Noordwijk Duinrand
voorontwerpbestemmingsplan
rboi 25 jaar adviseurs ruimtelijke ordening
Noordwijk Duinrand
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0575.2751093200-0001
22 januari 2009
voorontwerp ontwerp vastgesteld
projectnummer:
275.10932.00 opdrachtleider:
R.008/03
mr.drs. J.L. Damen
gecerti ceerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17a Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 413 06 20 E-mail:
[email protected]
© RBOI-Rotterdam bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder toestemming van RBOI-Rotterdam bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dna waarvoor het is vervaardigd.
toelichting
Inhoud van de toelichting 1.
Inleiding 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6.
2.
Visie op het plangebied 2.1. 2.2.
3.
4.
5.
6.
Aanleiding, doel en planmotieven Het plangebied De planningsopgave De vigerende bestemmingsplannen Planproces en procedure Leeswijzer
Conclusies beleidskader Samenvatting ruimtelijke en functionele bouwstenen
blz. 5 5 6 6 6 6 7 9 9 10
Juridische planbeschrijving
13
3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
13 13 13 16
Opbouw Planvorm Bestemmingsregeling Handhaving
Beleidskader
19
4.1. 4.2. 4.3.
19 21 23
Rijksbeleid Provinciaal en regionaal beleid Gemeentelijk beleid
Ruimtelijke en functionele structuur
27
5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7. 5.8. 5.9.
27 27 29 29 31 34 36 36 36
Ligging plangebied Ontstaansgeschiedenis Cultuurhistorie en archeologie Ruimtelijke structuur Functionele structuur Agrarische percelen Horeca Wonen Toekomstige ontwikkelingen
Milieuaspecten
41
6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 6.5. 6.6. 6.7. 6.8. 6.9. 6.10. 6.11. 6.12.
41 45 45 45 46 50 51 51 53 54 55 55
Wegverkeerslawaai Spoorweglawaai Industrielawaai Schiphol Milieuhinder agrarische bedrijven Milieuhinder overige bedrijvigheid Horeca Luchtkwaliteit Externe veiligheid Kabels en leidingen Bodem Ecologie
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
2
Inhoud van de toelichting
6.13. Water
7.
8.
63
Uitvoerbaarheid
69
7.1. 7.2.
69 69
Economische uitvoerbaarheid Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
71
Bijlagen: 1. 2. 3. 4.
Wegverkeerslawaai. Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten. Onderzoek luchtkwaliteit. Brieven overleginstanties.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inhoud van de toelichting
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3
275.10932.00
figuur 1 ligging plangebied Bron: Topografische Dienst
1. Inleiding
1.1. Aanleiding, doel en planmotieven De directe aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is gelegen in de planonderdelen die verblijfsrecreatie betreffen. De aanleiding om één bestemmingsplan voor alle verblijfsrecreatieterreinen op te stellen is meerledig: het bestemmingsplan Duinrand waarin de meeste verblijfsrecreatieterreinen zijn gelegen is sterk verouderd (vastgesteld in 1965), onder meer omdat de mogelijkheden die het bestemmingsplan destijds bood meer dan volledig zijn opgebruikt; de verblijfsrecreatieterreinen zijn in verschillende bestemmingsplannen (3) op verschillende wijzen vastgelegd; in de Toekomstvisie 2025 van Noordwijk kiest de gemeente in samenspraak met bewoners en maatschappelijke organisaties voor kwaliteit: Noordwijk wil een aantrekkelijke verblijfplaats zijn, zowel voor bewoners als bezoekers, die zich qua uitstraling en beleving onderscheidt van andere plaatsen aan de Noordzeekust: ingetogen, stijlvol en charmant. Noordwijk kiest voor kwalitatieve groei, waarbij ontwikkeling een middel is voor versterking van bestaande kwaliteiten. In de huidige situatie laat de kwaliteit van verblijfsrecreatieterreinen te wensen over. Het vigerende plan biedt geen ruimte om de gewenste kwaliteitsslag te realiseren; in de Sociaal Economische Visie iedereen baat bij de badplaats (gemeenteraad december 2007) is in de geest van de Toekomstvisie de ambitie geformuleerd om Noordwijk in 2015 een stijlvolle badplaats te laten zijn; een plaats die zijn historische ontwikkeling weer zichtbaar heeft opgepakt. Noordwijk aan Zee is stijlvol, charmant, ingetogen, prachtig ingericht, veilig en verzorgd. Alles straalt kwaliteit uit. Het is er het hele jaar rond levendig, ook op winterse of winderige dagen. In herfst en voorjaar vinden we er wandelaars en mensen die een weekeindje komen uitwaaien én genieten van de hotels. Voor de Duinrand geldt de visie dat in 2015 het gebied een combinatie is van kostbare natuurgebieden en recreatieterreinen met campings en bungalows en een enkel hotel. De recreatiewoningen voldoen aan moderne kwaliteitsstandaarden. Er is flink geïnvesteerd. Sommige kampeerterreinen zijn getransformeerd tot terreinen met recreatiewoningen voor de commerciële verhuur. Sommige complexen, die oorspronkelijk zijn gerealiseerd met "tweede woningen", worden in 2015 commercieel verhuurd met als voordeel dat ze beter bezet zijn en dat de tijdelijke bewoners meer gebruik zullen maken van de voorzieningen in Noordwijk; de Wet op de openluchtrecreatie is ingetrokken als gevolg waarvan het bestemmingsplan het belangrijkste planningsinstrument is geworden. Het doel van het bestemmingsplan omvat het volgende: het in een bestemmingsplan verwerken van de Visie Verblijfsrecreatie, waarbij voor alle terreinen op gelijkwaardige en volledige wijze de huidige situatie en huidige ontwikkelingsmogelijkheden worden vastgelegd en tevens nieuwe mogelijkheden worden geboden om tot een kwaliteitsslag over te gaan. Ook
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
6
Inleiding
de kwaliteitsslag van de landschappelijke kwaliteit, natuurwaarden en de agrarische functie wordt in het bestemmingsplan opgenomen.
1.2. Het plangebied Het plangebied bestaat uit 5 deelgebieden. Het grootste gebied ligt ten noordwesten van de kern Noordwijkerhout. Dit deelgebied omvat nagenoeg alle gronden die in het bestemmingsplan Uitbreidingsplan in onderdelen opgenomen zijn, met uitzondering van het woongebiedje aan de Langevelderlaan en enkele agrarische percelen. Dit deelgebied wordt aan de noordwestzijde globaal begrensd door de Duinweg en de Randweg. De zuidoostelijke grens is voor een groot deel vastgelegd op de gemeentegrens tussen Noordwijk en Noordwijkerhout. De overige vier deelgebieden zijn afgestemd op de grenzen van de kampeerterreinen Over 't Bruggetje, Noordwijkse Duinen, De Bijl en Ruigenhoek. De exacte grenzen zijn aangegeven in figuur 1, ligging plangebied.
1.3. De planningsopgave De opgave voor dit bestemmingsplan is in zijn algemeenheid om een nieuw en actueel kader te scheppen voor alle functies in het plangebied. De grootste aandacht gaat uit naar de verblijfsrecreatieterreinen waar zich verschillende knelpunten voordoen, zoals: onvoldoende brandveiligheid als gevolg van te hoge dichtheden; permanente bewoning van recreatieverblijven; onvoldoende kwaliteit als gevolg van ontbreken landschappelijke inpassing en hoge dichtheden van de verblijfseenheden. Het bestemmingsplan zal het enige beleidsinstrument zijn om verblijfsrecreatie te regelen. Dit betekent dat er meer aspecten van de terreinen dienen te worden vastgelegd dan voorheen. De zaken die worden vastgelegd, zullen gericht zijn op het enerzijds voorkomen dat de knelpunten toenemen en anderzijds om ontwikkelingen mogelijk te maken die de knelpunten oplossen.
1.4. De vigerende bestemmingsplannen Het bestemmingsplan Duinrand vervangt de volgende bestemmingsplannen: nr.
bestemmingsplan
vaststelling
goedkeuring
1
Uitbreidingsplan in onderdelen
04-03-1965
20-04-1966
2
Buitengebied
21-03-1972
02-05-1973
3
Cultuurgronden Langeveld 1981
23-03-1982
19-06-1983 ged.
1.5. Planproces en procedure Voorafgaand aan de opstelling van dit bestemmingsplan is een beleidsvisie verblijfsrecreatie opgesteld. Deze beleidsvisie heeft van 2 maart tot 13 april 2006 ter visie gelegen en is op 30 mei 2007 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit voorontwerpbestemmingsplan zal ter inzage worden gelegd ten behoeve van inspraak en aan de verschillende overleginstanties worden aangeboden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleiding
7
1.6. Leeswijzer In hoofdstuk 2 komt de visie op het plangebied aan de orde. Er wordt ingegaan op de conclusies van het beleidskader. Ook wordt een samenvatting gegeven van de ruimtelijke en functionele bouwstenen voor het plan. Deze twee tezamen leiden tot de ruimtelijk-functionele visie op het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de voorschriften die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 en 5 dieper ingegaan op de achtergronden van het beleidskader, de ruimtelijke en de functionele analyse. Daarna komt in hoofdstuk 6 onderzoek op gebied van milieu, ecologie en water aan de orde. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de reacties uit het artikel 3.1.1 Bro-overleg.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
8
Inleiding
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2. Visie op het plangebied
Op basis van de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied, die in de hiernavolgende hoofdstukken worden weergegeven, zijn de voor het plangebied gewenste ontwikkelingen en de sectorale bouwstenen voor beleid beschreven. Deze gewenste ontwikkelingen en sectorale bouwstenen zijn, met inachtneming van het geldende beleidskader, geïntegreerd tot een samenhangende gebiedsvisie voor het plangebied, die als basis dient voor de bestemmingsregeling. Voorafgaand aan de beschrijving van de gebiedsvisie, worden het beleidskader en de ruimtelijke en functionele bouwstenen samengevat.
2.1. Conclusies beleidskader Rijksbeleid Het rijksbeleid staat omzetting van recreatiewoningen in gewone woningen − onder voorwaarden − toe. De gemeente stelt zich op het standpunt dat dit niet wenselijk is in het gebied Duinrand, omdat dit ten koste van de toeristische en recreatieve functie van het gebied gaat. Omzetting is op grond hiervan niet wenselijk. Eventuele ontwikkelingen in de verblijfsrecreatie nabij de duinen vragen in het kader van de Natuurbeschermingswet specifieke aandacht (passende beoordeling). Provinciaal en regionaal beleid Het provinciaal ruimtelijk beleid laat geen nieuwe vestiging van verblijfsrecreatieterreinen toe, maar geeft nog wel enige ruimte om de kwaliteit van verblijfsrecreatieterreinen te verbeteren en staat hiervoor wel enige uitbreiding toe. Bij uitbreiding van verblijfsrecreatie op bollengrond zal deze bollengrond gecompenseerd dienen te worden. Ook het Pact van Teylingen gaat uit van sterke bescherming van bollengrond. Het economisch-toeristisch beleid van de provincie bepleit een sterke kwaliteitsverbetering van het recreatieve toerisme in de Duin- en Bollenstreek. Het in het verleden vastgestelde gemeentelijke beleid laat geen enkele ontwikkeling meer toe. De in de toelichting op het "Besluit op de openluchtrecreatie" genoemde aanbevelingen van de voormalige Kampeerraad, worden als uitgangspunt gebruikt bij het opstellen van vergunningen op basis van de Wet op de openluchtrecreatie. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat bij vergunningverlening op onderdelen van deze aanbevelingen (gemotiveerd) wordt afgeweken. Gemeentelijk beleid Het in het verleden ingezette en nog steeds vigerend terughoudend gemeentelijk beleid knelt met de gemeentelijke inzet op kwaliteitsverbetering voor de kampeer- en recreatieterreinen. Een aantal onderdelen van de gemeentelijke Beleidsnota voor de openluchtrecreatie (geen nieuwvestiging en geen uitbreiding) staat haaks op het streven naar een, aan de eisen van
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
10
Visie op het plangebied
deze tijd aangepast, recreatief bungalowpark, hetzij door herontwikkeling van de bestaande terreinen, hetzij door het ontwikkelen van een nieuwe locatie. Op basis van het vigerende beleid moet worden geconstateerd dat de gesignaleerde problematiek en de opgave, geformuleerd in de prioritaire beleidsdoelstellingen, voornamelijk binnen de grenzen van de huidige verblijfsrecreatieve terreinen zal moeten worden opgelost. Ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan voor het plangebied Duinrand wil de gemeente een nieuwe start maken waarbij voldaan wordt aan: de instandhouding van de recreatieve functie van het gebied (bestemming en handhaving); kwaliteitsverbetering door toepassing en handhaving van de algemeen geldende kwaliteitscriteria voor kampeerterreinen (zijnde ten minste de richtlijnen voor inrichting en beheer van kampeerterreinen opgesteld door de voormalige Kampeerraad) en in het bijzonder aan de brandveiligheid; afstemming op de landschappelijke kwaliteiten; het provinciale beleid gericht op kwaliteitsverbetering van bestaande recreatieterreinen; het regionale beleid gericht op het behoud van het bollencomplex; en ernaar gestreefd wordt om: de voorzieningen te laten aansluiten bij de ambities welke beschreven zijn in de Toekomstvisie Noordwijk 2025 en de Sociaal Economische Visie iedereen baat bij de badplaats; de voorzieningen zodanig te positioneren en in te richten dat deze passen binnen de vraag van de doelgroepen die genoemd zijn in de hier bovengenoemde beleidsdocumenten; een breed aanbod van hoogwaardige recreatieve verblijfsaccommodaties voor toeristisch gebruik; de bestaande verblijfsrecreatieterreinen een toekomstperspectief te bieden om tot kwaliteitsverbetering te kunnen overgaan en daarbij de kwalitatieve uitstraling van de verblijfsrecreatie te verbeteren; de ruimtelijk relevante uitgangspunten van het beleid ten aanzien van permanente bewoning en brandveiligheid worden in het bestemmingsplan opgenomen; de beleidsuitgangspunten ten aanzien van agrotoerisme worden opgenomen in het bestemmingsplan.
2.2. Samenvatting ruimtelijke en functionele bouwstenen Het plangebied Duinrand is gelegen tussen de strandwal en het duinlandschap in en kenmerkt zich onder andere als agrarisch gebied in de vorm van bollenteeltgronden, maar meer als recreatief gebied. Het open landschap van de bollenvelden wordt op diverse punten onderbroken door intensief gebruikte en bebouwde recreatiepercelen. Ruimtelijke bouwstenen Landschappelijke structuur De landschappelijke structuur is opgebouwd uit een drietal karakteristieke zones: strand, duinen en zee: de duinen langs de zeekust (zeewering en natuurgebied); binnenduinrand: de eerste strandvlakte; strandwal/landgoederen: de (afgegraven) strandwal waarop bewoning (Noordwijk, Noordwijkerhout) en ontginning (hakhout, jacht, zandwinning en bollenteelt) ooit begonnen.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Visie op het plangebied
11
De tweede zone (binnenduinrand) is van specifiek (laag en nat) en duidelijk herkenbaar, open weidegebied in de vorige eeuw getransformeerd tot bollengebied en – langs de binnenduinrand – tot verblijfsrecreatie. Dat bracht veel bebouwing met zich mee in de vorm van loodsen, kasschuren, bedrijfswoningen en recreatieve onderkomens. Kenmerkend is het evenwijdige verloop van de zones waardoor de nog aanwezige openheid van de strandvlakte relatief grote maten kent. Aan de duinenrand, ter hoogte van de Duindamseweg, is de openheid door de aaneenschakeling van verschillende verblijfsrecreatieve objecten, vergaand verdicht. Het beeld vanuit de omgeving wordt vooral bepaald door de verscheidenheid van de bedrijven, de bebouwing en de recreatiewoningen. Om het landschappelijke karakter in casu het groene beeld van het landschap rondom dit verdichte gebied te versterken/te herstellen, wordt voorgesteld de buitenrand in een ruim, landschappelijk kader te plaatsen door bijvoorbeeld beplanting langs wegen (Kraaierslaan), weteringen (Duinsloot) en bestaande randen. Dit kan gecombineerd worden met recreatieve paden en plekken als aanvullende voorziening/korte uitloop voor de verblijfsrecreatie. Deze groene cluster vormt weliswaar een verdichting van de strandvlakte, maar dan wel groen en in aansluiting op de groene verdichting (bossen) van de binnenduinrand. Functionele bouwstenen Recreatie Er wordt geen nieuwvestiging van recreatieterreinen toegestaan. Voor de bestaande terreinen wordt een kwaliteitsslag voorgestaan. Hierbij is voor een deel van het gebied wijziging van kampeerterreinen naar recreatiewoningen onder voorwaarden mogelijk. Andere terreinen blijven gereserveerd voor toeristisch kamperen. Natuur Als overgang naar het duingebied is een brede strook natuurgebied gelegen. De bestemming van deze zone beschermt dit gebied en vormt daarmee een harde grens van het duingebied. Horeca De horecafuncties binnen het gebied zijn met name gericht op de verblijfsrecreatie. Een beperkte uitbreiding van het aantal horecavestigingen is mogelijk ter ondersteuning van het toerisme en de recreatie. Agrarisch De bollenteeltgronden worden zoveel mogelijk gehandhaafd teneinde de bijbehorende karakteristiek te behouden. Wonen De woonfunctie is ondergeschikt binnen het plangebied. Verdeeld door het gebied zijn kleine clusters van woningen en bedrijfswoningen gelegen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
12
Visie op het plangebied
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3. Juridische planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden is van toepassing op dit bestemmingsplan.
3.1. Opbouw De juridische regeling bestaat uit 4 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de inleidende regels met de definities en de wijze van meten. De definities sluiten aan bij de Visie Verblijfsrecreatie. Het tweede hoofdstuk bestaat uit de bestemmingen en het gebruik van deze bestemmingen. De algemene regels zijn opgenomen in het derde hoofdstuk. Ten slotte zijn in het vierde hoofdstuk de overgangs- en slotregels geregeld.
3.2. Planvorm Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat daarnaast een aantal ontwikkelingen toe. Het beleid is erop gericht de functies en het gebruik te behouden en de beoogde nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Op de plankaart zijn alle functies als zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaringen van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de kaart zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels, alsmede de eventuele bestemmingsspecifieke ontheffingsbevoegdheden te vinden.
3.3. Bestemmingsregeling Agrarisch De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor de agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven gericht op tuinbouw en de bollenteelt met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen en kassen. Per volwaardig agrarisch bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan. Het in het plangebied gelegen tuincentrum is met een aanduiding aangegeven. De als agrarisch bestemde gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, bescherming en beheer van de aanwezige natuur- en landschapswaarden en kleinschalige natuurontwikkeling. Voor de gronden geldt dat extensief recreatief medegebruik is toegestaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
14
Juridische planbeschrijving
Voor deze bestemming is voor het perceel gelegen achter Duinweg 88 een wijzigingbevoegdheid opgenomen om de bestemming te kunnen wijzigen naar Recreatie - Verblijfsrecreatie om de vestiging van recreatiewoningen mogelijk te maken. Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigingen van enkele agrarische bouwvlakken naar de bestemming Wonen. Van de wijzigingsbevoegdheden kan alleen gebruikgemaakt worden als deze tegelijk worden doorgevoerd. Horeca De in het plangebied solitair aanwezige horeca is bestemd voor Horeca. Per bestemming wordt door middel van een aanduiding aangegeven welk soort horeca toegestaan is (bijvoorbeeld hotel of restaurant). Natuur De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en voor extensieve dagrecreatie. Het in het natuurgebied gelegen bezoekerscentrum is met een aanduiding aangegeven. Voor de als Natuur bestemde gronden geldt een aanlegvergunningstelsel. Recreatie - Dagrecreatie De bestemming Recreatie - Dagrecreatie staat diverse vormen van recreatie toe zonder bebouwing. De in het plangebied gelegen manege is evenals de paardenhouderij met een aanduiding aangegeven. Bij beide functies is één bedrijfswoning toegestaan. Recreatie - Verblijfsrecreatie De recreatieterreinen die zijn voorzien van recreatiewoningen hebben de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie gekregen. Binnen deze bestemming zijn recreatieve voorzieningen toegestaan zoals een receptiegebouw, tennisbanen, zwembaden, een jeu de boules terrein, stallinggelegenheid voor paarden, sanitair, een milieustraat en parkeervoorzieningen. Voor specifieke sanitaire voorzieningen is een aparte aanduiding opgenomen. In de bouwregels zijn regels opgenomen betreffende de afmetingen van recreatiewoningen en het percentage/aantal dat is toegestaan. Ook is aangegeven wat de onderlinge afstanden tussen de gebouwen moeten zijn uit oogpunt van brandveiligheid. Per recreatiebedrijf is één bedrijfswoning toegestaan. Recreatie - Kampeerterrein 1 De recreatieterreinen die in gebruik zijn als kampeerterrein zijn voorzien van de bestemming Recreatie - Kampeerterrein 1. Binnen deze bestemming zijn tevens recreatieve voorzieningen toegestaan zoals een receptiegebouw, tennisbanen, zwembaden, een jeu de boules terrein, stallinggelegenheid voor paarden, sanitair, een milieustraat en parkeervoorzieningen. Per recreatiebedrijf is één bedrijfswoning toegestaan. De op de terreinen aanwezige zelfstandige sanitaire voorzieningen zijn aangegeven met een aanduiding. Voor deze bestemming zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De eerste maakt het mogelijk om de bestemming te wijzigen naar Recreatie - Verblijfsrecreatie om zo de vestiging van recreatiewoningen mogelijk te maken. De tweede wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk het kampeerterrein 't Bruggetje te wijzigen in agrarisch. Recreatie - Kampeerterrein 2 De kampeerterreinen die in het natuurgebied liggen krijgen de bestemming Recreatie - Kampeerterrein 2. Binnen deze bestemming zijn net als bij de bestemming Recreatie - Kampeerterrein 1 voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming Recreatie - Kampeerterrein 2 zijn geen bijgebouwen of bouwwerken bij de kampeermiddelen toegestaan. Voor deze bestemming geldt de wijzigingsbevoegdheid naar Natuur.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Juridische planbeschrijving
15
Verkeer, Groen en Water De wegen in het gebied hebben de bestemming Verkeer gekregen. Op een aantal plekken in het plangebied is de bestemming Groen opgenomen, waar de gronden specifiek zijn bedoeld voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen. De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding en verkeer te water. Wonen en Tuin De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen gekregen. De met het wonen samenhangende doeleinden, het wonen zelf, aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, de tuinen en de (achter)erven, zijn gecombineerd in deze bestemming. In de bouwregels zijn regels betreffende het hoofdgebouw van de woning, aanen uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ten aanzien van het hoofdgebouw is bepaald dat deze binnen het bouwvlak worden opgericht met maximaal de hoogte die op de plankaart is aangegeven. Het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt direct mogelijk gemaakt, mits de woonfunctie blijft prevaleren. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter zijn dan 25% van het vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 40 m², inclusief aanen uitbouwen. De tuinen hebben de bestemming Tuin gekregen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Waarden - Archeologie Het gehele plangebied is gelegen in een gebied met middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Daarom is de dubbelbestemming Waarden - Archeologie opgenomen. Hierin is geregeld dat voor werkzaamheden die dieper gaan dan 30 cm en een oppervlakte beslaan van meer dan 100 m² een aanlegvergunning is vereist. Waterstaat - Waterkering Daar waar een waterkering in het plangebied is gelegen, is de bestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. De bouwmogelijkheden waar deze dubbelbestemming is gelegen zijn beperkt. Hiervan kan ontheffing worden verleend door burgemeester en wethouders indien is aangetoond dat de waterstaatkundige belangen niet worden geschaad. Overige regels Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Die zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels. Hier zijn onder andere geregeld de algemene ontheffingsregels, algemene regels omtrent de het overschrijden van bouwgrenzen, algemene wijzigingsregels en de algemene procedureregels. Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht, de strafbepaling en de slotregel.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
16
Juridische planbeschrijving
3.4. Handhaving Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Noordwijk, wordt uitgevoerd door het team Handhaving van de afdeling Vergunning en handhaving. Zo handhaaft de afdeling Vergunning en handhaving namens het college onder andere de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om bouwvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. De gemeentelijke handhaver handhaaft namens het college het gebruik van gemeentelijke gronden. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden. Doel handhavend optreden Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een bouwvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen – zonder vergunning – bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een bouwvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst. Hoe wordt gehandhaafd Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder bouwvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende bouwvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde bouwvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Juridische planbeschrijving
17
Voorts zal de afdeling Vergunning en handhaving toezien op – onder de Wet milieubeheer vallende – bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden door afdeling Vergunning en handhaving.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
18
Juridische planbeschrijving
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
4. Beleidskader
4.1. Rijksbeleid Nota Ruimte (2006) Deze nota is gericht op sterke steden en vitaal platteland. Er wordt gestreefd naar behoud en versterking van de variatie tussen stad en land door bundeling van de verstedelijking en verkleining van de stedelijke druk in het landelijk gebied. Er bestaat behoefte aan groen wonen en er is aanleiding de economische basis van het landelijk gebied te verbreden. De economische vitaliteit van het veenweidegebied dient te worden behouden en versterkt. Het verbeteren en toegankelijker maken van de groene ruimte om de steden heeft hoge prioriteit. Het huidige aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen voldoet, zowel kwalitatief als kwantitatief, onvoldoende aan de huidige recreatiewensen. De samenstelling van de bevolking en het toenemende belang van vrijetijdsbesteding vragen om nieuwe vormen van openlucht- en verblijfsrecreatie en om aanpassing van het huidige toeristisch-recreatieve aanbod. Provincies moeten in hun streekplannen voldoende ruimte scheppen voor nieuwe vormen van recreatie en toerisme en rekening houden met uitbreiding en aanpassing van bestaande toeristische en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Greenport Bollenstreek De tuinbouwfunctie in vijf locaties van internationaal belang dient behouden te blijven en versterkt te worden. De bloembollenteelt in de Bollenstreek is aangemerkt als een van deze zogenoemde greenports. De verdere ontwikkeling van de huidige greenports hangt nauw samen met de ontwikkeling van de mainports wat betreft economische innovatie, verkeersdoorstroming en ligging in meer verstedelijkte delen van Nederland. De agrobedrijven van de greenports in de Bollenstreek behouden en versterken hun positie op de wereldmarkt door herstructurering en een goede bereikbaarheid. De provincies hebben het voortouw om dit beleidsmatig uit te werken en ruimtelijk te verankeren in streekplannen. Het Rijk heeft een stimulerende en faciliterende rol. Brief minister van VROM aan de Tweede Kamer met betrekking tot recreatiewoningen Binnen de beleidskaders van de Nota Ruimte is het wijzigen van een recreatiebestemming in een woonbestemming niet bezwaarlijk. Gezien deze beleidsverruiming, is aan gemeenten en provincies ook de mogelijkheid geboden om de bestemming van complexen van recreatiewoningen, waar nu feitelijk in grote mate onrechtmatig wordt gewoond, te wijzigen van "dagrecreatie" naar "wonen". Bestemmingswijziging is mogelijk voor complexen van recreatiewoningen: die op 31 oktober 2003 in grote mate onrechtmatig worden bewoond; die zijn gelegen buiten waardevolle en/of kwetsbare gebieden; die niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
figuur 2 uitsnede streekplan Zuid-Holland West Bron: provincie Zuid-Holland (streekplan Zuid-Holland West)
Beleidskader
21
waarvan de woningen voldoen aan het Bouwbesluit; waarvan de bestemmingswijziging niet in strijd is met de toepasselijke milieuwetgeving. De recreatiefunctie van het gebied mag niet in gevaar komen en er mag geen nieuwe behoefte aan recreatiewoningen in hetzelfde gebied ontstaan. Gemeenten en provincies kunnen een eigen afweging maken. Intrekkingswet Wet op de openluchtrecreatie (Wor) Het kabinet heeft op 1 januari 2008 de Wor ingetrokken en tevens de Woningwet aangepast. Achtergrond van het voorstel tot intrekking: wat in de wet is geregeld, kan ook uitstekend op decentraal niveau worden gerealiseerd met andere wettelijke instrumenten. Voor de spreiding en diversiteit van het kampeeraanbod vormt het bestemmingsplan een goed beleidsinstrument. Het intrekken van de Wor heeft tot gevolg dat onderwerpen uit de Wor die ruimtelijk relevant zijn, zoals het aantal standplaatsen, in de toekomst in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. De conclusies voor het beleid van de gemeente van de intrekking zijn: alle vormen van verblijfsrecreatie, ook kamperen, worden in de toekomst via het bestemmingsplan in voldoende mate geregeld; een vergunning in het kader van de Wor of een nieuwe gemeentelijke verordening is niet meer nodig; de gewijzigde Woningwet zal bepalen welke caravans onder welke voorwaarden vergunningvrij zijn (is nog in procedure); het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om in één plan inzicht te geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van accommodatievormen op verblijfsrecreatieterreinen; de huidige of nieuw te verlenen vergunningen vormen de basis voor de aantallen verblijfseenheden.
4.2. Provinciaal en regionaal beleid Streekplan Zuid-Holland West (2003) en Nota Regels voor Ruimte (2005) Het gebied is in het streekplan grotendeels aangeduid als verblijfsrecreatiegebied. Hier is verblijfsrecreatie de hoofdfunctie en uitbreiding van (grootschalige) verblijfsrecreatie en dagof openluchtrecreatie is toegestaan. Een klein deel is aangemerkt als bollengebied. Het aangrenzende duingebied is aangewezen als natuurgebied met (inter)nationale status. In Concrete beleidsbeslissing 1 is aangegeven dat de natuur- en landschapswaarden in het duingebied onder andere veiliggesteld moeten worden door geen uitbreiding toe te staan van de verblijfsrecreatie. Uitgangspunten en randvoorwaarden in het gebied zijn: geen nieuwvestiging van verblijfsrecreatieterreinen; kwaliteitsverbetering is noodzakelijk; beperkte uitbreiding zal slechts in relatie tot kwaliteitsverbetering mogelijk zijn; verbetering van de landschappelijke inpassing is gewenst; permanente bewoning is niet toegestaan; verblijfsaccommodatie dient voorzien te zijn van een goede landschappelijke inpassing; behoud bollenareaal.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
22
Beleidskader
Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer Bollenstreek Beleidsuitgangspunten voor het gebied zijn: behoud en ontwikkeling bollencomplex. Compensatie van verlies aan bollengrond. Behoud van een minimumareaal bollengrond van 2.625 ha. Dat is gebaseerd op 525 ha hyacinten, die eens per vijf jaar geteeld kunnen worden op hetzelfde perceel; versterking van dag- en verblijfsrecreatie; oplossing van de verkeersproblemen; woningbouw binnen de contouren; ruimte voor regionale bedrijvigheid (met name bollengerelateerd); oplossing van wateropgaven door verbreding en verdieping van bestaande watergangen; aanleg van ecologische verbindingen; kwaliteitsverbetering van het landschap door de landschappelijke structuur in noordzuidrichting te versterken en de landschappelijke openheid van het gebied te vergroten; uitbreiding van bestaande en aanleg van nieuwe landgoederen; voortzetting van de moduleaanpak uit het Offensief van Teylingen, met – ter (mede)financiering – de mogelijkheid om binnen modules kleine aantallen woningen te bouwen. Voor wat betreft de grootschaliger ruimtelijke ontwikkelingen zijn grootschalige modules het doel, waarin woningbouw, compensatie van verlies aan bollengrond, ontsluiting en landschappelijke kwaliteit met elkaar zijn verbonden. Landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek 1997 De Bollenstreek wordt gekenmerkt door de parallelle ordening van verschillende landschappen: duinen in het westen, in het centrale deel het zanderijlandschap in afwisselend strandwallen en strandvlakten en in het oosten veenweidegebieden. Op de strandvlakten liggen de landgoederen, de noord-zuidgerichte hoofdwegen en de stedelijke gebieden. Daardoor ontstaat afwisseling tussen verdichte gebieden en open landschappen met bollenland en gras. In delen van het gebied is de openheid langzaam maar zeker aan het verdwijnen door glas, verspreid liggende bedrijvigheid en andere bebouwing. Uitgangspunten zijn versterking van de landschappelijke structuur in noord-zuidrichting, vergroting van de landschappelijke openheid van het gebied en tegengaan verdere (verblijfs)recreatieve ontwikkeling in de binnenduinrand tussen Noordwijk en De Zilk. Pact en offensief van Teylingen Deze documenten bevatten geen specifiek beleid inzake verblijfsrecreatie. Er wordt een belangrijk primaat gegeven aan behoud van de bollengrond in de gehele bollenstreek. In de situatie Duinrand betekent dit een ernstige beperking van op zich voor de hand liggende mogelijkheden om de gesignaleerde problematiek het hoofd te bieden. In zijn algemeenheid wordt aangegeven dat zuinig omgegaan moet worden met de ruimte (slim en meervoudig). Doel van het Pact van Teylingen is behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Die kwaliteit is gelegen in het bollencomplex, de openheid en natuur- en landschapswaarden. Het Pact spreekt zich vooral uit over behoud en ontwikkeling van het bollencomplex (waaronder ook glas en bedrijvigheid). Het Pact is effectief gebleken in de bescherming van het bollenareaal, maar de uitvoering van projecten is onvoldoende van de grond gekomen. Daarnaast wordt het Pact ervaren als te beperkend. Als reactie daarop is het Offensief van Teylingen gestart om ontwikkelingsruimte te regelen zonder de noodzakelijke bescherming overboord te zetten. Aanpak vindt plaats door middel van kleinschalige ontwikkelingsplanologie in gebieden die variëren van 10 tot 250 ha. In die "modules" moeten eigenaren, gebruikers, overheden, bedrijfsleven en belangenorganisaties komen tot concrete afspraken, waar zowel de bedrijven in de greenport als het landschap beter van worden. Op dit moment loopt een achttal modules, met wisselend succes. Volgens een recente balans zijn
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Beleidskader
23
de belangrijkste knelpunten dat enerzijds in een aantal complexe zaken vooruitgang is geboekt en patstellingen zijn doorbroken, en anderzijds is geconstateerd dat het absoluut nog sneller en beter zal moeten, dat er behoefte is aan zichtbare resultaten en dat het financieren van de gewenste verbeteringen een moeizame zaak is. Het is van groot belang dat op korte termijn financiële oplossingen worden gevonden. Agenda vrije tijd 2006-2010 (mei 2005) In de Agenda vrije tijd wordt het provinciaal toeristisch beleid tot en met 2010 gepresenteerd. Uitvoering van dit plan moet leiden tot meer en langduriger toeristisch bezoek en daaraan gekoppeld, meer bestedingen en werkgelegenheid in Zuid-Holland. De beleidsinzet is geconcentreerd op drie speerpunten, te weten Kust, Cultuur en Water. In het Collegewerkprogramma (2003-2007) wordt ingezet op een verhoging van de toeristische bestedingen in Zuid-Holland de komende vier jaar met 10%. Actiepunt voor versterking van de vrijetijdssector is de gewenste groei van bestaande dag- en verblijfsrecreatiecomplexen om een betere kwaliteit te kunnen bieden. Deze kan op gespannen voet staan met belangen van natuur en landschap. De provincie zet zich in om op regionale schaal zodanige keuzen en "koppelingen" te maken tussen vrije tijd en natuur, dat er een win-winsituatie ontstaat. De ambities van Noordwijk sluiten hierbij aan.
4.3. Gemeentelijk beleid Toekomstvisie 2025 (vastgesteld 2004) De gemeente heeft een toekomstvisie welke dient als referentiekader voor het nemen van strategische beslissingen. Gekozen wordt voor kwaliteit. Noordwijk wil een aantrekkelijke verblijfplaats zijn voor zowel bewoners als voor bezoekers. Qua uitstraling en beleving dient Noordwijk zich te onderscheiden van andere plaatsen aan de Noordzeekust: ingetogen, stijlvol en charmant. De toekomstvisie is geen op zichzelf staand document, maar zal nader worden uitgewerkt in een aantal gebiedsgerichte en thematische programma's voor de middellange termijn. De kern van de visie, de keuze voor kwalitatieve groei, is echter onveranderlijk. De invulling van het moeilijk te definiëren begrip kwaliteit biedt ruimte. Visie Verblijfsrecreatie (2007) Vooruitlopend op dit bestemmingsplan is specifiek voor dit gebied een Visie Verblijfsrecreatie opgesteld. De uitgangspunten uit deze visie zijn verwerkt in het bestemmingsplan. In mei 2007 is in de gemeenteraad van Noordwijk de Visie Verblijfsrecreatie vastgesteld met vier beleidsuitgangspunten: kwalitatief en hoogwaardige marktconforme verblijfsrecreatie met brede samenstelling stimuleren ter versterking van het imago van Noordwijk; de bijdrage aan de lokale economie te behouden en zo mogelijk te vergroten; brandveiligheid voor verblijfsrecreanten te waarborgen; de inpassing in het landschap te waarborgen en het groene karakter te versterken. Een belangrijk instrument om de gewenste ontwikkeling in het gebied van de Duinrand te reguleren is actualisatie van het vigerende bestemmingsplan Duinrand dat dateert uit 1965. In het bestemmingsplan worden de beleidsuitgangspunten uit de Visie Verblijfsrecreatie vertaald in een bestemmingsplan om het juridisch-planologisch kader te vormen. Het landschapsplan is een onderdeel van het bestemmingsplan en geeft het streefbeeld weer van de ruimtelijke structuur en de landschappelijke inrichting. Ook de ruimtelijk relevante aspecten van de wet op de openluchtrecreatie (vervallen per 1 januari 2008), zoals het aantal standplaatsen, worden in het bestemmingsplan opgenomen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
24
Beleidskader
Sociaal Economische Visie iedereen baat bij de badplaats (2007) Geheel in de geest van de Toekomstvisie, wordt in de Sociaal Economische Visie iedereen baat bij de badplaats, de ambitie geformuleerd om Noordwijk aan Zee in 2015 een stijlvolle badplaats te laten zijn; een plaats die zijn historische ontwikkeling weer zichtbaar heeft opgepakt. Noordwijk aan Zee is stijlvol, charmant, ingetogen, prachtig ingericht, veilig en verzorgd. Noordwijk aan Zee in staccato: de Noordwijkers hebben baat bij de badplaats omdat het een positieve uitwerking heeft op de woon- en leefomgeving; Noordwijk aan Zee is een vierseizoenenbadplaats. Bewoners en bezoekers kunnen er het hele jaar terecht om te wandelen en te fietsen, een feest te bezoeken of stijlvol uitgaan. Enkele strandpaviljoens zijn het hele jaar door geopend en er zijn het hele jaar door evenementen en activiteiten; het woningbouwprogramma in Noordwijk is gericht op de huisvesting van mensen die permanent in Noordwijk wonen; seizoensleegstand wordt, waar dat mogelijk is, vermeden; het strand, de duinen en de boulevards zijn het visitekaartje van Noordwijk en worden in harmonie met de omgeving verder ontwikkeld; Noordwijk aan Zee zet zijn historische ontwikkeling als stijlvolle, enigszins exclusieve badplaats op eigentijdse wijze voort. Daarbij wordt zo goed mogelijk een verbinding gezocht met de historische kern van Noordwijk Binnen; Noordwijk aan Zee straalt kwaliteit en stijl uit. Gezondheid en welbevinden, Cultuur en Natuur zijn overal herkenbare thema's, dankzij sportieve recreatie op het strand en in de duinen en de ontspanningsfaciliteiten (onder andere wellnessvoorzieningen); Noordwijk aan Zee richt zich in haar toeristische marketingactiviteiten op de korte vakanties en lange weekeinden voor tweeverdieners (al dan niet met kinderen) en actieve 50-plussers. Er is een gevarieerd aanbod aan recreatieve hotels, er zijn niet alleen restaurants maar ook uitgaansgelegenheden voor deze groepen; op drukke dagen worden de toeristenstromen in goede banen geleid, waardoor diverse vormen van overlast (parkeren, vervuiling en onbereikbaarheid) grotendeels tot het verleden behoren; voor de Duinrand geldt de visie dat in 2015 het gebied een combinatie is van kostbare natuurgebieden en recreatieterreinen met campings en bungalows en een enkel hotel. De recreatiewoningen voldoen aan moderne kwaliteitsstandaarden. Er is flink geïnvesteerd. Sommige kampeerterreinen zijn getransformeerd tot terreinen met recreatiewoningen voor de commerciële verhuur. Sommige complexen die oorspronkelijk zijn gerealiseerd met "tweede woningen" worden in 2015 commercieel verhuurd met als voordeel dat ze beter bezet zijn en dat de tijdelijke bewoners meer gebruik zullen maken van de voorzieningen in Noordwijk. Welstandsbeleid Voor de recreatiewoningen geldt een regulier welstandsregime. Eenvoudige opbouw en architectuur alsmede landschappelijke inpassing is van belang. Ook dit welstandsbeleid dient aangepast te worden op de huidige inzichten van welstand en de gewijzigde marktontwikkelingen. Brandveiligheid Voor de brandveiligheid is door de gemeente een conceptbeleid voor verblijfsrecreatieterreinen opgesteld en in procedure gebracht in september 2005. In dit beleid worden verschillende aspecten beschreven. Naast ruimtelijke aspecten gaat het om voorschriften voor installaties en gebruiksvoorschriften. Voor de toekomstvisie voor de verblijfsrecreatie in relatie tot het op te stellen bestemmingsplan, zijn echter de ruimtelijke consequenties het belang-
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Beleidskader
25
rijkste. Het betreft de aanwezigheid van bluswater, de toegankelijkheid van de terreinen voor de brandweer (wegen van minimaal 3,5 m breed), de vrije ruimte (zonder bebouwing of auto) tussen kampeermiddelen en tussen andere verblijfsaccommodatie. In maart 2006 heeft de gemeenteraad het "Brandveiligheidsbeleid verblijfsrecreatieterreinen" vastgesteld. In juni 2007 zijn naar aanleiding van de (concept)Handreiking brandveiligheid kampeerterreinen de afstandseisen bijgesteld. Vastgesteld is verblijfsrecreatieterreinen in te delen in vakken met een maximaal toelaatbare oppervlakte van 1.000 m², dat wordt aangeduid als brandcompartiment. Bij de indeling van brandcompartimenten wordt in dit geval de keuze gemaakt dat maximaal 1.000 m² van het verblijfsrecreatieterrein mag afbranden. Om te voorkomen dat een naastliggend brandcompartiment eveneens afbrandt, moeten voorzieningen worden aangebracht ter voorkoming van brandoverslag. De weerstand tegen brandoverslag moet minimaal 30 minuten zijn. Het aanbrengen van een vrije ruimte van minimaal 5 m tussen de brandcompartimenten onderling komt overeen met de vereiste weerstand tegen brandoverslag en branddoorslag van 30 minuten. De afstand vrij van zaken tussen kampeermiddelen op permanente standplaatsen (jaarplaatsen en seizoensplaatsen) en niet-permanente plaatsen (toeristische standplaatsen voor caravans) is gesteld op 3 m. Onderzoek van de brandweer leert dat de grootste knelpunten bestaan uit het ontbreken van bluswater en de toegankelijkheid van de terreinen. Deze punten zullen op korte termijn opgelost dienen te worden. Voor de aanpassing van de overige inrichtingsaspecten (onderlinge afstand van de verblijfsaccommodatie), zal een overgangstermijn gehanteerd kunnen worden van maximaal 10 jaar waarbinnen, volgens nader te maken afspraken, gefaseerd invulling gegeven dient te worden aan de bestaande en nieuwe voorschriften. Aangezien het hier gaat om een wezenlijk onderdeel van de kwaliteit van de verblijfsaccommodatieterreinen, is ook hier een strikt handhavingsbeleid noodzakelijk. Permanente bewoning Een van de uitwerkingen van de Visie Verblijfsrecreatie is de aanpak van permanente bewoning. In oktober 2007 heeft de raad de financiën beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van het beleid inzake de handhaving permanente bewoning van de recreatieobjecten. In april 2008 is de Beleidsregel handhaving permanente bewoning recreatieobjecten gepubliceerd. De kern van het gemeentelijk beleid met betrekking tot permanente bewoning is dat dit verboden is en blijft. Omzetting van recreatiewoningen in gewone woningen is niet wenselijk, omdat dit ten koste gaat van de recreatieve- en toeristische functie van het gebied van de Duinrand. Wijziging van de recreatieve bestemming in een woonbestemming zou betekenen dat het streven van de gemeente Noordwijk om een aantrekkelijke, kwalitatief hoogwaardig vierseizoenenbadplaats te zijn wordt ondermijnd. Er is een Quickscan inventarisatie uitgevoerd en de schatting is dat er rekening moet worden gehouden met circa 100 recreatieobjecten die permanent bewoond worden. Er is gekozen door de gemeente dat bewoners in aanmerking kunnen komen voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Voorwaarden hiervoor zijn dat de bestaande woningen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit, relevante milieuwetgeving en aantoonbaarheid van de permanente bewoning vanaf de peildata. De persoongebonden gedoogbeschikking kan alleen worden afgegeven voor recreatiewoningen en niet voor bewoning van stacaravans. Agrotoerisme Door de fracties van het CDA, de VVD en de Progressieve Combinatie van PvdA, GroenLinks en D66 is tijdens de vergadering van de gemeenteraad van 28 juni 2007 de notitie inzake agrotoerisme ingebracht. Het doel van dit initiatiefvoorstel is om binnen bepaalde kaders, vormen van agrotoerisme, mogelijk te maken. In het initiatiefvoorstel wordt gesteld dat enerzijds toeristen en recreanten steeds vaker op zoek gaan naar rust en ruimte tijdens va-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
26
Beleidskader
kanties en dagtochten. Ook is er steeds meer behoefte aan recreatie buiten het vakantieseizoen, waar ook nog een educatieve kant aan zit. Er is veel vraag naar arrangementen en wandel- en fietsroutes langs musea, landgoederen, boerderijen en kwekerijen. Noordwijk leent zich daar goed voor. Anderzijds biedt het agrotoerisme agrariërs een nieuw perspectief voor het verbeteren van het rendement van hun bedrijf door in te spelen op het gebied van toerisme en recreatie. Bovendien kan agrotoerisme zorgen voor verlenging van het toeristisch seizoen. Als meer toeristen en recreanten ervaren hoe mooi het landschap van de Duinen Bollenstreek is, kan dat tevens de kans op verdere verstedelijking verkleinen. Vormen van agrotoerisme zijn een aanvulling op het toeristisch aanbod in Noordwijk. De verblijfsrecreatie in Noordwijk concentreert zich binnen het bebouwde gebied in de hotels in Noordwijk en in het buitengebied op de campings en recreatieterreinen van de Duinrand. In het gebied van de Duinrand waar de verblijfsrecreatieterreinen direct grenzen aan het agrarisch gebied zijn kansen voor het agrotoerisme. Een ander aspect dat nog benoemd dient te worden, is het verbreden van het toeristisch segment door middel van verblijfsrecreatie in cultuurhistorische objecten. Bijvoorbeeld bollenschuren of boerderijen die door de voortgaande ontwikkelingen niet meer geschikt zijn voor de oorspronkelijke functie, maar die door hun uitstraling kenmerkend zijn voor de ontstaansgeschiedenis van de Bollenstreek, kunnen door een nieuwe economische functie behouden blijven. Ook initiatieven van agrariers om de activiteiten op hun bedrijf uit te breiden met verschillende vormen van dagrecreatie, bijvoorbeeld bezichtiging van het bedrijf (week van de bollenteelt) of ruimte biedt voor zorgfunctie, zijn mogelijk. Mogelijkheden binnen de (woon)bestemming kunnen worden benut ten behoeve van agrotoerisme voor zowel dag- als verblijfstoerisme (denk aan bed & breakfast). De kaders voor agrotoerisme zijn: agrotoerisme toe te staan in het buitengebied/landelijk gebied van Noordwijk als het leidt tot het behoud van cultuurhistorisch erfgoed, zoals bollenschuren; agrotoerisme in de vorm van dagrecreatie in het buitengebied en landelijk gebied van Noordwijk te stimuleren; agrotoerisme binnen het plangebied van de Duinrand toe te staan als aanvulling op de functie verblijfsrecreatie; Initiatieven moeten passen binnen de huidige bebouwing, er mogen dus geen extra opstallen worden gebouwd of bedrijfsgebouwen worden verbouwd. Initiatieven mogen geen invloed hebben op de ruimtelijke structuur (verrommeling); er mogen in beperkte mate ondersteunende (dag)horeca-activiteiten worden ontplooid; de omvang van de activiteiten moet kleinschalig zijn; het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in bijzondere gevallen maatwerk toe te passen om initiatieven mogelijk te maken.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5. Ruimtelijke en functionele structuur
5.1. Ligging plangebied Het plangebied is gesitueerd aan de noordzijde van Noordwijk en strekt zich in de binnenduinrand parallel aan de duinen uit. Het betreft een langgerekt gebied met een lengte van circa 4 km en een breedte van circa 500 m. De noordwestelijke grens wordt gevormd door de duinen. In de zone tussen de duinen en het plangebied is de belangrijkste ontsluitingsweg gesitueerd: de Duinweg met in het verlengde de Duindamseweg en de Randweg. De zuidoostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de grens met het overwegend agrarische gebied (bollen) van Noordwijkerhout en in het uiterste noorden het duingebied. Het gebied Duinrand is ingericht in een afwisselend patroon van verblijfsrecreatieterreinen en agrarische gronden. In het zuidelijke deel van het plangebied overheersen de verblijfsrecreatieve functies en in het noorden de agrarische. Globaal genomen kan het gebied Duinrand verdeeld worden in drie deelgebieden: a. het zuidelijke deelgebied ten zuiden van het oostwestgerichte deel van de Duindamseweg, dit bestaat voornamelijk uit recreatiewoningenterreinen afgewisseld met enkele kleine stroken agrarische grond (deels bollen en deels grasland); b. het middelste deelgebied tussen de Duindamseweg en de Kraaierslaan, dit bestaat grotendeels uit kampeerterreinen en enkele recreatiewoningenterreinen, er resteren enkele kleinere percelen agrarische grond; c. het noordelijke deelgebied bestaat grotendeels uit agrarisch gebied (deels bollen en deels grasland), in het uiterste noorden zijn een kampeerterrein en een jeugdherberg gesitueerd en aan de duinzijde een klein recreatiewoningenterrein.
5.2. Ontstaansgeschiedenis Zowel Noordwijk Binnen als Noordwijk aan Zee zijn ontstaan als duindorpen. Noordwijk was in de middeleeuwen een zogenaamde ambachtsheerlijkheid, bestuurd door een ambachtsheer, een schout (benoemd door de heer) en zijn schepenen. De dorpers waren er in 1397 in geslaagd om stadsrechten te verwerven, maar de edelen waren niet blij met de gevolgen daarvan voor hun positie; omdat er geen stadswal kwam vervielen de stadsrechten weer. Toen de heerlijkheid Noordwijk werd samengevoegd met die van Langeveld, Ter Lucht (de Luchterduinen, bij De Zilk) en Offem, kreeg de huidige gemeente zijn vorm. De historie van Noordwijk gaat terug tot ongeveer 2000 jaar voor Christus. Uit die tijd stammen de eerste sporen van bewoning. Het Friese dorpje Northgo (letterlijk: noordelijke gouw, of plaats, dat wil zeggen ten opzichte van de Rijn) was gelegen in, wat nu als het oude centrum van Noordwijk-Binnen kan worden beschouwd. Noordwijk aan Zee is pas rond 1200 ontstaan toen enkele vissers en jutters gingen wonen in een duinvallei (ter plaatse van de huidige Hoofdstraat); daar trokken de Noordwijkers al eeuwenlang hun vissersboten op het strand.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
figuur 3 ruimtelijke visie
Ruimtelijke en functionele structuur
29
Noordwijk-Binnen werd in 1450 geheel door brand in de as gelegd, alleen de kerktoren bleef gespaard. Gelukkig was dit de laatste grote brand en dus heeft de huidige dorpskern veel van zijn karakter behouden. Vanaf de 16e eeuw bloeide "Binnen" op door de winstgevende kruidenteelt. De historische kern rond de Grote Kerk getuigt van deze periode, met tal van monumentale gebouwen aan het Lindenplein en de Voorstraat. Eind 16e eeuw bracht de Leidse botanicus Clusius de eerste tulpen naar Leiden en naar de zandige duingrond als vruchtbare bodem daarvoor. Vanaf 1700 verkozen steeds meer Noordwijkers de kruiden- en bollenteelt boven het zware zeemansbestaan. In de 19e eeuw overvleugelde de bollen- de kruidenteelt. Na 1860 kwam het badtoerisme op gang; in 1866 verschenen de eerste badkoetsjes op het strand en was de badplaats Noordwijk een feit. Vanaf dat moment is "Zee" zeer snel uitgebreid, werden de vissershuisjes gesloopt, is het oude dorp grootscheeps vernieuwd en werd het dorp een "bloemenbadplaats".
5.3. Cultuurhistorie en archeologie Cultuurhistorie Aan de hand van het patroon van in een lange rij achter elkaar gelegen nederzettingen is de ligging van de strandwallen duidelijk te volgen. De van oorsprong agrarische nederzettingen ontwikkelden zich vaak verder als wegdorpen langs de over de zandrug lopende wegen. In de regio heeft zich hier op de geestgronden de bloementeelt ontwikkeld. Met name vanaf 1850 heeft deze bedrijfstak een zwaar stempel op de regio gedrukt. Uiterst karakteristiek zijn de gebouwencomplexen van de bollenbedrijven, die voor een deel nog als zodanig in gebruik zijn. Archeologie Normstelling en beleid In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Onderzoek en conclusie De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Duin- en Bollenstreek (provincie Zuid-Holland, 2002; via www.chs.zuid-holland.nl) laat zien dat het plangebied is gesitueerd in een gebied met een redelijke tot grote,++++++ en deels een grote tot zeer grote archeologische verwachtingswaarde. De mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden leidt tot de noodzaak om voorafgaand aan werkzaamheden een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren ter plaatse van werkzaamheden welke dieper gaan 30 cm onder maaiveld. Een verkennend archeologisch bodemonderzoek voorafgaand aan werkzaamheden heeft tot doel te inventariseren welke archeologische waarden hier precies aanwezig zijn en hoe deze het beste kunnen worden beschermd en dient te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
5.4. Ruimtelijke structuur Landschappelijke visie Als ruimtelijke basis voor dit bestemmingsplan is een landschapsvisie opgesteld (zie ook figuur 3). Hieronder is de essentie van deze visie weergegeven.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
30
Ruimtelijke en functionele structuur
De landschappelijke omgeving van Duinrand is van grote betekenis voor de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het verblijfsrecreatiegebied. De volgende kenmerken zijn essentieel: de besloten duinzone aan de noordwestzijde met belangrijke landschappelijke, natuurlijke en recreatieve waarden (recreatief aantrekkelijk in alle seizoenen); het open agrarische bollengebied aan de oostzijde (recreatief aantrekkelijk in voorjaar); het kleinschalige karakter van delen van het verblijfsrecreatiegebied met beplantingsstroken. Globaal genomen kan het gebied Duinrand verdeeld worden in drie deelgebieden: a. het zuidelijke deelgebied ten zuiden van het oostwestgerichte deel van de Duindamseweg, dit bestaat voornamelijk uit recreatiewoningenterreinen afgewisseld met enkele kleine stroken agrarische grond (deels bollen en deels grasland); b. het middelste deelgebied tussen de Duindamseweg en de Kraaierslaan, dit bestaat grotendeels uit kampeerterreinen en enkele recreatiewoningenterreinen, er resteren enkele kleinere percelen agrarische grond; c. het noordelijke deelgebied bestaat grotendeels uit agrarisch gebied (deels bollen en deels grasland), in het uiterste noorden zijn een kampeerterrein en een jeugdherberg gesitueerd en aan de duinzijde een klein recreatiewoningenterrein Het verblijfsrecreatiegebied manifesteert zich vanuit de omgeving als twee omvangrijke bebouwings- en groenclusters die qua maatvoering vergelijkbaar is met andere massaclusters in de open ruimte of langs de duinrand zoals Sancta Maria. De beplantingen van de verblijfsrecreatieterreinen geven vorm aan het binnenduinrandgebied als overgangsgebied tussen duinen en open agrarisch gebied. Deze beplantingen zorgen voor een samenhang met het besloten duingebied en voor zover aanwezig voor een afscherming van gebouwde elementen naar het open agrarische gebied. Dit laatste aspect is thans een knelpunt, omdat vooral aan de oostzijde van Duinrand de beplantingen tot smalle stroken zijn gereduceerd of zelfs geheel zijn verdwenen. Hierdoor is de zichtbaarheid van gebouwde elementen in het open agrarische gebied groot. Contrasten De grens tussen duin en agrarisch gebied is scherp en herkenbaar en dat moet zo blijven. Dat betekent behoud van contrasten tussen: besloten versus open; reliëfrijk versus vlak; natuur versus bollenteelt. De Duinweg en Randweg vormen de grens tussen beide werelden. Samenhang De belangrijkste gemeenschappelijke factor tussen duin- en bollenland is het recreatieve medegebruik door wandelaar, fietsers en ruiters. Juist de contacten tussen beiden in combinatie met de goede ontsluiting maakt het gehele gebied recreatief aantrekkelijk. Verblijfsrecreatie is ook een belangrijke economische drager van dit gebied met bovendien goede toekomstperspectieven. Herstructurering van verblijfsrecreatieve (vooral kampeer-) terreinen in combinatie met kwaliteitsverbetering en landschappelijke inpassing is in een aantal gevallen wenselijk of zelfs noodzakelijk. Voornaamste opgave is het bieden van ontwikkelingsruimte zonder de recreatieve gebruiks- en belevingwaarde van de gehele duinrand aan te tasten. Daarnaast stellen andere sectorale wet- en regelgeving en beleidsdocumenten zo hun voorwaarde aan de ontwikkelingsruimte van het gebied (onder andere Natuurbeschermingswet, Pact van Teylingen).
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijke en functionele structuur
31
Ontwikkelingsopgaven Op de overgang tussen duin- en bollengebied liggen enkele bijzondere ontwikkelings-/ontwerpopgaven: vormgeven van de entrees tot het buitengebied; ontwikkeling van het verblijfsrecreatiegebied; transformatie van agrarische erven naar burgerwoningen; vormgeving van de knoop Schulpweg-Duinweg. In de landschapsvisie is een drietal plekken bij wijze van voorbeeld verder uitgewerkt. Dit betreft een aantal open ruimten en wegen binnen de groene cluster, die voor de groene geleding c.q. oriëntatie en herkenbaarheid van belang zijn. Feitelijk vormen deze plekken/lijnvormige ruimten de laatste mogelijkheden om de groene en natuurlijke kwaliteit enigszins te behouden of om (nog) een zekere groen-natuurlijke kwaliteit te redigeren. Deze voorbeelden betreffen: de Duindamseweg; de Kraaierslaan; de Langevelderweg. Voor de locaties binnen de groene cluster is het idee vooral om de open ruimten op de overgang van de duinen naar de strandvlakte te accentueren, bijvoorbeeld door het maken van een aantal plassen. Dit groene beeld is gekoppeld aan de wegprofielen die door herintroductie van de "bollenhaag" en introductie van bindende bomenrijen groen en breder zijn. Functioneel is de voorgestelde beplanting ook van belang voor de scheiding van verkeerssoorten ofwel de veiligheid van het langzaam verkeer.
5.5. Functionele structuur Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is de "Visie Verblijfsrecreatie" (2007) vastgesteld. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen van dit rapport voor het bestemmingsplan weergegeven. Bij de analyse van de verblijfsrecreatie worden achtereenvolgens de twee voorkomende soorten verblijfsrecreatieterreinen bezien: recreatiewoningenterreinen en kampeerterreinen. Recreatiewoningenterreinen Huidige situatie De recreatiewoningcomplexen zijn hoofdzakelijk gesitueerd in het zuiden van het gebied Duinrand. Er zijn 17 recreatiewoningenterreinen (circa 38 ha) met in totaal 711 recreatiewoningen, daarnaast staan nog 42 recreatiewoningen op kampeerterreinen. Slechts 2 recreatiewoningterreinen met in totaal 198 (26%) recreatiewoningen worden bedrijfsmatig verhuurd. De overige recreatiewoningenterreinen worden vrijwel alleen door de eigenaren van de recreatiewoningen gebruikt en is geen sprake van bedrijfsmatige verhuur. De bezettingsgraad op deze terreinen is laag. Daarnaast komt permanente bewoning voor. Wensbeeld De wensen van individuele ondernemers bereiken de gemeente in de vorm van principeverzoeken en bouwaanvragen en hebben betrekking op: vernieuwing en vergroting van de recreatiewoningen; mogelijkheden tot gelijkvloerse uitbreiding van de recreatiewoning (in plaats van realiseren van de uitbreiding in de kap); uitbreiden van het aantal recreatiewoningen; jaarrondopening van de verblijfsrecreatiecomplexen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
Ruimtelijke en functionele structuur
33
Conclusies recreatiewoningenterreinen Als gevolg van het vrijwel ontbreken van bedrijfsmatige toeristische verhuur, dragen de huidige recreatiewoningenterreinen slechts in beperkte mate bij aan de lokale economie. Beleid gericht op handhaving van het recreatieve gebruik is in voorbereiding. De verblijfsaccommodatie heeft niet de gewenste groene en kwalitatief hoogwaardige uitstraling. Handhaving van de bebouwingsmogelijkheden (groene omzoming, onderlinge afstand en bergingen) kan bijdragen aan de beoogde ruimtelijke opzet van de terreinen. Het in overeenstemming brengen van de ruimtelijke afwijkingen met het vigerende beleid en brandveiligheid vragen een relatief beperkte ruimte. Nieuwe beheerderswoning wordt alleen toegestaan op bedrijfsmatig geëxploiteerde terreinen. Kampeerterreinen Huidige situatie Op de 14 aanwezige kampeerterreinen (40 ha) zijn in totaal 1.593 standplaatsen aanwezig. De gemiddelde omvang van de terreinen is 2,18 ha, de grootte varieert van 0,5 ha tot 5,5 ha. De kampeerterreinen zijn veelal zeer gering van omvang. Dit bemoeilijkt de exploitatie van deze terreinen, immers het beperkte aantal standplaatsen biedt weinig draagvlak voor voorzieningen die aantrekkelijk zijn voor de recreant. Daarnaast biedt de geringe omvang weinig ruimte voor professionalisering en marketing. In de toch al zeer moeilijke markt van het kamperen, glijden kleine terreinen gemakkelijk af naar steeds lagere bezettingen. De ondernemers hebben dit veelal opgelost door de plaatsing van stacaravans die uitsluitend door de eigenaren van die caravans worden gebruikt. De bezetting is laag volgens ondernemers en beheerders. Een deel van de ondernemers heeft ook zijn toevlucht gezocht tot de verhuur van dicht opeengepakte toercaravans aan buitenlandse werknemers. Kansen voor toeristisch kamperen zijn gelegen in enerzijds het richten op een nichemarkt voor een specifieke doelgroep (Van Soeren verhuur stacaravans gericht op gezondheid, Ruigenhoek tenten en toercaravans gericht op natuurkamperen) en anderzijds op het bieden van voldoende gevarieerde en hoogwaardige voorzieningen (onder andere zwembad). Voor de laatste optie is, bedrijfseconomisch gezien, een voldoende omvang van 9 à 10 ha noodzakelijk (Bedrijfs Monitor Recreatie, NRIT). Geen van de terreinen voldoet aan deze omvang. Als gevolg van de geringe omvang van de terreinen, is het voorzieningenniveau op de terreinen zeer beperkt. Alleen Club Soleil heeft enige, iets omvangrijkere, centrale voorzieningen. Het merendeel van de standplaatsen is bezet door stacaravans voor eigen gebruik door particuliere eigenaren. In totaal zijn er 606 toeristische standplaatsen. Veel toeristische plaatsen zijn voorzien van toercaravans die verhuurd worden aan buitenlandse seizoenarbeiders. Voor toeristisch gebruik resteren 522 standplaatsen. In slechts enkele gevallen zijn stacaravans geplaatst die door de ondernemer worden verhuurd. Het toeristische gebruik van de standplaatsen op de kampeerterreinen is beperkt tot circa 1/3 van de standplaatsen. Bovendien is de bezetting van toeristische plaatsen slechts maximaal 50-60 dagen per jaar. Wensbeeld Voor alle terreinen geldt dat een kwaliteitsslag gemaakt zal worden. Voor enkele terreinen resulteert dat in verandering van kampeerterrein naar recreatiewoningen, voor andere geldt juist versterking van het kamperen door een grotere samenhang met de natuur. Andere wensbeelden hebben betrekking op een jaarrond openstelling en de aanwezigheid van een beheerderswoning op ieder terrein.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
34
Ruimtelijke en functionele structuur
Conclusies kampeerterreinen Gezocht zal moeten worden naar mogelijkheden van samenwerking. Het beleid zal gericht moeten zijn op stimulering van het toeristische gebruik. Handhaving van het recreatieve gebruik zal ter hand worden genomen. Bij herinrichting van de terreinen in relatie tot de oplossing van de brandveiligheidsproblematiek, zal ook naar de andere kwaliteitsaspecten dienen te worden gekeken. Omschakeling naar recreatiewoningen kan in principe bijdragen aan de economie. Nieuwe beheerderswoningen zullen niet worden toegestaan. Qua instrumentarium zal voor kampeerterreinen de regeling door middel van het bestemmingsplan een zwaarder accent krijgen als gevolg van de intrekking van de Wor.
5.6. Agrarische percelen In deze paragraaf worden de huidige agrarische situatie en het toekomstperspectief van de agrarische sector in het onderhavige plangebied beschreven. Dit gebeurt aan de hand van CBS-cijfers en op basis van de rapporten "Regiovisie Duin- en Bollenstreek (2003)" dat is opgesteld door de WLTO kring Zuid-Holland West en de KAVB Duin- en Bollenstreek en "Open Geest" (2004) dat is opgesteld door Samenwerkingsorgaan Duin- en Bollenstreek en Vista. Het CBS maakt in haar cijfers geen onderscheid in deelgebieden binnen een gemeente. Het is dan ook van belang er rekening mee te houden dat de gehanteerde getallen gelden voor het gehele buitengebied van Noordwijk en niet enkel voor het noordelijke deel; het plangebied. Huidige situatie Op basis van luchtfoto's van het plangebied, blijkt dat de agrarische gronden vrijwel in zijn geheel in gebruik genomen worden voor de bollenteelt. In het plangebied zijn 10 agrarische bedrijven gevestigd die gezamenlijk (binnen het plangebied) circa 36 ha in gebruik hebben. De totale oppervlakte aan cultuurgrond in de gemeente Noordwijk bedraagt 475 ha (CBS, 2008). Uit gegevens van het CBS blijkt dat meer dan de helft van de bedrijfshoofden in Noordwijk 55 jaar of ouder is. Daarnaast blijkt uit het rapport Duin- en Bollenstreek dat in 2000 meer dan 82% van de agrarische bedrijven geen opvolger had of er bestond nog onzekerheid over. Trends Om aan de gevolgen van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieunormen te kunnen voldoen, is verdere kostenverlaging en schaalvergroting noodzakelijk. Door de beperkte beschikbaarheid van cultuurgrond, is schaalvergroting enkel mogelijk indien een agrariër, die zijn bedrijf beëindigt, zijn gronden beschikbaar stelt. Dit proces speelt zich momenteel ook af in Noordwijk. In 2003 waren in Noordwijk volgens het CBS 110 agrarische bedrijven aanwezig waarvan er 100 bij wijze van hoofdberoep werden gevoerd. In de afgelopen jaren is het aantal agrarische bedrijven steeds afgenomen. Naar verwachting zal dit proces zich verder voortzetten vanwege de onzekere toekomstperspectieven en vanwege het ontbreken van een opvolger bij een aantal bedrijven. Door de WLTO is in het rapport Regiovisie Duin- en Bollenstreek opgenomen dat een bollenbedrijf een minimale omvang van 12 ha moet hebben om te spreken van een bedrijfseconomisch rendabele eenheid. Gezien de oppervlakte van de cultuurgronden in het plangebied betekent dit dat er ruimte is voor slechts 3 bollenbedrijven om naar een dergelijke oppervlakte te groeien (schaalvergroting). Door de beperkte ruimte zijn de grondprijzen hoog. De WLTO stelt in haar rapport dat veel bedrijven, ondanks de hoge grondprijzen,
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijke en functionele structuur
35
nog wel goed kunnen renderen, mits de ondernemer kiest voor schaalvergroting en investeringen in kennis en speciale soorten gewassen. Bij bedrijfsbeëindiging dient te worden nagedacht over het hergebruik van de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (vervolgfuncties). In deze vrijkomende gebouwen dienen alleen functies te worden toegelaten die geen nadelige gevolgen hebben voor de omringende agrariërs die hun bedrijf blijven uitoefenen. Bij overlast kan enerzijds gedacht worden aan extra verkeer, lawaai en andere milieubelasting waar de agrarische bedrijven hinder van ondervinden. Anderzijds kan de overlast ook bestaan uit extra beperkingen voor de overblijvende agrarische bedrijven als voormalige agrarische bedrijfswoningen door niet-agrariërs worden bewoond. Dit kan leiden tot een belemmering van de bedrijfsontwikkeling en dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Ter versterking van de bedrijfsvoering is het mogelijk dat een aantal agrariërs inkomen gaat genereren uit een andere dan de agrarische hoofdfunctie (verbreding). Verbreding is aantrekkelijk voor bedrijven die, bijvoorbeeld om milieutechnische redenen, beperkte mogelijkheden hebben voor schaalvergroting. Verbreding kan betrekking hebben op onder andere natuur- en landschapsbeheer, recreatie en toerisme, educatie en zorg. Ondanks dat het CBS en het rapport Regiovisie Duin- en Bollenstreek geen concrete gegevens bieden over verbreding, onderkent het rapport wel de mogelijkheden daarvoor. Daarbij worden met name kansen gezien voor het ontwikkelen van nieuwe, kleinschalige agro-toeristische producten. Dit vanwege de ligging tegen de kust en de unieke verschijningsvorm (kleurrijke bollenvelden). Daarnaast speelt de ligging van de Keukenhof en steden als Den Haag en Leiden in de nabijheid van plangebied een rol. Agrotoerisme kan zowel betrekking hebben op dagrecreatieve voorzieningen (bijvoorbeeld het verhuren van fietsen), als op de huisverkoop van streekeigen producten. Daarnaast kunnen bollentelers hun bedrijf openstellen voor toeristen. Belangrijk bij de vormen van verbreding is dat ervoor gewaakt wordt dat kansen voor de één omslaan in bedreigingen voor de ander, zoals bijvoorbeeld verkeersoverlast, milieubeperkingen, overlast van fietsende en wandelende recreanten, enz. Agrarische ondernemers kunnen ook besluiten om elders arbeid tegen betaling te verrichten. Het inkomen hoeft dan niet meer alleen uit het agrarisch bedrijf gehaald te worden. Deze vorm van inkomensverbreding biedt overigens ook mogelijkheden voor een extensievere bedrijfsvoering en voor het verweven van landbouw en natuur. De ligging van het plangebied ten opzichte van Leiden en (op wat grotere afstand maar goed ontsloten) Den Haag en Amsterdam met veel werkgelegenheid, maakt deze optie reëel. Vaak blijkt dit zelfs financieel aantrekkelijker dan verbreding van de bedrijfsvoering. Specialisatie (verdieping) in de vorm van het produceren van kwaliteits- en/of biologische producten, kan eveneens voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen. Daarnaast is het kweken van deze bijzondere producten een reële optie indien schaalvergroting niet tot de mogelijkheden behoort. Sectoraal wensbeeld Dit wensbeeld geeft weer wat vanuit de agrarische functie wenselijke uitgangspunten zijn voor het ruimtelijk beleid voor het plangebied en de daarop afgestemde bestemmingsregelingen. Voor het behoud en de ontwikkeling van een duurzame landbouw zijn de volgende uitgangspunten van belang: voldoende ruimte binnen de agrarische bouwpercelen voor: . schaalvergroting; . het voldoen aan milieu- en gezondheidseisen;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
36
-
-
Ruimtelijke en functionele structuur
. de nodige erfverharding; . een doelmatige inrichting (parkeer- en manoeuvreerruimte); . het ontwikkelen van neventakken; een zorgvuldige regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen; geen beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op marktontwikkelingen en milieuwetgeving; ruimte om de productieomstandigheden te optimaliseren; het verlies aan agrarisch areaal bij ruimtelijke ingrepen zoveel mogelijk beperken om de schaalvergroting van de bedrijven niet te belemmeren en daarmee het perspectief op duurzaamheid niet te verminderen; zekerheid op langere termijn omtrent bovenstaande zaken.
5.7. Horeca Binnen het plangebied is een aantal horecavoorzieningen gelegen. Het betreffen een viertal restaurants, een hotel en een jeugdherberg. Deze voorzieningen zijn voornamelijk gericht op zowel de recreanten die verblijven in een van de parken of campings in de Duinrand en op dagtoeristen.
5.8. Wonen Geclusterd in het plangebied zijn enkele burgerwoningen gelegen, onder andere langs de Duinweg en de Duindamseweg. Ook bevinden zich in het plangebied enkele (agrarische) bedrijfswoningen.
5.9. Toekomstige ontwikkelingen Vergroten recreatiewoningen In het bestemmingsplan Duinrand 1965 gold een maximale maat van 50 m² voor de recreatiewoningen. Er vele verzoeken ingediend voor het vergroten van de maximale oppervlak. Dit sluit aan bij de wensen van de toeristen die vaak met grotere groep een (korte) vakantie willen voeren bijvoorbeeld samen met de grootouders. Met het oog op de doelgroep van 55+ is ook de mogelijkheid voor een slaap- en badkamer op de begane grond gewenst. In het bestemmingsplan Duinrand wordt de maximale oppervlakte van de recreatiewoning vergroot tot maximaal 80 m² met een maximumgoothoogte van 3 m en maximale nokhoogte van 6 m. Om het groene karakter van het gebied te waarborgen, mag het bebouwd oppervlak niet meer 20% van het gehele kavel beslaan. Ook moeten de recreatiewoningen minimaal 10 m afstand van elkaar houden. Nieuwe recreatieterreinen Er zijn verschillende verzoeken om terreinen voor kamperen om te vormen naar terreinen voor recreatiewoningen. Dit past in het streven naar het versterken van de toeristische functie van de Duinrand. In de twee clusters Duinweg/Duindamseweg en Duindamseweg/Randweg/Kraaierslaan wordt dit opgenomen door middel van een wijzigingsbevoegdheid. De voorwaarde voor de wijziging is een minimale omvang van 5 ha (circa 100 eenheden), een minimum omvang voor een economisch gezond recreatiebedrijf volgens de normen van het NRIT. De terreinen in de beide clusters voldoen echter vrijwel in geen geval aan deze minimale maat. Om toch de transformatie mogelijk te maken is een bedrijfsecono-
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijke en functionele structuur
37
mische toets als alternatief voorgesteld. Wanneer het bedrijf kan aantonen met een kleiner aantal een gezonde onderneming te kunnen hebben, kan de wijzigingsbevoegdheid worden toegepast. De terreinen voor natuur en agrarische functies buiten deze clusters worden zoveel mogelijk behouden voor deze functies, omvorming tot recreatie is niet gewenst. Voor de recreatieterreinen buiten deze twee clusters wordt waar mogelijk een wijzigingsbevoegdheid voor natuur of agrarisch opgenomen. Versterken landschappelijke kwaliteit Binnen het groene cluster zijn nog een aantal open ruimten en wegen aanwezig die voor de groene geleding c.q. oriëntatie en herkenbaarheid van belang zijn. Feitelijk vormen deze plekken/lijnvormige ruimten de laatste mogelijkheden om de groene en natuurlijke kwaliteit enigszins te behouden of om (nog) een zekere groen-natuurlijke kwaliteit te redigeren. Als illustratie van de nog openstaande kansen worden hier een drietal locaties verbeeld, te weten: de Duindamseweg; de Kraaierslaan; de Langevelderweg. De laatste ligt buiten de groene cluster maar vormt de verbinding tussen de op korte afstand van elkaar gelegen, beboste duinen en het groene stukje strandwal met de voormalige psychiatrische inrichting Sancta Maria, alsmede de oostelijke strandwal met dicht omgroende plas en verblijfsrecreatie. Voor elke locatie is in ruimtelijke zin (terreinbeslag, functies) een maximum- en een minimummodel ontwikkeld waarbij voor de een het accent is gelegd op de (potenties van de overgang duinen-strandvlakte, voor de ander op de (wenselijke) vergroening van de wegen. Voor de Langevelderweg zijn de ruimtelijke beperkingen door bestaande, goed functionerende bebouwing groter geacht zodat hier is gevarieerd op de groene verbindingszone langs de weg. Voor de locaties binnen de groene cluster is het idee vooral om de open ruimten op de overgang van de duinen naar de strandvlakte te accentueren, bijvoorbeeld door het maken van een aantal plassen die, naast reflectie op de vroegere natte toestand, het hoogteverschil met de nabije duinen in beeld brengen en ook kansen bieden voor de ontwikkeling van een natte flora en fauna. Bovendien is een extensief recreatief gebruik (natuurpad, eenvoudige verblijfsplekken) niet uitgesloten. Overige ontwikkelingen Binnen het plangebied is verder een aantal ontwikkelingen voorzien. De concrete gevallen, die ruimtelijk voldoende zijn onderbouwd en passen binnen de uitgangspunten, worden opgenomen in het bestemmingsplan. Het betreft de volgende ontwikkelingen: 1. Duinweg 95 Op dit perceel worden 3 recreatiewoningen ontwikkeld. Deze ontwikkeling is reeds lange tijd geleden met de eigenaar van de gronden overeengekomen. De locatie ligt in het verlengde van een smalle strook met recreatiewoningen en vormt op deze wijze een afronding van deze strook. Het gebied is ontstaan na de verlegging van de Randweg naar de Duinweg en ligt dus tussen het voormalige tracé van de Randweg en de Duinweg.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
behouden toeristisch kamperen
algemene voorzieningen tbv recreatie
behouden bedrijfsmatige toeristische verhuur recreatiewoningen bevorderen bedrijfsmatige toeristische verhuur recreatiewoningen bevorderen bedrijfsmatige toeristische verhuur van kampeermiddelen en chalets bevorderen bedrijfsmatige toeristische verhuur van kampeermiddelen en chalets; omschakeling onder voorwaarde van omvang mogelijk naar recreatiewoningen met bedrijfsmatige toeristische verhuur
figuur 5 streefbeeld verblijfsrecreatieterreinen Bron: Topografische Dienst
Ruimtelijke en functionele structuur
39
2. Duinweg 88 Een bestaande loods wordt gesloopt, waarna twee woningen worden teruggebouwd. De agrarische functie op dit perceel vervalt. Door een goede situering van de nieuwe woningen ontstaat een doorzicht op de achtergelegen bollenvelden. 3. Witte Raaf De uitbreiding van het recreatiepark betreft 26 recreatiewoningen, een receptie met daarboven twee appartementen voor de beheerders van de terreinen De Witte Raaf en Ravenhof en een aantal voorzieningen. Omdat de recreatieparken een aanzienlijke omvang hebben en een jaarrondexploitatie voeren, is het noodzakelijk om een tweede beheerderswoning te realiseren. 4. Duindamseweg 1 + 2 Beide percelen hebben een agrarische bestemming met bedrijfswoning. De percelen zijn echter te klein om als bollengrond te worden gebruikt en zijn ook niet meer als zodanig in gebruik. De percelen sluiten niet aan op andere agrarische gronden dus samenvoeging is niet mogelijk. Beide percelen grenzen wel aan het recreatiepark De Witte Raaf, samenwerking is een optie die onderzocht moet worden. Voor deze percelen wordt de wijzigingsbevoegdheid tot Recreatie - Verblijfsrecreatie opgenomen. De beide woningen zullen bij wijziging de bestemming Wonen en de bestemming Tuin krijgen. 5. Randweg 4 Het kleine perceel krijgt de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie met een maximum van 4 woningen. Dit gebied is in de Visie Verblijfsrecreatie opgenomen als locatie voor recreatiewoningen. 6. Duindamseweg 20-22 Paardenhouderij Het huidige gebruik als paardenhouderij wordt opgenomen in het bestemmingsplan. De bestaande woningen worden opgenomen met bestemming Wonen, daarnaast is nog 1 bedrijfswoning toegestaan. 7. Duindamseweg/Randweg Omdat het hier een van de openplekken in gebied betreft, is verdere uitbreiding van de bebouwing ter plaatse van de weide niet gewenst. 8. Informatiecentrum De locatie van het bestaande informatiegebouw van Staatsbosbeheer wordt positief bestemd in verband met heropening van het gebouw en de daarmee samenhangende activiteiten. Dit ter ondersteuning van de recreatieve functie van het gebied. 9. Kwekerij Kraaierslaan 28 Het perceel is in gebruik als kwekerij en zal als zodanig bestemd worden. Uitbreidingsplannen en verbreding zijn vanwege het open en recreatieve karakter van het gebied niet gewenst. 10. Noordwijkse Duinen Het recreatiepark Noordwijkse Duinen is momenteel in gebruik als kampeerterrein voor 250 vaste standplaatsen ten behoeve van stacaravans. Deze situatie blijft gehandhaafd met een bestemming kampeerterrein zonder bijgebouwen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
40
Ruimtelijke en functionele structuur
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
6. Milieuaspecten
6.1. Wegverkeerslawaai Beoogde ontwikkeling In het plangebied worden nieuwe geluidsgevoelige functies (woningen) gerealiseerd waarvoor volgens de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Eveneens worden recreatiewoningen gerealiseerd waarvoor aangetoond dient te worden of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Toetsingskader Normstelling Langs alle wegen − met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven − bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Nieuwe situaties Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan, zie tabel 6.1 voor een overzicht van de grenswaarden. Wanneer de gestelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel, dat wil zeggen, een gevel met slechts incidenteel te openen delen. De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruikgemaakt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
42
Milieuaspecten
Tabel 6.1 Grenswaarden wegverkeerslawaai situatie
voorkeursgrenswaarde
uiterste grenswaarde
hoogst toelaatbaar binnenniveau
48 dB 48 dB 48 dB
63 dB 53 dB 58 dB
33 dB
bestaande weg nieuwe woning - stedelijk - buitenstedelijk - agrarische bedrijfswoning
Recreatiewoningen en kampeerstandplaatsen Een recreatiewoning of camping is volgens de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelige functie. Uit jurisprudentie blijkt echter dat desondanks in de ruimtelijke planvorming wel degelijk rekening dient te worden gehouden met het aspect geluidshinder: "Het ligt echter in de rede, mede gelet op de omstandigheid dat recreatiewoningen veelal worden bewoond juist om rust te vinden, de normen die gelden voor de hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor woningen, vanwege een industrieterrein, zoveel mogelijk overeenkomstig op recreatiewoningen toe te passen" (KB 90.023432 10-12-1990, AB 1991, nr. 201). Vergelijkbare overwegingen zijn ook in latere Kroonbesluiten of uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) opgenomen met betrekking tot de geluidsbelasting van industrieterreinen (onder andere racecircuitterrein), van spoorwegen (Tracébesluit Betuweroute, E01.96.0532 d.d. 28 mei 1998) en verkeerswegen. In een latere uitspraak van de ABRvS (E01.98.0423, d.d. 14 augustus 2000 over de onthouding van goedkeuring vanwege een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) op de gevel) werd ten aanzien van wegverkeerslawaai het volgende vermeld: "De Afdeling is van oordeel dat het ook bij geluidsbelasting van wegen in de rede ligt de normen die gelden voor woningen zoveel mogelijk overeenkomstig toe te passen op recreatiewoningen teneinde een aanvaardbaar verblijfsklimaat te garanderen. Hieraan kan niet afdoen dat de mensen die in de recreatiewoningen verblijven, in dit geval mogelijk niet zozeer komen om rust te vinden…. Verweerders hebben in dit geval niet ten onrechte betekenis gehecht aan de grens van de 50 dB(A)-contour van de weg". Uit deze jurisprudentie volgt duidelijk dat ook bij recreatiewoningen of kampeerstandplaatsen rekening dient te worden gehouden met het aspect geluidshinder, zowel ten aanzien van industrielawaai, als van spoorweglawaai en wegverkeerslawaai. De algemene randvoorwaarde voor ontwikkelingen is dat bij voorkeur moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en dat "een goed verblijfsklimaat dient te worden gegarandeerd". Onderzoek De nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen zijn gelegen binnen de geluidszones van de Duinweg, Kraaierslaan, Duindamseweg en de Randweg. Deze wegen hebben een buitenstedelijke ligging, 1-2 rijstro(o)k(en) en derhalve een geluidszone van 250 m. Ten gevolge van het verkeer op deze wegen dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Rekenmethodiek en invoergegevens Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1. De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan dit akoestisch onderzoek staan vermeld in tabel 6.2. De verkeersintensiteiten zijn prognoses voor 2020 uit het RVMK aangeleverd door
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
43
de gemeente Noordwijk. Voor de berekening van de jaren 2009 en 2010 is een autonome verkeersgroei van 1,5% per jaar aangehouden. De voertuigverdeling van het verkeer is eveneens aangeleverd door de gemeente. De wegdekverharding bestaat uit asfalt. De verkeersgeneratie bedraagt 156 mvt/etmaal, uitgaande van 4 nieuwe woningen met 6 mvt/etmaal per woning en 33 nieuwe recreatiewoningen met 4 mvt/etmaal. Deze extra verkeersbewegingen zijn bij de verschillende wegen opgeteld. Waarbij is uitgegaan dat al het extra verkeer van de Duindamseweg gebruik zal maken waarvan 16 mvt/etmaal eveneens gebruik zullen maken van de Randweg en 24 mvt/etmaal eveneens van de Duinweg. Tabel 6.2 Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal (afgerond op 50-tallen) 2009
2010
2010 inclusief ontwikkeling
2020
2020 inclusief ontwikkeling
Duindamseweg
2.750
2.800
2.950
3.250
3.400
Duinweg
4.050
4.150
4.200
4.800
4.950
Randweg
1.800
1.800
1.800
2.100
2.100
Gezoneerde wegen Duinweg 95 Op dit perceel worden drie recreatiewoningen ontwikkeld. Om aan te tonen dat sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat, is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting daar waar bebouwing mogelijk is, hier op minimaal 13 m uit de as van de weg. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Duinweg bedraagt 57 dB. Hierbij wordt de uiterste grenswaarde van 53 dB overschreden. Er is dus geen sprake van een aanvaardbaar klimaat. De 53 dB-contour is op 23 m uit de as van de weg gelegen. De nieuwe recreatiewoningen dienen dan ook minimaal op deze afstand uit de wegas gerealiseerd te worden. Duinweg 88 Op dit perceel worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Uit de berekeningen blijkt dat daar waar bebouwing mogelijk is (op 30 m uit de wegas) de geluidsbelasting 51 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De 48 dB-contour is op 50 m uit de as van de weg gelegen. De nieuwe woningen dienen op deze afstand gerealiseerd te worden. Wanneer dit niet mogelijk is, is een nieuwe geluidsgevoelige bestemming alleen toegestaan indien maatregelen worden getroffen om de geluidsbelasting te reduceren of indien een hogere waarde zal worden verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk. Uitbreiding recreatiepark Witte Raaf/Ravenhof en realisatie twee woningen Het recreatiepark zal uitgebreid worden met 26 nieuwe recreatiewoningen. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting op 35 m uit de as van de weg (minimale afstand) 49 dB bedraagt. Hierbij is sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting. Bij voorkeur dient aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te worden voldaan, de recreatiewoningen dienen dan op 39 m uit de as van de weg gerealiseerd te worden. Eveneens is het voornemen om twee woningen langs de Duindamseweg te realiseren. Deze woningen dienen op een afstand van 39 m uit de as van de weg gebouwd te worden. Indien dit niet mogelijk is, zijn de nieuwe woningen alleen toegestaan indien maatregelen worden genomen om de geluidsbelasting te reduceren of een hogere waarde zal worden verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
44
Milieuaspecten
Randweg 4 Op dit recreatieterrein worden 4 nieuwe recreatiewoningen gerealiseerd. De geluidsbelasting op 10 m uit de as van de weg bedraagt 54 dB. Hierbij wordt de uiterste grenswaarde van 53 dB, zoals die geldt volgens de Wet geluidhinder, overschreden. De 53 dB-contour is op 13 m uit de as van de weg gelegen. De nieuwe recreatiewoningen dienen op deze afstand uit de wegas gerealiseerd te worden om een aanvaardbaar klimaat te kunnen garanderen. Maatregelen bij overschrijding voorkeursgrenswaarden Indien de woningen op het perceel Duinweg 88 en op het perceel langs de Duindamseweg op een mindere afstand dan genoemd uit de as van de weg worden gerealiseerd, dient de geluidsbelasting te worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid is het beperken van de verkeersomvang, de snelheid of wijziging van de samenstelling van het verkeer. Deze maatregelen zijn alleen mogelijk als de functie van de weg wordt gewijzigd. Dit stuit op overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard. De functie van zowel de Duinweg als de Duindamseweg als ontsluitingsweg dient ten behoeve van een goede bereikbaarheid te worden behouden. Een andere maatregel aan de bron is het herasfalteren met geluidsreducerend asfalt (SMA/ZOAB/ZSA-sd of een akoestisch vergelijkbaar wegdektype). Toepassen van geluidsarm asfalt stuit op overwegende bezwaren van financiële aard omdat de maatregel maar voor een gering aantal woningen noodzakelijk is. Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsschermen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Duinweg en de Duindamseweg te reduceren. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk zal een hogere waarde moeten vaststellen. Conclusie De nieuwe woningen op de percelen Duinweg 88 en Duindamseweg ondervinden een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB indien de woningen op kortere afstand vanuit de wegas gerealiseerd worden dan in onderstaande tabel is aangegeven. Tabel 6.3 Minimale afstanden woningen ontwikkeling
aantal woningen
minimale afstand
Duinweg 88
2
50 m
geluidsbron Duinweg
Duindamseweg
2
39 m
Duindamseweg
Omdat maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet geheel doelmatig en/of gewenst zijn, dient aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden gedaan. Voor de recreatiewoningen geldt dat bij voorkeur moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en dat aannemelijk moet worden gemaakt dat er sprake is van een aanvaardbare geluidsbelasting. Zoals in tabel 6.4 beschreven, dienen de woningen op de gegeven afstand uit de wegas gerealiseerd te worden om een aanvaardbaar akoestisch klimaat te garanderen.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
45
Tabel 6.4 Minimale afstanden recreatiewoningen ontwikkeling Duinweg 95 Witte Raaf/ Ravenhof Randweg 4
aantal woningen
minimale afstand
3
23 m
geluidsbron
26
39 m
Duindamseweg
4
12 m
Randweg
Duinweg
6.2. Spoorweglawaai Toetsingskader Er bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) langs alle spoorwegen die opgenomen zijn op de kaart behorend bij het Besluit Geluidhinder 2006 geluidszones. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wet geluidhinder vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen. Conclusie De nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen bevinden zich niet binnen de 300 m brede geluidszone van het traject Haarlem-Leiden (trajectnummer: 500), onderzoek naar spoorweglawaai kan derhalve achterwege blijven.
6.3. Industrielawaai Het plan wordt niet beperkt door het aspect industrielawaai. Het plangebied ligt niet in een zone industrielawaai. Alleen voor ontwikkelingen binnen een dergelijke geluidszone geldt een onderzoeksplicht met mogelijke beperkingen voor nieuwbouw.
6.4. Schiphol Normstelling en beleid Luchthavenindelingbesluit Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Luchthavenindelingbesluit. De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking. Daarnaast is voor de omgeving van Schiphol nog de 26 LAeq-nachtcontour van belang (zoals opgenomen op de tekening 19-572 "Geluidscontouren aanwijzing S5P (vijfbanenstelsel), 26 LAeq, d.d. 01-10-1996") in verband met isolatieverplichtingen voor woningen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
46
Milieuaspecten
Nota Ruimte In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol voor de toekomst ruimte nodig heeft om uit te breiden. Derhalve is op een PKB-kaart de zogenoemde 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties 1) ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk (hiermee wordt het zogenoemde "bestaand stedelijk gebied 2000" bedoeld). Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Nota cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken. Onderzoek en conclusie Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied van het luchtvaartterrein Schiphol en ook buiten de 26 LAeq-nachtcontour. Het plangebied ligt eveneens buiten de 20 Ke-contour zoals opgenomen in de Nota Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat het beleid met betrekking tot Schiphol staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
6.5. Milieuhinder agrarische bedrijven Bij het mogelijk maken van nieuwe functies dient rekening te worden gehouden met milieuhinder als gevolg van de agrarische bedrijven in en om het plangebied. Hieronder wordt per bedrijfssoort een overzicht gegeven van de belangrijkste voorwaarden (afstanden, geurnormen etc.), waaraan moet worden voldaan. Glastuinbouw Binnen het plangebied bevindt zich een enkel glastuinbouwbedrijf. Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven. Tabel 6.5 geeft hier een overzicht van. Tabel 6.5 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en object soort objecten
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant
aan te houden afstand indien glastuinbouwbedrijf indien bedrijf na 30 april 1996 voor 1 mei 1996 is opgericht is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) 25 m 50 m
10 m
25 m
1) Die niet zijn opgenomen binnen in de verstedelijkingsafspraken uit de VINEX en VINAC.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
47
Verstoring door licht Uit onderzoek is gebleken dat het lichamelijk en psychisch functioneren van de mens negatief wordt beïnvloed, wanneer de natuurlijke afwisseling tussen licht en donker wordt verstoord. In Nederland wordt veel licht geproduceerd, bijvoorbeeld straatverlichting en schijnwerpers op sportvelden. In de glastuinbouw wordt gebruikgemaakt van assimilatiebelichting om de groei van gewassen in kassen te bevorderen. In het Besluit glastuinbouw zijn regels opgenomen voor assimilatiebelichting. In het algemeen dient de gevel van een kas waar assimilatiebelichting wordt toegepast, op een dusdanige manier te worden afgeschermd, dat op een afstand van ten hoogste 10 m de lichtuitstraling met minstens 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. Daarnaast dient tussen 1 september en 1 mei tussen zonsopgang en zonsondergang altijd de zijkanten te worden afgeschermd. Tussen 20:00 uur en 0:00 uur geldt dit ook voor de bovenzijde. (Intensieve) veehouderij Wet geurhinder en veehouderij De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt: voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object; voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten; daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Tabel 6.6 Geldende waarden/afstanden intensieve veehouderij concentratiegebied
niet-concentratiegebied
binnen bebouwde kom
diercategorieën Rgv
max. 3 ouE/m³
max. 2 ouE/m³
andere diercategorieën
min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
buiten bebouwde kom
diercategorieën Rgv
max. 14 ouE/m³
max. 8 ouE/m³
andere diercategorieën
min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object
min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object
afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object
min. 50 m
min. 25 m
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (zoals bijvoorbeeld een bedrijfswoning of nevenactiviteit), gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
48
Milieuaspecten
De gemeenteraad kan, gelet op lokale omstandigheden, een afwijkende waarde of afstand vaststellen: dit moet gebeuren in een gemeentelijke verordening. De motivering moet te herleiden zijn tot de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied of een afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Bij gemeentelijke verordening kan tevens worden bepaald hoe wordt omgegaan met geurgevoelige objecten die onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij (zoals voormalige agrarische bedrijfswoningen, die nu als burgerwoning worden gebruikt). Verzuring De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is in mei 2002 in werking getreden. Middels deze wet worden natuurgebieden die gevoelig zijn voor verzuring (de zogenoemde kwetsbare gebieden) beschermd tegen de uitstoot van ammoniak door veehouderijen. De wet is er in hoofdzaak op gericht om oprichting/uitbreiding/wijziging van veehouderijen tegen te gaan, indien de stallen van het bedrijf geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 m rondom het kwetsbare gebied. Artikel 7 van de Wet ammoniak en veehouderij geeft overigens aan dat uitbreiding/wijziging van een veehouderij binnen de zone van 250 m is toegestaan, mits de vergunde ammoniakemissie niet wordt overschreden. Landbouwbedrijven Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest. Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke. Tabel 6.7 Minimale afstanden landbouwbedrijven inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden min. afstand tot objecten cat. I en II min. afstand tot objecten cat. III, IV en V
inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
100 m
50 m
50 m
25 m
De indeling van objecten is in tabel 6.8 weergegeven. Tabel 6.8 Indeling van objecten object categorie
omschrijving
I
1. 2. 3.
bebouwde kom met stedelijk karakter; ziekenhuis, sanatorium, en internaat; objecten voor verblijfsrecreatie.
II
1.
bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omgeving in een overigens agrarische omgeving; objecten voor dagrecreatie.
2.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
49
object categorie
omschrijving
III
1.
verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.
IV
1.
woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn; verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.
2. V
1.
woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.
Overigens zullen de afstanden en de gevoelige objecten in de toekomst nog worden afgestemd op de Wet geurhinder en veehouderij. Paardenhouderij De aanwezigheid van een paardenhouderij kan leiden tot stofhinder (bij droog weer veroorzaakt door een buitenrijbak met zand) en geurhinder (voornamelijk bij het uitmesten van stallen en het afvoeren van de mest) voor de omgeving. Om stofhinder te voorkomen wordt een afstand van 50 m tussen rijbak en woningen en andere gevoelige objecten voldoende geacht om deze hinder te voorkomen. Op basis van de oude richtlijn Veehouderij en hinderwet en recente jurisprudentie, kan worden gesteld dat mestopslag en/of paardenstalling ingeval van bedrijfsmatige activiteiten op ten minste 50 m afstand van woningen van derden of andere gevoelige objecten moeten zijn gelegen, om stankhinder te voorkomen. Dit geldt alleen wanneer deze activiteit in de directe omgeving van de bebouwde kom of andere stankgevoelige objecten (zoals verblijfsrecreatie) plaatsvindt. Dit is voor het hier betreffende gebied het geval. De vigerende Richtlijn Veehouderij en Stankhinder (1996) spreekt dit niet tegen. Onderzoek en resultaten Ontwikkelingen Binnen het plangebied worden op 4 verschillende locaties nieuwe (recreatie)woningen mogelijk gemaakt. Ook wordt het bouwvlak voor alle bestaande recreatiewoningen vergroot naar 80 m². Glastuinbouw Binnen het plangebied is één glastuinbouwbedrijf gevestigd (Kraaierslaan 36). De kassen van het glastuinbouwbedrijf zijn gesitueerd op 50 meter vanaf de rand van de Kraaierslaan. Aan de overzijde van de Kraaierslaan is een recreatieterrein gelegen. Een dergelijk terrein bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kampeerterrein, behoort tot gevoelige bestemmingen categorie I. Ten opzichte van het recreatieterrein moet daarom een richtafstand worden aangehouden van 50 meter. Er wordt in de huidige situatie voldaan aan deze richtafstand. De beoogde ontwikkelingen worden niet gerealiseerd binnen 50 meter van het glastuinbouwbedrijf. Paardenhouderijen Binnen het plangebied zijn twee paardenhouderijen (maneges) gevestigd. Het betreft de percelen Kraaierslaan 36 en Duindamseweg 20/22. Gelet op de werkelijke afstand tussen de paardenhouderijen en de geplande (recreatie)woningen en het beleid omtrent stank- en stofhinder, leveren deze aspecten geen belemmeringen voor de geplande ontwikkeling op. Conclusie Dit plan wordt niet beperkt door milieuhinder van agrarische bedrijven.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
50
Milieuaspecten
6.6. Milieuhinder overige bedrijvigheid Normstelling en beleid Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (zoals woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurd door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden. Onderzoek en resultaten Binnen het plangebied worden op 4 verschillende locaties nieuwe (recreatie)woningen mogelijk gemaakt. De beoogde recreatiewoningen worden in beginsel gezien als milieugevoelige functie die kan worden beschouwd als het gebiedstype "rustige woonwijk". Daarnaast wordt een recreatieterrein ook gezien als een milieuhinderende activiteit. Op basis van de VNG geldt voor dergelijke terreinen een richtafstand van 50 m met als maatgevend aspect geluid. Uitbreiding recreatiepark Witte Raaf met 26 recreatiewoningen In de directe omgeving van deze locatie zijn geen bedrijven gelegen, wel zijn op relatief korte afstand een aantal reguliere woningen gesitueerd langs de Duindamseweg. Enkele van deze woningen liggen momenteel al op relatief korte afstand (circa 35 m) van het recreatieterrein. De beoogde recreatiewoningen zijn zodanig gesitueerd, dat de bebouwing van het recreatieterrein niet dichter bij de huidige bebouwing komt te liggen. 3 nieuwe recreatiewoningen (Duinweg 95) In de directe omgeving van deze locatie zijn geen bedrijven gesitueerd. Er wordt voldaan aan de gestelde richtafstand van 50 m ten opzichte van omliggende woningen. 2 nieuwe (reguliere) woningen ter vervanging van schuur (Duinweg 88) In de directe omgeving van deze locatie zijn geen bedrijven gesitueerd, wel zijn er aan weerszijden van het perceel recreatieterreinen gelegen. Ten opzichte van de recreatieterreinen geldt een richtafstand van 50 m. In de huidige situatie zijn echter al woningen gelegen op een gelijke en/of kortere afstand dan de beoogde woningen. De bedrijfsvoering van de recreatieterreinen is hier reeds op afgestemd. Recreatieterrein met 4 recreatiewoningen (Randweg 4) In de directe omgeving is het tuincentrum aan de Kraaierslaan 28 gesitueerd. Voor een tuincentrum geldt een richtafstand van 10 m. De dichtstbijzijnde recreatiewoning ligt op ruim 50 m. er wordt daarmee voldaan aan de geldende richtafstand. Conclusie Dit plan wordt niet beperkt door milieuhinder van bedrijven. Ter plaatse van de nieuwe (recreatie)woningen wordt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Daarnaast worden omliggende bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
51
6.7. Horeca Om de horecafunctie te reguleren wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende horeca-activiteiten zijn ingedeeld in verschillende categorieën. Voor een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 2. In het plangebied worden horeca-activiteiten uit categorie 1 en 2 toegelaten op de bestaande locaties. Dit zijn lichte en middelzware horecabedrijven die over het algemeen slechts beperkt hinder veroorzaken voor omwonenden. Nieuwvestiging van avond- en nachthoreca is alleen toelaatbaar na wijziging van het bestemmingsplan. Beoordeling bestaande horeca-activiteiten Binnen het plangebied zijn enkele horecabedrijven gevestigd. De aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en opgenomen in tabel 6.9. De horecabedrijven behoren tot categorie 1b en 2 van de Staat van Horecabedrijven. De bedrijven in categorie 2 vallen niet binnen de algemene toelaatbaarheid. Tabel 6.9 Horecabedrijven binnen het plangebied horecabedrijf
adres
categorie
algemene toelaatbaarheid
Hotel De Witte Raaf
Duinweg 117
1b
1b
Eeterij de Beleving
Kraaierslaan 7
1b
1b
Restaurant Zonneweelde
Duindamseweg 8
1b
1b
Café-restaurant De Duinrand
Duindamseweg 17
2
1b
Restaurant Door Berg en Dal
Langevelderlaan 22
1b
1b
Jeugdherberg De Duinark
Langevelderlaan 45
2
1b
6.8. Luchtkwaliteit Nieuwe ontwikkelingen die kunnen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit moeten worden getoetst aan de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) 2007 (hierna: Wlk). In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij ontwikkelingen nagegaan wat de luchtkwaliteit ter plaatse is. Normstelling en beleid Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet luchtkwaliteit (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang (zie bijlage 3). De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 6.10 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 6.10 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof
toetsing van
grenswaarde
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
geldig vanaf 2010
fijn stof (PM10)1)
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
2005
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer per jaar meer dan 50 μg/m³
2005
1) Bij de beoordeling van luchtkwaliteit blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
52
Milieuaspecten
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). Besluit niet in betekenende mate (NIBM) In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden: een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 500 woningen (of nieuwe kantoorlocaties met een brutovloeroppervlak van niet meer dan 33.333 m²) bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 1.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Onderzoek en resultaten Binnen het plangebied worden op 4 verschillende locaties nieuwe (recreatie)woningen mogelijk gemaakt. Ook worden de bouwrechten voor alle bestaande recreatiewoningen vergroot naar 80 m². In totaal worden 35 nieuwe (recreatie)woningen, daardoor behoord dit project tot de aangewezen categorieën waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de omgeving van het plangebied. De gevolgen van deze ontwikkelingen hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden van de Wlk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek naar de luchtkwaliteit is opgenomen in bijlage 3. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat langs de belangrijkste wegen binnen het plangebied (in de prognosejaren 2009, 2010 en 2020) aan alle grenswaarden uit de Wlk wordt voldaan. Aangezien direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, is dit binnen het gehele plangebied het geval. De concentraties luchtverontreinigende stoffen worden immers lager naarmate een locatie verder van de wegas ligt. Conclusie Het plan wordt niet beperkt door het aspect luchtkwaliteit. Er wordt voldaan aan de grenswaarden van de Wlk.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
53
6.9. Externe veiligheid Normstelling en beleid Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken 1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bedrijven Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten 2). Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Onderzoek en resultaten Uit informatie van de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan, enkele bedrijven gevestigd waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. In het plangebied en de directe omgeving is geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water of het spoor. Ten westen van het plangebied ligt een aardgasleiding, deze wordt behandeld in de volgende paragraaf "kabels en leidingen". Bedrijven In het plangebied zijn 2 bedrijven gevestigd waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Het gaat om de opslag van propaan en chloorbleekloog op camping Club Soleil (Kraaierslaan 7) en de opslag van chloorbleekloog op camping De Carlton (Kraaierslaan 13). Dit soort activiteiten vallen niet onder de werking van het Bevi of het Brzo, maar behoren tot de categorie "overige inrichtingen met gevaarlijke stoffen". Voor camping De Carlton geldt dat de PR 10-61) 2)
Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
54
Milieuaspecten
contour op 0 m ligt. Voor camping Club Soleil geldt een PR 10-6-contour van 90 m. Het GR wordt ter plaatse niet overschreden. Verantwoording groepsrisico Er is sprake van een toename van de personendichtheid en het GR. Formeel geldt er voor het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht van het GR. Bij de verantwoording van het groepsrisico spelen de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid een rol. In het plangebied bevinden zich in het algemeen geen personen met een lage zelfredzaamheid. De aanwezige bebouwing bestaat voornamelijk uit laagbouw, die over het algemeen makkelijker is te ontvluchten dan hoogbouw. Het projectgebied kan (van de bron af) worden ontvlucht richting het noordoosten over de Randweg en het zuidwesten over de Duinweg. De bronnen (campings Club Soleil en De Carlton) en de belaste omgeving (het invloedsgebied) zijn goed bereikbaar. De brandweerpost in Noordwijk ligt op vrij korte afstand van het plangebied. De bronnen zijn vanaf verschillende zijden goed bereikbaar. De regionale brandweer dient verdere uitspraken te doen met betrekking tot de bestrijdbaarheid van calamiteiten op deze locatie. Gezien de zeer beperkte toename van de personendichtheid en de grote afstand van de bouwlocaties tot de risicovolle inrichtingen (minstens X meter), vormt de risicovolle inrichting geen belemmering voor de uitvoering van dit project. Conclusie Dit plan wordt niet beperkt door het aspect externe veiligheid.
6.10.
Kabels en leidingen
Ten westen van het plangebied ligt een aardgasleiding. In het plangebied en de directe omgeving zijn geen hoogspanningslijnen en straalverbindingen aanwezig. Het meest noordelijke deel (ontwikkeling nummer 9) bevindt zich in een waterwingebied type II. Binnen het plangebied zijn ook enkele waterwinputten. Normstelling en beleid Voor planologisch relevante leidingen gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar in de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden. De afstand die, in verband met de bescherming en het beheer van de leiding, minstens moet worden aangehouden ten opzichte van andere functies, wordt bepaald door de zakelijk rechtstrook. Binnen deze afstand is geen enkele vorm van bebouwing toegestaan. De minimale bebouwingsafstand is de afstand die tussen de leidingen en andere functies als onder andere woningbouw, recreatie en bedrijven moet worden gehanteerd in verband met de veiligheid. De toetsingsafstand is de afstand die bij voorkeur moet worden aangehouden ten opzichte van de leiding. De minimale bebouwingsafstand is alleen van toepassing als er zwaarwegende argumenten zijn om van de toetsingsafstand af te wijken. Onderzoek en resultaten Ten westen van het plangebied ligt een aardgasleiding (35 inch, 68 bar). Het tracé van deze leiding ligt parallel aan de Oorlogsweg. Voor een dergelijke leiding geldt een toetsingsafstand van 115 m. De kortste afstand tot het plangebied is circa 600 m. De toetsingsafstand ligt ruim buiten het plangebied daarom wordt geconcludeerd dat het voorliggend plan niet door deze leiding wordt beperkt.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
55
Conclusie Dit plan wordt niet beperkt door aanwezige kabels en leidingen.
6.11.
Bodem
Normstelling en beleid Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Onderzoek en resultaten Binnen het plangebied worden op 4 verschillende locaties nieuwe (recreatie)woningen mogelijk gemaakt. Ook wordt binnen het hele plangebied het bouwvlak voor bestaande recreatiewoningen vergroot. Voor locaties waar een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen op de plankaart, zal bodemonderzoek pas worden uitgevoerd als daadwerkelijk van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Voor de rechtstreeks bestemde nieuwe ontwikkelingen zal de komende tijd bodemonderzoek worden uitgevoerd. Per ontwikkelingslocatie is beoordeeld of een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is. Uitbreiding recreatiepark Witte Raaf met 26 recreatiewoningen Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden op dit perceel momenteel bestemd voor (verblijfs)recreatie. Er is in dit geval geen sprake van een functiewijziging. De gronden zijn reeds geschikt bevonden voor de beoogde recreatiewoningen. Een verkennend bodemonderzoek is niet noodzakelijk. 3 nieuwe recreatiewoningen (Duinweg 95) 2 nieuwe (reguliere) woningen ter vervanging van schuur (Duinweg 88) 2 nieuwe woningen aan de Duindamseweg recreatieterrein met 4 recreatiewoningen (Randweg 4) Voor deze locaties wordt nog bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten zullen verwerkt worden in het ontwerpbestemmingsplan. Conclusie Dit plan kent geen beperkingen door het aspect bodemkwaliteit. De gronden zijn geschikt voor de beoogde functies.
6.12.
Ecologie
In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen − wat ecologie betreft − moeten worden getoetst. Hierbij is een
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
56
Milieuaspecten
onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald. Bestaande situatie Het plangebied ligt aan de westzijde van Noordwijk. Het betreft grotendeels een recreatiegebied met enkele agrarische percelen. In het gebied is vrij veel opgaande beplanting aanwezig. Beoogde ontwikkelingen In het bestemmingsplan is een aantal ontwikkelingen meegenomen. Bij alle ontwikkelingen is (mede) het uitgangspunt dat het plangebied minder dicht, meer gestructureerd en groener wordt. Bij de ontwikkelingen is het idee om de open ruimten op de overgang van de duinen naar de strandvlakte te accentueren. Concrete ontwikkelingen met ecologisch relevante werkzaamheden die worden meegenomen zijn: extra verharding door grotere recreatiewoningen toe te staan; Duinweg 95, 3 recreatiewoningen; Duinweg 88, 2 vervangende woningen voor bestaande loods; Recreatiepark De Witte Raaf, uitbreiding met 26 recreatiewoningen; Duindamseweg, 2 woningen; Randweg 4, 4 recreatiewoningen. Om -
dit te kunnen realiseren, zijn de volgende werkzaamheden gepland: sloopwerkzaamheden (loods); kapwerkzaamheden; grondwerkzaamheden voor het bouwrijp maken en het aanleggen van wegen en leidingen; bouwwerkzaamheden; inrichten gebied met onder andere beplanting.
Toetsingskader Beleid - Nota Ruimte De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS. Normstelling Flora- en faunawet Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
57
het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep; nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet 1998 Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten; door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van de bestemmingsplanwijziging moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
58
Milieuaspecten
Onderzoek Gebiedsbescherming - Natuurbeschermingswet: Kennemerland-zuid Het plangebied Duinrand heeft een gedeeltelijke overlap met het natuurgebied Kennemerland-zuid dat is aangemeld als speciale beschermingszone in het kader van de Europese Habitatrichtlijn. Deze speciale beschermingszone maakt onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. De status van speciale beschermingszone verplicht het gemeentebestuur om bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan na te gaan of het plan tot aantasting van deze leefgebieden (habitats) kan leiden. Voor alle deelplanlocaties geldt dat ingrepen buiten het duingebied getoetst dienen te worden ten aanzien van de gevolgen voor de te beschermen habitats en soorten binnen het duingebied (Habitatrichtlijn kent ook een externe werking). Het gebied Kennemerland-zuid kwalificeert zich in het kader van de Habitatrichtlijn vanwege: Belangrijkste gebied voor: Habitattype H1310 Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten; H1330 Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae); H2110 Embryonale wandelende duinen; H2120 Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria ("witte duinen"); H2130 *Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie ("grijze duinen"); H2150 *Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetea); H2160 Duinen met Hippophaë rhamnoides; H2170 Duinen met kruipwilg (Salix repens ssp. argentea (Salicion arenariae)); H2180 Beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied; H2190 Vochtige duinvalleien. * prioritair habitat Soort H1014 Nauwe korfslak; H1903 Groenknolorchis; H1042 Gevlekte witsnuitlibel. Geen van de te beschermen habitats of soorten is aanwezig in het plangebied. De natuurdelen ten westen van de Duinweg hebben wel enige potentie als vochtige duinvallei of als biotoop voor de te beschermen soorten. Soortenbescherming De soorten in het plangebied zijn soorten die voorkomen in de duinen en soorten die voorkomen op de (voormalige) agrarische percelen. Dit onderscheid wordt ook in deze paragraaf gemaakt.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
Figuur 6
59
Ligging deelplangebieden (zwarte cirkels) ten opzichtte van Natura 2000-gebied "Kennemerland-zuid" (gele randen)
Duingebied Flora Het duingebied is zeer rijk aan plantensoorten; in totaal zijn in het duingebied van Kennemerland circa 750 plantensoorten aangetroffen, hetgeen neerkomt op bijna de helft van de inheemse flora. In deze grote floristische variatie kan een onderscheid worden gemaakt aan de hand van de volgende karakteristieke vegetatietypen: 1. duinberkenbos; karakteristieke ondergroei is hier zenegroen, gewoon nagelkruid, dagkoekoeksbloem en grote keverorchis; 2. duineikenbos: vaak met ondergroei van adelaarsvaren; 3. buntgrasduin: een zeer kwetsbare vegetatie die slecht tegen betreding kan. Naast buntgras en veel korstmossen groeien hier karakteristieke soorten als muizeoor, zandblauwtje, schermhavikskruid, thrincia en klein tasjeskruid;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
60
Milieuaspecten
4.
wondklaver-nachtsilenevegetatie: karakteristieke soorten zijn behalve wondklaver en nachtsilene ook oorsilene, bitterkruid en bitterkruidbremraap; 5. kraailookvegetatie: voorkomende kruidachtigen zijn kraailook, liggende asperge, kegelsilene naast minder zeldzame soorten als bijvoet, vlasbekje, zeepkruid en akkerwinde; 6. eikvaren-kruipwilgstruweel: vrij algemeen op noordhellingen met soorten als rondbladig wintergroen, maanvaren, bosaardbei en eikvaren; 7. muurdravik-vlieszaadvegetatie: eenjarige pioniervegetatie met behalve de naamgevende soorten ook loogkruid en Hongaarse raket; deze vegetatie gaat veelal snel over in ruigtes met smalbladig en kleverig kruiskruid, herderstasje, diverse ganzenvoeten en brandnetel; 8. adelaarsvarenvegetatie: vanwege de zure humus die deze soort vormt verdringt deze vegetatie vaak andere vegetaties; alleen een typische zuurindicator als rankende helmbloem kan zich hierin handhaven; 9. duinroosvegetatie: veelal geïsoleerde struwelen van duinroos, zonder ondergroei; 10. bosbiesvegetatie: in kwelzones met andere kwelsoorten als holpijp, galigaan en moerasrolklaver. Veel van de aanwezige plantensoorten komen voor op de landelijke Rode Lijst van bedreigde soorten, hetgeen indicatief is voor de grote floristische betekenis van het gebied. Daarnaast zijn meerdere soorten aanwezig die wettelijk zijn beschermd zoals grasklokje, ruig klokje, steenanjer, wilde kaardenbol, breedbladige wespenorchis en grote keverorchis.
Natuurgrasland met waterpartij ten westen van de Duinweg, onderdeel van Natura 2000.
Fauna Vogels Het duingebied is rijk aan broedvogels waaronder verschillende zeldzame soorten die voorkomen op de landelijke Rode Lijst van bedreigde vogels. Zeer algemeen zijn struweelvogels als fitis, winterkoning, grasmus en heggemus. Zones met loofbos en struweel zijn relatief rijk aan zomertortel, koekoek, groene en grote bonte specht, boomklever, nachtegaal, tuinfluiter en gekraagde roodstaart. Zoogdieren Het duingebied is van grote betekenis voor vleermuizen, zowel qua soortenrijkdom als qua aantallen. Aangetroffen soorten zijn watervleermuis, gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse en gewone grootoorvleermuis. Alle vleermuizen worden streng beschermd
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
61
vanwege hun vermelding in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn. Verder vormt het duingebied het leefgebied van vele andere zoogdiersoorten die vrijwel allemaal wettelijk beschermd zijn. Behalve verschillende soorten muizen en spitsmuizen leven hier ook soorten als vos, ree, hermelijn, wezel, bunzing, egel en mol (allen algemene soorten). Daarnaast waren tot voor kort grote aantallen konijnen in het duingebied aanwezig die een belangrijke rol spelen in het beheer van de karakteristieke korte duinvegetaties. Doordat de konijnenstand sterk is teruggelopen als gevolg van epidemieën heeft dit plaatselijk geleid tot verruiging van de vegetatie met verlies van bijzondere soorten. Verder zijn konijnenholen van grote betekenis als broedgelegenheid voor typische duinvogels als bergeend en tapuit. Amfibieën en reptielen Waar sprake is van open water is het duingebied het leefgebied van verschillende soorten amfibieën waaronder gewone en rugstreeppad, groene en bruine kikker en kleine watersalamander. In het duingebied leeft verder de zandhagedis, een soort die sterk afhankelijk is van reliefrijk, open zand. Alle amfibieën en reptielen worden beschermd door de Flora- en faunawet. Zandhagedis en rugstreeppad staan vermeld op bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn en zijn derhalve zwaar beschermd door de Flora- en faunawet. Recreatie- en agrarisch gebied Flora Het plangebied bestaat uit campings en terreinen met recreatiewoningen en wordt veelal jaarrond gebruikt. Door een intensief gebruik en beheer zijn de natuurwaarden beperkt. Ter plaatse komen enkel aangeplante en algemene soorten voor. Typische soorten die voorkomen rond de bollenvelden en de watergangen, zoals ten zuiden van het plangebied, zijn vrijwel niet aanwezig in het plangebied. Vogels De recreatieterreinen zelf zijn door intensief gebruik enkel geschikt voor algemene soorten die voorkomen naast menselijk gebruik, zoals merel, winterkoning, spreeuw, huiszwaluw en/of gierzwaluw. Voor soorten die voorkomen op en rond de bollenvelden (zoals patrijs en veldleeuwerik) zijn de recreatieterreinen ongeschikt als leefgebied. De beplanting huisvest soorten als vink, tjiftjaf, groenling en zwartkop. Amfibieën, reptielen en vissen In het plangebied komt slechts beperkt oppervlaktewater voor. In het kader van een ruimtelijke onderbouwing (Club Soleil) is er onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de rugstreeppad (Mertens, juli 2007). De rugstreeppad is niet aangetroffen, maar wel bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad. Bovendien wordt kleine watersalamander verwacht. Als er grondwerkzaamheden worden uitgevoerd, wordt het gebied geschikt voor de rugstreeppad, welke op de bollenvelden en in de duinen aanwezig is. In het plangebied is geen geschikt biotoop voor reptielen of beschermde soorten vissen. Zoogdieren De soorten die in de natuurgebieden aanwezig zijn, te weten (spits)muizen, mol, egel, konijn, hermelijn, wezel en bunzing worden ook aangetroffen in de omgeving, maar slechts incidenteel. In het plangebied zijn geen bijzondere soorten aanwezig, hoewel men bedacht dient te zijn op vleermuizen (gewone dwergvleermuis of laatvlieger) in bebouwing. Autonome ontwikkelingen In het plangebied zijn slechts enkele agrarische percelen aanwezig, welke veelal niet intensief (meer) worden gebruikt. Deze percelen betreffen over het algemeen (voormalige) ak-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
62
Milieuaspecten
kerbouwgronden. Omspuiten van grasland tot bollengrond is binnen de gemeente Noordwijk niet meer aan de orde, omdat de aaneengesloten graslanden beschermd zijn middels de provinciale "Verordening Bescherming Landschap en Natuur" (omspuitverbod). Realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur van Zuid-Holland zal invloed hebben op de natuurwaarden in het plangebied. De aanwezige ecologische verbindingszones nabij het plangebied zijn reeds gerealiseerd (ten zuiden van het plangebied) of zijn reeds gepland (bij de Keukenhof). Bij realisatie van deze verbindingszones kunnen de natuurwaarden in het aangrenzende cultuurland en recreatiegebied meeprofiteren. Op termijn zal de grondwaterwinning in de duinen worden stopgezet en worden diverse afgravingen en kanalen gedempt. Dat heeft een positief effect op de natuurwaarden in het betreffende gebied (grondwaterafhankelijke vegetaties). In het kader van het bestemmingsplan is men voornemens de open ruimten op de overgang naar de strandvlakte te accentueren, waarbij de historische situatie (nat) en het hoogteverschil in beeld worden gebracht. Dit biedt eveneens kans voor (natte) natuur. Toetsing en conclusie Gebiedsbescherming De ecologisch meest waardevolle deelplangebieden (de duinen, binnen de Habitatrichtlijngrens) worden als Natuur bestemd. Het bestemmingsplan maakt binnen en buiten het duingebied geen ingrepen mogelijk die leiden tot significant negatieve effecten voor te beschermen soorten en habitats. Het optreden van significante effecten is in dit geval (voor deze deelplanlocaties) niet aannemelijk, aangezien het toekomstige gebruik van het plangebied nagenoeg niet afwijkt van het huidige gebruik. De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan direct worden mogelijk gemaakt, liggen niet in het natuurgebied, maar soms wel op (zeer) korte afstand van het natuurgebied. In geen enkel geval is er echter sprake van de aanwezigheid van habitats waarvoor het gebied Kennemerland-zuid is aangewezen als Natura 2000-gebied en ook zijn de beoogde ontwikkelingslocaties geen van allen geschikt voor soorten waarvoor Kennemerland-zuid is aangewezen. De werkzaamheden ter plaatse van de ontwikkelingslocaties geven mogelijk enige tijdelijk verstoring, maar de deelplangebieden kennen op dit moment al enige verstoring vanuit de omgeving (wegen en recreatie). Daardoor zal er slechts een zeer gering en tijdelijk verstoringseffect op de natuurwaarden van Kennemerland-zuid te verwachten zijn. Voor tijdelijke verstoring zal echter wel minimaal een verstorings- of verslechteringstoets conform de Natuurbeschermingswet moeten worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van deze toetsing en een eventueel verkregen Natuurbeschermingswetvergunning zijn ingrepen via vrijstelling of wijziging toelaatbaar.
Soortbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Veranderingen in het gebruik van gronden of gebouwen die passen binnen de opgenomen bestemmingsregeling, kunnen leiden tot het verstoren of vernietigen van vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van beschermde soorten. Flora Ter plaatse van de ontwikkelingslocaties worden geen beschermde soorten planten verwacht.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
63
Vogels Binnen de deelplangebieden aan de Duinweg en de Randweg zijn mogelijk nestplaatsen van vogels aanwezig. Er dient bij werkzaamheden daarom rekening te worden gehouden met het vogelbroedseizoen. Ter plaatse van de te slopen loods en te kappen bomen zijn mogelijke algemene soorten vogels van tuin en bebouwing aanwezig, welke kunnen worden verstoord. Ook hier dient rekening te worden gehouden met het broedvogelseizoen. Nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. Ten zuiden van de loods is een agrarisch perceel, maar hier worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ter plaatse van recreatieterrein Witte Raaf zijn enkel algemene soorten aanwezig van struweel. Ter plaatse van de uitbreidingen zijn graspercelen aanwezig, welke niet geschikt zijn voor Rode Lijstsoorten als patrijs en veldleeuwerik (ander biotoop). Amfibieën, reptielen en vissen Ter plaatse van de deelplanontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met algemene soorten als gewone pad, groene kikker, bruine kikker en/of kleine watersalamander. Als er grondwerkzaamheden (alle ontwikkelingslocaties) worden uitgevoerd, wordt het gebied geschikt voor de rugstreeppad, welke in de omgeving (op bollenvelden en in de duinen) aanwezig is. Ter voorkoming van vestiging van deze soort kunnen maatregelen worden genomen. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) te voorkomen, kan het plangebied vóór het uitvoeren van de grondwerkzaamheden volledig afgeschermd worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. In geen van de ontwikkelingslocaties is een geschikt biotoop voor reptielen of beschermde soorten vissen aanwezig. Zoogdieren In de ontwikkelingslocaties zijn algemene soorten (spits)muizen, mol en egel aanwezig. Bovendien dient men bedacht te zijn op vaste verblijfplaatsen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis of laatvlieger) in de te slopen bebouwing of te kappen bomen, voorafgaand aan de werkzaamheden moet daarom onderzoek worden verricht naar het exacte gebiedsgebruik van vleermuizen. Indien deze zwaar beschermde soort vaste verblijfplaatsen, primair foerageergebied of vliegroutes heeft binnen het plangebied, dient ontheffing Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Aangezien het in alle gevallen zal gaan om soorten die vrij algemeen zijn kan, bij het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen, de benodigde ontheffing in alle redelijkheid worden verwacht. Wat de soortenbescherming betreft, mag daarom worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet geen beletsel vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.
6.13.
Water
Waterbeheer en watertoets Het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder van het oppervlaktewater en het beheer en onderhoud van waterkeringen is in handen van het Hoogheemraadschap Rijnland. Het beheer van het grondwater wordt gevoerd door de provincie Zuid-Holland. De gemeente is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de riolering. In een klein deel van het plangebied, ten noorden van de Vogelaardreef (het gebied Ruigenhoek), is de provincie de
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
64
Milieuaspecten
verantwoordelijke waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheerder voor zowel het grond- als het oppervlaktewater. In het kader van de watertoets is over dit bestemmingsplan op 5 januari 2006 overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Rijnland. De resultaten van dit overleg en de daarbij aangeleverde informatie zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf en op de plankaart/in de regels. Vervolgens heeft het plan stilgelegen, waarna in 2008 een herstart heeft plaatsgevonden. Bij die herstart zijn een aantal ontwikkelingen opgenomen in het plan. Om die reden is deze waterparagraaf nogmaals schriftelijk overlegd met de waterbeheerder, waarna hun opmerkingen zijn verwerkt (PM Rijnland) Beleidskader duurzaam waterbeheer Europees beleid De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een "goede ecologische toestand" (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een "goed ecologisch potentieel" (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn. Rijksbeleid De hoofddoelstelling binnen de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4, 1998) is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Van belang zijn het doen van onderzoek naar de knelpunten in het stedelijk waterbeheer, het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders en meer aandacht voor het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie in de bodem. Het Rijk heeft met het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw, (WB21, 2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw omarmd. Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren" en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren. Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, 2008) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Provinciaal beleid Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 (2006) betreft een concretisering van het streven van de provincie naar duurzaamheid. In dit plan is het provinciale beleid voor milieu en water en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. Rekening is gehouden met het beleid vanuit de KRW en het NBW. De provincie wil met het beleidsplan een leef- en investeringsklimaat realiseren dat gezond, groen en veilig is. Een duurzame ontwikkeling van stedelijk en landelijke gebied wordt voorgestaan door het toepassen van de lagenbenadering. Het beleidsplan bevat de randvoorwaarden vanuit onder meer de ruimtelijke wateropgave en aspecten van veiligheid (risico's van wateroverlast en overstroming).
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
65
Waterschapsbeleid Het Waterbeheersplan 2006-2009 "Waterwerk Rijnland" (maart 2006) borduurt voort op hetgeen in het Waterbeheersplan 2000-2004 "Meer ruimte voor water" is ingezet. Een en ander is verder geconcretiseerd. Beleidsspeerpunten blijven de realisatie van duurzaam stedelijk waterbeheer, het realiseren van een veilig watersysteem met goed functionerende waterkeringen, het voorkomen van afwenteling van knelpunten, het realiseren van meer zelfvoorzienende watersystemen (geen wateroverlast en -tekorten), realiseren van robuust en biologisch gezond water en het versterken van de relatie met de ruimtelijke planvorming, onder meer door te participeren in stedelijke waterplannen. In de Nota dempingen en verhard oppervlak (januari 2003) is het beleid van het Hoogheemraadschap weergegeven inzake de voorwaarden waaronder dempingen en verhardingen mogen plaatsvinden. Ook is in de nota helder vastgesteld wat de compenserende maatregelen zijn die daarbij minimaal moeten worden genomen. Belangrijke richtlijnen hierbij zijn dat er niet mag worden afgewenteld, minimaal 15% van de toename aan verharding dient te worden gecompenseerd en dat de trits "vasthouden-bergen-afvoeren" wordt gehanteerd. Huidige situatie Hydrologie en grondwater Het plangebied betreft hydrologisch zogenaamd intermediair gebied, dat wil zeggen het ligt op de overgang tussen de hoog gelegen duinen (NAP +10 à 15 m) en het laag gelegen poldergebied ter hoogte van Noordwijkerhout (rond NAP 0 m) in het zuidoosten. De hoofdstroomrichting van het grondwater is gericht van de duinen, waar het regenwater de bodem inzijgt naar de lager gelegen poldergebieden waar het omhoog kwelt. Het kwelwater is in het algemeen van goede kwaliteit. Omdat het intermediair gebied ertussen ligt is geen duidelijke grondwatersituatie: in natte perioden kan sprake zijn van kwel, in droge perioden van infiltratie en wegzijging. Het meest noordelijke gedeelte van het plangebied (Ruigenhoek) maakt onderdeel uit van het grondwaterbeschermingsgebied van een grondwateronttrekking voor drinkwaterbereiding in de duinen. Dit plangebiedsdeel is echter zuiver consoliderend bestemd. Bodem en afwatering De ondergrond van de bodem wordt bepaald door de zogenaamde Oude Duinen (strandwalgronden). Het plangebied ligt als het ware ingeklemd tussen de Jonge Duinen (het huidige duingebied in het westen) en de Oude Duinen ofwel strandwalgronden in het oosten, onder meer de fundering van Noordwijkerhout. Door de lagere ligging is het gehalte klei en veen in de zandbodem wat hoger. Het bodemtype betreft dan ook voornamelijk kleiig of lemig fijn zand (strandvlaktegronden). Wat betreft hoogteligging is onderscheid te maken tussen de drie deelgebieden in het noorden die rond NAP +3 à 4 m liggen en de overige plangebiedsdelen die lager liggen tussen NAP +0,5 à 1 m. De twee noordelijkste deelgebieden (de campings Ruigenhoek en De Bijl) behoren tot de hogere gronden die vrij afwateren en waarvoor de waterpeilen niet gereguleerd worden. De rest van het plangebied ligt vrijwel geheel in poldergebied: camping de Noordwijkse Duinen in de Polder Langeveld met een zomerpeil van NAP +3,9 m en een winterpeil van NAP +3,8 m; camping de Noordwijkse Duinen in de Polder Langeveld met een zomerpeil van NAP +0,45 m en een winterpeil van NAP +0,35 m; in de Noordzijderpolder met een aantal verschillende peilvakken. Beide polders wateren via een stelsel van hoofdwatergangen af naar poldergemalen, die overtollig water door neerslag en kwel uitslaan op het boezemwaterstelsel. De hoofdstroomrichting van het oppervlaktewater is, net als die van het grondwater, gericht van het noordwesten naar het zuidoosten. Het waterbeheer is hoofdzakelijk afgestemd op de functies van
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
66
Milieuaspecten
verblijfsrecreatie, agrarische belangen en op natuur (met name drie noordelijkere deelgebieden). Waterkwaliteit Meetgegevens van een meetpunt ter hoogte van de Kraaierslaan laten zien dat de oppervlaktewaterkwaliteit hier zeer matig tot slecht is voor met name de gehalten aan stikstof en fosfaat. De MTR-waarde (Maximaal Toelaatbaar Risico) wordt vele malen overschreden. Ook de zuurstofconcentratie daalt in zomerperioden tot vrijwel nul, en kan zich in winterperioden net herstellen. Op andere meetpunten (oude meetgegevens) lijkt de waterkwaliteit enigszins beter. Door de aanvoer van schone kwel vanuit de duinen zou de waterkwaliteit nog redelijk gehandhaafd kunnen worden. Over het algemeen is de verwachting dat de waterkwaliteit ter hoogte van de Duinweg/Randweg nog redelijk goed is en sterkt afneemt in zuidoostelijke richting naar de recreatiegebieden en agrarische percelen. De oorzaken liggen in de bemesting door recreatieve en agrarische functies en in diffuse verontreinigingen zoals zware metalen en PAK's door het gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest, afspoeling van wegen, etc. Daarnaast is een belangrijke factor dat de watergangen niet robuust zijn en soms slecht of niet toegankelijk voor beheer en onderhoud. Ten slotte is een derde belangrijke oorzaak het gebrek aan doorspoelmogelijkheden met (schoon) inlaatwater: water kan alleen worden ingelaten uit het minder schone boezemwaterstelsel (buiten plangebied) en tevens kunnen niet alle watergangen goed worden doorgespoeld. De aanvoer van schone kwel blijkt niet voldoende te zijn om de waterkwaliteit te waarborgen. Al deze aspecten leiden ertoe dat de waterkwaliteit in vooral de wat kleinere watergangen vaak te wensen overlaat. Riolering Alle recreatieterreinen en overige percelen met afvalwaterlozingen in het plangebied zijn aangesloten op de gemeentelijke vuilwaterriolering. Het stelsel bestaat deels uit vrijvervalriool en deels uit drukriolering. Het vuilwater wordt over grotere afstanden getransporteerd middels rioolpompen en persleidingen. Huishoudelijk en bedrijfsafvalwater wordt in dit stelsel geloosd en uiteindelijk via een lange transportpersleiding afgevoerd naar de awzi te Noordwijkerhout. Uitgangspunt is dat schoon hemelwater niet op de riolering wordt geloosd, maar op oppervlaktewater of in de bodem. Door de toekomstige aanleg van diverse bergbezinkbassins en overige stelselverbeteringen voldoet de gemeente aan de zogenaamde basisinspanning. Deze voorzieningen zijn niet geprojecteerd binnen de grenzen van dit bestemmingsplan. Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen riooloverstorten aanwezig. Wel zijn er bij de putten met grote transportpompen nooduitlaten voor calamiteiten. Waterkeringen In het plangebied bevinden zich diverse waterscheidingen, maar geen daadwerkelijke waterkeringen. Consequenties beleid water voor het bestemmingsplan Ontwikkelingen De gemeente en de waterbeheerder streven naar een integraal en duurzaam waterbeheer in het plangebied. Ingeval van ruimtelijke ontwikkelingen kan dit geconcretiseerd worden. De ontwikkelingen die in dit plan mogelijk worden gemaakt, zijn de volgende: extra verharding door het toestaan van grotere recreatiewoningen; uitbreiding recreatiepark Witte Raaf met 26 recreatiewoningen; 3 nieuwe recreatiewoningen aan de Duinweg 95; 2 nieuwe (reguliere) woningen en de sloop van een schuur aan de Duinweg 88; 4 recreatiewoningen op het recreatieterrein aan de Randweg 4.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieuaspecten
67
In principe dient ingeval van ontwikkelingen 15% van de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd te worden in de vorm van nieuw open water. Aangezien het in dit geval niet zeker is dat daadwerkelijk alle mogelijke verharding gerealiseerd wordt, zal in samenspraak met Rijnland worden gezocht naar invulling van deze eis. In het ontwerpbestemmingsplan zullen hier dan concrete uitspraken over worden gedaan. Duurzaamheidsprincipes Zowel in het geval van bovenstaande ontwikkelingen als in het geval van eventuele toekomstige ontwikkelingen dienen, naast compensatie, een aantal duurzaamheidsbeginselen te worden gevolgd. Deze worden hieronder besproken. Bij herinrichtingen dient gestreefd te worden naar het aanpakken en verbeteren van de bestaande knelpunten in het oppervlaktewatersysteem (geen robuust stelsel, gebrek aan doorstroming en slechte onderhoudsmogelijkheden). Daarbij wordt gestreefd naar de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Deze geven de ecologische potenties van de watergangen een positieve impuls, alsmede het zelfreinigend vermogen, waardoor deze oevers kunnen bijdragen in een verbetering van de waterkwaliteit. Bovendien vergroten natuurvriendelijke oevers het waterbergend vermogen. Voor alle aanpassingen aan het watersysteem dient een Keurvergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Verder is het belangrijk om bij eventuele ontwikkelingen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Ook geniet het de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakken te scheiden van afvalwater en af te voeren naar het oppervlaktewater of te infiltreren in de bodem. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Keurzone Langs hoofdwatergangen bevindt zich een keurzone van 5 m waarbinnen de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van kracht is. Graven, bouwen en opslaan is hier in principe verboden, mits ontheffing is verkregen. Deze keurzone wordt niet in de bestemmingsplanregeling opgenomen, daar deze reeds via de Keur is beschermd. Conclusie Het Hoogheemraadschap van Rijnland kan instemmen met dit bestemmingsplan, aangezien het geen nadelige gevolgen heeft voor het watersysteem. (PM Rijnland)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
68
Milieuaspecten
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
7. Uitvoerbaarheid
7.1. Economische uitvoerbaarheid Het voorliggende bestemmingsplan Duinrand is gericht op het mogelijk maken van de gewenste kwalitatieve economische ontwikkeling in het plangebied. Deze economische ontwikkelingen worden gerealiseerd door middel van particuliere initiatieven. De uitvoerbaarheid hiervan ligt in handen van de initiatiefnemers. Tijdens de inloopavond van april 2008 en de maanden erna zijn vele initiatieven bij de gemeente neergelegd vooruitlopend op het bestemmingsplan. Het tweede doel van het bestemmingsplan is het behouden van de bestaande landschappelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan voorziet hierin door het (opnieuw) bestemmen van de natuurgebieden in het plangebied. Hiervoor zijn geen extra investeringen nodig.
7.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid Op [datum] een informatieavond gehouden. Met ingang van …(datum) heeft het ontwerpbestemmingsplan d.d. [datum plan] gedurende vier weken ter inzage gelegen en zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun schriftelijke reacties kenbaar te maken. Het verslag van de informatieavond is als bijlage [nummer] aan de toelichting van dit plan toegevoegd. Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn [aantal] inspraakreacties ingediend door de volgende personen of instanties: 1. … (naam); 2. … (naam); 3. … (naam). De reacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijke overweging voorzien. 1. … (Naam)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
70
Uitvoerbaarheid
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
8. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan d.d. … aan de volgende instanties voorgelegd: 1. Provinciale Planologische Commissie Zuid-Holland; 2. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat; 3. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu; 4. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; 5. Ministerie van Economische Zaken; 6. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen; 7. VROM-Inspectie regio west; 8. Inspectie voor de Volksgezondheid en de hygiëne van het milieu voor Zuid-Holland; 9. Rijksdienst voor de Monumentenzorg; 10. Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort; 11. Energiebedrijf Rijnland N.V.; 12. Stichting Zuid-Hollands Landschap; 13. Archeologische Werkgemeenschap Nederland; 14. Fietsersbond ENFB, afdeling Noordwijk; 15. Vereniging voor Vogel- en Natuurbescherming; 16. Staatsbosbeheer Regio Zuid-Holland Utrecht; 17. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland; 18. Hoogheemraadschap Rijnland; 19. Waterschap Oude Rijnstromen; 20. N.V. Nederlandse Gasunie; 21. gemeente Noordwijkerhout; 22. gemeente Zandvoort. De onder … en … genoemde instanties hebben schriftelijk te kennen gegeven dat het ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van op- en aanmerkingen. Van de onder … en … genoemde instanties is geen afzonderlijke reactie ontvangen. De brieven van de overige instanties zijn in bijlage 4 bij de toelichting weergegeven. Hieronder zijn deze brieven per onderwerp kort samengevat en van een gemeentelijke overweging voorzien. Ten slotte is per reactie kort aangegeven of en zo ja hoe het bestemmingsplan wordt aangepast.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1. Wegverkeerslawaai
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
Bp Duinrand
275.12851.00
Ontvanger
: Duinweg 95
Rijlijn
: Duinweg
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
Waarneemhoogte [m]
0,00 3,00 0,59 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 94,80 94,80 94,80 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,80 3,80 3,80 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,40 1,40 1,40 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 11,31 0,10 1,84 0,34
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
:
: : : :
4,5
13,00 13,53 0,00 0,00
: : : :
4950,00 6,70 2,70 1,10
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 73,15 69,20 65,30 65,15 61,20 57,30 63,69 59,74 55,84 0,00 0,00 0,00 74,19 70,24 66,34 ----
: : : : : :
60,59 56,64 52,74 5 62 57
14-01-2009 17:04:04, blz. 1
Bp Duinrand
275.12851.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Duinweg : : : : :
0,00 3,00 0,76 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 94,80 94,80 94,80 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,80 3,80 3,80 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,40 1,40 1,40 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 13,71 0,17 2,75 0,57
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
: : : :
23,20 23,51 0,00 0,00
: : : :
4950,00 6,70 2,70 1,10
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 73,15 69,20 65,30 65,15 61,20 57,30 63,69 59,74 55,84 0,00 0,00 0,00 74,19 70,24 66,34 ----
: : : : : :
56,98 53,03 49,13 5 58 53
14-01-2009 17:04:04, blz. 2
Bp Duinrand
275.12851.00
Ontvanger
: Duinweg 88
Rijlijn
: Duinweg
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
Waarneemhoogte [m]
0,00 3,00 0,81 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 94,80 94,80 94,80 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,80 3,80 3,80 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,40 1,40 1,40 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 14,80 0,21 3,14 0,72
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
:
: : : :
4,5
30,00 30,23 0,00 0,00
: : : :
4950,00 6,70 2,70 1,10
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 73,15 69,20 65,30 65,15 61,20 57,30 63,69 59,74 55,84 0,00 0,00 0,00 74,19 70,24 66,34 ----
: : : : : :
55,31 51,37 47,47 5 56 51
14-01-2009 17:04:04, blz. 3
Bp Duinrand
275.12851.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Duinweg : : : : :
0,00 3,00 0,88 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 94,80 94,80 94,80 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,80 3,80 3,80 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,40 1,40 1,40 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 16,97 0,34 3,80 1,10
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
: : : :
49,60 49,74 0,00 0,00
: : : :
4950,00 6,70 2,70 1,10
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 73,15 69,20 65,30 65,15 61,20 57,30 63,69 59,74 55,84 0,00 0,00 0,00 74,19 70,24 66,34 ----
: : : : : :
51,98 48,03 44,13 5 53 48
14-01-2009 17:04:04, blz. 4
Bp Duinrand
275.12851.00
Ontvanger
: Recreatieparkwoning
Rijlijn
: Duindamseweg
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
Waarneemhoogte [m]
0,00 3,00 0,85 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 94,80 94,80 94,80 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,80 3,80 3,80 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,40 1,40 1,40 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 15,91 0,27 3,50 0,90
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
:
: : : :
4,5
38,81 38,99 0,00 0,00
: : : :
3400,00 6,70 2,70 1,10
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 71,51 67,57 63,67 63,52 59,57 55,67 62,06 58,11 54,21 0,00 0,00 0,00 72,56 68,61 64,71 ----
: : : : : :
51,98 48,03 44,13 5 53 48
14-01-2009 17:04:04, blz. 5
Bp Duinrand
275.12851.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Duindamseweg : : : : :
0,00 3,00 0,84 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 94,80 94,80 94,80 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,80 3,80 3,80 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,40 1,40 1,40 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 15,47 0,25 3,36 0,82
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
: : : :
35,00 35,20 0,00 0,00
: : : :
3400,00 6,70 2,70 1,10
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 71,51 67,57 63,67 63,52 59,57 55,67 62,06 58,11 54,21 0,00 0,00 0,00 72,56 68,61 64,71 ----
: : : : : :
52,66 48,72 44,82 5 54 49
14-01-2009 17:04:04, blz. 6
Bp Duinrand
275.12851.00
Ontvanger
: Randweg 4
Rijlijn
: Randweg
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
Waarneemhoogte [m]
0,00 3,00 0,80 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 94,80 94,80 94,80 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,80 3,80 3,80 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,40 1,40 1,40 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 14,51 0,20 3,04 0,68
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
:
: : : :
4,5
28,02 28,27 0,00 0,00
: : : :
2100,00 6,70 2,70 1,10
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 69,42 65,47 61,57 61,43 57,48 53,58 59,96 56,02 52,12 0,00 0,00 0,00 70,47 66,52 62,62 ----
: : : : : :
52,04 48,09 44,19 5 53 48
14-01-2009 17:04:04, blz. 7
Bp Duinrand
275.12851.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Randweg : : : : :
0,00 0,00 0,00 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 94,80 94,80 94,80 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,80 3,80 3,80 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,40 1,40 1,40 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
: : : :
0,00 0,00 0,00 0,00
: : : :
2100,00 6,70 2,70 1,10
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 69,42 65,47 61,57 61,43 57,48 53,58 59,96 56,02 52,12 0,00 0,00 0,00 70,47 66,52 62,62 ----
: : : : : :
0,00 0,00 0,00 5 71 66
14-01-2009 17:04:04, blz. 8
Bijlage 2. Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de voorschriften opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder: geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving; (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk. Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden: indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën; onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid; uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar. De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan. Gehanteerde criteria Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria: de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden 1); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit hore-
1) Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
2
-
Bijlage 2
cabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen; de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): 1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen; 1b. overige lichte horeca: restaurants; 1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d. 2. "middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. 3. "zware horeca": Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Flexibiliteit De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planvoorschriften is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een vrijstelling één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 2
3
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling worden verleend.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
Bijlage 3. Onderzoek luchtkwaliteit
B3.1. Beleidskader en normstelling In paragraaf 6.8 zijn de hoofdpunten van de geldende wetgeving voor luchtkwaliteit beschreven. In deze bijlage worden enkele aanvullende punten uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen ("Wet luchtkwaliteit" of Wlk) nader benoemd en wordt aandacht besteed aan het onderzoek luchtkwaliteit. Wet luchtkwaliteit Maatgevende stoffen langs wegen Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt 1). Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang. Andere stoffen uit de Wlk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen en worden daarom bij deze toetsing buiten beschouwing gelaten. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 Op grond van de Wlk is bepaald dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid, bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijn stof. Aangegeven is hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24-uurgemiddelde per gemeente bedraagt. Voor de gemeente Noordwijk bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde fijn stof 6 μg / m³ en voor het 24-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar. De Regeling omvat eveneens regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende situaties (binnenstedelijk, buitenstedelijk en industriële bronnen), per situatie is bepaald welke Standaard Rekenmethode (SRM) gebruikt mag worden. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van VROM. In de Regeling is tevens aangegeven welke gegevens gebruikt worden bij het maken van de berekening en op welke wijze de berekeningsresultaten worden afgerond.
1) Uit ervaring blijkt dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van stikstofdioxide in Nederland pas wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie boven 82 µg/m³. Dergelijke concentraties zijn niet te verwachten in en om het projectgebied en uit onderstaande berekeningen blijkt dat de concentraties aanzienlijk lager zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
2
Bijlage 3
Besluit niet in betekenende mate (NIBM) In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden: - een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; - een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 500 woningen (of nieuwe kantoorlocaties met een brutovloeroppervlak van niet meer dan 33.333 m²) bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 1.000 woningen bij twee ontsluitingswegen .
B3.2. Onderzoek luchtkwaliteit Uitgangspunten onderzoek luchtkwaliteit Binnen het plangebied wordt de realisatie van 35 (recreatie)woningen mogelijk gemaakt. In deze bijlage is onderzocht of deze ontwikkeling voldoet aan de Wlk. Tevens is de luchtkwaliteit binnen het plangebied onderzocht. Niet in betekenende mate (NIBM) en een goede ruimtelijke ordening De ontwikkeling is NIBM omdat deze ruimschoots valt in de categorie uit de AMvB NIBM van minder dan 500 woningen bij één ontsluitingsweg. Er wordt derhalve voldaan aan de Wlk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit langs de Duindamseweg, Duinweg en Randweg onderzocht. Deze wegen zijn gelegen in het plangebied, ze hebben veruit de meeste verkeersintensiteiten en kunnen derhalve als maatgevend voor de luchtkwaliteit ter plaatse worden beschouwd. Onderzoeksmethode De luchtkwaliteit als gevolg van de nabijgelegen wegen is berekend met behulp van het CAR II-programma 1 ). Het CAR II-programma geldt als het standaardrekenprogramma voor luchtkwaliteit in binnenstedelijke situaties met enige vorm van bebouwing. Het plangebied en zijn omgeving worden als zodanig aangeduid. Het CAR-programma is geschikt voor het verkrijgen van een algemeen beeld van de luchtkwaliteit en voor het opsporen van knelpunten. De berekende concentraties gelden voor een hoogte van 1,5 m boven het maaiveld. De invloed van de hoogte van de bebouwing is verwerkt in de verschillende wegtypes die in het programma ingevoerd kunnen worden.
Invoergegevens De verkeersintensiteiten op de Duindamseweg, Duinweg en Randweg zijn weergegeven in tabel B3.1. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de verkeersparagraaf. Tabel B3.1 Verkeersintensiteiten (in mvt /etmaal) weg
2010
2009
2020
excl. ontw.
incl. ontw.
excl. ontw.
incl. ontw.
Duindamseweg
2.750
2.800
2.950
3.250
3.400
Duinweg
4.050
4.150
4.200
4.800
4.950
Randweg
1.800
1.800
1.800
2.100
2.100
1)
Calculation of Air pollution from Road traffic-programma II, webbased versie 7.0.1.0, juli 2008.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 3
3
In het CAR II-programma wordt daarnaast nog een aantal basisgegevens ingevoerd (zie tabel B3.2). Conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 worden de concentraties van stikstofdioxiden (NO2) en fijn stof (PM10) bepaald op maximaal 10 m van de wegrand. Bij het berekenen van de luchtkwaliteit met behulp van CAR II is deze afstand verrekend in de aan te houden afstand tot de wegas (= midden van de weg). Tabel B3.2 Invoergegevens weg
RD-coördinaten X
Y
voertuigverdeling (licht/middelzwaar/zwaar verkeer)
wegtype
snelheidstype
bomenfactor
afstand wegas (in m)
Duindamseweg
92445
475781
0.948 / 0.038 / 0.014
3a
normaal stadsverkeer
1
12
Duinweg
91932
475726
0.948 / 0.038 / 0.014
3a
normaal stadsverkeer
1
12
Randweg
92472
476430
0.948 / 0.038 / 0.014
3a
normaal stadsverkeer
1.5
13
Resultaten onderzoek luchtkwaliteit In tabel B3.3 zijn de berekeningsresultaten vermeld. Hierbij is reeds rekening gehouden met de aftrek van de zeezoutbijdrage bij fijn stof. Tabel B3.3 Berekeningsresultaten luchtkwaliteit verkeersaantrekkende werking weg
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde (in μg/m³)
fijn stof (PM10) jaargemiddelde (in μg/m³)*
fijn stof (PM10) 24-uurgemiddelde (aantal overschrijdingen p.j.)*
excl. ontw.
incl. ontw.
excl. ontw.
incl. ontw.
excl. ontw.
incl. ontw.
Duindamseweg
19,6
n.v.t.
17,1
n.v.t.
6
n.v.t.
Duinweg
19,3
n.v.t.
17,1
n.v.t.
6
n.v.t.
Randweg
18,7
n.v.t.
16,7
n.v.t.
5
n.v.t.
Duindamseweg
19,3
19,4
16,8
16,8
5
5
Duinweg
19,2
19,2
16,8
16,8
5
5
Randweg
18,4
18,4
16,5
16,5
5
5
Duindamseweg
15,2
15,2
15,5
15,5
3
3
Duinweg
15,1
15,1
15,5
15,5
3
3
Randweg
14,8
14,8
15,2
15,2
3
3
2009
2010
2020
*
Inclusief aftrek bijdrage zeezout voor fijn stof.
Uit de berekeningsresultaten in tabel B3.3 blijkt dat direct langs de Duindamseweg, Duinweg en Randweg in alle onderzochte jaren ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wlk. Aangezien direct langs de meest maatgevende wegen wordt voldaan aan de grenswaarden van de Wlk, kan eveneens worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de nieuwe woningen aan de grenswaarden uit de Wlk wordt voldaan. De concentraties luchtverontreinigende stoffen worden immers lager naarmate een locatie verder van de weg af ligt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
Bijlage 4. Brieven overleginstanties
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
regels
Inhoud van de regels Hoofdstuk 1
Inleidende regels
Artikel 1 Artikel 2
Begrippen Wijze van meten
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
11
Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
Agrarisch Groen Horeca Natuur Recreatie - Dagrecreatie Recreatie - Verblijfsrecreatie Recreatie - Kampeerterrein 1 Recreatie - Kampeerterrein 2 Tuin Verkeer Water Wonen Waarden - Archeologie Waterstaat - Waterkering
11 13 13 14 15 16 18 20 21 21 21 22 24 26
3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
blz. 3 3 10
Hoofdstuk 3
Algemene regels
27
Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
Antidubbeltelregel Algemene bouwregels Algemene ontheffingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregels
27 27 27 28 28
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
29
Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24
Overgangsrecht Strafbepaling Slotregel
29 30 30
17 18 19 20 21
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
2
Inhoud van de regels
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1
Begrippen
1.1. plan het bestemmingsplan Duinrand van de gemeente Noordwijk. 1.2. bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand 0575.2751093200-0001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
NL.IMRO.
1.3. aanduiding een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4. aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5. aan- en uitbouw een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. 1.6. aan-huis-gebonden beroep een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. 1.7. achtererf de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan. 1.8. afhaalzaak een detailhandelsbedrijf waar in hoofdzaak kant-en-klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie elders. 1.9. agrarisch bedrijf een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in: a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
4
b. c.
d. e. f. g. h. i.
Inleidende regels
grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond; intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel; glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen; sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen; fruitteelt: de teelt van fruit op open grond; bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen; intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht; een paardenfokkerij.
1.10. antennedrager een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne. 1.11. antenne-installatie een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie. 1.12. archeologisch onderzoek onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt. 1.13. archeologische waarde de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden. 1.14. bebouwing een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.15. bedrijf een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen. 1.16. bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen. 1.17. bedrijfs- of dienstwoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
5
1.18. bedrijfsvloeroppervlakte de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten. 1.19. bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet. 1.20. bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak. 1.21. bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.22. bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.23. bouwgrens de grens van een bouwvlak. 1.24. bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.25. bouwperceelgrens een grens van een bouwperceel. 1.26. bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.27. bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.28. bijgebouw een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.29. café een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid. 1.30. dakkapel een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
6
Inleidende regels
1.31. dakopbouw een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst. 1.32. detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 1.33. extensieve dagrecreatie niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie. 1.34. gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.35. hoofdgebouw een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 1.36. horecabedrijf het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. 1.37. hotel een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met − al dan niet − als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse. 1.38. kampeermiddelen tenten, tentwagens, kampeerauto's, caravans, stacaravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bedoeld zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. 1.39. kantoor voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. 1.40. kassen bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen. 1.41. kinderboerderij een voorziening waarop ter wille van kinderen dieren worden gehouden.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
7
1.42. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. 1.43. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie. 1.44. landschapswaarde de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur. 1.45. manege een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen. 1.46. natuurwaarde de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna. 1.47. NEN door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan. 1.48. niet-permanente verblijfsrecreatie verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt. 1.49. nutsvoorzieningen voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.50. overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 1.51. paardenfokkerij een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij. 1.52. paardenhouderij een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
8
Inleidende regels
1.53. paardrijactiviteiten het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden. 1.54. paardrijschool een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt. 1.55. peil a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.56. permanente standplaats kampeermiddel een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar. 1.57. platte afdekking een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat. 1.58. praktijkruimte een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied. 1.59. recreatiewoning een gebouw, geen kampeermiddel zijnde, dat bedoeld is voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. 1.60. restaurant een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken. 1.61. standplaats voor kampeermiddel een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten. 1.62. stacaravan een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bedoeld voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. 1.63. tuincentrum een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
9
1.64. verblijfsrecreatieve voorzieningen een cluster van gebouwen waar verschillende voorzieningen zijn ondergebracht, zoals een receptiegebouw, horeca, tennisbanen, zwembaden, een jeu de boules terrein, stallinggelegenheid voor paarden, sanitair, een milieustraat, parkeervoorzieningen. 1.65. volwaardig bedrijf een bedrijf met de duurzame omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang. 1.66. voorgevel de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 1.67. windturbine een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding. 1.68. zijerf de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
10
Inleidende regels
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1. afstand de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. 2.2. bouwhoogte van een antenne-installatie a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie; b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie. 2.3. bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.4. breedte, lengte en diepte van een bouwwerk tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.5. goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.6. inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.7. oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.8. vloeroppervlakte de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3
Agrarisch
3.1. Bestemmingsomschrijving De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de uitoefening van agrarische bedrijfsdoeleinden ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven gericht op tuinbouw en de bollenteelt, inclusief één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "geen bedrijfswoning" geen bedrijfswoning is toegestaan; b. het behoud, bescherming en beheer van de aanwezige natuur- en landschapswaarden en kleinschalige natuurontwikkeling; c. extensief recreatief medegebruik; d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - 1": een tuincentrum; e. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 40 m²; f. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en voet- en fietspaden. 3.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 3.2.1. Gebouwen en overkappingen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. per agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning binnen het bouwvlak toegestaan, indien deze ter plaatse noodzakelijk is voor een doelmatige uitoefening van een volwaardig bedrijf; c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 650 m³, inclusief eventuele aanen uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfsvoering; d. de goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 5 m; e. de goothoogte van overige gebouwen bedraagt ten hoogste 5,5 m; f. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 9 m; g. de totale oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 250 m² per ha van de bij het bedrijf binnen het plangebied gelegen agrarische gronden met een totaal maximum van 3.000 m²; h. bestaande hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die niet voldoen aan het bepaalde onder a tot en met g mogen als ten hoogste toelaatbare maten worden aangehouden, mits bij herbouw gebouwd wordt op dezelfde plaats. 3.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 12 m; b. de bouwhoogte van windturbines bedraagt ten hoogste 15 m;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
12
c. d. e. f.
Bestemmingsregels
bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m; bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die niet voldoen aan het bepaalde onder a tot en met g mogen als ten hoogste toelaatbare maten worden aangehouden, mits bij herbouw gebouwd wordt op dezelfde plaats.
3.3. Adviesprocedure Alvorens een beslissing te nemen op een aanvraag om bouwvergunning, winnen burgemeester en wethouders ter beoordeling van de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf alsmede de noodzaak en doelmatigheid van de gewenste bebouwing, advies in bij de RAABA in de provincie Zuid-Holland of een andere agrarische adviesinstantie. Deze verplichting is niet van toepassing bij het verlenen van bouwvergunning voor: a. het verbouwen, uitbreiden of vervangen van bedrijfswoningen; b. het vervangen van agrarische bedrijfsgebouwen tot dezelfde kleinere omvang; c. de nieuwbouw, verbouw of uitbreiding van agrarische bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak, voor zover de grondoppervlakte van deze gebouwen minder dan 200 m² bedraagt. 3.4. Wijzigingsbevoegdheden 3.4.1. Wijzigingsbevoegdheid 1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door ter plaatse van de gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1" de bestemming Agrarisch te wijzigen naar Recreatie - Verblijfsrecreatie ten behoeve van de bouw van recreatiewoningen onder de volgende voorwaarden: a. de goothoogte van een recreatiewoning bedraagt ten hoogste 3 m; b. de oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt, inclusief bijgebouwen, bergingen en ondergrondse bouwwerken, ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bij de recreatiewoning behorende gronden, waarbij een maximum geldt van 80 m²; c. de afstand tussen recreatiewoningen bedraagt ten minste 10 m; d. er dient sprake te zijn van voldoende landschappelijke inpassing in de vorm van een 15 m brede beplantingstrook; e. er dient voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd te worden; f. aangetoond is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie verblijfsrecreatie; g. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is slechts mogelijk tezamen met de wijzigingsbevoegdheid "Wro-zone-wijzigingsgebied 3". 3.4.2. Wijzigingsbevoegdheid 2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Recreatie - Dagrecreatie. Na wijziging zijn de regels uit artikel 7 van toepassing. 3.4.3. Wijzigingsbevoegdheid 3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming Agrarisch te wijzigen naar Wonen onder de volgende voorwaarden: a. na wijziging zijn de regels uit artikel 14 van toepassing; b. aangetoond is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie wonen; c. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is slechts mogelijk tezamen met de wijzigingsbevoegdheid "Wro-zone-wijzigingsgebied 1".
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
Artikel 4
13
Groen
4.1. Bestemmingsomschrijving De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden; b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen. 4.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 5
Horeca
5.1. Bestemmingsomschrijving De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - 1": een hotel; b. ter plaatse van de aanduiding "specifiek vorm van horeca - 2": een restaurant; c. één bedrijfswoning per bouwvlak; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. 5.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 5.2.1. Gebouwen en overkappingen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 650 m³, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning; c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 9 m; d. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m; f. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; g. bestaande hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die niet voldoen aan het bepaalde onder a t/m f, mogen als ten hoogste toelaatbare maten worden aangehouden, mits bij herbouw gebouwd wordt op dezelfde plaats. 5.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied is maximaal 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
14
Bestemmingsregels
Artikel 6
Natuur
6.1. Bestemmingsomschrijving De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden; b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur – 1": een bezoekerscentrum; c. extensieve dagrecreatie; d. fiets- en wandelpaden. 6.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. c. in afwijking van het genoemde onder a is in het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van natuur - 1" een gebouw toegestaan met een goothoogte van ten hoogste 5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 9 m, waarbij het gehele bouwvlak bebouwd mag worden. 6.3. Aanlegvergunning 6.3.1. Aanlegverbod Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; c. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen; f. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; g. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties. 6.3.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 6.3.3. Voorwaarde voor een aanlegvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
Artikel 7
15
Recreatie - Dagrecreatie
7.1. Bestemmingsomschrijving De voor Recreatie - Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. extensieve dagrecreatieve voorzieningen b. ter plaatse van de aanduiding "manege": een manege; c. ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij": een paardenhouderij; d. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning": een bedrijfswoning; e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 7.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 7.2.1. Gebouwen en overkappingen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 9 m; c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; d. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m; e. de inhoud van een woning bedraagt ten hoogste 650 m³; f. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; g. bestaande hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die niet voldoen aan het bepaalde onder a t/m f, mogen als ten hoogste toelaatbare maten worden aangehouden, mits bij herbouw gebouwd wordt op dezelfde plaats. 7.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
16
Bestemmingsregels
Artikel 8
Recreatie - Verblijfsrecreatie
8.1. Bestemmingsomschrijving De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. recreatiewoningen; b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 1": verblijfsrecreatieve voorzieningen; c. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning": één bedrijfswoning; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 8.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 8.2.1. Gebouwen en overkappingen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 9 m; c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; d. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m; e. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 650 m³, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning; f. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; g. bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die niet voldoen aan het bepaalde onder a tot en met e mogen als ten hoogste toelaatbare maten worden aangehouden, mits bij herbouw gebouwd wordt op dezelfde plaats. 8.2.2. Recreatiewoning a. de goothoogte van een recreatiewoning bedraagt ten hoogste 3 m; b. de bouwhoogte van een recreatiewoning bedraagt ten hoogste 6 m, tenzij anders is aangegeven; c. de oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt, inclusief bijgebouwen, bergingen en ondergrondse bouwwerken, ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bij de recreatiewoning behorende gronden, waarbij een maximum geldt van 80 m²; d. de afstand van recreatiewoningen tot de grens van de bij de recreatiewoning behorende gronden bedraagt ten minste 5 m; e. dakkapellen zijn niet toegestaan; f. bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die niet voldoen aan het bepaalde onder a tot en met d mogen als ten hoogste toelaatbare maten worden aangehouden, mits bij herbouw gebouwd wordt op dezelfde plaats. 8.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
17
8.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 8.2.2 lid d, indien: a. de afstand tussen recreatiewoningen ten minste 10 m bedraagt; b. de bouw van een recreatiewoning niet leidt tot onevenredige beperkingen van de bouwmogelijkheden van recreatiewoningen op naastgelegen gronden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
18
Bestemmingsregels
Artikel 9
Recreatie - Kampeerterrein 1
9.1. Bestemmingsomschrijving De voor Recreatie - Kampeerterrein 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een kampeerterrein voor permanente standplaatsen van kampeermiddelen; b. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning": één bedrijfswoning; c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 1": verblijfsrecreatieve voorzieningen; d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 2": sanitaire voorzieningen; e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 9.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 9.2.1. Gebouwen en overkappingen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 9 m; c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; d. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m; e. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 650 m³, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning; f. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; g. bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die niet voldoen aan het bepaalde onder a tot en met e mogen als ten hoogste toelaatbare maten worden aangehouden, mits bij herbouw gebouwd wordt op dezelfde plaats. 9.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 9.2.3. Kampeerterreinen a. de afstand tussen kampeermiddelen onderling is 3 m; b. per kampeermiddel is een berging met een maximumoppervlak van 5 m² en een maximumbouwhoogte van 2,5 m toegestaan. 9.3. Wijzigingsbevoegdheden 9.3.1. Wijzigingsbevoegdheid 4 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming Recreatie - Kampeerterrein 1 te wijzigen in de bestemming Agrarisch. Na wijziging zijn de regels uit artikel 3 van toepassing.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
19
9.4. Wijzigingsbevoegdheid 5 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming Recreatie - Kampeerterrein 1 te wijzigen naar Recreatie - Verblijfsrecreatie om of het oprichten van chalets of het oprichten van recreatiewoningen mogelijk te maken, onder volgende voorwaarden: a. de goothoogte van een recreatiewoning bedraagt ten hoogste 3 m; b. de bouwhoogte van een recreatiewoning bedraagt ten hoogste 6 m, tenzij anders is aangegeven; c. de oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt, inclusief bijgebouwen, bergingen en ondergrondse bouwwerken, ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bij de recreatiewoning behorende gronden, waarbij een maximum geldt van 80 m²; d. dakkapellen zijn niet toegestaan; e. de afstand tussen recreatiewoningen bedraagt ten minste 10 m; f. er dient sprake te zijn van voldoende landschappelijke inpassing in de vorm van een zone van 15 m brede beplantingstrook; g. er dient voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd te worden; h. er dient minimaal 5% van het totaal aan kampeerterreinen binnen de bestemming beschikbaar te blijven ten behoeve van het kamperen; i. er dient sprake te zijn van een volwaardig bedrijf gericht op bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie; j. de recreatiewoningen mogen niet permanent bewoond worden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
20
Bestemmingsregels
Artikel 10 Recreatie - Kampeerterrein 2 10.1. Bestemmingsomschrijving De voor Recreatie - Kampeerterrein 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een kampeerterrein voor permanente standplaatsen van kampeermiddelen; b. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning": één bedrijfswoning tenzij op de plankaart anders staat aangegeven; c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 1": verblijfsrecreatieve voorzieningen; d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 2": sanitaire voorzieningen; e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 10.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 10.2.1. Gebouwen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 9 m; c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; d. per recreatiebedrijf is één bedrijfswoning binnen het bouwvlak toegestaan, tenzij op de plankaart anders staat aangegeven, indien deze ter plaatse noodzakelijk is voor een doelmatig uitoefening van een volwaardig bedrijf; e. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 650 m³, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning; f. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel. g. bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die niet voldoen aan het bepaalde onder a tot en met e mogen als ten hoogste toelaatbare maten worden aangehouden, mits bij herbouw gebouwd wordt op dezelfde plaats. 10.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 10.2.3. Kampeerterreinen de vrije ruimte tussen kampeermiddelen onderling is 3 m. 10.3. Wijzigingsbevoegdheden 10.3.1. Wijzigingsbevoegdheid 6 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming Recreatie - Kampeerterrein 2 te wijzigen in de bestemming Natuur, om de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden mogelijk te maken. Na wijziging zijn de regels uit artikel 6 van toepassing.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
21
Artikel 11 Tuin 11.1. Bestemmingsomschrijving De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. 11.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 12 Verkeer 12.1. Bestemmingsomschrijving De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden; b. ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein: een parkeerterrein; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water. 12.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 13 Water 13.1. Bestemmingsomschrijving De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verkeer te water; b. water ten behoeve van de waterhuishouding. 13.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
22
Bestemmingsregels
Artikel 14
Wonen
14.1. Bestemmingsomschrijving De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; b. ter plaatse van de aanduiding "garages": uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van de woningen; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water. 14.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 14.2.1. Algemeen De inhoud van een woning bedraagt ten hoogste 650 m³, inclusief bij de woning behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen. 14.2.2. Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 9 m; c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; d. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien: 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt; 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt; 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt; 4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt; e. ter plaatse van de aanduiding "kap" dienen de hoofdgebouwen over de volledige oppervlakte van een kap te zijn voorzien. 14.2.3. Aan- en uitbouwen a. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m; b. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt 0 of ten minste 1 m; c. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m; d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m; e. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, bedraagt ten hoogste 2,5 m; f. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 40 m². 14.2.4. Bijgebouwen a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; b. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4 m; c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 40 m².
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
23
14.2.5. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 14.3. Specifieke gebruiksregel De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m².
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
24
Bestemmingsregels
Artikel 15
Waarden - Archeologie
15.1. Bestemmingsomschrijving De voor Waarden - Archeologie aangewezen gronden zijn − behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) − tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 15.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag − met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels − uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 15.3. Aanlegvergunning 15.3.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden - Archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
25
15.3.2. Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van 15.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 15.2 in acht is genomen; b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 15.3.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 15.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
26
Bestemmingsregels
Artikel 16 Waterstaat - Waterkering 16.1. Bestemmingsomschrijving De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn − behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) − tevens bestemd voor de waterkering. 16.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag − met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels − uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 16.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 16.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 17 Antidubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 18 Algemene bouwregels Overschrijding bouwgrenzen De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt; b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt; c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 19 Algemene ontheffingsregels Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend − ontheffing verlenen van de regels voor: a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%; b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
28
Algemene regels
Artikel 20
Algemene wijzigingsregels
20.1. Overschrijding bestemmingsgrenzen Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. 20.2. Waarden archeologie Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken de van bestemming Waarden - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien: a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 21
Algemene procedureregels
Bij toepassing van een ontheffing ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht 22.1. Overgangsrecht bouwwerken Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan; b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%; c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 22.2. Overgangsrecht gebruik Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan. Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
275.10932.00
30
Overgangs- en slotregels
Artikel 23
Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in: artikel 15 lid 3.1; is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Artikel 24 Slotregel Deze regels worden aangehaald onder de naam "Regels van het bestemmingsplan Duinrand".
275.10932.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
kaarten