Nieuwsgierigheid naar de Bijbel
1
Aan het begin van de zestiende eeuw was er bij veel mensen een nieuwsgierigheid naar de Bijbel en de Bijbelse boodschap. Mede hieruit is de groeiende vraag naar (nieuwe) Bijbelvertalingen in de volkstaal te verklaren. Ook andere factoren speelden een rol. Te denken valt aan de sterk ontwikkelde boekdrukkunst, de groeiende welvaart, de hoge alfabetiseringsgraad, de ontwikkeling van hoorbaar lezen naar stil lezen, de groeiende individualisering in de omgang en verwerking van godsdienstige teksten, de zelfstandige en kritische houding tegenover de kerk als bemiddelende instantie tussen God en mens en de invloed van het Bijbels humanisme1 dat voor velen de Bijbel in het middelpunt van het theologisch denken en godsdienstig leven had geplaatst. De uitvinding van de boekdrukkunst en de ontwikkeling van de humanistische taalwetenschap waren van groot belang voor de verspreiding van de kennis van de Bijbel in de zestiende eeuw. Om deze kennis onder de Bijbelgeleerden te bevorderen, kwam de Spaanse kardinaal Francisco Ximénes de Cisneros (1436-1517) met de Biblia polyglotta complutensis (veeltalige Bijbel uit Complutum,2 1522). Hierin was de originele Hebreeuwse en Griekse tekst naast die van de Vulgata3 gedrukt en aan de voet van de bladzijden stond een Aramese tekst met een Latijnse interpretatie ervan.4
Francisco Ximénes de Cisneros (1436-1517), aartsbisschop van Toledo, streefde ernaar het christelijk leven te hervormen. Ook leidde hij een campagne met het doel de Moren te bekeren. In 1507 werd hij kardinaal en in 1508 financierde hij met eigen geld de stichting van de Universiteit van Alcalá de Henares. Daar bracht hij geleerden bijeen uit Parijs, Bologna en Salamanca. Vervolgens financierde hij toezicht op de publicatie van de Biblia polyglotta complutensis.
1
De kerk was tegen het vertalen van Bijbels in de volkstaal, omdat de gewone man of vrouw de tekst wel eens verkeerd zou kunnen interpreteren en daardoor tot ketterijen zou kunnen vervallen. Kerkelijke leiders wilden echter wel de meest accurate Bijbeltekst vaststellen. Hoewel ze de Vulgata als hun officiële Bijbel beschouwden, lieten ze wel correcties en revisies in de vertaling toe. De nieuwe universiteiten stimuleerden de zoektocht naar een zo accuraat mogelijke tekst. Ze maakten daarbij graag gebruik van boeken met Bijbelteksten in de originele taal met oude vertalingen ernaast, polyglotten of meertalige Bijbels genoemd.
In Duitsland en de Nederlanden ontwikkelde zich in de 15e eeuw een Bijbels humanisme; dit propageerde een persoonlijker geloofsbeleving dan tot dusverre gebruikelijk was. 2 Complutum = Alcalá de Henares, het Spaanse stadje waar in 1500 een nieuwe universiteit was gesticht door Ximénes de Cisneros. Polyglot = veel talig (poly = veel; glot = taal). 3 De vanaf eind vierde eeuw verspreide Latijnse vertaling van de Bijbel 4 Ximenès kwam waarschijnlijk op het idee van een meertalige Bijbel, door de zestalige studie -uitgave van het Oude Testament, de Hexapla, samengesteld en geschreven door Origenes (185-253/254). De Hexapla bestond uit een aantal kolommen waarin, naast elkaar, verschillende Joodse versies en Griekse vertalingen van de Bijbel opgenomen waren. Hoewel het aantal gebruikte kolommen uiteenliep, werden er voor de meeste gedeelten zes kolommen gebruikt. Vandaar de naam Hexapla (wat zesvoudig betekent). In het algemeen bevatten de kolommen de volgende versies van het Oude Testament: * de Hebreeuwse tekst in de vorm die op dat moment als standaard gold, * een Griekse transliteratie (omzetting van het Hebreeuws in het Griekse schriftsysteem) van deze tekst, * een Griekse vertaling van Aquila (circa 130), * een Griekse vertaling van Symmachus de Ebioniet (omstreeks 170), * de Septuagint in een door Origenes zelf herziene versie, * en een Griekse vertaling van Theodotion (eind tweede eeuw). De Hexapla is waarschijnlijk nooit in zijn geheel overgeschreven, enkel fragmenten ervan. Enkele van die fragmenten zijn bewaard gebleven.
2
Om aan de behoefte aan kennis onder de niet-geleerden tegemoet te komen, werden voor gebruik in huiselijke kring op zon- en feestdagen op grote schaal de Psalmen en de Epistel- en Evangelieboeken, al dan niet vergezeld van de bijbehorende liturgische gebeden, in de volkstaal verspreid. Ook verschenen er volop evangeliënharmonieën, vertalingen van afzonderlijke Bijbelboeken, getijdenboeken5 en brevieren6, waarin grote delen van de bijbel waren verwerkt. Tussen 1460 en 1522 verschenen alleen al in Duitsland achtenzeventig drukken van de lectionaria (boeken met Bijbelgedeelten die in de eredienst werden gelezen: de Psalmen, brieven en evangeliën). Bovendien werd in deze tijd de volledige Bijbel achttien maal ter perse gelegd en waren er zestig drukken van afzonderlijke Bijbelgedeelten in omloop. De vertalingen van (gedeelten) van de Bijbel gingen allemaal terug op de Vulgata. Het jaar 1522 bracht een omkeer in de geschiedenis van de Nederlandse Bijbelvertaling. In dat jaar publiceerde de Amsterdamse drukker Doen Pietersoen het Evangelie naar de beschrijving van Mattheüs in een vertaling die teruggaat op de Latijnse tekst uit Erasmus’ Novum Testamentum (1516) en op de Vulgata. Een grote stroom Biblia Polyglotta. Academia Complutensi: Arnaldi Guillelmi de Brocario, 1514-1517. 6 v.: ill., front.; 39 cm. [Safe folio 303 Nederlandstalige Bijbeldrukken kwam op 1514]. gang: tussen 1522 en 1545 verschenen De eerste meertalige Bijbel. tachtig Nederlandse edities. Van onschatbare betekenis was daarbij het werk van de Duitse reformator Maarten Luther (1483–1546). Hij vertaalde uit de grondtaal. Door hem werd de Bijbel een volksboek bij uitstek. De kerk stond hier uiterst sceptisch tegenover. Ze veroordeelde niet zozeer het drukken van een Bijbel in de volkstaal, maar vooral het ketterse element dat in deze Bijbeluitgaven naar voren kwam. Ze gaf opdracht dat Bijbelvertalingen voortaan de Vulgata moesten volgen. Vanaf 1525 verbood ze Bijbeledities met verklaringen, kanttekeningen en voorwoorden die de verboden leringen van Luther en de zijnen boden. Dat deed ze ook omdat de voorwoorden, inleidingen, korte samenvattingen boven de hoofdstukken, aantekeningen in de kantlijn en registers hulpmiddelen waren die de zelfstandigheid van de individuele lezer ten opzichte van de kerk en haar voorgangers vergrootten.
5
Een getijdenboek is gebedenboek voor de privédevotie van leken. De kern van een getijdenboek bestond uit een aantal teksten die ontleend waren aan het gebedenboek voor religieuzen, het brevier. Zo kon de leek zijn gebedsleven zoveel mogelijk aanpassen aan dat van de kerk. Geestelijken stonden immers – zo was de opvatting – in direct contact met het Hogere. Door hen zoveel mogelijk na te volgen, zou iets van de heilswerking op de gewone man of vrouw kunnen afstralen. Het gebruik van getijdenboeken kwam in de dertiende eeuw op gang in Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden en verbreidde zich in de veertiende eeuw in heel Europa onder brede lagen van de bevolking. De Franse, Duitse en Belgische getijdenboeken waren voor het grootste deel geschreven in de taal van de kerk, het Latijn. 6 Een brevier is een gebedenboek van priesters en kloosterlingen.
3
Niet alleen de kerk maar ook de burgerlijke overheid was er alles aan gelegen om ketterijen te bestrijden. Zo maakten keizerlijke plakkaten melding van verboden Bijbeluitgaven. Een plakkaat van 24 september 1525 stelde dat dwalingen gedeeltelijk daaruit voortkwamen, dat ‘leecken ende ongeleerde persoenen die duitsche evangelien ende andere geestelicke scriften dagelicx lesen nae hoeren verstande (= naar eigen opvatting) … ende daervan mit malcanderen diversche disputatien hebben’. Daarom bepaalde de keizer dat ‘van nu voortaen geen personen vergadering sullen mogen maicken int heymelick of int openbaer om te lezen oft spreken van die evangelie, depistole van sinte Pauwels oft andere geestlicke scriften in latijne, duytsche ofte walsch, noch dieselve scriften te interpreteren ofte up dinterpretacie ende verstant van dien te disputeren, in wat manieren dattet zy.’7 © L. den Besten Literatuur
Besten, Leen den, Het uitgelezen boek. De bijbel in Nederland, Zoetermeer: Meinema 2005. Miller, Stephen M. & Huber, Robert V., De geschiedenis van de Bijbel. Het ontstaan en de invloed van de Bijbel, Kampen: Kok 2004.
Pagina 30, 17 x 12 cm, in Getijdenboek, gedrukt op 10 september 1500 in Parijs door de Nederlander Wolfgang Hopyl, ’s-Gravenhage: Koninklijke bibliotheek. Het getijdenboek is waarschijnlijk eigendom geweest van een kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder, omdat op zowel de voor- als achterkant een afdruk van een kardinaalshoed te zien is. Naast de getijden staat er ook een aantal gebeden in tot heiligen, zoals Sint Nicolaas en Sint Maarten. De meeste getijdenboeken waren geschreven in het Latijn. Het unieke van de latere Nederlandse getijdenboeken (eind veertiende eeuw) is dat ze geschreven waren in de volkstaal.
7
Geciteerd in: Bruin, C.C. de, & Broeyer, F., De Statenbijbel en zijn voorgangers. Nederlandse bijbelvertalingen vanaf de Reformatie tot 1637, Amsterdam/Brussel 1993, 130.
4
Getijdenboek, circa 1440-1460, 20 x 13 cm, signatuur 77 L 60, ’s-Gravenhage: Koninklijke Bibliotheek. Dit getijdenboek bevat een kalender met regionale feesten, namelijk St. Donaas (14 oktober) en St. Basilius (14 juni). Het bevat daarnaast elf miniaturen die de hele bladzijde vullen, geschilderd door een in Brugge werkzame kunstenaar van wie de identiteit onbekend is. Hij wordt aangeduid als de Meester van de Kleine Ogen (aux yeux bridées). Deze kunstenaar werkt met uitgesproken kleuren, wat goed te zien is aan de heldere randen en initialen.
Trivulzio Getijdenboek, circa 1470, 13 x 9 cm, signatuur SMC 1, ’s-Gravenhage: Koninklijke Bibliotheek. Ooit maakte het handschrift deel uit van de verzameling van de vorsten van Trivulzio te Milaan, maar aan het begin van de twintigste eeuw was de verblijfplaats niet langer bekend. Het handschrift is gemaakt in Vlaanderen, waarschijnlijk in Brugge en Gent, en bevat een rijk versieringsprogramma met miniaturen van verscheidene meesters: Lieven van Lathem uit Antwerpen, Simon Marmion uit Valenciennes, en een illuminator uit Gent die de Meester van Maria van Bourgondië wordt genoemd. Op de bladvullende miniatuur die Pinksteren voorstelt, zien we de neerdaling van de Heilige Geest. De kunstenaar plaatst deze gebeurtenis in een nauwkeurig weergegeven gotisch kerkinterieur, compleet met gedraaide kolommen en een vergulde koorafscheiding. Ter voltooiing van zijn miniatuur voegde hij fijne gouden accenten toe, waarbij hij waarschijnlijk een kwastje gebruikte met niet meer dan twee of drie haren. De stralenkrans rond de duif is zo subtiel dat hij bijna etherisch is. e randen in dit handschrift verlevendigen de religieuze voorstellingen en brengen de toeschouwer in verrukking. In de marge bijvoorbeeld, heeft de kunstenaar met grote nauwkeurigheid een zeldzame hop afgebeeld. Tot op heden wordt gezegd dat deze vogel de komst van regen voorspelt, hoewel hij in deze afbeelding de Heilige Geest lijkt aan te kondigen. Rechtsonder in de marge heeft de miniaturist een harpij (Latijn: harpyia) afgebeeld, een roofzuchtig monster met het hoofd van een vrouw, de klauwen van een leeuw, en de vleugels van een roofvogel. Terwijl deze figuur de macht en het gevaar van vrouwen verbeeldt, is het ook een vorm van woordspel: de harpij bespeelt een harp. De figurengroep linksonder versterkt de verbeelding van de macht van vrouwen. Deze vrouw, die viool speelt en op een man zit, verbeeldt waarschijnlijk Phyllis, die haar echtgenoot Aristoteles bereed als een paard.
5
Einde van het boek Genesis en begin van het boek Exodus, in: Biblia Polyglotta, Academia Complutensi: Arnaldi Guillelmi de Brocario, 1514-1517. 6 v.: ill., front.; 39 cm. [Safe folio 303 1514]. In polyglottenbijbels werd het Oude Testament in drie kolommen afgedrukt: in de standaard Hebreeuwse (Masoretische) versie, de Septuaginta (de Griekse vertaling van het Hebreeuws) en de Vulgata (de Latijnse vertaling). Voor de eerste vijf boeken van de Bijbel waren Aramese targums (parafrasen), in Hebreeuwse letters gedrukt, onder aan elke bladzijde geschreven, samen met de Latijnse vertaling ervan.