Hoofdstuk 5
‘Hier is plek,’ zegt Xander bij een gametafel in het midden van de zaal. Kennelijk denken de andere jongeren in ons Stadskwartier net zo over de zaterdagse ontspanningsactiviteiten als wij, want het gamecentrum is boordevol mensen, onder wie de meeste van onze vrienden. ‘Wil jij meedoen, Cassia?’ ‘Nee, dank je,’ zeg ik. ‘Ik kijk deze ronde liever.’ ‘En jij?’ vraagt hij aan Em, mijn beste vriendin. ‘Ga jij maar,’ zegt ze tegen hem, en we moeten allebei lachen als hij breed grijnst en zich omdraait om zijn scankaart aan de Autoriteit te geven die de game in de gaten houdt. Xander reageert altijd zo als hij in de buurt van games komt – bruisend van energie en vol verwachting. Ik herinner me hoe we samen speelden toen we klein waren, hoe we ons beiden vol overgave in de game stortten en de ander niet wilden laten winnen. Ik vraag me af wanneer ik games niet leuk meer begon te vinden. Dat is moeilijk terug te halen. Nu neemt Xander plaats aan de tafel en zegt iets wat alle anderen aan het lachen maakt. Ik lach in mezelf. Het is echt leuker om hem te zien spelen dan om zelf mee te doen. Deze game, Schaak, is een van zijn favorieten. Het is een vaardigheidsgame, daar houdt hij het meest van. ‘En,’ zegt Em zo zachtjes dat het geluid van het gelach en gepraat haar woorden voor iedereen behalve mij onverstaanbaar maakt. ‘Hoe is het om je Match te kennen?’ Ik wist dat ze me dit zou vragen; dat wil iedereen graag weten. En ik geef haar het enig mogelijke antwoord – de waarheid. ‘Het is Xander,’ zeg ik. ‘Het is geweldig.’ Em knikt begripvol. ‘We hebben altijd gedacht dat we nooit samen konden eindigen,’ zegt ze. ‘En dan gebeurt het opeens.’ ‘Ik weet precies wat je bedoelt,’ zeg ik. ‘En dan Xander,’ zegt ze. ‘De beste van ons allemaal.’ Iemand roept haar en ze loopt weg naar een andere tafel. Ik kijk toe hoe Xander de grijze speelstukken pakt en ze op de grijze en zwarte vierkanten op het bord plaatst. De meeste kleuren in het gamecentrum zijn somber: grijze muren, bruine burgerkleding voor de studenten, donkerblauwe burgerkleding voor diegenen die al hun permanente werkpositie hebben gekregen. De enige vrolijkheid in de zaal komt van onszelf: van onze verschillende haartinten, van onze lach. Als Xander zijn laatste stuk heeft neergezet, kijkt hij over het speelbord naar me en zegt ten overstaan van zijn
tegenspelers: ‘Deze ga ik winnen voor mijn Match.’ Iedereen draait zich om om naar me te kijken, en hij grijnst schalks. Ik rol met mijn ogen naar hem, maar als even later iemand op mijn schouder tikt, bloos ik nog steeds. Ik draai me om. Achter me staat een Autoriteit. ‘Cassia Reyes?’ vraagt ze. ‘Ja,’ antwoord ik, en ik werp een blik op Xander. Hij is verdiept in zijn volgende zet en ziet niet wat er gebeurt. ‘Wil je even met me mee naar buiten komen? Het duurt niet lang en het is niets om je zorgen over te maken. Gewoon procedure.’ Weet de Autoriteit wat er is gebeurd toen ik de microkaart bekeek? ‘Natuurlijk,’ zeg ik, omdat je geen ander antwoord kunt geven als een Autoriteit je iets vraagt. Ik kijk naar mijn vrienden. Hun ogen zijn gericht op het spel en op de spelers die de stukken verzetten. Niemand merkt dat ik wegga. Zelfs Xander niet. De menigte slokt me op en ik volg het witte uniform van de Autoriteit de zaal uit.
‘Ik wil je nogmaals verzekeren dat er niets is om je zorgen over te maken,’ zegt de Autoriteit met een glimlach. Haar stem klinkt aardig. Ze leidt me naar de kleine graszone voor het gamecentrum. Hoewel het gezelschap van een Autoriteit me nog zenuwachtiger maakt dan ik al was, is het fijn om buiten te zijn na de drukte van binnen. We lopen over het keurig gemaaide gras naar een metalen bankje dat recht onder een straatlantaarn staat. Er is niemand anders te zien. ‘Je hoeft me niet te vertellen wat er gebeurd is,’ zegt de Autoriteit. ‘Ik weet het al. Het gezicht op de microkaart was niet het juiste, toch?’ Ze is aardig: ik heb het niet hardop hoeven zeggen. Ik knik. ‘Je moet je behoorlijk zorgen hebben gemaakt. Heb je iemand verteld wat er gebeurd is?’ ‘Nee,’ zeg ik. Ze gebaart dat ik op het bankje moet gaan zitten, dus doe ik dat. ‘Uitstekend. Laat me je geruststellen.’ Ze kijkt me recht in mijn ogen. ‘Cassia, er is niets veranderd. Je bent nog steeds gematcht met Xander Carrow.’ ‘Dank u wel,’ zeg ik, en ik ben zo dankbaar dat één keer bedanken niet genoeg is. ‘Dank u wel.’ Alle angst en verwarring glijden van me af en eindelijk, eindelijk, eindelijk kan ik ontspannen. Ik zucht en ze lacht. ‘En mag ik je feliciteren met je Match? Het heeft nogal wat ophef veroorzaakt. De hele Provincie praat erover. Misschien wel de hele Unie. Dit is al jarenlang niet voorgekomen.’ Ze is even stil en zegt dan: ‘Je hebt de microkaart vanavond zeker niet bij je?’
‘Nou, eigenlijk wel.’ Ik haal hem uit mijn zak. ‘Ik maakte me zorgen – ik wilde niet dat iemand anders het zou zien…’ Ze steekt haar hand uit en ik laat de microkaart in haar handpalm vallen. ‘Prima. Ik zal me hierover ontfermen.’ Ze stopt hem in haar kleine Autoriteitstas. Ik vang een glimp op van haar tabletkokertje en zie dat het groter is dan de standaarduitvoering. Ze volgt mijn blik. ‘Hogere Autoriteiten hebben altijd meer tabletten bij zich,’ zegt ze. ‘Voor noodgevallen.’ Ik knik en ze gaat door: ‘Maar daar hoef jij niet over na te denken. Kijk, dit is voor jou.’ Ze haalt een andere microkaart uit een zijvakje van haar tas. ‘Ik heb hem zelf gecontroleerd. Alles is in orde.’ ‘Dank u.’ Als ik de nieuwe microkaart in mijn zak heb laten glijden, zijn we allebei even stil. Eerst kijk ik naar het grasveld en de metalen bankjes en de kleine betonnen fontein in het midden van het gazon, die elke paar seconden zilveren straaltjes water spuit. Dan gluur ik naar de vrouw die naast me zit en probeer het insigne op haar borstzak te onderscheiden. Ik weet dat ze een Autoriteit is, ze draagt immers witte kleding, maar ik ben benieuwd van welk ministerie ze komt. ‘Ik werk voor het Matchministerie, en ben gemachtigd om op te treden als er iets misgaat met informatie,’ zegt de Autoriteit als ze me ziet kijken. ‘Gelukkig hebben we niet veel te doen. Aangezien het Matchen zo belangrijk is voor De Unie, is het erg goed geregeld.’ Haar woorden doen me denken aan een alinea in de officiële Matchinformatie: Het doel van het Matchen is tweeledig: ervoor zorgen dat de toekomstige burgers van De Unie zo gezond mogelijk zijn, en ervoor zorgen dat geïnteresseerde burgers de meeste kans hebben op een geslaagd Gezinsleven. Het is van uiterst belang voor De Unie dat de Matches zo optimaal mogelijk zijn. ‘Ik heb nog nooit gehoord dat zulke fouten werden gemaakt.’ ‘Ik ben bang dat het nu en dan voorkomt. Niet vaak.’ Ze is even stil en stelt dan de vraag die ik niet wil horen. ‘Heb je de persoon herkend van wie je het gezicht zag?’ Plotseling en onberedeneerd kom ik in de verleiding om te liegen. Ik zou willen zeggen dat ik geen idee heb wie het is, dat ik dat gezicht nooit eerder heb gezien. Ik kijk opnieuw naar de fontein en volg de lijn van het opstijgende en vallende water. Ik besef dat mijn zwijgen me verraadt. Dus ik geef antwoord. ‘Ja.’ ‘Kun je me zeggen wie het is?’
Ze weet het zelf natuurlijk allang, dus het heeft geen zin om iets anders te zeggen dan de waarheid. ‘Ja. Ky Markham. Dat is juist zo vreemd. De kans dat er een fout wordt gemaakt, en de kans dat die fout wordt gemaakt met iemand die ik nog ken ook…’ ‘Is bijna onbestaanbaar klein,’ bevestigt ze. ‘Dat klopt. Daarom vragen we ons ook af of de fout opzettelijk is gemaakt, bij wijze van grap. Als we de persoon vinden die hier verantwoordelijk voor is, wordt hij of zij zwaar gestraft. Het was wreed om zoiets te doen. Niet alleen omdat het verwarrend voor jou was en je overstuur heeft gemaakt, maar ook ten opzichte van Ky.’ ‘Weet hij er dan van?’ ‘Nee. Hij heeft geen idee wat er gebeurd is. Ik zei dat het wreed was om hem als onderdeel van deze streek te gebruiken omdat hij is wat hij is.’ ‘Wat hij is?’ Ky Markham is in ons Stadskwartier komen wonen toen we tien waren. Hij ziet er goed uit en is een rustige jongen. Hij houdt zich op de vlakte, is geen ruziezoeker. Ik heb hem de laatste tijd niet zo vaak gezien als vroeger; afgelopen jaar heeft hij vervroegd zijn permanente werkpositie gekregen en sindsdien gaat hij niet meer naar de Tweede School met de rest van de jongeren uit ons Stadskwartier. De Autoriteit knikt en buigt zich iets dichter naar me toe, ook al is er niemand in de buurt die ons kan horen. Het licht van de straatlantaarn straalt heet op ons neer en ik schuif een beetje opzij. ‘Dit is vertrouwelijke informatie, maar Ky Markham had nooit jouw Match kunnen zijn. Hij zal nooit iemands Match zijn.’ ‘Hij heeft er dus voor gekozen om een Single te zijn.’ Ik snap niet zo goed waarom deze informatie vertrouwelijk is. Veel schoolgenoten kiezen ervoor om alleen te blijven. Er is zelfs een alinea aan gewijd in de officiële Matchinformatie: Overweeg alsjeblieft zorgvuldig of je een goede Matchkandidaat bent. Bedenk dat Singles net zo belangrijk zijn in De Unie. Zoals je weet is de huidige Leider van De Unie een Single. Zowel Matches als Singles hebben een volwaardig, bevredigend leven. Kinderen mogen echter alleen voortkomen uit diegenen die ervoor kiezen gematcht te worden. Ze leunt nog verder naar me toe. ‘Nee. Hij is geen Single. Ky Markham is een Aberratie.’ Ky Markham is een Aberratie? Aberraties leven gewoon tussen ons in; ze zijn niet gevaarlijk, zoals de Afwijkingen die buiten De Unie worden geplaatst. Hoewel personen meestal naar aanleiding van een Wetsovertreding als Aberratie worden geclassificeerd, worden de Aberraties wel beschermd; hun identiteit wordt meestal geheimgehouden. Alleen de Autoriteiten van het Ministerie voor Unieclassificatie en aanverwante vakgebieden hebben toegang tot dergelijke informatie.
Ik stel mijn vraag niet hardop, maar ze weet wat ik denk. ‘Ik vrees van wel. Hij kan er zelf niets aan doen, maar zijn vader heeft een Wetsovertreding gepleegd. De Unie kon daar niet aan voorbijgaan, zelfs niet toen ze toestonden dat de Markhams Ky adopteerden. Hij moest een Aberratie blijven, en is dus niet gerechtigd om mee te doen in de Matchpool.’ Ze zucht. ‘We maken de microkaarten pas een paar uur voor het Banket. Waarschijnlijk is er toen iets fout gegaan. We zoeken al uit wie er toegang tot jouw microkaart had, wie vóór het Banket plaatsvond de foto van Ky erop kan hebben gezet.’ ‘Ik hoop dat u erachter komt wie het gedaan heeft,’ zeg ik. ‘U heeft gelijk. Het is een wrede grap.’ ‘We komen erachter,’ zegt ze met een lachje. ‘Dat kan ik je beloven.’ Ze kijkt op haar horloge. ‘Ik moet nu gaan. Ik hoop dat ik je zorgen heb kunnen wegnemen.’ ‘Ja, dank u.’ Ik probeer niet langer te denken aan de jongen die een Aberratie is. Ik zou me moeten verheugen in hoe geweldig alles is, dat alles weer in orde is. Maar in plaats daarvan denk ik aan Ky – dat ik zo’n medelijden met hem heb, dat ik dit liever niet had geweten en had kunnen blijven geloven dat hij een Single wilde zijn. ‘Ik hoef je er toch niet op te wijzen dat de informatie over Ky Markham vertrouwelijk moet blijven?’ vraagt ze vriendelijk, maar ik hoor het staal in haar stem. ‘De enige reden waarom ik het je verteld heb, is dat je nooit meer hoeft te twijfelen of hij misschien toch als jouw Match bedoeld was.’ ‘Natuurlijk. Ik vertel niemand iets.’ ‘Goed. Het is waarschijnlijk het beste dat je dit allemaal voor je houdt. We kunnen natuurlijk een bijeenkomst organiseren, als je dat wilt. Ik kan aan je ouders en Xander uitleggen wat er gebeurd is…’ ‘Nee!’ zeg ik krachtig. ‘Nee. Ik wil niet dat iemand het te weten komt, behalve…’ ‘Behalve wie?’ Ik geef geen antwoord en plotseling legt ze haar hand op mijn arm. Ze pakt me niet ruw vast, maar ik begrijp wel dat ze blijft zitten tot ze antwoord krijgt. ‘Wie?’ ‘Mijn grootvader,’ geef ik toe. ‘Hij is bijna tachtig.’ Ze laat mijn arm los. ‘Wanneer is hij jarig?’ ‘Morgen.’ Ze denkt even na en knikt dan. ‘Als jij het idee hebt dat je hier met iemand over moet praten, is hij de beste persoon daarvoor. En verder… Is hij de enige?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Ik wil niet dat iemand anders het weet. Ik vind het niet erg om het Grootvader te vertellen omdat…’ Ik maak mijn zin niet af. Ze weet waarom. Althans, ze kent een van de redenen. ‘Ik ben blij dat je er zo over denkt,’ zegt ze knikkend. ‘Ik moet toegeven dat dat de situatie makkelijker voor me maakt. Als je dit aan je grootvader vertelt, moet je uiteraard wel tegen hem zeggen dat hij wordt berispt als hij dit aan iemand doorvertelt. En dat wil hij op dit ogenblik echt niet. Hij kan zijn conserveringsrecht verliezen.’ ‘Ik begrijp het.’ De Autoriteit glimlacht en staat op. ‘Is er nog iets anders waarmee ik je vanavond kan helpen?’ Ik ben blij dat het gesprek is afgelopen. Nu alles in mijn wereld weer op orde is, wil ik terug naar mijn plek in die zaal vol mensen. Het voelt hierbuiten opeens erg eenzaam. ‘Nee, dank u.’ Ze maakt een gebaar naar het pad dat terug naar het centrum leidt. ‘Ik wens je het beste, Cassia. Ik ben blij dat ik je kon helpen.’ Ik bedank haar nog een keer en loop weg. Ze blijft achter en kijkt me na. Hoewel ik weet dat het onzin is, heb ik het gevoel dat ze me na blijft kijken tot ik de deur binnenga, de gangen door loop en me in de zaal naar de tafel begeef waar Xander nog steeds zit te gamen. Hij kijkt op en houdt mijn blik vast. Hij heeft gemerkt dat ik weg was. Is alles goed? vragen zijn ogen, en ik knik. Nu wel. Alles is weer gewoon. Meer dan gewoon – nu kan ik opnieuw blij zijn dat ik gematcht ben met Xander. Toch zou ik willen dat ze me niet over Ky had verteld. Ik kan niet meer op een normale manier naar hem kijken, nu ik te veel over hem weet.
We zijn met zoveel in het gamecentrum. Het is warm en vochtig in de zaal. Het doet me denken aan de simulatie van de tropische oceaan die we een keer bij Wetenschap kregen, die ene over de koraalriffen, die wemelden van de vissen voordat de Opwarming ze allemaal doodde. Ik proef zweet en adem vocht in. Iemand botst tegen me aan wanneer een Autoriteit door de hoofdluidspreker een oproep doet. De menigte wordt stil om te luisteren: ‘Iemand heeft zijn tabletkokertje laten vallen. Sta alsjeblieft allemaal stil en praat niet totdat we het gevonden hebben.’ Iedereen stopt onmiddellijk met bewegen. Ik hoor een dobbelsteen vallen en een zacht plofje alsof iemand, misschien Xander, een gamestuk neerzet. Dan is alles stil. Niemand
beweegt. Een verloren kokertje is een serieuze zaak. Ik kijk naar het meisje naast me en zij staart mij aan, haar ogen wijd opengesperd, haar mond open, als vastgevroren op haar plek. Ik denk alweer aan de oceaansimulatie, aan hoe de instructrice hem halverwege even stilzette om iets uit te leggen; de vissen die rond het lokaal waren geprojecteerd, keken naar ons zonder een vin te verroeren, totdat ze de simulatie weer aanzette. We wachten allemaal tot we weer worden aangezet, tot de instructeur vertelt wat er nu komt. Mijn gedachten beginnen af te dwalen, ze zoeken naar een sluipweg om deze plek, waar we allemaal als vastgevroren staan, te ontvluchten. Zijn er nog meer onbekende Aberraties in deze zaal, die rondzwemmen in het water? Water. Ik herinner me nog meer water, echt water deze keer, op een dag dat Xander en ik tien jaar waren. In die tijd hadden we meer ontspanningsuren, en in de zomers brachten we die bijna altijd door in het zwembad. Xander hield ervan om in het blauwe chloorwater te zwemmen; ik vond het lekker om op de pokdalige cementrand van het bad te zitten en met mijn voeten in het water te poedelen voordat ik me er helemaal in liet glijden. Daar zat ik dan ook toen Xander naast me opdook met een bezorgde blik op zijn gezicht. ‘Ik ben mijn tabletkokertje verloren,’ zei hij zachtjes. Ik keek even naar beneden om te zien of het mijne nog steeds aan mijn badpak vastzat. Het zat er nog: de metalen clip veilig vastgeklemd aan mijn linker schouderbandje. We hadden onze tabletkokertjes nog maar een paar weken eerder gekregen, en op dat moment zat er één tablet in. Het eerste. Het blauwe. Het reddingstablet, dat genoeg voedingsstoffen bevat om ons enkele dagen in leven te houden als er ook water is. Er was genoeg water in het zwembad. Dat was het probleem. Hoe moest Xander ooit zijn kokertje terugvinden? ‘Het ligt waarschijnlijk op de bodem,’ zei ik. ‘Laten we de badmeester vragen om het water weg te laten lopen.’ ‘Nee,’ siste Xander tussen zijn tanden door. ‘Niet zeggen. Ze zullen me berispen omdat ik het verloren heb. Zeg maar niets, ik vind het wel.’ Dat we zelf onze tabletten mogen meenemen is een belangrijke stap op weg naar onze onafhankelijkheid: ze verliezen staat gelijk aan toegeven dat we nog niet toe zijn aan die verantwoordelijkheid. Onze ouders houden onze tabletten bij zich tot we oud genoeg zijn om ze – een voor een – van hen over te nemen. Eerst het blauwe, als we tien jaar zijn. Dan, als we dertien worden, het groene. Het tablet dat ons kalmeert als we dat nodig hebben. En als we zestien zijn, het rode, het tablet dat we alleen in mogen nemen als een Hogere Autoriteit ons daar de opdracht toe geeft.
In het begin probeerde ik Xander te helpen, maar het chloorwater deed – als altijd – te veel pijn aan mijn ogen. Ik dook, en dook, en toen mijn ogen zo brandden dat ik nauwelijks meer iets kon zien, klom ik terug op de cementrand van het bad en probeerde iets te ontwaren onder het wateroppervlak, dat de zon weerkaatste. Zolang we klein zijn, heeft niemand een horloge; de tijd wordt voor ons bijgehouden. Maar toch wist ik het. Ik wist dat hij langer onder water bleef dan hij kon. Ik had het uitgerekend door mijn hartslag te tellen en het slaan van de golfjes tegen de zijkant van het bad, terwijl de ene, na de andere, na de andere persoon het water in dook. Was hij verdronken? Een moment lang werd ik verblind door het zonlicht dat me via het water in mijn gezicht sloeg, ik zag alleen maar wit, en ik was verlamd door mijn angst, die ook wit aanvoelde. Maar toen stond ik op en haalde diep adem om zo hard als ik maar kon te schreeuwen: Xander is onder water, red hem, red hem! Voordat de schreeuw mijn keel verliet, vroeg een stem die ik niet kende: ‘Is hij aan het verdrinken?’ ‘Ik weet het niet.’ Ik rukte mijn ogen los van het water. Er stond een jongen naast me; gebruinde huid, donker haar. Een nieuwe jongen. Dat was alles wat ik op kon merken voordat hij in een vloeiende beweging onder water verdween. Even was het stil, er sloegen een paar golfjes tegen het cement, en toen kwam Xanders hoofd boven water. Hij grijnsde triomfantelijk naar me en hield het waterdichte kokertje in zijn hand. ‘Ik heb het,’ zei hij. ‘Xander,’ zei ik opgelucht. ‘Gaat het?’ ‘Natuurlijk,’ zei hij en het zelfvertrouwen straalde weer uit zijn ogen. ‘Waarom denk je van niet?’ ‘Je bleef zo lang onder water dat ik dacht dat je verdronk. En dat dacht die jongen ook…’ Plotseling raakte ik in paniek. Waar was die andere jongen? Hij was niet meer boven gekomen om adem te halen. ‘Welke jongen?’ vroeg Xander niet-begrijpend. ‘Hij ging je zoeken.’ En toen zag ik hem, onder het blauw, een schaduw onder water. ‘Daar is hij! Is hij nu aan het verdrinken?’ Op dat moment brak de jongen hoestend door het wateroppervlak, zijn haar glinsterde. Een rode snee, al bijna genezen, maar nog steeds zichtbaar, liep over zijn wang. Ik deed mijn best om hem niet aan te staren. Niet alleen omdat verwondingen bijna niet voorkomen op een plek waar we allemaal zo gezond en veilig zijn, maar ook omdat ik hem niet kende. Een vreemdeling.
Het duurde even voordat de jongen weer op adem was. Toen hij was bijgekomen, keek hij naar mij, maar hij sprak tegen Xander: ‘Je bent niet verdronken.’ ‘Nee,’ beaamde Xander. ‘Maar jij bijna wel.’ ‘Ik weet het,’ zei de jongen. ‘Ik wilde je redden.’ Hij corrigeerde zichzelf. ‘Ik bedoel: ik wilde je helpen.’ ‘Kun je niet zwemmen?’ vroeg ik. ‘Ik dacht van wel,’ zei de jongen, en daar moesten zowel Xander als ik om lachen. De jongen keek me in mijn ogen en lachte. Hij leek verrast door zijn eigen lach; de warmte ervan verraste mij ook. De jongen keek naar Xander. ‘Ze zag er bezorgd uit toen je niet boven kwam.’ ‘Ik ben niet bezorgd meer,’ zei ik, opgelucht dat iedereen veilig was. ‘Ben je bij iemand op bezoek?’ vroeg ik de jongen in de hoop dat het een langdurig bezoek zou zijn. Ik vond hem nu al aardig omdat hij Xander had willen helpen. ‘Nee,’ zei de jongen, en hoewel hij nog steeds glimlachte, klonk zijn stem zo sereen en kalm als het water om ons heen inmiddels was geworden. Hij keek me recht aan. ‘Ik hoor hier.’
Terwijl ik naar de menigte voor me kijk, voel ik diezelfde opluchting en dat gevoel van bevrijding wanneer ik een bekend gezicht zie – iemand over wie ik me, tot nu toe, wanhopig ongerust had gemaakt. Iemand van wie ik dacht dat hij verdronken was, of uitgegleden, of mee gesleurd, en die ik misschien nooit meer zou zien. Ky Markham is hier, en hij kijkt me recht aan. Zonder na te denken zet ik een stap in zijn richting. Op dat moment voel ik iets barsten onder mijn voet. Het verloren tabletkokertje is opengebroken, en alles dat het had moeten beschermen is eruit gevallen en op de vloer verbrijzeld onder mijn voet. Blauwgroenrood. Ik sta meteen stil, maar mijn beweging is al opgemerkt. Autoriteiten komen op me af en mensen om me heen ademen in en roepen uit: ‘Hierheen! Het is gebroken!’ Ik moet me omdraaien als een Autoriteit me bij mijn elleboog pakt en vraagt wat er gebeurd is. Als ik terugkijk naar de plek waar Ky stond, is hij verdwenen. Net als die dag in het zwembad. Net als zijn gezicht eerder vandaag, thuis op het contactscherm.