Resultaten monitoring ecoduct Hulshorst 2013 Onderdeel van de 9 ecoducten op de Veluwe, Utrechtse en Sallandse Heuvelrug
D. Emond G.J. Brandjes
Resultaten monitoring ecoduct Hulshorst 2013 Onderdeel van de 9 ecoducten op de Veluwe, Utrechtse en Sallandse Heuvelrug
D. Emond G.J. Brandjes
opdrachtgever: Combinatie H2ECO 3 maarti 2014 rapport nr. 14-045b
Status uitgave:
eindrapport
Rapport nr.:
14-045b
Datum uitgave:
3 maart 2014
Titel:
Resultaten monitoring ecoduct Hulshorst 2013
Subtitel:
Onderdeel van de 9 ecoducten op de Veluwe, Utrechtse en Sallandse Heuvelrug
Samenstellers:
drs. D. Emond drs. G.J. Brandjes
Foto's omslag:
Bureau Waardenburg bv
Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
30
Project nr.:
12-198
Projectleider:
drs. D. Emond
Naam en adres opdrachtgever:
Combinatie H2ECO Ernst Machstraat 10, 7442 DL Nijverdal
Referentie opdrachtgever:
documentnr. 07058-131C
Akkoord voor uitgave:
Teamleider Bureau Waardenburg bv ir. E.J.F. de Boer
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Combinatie H2ECO Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2008.
2
Voorwoord In een gezamenlijk project van Prorail, Rijkswaterstaat en Provincie Gelderland zijn door aannemerscombinatie H2Eco negen ecoducten gerealiseerd op de Veluwe, Sallandse en Utrechtse Heuvelrug. Onderdeel van het project betreft een monitoring van doelsoorten binnen twee jaar na aanleg van het ecoduct. Combinatie H2Eco heeft Bureau Waardenburg gevraagd de monitoring van de negen ecoducten uit te voeren. In 2013 zijn de ecoducten Hulshorst (A28), Petrea (A50), Hoog Buurlo (A1) en Nijverdal (N35) gemonitord. Voor 2014 staat monitoring van de ecoducten Zwaluwenberg (A27), Huis ter Heide (A28), Oud Reemst (N310), J.P. Thijsse (A12) en Middachten (N348) gepland. Per ecoduct is een afzonderlijke rapportage opgesteld waarin de methodiek wordt toegelicht en de resultaten worden gepresenteerd en besproken. Voorliggend document betreft de monitoringsresultaten van het ecoduct Hulshorst. De volgende personen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van dit rapport: Jeroen Brandjes veldwerk, rapportage Daniel Beuker analyse beeldmateriaal Lieuwe Anema kaartmateriaal Dimitri Emond veldwerk, rapportage, projectleiding Vanuit H2Eco werd de opdracht begeleid door Mathijs Hiemstra en Roelof Mulder. Eind 2013 zijn de werkzaamheden van Mathijs Hiemstra overgenomen door Rijnard van de Werfhorst. Allen worden bedankt voor de samenwerking en totstandkoming van dit rapport.
3
4
Inhoud Voorwoord ..................................................................................................................................... 3! 1! Inleiding .................................................................................................................................. 7! 1.1! Uitgangspunten .......................................................................................................... 7! 1.2! Doelstelling ................................................................................................................. 7! 2! Materiaal en methoden ......................................................................................................... 9! 2.1! Algemeen ................................................................................................................... 9! 2.2! Methodiek per soortgroep ....................................................................................... 10! 3! Resultaten ............................................................................................................................ 13! 3.1! Algemeen ................................................................................................................. 13! 3.2! Cameravallen ........................................................................................................... 13! 3.3! Reptielenplaatjes...................................................................................................... 16! 3.4! Anabat-resultaten vleermuizen ............................................................................... 19! 3.5! Zichtwaarnemingen ................................................................................................. 20! 3.6! Overige waarnemingen ........................................................................................... 23! 3.7! Verkeersslachtoffers ................................................................................................ 25! 4! Conclusies en aanbevelingen............................................................................................. 27! 4.1! Conclusies ................................................................................................................ 27! 4.2! Aanbevelingen ......................................................................................................... 27! 5! Literatuur .............................................................................................................................. 29!
5
6
1 Inleiding In een gezamenlijk project van Prorail, Rijkswaterstaat en Provincie Gelderland zijn negen ecoducten gerealiseerd. Onderdeel van het project betreft een monitoring van gebruik door doelsoorten binnen twee jaar na aanleg van de ecopassage. Ecoduct Hulshorst is in het voor- en najaar van 2013 gemonitord.
1.1
Uitgangspunten In de aanvraag is een toelichting op het gevraagde onderzoek gegeven, waarop onze monitoringmethodiek is gebaseerd. De belangrijkste uitgangspunten zijn er uitgelicht en hieronder verwoord: • Monitoring van het gebruik van de faunavoorzieningen dient te worden uitgevoerd door middel van de vastgestelde standaardmethoden conform de “Leidraad faunavoorzieningen bij wegen”. Deze methoden zijn grotendeels door Bureau Waardenburg zelf ontwikkeld (Brandjes & Smit, 1996). • De gehanteerde methoden dienen te zijn afgestemd op de doelsoorten conform het Schetsboek Ecoducten Veluwe. De doelsoorten verschillen per voorziening maar zijn voor de Veluwe: amfibieën, reptielen, zoogdieren, vogels en insecten. Voor de ecopassages Zwaluwenberg, Huis ter Heide en Nijverdal zijn de doelsoorten aangeleverd door de opdrachtgever.
1.2
Doelstelling Doel van het onderzoek is inzicht te geven in het ecologisch functioneren van een negental ecopassages op de Veluwe, Sallandse en Utrechtse Heuvelrug. De centrale vraag luidt: Wordt de ecopassage gebruikt door de geformuleerde doelsoorten? In Figuur 1.1 is per ecopassage aangegeven welke doelsoorten (ingedeeld per soortgroep) zijn geformuleerd. Bij de soortgroep ongewervelden is specifieker aangegeven welke soorten het betreft. Dit is van belang geweest voor de planning van de veldbezoeken in de zomerperiode.
7
Figuur 1.1
x
1
vlinders, libellen, sprinkhanen, (loop)kevers
x
2
loopkevers, rode bosmieren
x
3
rode bosmier, heivlinder, heideblauwtje, loopkevers
x
4
heivlinder, kommavlinder, zadelsprinkhaan, blauwvleugelsprinkhaan, wrattenbijter,
Foto 1.1.
x x x x x x x x
Te onderzoeken ecopassages en geformuleerde doelsoorten (groepen) cf. Schetsboek Ecoducten Veluwe en aanvullende informatie van de opdrachtgever. Doelsoorten Hulshorst zijn rood gearceerd.
boszandloopkever.
8
x x x
Impressie boven op ecoduct Hulshorst met natte laagtes.
x
x1 x1 x1 x1
x x
x4 x2 x3 x1
Vogels
Ongewervelden
x x x x x x x x x
Amfibieën
x x x x x x x x x
Reptielen
x x x x x x x x x
Vleermuizen
Kleine zoogdieren
Locatie A28 en spoor A50 A1 A12 N35 en spoor N310 A28 A27 en spoor A348
Middelgrote zoogdieren
Type voorziening ecoduct ecoduct ecoduct ecoduct ecoduct en ecopassage ecoduct ecoduct ecoduct faunapoort
Grote zoogdieren
Hulshorst Petrea Hoog Buurlo J.P. Thijsse Nijverdal Oud Reemst Huis ter Heide Zwaluwenberg Middachten
x x x x
2 Materiaal en methoden 2.1
Algemeen Het onderzoek omvat de monitoring van de ecopassage zelf en daarnaast die van de directe omgeving. Feitelijk is het werkterrein van H2Eco de begrenzing van het studiegebied geweest en daarmee dus het gehele inpassingsgebied van het ecoduct, dus ook de toeloop en uitloop van en naar het ecoduct. Landschapselementen binnen deze begrenzing, zoals bijvoorbeeld stobbenwallen en poelen, zijn eveneens gemonitord. Om het gebruik van een ecopassage door doelsoorten in beeld te brengen is hierop de methodiek en de onderzoeksperiode afgestemd. Voor de meeste soortgroepen is het voor- en najaar de meest geschikte periode om het gebruik te onderzoeken. In deze periodes is een piek in het aantal faunabewegingen als gevolg van dispersie en migratie. De eerste piek ligt ongeveer van eind maart tot half mei; de tweede piek ligt in de maanden september en oktober. Voor de meeste ongewervelden (dagvlinders, libellen, sprinkhanen) is de zomer (half juli tot eind augustus) de geschikte periode om deze te inventariseren. Voor een volledige monitoring van het soortenspectrum worden daarom vaak periodes van zes weken aangehouden. Voor dit onderzoek hebben wij een periode gehanteerd van vijf weken in het voor- en najaar, aangevuld met specifieke zomerbezoeken indien ongewervelden als doelsoort zijn geformuleerd. Onderzoeksinspanning Op 5 april 2013 is gestart met een oriënterend veldbezoek van alle in 2013 te monitoren ecoducten. Tijdens dit veldbezoek is nader bepaald waar de verschillende onderzoeksmethodieken worden ingezet (locatie cameravallen, ligging reptielenplaatjes). Daarnaast zijn al de eerste waarnemingen van doelsoorten geregistreerd. Op 10 mei 2013 zijn de cameravallen geplaatst en reptielenplaatjes uitgelegd. De ligging van de toegepaste materialen is weergegeven in Figuur 2.1. Tot en met 14 juni 2013 is het gebied wekelijks bezocht. Het najaarsonderzoek is gestart op 5 oktober 2013. Op 22 november 2013 is het laatste veldbezoek uitgevoerd en zijn alle materialen uit het veld gehaald. Zomerbezoeken zijn uitgevoerd op 18 juli en 17 augustus 2013.
9
Figuur 2.1
2.2
Ligging en nummering van cameravallen en reptielenplaatjes op ecoduct Hulshorst.
Methodiek per soortgroep Grote en middelgrote zoogdieren Per ecoduct is een veldset ingezet bestaande uit vier Reconyx-cameravallen: één van het type HC800 en drie van type HC500. Met deze typen cameravallen worden passages van alle soorten van het formaat egel, bunzing en groter geregistreerd. Incidenteel zijn muizen en kleine zangvogels opgenomen die zich prominent voor de lens begeven en niet te snel bewegen. Hermelijn en wezel passeren doorgaans te snel waardoor deze door de vertraging van de cameraval zelden geregistreerd worden. De cameraval HC800 heeft een groot bereik en is geplaatst op de grootste breedte van het kunstwerk, verwerkt in de aanwezige stobbenwal, boven de rijksweg. Twee cameravallen type HC500 zijn aan beide zijkanten van het kunstwerk geplaatst waardoor de zone tussen stobbenwal en zijkant kunstwerk is afgedekt alsmede de resterende zone aan de andere zijde, die niet gehaald wordt door de HC800, ook wordt meegenomen. Tijdens de najaarsperiode is de cameraval tussen stobben en noordoostbalustrade verplaatst van de stobben naar de balustrade zelf (nr. 3 in Figuur 2.1 verplaatst naar nr. 5). Hierdoor kon nagenoeg vlakdekkend worden gefilmd op de ecopassage. De vierde cameraval is, afhankelijk van de situatie, roulerend ingezet ter hoogte van bepaalde elementen (poel) of overige voorzieningen (dassentunnel onder raster). Op Hulshorst is deze cameraval in het voorjaar bij de poel gebruikt, ten zuidoosten van
10
het ecoduct (nr. 2 in Figuur 2.1), en in het najaar bij de dassenpijp in het zwijnenraster (nr. 6). Tabel 2.1 geeft een overzicht van het aantal draaidagen per cameraval, inclusief uitval. De ligging van de cameravallen is weergegeven in Figuur 2.1. Tijdens de voorjaarsronde hebben de vier cameravallen 35 dagen gedraaid, in het najaar was dit 28 tot 48 dagen. Tabel 2.1
Overzicht van het aantal draaidagen per cameraval per periode.
ecoduct
periode
camera
periode
hulshorst hulshorst hulshorst hulshorst hulshorst hulshorst hulshorst hulshorst
voorjaar voorjaar voorjaar voorjaar najaar najaar najaar najaar
balustrade ZW stobben ri. NO stobben ri. ZW poel zuid balustrade ZW balustrade NO stobben ri. ZW PVC-buis
10 mei - 14 juni 10 mei - 14 juni 10 mei - 14 juni 10 mei - 14 juni 5 okt - 22 nov 5 okt - 22 nov 5 okt - 10 nov 25 okt - 22 nov
Foto 2.1
dagen 35 35 35 35 48 36 48 28
Cameraval ‘in actie’ voor het monitoren van middelgrote en grote zoogdieren.
Reptielen, amfibieën, kleine zoogdieren Daarnaast zijn verspreid over de totale ecopassage 40 kunstmatige verblijfplaatsen (kvb’s, bitumen plaatjes) uitgelegd en genummerd (Figuur 2.1). Deze kvb’s worden door kleine zoogdieren, reptielen, amfibieën maar ook loopkevers gebruikt als schuilplaats. Hierdoor zijn de dieren relatief eenvoudig waar te nemen. De kvb’s zijn gedurende de onderzoeksperiode tijdens elk veldbezoek gecontroleerd, waarbij een registratie van een waarneming is gekoppeld aan het nummer van het plaatje. In totaal zijn deze 12 keer gecontroleerd.
11
Foto 2.2
Bitumen golfplaat als kvb voor het waarnemen van kleine zoogdieren, reptielen, amfibieën en loopkevers.
Binnen het studiegebied zijn twee grotere poelen gelegen; één forse aan de zuidzijde en één aan de noordzijde. Een deel van de plaatjesroute liep langs deze poelen waardoor tijdens elke controle de oeverzone en de poel zelf geïnventariseerd is op voorkomende soorten. Vleermuizen Vleermuizen zijn geen doelsoort van ecoduct Hulshorst maar op verzoek van de terreinbeheerder hebben we ook deze soortgroep meegenomen in de monitoring. Om het gebruik van het ecoduct door vleermuizen (als vliegroute of foerageergebied) vast te stellen zijn ‘Anabats’ ingezet: onbemande batdetectors die boven op het ecoduct zijn geplaatst en geluiden van langs- of rondvliegende vleermuizen (echolocatie) automatisch opslaan. Er hebben twee sessies plaatsgevonden: de eerste midden in de zomer (16 en 17 juli) en de tweede in de nazomer (13 op 14 augustus). Ongewervelden (dagvlinders, libellen, sprinkhanen, loopkevers) Voor Hulshorst zijn vlinders, libellen, sprinkhanen en loopkevers als doelsoort geformuleerd. Dagvlinders, libellen, sprinkhanen en loopkevers hebben elk hun eigen activiteitenpiek waarin ze onderzocht moeten worden. De vliegtijd van het heideblauwtje is bijvoorbeeld eind juni – medio juli terwijl sprinkhanen vooral in augustus geïnventariseerd moeten worden. Dit is gedaan door tijdens het veldbezoek rustig over het ecoduct en directe omgeving te lopen. Inventariseren gebeurt op geluid en zicht. Vogels (en overige waarnemingen) Tijdens elk veldbezoek is een ronde over de ecopassage en directe omgeving gelopen waarbij terloopse waarnemingen van vogels zijn genoteerd en hun relatie met het kunstwerk. Aanvullend zijn sporen en zichtwaarnemingen van andere soorten genoteerd en ingevoerd. Verkeersslachtoffers Tijdens elk veldbezoek zijn verkeersslachtoffers in de directe omgeving van de ecopassage genoteerd. Hieronder verstaan wij globaal het weggedeelte tussen twee aansluitingen, waartussen het ecoduct ligt. Binnen dat weggedeelte wordt ca. 2.000 m voor en na het ecoduct en uiteraard in beide rijrichtingen meegenomen.
12
3 Resultaten 3.1
Algemeen In dit hoofdstuk zijn alle waarnemingen verwerkt die met de verschillende methodieken zijn verzameld. Ook soorten die niet als doelsoort voor deze ecopassage zijn geformuleerd worden behandeld en toegelicht. Door de cameravallen geregistreerde zoogdieren (en vogels) zijn per soort per richting compleet geteld voor de beide onderzoeksperioden (voor- en najaar). Naar aanleiding van de inventarisatie van de overige soortgroepen is een indicatie van voorkomen geformuleerd op het ecoduct dan wel aan één of beide zijden in het achterland. Het betreft de indicaties ‘incidenteel’, ‘frequent’ en ‘zeer frequent’. Deze indicatie kan slaan op ‘bewegingen door het terrein’ (bijvoorbeeld in geval van oranje luzernevlinders) of op ‘aanwezigheid in het terrein’ (bijvoorbeeld azuurwaterjuffers bij een poel). Incidenteel moet dan gezien worden als ‘één tot hooguit enkele exemplaren op een bepaald moment bewegend door of aanwezig in het betreffende deel van het terrein’, frequent: ‘regelmatig een tiental tot vele tientallen exemplaren op een bepaald moment bewegend door of aanwezig in het betreffende deel van het terrein’ en zeer frequent: ‘zeer regelmatig vele tientallen tot honderden exemplaren op een bepaald moment bewegend door of aanwezig in het betreffende deel van het terrein’.
3.2
Cameravallen Grote en middelgrote zoogdieren Zie Tabel 3.1 voor de resultaten van het cameravallenonderzoek (incl. kat en hond). In totaal zijn 7 verschillende zoogdieren geregistreerd* (excl. kat, hond, paard en mens). Meest frequente gebruiker is edelhert, gevolgd door haas en vos. Van het edelhert zijn opnames gemaakt van een kudde tot maximaal 16 dieren, waaronder twee kalfjes. ’s Avonds trokken de dieren richting het noorden, om ‘s morgensvroeg terug te keren naar het Hulshorsterzand. In de loop van het voorjaar keren de edelherten steeds later op de ochtend terug (tussen 6.00 – 9.00 uur), terwijl de zon inmiddels al ruim op is. Hierbij wordt het ecoduct volledig benut als leefgebied waarbij met name langs de randen langdurig wordt gelaveid. In het najaar konden drie verschillende herten worden onderscheiden op basis van het gewei.
[*: een ‘registratie’ heeft betrekking op een beeldverzameling van hetzelfde individu (al dan niet in een groep van individuen) in een aaneengesloten tijdspanne, dus van de eerste t/m de laatste ‘frame’ van één enkele gebeurtenis. Kortom, een langdurig in beeld poetsende haas die 15 minuten lang 200 keer op beeld wordt vastgelegd, is beschouwd als één registratie. Een langs rennende vos die slechts op één frame is vastgelegd, betreft eveneens één registratie. Keert de vos na bijvoorbeeld vier uur weer terug – andermaal op slechts één frame vastgelegd – dan betreft dit weer één (nieuwe) registratie.]
13
Ook haas en konijn gebruiken het ecoduct om, zowel overdag als ’s nachts, te foerageren. Vos is een zeer frequente gebruiker en gebruikt het ecoduct daarnaast om zijn territorium te markeren (diverse beelden met urinerende en keutelende vos). De meeste registraties van een marter spec. hebben hoogstwaarschijnlijk betrekking op boommarter maar harde bewijzen ontbraken om deze met zekerheid als dusdanig te determineren. Eenmaal kon met zekerheid een bunzing worden gedetermineerd. Egel is slechts eenmaal op beeld vastgelegd; op 4 juni 2013 liep deze op het breedste deel van het ecoduct richting het noorden. Opvallende afwezige is het ree, een soort die doorgaans regelmatig wordt aangetroffen in dit type habitat (zie ook resultaten andere locaties). Tabel 3.1
Totaal aantal registraties per cameraval: 1-4 = ecoduct (geel), 5 = poel zuid (groen) en 6 = pvc-buis in zuid raster (blauw). Tussen haakjes het aantal ‘draaidagen’ per locatie.
Soort egel konijn haas bunzing marter spec. vos edelhert hond kat
1 (83)
ecoduct 2 (35)
3 (83)
4 (36)
poel zuid pvc-buis 5 (35) 6 (28)
6
13
1 11
3
-
-
18
13
49
-
19
-
-
-
1
-
-
-
-
3
-
-
-
1
6
29
19
2
1
1
129 -
61 -
359 6 1
76 2
8 -
3
Noot: passages van mensen zijn geregistreerd gedurende de hele periode, maar niet in tabel weergegeven. Inclusief de terreinbeheerder(s) zijn deze 29 keer vastgelegd.
Behalve de resultaten van de cameravallen zijn verschillende zichtwaarnemingen van haas en konijn verricht, ook boven op het ecoduct (konijn altijd rond de stobbenwal). Op 5 april 2013 zijn boven op het ecoduct uitwerpselen van een steen- of boommarter en van een vos gevonden. Eveneens op 5 april zijn aan de zuidzijde van het ecoduct sporen van bosmuis en uitwerpselen van bunzing tegen de bosrand gevonden. Sporen van edelhert (prenten, uitwerpselen) zijn tijdens alle bezoeken talrijk in het gehele inpassingsgebied aangetroffen, hetgeen overeenkomt met de camera-beelden. Sporen van wild zwijn zijn uitsluitend (talrijk) ten zuiden van het zwijn-kerende raster aan de zuidzijde van het ecoduct gevonden; het raster functioneert dus naar behoren. Tijdens de meeste bezoeken zijn ook sporen van vos gevonden, vooral aan de zuidzijde van het ecoduct (hier is meer open zand aanwezig; de noordzijde is geheel begroeid waardoor sporen niet opvallen). Daarnaast zijn beelden van houtduif, merel, nijlgans en winterkoning vastgesteld met de cameraval.
14
Foto 3.1
Foeragerende hazen op ecoduct Hulshorst, 31 mei 2013.
Foto 3.2
Laveiende edelherten op ecoduct Hulshorst, 15 mei 2013.
15
3.3
Reptielenplaatjes Doelsoorten: reptielen, amfibieën, kleine zoogdieren, loopkevers Zie Tabel 3.2 voor de resultaten van het reptielenplaatjesonderzoek. Tabel 3.2
Resultaten reptielenplaatjes in studiegebied Hulshorst in 2013, verdeeld over drie periodes (voorjaar, zomer en najaar).
Nr. 10-mei 17-mei 23-mei 31-mei 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet
21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet
31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet inzet Hsm = Bm = Am = Cv = Pn = As = Pa = Pb =
07-jun
Rt s Af s + Rt s
Rt
14-jun
08-jul
Pa
Af v
Rt s
Af v + 2 Rt
17-aug 05-okt 25-okt 31-okt 08-nov 22-nov
2 Cv As
Pa
As
Bm ad + 2 j 6 Hsm
Pn
As
Am
Af v
Bb j As As Pa Pa Af Pn
Bm 2 Pb
2 Pn
Pa Huisspitsmuis Bosmuis Aardmuis Paarse loopkever Zwarte loopkever Bosmestkever Slakkenaaskever Picromerus bidens (soort wants)
Af = Bb = Rt = m= v= s= j=
Hazelworm Gewone pad Bruine kikker man vrouw subadult juveniel / jong
In de zomer en najaarsperiode zijn 3 soorten (spits)muizen onder de plaatjes aangetroffen: huisspitsmuis (gezin van 6), bosmuis (o.a. gezin van 3) en aardmuis.
16
Opvallend genoeg zijn alle drie de soorten (ook) onder hetzelfde plaatje (nr. 15) aangetroffen. Dit plaatje lag boven op het ecoduct aan de zijde zonder stobbenwal. Ook aan de zijde mét stobben is een bosmuis aangetroffen (plaatje nr. 34). Tijdens het plaatsen van Anabats op 13 augustus werden onder plaatje 3, 3 veldmuizen waargenomen en onder plaatje 28 een hazelworm. Aangezien tijdens dit veldbezoek niet alle plaatjes zijn gecontroleerd, zijn deze waarnemingen niet weergegeven in Tabel 3.2 De eerste waarneming van een hazelworm was op 7 juni, onder plaatje 3 aan de noordzijde van het ecoduct, en onder plaatje 33 midden op het ecoduct (foto). Drie hazelwormen (onvolgroeide vrouwtjes) bevonden zich op 8 juli onder plaatje nr. 1 en 3 op het noordtalud (rond een aantal stobben) en onder plaatje nr. 20 langs de zuidrand van het inpassingsgebied (langs een rand van ondergroei) op de overgang naar het achterland (Hulshorsterzand). Onder dezelfde plaatjes met hazelwormen (nr. 1 en 3) zijn tevens 3 bruine kikkers gevonden. Een jonge gewone pad bevond zich op 5 oktober onder plaatje 26, boven op het ecoduct. Regelmatig bevonden zich één of enkele (loop)kevers onder de plaatjes (paarse loopkever, zwarte loopkever, bosmestkever en slakkenaaskever) en eenmaal ook de wants Picromerus bidens (zie Tabel 3.2). Met name de aanwezigheid van de paarse loopkever is opmerkelijk. Deze landelijk zeldzame soort verdwijnt van veel locaties, maar heeft bij ecoduct Hulshorst dus nieuw leefgebied gekoloniseerd (want is aangetroffen op het noordtalud) en plant zich bovendien voort (zie foto). Na 5 oktober werden geen dieren meer onder de plaatjes aangetroffen.
Foto 3.3
Parende paarse loopkevers, 17 augustus 2013, op een reptielenplaatje op noordtalud ecoduct Hulshorst.
17
Reptielen, amfibieën en vissen: zichtwaarnemingen Zie Tabel 3.3. Buiten de hazelwormen van het plaatjesonderzoek is tevens een vrij zekere levendbarende hagedis waargenomen op de overgang van het zuidtalud naar het achterland (Hulshorsterzand) (7 juni 2013). Van het dier was alleen kortstondig de zeer donkere staart zichtbaar, waarna de hagedis wegschoot in de vegetatie.
Foto 3.4
Bruine kikker op clipboard, 14 juni 2013, noordtalud ecoduct Hulshorst.
Foto 3.5
Hazelworm, 7 juni 2013, onder plaatje 33 langs de stobbenwal op ecoduct Hulshorst.
18
Amfibieën zijn met name in de twee (grotere) poelen waargenomen. Op 5 april lag een dode bruine kikker in de noordpoel. Op 31 mei waren in de (uitdrogende) noordpoel 6 beschimmelde eisnoeren van gewone pad aanwezig (dood). Op 23 mei en 31 mei waren in de zuidpoel ca. 500 larven van gewone pad aanwezig. Op 14 juni was de noordpoel opgedroogd en bevonden zich in de slinkende zuidpoel nog ca. 150 larven van gewone pad. Op 8 juli bleek ook deze poel 100% uitgedroogd. Tabel 3.3
Waargenomen amfibieën en reptielen in studiegebied Hulshorst in 2013. 1
Soort
Frequentie
Zuid
bruine kikker
incidenteel
+
gewone pad
frequent
+
hazelworm
frequent
+
levendbarende hagedis
incidenteel
+
Midden
2
Noord Opmerkingen +
plaatjes
+
+
ook voortplanting
+
+
plaatjes zichtwaarneming
1
passages of abundantie.
2
onder ‘midden’ wordt verstaan het ecoduct zelf tussen de balustrades, ‘zuid’ en ‘noord’ betreffen de voeten
van het ecoduct t/m begrenzing werkterrein.
3.4
Anabat-resultaten vleermuizen Zie Tabel 3.4 voor de op ecoduct Hulshorst geregistreerde soorten en aantallen vleermuizen in 2013. Tabel 3.4
Door de Anabat geregistreerde vleermuizen op ecoduct Hulshorst in 2013
(tp=
ter plaatse).
soort
16 juli ! 17 juli
13 aug ! 14 aug
vliegroute
tp jagend
vliegroute
tp jagend
gewone dwergvleermuis
9
1
10
2
ruige dwergvleermuis
3
-
5
-
laatvlieger
-
1
2
-
rosse vleermuis
10
1
7
-
Myotis spec.
2
-
1
-
Tijdens beide nachten zijn vijf soorten vleermuizen vastgesteld: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en Myotis spec. (watervleermuis of baardvleermuis). De meeste vleermuizen gebruiken het ecoduct als vliegroute (ruige dwergvleermuis en Myotis spec. zelfs uitsluitend), maar een klein aantal exemplaren van gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis foerageert ook op het ecoduct en de toelopen (het geluid van rosse vleermuis draagt tot ca. 100 meter ver, van de overige soorten hooguit enkele tientallen meters). Gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis passeren het ecoduct het meest frequent: tot ca. 10 maal per nacht. Gezien het vastgestelde tijdspatroon van passeren (zowel in de avondschemering als in de nanacht / ochtendschemering een piek), zal
19
een deel van de passanten in één nacht betrekking hebben op dezelfde individuen (’s avonds ‘heen’ vliegend en ’s morgens weer ‘terug’). Per nacht vliegen daarom naar schatting 5-10 gewone dwergvleermuizen en rosse vleermuizen (heen en weer) over het ecoduct en slechts één tot enkele ruige dwergvleermuizen, laatvliegers en ‘myoten’. Hierbij is het van belang te onderkennen dat de gewone dwergvleermuizen het kunstwerk en/of de stobbenwal meer gebruiken als geleidend element over de A28 dan de rosse vleermuizen die hoger over vliegen (50-100 meter hoog) en minder binding vertonen met geleidende landschapselementen op hun vliegroute. De 1-2 gewone dwergvleermuizen en de enkele laatvlieger en rosse vleermuis die jagen boven het ecoduct, houden dit soms uren achtereen vol.
3.5
Zichtwaarnemingen Doelsoorten: dagvlinders, libellen, sprinkhanen, loopkevers Zie Tabel 3.5 voor de waargenomen soorten ongewervelden per deellocatie in 2013. Tabel 3.5
Waargenomen ongewervelden in studiegebied Hulshorst in 2013.
Soort
Frequentie
1
Zuid
Midden
2
Noord Opmerkingen
Dagvlinders bont zandoogje
incidenteel
+
boomblauwtje
incidenteel
bruin zandoogje
zeer frequent
citroenvlinder
incidenteel
+
dagpauwoog
incidenteel
+
groot dikkopje
frequent
groot koolwitje
incidenteel
hooibeestje
zeer frequent
+
+
Icarusblauwtje
frequent
+
+
klein geaderd witje
frequent
klein koolwitje
frequent
kleine vos
zeer frequent
kleine vuurvlinder
incidenteel
oranje luzernevlinder
frequent
+ + + + +
+ + +
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Libellen bruinrode heidelibel
frequent
gewone oeverlibel
frequent
grote keizerlibel
incidenteel
+
paardenbijter
incidenteel
+
platbuik
incidenteel
+
bruine sprinkhaan
zeer frequent
+
+
knopsprietje
frequent
+
+
+
+
Sprinkhanen
20
+
invasiejaar
ratelaar
frequent
+
snortikker
incidenteel
wekkertje
zeer frequent
+
+
+
bastaardzandloopkever
frequent
+
+
+
bosmestkever
frequent
+
+
gedeukte gouden tor
incidenteel
slakkenaaskever
frequent
paarse loopkever
incidenteel
zwarte loopkever
incidenteel
+
Loopkevers
+ +
+ +
parend
+
1
passages of abundantie.
2
onder ‘midden’ wordt verstaan het ecoduct zelf tussen de balustrades, ‘zuid’ en ‘noord’ betreffen de voeten
van het ecoduct t/m begrenzing werkterrein.
Dagvlinders Er zijn in 2013 14 soorten dagvlinders in het studiegebied waargenomen. Meest talrijk waargenomen zijn kleine vos (overal: de soort was in 2013 buitengewoon talrijk), hooibeestje en bruin zandoogje. De laatste twee soorten zijn typische soorten van bloemrijk grasland en vlogen dan ook vooral (hooibeestje) of zelfs uitsluitend (bruin zandoogje) op het rijk begroeide noordtalud. Alle boven op het ecoduct waargenomen soorten vlogen zonder uitzondering óók in grotere aantallen op het noordtalud. Groot dikkopje – een Rode Lijstsoort, typisch voor vochtige struwelen – was eveneens talrijk aan de noordzijde, maar uitsluitend langs de bosrand met veel braam en hoge grassen en niet hoger op het noordtalud.
Foto 3.6
Oranje luzernevlinder (vrouwtje, vorm helice), 17 augustus 2013, boven op ecoduct Hulshorst.
21
Aan de droge vegetatiearme zuidzijde van het ecoduct zijn weinig dagvlinders waargenomen (1 boomblauwtje, 1 dagpauwoog, 1 groot koolwitje en verder de in het hele gebied rondvliegende kleine vos en oranje luzernevlinder). De talrijk waargenomen oranje luzernevlinder beleefde evenals de kleine vos een recordjaar in 2013. In een ‘normaal’ jaar zou een waarneming van deze soort boven op het ecoduct een bijzonderheid zijn, nu vlogen er vaak verschillende exemplaren tegelijk rond (waaronder de zeldzame vrouwelijke vorm helice; zie foto). Libellen Er zijn in 2013 5 soorten libellen in het studiegebied vastgesteld. Dit relatief lage aantal soorten is te wijten aan het feit dat de poelen reeds vroeg in het seizoen geheel opgedroogd raakten. Met name grote en relatief mobiele soorten – die normaliter ook ver van water waargenomen kunnen worden – zijn daarom vastgesteld, doorgaans in lage aantallen. Uitsluitend van pioniersoort gewone oeverlibel en de landelijk zeer talrijke bruinrode heidelibel zijn wat grotere aantallen vastgesteld, ook boven op het ecoduct. Kleinere soorten (waterjuffers) zijn in 2013 niet vastgesteld. Sprinkhanen Er zijn op en rond ecoduct Hulshorst 5 soorten sprinkhanen vastgesteld. Meest talrijk zijn bruine sprinkhaan (overal) en wekkertje (duidelijk talrijker op het grazige / ruigere noordtalud dan aan de droge / zandige zuidkant). Een soort van relatief droog habitat – het knopsprietje – is juist wél aanwezig aan de zuidzijde en boven op het ecoduct, maar niet aan de grazige noordzijde. De snortikker neemt qua habitat een soort tussenpositie in en is uitsluitend boven op het ecoduct waargenomen. Het aantal (soorten) sprinkhanen op en rond ecoduct Hulshorst is nog vrij laag: de vegetatie is weliswaar al flink ontwikkeld (met name op het noordtalud), kolonisatie door sprinkhanen vanuit de omgeving is nog lang niet ten einde. Opmerkelijk in dat kader is bijvoorbeeld het (nog) ontbreken van de grote groene sabelsprinkhaan. Loopkevers Behalve de 4 onder de plaatjes aangetroffen soorten loopkevers (zie boven) zijn in het vrije veld tevens de gedeukte gouden tor (eenmaal, boven op ecoduct rondvliegend) en bastaardzandloopkever (talrijk, gehele inpassingsgebied) waargenomen.
22
3.6
Overige waarnemingen Doelsoorten: vogels, overige soorten Zie Tabel 3.6 voor de waargenomen vogelsoorten per deellocatie. Tabel 3.6
Waargenomen vogelsoorten in studiegebied Hulshorst in 2013.
Soort appelvink
Zuid
Midden
+
+
boerenzwaluw barmsijs
1
Noord +
+
Opmerkingen o.a. broedvogel achterland noordzijde regelmatig over ecoduct vliegend
+
eenmaal overvliegend zuidtalud
bonte vliegenvanger
+
broedvogel achterland noordzijde
boomklever
+
broedvogel achterland noordzijde
boomkruiper
+
+
broedvogel achterland beide zijden
boomleeuwerik
+
+
+
broedvogel: óók op ecoduct
boompieper
+
+
+
broedvogel: óók op ecoduct
bruine kiekendief
+
buizerd
+
man overtrekkend NO op 5 april 2013
gaai gierzwaluw
+
regelmatig over ecoduct vliegend
+
broedvogel achterland noordzijde
+
regelmatig over ecoduct vliegend
glanskop
+
broedvogel achterland noordzijde
goudhaan
+
broedvogel achterland noordzijde
goudvink
+
roepend gehoord achterland noordzijde
graspieper
+
grote bonte specht
+
grote lijster
+
houtduif heggenmus
+
kauw
regelmatig over ecoduct trekkend, ook tp +
broedvogel achterland beide zijden
+
+
regelmatig op en rond ecoduct
+
+
regelmatig over ecoduct vliegend
+
+
broedvogel o.a. in stobbenwal
+
keep
regelmatig over ecoduct vliegend +
kneu
+
koolmees
+
koperwiek
+
kramsvogel
+
mogelijk broedvogel op ecoduct, vaak tp +
broedvogel achterland beide zijden
+
talrijk in de herfst rond het ecoduct
+
kruisbek
+
kuifmees
+
+
overtrekkend gehoord in de herfst
regelmatig overtrekkend in de herfst +
talrijk in de herfst rond het ecoduct
+
broedvogel achterland beide zijden
merel
+
broedvogel achterland noordzijde
pimpelmees
+
broedvogel achterland noordzijde
raaf
+
gehoord in de verte
roodborsttapuit
+
1 ex. boven op ecoduct op 5 oktober
roodborst
+
+
broedvogel o.a. in stobbenwal
sijs
+
+
regelmatig overtrekkend in de herfst
23
spreeuw staartmees
+ +
tjiftjaf toendrarietgans vink
broedvogel noordzijde, ook trek
+
o.a. broedvogel achterland noordzijde
+
broedvogel achterland noordzijde
+ +
20 overtrekkend op 25 oktober 2013 +
broedvogel achterland beide zijden
wilde eend
+
winterkoning
+
+
broedvogel o.a. in stobbenwal
+
+
broedvogel op ecoduct, ook trekkend
zanglijster
+
broedvogel achterland noordzijde
zwarte kraai
+
o.a. vliegend over noordtalud
zwarte mees
+
broedvogel achterland noordzijde
zwartkop
+
broedvogel achterland noordzijde
witte kwikstaart
1
+
+
man overtrekkend r. Z over ecoduct
onder ‘midden’ wordt verstaan het ecoduct zelf tussen de balustrades, ‘zuid’ en ‘noord’ betreffen de voeten
van het ecoduct t/m begrenzing werkterrein en het achterland op ‘gehoorafstand’ vogelzang en -roep.
De meeste waargenomen vogelsoorten vertoonden geen directe binding met het ecoduct. Ze trokken bijvoorbeeld hoog over (bijvoorbeeld bruine kiekendief en toendrarietgans) of zongen in het achterland en waren vanaf het ecoduct alléén te horen. Voor enkele soorten betrof het ecoduct in 2013 echter (nieuw) broedgebied (met name de stobbenwal): boomleeuwerik, boompieper, heggenmus, roodborst, winterkoning (5 exemplaren op 13 augustus), witte kwikstaart en mogelijk kneu. Daarnaast vlogen enkele soorten tijdens de veldbezoeken dermate laag en gericht over het ecoduct, dat de constructie gezien kan worden als geleidend landschapselement voor de betreffende individuele vogels op dat moment. Dit betrof bijvoorbeeld boerenzwaluw en wilde eend. Ook wordt (tijdens de trektijd) veelvuldig gefoerageerd en gepleisterd op het ecoduct door (trek)vogels als grote lijster, graspieper en roodborsttapuit. Overige soortgroepen Buiten de specifiek onderzochte soortgroepen zijn ook enkele terloopse waarnemingen van soorten uit andere soortengroepen gedaan: 1 soort sluipwesp (Dolichomitus imperator) en 5 soorten nachtvlinders (bruine snuituil, gamma-uil, gestreepte goudspanner, witvlakvlinder en zuringspanner).
24
Foto 3.7
3.7
Rups witvlakvlinder op 8 juli 2013, boven op ecoduct Hulshorst.
Verkeersslachtoffers Doelsoorten: grote en middelgrote zoogdieren Er zijn gedurende het onderzoek geen verkeerslachtoffers gevonden op de A28 tot twee kilometer ten noordoosten en zuidwesten van het ecoduct.
25
26
Foto 3.8
Passerende vos op ecoduct Hulshorst, 9 oktober 2013.
Foto 3.9
Foeragerende konijnen op ecoduct Hulshorst, 1 juni 2013.
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1
Conclusies Tijdens de monitoring in 2013 zijn in totaal 11 soorten grondgebonden zoogdieren, 4 vleermuis, 2 reptielen, 2 amfibieën, 5 libellen, 14 dagvlinders, 5 sprinkhanen en 6 loopkevers binnen het studiegebied aangetroffen. Met name de groepen libellen, sprinkhanen scoren nog relatief laag. Belangrijkste oorzaak hiervan is het droogvallen van de poel en respectievelijk de, vooralsnog, beperkte vegetatieontwikkeling en – rijkdom bovenop het ecoduct. Door de schrale, zandige toplaag is het ecoduct nog relatief kaal. Het noordtalud is wél al rijker begroeid. Van de soortgroep zoogdieren zijn edelhert, haas en vos zeer frequente gebruikers van het ecoduct. Van de marterachtigen is in ieder geval bunzing met zekerheid vastgesteld. Daarnaast passeert incidenteel een ‘grote marterachtige’ (boommarter of steenmarter) het ecoduct. Opvallende afwezige is het ree, terwijl ook das hier verwacht kan worden. Vleermuizen zijn geen doelsoort van het ecoduct maar gebruiken deze wel als vliegroute om de A28 over te steken. Hazelworm is zowel op als aan weerzijden van het ecoduct aangetroffen; dit is al binnen anderhalf jaar na oplevering van het ecoduct! De soortenrijkdom in en rond de poelen is, mede door de lage waterstand en beperkte vegetatieontwikkeling, nog laag te noemen. Daarnaast zijn in totaal 46 verschillende vogelsoorten waargenomen, waarvan 25 soorten (6 op het ecoduct zelf) binnen het studiegebied of direct aangrenzend broeden. De overige soorten betreffen overvliegende exemplaren of incidentele waarnemingen. Geconcludeerd kan worden dat de ecopassage wordt gebruikt door alle geformuleerde soortgroepen, en meer. Edelhert en haas zijn frequente gebruikers van de ecopassage en hazelworm is midden op het ecoduct waargenomen.
4.2
Aanbevelingen Gezien het lage aantal verkeersslachtoffers tijdens de onderzoeksperiodes kan geconcludeerd worden dat de afrastering goed functioneert. De poelen vallen gemakkelijk droog. Aanbevolen wordt de poelen wat verder uit te diepen zodat deze langer water bevatten. Daarnaast is het van belang dat de poelen visvrij blijven. Regelmatig controleren, en indien vis aanwezig is, deze wegvangen door de terreinbeheerder is hierbij een pré. Dit geldt uiteraard ook voor het onderhoud van de afrastering.
27
28
Foto 4.1
Geweidrager op ecoduct Hulshorst, 25 oktober 2013.
Foto 4.2
Edelherten keren ‘s morgens terug naar Hulshorsterzand, 27 mei 2013.
5
Literatuur
Brandjes, G.J. & G.F.J. Smit, 1996. Handleiding onderzoeksmethoden naar het gebruik van faunapassages. Rapportnr. 96.48. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Brandjes, G.J., E. van der Velde & D. Emond, 2007. Monitoring ecoduct De Borkeld rijksweg A1, 2006-2007. Rapportnr. 07-136.Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Emond, D. & G.J. Brandjes, 2013. Monitoringplan ecoduct Nijverdal. Onderdeel van de 9 ecoducten op de Veluwe, Utrechtse en Sallandse Heuvelrug. Rapportnr. 12-212e. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Ministerie van Verkeer & Waterstaat, 2005. Leidraad faunavoorzieningen bij wegen. Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Delft. Provincie Gelderland afd. Landelijk Gebied, 2006. Schetsboek Ecoducten Veluwe. Begeleidingscommissie Ecoducten Veluwe. Van der Grift, E.A., 2010. Richtlijnen voor het meten van het gebruik van faunapassages. Versie 1.0
29
30
Bureau Waardenburg bv Adviseurs voor ecologie & milieu Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon 0345-512710, Fax 0345-519849 E-mail
[email protected], www.buwa.nl