnieuwsgierigheid item “Voor ik begon te roken had ik van anderen gehoord over de effecten van het roken, dit maakte me nieuwsgierig” scoorde eveneens niet hoog (0.56) maar werd om dezelfde reden toch opgenomen in het D-nieuwsgierigheidsconstruct. Voor elk construct werden de vijf items aan een summated scales onderworpen. Voor de vijf items van I- en D-nieuwsgierigheid werd respectievelijk een alpha bekomen van 0.76 en 0.80, wat zeer goed is. 4.1.2 Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en beginleeftijd rookgedrag Om de eerste hypothese te testen: “Individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid zullen vroeger rookgedrag vertonen dan individuen die beginnen roken vanuit Inieuwsgierigheid.” werd een lineaire regressie uitgevoerd. Aan de hand van de vraag “Hoe oud was u, de eerste keer dat u rookte?” werd onderzocht of individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid effectief op jongere leeftijd beginnen roken dan individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid. 4.1.2.1
Huidige rokers
Bij de data van de huidige rokers werd er geen significant verband gevonden tussen individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid en de leeftijd waarbij ze beginnen roken (p= .60), noch werd een significant verband gevonden tussen individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid en de leeftijd waarbij ze beginnen roken (p=.56). 4.1.2.2
Ex-rokers
Bij de data van de ex-rokers werd er eveneens geen significant verband gevonden tussen individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid en de leeftijd waarbij ze beginnen roken (p=.13) noch een significant verband tussen individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid en de leeftijd waarbij ze beginnen roken (p=.64).
25 Tabel 3: Resultaten hypothese 1
Huidige rokers Ex-rokers Hypothese 1 I-type D-type I-type D-type Afhankelijke: Hoe oud was β=.07 β= -.08 β=.29 β= -.09 u, de eerste keer dat u t(58)=.52 t(58)= -.59 t(35)=1.53 t(35)= -.47 rookte *: ≤ p .05, **: p≤ .01 ***:≤ p .001 ~: p≤ .10 (marginaal significant) °: p≤.12 (trend) 4.1.3 Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en wanting/liking 4.1.3.1
Vroegere liking
Met vroeger liking wordt er gerefereerd naar de liking die het individu voelde naar een sigaret alvorens het individu een eerste keer had gerookt. Uit de meervoudige regressie analyse komt naar voor dat individuen die hoog scoren op I-nieuwsgierigheid bij het beginnen roken geassocieerd is met een positieve liking ten opzichte van roken (β=.41, t(92)=3.96 p= .00). Terwijl er geen relatie is tussen individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid en liking ten opzichte van roken (p=.39). Het verschil tussen deze twee β-waarden is marginaal significant (t=1.89, p=.07). Waaruit afgeleid kan worden dat voor individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid hoger scoorden op liking dan individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid. 4.1.3.2
Vroegere wanting
Met vroeger wanting wordt er gerefereerd naar de wanting die het individu voelde naar een sigaret alvorens het individu een eerste keer had gerookt. Er werd geen relatie gevonden tussen individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid (p=.32) en de wantingsgraad van roken. Noch werd een relatie gevonden tussen individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid en de vroegere wantingsgraad van roken (p=.11). Er is wel een trend waarneembaar dat individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid een hoge wanting vertonen (β=.18, t(92)=1.64 p=.11). 4.1.3.3
Huidige liking
Met huidige liking wordt er gerefereerd naar de liking die het individu voelde naar een sigaret op het moment dat de vragenlijst werd afgenomen. Er werd geen relatie gevonden tussen individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid (p=.20) en de huidige likingsgraad naar roken. Noch werd een relatie gevonden tussen individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid en de huidige likingsgraad naar roken (p=.58). 4.1.3.4
Huidige wanting
Met huidige wanting wordt er gerefereerd naar de wanting die het individu voelde naar een sigaret op het moment dat de vragenlijst werd afgenomen. Er werd geen relatie gevonden tussen individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid (p=.21) en de huidige wantingsgraad naar roken, noch werd een relatie gevonden tussen individuen die beginnen roken vanuit D-nieuwsgierigheid en de huidige wantingsgraad naar roken (p=.48).
26 Tabel 4: Resultaten vroegere liking & wanting
Vroeger liking I-type
D-type
Vroegere wanting I-type
D-type
β=.41*** β=.09 β=.11 β=.18° t(92)=3.96 t(92)=.87 t(92)=.10 t(92)=1.64 Verschil β-waarden ~ Verschil β-waarden niet significant t=1.89 t= -0.62 *: ≤ p .05, **: p≤ .01 ***:≤ p .001 ~: p≤ .10 (marginaal significant) °: p≤.12 (trend) Tabel 5: Resultaten huidige liking & wanting
Huidige liking I-type
D-type
Huidige wanting I-type
D-type
β= -.18 β= -.08 β= -.18 β= -.10 t(58)= -1.29 t(58)= -.56 t(58)= -1.27 t(58)= -.72 *: ≤ p .05, **: p≤ .01 ***:≤ p .001 ~: p≤ .10 (marginaal significant) °: p≤.12 (trend)
4.1.4 Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en attitude ten opzichte van roken Om de derde hypothese: “Individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid hebben een positievere attitude ten opzichte van roken in vergelijking met individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid.” te testen werd een lineaire regressie uitgevoerd. Eerst werd aan de hand van een factoranalyse bekeken of de schaal ‘Attitudes Towards Smoking Scale’ wel degelijk de drie constructen weergaven namelijk: adverse effecten, psychoactieve voordelen en plezier. Alle items van plezier en psychoactieve voordelen scoorden zeer hoog (steeds (veel) hoger dan de gewenste grens van 0.7) wat duidde op twee goede constructen. Voor de adverse effecten scoorden vijf van de acht items zeer hoog. Het item: “Ik zou meer energie hebben als ik niet rookte” scoorde hoger op psychoactieve voordelen (.45) dan op adverse effecten (.38), maar niet hoog genoeg om als item opgenomen te worden. Er werd geopteerd om dit item uit de schaal te halen. De items: “Ik spendeer te veel geld aan sigaretten” en “Mijn sigarettenrook heeft een onaangename geur” scoorden eveneens niet hoog, respectievelijk (.49 en .55). Deze items werden uit het construct van de adverse effecten gehaald. 4.1.4.1
Huidige rokers
Voor elk construct werden de items aan een summated scales onderworpen. Voor de vijf items van adverse effecten werd een alpha bekomen van 0.70 voor de vier items van psychoactieve voordelen en plezier werd respectievelijk een alpha van 0.83 en 0.81 gevonden, wat zeer goed is. Uit de multivariate regressie analyse komt naar voor dat hoog scoren op I-nieuwsgierigheid bij het beginnen roken is geassocieerd met een positievere attitude ten opzichte van roken (β=.34, t(58)=2.61 p=.01). Terwijl er geen relatie is tussen individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid en de attitude ten opzichte van roken (p=.31). Het verschil tussen deze twee β-waarden is echter niet significant (t=.87, p=.27).
27 4.1.4.2
Ex-rokers
Ook hier werden voor elk construct de items aan een summated scales onderworpen. Voor de vijf items van adverse effecten werd een alpha bekomen van 0,75 voor de vier items van psychoactieve voordelen en plezier werden respectievelijk een alpha van 0.95 en 0.85 gevonden, wat zeer goed is. Uit de multivariate regressie analyse komt naar voor dat hoog scoren op I-nieuwsgierigheid bij het starten roken is geassocieerd met een positievere attitude ten opzichte van roken (β=.39, t(34)=2.11 p=.04). Voor individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid werd een marginaal negatieve trend gevonden (β=-.31, t(34)=-1.73 p=.09). Dit betekent dat individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid zijn geassocieerd met een negatievere attitude ten opzichte van roken. Het verschil tussen deze twee β-waarden is significant (t=2.74, p=.01). Waaruit afgeleid kan worden dat individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid een positiever attitude hebben dan individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid. Bij de data van ex-rokers werd er geen relatie gevonden tussen individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid (p=.72) en de adverse effecten. Noch werd een relatie gevonden tussen individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid en de adverse effecten (p=.49). Verder werd bij de data van de ex-rokers een positief marginaal significant verband gevonden tussen individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid en psychoactieve voordelen (β=.31, t(34)=1.71 p=.10), eveneens werd een negatief marginaal significant verband gevonden tussen individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid en de psychoactieve voordelen (β=.35, t(34)=-1.90 p=.06). Het verschil tussen de β-waarden is significant (t=2.60, p=.02). Dit betekent dat individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid meer gaan geloven in de psychoactieve voordelen van roken dan individuen die hoog scoren op D-nieuwsgierigheid bij het beginnen roken. Bij de data van de ex-rokers werd er een positief significant verband gevonden tussen individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid en plezier (β=.50, t(34)=2.88 p=.01). Echter werd er geen significant verband gevonden tussen individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid en plezier (β=-.22, t(34)=-1.28 p=.21). Het verschil tussen de β-waarden is significant (t=2.94, p=.01). Dit betekent dat individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid meer plezier vertonen dan individuen die begonnen roken uit Dnieuwsgierigheid.
28 Tabel 6: Resultaten hypothese 3
Ex-rokers I-type D-type β=.39* β= -.32 ~ t(34)=2.12 t(34)= -1.74 Verschil β-waarden** t=2.74 Adverse effecten β=.07 β= -.14 t(34)=.36 t(34)= -.70 Psychoactieve voordelen β=.31 ~ β=-.35 ~ t(34)=1.71 t(34)= -1.90 Verschil β-waarden* t=2.603 Plezier β=.50** β= -.22 t(34)=2.88 t(34)= -1.28 Verschil β-waarden** t=2.94 *: ≤ p .05, **: p≤ .01 ***:≤ p .001 ~: p≤ .10 (marginaal significant) °: p≤.12 (trend) Hypothese Afhankelijke: attitude t.o.v. roken.
Huidige rokers I-type D-type β=.34** β=.13 t(58)=2.61 t(58)=1.02 Verschil β-waarden niet significant t=.868
4.1.5 Onderzoek naar spanningsbehoefte en roken Voor de hypothese: “Rokers zullen eerder individuen zijn met een hogere graad aan spanningsbehoefte dan individuen die niet roken.” werd een binaire logistische regressie uitgevoerd. Eerst werden de items aan een summated scales onderworpen. Voor de zes items van spanningsbehoefte werd een alpha bekomen van 0.86, wat zeer goed is. Vervolgens werd aan de hand van een logistische regressie analyse met aangepaste dummy variabelen de hypothese getest. De afhankelijke variabele is hierbij of het individu een roker is of daarentegen eerder een ex-roker of een individu die nog nooit heeft gerookt. De onafhankelijke is de graad aan spanningsbehoefte. Met elke unit hoger op spanningsbehoefte neemt de logit om wel versus niet te gaan roken toe met 0.52. Als er naar de kolom Exp(B) wordt gekeken kan er vastgesteld worden dat de kans met één unit hoger op spanningsbehoefte de kans om wel versus geen roker te zijn met een factor van 1.68 groter wordt. Dus met elke unit hoger op spanningsbehoefte neemt de kans om roker te zijn met 6.8 % toe (Exp(B) = 1.68, Wald’s χ2= 8.07; p=.00). 4.1.5.1
Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en spanningsbehoefte
Om de hypothese: ” Individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid hebben een hogere spanningsbehoefte in vergelijking met individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid.” te testen werd een lineaire regressie uitgevoerd. Echter werd er geen significant verband gevonden tussen individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid en een hoge spanningsbehoefte (p=.18) noch een significant verband tussen individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid en een lage spanningsbehoefte (p=.29).
29 Tabel 7: Resultaten hypothese 4b
I-nieuwsgierigheid D-nieuwsgierigheid Afhankelijke: β=.15 β= -.12 spanningsbehoefte t(91)=1.35 t(91)= -1.06 *: ≤ p .05, **: p≤ .01 ***:≤ p .001 ~: p≤ .10 (marginaal significant) °: p≤.12 (trend) 4.1.6 Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en duurtijd rookgedrag Voor de hypothese: “Individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid zullen langer roken dan individuen die beginnen roken vanuit D-nieuwsgierigheid.” werd een lineaire regressie uitgevoerd. Aan de hand van de vraag “Hoe lang rookt u al?” werd onderzocht of individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid minder lang in tijd roken dan individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid. Er werd geen relatie gevonden tussen I-nieuwsgierigheid (p=.82) en de tijd dat individuen reeds roken. Noch werd een relatie gevonden tussen D-nieuwsgierigheid en de tijd dat individuen al roken (p=.80). Tabel 8: Resultaten hypothese 5a
I-nieuwsgierigheid D-nieuwsgierigheid Afhankelijke: duurtijd β= -.03 β=.04 rookgedrag t(53)= -.22 t(53)=.26 *: ≤ p .05, **: p≤ .01 ***:≤ p .001 ~: p≤ .10 (marginaal significant) °: p≤.12 (trend) 4.1.7 Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en stopmotivatie Om de volgende hypothese te testen: “Individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid zullen minder gemotiveerd zijn om te stoppen met roken in vergelijking met individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid.” werd vraag 15 die uit zes deelvragen bestaat in de vragenlijst gesteld (zie bijlage voor de exacte vragen). De reeks vragen, om de termijn waarin het individu al dan niet van plan is te stoppen, werd onderworpen aan een summated scales. Voor de zes items werd een alpha bekomen van 0.83, wat zeer goed is. Uit de regressie analyse van de items in vraag 15 werden er geen significante verbanden gevonden. Noch tussen individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid (p=.96) en de motivatie om te stoppen met roken. Noch bij individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid (p=.21) en de motivatie om te stoppen met roken. Tabel 9: Resultaten hypothese 5b
I-nieuwsgierigheid D-nieuwsgierigheid Afhankelijke: stopmotivatie β= -.01 β= -.18 t(90)= -.05 t(90)= -1.28 *: ≤ p .05, **: p≤ .01 ***:≤ p .001 ~: p≤ .10 (marginaal significant) °: p≤.12 (trend)
30
4.1.8 Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en zelfcontrole “Individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid vertonen minder zelfcontrole met betrekking tot het initiëren van roken in vergelijking met individuen die beginnen roken vanuit I-nieuwsgierigheid”, om deze hypothese te testen werd er gebruik gemaakt van een lineaire regressie. De vier items van vraag vier (zie bijlage voor de vragen) werden aan een summated scales onderworpen. De Cronbach’s Alpha waarde was 0.85, wat veel hoger is dan de gewenste grens van 0.7 en bijgevolg een goede waarde is. Bij individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid is er een positieve trend van verhoogde zelfcontrole waarneembaar (β=.18, t(92)=1.61 p=.11). Er werd echter geen relatie gevonden tussen individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid en de zelfcontrole die de individuen hadden bij het initiëren van roken (p=.76). Tabel 10: Resultaten hypothese 6
I-nieuwsgierigheid D-nieuwsgierigheid β=.18° β= -.04 t(92)=1.61 t(92)= -.31 *: ≤ p .05, **: p≤ .01 ***:≤ p .001 ~: p≤ .10 (marginaal significant) °: p≤.12 (trend) Afhankelijke: zelfcontrole
4.1.9 Onderzoek naar type nieuwsgierigheid en spijt Aan de hand van vraag acht (zie bijlage voor de volledige schaal) werd de mate waarin een individu spijt heeft/had gemeten. Door een summated scales uit te voeren werd een Cronbach’s Alpha waarde van 0.88 gevonden. Alleen wanneer het item “Ik ben tevreden met dat ik rook(te)” dat overigens werd gehercodeerd in SPSS naar “Ik ben niet tevreden met dat ik rook(te)” zou verwijderd worden was een hogere Alpha waarde te meten (0.91). Toch werd ervoor geopteerd dit item in het construct te laten, omdat dit item net het controle-item is van “Ik heb spijt dat ik (ooit) ben beginnen roken”. Om de hypothese: “Individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid ervaren meer spijt in vergelijking met individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid.” te testen werd er gebruik gemaakt van lineaire regressie. De constructen I- en D nieuwsgierigheid en spijt werden al eerder uitvoerig besproken met de bijhorende items en Cronbach’s Alpha waarden. Uit de lineaire regressie vloeit voort dat er geen significant verband is tussen individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid en de spijt die deze individuen ervaren (p=.28), noch werd een significant verband gevonden tussen individuen die beginnen roken uit Dnieuwsgierigheid en de spijt die zij ervaren (p=.61). Tabel 11: Resultaten hypothese 8
I-nieuwsgierigheid D-nieuwsgierigheid β=.12 β=.06 t(91)=1.09 t(91)=.51 *: ≤ p .05, **: p≤ .01 ***:≤ p .001 ~: p≤ .10 (marginaal significant) °: p≤.12 (trend) Afhankelijke: spijt
31
4.1.10 Onderzoek naar weloverwogen beslissingsproces met betrekking tot roken en spijt Voor het meten van het beslissingsproces van roken werden er zoals eerder aangegeven drie soorten vragen gesteld. 4.1.10.1 General Decision Making Scale
De eerste reeks vragen peilen hoe spontaan en/of rationeel de beslissing werd genomen om te beginnen roken. Om na te gaan of er effectief twee constructen van de General Decision Making Scale werden gemeten werd een factor analyse uitgevoerd op de items die spontaniteit en rationaliteit meten. Verwacht werd dat er twee theoretische componenten zijn, die langs de ene kant spontaniteit reflecteren en langs de andere kant rationaliteit. In tegenstelling tot de verwachtingen gaf een explorerende factor analyse drie factoren aan. Om te beginnen, de twee verwachte componenten maar ook een verdere opsplitsing bij spontaniteit. De voorlaatste twee items “Ik maakte een snelle beslissing om te beginnen roken” en “De gedachte aan een sigaret deed me beslissen om te beginnen roken” scoorden hoog op een derde factor. Het laatste item “Ik maakte een impulsieve beslissing om te beginnen roken” scoorde zowel hoog op de tweede als derde factor. Aangezien deze derde factor niet zinnig kon worden verklaard werd ervoor gekozen om de Cronbach’s alpha te berekenen van de twee constructen (spontaniteit en rationaliteit) die theoretisch verklaard konden worden. Na een factoranalyse uit te voeren op de twee constructen (rationaliteit en spontaniteit) bleek dat één item niet hoog scoorde, namelijk “De gedachte aan een sigaret deed me beslissen om te beginnen roken”. Dit item had een score van 0.48 wat veel lager is dan de gewenste grens van 0.7 en werd dan ook uit het corresponderende construct gehaald. Voor elk construct werden de items aan een summated scales onderworpen. Voor de vier items van spontaniteit werd een Cronbach’s Alpha bekomen van 0.75, wat goed is. Voor de vijf items van rationaliteit werd een Cronbach’s Alpha bekomen van 0.76, wat eveneens goed is. De bovenstaande aspecten rond spijt en weloverwogen beslissing werden onderzocht met als doel een antwoord te krijgen op de volgende hypothese: “Individuen die een weloverwogen beslissingsproces met betrekking tot roken nemen zullen een spijtverlaging met betrekking tot roken ervaren.”. Uit de regressie analyse blijkt echter dat er geen significant verband (p=.42) is tussen een weloverwogen beslissingsproces ten opzichte van roken en de spijtbeleving, gemeten via de General Decision Making Scale. 4.1.10.2 Adapted elaboration on potential outcomes scale
In de vragenlijst werd bij vraag zes (zie bijlage) gebruik gemaakt van de Adapted elaboration on potential outcomes-scale (Nenkov, Inman & Hulland, 2007). Deze schaal werd verwacht drie constructen te meten, namelijk algemeen, positieve en negatieve gevolgen. Na factoranalyse werden deze drie constructen zoals verwacht ook teruggevonden.
32
Voor de algemene gevolgen scoorde de items: “Ik had altijd geprobeerd om te beoordelen hoe belangrijk de mogelijke gevolgen van roken waren” en “Ik had geprobeerd te voorspellen hoe waarschijnlijk de verschillende gevolgen van roken” echter hoog op zowel algemene als negatieve gevolgen. Het eerste item scoorde 0.65 op algemene gevolgen en 0.50 op negatieve gevolgen en voor het tweede item respectievelijk 0.64 en 0.51. Beide items werden uit de schaal gehaald. De Cronbach's Alpha van de vier items voor algemene en negatieve gevolgen waren respectievelijk 0.82 en 0.61. Het item: “Ik had me nooit zorgen gemaakt over zaken die fout konden lopen door mijn beslissing om te roken” werd eerder gehercodeerd zodat het item als volgt kon gelezen worden: “Ik had me vaak zorgen gemaakt over zaken die fout konden lopen door mijn beslissing om te roken”. Er werd geopteerd om dit item te verwijderen zodat de Cronbach’s Alpha steeg naar 0.79. De Cronbach's Alpha van de drie items voor positieve gevolgen was 0.89, wat zeer goed is. Uit de lineaire regressie werd een marginaal verband gevonden (p=.10) waarbij hoge scores op een weloverwogen beslissingsproces overeenkomen met een hoge score op spijt. Een unit hoger op spijt komt immers overeen met 0.17 hoger op een weloverwogen beslissingsproces. Dus individuen die meer nagedacht hebben over hun beslissing om te roken vertonen dan ook meer spijt. 4.1.10.3 Moeitegraad beslissing
Bij vraag zeven “Hoeveel moeite had u gestoken in de beslissing om te roken?” werd een lineaire regressie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er een positief significant verband is tussen de spijt die een individu ondervindt en de moeite die het individu in de beslissing stak (β=.28, t(90)=2.76 p=.01). Een hoge inspanningsgraad bij het nemen van de beslissing om te roken is gerelateerd aan een hoge score van spijt. Een unit hoger op spijt komt immers overeen met 0.28 hoger op een weloverwogen beslissingsproces. Tabel 12: Resultaten hypothese 7
Individuen die een weloverwogen beslissingsproces met betrekking tot roken nemen zullen een spijtverlaging met betrekking tot roken ervaren. General Decision Making Scale β=.085 t(91)=.810 Adapted elaboration on potential outcomesβ=.173 ~ scale t(91)=1.66 Moeitegraad beslissing β=.28** t(90)=2.76 *: ≤ p .05, **: p≤ .01 ***:≤ p .001 ~: p≤ .10 (marginaal significant) °: p≤.12 (trend)
33
5
Discussie
5.1 Gevolg van de resultaten Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of rookgedrag kan ontstaan uit verschillende soorten nieuwsgierigheid en of dit verschillende gevolgen met zich meebrengt. Het I/D model van Litman & Jimerson (2004) werd toegepast op rookgedrag en er werd zoals verwacht geconstateerd dat individuen kunnen beginnen roken uit twee verschillende types nieuwsgierigheid, namelijk I-of D-nieuwsgierigheid. Vanuit deze vaststelling werd er verder ingegaan op de gevolgen die deze twee soorten nieuwsgierigheid met zich meebrengen. Op vijf verschillende vlakken zijn er noemenswaardige resultaten gevonden, namelijk op vlak van het wanting/liking model, de attitude ten opzichte van roken, de spanningsbehoefte, de zelfcontrole en ten laatste op vlak van een weloverwogen beslissing met betrekking tot roken versus spijtbeleving. De resultaten, van de hierboven vermelde onderwerpen, die in dit onderzoek werden gevonden liggen in lijn met de vooropgestelde verwachtingen. Echter, de uitzondering hierbij is de weloverwogen beslissing met betrekking tot roken waarbij een spijtverlaging werd verwacht wanneer een individu hoog scoort op een weloverwogen beslissing. De belangrijkste bevindingen zijn: individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid scoorden daadwerkelijk hoger op liking alvorens de eerste sigaret dan individuen die begonnen roken uit Dnieuwsgierigheid de wanting en likingsgraad verandert doorheen de tijd individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid vertonen een positieve attitude t.o.v roken individuen die hoog scoren op spanningsbehoefte hebben meer kans om roker te zijn individuen die meer nagedacht hebben over hun beslissing om te roken scoren ook hoog op spijt. Deze bevindingen worden hieronder verder uitgediept. Litman & Jimerson (2004) koppelden het wanting/liking model aan het I/D-model. De aangename verwachting van iets uit te zoeken dat niet essentieel is, wordt weergegeven in het I-type. Hierbij vinden individuen het eerder aangenaam dan noodzakelijk om nieuwe dingen te ontdekken en wordt vooral het amusante aspect benadrukt (Silvia, 2005 in Litman & Silvia, 2006). Iets willen vanuit positieve interesse ondanks de aanwezigheid van een nood, wat duidelijk wordt weergegeven in de theorie van I-nieuwsgierigheid, werd verwacht in rookgedrag terug te vinden. In dit onderzoek werd getest of individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid een positieve liking vertoonden op het moment wanneer ze voor de eerste keer een sigaret rookten. Er is geconstateerd dat individuen die begonnen roken uit Inieuwsgierigheid daadwerkelijk hoger scoorden op liking bij de eerste sigaret dan individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid. Verder werd in dit onderzoek ook gepeild naar de huidige liking (hoe graag het individu nu een sigaret wilt roken) van individuen die begonnen
34
roken uit I-nieuwsgierigheid. Echter werd hier geen significant verband gevonden. Er kan wel worden gesteld dat de liking verandert doorheen de tijd Een mogelijke verklaring is dat dit komt doordat er al x-aantal jaren zijn verstreken tussen de eerste sigaret (waarbij de liking nog hoog was) en de situatie waarin het individu zich nu bevindt. De mogelijke gevolgen van roken zoals hoesten, verminderde conditie, gele tanden en vingers,... kunnen ondertussen nu wel zichtbaar zijn (bij het beginnen roken waren deze symptomen nog niet zichtbaar). Het is dus goed mogelijk dat de individuen die begonnen roken hun huidige liking sterk gedaald is, daar de nieuwigheid en het plezierige van roken weg is. Een andere mogelijke verklaring is dat het individu ondertussen verslaafd is geraakt aan tabak en het aangename amusante aspect verdwenen is. Gebaseerd op de theorie van Litman (2005) werd verwacht dat roken ook kan gestimuleerd en geassocieerd worden door de combinatie van zowel ‘willen’ (liking) als de ‘nood’(wanting) naar roken om zo de spanning ‘van het niet weten hoe het is om te roken’ weg te werken. De theorie van het wanting/liking model wordt bevestigd. Een trend was waarneembaar tussen individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid en de hoge score op wanting wanneer het individu de eerste keer rookte. Daarentegen werd geen hoge score op wanting voor individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid teruggevonden wanneer er bij de respondenten werd gepeild naar de huidige nood naar een sigaret. Uit de data komt naar voor dat de wanting verandert doorheen de tijd. Dat de huidige nood aan een sigaret niet dezelfde sterkte aan nood is als vóór wanneer het individu voor het eerst rookte maar verandert doorheen de tijd werd reeds verwacht. Bovendien zal de graad in wanting naar een sigaret ook sterk veranderen wanneer het individu een roker of zelfs een tabaksverslaafde wordt. Voor de data van de huidige wantings- en likingsgraad bij rokers te interpreteren is het eveneens belangrijk rekening te houden met het moment waarop het individu het laatst heeft gerookt. In dit onderzoek werd een groot deel van de vragenlijst afgenomen net na een pauze tijdens de les. Het is zeer waarschijnlijk dat de individuen die de enquête invulden als huidige roker tijdens de pauze net gerookt hadden en bijgevolg geen nood en/of zin meer hadden aan/in een sigaret. Hierboven werd reeds vermeld dat individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid wel degelijk hoog scoren op liking bij de eerste sigaret die ze rookten. Dit leidt de discussie naar de plezierbeleving en de attitude t.o.v roken. Zoals verwacht vertonen individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid een positieve attitude t.o.v roken, dit werd zowel bij de bevraging van de huidige rokers als bij de ex-rokers bevestigd. Bij de ex-rokers kon er zelfs geconstateerd worden dat individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid een negatievere attitude hebben t.o.v. roken in vergelijking met individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid. Dit is in lijn met de theorie van Litman (2005) die stelt dat het D-type uitgaat van een negatieve gedachte: het individu voelt een tekort dat weggewerkt moet worden. Verder werden er significante verschillen gevonden, in de data van ex-rokers, tussen individuen die begonnen roken uit I- en D-nieuwsgierigheid bij o.a. psychoactieve voordelen en plezier. Individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid geloofden meer in de psychoactieve effecten (gemakkelijker omgaan met stress, moeilijke situaties,…) dan individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid. Bovendien ervaren individuen die
35
begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid veel meer plezier in het roken in vergelijking met individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid. Dit is geheel consistent met de theorie en het wanting/liking model. Want het bevestigt dat individuen die begonnen roken uit Inieuwsgierigheid een hoge plezieraspect vertonen, wat zich eveneens vertaald in liking. Ook op vlak van spanningsbehoefte werd in dit onderzoek de algemene verwachting ingewilligd. Spillane, Smith, & Kahler (2010) stelden reeds dat een hoge graad aan spanningsbehoefte leidt tot een grotere kans om te beginnen roken. In dit onderzoek werd getoetst of individuen die een hogere graad aan spanningsbehoefte hebben eerder een huidige roker zijn. Dit werd bevestigd: individuen die hoog scoren op spanningsbehoefte zijn eerder een roker. Bijkomstig werd er ook nagegaan of individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid een hogere spanningsbehoefte hebben in vergelijking met individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid. De theorie van Clayton, Segress & Caudill (2007) (in Spillane et al., 2010) suggereert dat de nieuwigheid naar het roken en het positieve gevoel dat het individu ontvangt vlugger iemand aantrekt met een hoge spanningsgraad. In de literatuur werd dit aan het I/D model van Litman en Jimerson (2004) gekoppeld en kon er verwacht worden dat hoge spanningsbehoefte meer betrekking heeft op I-nieuwsgierigheid naar roken, aangezien dit individu vertrekt vanuit de positieve gevoelens van interesse om zo een ervaring te beleven. Er werd echter geen significant verband gevonden. Dit kan voornamelijk verklaard worden door het klein aantal respondenten die ondervraagd werden. Wanneer er naar de resultaten gekeken wordt (van deze kleine sample) gaan deze wel de gewenste richting uit. Namelijk hoge spanningsbehoefte heeft meer betrekking op I-nieuwsgierigheid naar roken en lage spanningsbehoefte meer betrekking op D-nieuwsgierigheid naar roken. Vervolgens wordt er hier dieper ingegaan op het aspect van zelfcontrole. Individuen met D-type nieuwsgierigheid willen de vijandige staat van onwetendheid waarin ze zich begeven reduceren. Deze reductie van de vijandige staat waarin ze zich begeven zal eerder gebeuren aan de hand van een impulsieve beslissing (Kahneman & Tversky, 1979). Het functional model of self-control van Dickman (1990) stelt dat mislukkingen op vlak van zelfcontrole het gevolg zijn van situaties waarin individuen te veel druk ondervinden om te reageren. Door deze druk gaan ze onmiddellijk acties ondernemen zonder er op voorhand over na te denken (impulsief handelen) (Hepler et al., 2012). Vanuit deze theorie werd verwacht dat individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid minder zelfcontrole met betrekking tot het initiëren van roken vertonen in vergelijking met individuen die beginnen roken vanuit I-nieuwsgierigheid. Bij individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid was er een positieve trend van verhoogde zelfcontrole waarneembaar. Echter bij individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid werd er geen significant verband gevonden. Dit kan eveneens voornamelijk verklaard worden door het klein aantal respondenten die ondervraagd werden. Tot slot, misschien wel de opmerkelijkste bevinding, is de conclusie betreffende een weloverwogen beslissing met betrekking tot roken versus spijtbeleving.
36
De aangepaste General Decision Making Scale toonde geen significant verband aan tussen een weloverwogen beslissingsproces ten opzichte van roken en spijtbeleving. Een mogelijke verklaring hiervan is dat de vragen door de respondenten als moeilijk te interpreteren waren. De Adapted elaboration on potential outcomes scale werd waarschijnlijk als gemakkelijker en minder abstract aanschouwd bij de respondenten. Tegen de verwachting in vertoonden de resultaten uit de Adapted elaboration on potential outcomes scale dat wanneer individuen hoog scoren op een weloverwogen beslissingsproces (dus individuen die meer nagedacht hebben over hun beslissing om te roken) ook hoog scoren op spijt. In tegenstelling tot de theorie van Janis en Mann (1977) die verklaart dat een bedachtzaam, nauwkeurig en goedgeïnformeerd beslissingsproces algemeen leidt tot een spijtverlaging. Een mogelijke verklaring is dat individuen die meer spijt hebben ook claimen meer nagedacht te hebben over hun beslissing als een soort defensiemechanisme. Dit kan verder verklaard worden door het impression management. Deze theorie stelt dat wanneer het individu, dat de beslissing maakte, met een ‘mislukking’ wordt geconfronteerd het individu zijn/haar positie gaat willen goedpraten (Caldwell & O'Reilly, 1982). Dit is voornamelijk wanneer het individu verantwoordelijk is voor de uitkomst van de beslissing (Caldwell & O'Reilly, 1982). Toegepast op roken betekent dit dat het individu gaat zeggen dat hij/zij veel over zijn/haar beslissing om te beginnen roken heeft nagedacht. Eveneens de vraag “Hoeveel moeite had u gestoken in de beslissing om te roken?” vertoonde dezelfde constatatie: een hoge inspanningsgraad bij het nemen van de beslissing om te roken is gerelateerd aan een hoge score van spijt (hoe meer spijt ze vertonen). Dit is een nieuw inzicht dat wordt verkregen omtrent spijtbeleving.
5.2 Implicaties voor interventies 5.2.1 Relevantie voor antirookcampagnes In dit onderzoek werd het rookgedrag van studenten tussen de 18 en 25 jaar nagegaan. Het doel was in te spelen op de bevindingen van dit onderzoek zodat deze oplossingen kunnen bieden voor in de praktijk. Sociale marketingcampagnes voor studenten van bijvoorbeeld organisaties zoals het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIG) en het Onderzoeksen Informatiecentrum van de Verbruikersorganisatie kunnen van de resultaten gebruik maken om hun campagnes doeltreffender te maken. Uit de resultaten blijkt dat wanneer individuen hoog scoren op een weloverwogen beslissingsproces (dus individuen die meer nagedacht hebben over hun beslissing om te roken) ook hoog scoren op spijt. In antirookcampagnes moet hier aandacht op worden gevestigd. Niet alleen ter preventie dat individuen zouden beginnen roken maar eveneens als oplossing. Wanneer individuen veel spijt vertonen kan dit implicaties hebben voor de stopmotivatie. Campagnes kunnen speciaal opgericht worden om de spijt die individuen voelen dat ze roken om te zetten in actie, namelijk om te stoppen met roken. Hierbij kunnen ondersteunde campagnes de individuen van hun rookgedrag afhelpen. Verder komt uit dit onderzoek duidelijk naar voor dat individuen die beginnen roken uit Inieuwsgierigheid een positieve attitude t.o.v. roken hebben. Deze individuen houden het
37
plezier hoog in het vaandel. Verder zijn ze ook van de psychoactieve effecten (gemakkelijker omgaan met stress, moeilijke situaties,…) overtuigd. Aangezien individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid een negatiever attitude t.o.v. roken hebben is het wenselijk om voor de twee types nieuwsgierigheid een aparte sociale marketingcampagne op te zetten. Bij de antirookcampagne voor de individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid moet de focus gelegd worden op hoe individuen op een ander manier kunnen omgaan met stress, moeilijke situaties,… Verder kan via de antirookcampagne ook getracht worden individuen hun positieve attitude om te zetten in een negatieve attitude. Volgens de Theory of Planned Behaviour gaan attitudes de intentie tot het uitvoeren van een bepaald gedrag voorspellen en zodanig ook het huidige gedrag determineren (Ajzen, 1991 in Etter et al., 2000). Voor individuen die beginnen roken uit D-nieuwsgierigheid kan er vooral ingespeeld worden op hun impulsiviteit en lage zelfcontrole. In sociale marketingcampagnes kan benadrukt worden hoe moet omgegaan worden met impulsen. 5.2.2 Relevantie voor de wetenschap In dit onderzoek werden een paar opmerkelijke resultaten gevonden. Er kan besloten worden dat er inderdaad verschillende soorten nieuwsgierigheid zijn, namelijk I-en Dnieuwsgierigheid en dat deze ook terug te vinden zijn bij het initiëren van roken. De hypothese waarin werd gesteld dat ‘hoge scores op een weloverwogen beslissingsproces met betrekking tot roken overeenkomen met een lage score op spijt’ kwam helemaal niet uit zoals verwacht. Er werd geconcludeerd dat een hoge inspanningsgraad bij het nemen van de beslissing om te roken gerelateerd is aan een hoge score van spijt. De vraag kan nu worden gesteld of de theorie moet worden bijgeschaafd en verder onderzoek naar theorieën over defensie- en afweermechanismen nodig is. Het is echter mogelijk dat deze bevinding afhangt over welke stimuli het gaat. Het keuze- en het beslissingsproces tussen twee verschillende tandpasta’s of tussen het al dan niet beginnen roken is van een totaal andere aard. Het is niet verwonderbaar dat hier andere beslissingsmechanismen aan de ondergrond liggen. Een weloverwogen beslissing bij twee verschillende tandpasta’s zal waarschijnlijk wel leiden tot een spijtverlaging wanneer uiteindelijk blijkt dat het individu de verkeerde keuze had gemaakt. Daarentegen bij roken, omdat individuen de schadelijke gevolgen van roken wel allemaal kennen, zal een weloverwogen beslissing dan net wel leiden tot meer spijt, aangezien ze weten hoe schadelijk roken is. De vraag kan gesteld worden of de spijtbeleving versus een weloverwogen beslissing niet afhangt van het soort keuzes, namelijk positieve verus negatieve keuzes. Met negatieve keuzes wordt bedoeld: ‘slecht’ gedrag dat door de maatschappij als afwijkend wordt beschouwd.
5.3 Kanttekeningen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek Er zijn nog een aantal opmerkingen en beperkingen die vermeldt dienen te worden in dit onderzoek, voornamelijk om bovenstaande bevindingen correct te kunnen interpreteren.
38
Eerst en vooral is het aantal respondenten beperkt: slechts 186 personen werden ondervraagd. Verder waren er 51 huidig roker van de 186 ondervraagden. Om een goed onderzoek te voeren naar nieuwsgierigheid op rookgedrag is het wenselijk meer huidige rokers te ondervragen. Een volgende beperking heeft te maken met de steekproef. De vragenlijst werd afgenomen aan een groep studenten in slechts één studierichting aan de Universiteit van Gent. Dit ten koste van de veralgemeenbaarheid naar studenten uit andere jaren, richtingen en scholen. Omdat dit een onderzoek is op een klein aantal respondenten moet er eerst worden nagegaan of deze resultaten veralgemeenbaar zijn naar studenten uit andere jaren en andere richtingen evenals naar andere leeftijdsgroepen en individuen. Verder kan het zijn dat respondenten die de vragenlijsten hebben ingevuld sociaalwenselijke antwoorden hebben gegeven doordat de lesgever aanwezig was tijdens het invullen van de enquêtes. Ook dient rekening gehouden te worden dat dit een onderzoek is met retrospectieve metingen. Het is immers moeilijk voor respondenten om zich in te beelden hoe ze zich voelden voordat ze begonnen roken. Op enkele van de besproken onderwerpen (zie 5.1 Gevolg van de resultaten) wordt dieper ingegaan en er worden aanbevelingen gegeven voor toekomstig onderzoek. Vooraleerst betreffende de wanting/liking, in dit onderzoek werd de wanting- en likingsgraad gemeten aan de hand van vier vragen. Hierbij moet de bedenking worden gemaakt dat individuen zich soms niet bewust zijn van waar ze nood aan hebben (wanting) en wat ze leuk vinden (liking). Dit werd reeds uitvoerig besproken door Berridge & Robinson (1995). In toekomstig onderzoek kan er gebruik gemaakt worden van de IAT om de huidige wanting en liking na te gaan, zodat individuen minder interpretatiefouten maken tussen hun liking en wanting. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van de IAT moet er eveneens rekening worden gehouden met het tijdstip wanneer het individu de laatste sigaret rookte en wanneer het onderzoek wordt afgenomen. Zo kan er een correcter beeld worden gevormd van de wanting en liking naar sigaretten. Om de verandering van wanting en liking doorheen de tijd beter te kunnen bestuderen is het ook aangeraden om een longitudinaal onderzoek te houden. Hierbij kan het zeer interessant zijn om de verandering van de wanting en liking doorheen de tijd te zien. Bijvoorbeeld na hoeveel tijd de positieve likingsgraad verdwijnt en in welke mate de wantingsgraad stijgt. Vervolgens moet er op vlak van spanningsbehoefte vermeld worden dat de respondenten in de leeftijdscategorie zitten waarin de individuen de meeste spanningsbehoefte en risicovol gedrag vertonen (Zuckerman, 2000). Onderzoek op andere leeftijdsgroepen kan vernieuwende uitkomsten geven. Het is immers goed mogelijk dat de resultaten die hier gevonden werden niet van toepasbaar zijn op andere leeftijdsgroepen. Een beperking bij het uitgevoerde onderzoek is dat er naar de algemene huidige spanningsbehoefte werd gevraagd. Er werd aan
39
de respondenten niet gevraagd terug te denken aan de spanningsbehoefte die hij/zij voelde naar het roken alvorens de eerste sigaret. De hypothese die stelt dat individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid een hogere spanningsbehoefte naar roken hebben dan individuen die begonnen roken uit D-nieuwsgierigheid vraagt naar verder onderzoek. Om verder in te gaan op zelfcontrole is het nodig om onderzoek hierover op te starten. Uiteindelijk was er bij individuen die begonnen roken uit I-nieuwsgierigheid wel een positieve trend van verhoogde zelfcontrole waarneembaar, maar kon er nog niet gesproken worden van een significant verband. Verder werd er bij individuen die begonnen roken uit Dnieuwsgierigheid zelfs geen trend gevonden, wat vraagt naar verder onderzoek. Een onderzoek enkel en alleen toegespitst op zelfcontrole met betrekking tot nieuwsgierigheid op rookgedrag zou verder inzichten kunnen geven. Hierbij kan verder onderzocht worden of individuen die beginnen roken uit I-nieuwsgierigheid effectief een hogere zelfcontrole t.o.v roken bevatte. Een longitudinaal onderzoek is nodig om na te gaan of er en wanneer er zich veranderingen in deze zelfcontrole voortdoen en of dit afhangt van het type nieuwsgierigheid. Over het verliezen van de zelfcontrole dat kan leiden tot (tabaks)verslaving is al heel wat geschreven, maar verder onderzoek is nodig waarbij er wordt gekeken naar het type nieuwsgierigheid. Ten slotte, met betrekking tot een weloverwogen beslissing van roken versus spijtbeleving is het aangeraden om onderzoek te doen of er een verschil is tussen positieve versus negatieve keuzes en de spijtbeleving hierop. Ook op andere vlakken zoals of individuen meer spijt gaan hebben over hun keuze als ze veel moeite gestoken hebben in hun beslissing kan dieper onderzoek verhelderende inzichten teweegbrengen.
40
6
Bibliografie
Ajzen, I. (2011). The theory of planned behaviour: Reactions and reflections. Psychology & Health, 1113-1127. Berlyne, D. E. (1949). Interest as a psychological concept. British Journal of Psychology, 184-185. Berlyne, D. E. (1960). Conflict, arousal, and curiosity. New York: McGraw-Hill. Berridge, K. C., & Robinson, T. E. (1995). The Mind of an Addicted Brain: Neural Sensitization of Wanting versus Liking. American Psychological Society, 71-76. Caldwell , D. F., & O'Reilly, C. A. (1982). Responses to Failure: The Effects of Choice and Responsibility on Impression Management. Academy of Management Journal, 121136. Connolly, T., & Reb, J. (2012). Regret aversion in reason-based choice. Theory and Decision, 35-51. Cooper, J. (2007). Cognitive dissonance: 50 years of a classic theory. Londen: SAGE Publication Ltd. Damy, C., Corruble, E., Baylé, F. J., Hatem, N., Caci, H., & Guelfi, J. D. (1999). Echelle d'impulsivité (Plutchik et al, 1989). Opgeroepen op 05 12, 2013, van Word Press: http://tdahbe.files.wordpress.com/2013/02/echelle-dimp-de-plutchik.pdf Dedicated Research. (2012). Onderzoek roken 2012 in opdracht van de Stichting tegen Kanker. Brussel: Stichting tegen Kanker. Doran, N., Cook, J., McChargue, D., & Spring, B. (2009). Impulsivity and cigarette craving: differences across subtypes. Psychopharmacology, 365–373. Etter, J.-F., Humair, J.-P., Bergman, M. M., & Perneger, T. V. (2000). Development and validation of the attitudes towards smoking scale (ATS-18). Addiction, 613-625. Festinger, L. (1962). A Theory of Cognitive Dissonance. Stanford, California: Stanford University Press. Finlayson, G., King, N., & Blundell, J. (2008). The role of implicit wanting in relation to explicit liking and wanting for food: Implications for appetite control. Appetite, 120– 127. Gisle, L. (2008). Het gebruik van tabak. Gezondheidsenquête, België, 2008, 185-303. Hepler, J., Albarracin, D., McCulloch, K., & Noguchi, K. (2012). Being active and impulsive: The role of goals for action and inaction in self-control. Motivation & Emotion, 416424. Kahneman, D., & Tversky, A. (1979). PROSPECT THEORY: AN ANALYSIS OF DECISION UNDER RISK. Econometrica, 263-291. Kashdan, T. B., & Steger, M. F. (2007). Curiosity and pathways to well-being and meaning in life: Traits, states, and everyday behaviors. Motivation & Emotion, 159-173. Kashdan, T. B., Gallagher, M. W., Silvia, P. J., Winterstein, B. P., Breen, W. E., Terhar, D., et al. (2009). The Curiosity and Exploration Inventory-II: Development, Factor Structure, and Psychometrics. Journal of Research in Personality, 987-998. Litman, J. A. (2005). Curiosity and the pleasures of learning: Wanting and liking new information. Cognition and emotion, 793-814. Litman, J. A. (2010). Relationships between measures of I- and D-type curiosity, ambiguity tolerance, and need for closure: An initial test of the wanting-liking model of information-seeking. Personality and Individual Differences, 397-402. Litman, J. A., & Jimerson, T. L. (2004). The measurement of curiosity as a feeling-ofdeprivation. Journal of Personality Assessment, 147-157.
41
Litman, J. A., & Silvia, P. (2006). The Latent Structure of Trait Curiosity: Evidence for Interest and Deprivation Curiosity Dimensions. Journal of Personality Assessment, 318-328. Loewenstein, G. (1994). The psychology of curiosity: A review and reinterpretation. Psychological Bulletin, 75-98. Malakooti, B. (2010). Decision making process: typology, intelligence, and optimization. Journal of Intelligent Manufacturing, 733-746. Maloney, P. W., Grawitch, M. J., & Barber, L. K. (2012). The multi-factor structure of the Brief Self-Control Scale: Discriminant validity of restraint and impulsivity. Journal of Research in Personality, 111-115. Marcatto, F., & Ferrante, D. (2008). The Regret and Disappointment Scale: An instrument for assessing regret and disappointment in decision making. Judgment and Decision Making, 87–99. Muttarak, R., Gallus, S., Franchi, M., Faggiano, F., Pacifici, R., Colombo, P., et al. (2013). Why do smokers start? EUROPEAN JOURNAL OF CANCER PREVENTION, 181186. Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1986). The Elaboration Likelihood Model of Persuasion. Communication and Persuasion, 1-24. Robinson , T. E., & Berridge, K. C. (2003). Addiction. Annual Review of Psycology, 25-53. Saunders, M., Lewis, P., Thornhill, A., Booij, M., & Verckens, J. P. (2011). Methoden en technieken van onderzoek. Amsterdam: Pearson Education. Spillane, N. S., Smith, G. T., & Kahler, C. W. (2010). Impulsivity-like traits and smoking behavior in college students. Addictive Behaviors, 700-705. Stephenson, M. T., Hoyle, R. H., Palmgreen, P., & Slater, M. D. (2003). Brief measures of sensation seeking for screening and large-scale surveys. Drug and Alcohol Dependence, 279–286. Svoboda, E. (2006). Cultivating curiosity. Psychology Today, 57-58. Tibboel, H., De Houwer, J., Spruyt, A., Field, M., Kemps, E., & Crombez, G. (2011). Testing the validity of implicit measures of wanting and liking. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 284-292. Verdejo-Garcia, A., Lozano, O., Moya, M., Alcazar, M. A., & Pérez-Garcia, M. (2010). Psychometric Properties of a Spanish Version of the UPPS–P Impulsive Behavior Scale: Reliability, Validity and Association With Trait and Cognitive Impulsivity. Journal of Personality Assessment,, 70–77. Virvilaite, R., Saladiene, V., & Bagdona, R. (2009). Peculiarities of Impulsive Purchasing in the Market of Consumer Goods. INZINERINE EKONOMIKA-ENGINEERING ECONOMICS, 101-109. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2010, 07 29). Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. Opgeroepen op 03 30, 2013, van Vlaams actieplan tabak, alcohol en drugs 2009-2015: http://www.zorg-engezondheid.be/Beleid/Gezondheidsdoelstellingen/Vlaams-actieplan-tabak,-alcohol-endrugs-2009-2015/ Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2011, 06 24). Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. Opgeroepen op 03 30, 2013, van Rookgedrag bij volwassenen: http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Gezond-leven-en-milieu/Tabak-alcoholdrugs/Rookgedrag-bij-volwassenen/ Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2011, 03 08). Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. Opgeroepen op 05 03, 2013, van Tabak: http://www.zorg-engezondheid.be/Gezond-leven-en-milieu/Tabak,-alcohol-en-drugs/Tabak/
42
Webb, T. L., & Sheeran, P. (2003). Can implementation intentions help to overcome egodepletion? Journal of Experimental Social Psychology 39, 279–286. WHO. (2005). WHO FRAMEWORK CONVENTION ON TOBACCO CONTROL. Opgeroepen op 03 2013, 30, van WHO Framework Convention on Tobacco Control: http://whqlibdoc.who.int/publications/2003/9241591013.pdf WHO. (2011). WHO REPORT ON THE GLOBAL TOBACCO EPIDEMIC, 2011. Opgeroepen op 03 30, 2013, van Warning about the dangers of tobacco: http://whqlibdoc.who.int/publications/2011/9789240687813_eng.pdf WHO. (2014). WHO campaigns. Opgeroepen op 05 17, 2014, van World No Tobacco Day 31 May 2014: http://www.who.int/campaigns/no-tobacco-day/2014/event/en/ Wilson, S. J., & MacLean, R. R. (2013). Associations between self-control and dimensions of nicotine dependence: A preliminary report. Addictive Behaviors, 1812-1815. Zuckerman, M. (2000). Are you a risk taker? Psychology Today, 52-58. Zuckerman, M., & Kuhlman, M. D. (2000). Personality and Risk-Taking: Common Biosocial Factors. Journal of Personality, 999-1029.
43
7
Bijlage
7.1 Vragenlijst
Beste respondent, bedankt om deel te nemen aan deze survey over roken. Er zijn geen goede of foute antwoorden, we vragen u enkel zo eerlijk en accuraat mogelijk te antwoorden. Het invullen van deze survey zou niet meer dan 15 minuten van uw tijd mogen vragen. Uiteraard worden alle antwoorden strikt vertrouwelijk behandeld. Voor verdere vragen of suggesties omtrent deze studie, kan u steeds terecht op volgend e-mail adres:
[email protected] Alvast bedankt voor de bereidwillige medewerking!
44 1. Duid aan wat het beste bij u past. o Ik rook momenteel o Ik heb vroeger gerookt, maar nu niet meer (al was het maar één enkele keer) o Ik heb nooit gerookt: indien u nog nooit hebt gerookt ga naar vraag 22 Denk terug aan de tijd dat u voor de eerste keer gerookt hebt. We zouden u graag een aantal vragen stellen over deze periode. Probeer de gevoelens en gedachten die u toen had voor de geest te halen. 2. Hieronder ziet u een aantal stellingen die uw beslissing om te beginnen roken kunnen beïnvloed hebben. Gelieve aan te geven in welke mate deze stellingen van toepassing zijn op u. Helemaal NIET van toepassing
NIET van toepassing
Noch wel, noch niet van toepassing
WEL van toepassing
Helemaal WEL van toepassing
Voor ik begon te roken, leek roken me een aangename activiteit Ik was nieuwsgierig naar de smaak van een sigaret Ik was nieuwsgierig naar het effect van roken Ik zag roken als het ontdekken van iets nieuws Ik was nieuwsgierig naar de handelingen die gepaard gingen met roken (bv: rook in & uit ademen) Voor mij ging roken gepaard met ontspannen gevoelens Ik had het gevoel dat ik specifieke kennis ontbrak over hoe het was om te roken Voor ik begon met roken vond ik het niet aangenaam dat anderen wisten hoe het was om te roken, terwijl ik dit niet wist Voor ik begon te roken, voelde ik me gefrustreerd omdat ik niet wist hoe het voelde om te roken Ik had het gevoel dat ik iets miste omdat ik niet wist hoe het was om te roken Voor ik begon te roken had ik gehoord over de smaak van roken, dit maakte me nieuwsgierig Voor ik begon te roken had ik van anderen gehoord over de effecten van het roken, dit maakte me nieuwsgierig 3. Gelieve aan te geven in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. Helemaal niet akkoord Ik vond het aangenaam om te weten te komen hoe roken was Ik vond het belangrijk om te weten te komen hoe roken was
Niet akkoord
Eerder niet akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Eerder akkoord
Akkoord
Helemaal akkoord
45 4. Denk terug aan de eerste keer dat u een sigaret hebt gerookt. Gelieve aan te geven in welke maten deze stellingen van toepassing zijn op u. Hoe moeilijk vond je het om te weerstaan aan een sigaret? o Heel gemakkelijk o Gemakkelijk o Eerder gemakkelijk o Noch gemakkelijk, noch moeilijk o Eerder moeilijk o Moeilijk o Heel moeilijk Hoeveel moeite moest je doen om te weerstaan aan een sigaret? o Heel weinig moeite o Weinig moeite o Eerder weinig moeite o Noch weinig, noch veel o Eerder veel moeite o Veel moeite o Heel veel moeite Hoe sterk voelde je de drang om een sigaret te roken? o Niet sterk o Weinig sterk o Eerder weinig sterk o Noch zwak, noch sterk o Eerder sterk o Tamelijk sterk o Heel sterk Hoe sterk voelde je jezelf geforceerd om een sigaret te roken? o Helemaal niet o Niet o Eerder niet o Noch niet, noch wel o Eerder wel o Wel o Helemaal wel
5. Gelieve aan te geven in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. Helemaal niet akkoord Ik maakte een snelle beslissing om te beginnen roken Ik maakte een impulsieve beslissing om te beginnen roken De gedachte aan een sigaret deed me beslissen om te beginnen roken Ik begon te roken door een opwelling/bevlieging
Niet akkoord
Eerder niet akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Eerder akkoord
Akkoord
Helemaal akkoord
46 Helemaal niet akkoord
Niet akkoord
Eerder niet akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Eerder akkoord
Akkoord
Helemaal akkoord
Ik begon te roken door een onverwachte beslissing Mijn beslissing om te beginnen roken gebeurde op een logische en systematische manier Mijn besluit om te beginnen roken gebeurde op een zorgvuldige bedachte manier Alvorens te beginnen roken heb ik me geïnformeerd om zeker te zijn dat ik de juiste feiten en informatie had over roken Wanneer ik begon te roken, hield ik rekening met de verschillende opties (frequentie, plaats, merk) van roken Mijn beslissing om te beginnen roken gebeurde op een rationele manier
6. Gelieve aan te geven welke van deze stellingen van toepassing waren op u, voor u begon te roken Helemaal niet van toepassing Voor ik begon met roken, had ik de voor en nadelen van roken overwogen Ik had geprobeerd om te anticiperen op de gevolgen van mijn roken Voor ik begon te roken, had ik alle mogelijke uitkomsten van het roken overwogen Ik had altijd geprobeerd om te beoordelen hoe belangrijk de mogelijke gevolgen van roken waren Ik had geprobeerd te voorspellen hoe waarschijnlijk de verschillende gevolgen van roken waren Ik had zorgvuldig het risico van verschillende uitkomsten proberen ingeschat Ik had een positieve attitude dat roken niet zo erg is Ik had altijd gefocust op de positieve zaken gerelateerd aan roken, in plaats van de negatieve
Niet van toepassing
Eerder niet van toepassing
Noch wel, noch niet van toepassing
Eerder van toepassing
Van toepassing
Helemaal van toepassing
47 Helemaal niet van toepassing
Niet van toepassing
Eerder niet van toepassing
Noch wel, noch niet van toepassing
Eerder van toepassing
Van toepassing
Wanneer ik over roken nadacht had ik me altijd meer op de positieve gevolgen van roken gefocust Ik had vaak over de mogelijk negatieve gevolgen van roken nagedacht Ik was bang dat zaken fout konden lopen Wanneer ik over roken nadacht, had ik me gefocust op de negatieve gevolgen van het roken Ik had me nooit zorgen gemaakt over zaken die fout konden lopen door mijn beslissing om te roken
7. Hoeveel moeite hebt/had u gestoken in de beslissing om te roken? o o o o o
Geen Een beetje Nogal wat Tamelijk veel Veel
8. Gelieve aan te geven in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. Helemaal niet akkoord Ik heb spijt dat ik (ooit) ben beginnen roken Ik wou dat ik een andere keuze dan roken had gemaakt Ik wou dat datgene dat buiten mijn controle was en me heeft aangezet tot roken nooit was gebeurd Ik voel me verantwoordelijk voor mijn (ex-)rookgedrag De gebeurtenissen waar ik geen controle over had zijn/waren de oorzaak van mijn rookgedrag Ik ben tevreden dat ik rook(te) De dingen zouden beter (ge)gaan (zijn) als… ik niet zou beginnen roken zijn de gebeurtenissen me niet hadden aangezet tot roken
Niet akkoord
Eerder niet akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Eerder akkoord
Akkoord
Helemaal akkoord
Helemaal van toepassing
48 9. Heb je gerookt gedurende de laatste maand? o o o o o o o o o
Nee: indien nee ga naar vraag 17 Ik heb één keer van een sigaret getrokken Ik heb verschillende keren van een sigaret getrokken Minder dan 1 keer per maand 1 keer per maand 2 a 3 keer per maand 1 keer per week 2 a 3 keer per week Dagelijks
10. Hoe plezierig zou het zijn om nu een sigaret te roken? o Heel plezierig o Plezierig o o o o o
Eerder plezierig Noch plezierig, noch niet plezierig Eerder niet plezierig Niet plezierig Helemaal niet plezierig
11. Hoe graag wil je nu een sigaret? o Heel graag o Graag o o o o o
Eerder graag Noch graag, noch niet graag Eerder niet graag Niet graag Helemaal niet graag
12. Hoelang rookt u al? 13. Gelieve aan te geven wat het beste past Hoelang na het ontwaken rookt u uw eerste sigaret? o <5 min o 6 à 30 min o 31 à 60 min o >60min Kan u zich gemakkelijk onthouden van roken op plaatsen waar dit verboden is (bv. kerk, bibliotheek, cinema, etc.)? o Ja o Nee Welke sigaret zou u het moeilijkst kunnen missen? o De eerste sigaret ‘s ochtend o Eender welke sigaret/maakt geen verschil uit Hoeveel sigaretten rookt u gemiddeld per dag? o >31 o 21-30 o 11-20 o <10 Rookt u meer het eerste uur na het ontwaken dan de rest van de dag? o Ja o Nee
49
Rookt u als u ziek bent en het grootste deel van de dag in bed moet blijven? o Ja o Nee Hoe oud was u, de eerste keer dat u rookte? …jaar Heeft u ooit geprobeerd om te stoppen met roken? o Ja gelieve aan te geven hoe vaak u hebt geprobeerd te stoppen met roken: o Nee
14. Gelieve aan te geven wat het beste bij u past Denkt u binnen zes maanden o nog te zullen roken o uw sigarettenverbruik al te hebben verminderd o uw sigarettenverbruik al sterk te hebben verminderd o te zijn gestopt met roken Hebt u momenteel zin om te roken o Helemaal niet o Een beetje o Veel o Ongelofelijk veel Denkt u binnen vier weken o nog te zullen roken o uw sigarettenverbruik al te hebben verminderd o uw sigarettenverbruik al sterk te hebben verminderd o te zijn gestopt met roken Komt het soms voor dat u niet tevreden bent dat u rookt? o Nooit o Soms o Dikwijls o Zeer dikwijls
15. Gelieve aan te geven in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. Helemaal niet akkoord Ik zie stoppen met roken als één van de mogelijkheden Ik ben gemotiveerd om ooit te stoppen met roken Ik ben van plan om voor altijd te blijven roken Ik ben gemotiveerd om te stoppen met roken binnen het jaar Ik ben gemotiveerd om te stoppen met roken binnen zes maand Ik ben gemotiveerd om te stoppen met roken binnen drie maand
Niet akkoord
Eerder niet akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Eerder akkoord
Akkoord
Helemaal akkoord
50 16. Gelieve aan te geven in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. Helemaal niet akkoord
Niet akkoord
Eerder niet akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Eerder akkoord
Akkoord
Roken is erg gevaarlijk voor mijn gezondheid Roken schaadt mijn gezondheid Mijn sigarettenrook heeft een onaangename geur Roken geeft me een slechte adem Ik spendeer te veel geld aan sigaretten Mijn sigarettenrook is storend voor andere mensen Het stoort me dat ik afhankelijk ben van sigaretten Ik zou meer energie hebben als ik niet rookte Een sigaret kalmeert me wanneer ik gestresseerd ben Roken kalmeert me wanneer ik bezorgd ben Een sigaret helpt me om te gaan met moeilijke situaties Ik kan me beter concentreren nadat ik een sigaret heb gerookt Ik hou van de handelingen die gepaard gaan met roken Het voelt goed om te roken Ik hou ervan om te roken Ik vind het fijn een sigaret tussen mijn vingers te houden Indien u momenteel nog rookt, ga naar vraag 22.
17. U heeft aan gegeven dat u de afgelopen maand niet gerookt heeft. Hoe vaak rookte u vroeger? o o o o o o o o
Ik heb één keer van een sigaret getrokken Ik heb verschillende keren van een sigaret getrokken Minder dan 1 keer per maand 1 keer per maand 2 a 3 keer per maand 1 keer per week 2 a 3 keer per week Dagelijks
18. Hoeveel sigaretten rookte u gemiddeld per dag? o o o o
>31 21-30 11-20 <10
Helemaal akkoord
51 19. Hoe oud was u, de eerste keer dat u rookte? … jaar 20. Hoe oud was u, toen u stopte met roken? … jaar 21. Gelieve aan te geven in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. Helemaal niet akkoord Roken was erg gevaarlijk voor mijn gezondheid Roken schaadde mijn gezondheid Mijn sigarettenrook rook onaangenaam Roken gaf me een slechte adem Ik spendeerde te veel geld aan sigaretten Mijn rook stoorde andere mensen Roken was slecht voor mijn huid Het stoorde me om afhankelijk te zijn van roken Ik had minder energie wanneer ik rookte Een sigaret kalmeerde me wanneer ik gestresseerd was Een sigaret kalmeerde me wanneer ik zorgen had Een sigaret hielp me om te gaan met moeilijke situaties Na een sigaret kon ik me beter concentreren Ik hield van de handelingen gepaard met roken Het voelde goed om te roken! Ik hield van roken Ik vond het fijn een sigaret tussen mijn vingers te houden
Niet akkoord
Eerder niet akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Eerder akkoord
Akkoord
Helemaal akkoord
52 22. Gelieve aan te geven in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. Helemaal niet akkoord
Niet akkoord
Eerder niet akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Eerder akkoord
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
Altijd
Akkoord
Helemaal akkoord
Ik zou graag onbekende plaatsen verkennen Ik hou ervan om beangstigende dingen te doen Ik hou van nieuwe en opwindende ervaringen, zelfs als ik zo de regels moet breken Ik verkies vrienden die stimulerend en onvoorspelbaar zijn Hoe vaak doe je gevaarlijke dingen voor het plezier Hoe vaak doe je opwindende dingen zelfs als ze gevaarlijk zijn
23. Wat is uw geslacht? o Man o Vrouw 24. Hoe oud bent u? … jaar Bedankt om deel te nemen aan deze vragenlijst! Universiteit Gent, vakgroep Marketing voert regelmatig onderzoeken uit waarbij je leuke prijzen kan winnen. Wil je in de toekomst meedoen aan ons onderzoek en leuke prijzen winnen zoals cinematickets, bongobons etc,…? o Ja Indien ja gelieve dan hieronder uw email adres te geven:
o
Nee