Meerjarig beleidskader sociaal domein Amersfoort 2015 – 2018, aangepast conform raadsbesluit 28 oktober 2014 (Amendementen A 2.1, A 2.2 en A 2.5a verwerkt)
Inhoud 1. 2.
Inleiding Het sociaal domein in 2016 2.1. De rollen van inwoners, overheid en maatschappelijke partners 2.2. Het sociaal domein als piramide 2.3. Advies, informatie en toegang tot het netwerk 2.4. Het brede sociaal domein 2.5. Regie en keuzevrijheid 2.6. Kwaliteit 2.7. Handhaving 2.8. In geval van nood 2.9. Meedenken en ontwikkelen 2.10. Van streefbeeld naar ambitie en doelstellingen 3. Wat is er al besloten over het sociaal domein in 2016? 3.1. Wettelijke veranderingen met ingang van 2015 3.2. Maatschappelijke context 3.3. Kaders die Amersfoort al heeft vastgesteld 4. Wat is er nodig om te komen waar we willen zijn in 2016? 4.1. Wat is minimaal vereist begin 2015? 4.2. Wat moeten we nog organiseren? 4.3. Welke besluiten moeten we nog nemen? 4.4. Welke ontwikkelvraagstukken hebben we? 4.5. Monitor sociaal domein 5. Financieel kader 5.1. Integratie-uitkering Sociaal domein 5.2. Beschikbare middelen 2015- 2018 sociaal domein 5.3. Besteding van middelen 2015-2018 Sociaal domein Bijlage 1: Overzicht verordeningen en nadere regels
1
2 4 4 5 11 11 15 17 18 19 19 20 24 24 26 27 32 32 32 34 36 40 41 41 41 43 44
1.
Inleiding
Dat het sociaal domein momenteel sterk in ontwikkeling is, kan niemand zijn ontgaan. Amersfoort is daar ook volop mee bezig. Er is een ingrijpende herordening gaande die al enkele jaren geleden is ingezet. Met name in 2013 en 2014 heeft de gemeenteraad zich uitgesproken over de manier waarop de gemeente wil omgaan met de drie decentralisaties (zorg&ondersteuning, jeugdzorg en werk en inkomen). We noemen dat de transitie, en die moet op 1 januari 2015 een feit zijn. Na de inrichting van het nieuwe stelsel staat de transformatie op de agenda: wat voor sociaal domein willen we uiteindelijk zien als de transitie is gemaakt? Hoe benutten we de beleidsruimte die de gemeente in het sociaal domein heeft gekregen? Hoe zorgen we voor meerwaarde door de drie decentralisaties te bundelen en in relatie te brengen met wat er daaromheen gebeurt, in de medische zorg, de veiligheid en het (passend) onderwijs. Het ‘Meerjarig Beleidskader Sociaal Domein 2015’ geeft een concrete aanzet tot de start van de transformatie. De afgelopen jaren is al op verschillende momenten met allerlei partijen gesproken over zowel de inrichting van de transitie als over de uitgangspunten voor de transformatie. De beweging in het sociaal domein is een beweging die de gemeente Amersfoort niet alleen kan maken. In bijeenkomsten en persoonlijke contacten met formele en informele aanbieders, cliënten en hun omgeving, hebben we gewerkt aan een sterk partnerschap in het sociaal domein. De opbrengst van die gesprekken, commentaren en aanvullingen, maar ook kritische kanttekeningen en zorgen hebben een plek gekregen in dit beleidskader. En ook is het beleidskader met deze groepen besproken. Met de gemeenteraad is diverse keren gesproken over de ijkpunten van de beweging in het sociaal domein. Zo was er op 15 juli 2014 een rondetafelgesprek met de raad aan de hand van een gespreksnotitie over het beleidskader in het sociaal domein. Daar ging het onder meer over cliënttevredenheid, over kwaliteit en over toegankelijkheid. Die thema’s komt u ook in dit beleidskader weer tegen. Rode draad in veel van deze gesprekken is dat de inhoud en beweging positief zijn. Zorgen zijn er vooral over het tempo waarin dit moet gebeuren en of de zorg niet vooral minder wordt. Reactie van cliëntenvertegenwoordiging: “Wij constateren dat het voorgelegde stuk meer een raamwerk is dat de richting aangeeft dan een (vastomlijnd) beleidskader. Er zijn nog (veel) open einden en onzekerheden. Dit heeft ontegenzeggelijk te maken met de omvang en de complexiteit van de materie”. Dit beleidskader bevat de hoofdlijnen voor ons nieuwe beleid in het sociaal domein voor meer jaren, van 2015 tot voorbij 2016. Maar daarin zit wel een fasering. Het beleidskader geeft weer welke keuzes en afspraken we nú kunnen maken. Er zijn ook vraagstukken die meer tijd en ervaring vragen om tot een goede afweging te kunnen komen. Het beleidskader kent daarom ook ontwikkelpunten die we in het overgangsjaar 2015 nog verder willen onderzoeken. De hoofdlijnen in dit beleidskader worden uitgewerkt in verordeningen en nadere regels. In hoofdstuk 2 schetsen we hoe het sociaal domein in Amersfoort eruit zal zien vanaf 2016, uitgaande van de wettelijke kaders en de kaders die de gemeenteraad al heeft 2
gesteld. Vervolgens leest u in hoofdstuk 3 wat die wettelijke kaders zijn en welke besluiten door de raad al zijn genomen. In hoofdstuk 4 benoemen we wat er nog geregeld en georganiseerd moet worden, welke besluiten er nog genomen moeten worden en welke ontwikkelpunten er nog zijn. Door die fasering denken we recht te doen aan de ingewikkelde opgaven waarvoor Amersfoort als stad staat, in de samenwerking tussen gemeente, inwoners en maatschappelijke partners. We staan immers voor een verandering met een omvang die ongekend is voor het sociaal domein. Dat betekent dat de effecten nog niet altijd zijn te voorzien. In de uitvoering zullen zich nog tal van dilemma’s voordoen. Pas in de loop van 2015 zullen we op basis van goede monitoring vervolgbesluiten kunnen nemen. Dit beleidskader geeft de hoofdlijnen van ons beleid voor de komende jaren. Het biedt houvast voor een ingrijpende beweging in het sociaal domein. Met deze beweging willen we bereiken dat inwoners van Amersfoort zo goed mogelijk kunnen meedoen in onze samenleving. In eerste instantie door te kijken naar hun eigen mogelijkheden of die van hun omgeving. Daar waar dat niet lukt, te zorgen voor zorg en ondersteuning dichtbij in de wijk. Dit organiseren we door nieuwe taken op het gebied van zorg, jeugdzorg, werk en inkomen zo goed mogelijk in te richten met de beperkte middelen die er zijn. En door samen met maatschappelijke partners, cliënten en inwoners van Amersfoort te zoeken naar nieuwe manieren van elkaar helpen en ondersteunen.
3
2.
Het sociaal domein in 2016
Hoe functioneert het sociaal domein in 2016? Om die vraag te beantwoorden bieden we in dit hoofdstuk eerst een schets van ons streefbeeld. Dat is per definitie een ideaalbeeld: we beseffen dat de werkelijkheid een stuk weerbarstiger zal zijn. De gemeente zal fouten maken / dilemma’s tegenkomen, inwoners moeten hun weg nog vinden in de nieuwe werkelijkheid, professionals en organisaties moeten nog groeien in hun nieuwe rol. Tot slot werken we het streefbeeld uit in een ambitie en doelstellingen. Nb. Omdat wij in dit hoofdstuk een streefbeeld in 2016 beschrijven, verwijzen we naar het jaar 2015 in de verleden tijd. 2.1. De rollen van inwoners, overheid en maatschappelijke partners De afgelopen decennia is de overheid in het sociaal domein een zeer prominente rol gaan spelen, deels omdat ze dat zelf wilde, deels omdat anderen (inwoners, maatschappelijke partners) die rol verwachtten van de overheid. In 2016 is die rol aanmerkelijk bescheidener. Met ‘het sociaal domein’ bedoelen we het geheel van alle inspanningen die inwoners, maatschappelijk partners en overheid met elkaar leveren om mensen in staat te stellen deel te nemen aan de maatschappij. Dat omvat dus meer dan de drie grote decentralisaties, meer dan jeugdzorg, zorg en ondersteuning en werk en inkomen. Het gaat ook om onderwijs en passend onderwijs, gezondheid, (sociale) veiligheid en wonen. Op al die terreinen laat de overheid meer los; het initiatief ligt vaker dan voorheen bij inwoners en maatschappelijke partners. De gemeente speelt daarin wel een cruciale rol: als regisseur van de professionele inzet en als verantwoordelijke voor het voorzien in een ‘vangnet’. Ze ziet erop toe dat de collectieve middelen efficiënt en effectief worden uitgegeven, ze bewaakt toegankelijkheid en kwaliteit. Ze maakt ruimte voor de inbreng van inwoners en zorgt er samen met hen en maatschappelijke partners voor dat niemand tussen wal en schip raakt. Inwoners van Amersfoort werken en zorgen soms ook buiten de stad. Leidend is dat we voor de inwoners van Amersfoort zorg en ondersteuning bieden. Het verhaal van Saïd – en verderop in dit hoofdstuk dat van Susanna, Mark, het gezin De Vries en Willem – geven een praktisch beeld van de nieuwe werkelijkheid in het sociaal domein in 2016. Deze vier voorbeelden zijn gebaseerd op casussen uit de huidige praktijk, die we hebben vertaald naar de nieuwe manier van werken in 2016. De gebeurtenissen zijn realistisch, de namen gefingeerd. Saïd (64) woont als Marokkaanse Nederlander sinds 1980 in Amersfoort, met zijn dove vrouw Fatna. Hun twee kinderen wonen met hun gezinnen ver weg in het zuiden van het land. Saïd heeft veel lichamelijke klachten: rugpijn, hoofdpijn en andere kwaaltjes waarvoor hij zeer regelmatig de huisarts bezoekt. De huisarts vermoedt dat achter die moeilijk te diagnosticeren kwalen sociale problematiek schuil gaat en stelt Saïd voor om contact op te nemen met het wijkteam. Saïd stemt hiermee in. 4
Een medewerker van het wijkteam legt een huisbezoek af en treft twee mensen vol goede wil, maar met beperkte mogelijkheden: ze kunnen zich maar met moeite handhaven en willen geen beroep doen op hun kinderen. De hulpvraag betreft vooral het houden van overzicht over de dagelijks te regelen zaken en praktische zaken in het huishouden, zoals de administratie, sociaal isolement en beperkte zelfredzaamheid. Tot nu toe sprong een verre buurvrouw regelmatig bij (onder meer om de vele brieven van instanties uit te leggen en te helpen beantwoorden). Die heeft echter een beroerte gehad en kan bijna niet meer de deur uit, dus op haar durven ze ook al geen beroep meer te doen. Het wijkteam bespreekt met Saïd en zijn vrouw waar zij ondersteuning bij nodig hebben, aan wie zij die zouden kunnen vragen en hoe zij dat kunnen bespreken. Saïd neemt contact op met de verre buurvrouw. Zij is beperkt in haar mogelijkheden, maar toch zeer bereid om te blijven helpen. Door de ziekenhuisopname na haar beroerte was ze het contact even kwijt, maar ze wil graag weer aan de slag. In geval van nood kan ze samen optrekken met iemand van de moskee, die twee straten verderop woont. Andersom kunnen Saïd en Fatna haar ondersteunen door boodschappen voor haar te doen. De kinderen hebben weliswaar een druk gezinsleven maar willen ook graag hun ouders steunen. Zij spreken af dat zij ieder eens per maand langskomen. Via de stichting Ravelijn wordt een vrijwilliger gevonden die als maatje samen met Fatna praktische zaken kan regelen en erop uit kan, waardoor Saïd wordt ontlast. Nu het plan dat Fatna en Saïd met het wijkteam hebben gemaakt wordt uitgevoerd, sluit het wijkteam de ondersteuning af. Fatna en Saïd weten dat zij als het nodig is weer contact kunnen opnemen. Met ondersteuning van de algemene voorzieningen (wijkteam en vrijwilligersbemiddeling) heeft het gezin op deze manier blijvende informele ondersteuning door het eigen netwerk en een vrijwilliger tot stand gebracht. 2.2. Het sociaal domein als piramide Het sociaal domein in 2016 is te zien als een piramide. De basis van die piramide bestaat uit wat mensen voor zichzelf en voor elkaar kunnen betekenen. Het gaat hier om zelfredzaamheid en samenredzaamheid, om de inzet van gezinsleden, mantelzorgers, familie, vrienden, mensen in de buurt, kerken, vrijwilligers, sportverenigingen, winkeliers enzovoort. Amersfoorters zoeken en bedenken zelf oplossingen voor problemen. In de basis kunnen veel problemen worden opgelost, maar niet alle. Soms is georganiseerde hulp nodig. In de eerste plaats komt die van scholen, kinderopvang, activiteitencentra, huisartsen, vrijwilligerscentrale, plekken waar informatie en advies kan worden gekregen en van het te vormen Advies en meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Dat zijn plekken met een lage drempel, waar mensen vanzelfsprekend binnen komen. We vatten ze samen met het woord ‘sociale basisinfrastructuur’. Als daar de oplossing niet te vinden is, kunnen Amersfoorters terecht bij sociale wijkteams (hierna kortweg genoemd wijkteams). De wijkteams zullen dan samen met de mensen bekijken naar goede oplossingen, in eerste instantie met inzet vanuit het wijkteam. Als ook die inzet niet voldoende is, kunnen Amersfoorters een beroep doen op professionals die gespecialiseerd zijn in de aanpak van bijzondere problemen. Dat hoeft niet altijd in die volgorde: zo nodig kunnen de verschillende niveaus ook tegelijkertijd en in wisselwerking met elkaar 5
worden ingezet. Feitelijk werkt het hele sociaal domein zo als een vangnet met enkele lagen.
Figuur 1. De opbouw van de piramide in het sociaal domein Verschil De belangrijkste verschillen in hoe het sociaal domein nu en straks werkt, zijn in het kort: Het sociaal domein biedt meer ruimte aan de eigen kracht van inwoners. Amersfoorters met plannen en initiatieven krijgen zoveel mogelijk de ruimte. Het beroep op zelfredzaamheid en samenredzaamheid neemt toe. Professionals zullen nog meer inzetten op het ondersteunen en koppelen van mensen (en netwerken) die vaardig zijn in het oplossen en aanpakken van problemen. Bijvoorbeeld mantelzorgers, buurtbewoners die het initiatief nemen om de leefbaarheid in de wijk te verbeteren en naar elkaar om te zien, ouders die elkaar helpen met de aanpak van opvoedproblemen. In 2016 zijn het niet per se de professionals die problemen oplossen. Hun rol is vooral het ondersteunen van inwoners en hun naasten bij het zelf zoeken naar de juiste oplossing. Dit vraagt een andere inzet van zowel de inwoner als de professional. Ook wordt er minder gauw een specialistische of collectief gefinancierde voorziening ingezet dan voorheen. Er wordt meer aangesloten bij de specifieke situatie van de inwoner. Vaker dan voorheen is het de gemeente die de inzet van die professional of voorziening financiert en stuurt. Maar tegelijk zijn er in 2016 nog minder overheidsmiddelen dan in 2015. Wij vangen dat op door problemen sneller te signaleren, meer in de thuissituatie zorg en ondersteuning te bieden en de hulpverlening beter op elkaar af te stemmen, waardoor er minder een beroep gedaan hoeft te worden op duurdere specialistische zorg. De meest in het oog springende organisatorische verandering is de vorming van wijkteams die in het
6
sociaal domein als spil en aanjager fungeren en ambulante zorg en ondersteuning kunnen bieden. Het beeld van de piramide drukt dat uit: breed aan de basis, smal aan de top. Om die werking preciezer in beeld te brengen, is het goed om dieper in te gaan op de afzonderlijke onderdelen. 2.2.1. Zelfredzaamheid en de sociale basisinfrastructuur Opvoeden, voor elkaar zorgen, elkaar ondersteunen, onderlinge bekommernis zijn dingen die Amersfoorters zelf regelen, zonder dat daar de overheid of een professional een actieve rol in speelt. De mate waarin inwoners zich daarvoor inzetten, verschilt. Een zeer intensieve variant is mantelzorg. Inwoners zetten zich ook in op lossere basis, als vrijwilliger voor kerken, moskeeën, charitatieve instellingen, buurtverenigingen, patiëntenverenigingen, de vrijwilligerscentrale, on line sociale marktplaatsen en dergelijke. Mantelzorgers, vrijwilligers en de maatschappelijke partners daaromheen – ook wel aangeduid met de term civil society – vormen in 2016 met elkaar de sociale basisinfrastructuur. Die is het fundament van het sociaal domein. Dáár komen mensen met hun problemen, daar zoeken en vinden ze in veel gevallen de oplossing, daar vinden mensen mogelijkheden om hun sociale energie in vrijwilligerswerk om te zetten en daar starten ook allerlei initiatieven die inspelen op (nieuwe) behoeften. In veel opzichten veranderen aard en inhoud van de sociale basisinfrastructuur amper: inwoners blijven zich voor elkaar inzetten. Wat wel verandert is, dat er meer samenhang komt tussen de onderdelen van de sociale basisinfrastructuur, zodat het een stevig fundament van de piramide vormt. Wat ook verandert, is de betekenis en de plek in het sociaal domein. Waar het sociale voorheen vooral het domein van professionals was, is er nu meer aandacht voor hoe mensen het zelf met elkaar redden en hoe dat versterkt kan worden. Amersfoorters vinden in de sociale basisinfrastructuur informatie en advies (persoonlijk of digitaal), ontmoeting en lichte ondersteuning en toerusting. Amersfoort spant zich in om vrijwilligers en mantelzorgers actief te ondersteunen bij hun waardevolle inzet. Het is goed om ons te realiseren dat er al nu al veel initiatieven worden genomen en dat we niet uit het oog moeten verliezen, dat we daarop verder kunnen bouwen. Dit is treffend verwoord tijdens een bijeenkomst in februari van dit jaar, waarin een aantal spelers in deze stad gevraagd was om te reflecteren op de beweging in het sociaal domein: “We hoeven niet opnieuw te beginnen met goud te zoeken. Dat goud is al in ruime mate aanwezig in de stad, in allerlei vormen en maten!” 2.2.2. Wijkteams In de sociale basisinfrastructuur kan veel, maar niet alles. Er zijn immers grenzen aan de zelfredzaamheid en samenredzaamheid van inwoners. Veel mantelzorgers ervaren overbelasting. Ook vrijwilligers kunnen zich overvraagd voelen. Een deel van de problematiek bij inwoners, in gezinnen en huishoudens vraagt om een zwaardere aanpak. Als er in de sociale basisinfrastructuur geen oplossing is, kunnen Amersfoorters in hun eigen wijk een beroep doen op een wijkteam. In elk wijkteam werken circa dertien 7
professionals, die met elkaar van alle markten thuis zijn, van arbeid tot zorg. Ze hebben expertise op het gebied van opvoeden en opgroeien, veiligheid en huiselijk geweld, licht verstandelijke beperkingen, lichamelijke beperkingen, psychische stoornissen, ouder worden, verslaving en financiën. Ze pakken problemen op en brengen waar nodig samenhang aan. Het wijkteam brengt samen met mensen de brede zorgvraag in beeld voor het hele huishouden, door middel van een gesprek. Samen stellen ze een plan op met doelen. Op basis daarvan wordt bekeken wat nodig is om de gewenste verbetering in iemands situatie te bereiken of de best denkbare oplossing te bieden. Als dat realistisch is, kijken de wijkteams met de inwoner naar mogelijkheden om problemen zelf, met het eigen netwerk, met vrijwillige ondersteuning of via algemene voorzieningen aan te pakken. Het wijkteam biedt zelf ook direct zorg en ondersteuning. Het gaat daarbij om vormen van hulp zoals individuele opvoedingsondersteuning, algemeen maatschappelijk werk, schoolmaatschappelijk werk, cliëntondersteuning, maar ook om zorg die voorheen op basis van een indicatie werd gegeven, zoals gezinsbegeleiding, ambulante opvoedhulp en de begeleiding en verzorging van jeugdigen met een verstandelijke beperking. Als de inschatting is, of als in de praktijk blijkt, dat de aanpak van een probleem specialistische zorg vereist, zorgen de wijkteams dat de inwoner die krijgt. De wijkteams zijn in de meeste gevallen de toegang tot die hulp. Als specialistische ondersteuning nodig is die wordt gefinancierd door de zorgverzekering, dan wordt afgestemd met de huisarts die daarvoor de toegang geeft. Als het nodig is om een goede beoordeling te maken, doet het wijkteam een beroep op de ‘expertisepool’, een groep deskundige professionals die geconsulteerd kan worden en gerichte adviezen kan geven. De specialistische hulp wordt ingezet als onderdeel van het gehele plan, gecoördineerd door het wijkteam samen met het huishouden. Kwaliteitstoetsing gebeurt op meerdere manieren in het wijkteam. In het werkproces, doordat medewerkers in duo’s werken, casussen in team worden besproken en de teamleid(st)er die het individueel functioneren van teamleden monitort. En misschien wel het belangrijkste: de teamleden zijn professionele en gedreven mensen die optimale zorg willen bieden. Daarnaast vindt binnen de ambtelijke organisatie achteraf toetsing en controle van de rechtmatige en doelmatige besteding van middelen plaats (budget- en kwaliteitsbeheer en interne controle). Waar een voorziening veel specifieke kennis vereist, zoals hulpmiddelen (wonen, rollen en vervoer), inkomensondersteuning en/of toeleiding naar werk, hebben we die kennis gebundeld in een stedelijk loket. Ook inwoners die (nog) niet aan het werk kunnen, 8
krijgen ondersteuning bij het vinden en doen van vrijwilligerswerk of een andere vorm van (sociale of maatschappelijke) participatie. Het stedelijk loket werkt nauw samen met de wijkteams. Het wijkteam heeft de regie als er meerdere problemen spelen in het huishouden. De wijkteams zijn niet de enige toegang tot specialistische zorg. In de nieuwe Jeugdwet is opgenomen dat de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist direct zelf kunnen verwijzen naar de specialistische jeugdzorg en dat de toegang tot de jeugdbescherming en -reclassering via een gecertificeerde instelling moet gebeuren. Daarnaast is er sprake van een specifieke toegangsregeling voor het gebruik maken van maatschappelijke opvang.
Figuur 2. De leden van het wijkteam Berg-/Leusder-/Vermeerkwartier
2.2.3. Samenhang in de aanpak Misschien wel de grootste winst van de nieuwe inrichting van het sociaal domein is de samenhang. In het oude stelsel waren instellingen georganiseerd rond doelgroepen, deelproblemen en diagnoses. Op hun eigen, specifieke terrein konden ze vaak uitstekend uit de voeten, maar het systeem werkte belemmerend voor de juiste samenhang. In 2016 is en blijft de Amersfoorter eigenaar van zijn eigen probleem en van de oplossingen die daarvoor worden ingezet. Hij1 voert de regie, tenzij dat echt niet kan of zelfs averechts werkt. Die samenhang is mensenwerk en ontstaat daar waar de verschillende schakels in het domein optimaal met elkaar samenwerken. Het sociaal domein moet functioneren als een ‘slim netwerk’, een organisch geheel dat kan inspelen op lokale bijzonderheden en zelfs op tekortkomingen in andere delen van het netwerk. Geen statisch systeem, maar een lerend netwerk, dat ‘meeleeft’ met inwoners, de wijk en de stad. De vroegtijdige signalering van problemen is daarin van groot belang. Hoe eerder iemand in beeld komt, hoe makkelijker het vaak is om te helpen. Er zijn vele al bestaande plekken en punten in de stad waar signalering plaatsvindt. Van belang is dat signalen beter samenkomen daar waar er ook een vervolg aan kan worden gegeven.
1
Waar we ‘hij’ schrijven bedoelen we natuurlijk ook ‘zij’.
9
Amersfoorters kunnen via de wijkteams of andere kanalen zoals de huisarts, jeugdgezondheidszorg, de wijkverpleegkundige en een stedelijke voorziening in 2016 een beroep doen op verschillende soorten voorzieningen. Dat kan variëren van opvoedingsadviezen, hulp bij het huishouden, woningaanpassingen en vervoer tot opvang, beschermd wonen, pleegzorg, specialistische GGZ, inkomensondersteuning en arbeidstoeleiding. Hieronder volgt een overzicht van verschillende voorzieningen op het gebied van jeugdzorg, werk en inkomen en zorg. Overzicht van verschillende (specialistische) voorzieningen op het gebied van jeugdzorg, werk en inkomen en zorg Jeugdzorg Werk en inkomen Zorg
Specialistische zorg ambulant
Specialistisch zorg intramuraal
Jeugdbescherming / reclassering (SAVE)
Algemeen Meldpunt voor Kindermishandeling en Huiselijk Geweld (AMHK)
Activering en reintegratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt Verstrekken van bijstandsuitkeringen
Maatwerkvangnet (bijzondere bijstand)
Collectieve ziektekosten verzekering
Crisishulp
Schuldhulpverlening
Financiële ondersteuning van kinderen bij sport en cultuur
Individuele begeleiding
Dagbesteding en vervoer
Kortdurend verblijf
Cliëntondersteuning
Beschermd wonen
Vrouwenopvang
Huishoudelijke hulp
Voorzieningen voor wonen, rollen en vervoer
Susanna (14) is op een vrijdagnacht in bedenkelijke staat aangetroffen op Hoog Catharijne. De politie doet een zorgmelding bij het Advies en Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. Het AMHK neemt contact op met het SAVE-team van Bureau Jeugdzorg. Het SAVE-team zet de vraag door naar het wijkteam dat besluit meteen op huisbezoek te gaan. De ouders vertellen dat zij zich grote zorgen maken over de ‘grote bek’ van hun dochter. Op school doen zich ook problemen voor. Susanna vertelt zelf dat zij op school wordt gepest. Ze is klein voor haar leeftijd en probeert zich groter voor te doen. Op haar eigen ouders lijkt ze neer te kijken. Er wordt een ‘casusoverleg’ georganiseerd op school met Susanna zelf, haar moeder, de zorgcoördinator en het wijkteamlid. Daarin worden afspraken gemaakt over de begeleiding van Susanna op school. 10
In overleg met het wijkteam spreken Susanna en haar ouders af dat er een coach wordt gezocht voor Susanna. Ze kiest voor de moeder van een vriendinnetje uit de buurt. Die is verrast, maar stemt in en pakt haar rol met verve op: ze voert elke week minstens een coachingsgesprek met Susanna en heeft daarnaast regelmatig contact met de ouders. Het wijkteam ondersteunt de ouders in de opvoeding van Susanna en ondersteunt ook de coach. Na een tijdje geeft de coach bij het wijkteam aan dat ze zich zorgen maakt. De ouders liggen kennelijk al een hele tijd met elkaar in de clinch. Een medewerker van het wijkteam gaat opnieuw op huisbezoek. In een eerste gesprek ontkennen de ouders dat er iets aan de hand is, maar de wijkteammedewerker houdt vol. Na enige aarzeling komen stevige financiële problemen boven tafel. Het stel komt rond van een bijstandsuitkering, maar moeder wil absoluut niet beknibbelen op uitgaven voor hun dochter, zeker nu het weer wat beter gaat. Vader hoopt het probleem met het kopen van krasloten op te lossen, maar dat heeft voorlopig vooral veel gekost. De schulden zijn intussen te hoog opgelopen. Het wijkteam spreekt af om bij het volgende overleg samen met de minimacoach een plan op te stellen om de financiële problemen in het gezin te baas te worden. Het wijkteam ondersteunt vader en moeder bij het stellen van grenzen aan de uitgaven van hun dochter.
2.3. Advies, informatie en toegang tot het netwerk Hoe vinden Amersfoorters in 2016 hun weg naar zorg en ondersteuning als ze er zelf en met hun naasten niet uitkomen? Ze kunnen bij de wijkteams terecht, bij de huisarts, het consultatiebureau of een vrijwilligersorganisatie in de wijk. Ook het gemeentelijk klantcontactcentrum (KCC) helpt inwoners telefonisch of aan de balie bij algemene vragen of verwijst ze door naar de juiste plek als gerichte informatie of ondersteuning nodig is. Voor Amersfoorters die moeite hebben om op eigen kracht de zorg en ondersteuning te vinden die ze nodig hebben, zijn er verschillende vormen van cliëntenondersteuning. Dat kan in de vorm van informatie en advies, of trainingen door vrijwilligers of professionals. Zo nodig kunnen Amersfoorters zich ook laten bijstaan of vertegenwoordigen door een ‘mentor’. De gemeente geeft daar informatie over en kan bewoners erbij helpen. Een belangrijke rol spelen de laagdrempelige, voor iedereen toegankelijke plekken voor informatie en advies in de wijk, waar mensen elkaar ook gewoon kunnen ontmoeten. Daar werken vrijwilligers, ondersteund door professionals. Zij bieden een luisterend oor, kennen de sociale kaart van de wijk en reiken de helpende hand. Zij beantwoorden eenvoudige vragen en verwijzen naar de sociale wijkteams of naar instanties. Ook helpen ze bewoners op weg die iets voor hun buurt willen doen. 2.4. Het brede sociaal domein De taken waarvoor de gemeente verantwoordelijk is op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet en de Participatiewet hebben raakvlakken met andere terreinen en het werk van andere instellingen en professionals, zoals de gezondheidszorg, het onderwijs, de woningcorporaties en de partijen in de veiligheidsketen (veiligheidsregio, politie, justitie, reclassering). 11
Gezondheidszorg De eerstelijns gezondheidszorg bestaat uit de huisartsen met hun praktijkondersteuners, de wijkverpleging, de jeugdgezondheidszorg en paramedici, zoals fysiotherapeuten en logopedisten. Met een deel daarvan heeft de gemeente een directe relatie, zoals met de jeugdgezondheidszorg. Met de anderen is de relatie indirect: de financiering vindt plaats door de zorgverzekeraars. De eerstelijns gezondheidszorg is voor het bieden van ondersteuning van groot belang: veel sociale problemen laten zich eerst als somatisch gelden (denk aan spanningshoofdpijn en rugklachten), wijkverpleegkundigen komen voortdurend in aanraking met sociale problematiek, huisartsen zijn belangrijke verwijzers voor de wijkteams en vormen de toegang tot specialistische zorg voor volwassenen die wordt gefinancierd door de zorgverzekering. Daarnaast behouden huisartsen en jeugdartsen de bevoegdheid direct te kunnen verwijzen naar alle vormen van jeugdhulp zonder tussenkomst van het wijkteam. Amersfoort investeert daarom in een open en levendige samenwerking tussen de eerstelijns gezondheidszorg en de wijkteams. Gezondheidscentrum Orion: Met veel enthousiasme hebben huisartsen vanuit het project ‘Orion Straalt’ gewerkt aan een nieuwe aanpak om eerstelijns zorg beter te verbinden met de sociale basisinfrastructuur. In 2014 heeft dit geleid tot de opening van het gezondheidscentrum Orion. In dit centrum wordt door de huisartsen de verbinding tussen zorg en welzijn daadwerkelijk in praktijk gebracht. Dit concept komt voort uit het convenant ‘Gezond en Vitaal Amersfoort’ dat tussen de gemeente en Achmea is afgesloten. Daarnaast heeft de gemeente afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars om te zorgen dat inwoners zo compleet mogelijke dienstverlening ontvangen. Zo zijn er afspraken gemaakt over de inhoud van de zorg (de vorm van het aanbod en wanneer iemand daar recht op heeft), maar ook over het proces (aanvragen, afhandeling, wie doet wat?) en over afstemming bij de inkoop. Aan de hervorming van de langdurige zorg werkt de gemeente Amersfoort in regionaal verband samen met Achmea, (zorg)aanbieders en cliënten(organisaties) via transitietafels. Daar gaat het over thema’s als continuïteit van zorg en ondersteuning, herstructurering van het vastgoed, beperken van fricties op de arbeidsmarkt, informatievoorziening, het voorkomen administratieve lasten en zorgvernieuwing. Onderwijs en passend onderwijs Verreweg de meeste kinderen volgen vanaf de leeftijd van 5 jaar onderwijs. Scholen hebben contact met leerlingen en hun ouders, maar ook met andere instellingen in de wijk, zoals voor- en naschoolse opvang, cultuur en sport. Zo zijn scholen ook in 2016 een vindplaats van kinderen en jongeren met wie het niet zo goed gaat en dus van groot belang voor het functioneren van het sociaal domein. Scholen schakelen tijdig professionals in om een beroep op dure vormen van jeugdzorg te voorkomen; ze verbinden daarbij interventies op school en thuis. En andersom: sociaal werkers 12
ondersteunen leerkrachten, intern begeleiders, zorgcoördinatoren op scholen. In zowel het primair als het voortgezet onderwijs en het MBO is de organisatie zo ingericht dat het wijkteam tijdig wordt ingeschakeld bij leerlingen die zorg en ondersteuning nodig hebben. Als dat nodig is, kunnen ook leerplichtambtenaren de schakel zijn tussen school, leerling en wijkteam. De wet passend onderwijs is per 1 augustus 2014 ingegaan. Gemeenten en samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs zetten zich volgens deze wet in voor hetzelfde doel: jeugdigen groeien gezond en veilig op, ontwikkelen hun talenten op school, thuis en in hun vrije tijd en doen mee naar vermogen. Belangrijk is ook de aansluiting met het speciaal onderwijs: die leerlingen wonen vaak in een andere wijk dan waar de scholen staan en hebben een grotere behoefte aan zorg en ondersteuning. Zowel in het primair en voortgezet onderwijs als in het MBO is het uitgangspunt dat complexe individuele zorgvragen worden opgepakt door het wijkteam. Vraagstukken die breder zijn dan de hulpvraag van een leerling of een gezin, zoals opvoedingsondersteuning voor een specifieke school of opvang, ouderbetrokkenheid of het versterken van de handelingsbekwaamheid van leerkrachten wordt stadsbreed georganiseerd. Om als samenwerkingsverbanden en gemeenten de ambitie waar te kunnen maken, wordt in de regio Eemland gewerkt met een ontwikkelagenda. Deze bestaat uit zeven thema’s. De eerste twee thema’s hebben betrekken op de “praktische kant’ van de inrichting van passend onderwijs (PO), dit betreft de thema’s onderwijshuisvesting en leerlingvervoer. Thema’s 3 t/m 5 hebben betrekking op de samenhang met de decentralisatie van de zorg voor de jeugd. Thema 6 richt zich op de aanpak van de thuiszitters en ten slotte in thema 7 staat de samenhang centraal, de doorlopende ontwikkellijnen.
Wonen en zorg Voor de woningcorporaties, zorgaanbieders van ouderenzorg, geestelijke gezondheidszorg, fysieke en verstandelijk gehandicapten en mogelijk ook voor 13
projectontwikkelaars ligt er de komende jaren een grote uitdaging om nieuwe zorg- en woonconcepten met elkaar te ontwikkelen, mogelijk ook in bestaande gebouwen en complexen. Deze zijn gericht op het in staat stellen van mensen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen. De gemeente faciliteert de betrokkenen de komende jaren om deze nieuwe zorg- en woonconcepten met elkaar te ontwikkelen. Dit door waar nodig en mogelijk partijen bij elkaar te brengen, mee te denken en mogelijke knelpunten in gemeentelijk beleid en regelgeving weg te nemen. Veiligheid Veiligheid speelt een belangrijke rol in het sociaal domein. Ten eerste via de preventie: investeren in sociale samenhang en leefbaarheid in wijken draagt bij aan een veilige leefomgeving. Als inwoners hulp krijgen, is het belangrijk dat er ook altijd aandacht is voor veiligheid. Waar mensen een gevaar vormen voor zichzelf kan bemoeizorg worden ingezet: dat is zorg waar mensen zelf niet om vragen. Bij situaties waar huiselijk geweld of kindermishandeling speelt, wordt naast een hulpverleningsplan voor het huishouden ook een veiligheidsplan opgesteld. Voor minderjarigen hebben de SAVE-teams een belangrijke rol. SAVE staat voor Samenwerken aan Veiligheid, een project voor vernieuwing van de jeugdbescherming. Binnen SAVE staat de continuïteit voor het gezin en voor de ketenpartners voorop. Zo kan één en dezelfde werker het aanspreekpunt zijn voor het gezin, ongeacht welke vorm van hulp het gezin nodig heeft en ongeacht of er sprake is van een juridische maatregel of niet. Zo nodig gaat een SAVE- medewerker mee naar een gezin om te bepalen wat de bodemeisen van veiligheid in de specifieke gezinssituatie zijn en hoe de veiligheid kan worden geborgd, zonder dat het hoeft te komen tot het opleggen van een jeugdbeschermingsmaatregel. De begeleiding van het gezin blijft dan in handen van het wijkteam. Bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is vaak sprake van samenloop van hulpverlening met een strafrechttraject. Voor het bereiken van een duurzaam veilige situatie van de betrokkenen is het belangrijk dat de veiligheidsketen en hulpverlening met elkaar samenwerken. In 2015 zijn het Steunpunt huiselijk geweld Utrecht en Amersfoort en het Advies- en meldpunt kindermishandeling samengevoegd tot het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK). Daar kunnen alle Amersfoorters, inwoners en professionals, terecht met problemen of meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling. De hulpverlening en de veiligheidsketen trekken samen op om effectief te zijn in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, ieder met hun eigen verantwoordelijkheid. Politie en justitie zijn belangrijke samenwerkingspartners als de problemen ook een strafrechtelijke kant hebben. In het gezin De Vries zijn veel problemen. Moeder heeft een verstandelijke beperking en kampt met obesitas. Zoon Timo (4) heeft een grote taalachterstand. Vader is werkloos en gebruikte tot voor kort regelmatig geweld, ook tegen zijn vrouw. Buren klagen regelmatig over geluidsoverlast. Het SAVE-team en wijkteam hebben samen met het gezin een plan opgesteld, maar de ouders laten te weinig verbetering zien in hun gedrag. Er blijven daarom zorgen over de veiligheid van Timo en uithuisplaatsing wordt overwogen. 14
Dan komt bij de politie een melding van huiselijk geweld binnen die dermate ernstig is dat de burgemeester een huisverbod oplegt aan de vader. Dit schudt het gezin wakker: er moet nu echt iets gebeuren. De procescoördinator huisverbod van het AMHK spreekt met het SAVE-team en het wijkteam af dat er een zogenaamde ‘Eigenkracht-conferentie’ wordt belegd. Daar wordt afgesproken dat familie en buren het gezin zullen ondersteunen en blijven motiveren tot het uitvoeren van het plan. Timo krijgt logopedie en extra begeleiding op school. De huisarts geeft een indicatie af aan vader voor een hulptraject bij De Waag en hij krijgt via de afdeling arbeidsintegratie van de gemeente hulp bij het zoeken naar werk. Moeder krijgt ondersteuning van een diëtist bij het tegengaan van haar obesitas. Het wijkteam vindt via hun contacten in de wijk vrijwilligerswerk in de buurt voor moeder. De buren houden een oogje in het zeil en vangen Timo regelmatig op. Het wijkteam ziet erop toe dat wordt voldaan aan de basisvoorwaarden voor veiligheid van Timo. Als daar twijfels over zijn, schakelt het wijkteam met het SAVE-team en gaan ze samen op bezoek. Met een melding op locatie weet de politie dat er direct actie nodig is als er opnieuw een melding komt over geweld. De sfeer in het gezin verbetert aanmerkelijk. Het plan bestaat uit een combinatie van informele ondersteuning vanuit het netwerk, ondersteuning door het wijkteam als algemene voorziening, de diëtiste en de huisarts via de eerstelijns gezondheidszorg, specialistische hulp van de Waag (ZVW) en drang vanuit het SAVE-team en de politie. Er zijn intussen heel wat hulpverleners betrokken, maar dankzij het strakke plan en de regie van de casemanager van het wijkteam leidt dat niet tot problemen. 2.5. Regie en keuzevrijheid Dat de inwoner zelf in het hele sociaal domein de hoofdrol speelt, betekent dat hij zo mogelijk ook de regie houdt als hij professionele zorg en ondersteuning krijgt. In complexe situaties wordt daarbij het sociale netwerk betrokken, bijvoorbeeld de mantelzorger. Er zijn ook instellingen die inwoners helpen regie te voeren. Regie kun je leren: in de gesprekken met de cliëntvertegenwoordigers en adviesraden werd benoemd dat je regie ook kan ontwikkelen. Daarnaast kwam naar voren dat regie ook te maken heeft met het gevoel controle te hebben. In elke wijk is er één wijkteam en alle inwoners in die wijk zijn in beginsel daarop aangewezen. Mochten individuele Amersfoorters met een van de medewerkers van het team niet een juiste ‘klik’ ervaren, dan is er de mogelijkheid om een beroep te doen op een andere medewerker in het wijkteam. Er is een grote diversiteit onder Amersfoorters als het gaat om leeftijd, godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, herkomst, geestelijke of fysieke beperking(en), geslacht, seksuele voorkeur en bijvoorbeeld de samenstelling van het huishouden en de sociaaleconomische status. Het wijkteam houdt daar rekening mee in de zoektocht met de cliënt of het huishouden naar de juiste oplossing, de juiste zorg en ondersteuning. Waar mogelijk is er keuzevrijheid voor de cliënt als specialisten buiten het wijkteam de zorg en 15
ondersteuning leveren. De professionele organisaties leveren de zorg en ondersteuning die aansluit bij de situatie van de cliënt: zijn zorgbehoefte, zijn capaciteiten, zijn persoonlijke voorkeuren. Bij de inkoop van zorg realiseren we waar dit mogelijk is een voldoende divers professionele aanbod, zowel qua diensten als qua medewerkers. Bij bepaalde vormen van specialistische zorg is dat niet mogelijk. Keuzevrijheid kan wel op gespannen voet staan met efficiency en kwaliteit. Als de gemeente een aanbieder niet langer contracteert omdat deze niet kan voldoen aan de samen met cliënten vastgestelde kwaliteitsnormen, verkleint dat de keuzevrijheid van Amersfoorters. Een onbeperkt aantal aanbieders brengt echter hoge administratieve lasten met zich mee, zonder dat daarmee de kans op maatwerk groter wordt. Daarnaast kunnen Amersfoorters in beginsel een persoonsgebonden budget (PGB) aanvragen zoals wettelijk is vastgelegd. De gemeente streeft er wel naar om de zorg in natura zoveel mogelijk te laten aansluiten op de vraag van de cliënten, zodat er zo min mogelijk mensen zijn die uit noodzaak voor een PGB kiezen. Voor een PGB gelden bovendien ook enkele voorwaarden: De aanvrager moet naar het oordeel van de gemeente in staat zijn om de taken die horen bij een PBG, zoals het beheer ervan, op een verantwoorde manier uit te voeren; De zorg en ondersteuning die met het PGB betaald wordt, moet van voldoende kwaliteit zijn; Als het om een jeugdzorgvoorziening gaat, dan moet de cliënt bovendien motiveren waarom een aanbod in natura niet past. Om de kwaliteit te waarborgen en het risico van oneigenlijk gebruik te verminderen, is landelijk vastgesteld dat het PGB niet rechtstreeks, maar via de Sociale Verzekeringsbank wordt overgemaakt naar de zorgverlener (het zogeheten ‘trekkingsrecht’). Willem (75) woont na het overlijden van zijn man Jacob alleen. Hij mist zijn partner erg. Hij heeft weinig sociale contacten. Met een deel van zijn familie heeft hij slecht contact omdat zij vanwege hun geloofsovertuiging problemen hebben met zijn homoseksualiteit. Een deel van zijn vriendenkring is overleden. Anderen wonen verder weg en Willem durft niet meer zo goed alleen op reis nu hij niet meer zo goed ter been is. In de buurt heeft hij alleen contact met een directe buurman. Veel mensen die hij kende zijn verhuisd met de nieuwe buren heeft hij geen contact. Hij vindt het moeilijk om nieuwe contacten te leggen omdat hij niet wil verzwijgen dat hij met een man getrouwd is geweest, maar niet weet hoe anderen daarop zullen reageren. De buurman neemt contact op met het wijkteam omdat hij zich zorgen maakt over Willem. Het wijkteam vraagt de buurman om Willem te vragen of het goed is dat zij langskomen. Na overleg met het wijkteam vraagt Willem een Wmo-vervoersvoorziening aan zodat hij weer zelfstandig kan reizen. Het wijkteamlid dat bij Willem thuis is geweest vraag bij een teambespreking of er teamleden zijn die andere homoseksuele oudere mannen in de wijk kennen. Dat blijkt zo te zijn en de teamleden stellen hem en Willem voor hun gegevens uit te wisselen. Willem sluit zich aan bij ANBO Roze, waar hij andere homoseksuele ouderen ontmoet. Enkele weken later vraagt het wijkteam aan Willem of hij een rol wil spelen in de begeleiding van een paar pubers die het thuis moeilijk hebben en bij hem om de hoek wonen. 16
2.6. Kwaliteit In de jaren voor de decentralisaties in het sociaal domein zijn voor de vele (vaak verkokerde) vormen van zorg en ondersteuning allerlei kwaliteitsstandaarden, keurmerken en certificeringen ontwikkeld. Die kwamen ter discussie te staan door de nieuwe inrichting van het sociaal domein, met principes als zelfredzaamheid en één huishouden, één plan. De kwaliteitsnormen die de wetgever stelt (met name in de Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet) vormden vanaf dat moment een solide basis. Ook hiervoor was 2015 een overgangsjaar. In dat jaar voldeden de gemeente en de door haar gecontracteerde, professionele aanbieders aan de wettelijke eisen en aan de kwaliteitseisen. Het gaat daarbij onder meer om eisen aan de bedrijfsvoering en aan het niveau van de ingezette professionals. Op basis van dat minimumniveau is vanaf 2015 gewerkt aan vernieuwing, en wel op basis van drie uitgangspunten: de cliëntervaring staat centraal; de administratieve lasten zijn minimaal; de invulling van de wettelijke kwaliteitsnormen mogen verschillen per vorm van zorg en ondersteuning; het gaat immers om een grote variëteit aan voorzieningen voor een grote diversiteit aan cliënten. Amersfoorters spelen een actieve rol in het formuleren van de kwaliteitskaders. Ze geven daarbij te kennen dat maatwerk, respect en gelijkwaardigheid een belangrijke rol spelen. Zij willen dat naar hen geluisterd wordt, dat ze gezamenlijk met de professional een plan
Figuur 3. Cliënten en cliëntvertegenwoordigers verwoorden hun visie (Woordenwolk op basis van brainstorm met cliënten op 24 juni 2014) kunnen maken, met doelen en interventies waarmee ze het eens zijn. De kwaliteitszorg past in 2016 bij de nieuwe inrichting van het sociaal domein. Het zijn daarom niet de instellingen of de overheid die eenzijdig bepalen wat kwaliteit is: de ervaring van de Amersfoorters zelf is van groot belang. Vaak zijn dat individuele gebruikers van voorzieningen. De mate waarin zij tevreden zijn over de zorg of ondersteuning telt zwaar. Daarvoor wordt jaarlijks de cliënttevredenheid gemeten met behulp van landelijke instrumenten.
17
Er is echter meer dan alleen de individuele cliënttevredenheid: ook de ervaring van het netwerk rondom de cliënt zegt veel over de kwaliteit. Soms liggen de individuele cliënttevredenheid en de ervaring van het sociale netwerk niet in elkaars verlengde. Zo zijn zogeheten ‘zorgmijders’ bijna per definitie niet tevreden met de hun geboden zorg en ondersteuning, maar de mensen rondom hen wel en de zorgmijders vaak op termijn zelf ook, als het weer beter met hen gaat. Ook vanuit het maatschappelijk belang (in termen van veiligheid en beperking van de overlast) kan zorg geboden worden waar een cliënt zelf niet om vraagt. 2.7. Handhaving In het sociale domein staat de integrale benadering van de zorgvraag van inwoners centraal. Door die integrale aanpak krijgen cliënten vaak te maken met verschillende en soms complexe regelingen en wetten. Wanneer de cliënt niet goed bekend is met de regelgeving, lopen we het risico dat daar onterecht gebruik van wordt gemaakt. Als gemeente proberen we fraude zo veel mogelijk te voorkómen door duidelijke voorlichting en optimale dienstverlening. We willen aansluiten op de ontwikkelingen in het sociale domein door ook op het gebied van handhaving steeds breder en integraler te werken.
1. Duidelijke voorlichting:
- Contactpersoon - Heldere website - Brochure klanten - Nieuwsblad KanSZ
2. Optimale dienstverlening: - Maatwerk en maatwerkvangnet - Samenhelpen met andere instanties
Beter Handhaven
4. Lik-op-stuk sanctioneren: - Alles terugvorderen - Boete of maatregel
3. Vroegtijdige detectie: - Streng aan poort - Risico- en signaalsturing - Interventieteam
Daar waar desondanks sprake is van fraude, sporen wij deze zo snel mogelijk op en gaan over tot sancties. Dit vraagt onder andere om fraudealertheid bij professionals. Ook werken we steeds vaker vanuit een gemeentelijke interventieteam, waarin we integraal samenwerken met andere instanties op casusniveau.
18
2.8. In geval van nood Eerder in dit beleidskader is het sociaal domein aangeduid als een vangnet met enkele lagen. Elk onderdeel van dat vangnet is erop gericht problemen te voorkomen of beperkt en beheersbaar te houden en aan te pakken op een zo licht mogelijke manier, zo dichtmogelijk bij de inwoner zelf, op maat. Echter: geen enkel systeem is ‘waterdicht’. Het lokale systeem van zorg en ondersteuning kan nog zo integraal ontworpen zijn, er zullen ook in 2016 altijd Amersfoorters zijn die aanvullend maatwerk behoeven. Dat kan zijn vanwege oorzaken buiten het lokale systeem, bijvoorbeeld problemen met de zorgverzekering of met de kredietregistratie, of de stapeling van effecten van lokaal en landelijk beleid. Een andere oorzaak kan zijn dat mensen letterlijk ‘de zorg mijden’ en de geboden hulp niet aannemen. Meer dan voorheen zal de gemeente te maken krijgen met crisissituaties omdat er meer mensen met zware problemen onder verantwoordelijkheid van gemeente komen. In deze gevallen is het ten eerste van belang om 24 uurs bereikbaarheid te garanderen, zodat er snel gehandeld kan worden en erger wordt voorkomen. En dan is ook de overdracht na de crisis een punt van aandacht. Wie helpt je verder als je op zondagmiddag weer uit een crisisopvang richting huis gaat? Dit vereist afspraken tussen de formele en informele partners in de keten. Soms zijn specifieke inkomensvoorzieningen nodig om te voorkomen dat mensen tussen wal en schip raken. Die bestaan per definitie uit individueel maatwerk: een combinatie van gesprekken en vaak ook financiële ondersteuning. Onderwerp in die gesprekken is in elk geval een brede beoordeling van de situatie van de aanvrager, met aandacht voor de noden maar ook voor de eigen mogelijkheden. Belangrijk daarbij is stigmatisering te voorkomen. De hele ‘piramide’ is er op ingericht om mensen tijdig te helpen. Maar waar dat niet werkt worden ‘noodmaatregelen’ ingezet, niet pas als alles al geprobeerd is. Acute crisissituaties zijn helaas ook in 2016 onvermijdelijk. De gemeente heeft vanaf 2015 te maken met gezinnen, jongeren en volwassenen met soms ernstige problematiek. En niet alle situaties zijn vooraf te onderkennen en te voorkomen. Dit wordt opgevangen met protocollen en werkafspraken met partners. We proberen wel van crisissituaties te leren. Elke crisis wordt geëvalueerd om te toetsen of het systeem adequaat is. En zo niet, dan wordt de werkwijze aangepast. Dit mag echter niet leiden tot het dichtregelen van de processen. Professionals moeten ruimte houden om een inschatting te kunnen maken en maatwerk te kunnen leveren. 2.9. Meedenken en ontwikkelen Dat Amersfoorters zelf de regie voeren over hun zorg en ondersteuning, betekent niet alleen dat ze die zoveel mogelijk zelf inrichten, maar ook dat ze actief meedenken en mee ontwikkelen. Inwoners geven in 2016 samen met de gemeente en maatschappelijke partners vorm en inhoud aan beleid. Cliënten zijn inwoners met specifieke kennis over die voorzieningen die zij nodig hebben om zelfstandig te kunnen functioneren. Cliëntparticipatie is dus niet anders dan een onderdeel van de bredere inwonersparticipatie.
19
Uiteraard voldoen de gemeente Amersfoort en de aanbieders aan de vereisten die relevante wetten (zoals de Wmo) in dat opzicht stellen. Op verschillende niveaus functioneren adviesraden. Inwoner- en cliëntenparticipatie gaan echter verder dan dat. Daarvoor zien we in 2016 verschillende vormen, formeel en informeel. 2.10.
Van streefbeeld naar koersen op ambitie en doelstellingen
Om het streefbeeld te realiseren vraagt dat we kunnen koersen op een ambitie en doelstellingen. En dat we onze inzet bepalen: op welke wijze zetten we ons in om de doelstellingen te realiseren. Met de monitor sociaal domein die nog in ontwikkeling is, gaan we volgen of we met de inzet de doelstellingen realiseren; dit vraagt ook dat we aangeven wanneer we vinden dat een doelstelling is gerealiseerd. Dit doen we door indicatoren te bepalen, te tellen en vertellen. Hieronder zijn de ambitie en doelstellingen uitgewerkt. In het programma sociaal domein in de begroting 2015-2018 zijn naast de ambitie en doelstellingen ook de inzet en indicatoren opgenomen.
De ambitie: Vanaf 1 januari 2015 worden wij verantwoordelijk voor een aantal grote opgaven in het Sociaal Domein. De hulpverlening en de zorg wordt niet meer op landelijke overheid geregeld, maar op gemeentelijk niveau. Dichterbij de mensen dus die deze hulp en zorg nodig hebben. Onze ambitie is om deze zorg en ondersteuning samenhangend, vanuit het perspectief van de bewoners te organiseren. Deze overgang van taken deze transitie willen we tevens gebruiken om de manier waarop de zorg en ondersteuning verleend wordt, aan te passen. We willen de eigen kracht van bewoners maximaal stimuleren en de samenwerking tussen partijen in de zorg en hulpverlening vergroten. We starten in 2015 met een hoge ambitie. We willen zorg dichterbij, onder verantwoordelijkheid en zeggenschap van Amersfoorters zelf regelen. Effectiever én efficiënter. Om het nieuwe systeem te bouwen en ontwikkelen, en de beweging in het sociaal domein te kunnen maken, vraagt dat we met elkaar samenwerken en in gesprek blijven. We zullen met elkaar invulling moeten geven aan een nieuwe rol en taakverdeling tussen de gemeente, burgers, maatschappelijke partners, onderwijs en ondernemers. We realiseren ons tegelijkertijd dat we, ook en misschien wel juist aan de start van een nieuwe manier van werken, steeds fouten zullen maken en dat incidenten blijven voorkomen. Onze reactie hierop is cliënt- en oplossingsgericht. We schieten daarbij niet meteen in de reflex van extra regels, ingrijpende systeemaanpassingen of beschuldigingen.
20
De doelstellingen Algemeen 1.Wij realiseren voor 2015 continuïteit van zorg 2.Wij kiezen vanaf 2016 voor vernieuwing van zorg en ondersteuning waarbij meer nadruk wordt gelegd op preventie en vroegsignalering zorg dichtbij en zelfredzaamheid van inwoners 3.Wij investeren in de cultuuromslag om er zorg voor te dragen dat alle partijen aangemoedigd en ondersteund worden in het vervullen van de nieuwe rollen en verantwoordelijkheden 4.Wij zoeken voortdurend de dialoog en samenwerking met de inwoners, bewonersinitiatieven, maatschappelijke partners, onderwijs en ondernemers om samen te bouwen aan het nieuwe systeem van zorg en ondersteuning 5.We streven er naar dat mensen zoveel mogelijk zelfstandig (of in hun omgeving) kunnen wonen 6.We stimuleren de participatie en zullen sociaal isolement van mensen tegengaan 7.Wij komen op voor bewoners die niet zelfstandig in hun inkomen kunnen voorzien of onvoldoende participeren in de samenleving en bieden een vangnet 8.De inzet van onze middelen is doeltreffend en doelmatig 9.We willen sneller en beter problemen signaleren, zodat we sneller en adequater benodigde zorg kunnen bieden en verergering van problematiek kunnen voorkomen. Sociale basisinfrastructuur 1.We willen de sociale basisinfrastructuur versterken en daarom a. kiezen wij in 2015 eerst voor continuïteit en maken met de structureel gesubsidieerde instellingen die in 2014 diensten aanbieden in de sociale basisinfrastructuur prestatieafspraken voor 2015. b. bieden we vanaf 2016 we ruimte aan ‘nieuwe’ organisaties en partijen (waaronder bewoners-initiatieven). c. stimuleren wij initiatieven om collectieve vormen van ondersteuning op te zetten, zowel formele als informele initiatieven. d. willen wij dat bewoners weten waar zij terecht kunnen met vragen op het gebied van het sociaal domein en hun weg kunnen vinden naar zorg en ondersteuning en voorzien daartoe in goed toegankelijke informatie en advies
21
e. streven wij naar open en prettige plekken in wijken voor ontmoetingen, waarbij we aansluiten bij natuurlijk ontstane en bestaande plekken f. willen wij de stad ook fysiek zoveel als mogelijk toegankelijk maken en houden voor mensen met een fysieke beperking. g. realiseren wij een levendig leer- en ontwikkelklimaat voor kinderen en jongeren. h. kiezen wij ervoor om mantelzorgers als specifieke groep te ondersteunen en ontlasten bij hun taak en pakken dat samen met mantelzorgers en mantelzorgorganisaties op.
Ambulante zorg en ondersteuning inclusief wijkteams 1.Wij streven naar nabije zorg op maat en een duidelijke toegangspoort naar zorg en ondersteuning en vormen daarom wijkteams voor alle wijken 2.Wij willen wijkteams die passen bij de wijk, die integraal en generalistisch werken en die bestaan uit medewerkers die deskundig, professioneel en een uitstekend oordeelsvermogen hebben. 3.Met de inzet van wijkteams willen we bereiken dat de inzet van specialistische hulp wordt verminderd 4.We besluiten in de loop van 2015 over de toekomstige organisatie, financiering en aansturing van de wijkteams
Specialistische zorg en ondersteuning 1.We zorgen voor een specialistisch zorgaanbod en de beschikbaarheid van specifieke voorzieningen die goed aansluiten bij de zorgbehoeften van de inwoners van Amersfoort 2.We brengen de WMO-taken die we stedelijk willen organiseren onder in het stedelijk loket binnen onze gemeentelijke organisatie 3.We willen dat bij een acute zorgbehoefte zorg snel geleverd wordt
Bescherming en veiligheid 1.Wij bieden kwetsbare mensen laagdrempelig hulp bij psychosociale problematiek, om ernstiger problemen of escalatie van problemen te voorkomen. 2.Bij huishoudens waar sprake is van een combinatie van zorg met dwang- en drangmaatregelen, werken we vanuit het principe 'een huishouden, een plan'.
22
3.We beperken de instroom in de opvangvoorzieningen en bevorderen de door- en uitstroom. 4.We bestrijden huiselijk geweld en kindermishandeling daadkrachtig en treden op als de veiligheid van het kind in het geding is.
Werk en inkomen 1.We zorgen er voor dat mensen met een (grotere) afstand tot de arbeidsmarkt in een beschermde omgeving zinvol kunnen doen. 2.We zorgen er voor dat mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt – eventueel met loonkostensubsidie- zoveel mogelijk geplaatst worden in een reguliere arbeidsomgeving 3.We richten ons op de preventie en aanpak van fraude. 4.We bieden een vangnet voor inwoners die niet zelfstandig in hun inkomen kunnen voorzien, bijzondere kosten hebben in verband met een chronische ziekte of een handicap of die onvoldoende kunnen participeren in de samenleving. 5.We hebben een sluitende aanpak voor alle kwetsbaren in Amersfoort.
23
3.
Wat is er al besloten over het sociaal domein in 2016?
Al met al ziet het sociaal domein er in 2016 heel anders uit dan we tot nu toe gewend waren. Dat komt door wettelijke veranderingen die, vaak na een jarenlange aanloop, in 2015 hun beslag krijgen. Het nieuwe wettelijke kader is een reactie op een maatschappelijke werkelijkheid die sterk aan verandering onderhevig is. In dit hoofdstuk schetsen we die ontwikkelingen. Verder brengen we in beeld welke kaders er tot nu toe al gesteld zijn en wat er nog nader bepaald moet worden. 3.1. Wettelijke veranderingen met ingang van 2015 De belangrijkste wettelijke veranderingen zijn de volgende: De decentralisatie van delen van de AWBZ naar de Wmo De AWBZ is herzien en dat betekent vooral dat het voorzieningenpakket kleiner wordt. Een deel daarvan wordt overgenomen door de zorgverzekeraars (zoals wijkverpleegkundigen), een groter deel komt onder verantwoordelijkheid van de gemeenten, de rest wordt ondergebracht in de Wet Langdurige Zorg. Mensen die voorheen gebruik maakten van AWBZ-regelingen voor individuele begeleiding, groepsbegeleiding (beter bekend onder de naam dagbesteding), kortdurend verblijf en vervoer, kloppen met ingang van 2015 bij de gemeente aan. Daarnaast wil de wetgever dat mensen langer thuis blijven wonen in plaats van in een instelling. Daartoe vindt er een ‘scheiding van wonen en zorg’ plaats, zowel fysiek als in de financiering. In aanvulling op de huidige verantwoordelijkheid voor maatschappelijke opvang (voor o.a. daklozen) wordt ook de functie ‘beschermd wonen’ onder onze verantwoordelijkheid gebracht als centrumgemeente. De decentralisatie van de jeugdzorg Per 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp, preventie, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Deze vormen van hulp en zorg waren voorheen een taak voor de rijksoverheid, provincies of stadsregio’s, gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars. Door die versnippering in de financiering was de jeugdzorg verre van doelmatig en nodeloos complex. De verwachting is dat er op lokaal niveau meer samenhang kan ontstaan. Alleen de zorg voor jeugdigen met een verstandelijk beperking (die levenslang op zorg blijven aangewezen) blijft een verantwoordelijkheid van het Rijk. In het kielzog van deze decentralisatie is de Wet Passend Onderwijs ingevoerd, die voor alle scholen een zorgplicht voorschrijft. De Participatiewet In de Participatiewet worden met ingang van 1 januari 2015 alle regelingen gebundeld die er zijn om mensen te helpen meedoen met de samenleving. Bij voorkeur via een baan, maar als dat te hoog gegrepen is via bijvoorbeeld vrijwilligerswerk. De gemeente blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand en krijgt daarnaast onder meer de voorzieningen onder haar hoede die voorheen vielen onder de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en de Wajong (uikeringen voor mensen die al van jongs af aan geen of minder arbeidsmogelijkheden hebben).
24
Deze decentralisaties gaan elk gepaard met omvangrijke budgetkortingen die gefaseerd worden doorgevoerd.. Kortom: de gemeente krijgt er veel meer taken bij, maar er is minder budget om deze taken uit te voeren. Voorzieningen De (Wmo 2015) maakt een onderscheid tussen: Algemene voorzieningen Dit is het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Maatwerk voorzieningen Hier gaat het om een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van: o zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen o participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen o beschermd wonen of opvang voor personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving in verband met psychische of psychosociale problemen of omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld. Volgens de Jeugdwet gaat het om de volgende vormen van voorzieningen: Basishulp: o Voorzieningen gericht op preventie van opvoed- en opgroeiproblemen o Sociaal team voor hulpverlening bij opvoed- en opgroeiproblemen Specialistische jeugdhulp o Hulp voor jeugdigen met (ernstige) opvoed- en opgroeiproblemen die niet preventief of door sociaal team geboden kan worden o Hulp voor jeugdigen met psychische klachten of stoornissen (voorkomen, behandelen en genezen) o Hulp voor jeugdigen met een verstandelijke beperking o Begeleiding en persoonlijke verzorging jeugdigen Overige en individuele voorzieningen: Het college stelt bij nadere regeling vast welke overige en individuele voorzieningen op basis van de basishulp en specialistische jeugdhulp beschikbaar zijn. En verder: Kinderbeschermingsmaatregelen: o Voogdij en de voorlopige voogdij Jeugdreclassering: 25
o
Reclasseringswerkzaamheden en het begeleiding van en toezicht houden op jeugdigen die deelnemen aan een scholings- en trainingsprogramma.
Gecertificeerde instellingen hebben wettelijk gezien de positie om aan te geven welke jeugdhulp in specifieke gevallen ingezet moet zetten. Ook kinderrechters, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van een justitiële jeugdinrichting (JJI) hebben deze in de wet verankerde positie. Samengevat betekent het landelijk kader dat ook in het nieuwe systeem de functies van Jeugdbescherming en Jeugdreclassering vrij scherp zijn vastgelegd. De ruimte voor de gemeente voor de uitvoering van deze taken betreft dan ook voornamelijk de positionering van deze taken in het brede palet van de zorg voor jeugd. 3.2. Maatschappelijke context De veranderingen in de wetgeving komen niet uit de lucht vallen. De verhouding tussen overheid en inwoner is al langere tijd aan het verschuiven. Na de Tweede Wereldoorlog werd een omvangrijk stelsel van voorzieningen voor sociale zekerheid, onderwijs, zorg en welzijn opgebouwd, waarin de rijksoverheid steeds meer de hoofdrol kreeg: de verzorgingsstaat. Al in de jaren zeventig werd duidelijk dat die verzorgingsstaat problemen kende. Hij was moeilijk duurzaam te financieren en er was veel kritiek op de bureaucratie, de complexiteit en de gebrekkige aansluiting van de voorzieningen op wat mensen nodig hadden. De oplossing werd gezocht in twee richtingen: marktwerking en decentralisatie. Intussen werden inwoners – mede ten gevolge van de verzorgingsstaat – steeds mondiger. Ze verlangden steeds nadrukkelijker dat de voorzieningen aansloten op hun eigen leefsituatie en waren in meerderheid steeds beter in staat om hun eigen leven te organiseren. Steeds minder ouderen bleken bijvoorbeeld van plan om zich in hun derde levensfase te laten onderbrengen in bejaardenoorden. Ze wilden zo zelfstandig mogelijk blijven wonen. Ook veel mensen met een beperking en mensen met psychiatrische problemen wilden een eigen, volwaardige plek in de samenleving. Niet iedereen kan en wil in die trend mee. Veel Nederlanders hebben moeite met meekomen in de steeds complexer wordende samenleving. Een deel van hen is functioneel analfabeet. Doordat we steeds verder van elkaar af wonen en de arbeidsparticipatie van vrouwen groeide, is de vanzelfsprekendheid van sociale netwerken kleiner geworden. De koers van het beleid van diverse kabinetten in de afgelopen decennia is echter duidelijk gebleven: minder dure instituties, meer zorg in en rondom het huis, een grotere rol van informele netwerken en familieverbanden. Die koers kwam in een stroomversnelling toen de westerse wereld vanaf 2008 in een crisis terecht kwam. Om de financiële sector van ineenstorting te redden moest de overheid aanzienlijke verplichtingen aangaan, terwijl de economie kromp. Dat betekende: minder inkomsten, minder uitgaven en – binnen Europees verband – het verbod om dat probleem op te lossen met een te snel oplopende staatsschuld. De regering koos voor aanzienlijke bezuinigingen, ook op sociale zekerheid, zorg en welzijn. De komende jaren zal moeten blijken hoe die maatschappelijke trends leiden tot nieuwe 26
verhoudingen in het sociaal domein. Uit onze gesprekken met maatschappelijke partners en cliëntorganisaties in Amersfoort blijkt dat er zorgen zijn. Hoeveel kan er bezuinigd worden voordat de voorzieningen onder een kwalijke ondergrens komen? Hoeveel veerkracht kan die mondige inwoner opbrengen? Wat kunnen sociale verbanden in steden en wijken aan? Maatschappelijke partners in Amersfoort geven aan dat ze de inhoudelijke lijn ondersteunen en ook mogelijkheden zien om te bezuinigen. Maar: het tempo waarin dit moet gebeuren is te hoog. Er is meer tijd nodig om vaste kosten af te bouwen en bijvoorbeeld gebouwen te verkopen of anders in te richten. Dit zorgt voor frictiekosten waarvan nu niet duidelijk is wie hiervoor verantwoordelijk is. Duidelijk is in elk geval dat de overheid niet meer in alle gevallen de reddende hand kan en moet bieden. Het initiatief is aan de burger, de rol van de overheid – en de door haar gefinancierde instellingen en professionals – is die van ondersteuning en facilitering. In de kern is dat niet een radicale breuk. Ook in de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat en ook tijdens de crisis werd het leeuwendeel van de zorg en ondersteuning geleverd door inwoners onderling, in de vorm van mantelzorg, informele zorg en burenhulp. Het percentage mantelzorgers en vrijwilligers in ons land is al jaren ongeveer gelijk en in vergelijking met andere landen vrij hoog. Ook de professionele zorg en ondersteuning veranderde mee: daar kwam een sterkere nadruk op samenwerking en zelfs ketenvorming en op werken in de eerste lijn en in wijken. Toch verandert er wel iets: de inwoner ontwikkelt zich steeds meer tot mondige doe-het-zelver, de overheidsfinanciën blijven voorlopig krap en de gemeentelijke overheid staat aan het roer. Tegelijkertijd zijn er ook mensen die geconfronteerd werden met een stapeling van de effecten van bezuinigingsmaatregelen. De kunst is om in die nieuwe verhoudingen ook het sociaal domein anders in te richten. 3.3. Kaders die Amersfoort al heeft vastgesteld Voor die nieuwe inrichting van het sociaal domein heeft de gemeente Amersfoort in de afgelopen jaren al een groot aantal besluiten genomen. Zo stelde de gemeenteraad in juli 2013 de ‘visie en uitgangspunten voor de beweging in het sociaal domein’ vast en besloot hij in december 2013 over het ‘organiseren van de beweging in het sociaal domein’. Een belangrijke mijlpaal was verder het raadsbesluit in juli 2014 om de wijkteams in te richten. De gemaakte keuzen zijn als volgt samen te vatten. 3.3.1. Inhoud: visie en uitgangspunten De visie voor de beweging in het sociaal domein werd vertaald in een zevental inhoudelijke uitgangspunten voor het sociaal domein: 1. Zelfredzaamheid voorop Als ondersteuning gevraagd wordt, dan kijken we eerst wat iemand zelf kan. We vergroten de zelfredzaamheid en benutten en versterken daarbij de contacten met de omgeving. We nemen het probleem daarbij niet over, maar zorgen dat iemand zelf aan het stuur blijft. 2. De omgeving doet mee 27
3.
4.
5.
6.
7.
8.
‘Iedereen doet mee’ in Amersfoort. Dat geldt niet alleen voor de mensen die hulp nodig hebben, maar voor iedereen. Buurtbewoners, familie, de gemeente, hulpverleners, de politiek en bijvoorbeeld ook werkgevers. Iemand die hulp of ondersteuning nodig heeft, staat nooit alleen. De omgeving is vaak meer dan bereid om te helpen. Maar dat gaat niet altijd vanzelf. Het kan nodig zijn dat iemand helpt organiseren dat de omgeving meedoet in de oplossing van het probleem of de vraag. Een belangrijk uitgangspunt is dus dat we altijd eerst zoeken naar oplossingen in de eigen omgeving: het gezin, het eigen netwerk, de buurt. Voorkomen is beter dan genezen Als we op tijd kunnen signaleren dat er bij iemand een vraag om hulp is, en daar goed op inspelen kunnen we problemen voorkomen. Dat is natuurlijk prettiger voor de mensen waar het om gaat en ook nog eens goedkoper. Daarbij is het nodig dat we oog hebben voor de mensen die geen vraag (durven te) stellen, niet weten dat ze hem kunnen stellen of niet weten waar. We rekenen hierbij op de signalerende rol van zowel formele als informele organisaties en mensen in de persoonlijke omgeving. Oplossingen per persoon, soms samen Het is belangrijk om per persoon te kijken hoe iemand het best geholpen is. Dat betekent niet dat elke oplossing ook persoonlijk hoeft te zijn. De oplossing kan soms juist liggen in het gebruik maken van activiteiten die voor een groep bedoeld zijn. Denk bijvoorbeeld aan een buurtmaaltijd in plaats van bezorging aan huis. Deelnemen aan een groep geeft de mogelijkheid om contact op te doen met andere mensen. Het ontmoeten van andere mensen is niet alleen prettig, maar kan ook weer nieuwe informatie of hulp opleveren. We laten niemand vallen Als iemand hulp nodig heeft, moet hij of zij eerst proberen om dat zelf in zijn omgeving te regelen. Maar dat is niet altijd wenselijk, of kan of lukt niet altijd meteen. Als het echt niet kan, moet de hulp van professionals komen. Er moet altijd ondersteuning zijn voor mensen die het moeilijk hebben. Die professionele hulp komt alleen nooit in de plaats van de eigen verantwoordelijkheid van mensen. Hulp dichtbij huis Als mensen hulp en ondersteuning nodig hebben, zoeken we die dichtbij huis. In het eigen netwerk, de straat, buurt of wijk. En we maken daarbij gebruiken van het aanbod van zorg en welzijn in de buurt. Ondersteuning in de buurt of wijk is makkelijk te vinden via één ingang, snel toegankelijk en gebundeld. Eén huishouden, één plan Er zijn huishoudens die geholpen moeten worden omdat zij meerdere problemen tegelijk kennen. Deze mensen zijn niet geholpen door op verschillende onderdelen van het dagelijks leven iets te organiseren, maar juist door een plan te maken om alle problemen in één keer aan te pakken. Ook in het geval van gezinnen kijken we naar wat de gezinsleden zelf wel kunnen doen en welke mogelijkheden er zijn voor hulp in de omgeving. Snelle interventies als hulp nodig is
28
3.3.2. Organisatie Om deze uitgangspunten te realiseren is een organisatie nodig. Daarvoor heeft de raad in 2013 en 2014 uitgangspunten vastgesteld. 1. Wijkgericht werken is een van de uitgangspunten voor de drie decentralisaties. We ontwikkelen met inwoners, professionals en instellingen een aanpak die goed aansluit bij de kenmerken en behoeften van bewoners en ondernemers in de wijk. 2. De toegang voor onze inwoners tot algemene basisvoorzieningen beleggen we primair bij de sociale wijkteams en steunpunten in de wijk (STIPS). Daar waar het effectief en efficiënt is organiseren we ook de toegang voor de tweedelijns zorg op die manier. 3. De toegang voor de ondersteuning die niet is belegd bij de sociale wijkteams en/of STIPS concentreren we zo mogelijk op één plek in de stad. We onderzoeken of en op welke manier de huidige loketten van bijvoorbeeld UWV, Wmo en Sociale Zekerheid zouden kunnen worden samengebracht. 4. Ondersteuning die niet effectief en efficiënt in de wijk of in de stad kan worden georganiseerd, organiseren we in de regio Amersfoort en als dat niet kan op schaal van de provincie Utrecht. De kern is dat we lokaal uitvoeren wat lokaal kan en (boven-)regionaal doen wat écht niet lokaal kan worden uitgevoerd. 5. Voortbouwen op en/of uitbreiden van de bestaande activiteiten, voorzieningen en bewonersinitiatieven in de wijken. Hiermee maken we optimaal gebruik van bestaande structuren. 6. Zorgbehoevenden die langdurige zorg nodig hebben, krijgen keuzevrijheid in het selecteren van zorgaanbieders die bij hen passen. Door zo te werken, investeert Amersfoort in het bevorderen van sociale samenhang, toegankelijkheid, veiligheid en leefbaarheid. Met name de sociale basisinfrastructuur is daarbij van belang. 3.3.3. Sturing en financiering De organisatie van het sociaal domein dient op een adequate manier te worden gestuurd en gefinancierd. Daarvoor zijn de volgende uitgangspunten vastgesteld: 1. Voor sommige vormen van ondersteuning – zoals de residentiële jeugdvoorzieningen – is het niet efficiënt deze op lokaal niveau in te kopen. Die vormen van ondersteuning kopen we in met de gemeenten in de regio. 2 2. We geven ondersteuning binnen de door het Rijk beschikbaar gestelde budgetten en de al in de gemeentebegroting aanwezige middelen voor deze domeinen (onder meer jeugd en wijkwelzijn). Kortingen op deze budgetten compenseren we niet vanuit de gemeentelijke begroting. De Participatiewet is daarop een uitzondering, aangezien daarover in het coalitieakkoord, het collegeprogramma 2013/2014 en de kadernota andere afspraken zijn gemaakt. 3
2
3
Onder ‘inkopen’ worden verschillende vormen van financiering verstaan, waaronder subsidiëring, ‘klassiek’ aanbesteden en bestuurlijk aanbesteden. Hierover staat in het Coalitieakkoord 2013-2014: ‘De coalitie is bereid geld uit de algemene middelen in te zetten om de gevolgen van de participatiewet voor de betreffende mensen te verzachten’. Indien uit het nieuwe wetsvoorstel Participatiewet blijkt dat vanaf 1 januari 2015 aanvullende maatregelen nodig zijn zal het college ter zake een voorstel aan de raad voorleggen. Hierbij wordt primair bezien of de
29
3.
Als er op onderdelen van de ondersteuning meer middelen nodig zijn, zoeken we die primair door herschikking binnen het beschikbare budget. Dat is zonder schotten inzetbaar.
Binnen deze kaders heeft de raad in juli 2014 besloten om per 1 januari 2015 stadsbreed in elke wijk van Amersfoort een wijkteam operationeel te hebben dat zelf ook zorg en ondersteuning biedt en daarnaast zo veel mogelijk functioneert als toegang tot ondersteuning en voorzieningen met uitzondering van de toegang tot zorg en voorzieningen waarvoor specifieke (technische) kennis nodig is. De sturing op de wijkteams ligt in handen van de gemeente en de kosten (geraamd op €10,9 miljoen) worden gedekt uit de door het Rijk beschikbaar gestelde middelen voor het sociaal domein en de bestaande middelen in de gemeentebegroting. Uitgangspunt voor 2015 is functiegerichte bekostiging van de wijkteams en substitutie van taken (nieuw voor oud); zie voor meer informatie: www.amersfoort.nl/4/sociaaldomein/Beweging-in-het-sociaaldomein/Belangrijke-besluiten-sociaal-domein.html. Landelijke en regionale samenwerking Amersfoort werkt op vier niveaus samen in het sociaal domein, zie ook onderstaande afbeelding. Een aantal functies, met name in de jeugdzorg, wordt landelijk ingekocht. Dit betreft zeer specialistische functies zoals kinder- en jeugdpsychiatrie in academische ziekenhuizen. De VNG maakt hiervoor de afspraken. Voor een deel worden de functies betaald door het VNG (die hiervoor rechtstreeks middelen van het rijk ontvangt), voor een ander deel nemen de gemeenten zorg af naar behoefte en betalen daarvoor volgens de gemaakte afspraken,. Amersfoort werkt met de regiogemeenten samen op provinciaal niveau met de vijf andere Utrechtse regio’s. Ook hier gaat het om de jeugdzorg, waarbij afspraken zijn gemaakt over de ontwikkeling en uitvoering van bijvoorbeeld de SAVE aanpak (Samen Werken aan Veiligheid), het Advies- & Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). en de aansluiting op de justitiële instellingen. In de regio Amersfoort Amersfoort (Amersfoort, Leusden, Baarn, Bunschoten, Soest, Woudenberg en voor onderdelen Eemnes en Nijkerk) vindt intensieve samenwerking en bestuurlijke afstemming plaats over de ontwikkeling van de Wmo, jeugd en werk en inkomen. Dit is noodzakelijk omdat zorgaanbieders vaak niet alleen lokaal opereren en ook het hoger en middelbaar onderwijs bovenlokaal zijn georganiseerd. Daarnaast is het efficiënt om kennis en ervaring uit te wisselen. De regio kent ook een indeling naar arbeidsmarkt. Amersfoort werkt in het kader van de Participatiewet samen in de arbeidsmarktregio Amersfoort. Hierin nemen naast Amersfoort als centrumgemeente deel: Leusden, Baarn, Bunschoten, Soest, Woudenberg en Nijkerk.
maatregelen zijn te financieren door herschikking binnen het ontschotte budget voor het sociaal domein.
30
-
-
-
Amersfoort is centrumgemeente en heeft de verantwoordelijkheid voor organiseren van opvang en beschermd wonen in het centrumgemeentegebied (regio Amersoort en Heuvelrug, het oostelijk deel van de provincie). Voor de aanpak huiselijke geweld moeten centrumgemeenten met hun regiogemeenten een regiovisie huiselijk geweld opstellen als uitwerking van het bredere beleidskader. Centrumgemeenten Amersfoort en Utrecht werken hiervoor samen aan een bovenregionale regiovisie van alle gemeenten in de provincie. Amersfoort is ‘gastgemeente’ voor 2015 voor twee taken: o Het verwerven van zorg voor (delen van) de Wmo en jeugdzorg en het verzorgen van de daarbij behorende financieel-administratieve organisatie o Het uitvoeren van dienstverlening voor Wmo-taken die tot en met 2014 door de gemeenschappelijke regeling SBG zijn uitgevoerd. Daarbij is randvoorwaarde dat het gaat om de verwerking van eenduidige producten , tegen kostprijs. Er zijn afspraken gemaakt over hoe om te gaan met gevolgschade en besluitvorming.
Nb. De indelingen van de regio Amersfoort en het centrumgemeentegebied overlappen, maar zijn niet identiek. Daarnaast nemen ook niet alle gemeenten in de regio alle diensten af die Amersfoort als gastgemeente levert.
Figuur 4. Overzicht van landelijke en regionale samenwerking.
31
4.
Wat is er nodig om te komen waar we willen zijn in 2016?
Binnen de gestelde kaders zoals ze hiervoor zijn beschreven, beweegt het sociaal domein in Amersfoort in principe in de gewenste richting. Dat ‘in principe’ betekent drie dingen. Ten eerste is duidelijk dat er nog zaken georganiseerd en besloten moeten worden om te komen waar we in 2016 willen zijn en ook om op 1 januari 2015 op een goede wijze het transitiejaar in te kunnen gaan. Ten tweede is het nodig om een aantal zaken verder uit te werken en hebben we ontwikkelopgaven. Ten derde moeten we de ontwikkelingen in de praktijk steeds terdege monitoren om te kunnen beoordelen of de beweging inderdaad de goede kant op gaat of dat er aanpassingen nodig zijn. 4.1. Wat is minimaal vereist begin 2015? Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor een heel pakket aan taken. Niet alles zal op 1 januari 2015 geregeld zijn. Maar wat zijn dan de basis- of minimumvereisten die klaar moeten staan? Minimaal moet voorzien worden in het volgende:: 1. Zorg voor / aan cliënten wordt gecontinueerd (zorgcontinuïteit). Dit vereist afspraken met zorgaanbieders en duidelijkheid aan cliënten dat bestaande trajecten doorlopen. 2. Inwoners kunnen met (nieuwe) vragen voor ondersteuning of hulp terecht in de sociale basisinfrastructuur (ook de huisarts, wijkverpleegkundige en de jeugdgezondheidszorg) wijkteams en/of een stedelijk loket. En deze kunnen op hun beurt weer specialistische hulp inschakelen. Hiervoor zijn afspraken met deze partners in de basisinfrastructuur nodig, moeten de wijkteams en stedelijk loket operationeel zijn en moeten inwoners weten waar ze met hun vragen voor ondersteuning terecht kunnen. 3. Basis sturings- en verantwoordingssystemen zijn ingericht. Dit betreft met name de bedrijfsvoering van de gemeente en de afspraken hierover met zorgaanbieders en partners in de sociale basisinfrastructuur. Hiermee kunnen contractafspraken, budgetten en wachtlijsten worden gemonitord. 4.2. Wat moeten we nog organiseren? We lopen de belangrijkste zaken langs die nog georganiseerd moeten worden om in 2016 te komen waar we willen zijn en goed te kunnen beginnen aan het transitiejaar 2015. 4.2.1. De sociale basisinfrastructuur Om de sociale basisinfrastructuur te versterken, kiest de gemeente in 2015 eerst voor continuïteit: met de structureel gesubsidieerde instellingen die in 2014 diensten aanbieden in de sociale basisinfrastructuur, maken wij ook voor 2015 prestatieafspraken. Wij richten dit aanbod nu in voor drie functies: informatie & advies, ontmoeting en ondersteuning & toerusting. Daarnaast faciliteren wij de interactie en samenwerking met bewonersinitiatieven. In 2015 werken wij met onze maatschappelijke partners (inwonerinitiatieven, vrijwilligers- en welzijnsorganisaties, sociaal ondernemers, etc.) toe naar een basis voor de wijze waarop wij vanaf 2016 afspraken willen maken met het veld. 32
Wij behouden daarin de regie. We gaan de incidentele en structurele budgetten en subsidieregelingen herzien en een groter deel van die middelen beschikbaar maken voor de ondersteuning van bewonersinitiatieven en innovatie. Ook kunnen er met andere organisaties afspraken worden gemaakt. Om Amersfoorters tijdig te voorzien van de juiste informatie en advies zorgt de gemeente in alle wijken voor laagdrempelige voorzieningen voor informatie en advies met daaraan gekoppeld een ontmoetingsfunctie. Dat kan een STIP zijn. We onderzoeken nog hoe we deze voorzieningen vormgeven. We doen dat mede op basis van de evaluatie van de bestaande STIPS. Naast deze functie op wijkniveau zal de gemeente ook een algemeen stedelijk telefoonnummer en website openen voor informatie en advies. Via deze kanalen kunnen inwoners algemene vragen stellen en hun weg vinden naar specifieke informatie en advies. Mantelzorgers vormen een cruciale schakel in het sociaal domein. Van hen wordt al veel gevraagd en mogelijk nog meer. Overbelasting is steeds een risico. Daar moet een passende ondersteuning tegenover staan. Samen met de mantelzorgers kijken we waar deze ondersteuning het beste uit kan bestaan, of de ondersteuning goed aansluit bij de behoefte, en wat er al is. In de gesprekken met cliënten en partners kwam duidelijk naar voren dat er veel zorg is over de ondersteuning van de mantelzorgers. Komend jaar is het van belang de bewustwording te vergroten dat mantelzorgers ondersteund en ontlast moeten worden. Dit betekent iets voor de mantelzorger zelf die soms moet los laten, alsook voor de zorgontvanger die soms minder moet claimen. En tot slot ook voor de professional: die moet oog hebben voor de gelijkwaardige positie van de mantelzorger. Voor de gemeenten is er ook een rol, namelijk het wegnemen van tegenstrijdige regelgeving. Partnerorganisatie bij bespreking beleidskader: Zorg dat mantelzorgers adem kunnen halen! Het is van belang dat mantelzorgers af en toe afstand kunnen nemen om overbelasting te voorkomen. 4.2.2. De wijkteams Op dit moment is de vorming van wijkteams in volle gang. Op 1 januari 2015 zijn er in alle wijken wijkteams. In 2015 worden bij zorgaanbieders uren zorg ingekocht die medewerkers van deze aanbieders leveren in de wijkteams. Deze medewerkers blijven in dienst bij hun oude werkgever maar leggen verantwoording af aan de gemeentelijke leiding van de wijkteams. De wijkteams maken organiek deel uit van de gemeentelijke organisatie. De jeugdwet stelt dat jeugdhulpverleners moeten voldoen aan specifieke kwaliteitseisen en dat dit geregistreerd wordt. Dit betekent onder andere verplichte scholing. Aangezien in de sociale wijkteams medewerkers uit verschillende beroepsgroepen werken die allemaal ook ingezet worden bij de jeugdhulpverlening moet worden uitgezocht hoe de wijkteams aan de kwaliteitseisen kunnen voldoen.
33
Op enig moment is ontwikkeling van de wijkteams zo ver gevorderd dat het werk van de wijkteams mogelijk meer op afstand van de gemeente kan worden uitgevoerd. In de loop van 2015 besluiten we over de toekomstige organisatie, financiering en aansturing. We zullen hierover weer met de raad in gesprek gaan. 4.2.3. Het stedelijk loket We hebben al een goed stedelijk loket binnen onze gemeentelijke organisatie van waaruit we zorg dragen voor inkomensondersteuning, activering en arbeidstoeleiding. Dit loket gaan we ook benutten voor de Wmo-taken die we stedelijk willen organiseren: op het gebied van wonen, rollen en vervoer. Vanwege de overgangssituatie zullen we ook vanuit dit stedelijk loket de organisatie van de oude Wmo-taken continueren. In dit stedelijk loket worden ook taken voor regiogemeenten verricht. Hiervoor worden met de gemeenten dienstverleningsovereenkomsten gesloten. 4.3. Welke besluiten moeten we nog nemen? Om in 2016 te zijn waar we willen zijn, maar ook om klaar te zijn voor de transitie op 1 januari 2015 moeten we over een aantal zaken nog besluiten nemen. We lopen de belangrijkste besluitvorming die nog moet plaatsvinden langs. 4.3.1. Participatiewet De invoering van participatiewet vraagt nog de nodige voorbereiding en besluitvorming. De regionale portefeuillehouders werk en inkomen hebben afspraken gemaakt over de wijze waarop deze voorbereiding wordt ondernomen. Zij hebben uitgangspunten en processtappen bepaald. De raad is hierover onder andere geïnformeerd met raadsinformatiebrief 2014-23 en 2014-57. Op dit moment is verdere benodigde besluitvorming in voorbereiding. 4.3.2. Verordeningen en nadere regels Om zaken goed te regelen moeten wij vóór januari 2015 een nieuwe verordening voor de Wmo en de Jeugdzorg opstellen. Ook in het kader van de invoering van de participatiewet moeten er verordeningen worden opgesteld. De verordeningen vragen besluitvorming door de raad. Daarnaast moeten de verordeningen uitwerkt worden in nadere regels. Dat is een bevoegdheid van het college. Een overzicht van de verordeningen en nadere regels staan in bijlage 1. 4.3.3. Klachtenregeling In het kader van de eisen van de nieuwe wetgeving rondom de jeugdzorg en de Wmo worden bestaande klachtenregelingen aangepast. Ook voor het werk dat gedaan wordt in de wijkteams is het nodig dat we een klachtenregeling opstellen die voldoet aan zowel de Algemene Wet Bestuurrecht, de Wmo als de Jeugdwet. Op dit moment wordt gewerkt aan de besluitvorming hierover.
34
4.3.4. Calamiteitenprotocol In het kader van de nieuwe wettelijke taken voor de jeugdzorg en Wmo moeten nieuwe afspraken met alle betrokkenen worden gemaakt over hoe te handelen in geval van calamiteiten in de jeugdzorg en de Wmo. Ook hierover wordt besluitvorming voor het einde van dit jaar voorbereid. Hierbij kunnen we de al bestaande gemeentelijke protocollen, werkprocessen en de brede ervaring van de gemeenten in het omgaan met ernstige incidenten goed benutten. Ook de zorgaanbieders werken al met calamiteitenprotocollen en hun ervaring zullen we meenemen. Bij calamiteiten zijn in eerste instantie erkenning en ondersteuning voor degenen die bij het incident betrokken zijn van wezenlijk belang. Vervolgens is het onderzoek volgend op calamiteiten gericht op het achterhalen van oorzaken en de beïnvloedende factoren die het incident mogelijk hebben gemaakt en het doen van aanbevelingen voor veiligheids- en kwaliteitsverbeteringen om herhaling te voorkomen. 4.3.5. Eigen bijdragen Het wettelijke kader biedt ons de mogelijkheid om voor voorzieningen een eigen bijdrage te vragen. Hiervoor geldt echter een aantal beperkingen. Zo mag geen eigen bijdragen gevraagd worden voor de meeste onderdelen van de jeugdzorg. Het systeem van eigen bijdragen draagt bij aan: solidariteit / ontzien van lage inkomens eigen verantwoordelijkheid en kostenbewustzijn het beïnvloeden van het gebruik van zorgvoorzieningen de betaalbaarheid van de voorzieningen. Op basis van deze argumenten gaan wij werken met eigen bijdragen, Dit zal in de verordeningen en nadere regels geconcretiseerd worden. Hierbij zal nadrukkelijk aandacht zijn voor het voorkomen van ongewenste stapelingen van eigen bijdragen. 4.3.6. Tegemoetkoming kosten voor chronisch zieken en gehandicapten Tot voor kort waren er twee landelijke regelingen die voorzagen in compensatie voor de meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten: de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG) en de regeling Compensatie Eigen Risico (CER). Deze regelingen zijn beëindigd omdat ze te ongericht waren en hun doel voorbij schoten. Een deel van het budget wordt overgeheveld naar de gemeente, met de opdracht via maatwerk gericht te voorzien in deze compensatie. Bij de invulling van dit maatwerk denken wij aan de volgende elementen:
Voor de meerkosten in het algemeen van chronisch zieken en gehandicapten scheppen we met ingang van 2015 een extra pakket binnen de collectieve zorgverzekering. De gemeente draagt bij aan de extra premie, het is aan de inwoner om zich al dan niet extra te verzekeren. Voordelen zijn: geringe bureaucratie, geen lastige indicering wie wel of niet tot de doelgroep chronisch ziek of gehandicapt 35
behoort, geringe uitvoeringskosten. Maar er is ook een nadeel: minder keuzevrijheid voor de verzekerde. Het extra aanvullende pakket kan slechts worden afgenomen bij één verzekeraar. Voor chronisch zieken en gehandicapten, die beperking ondervinden in zelfredzaamheid en participatie, gelden de inhoudelijke uitgangspunten van de beweging in het sociaal domein. Dat wil zeggen: niet de ziekte of de handicap op zich staan voorop; het gaat om de ondervonden beperkingen in zelfredzaamheid en participatie. We gaan breed kijken wat er nodig is om de zelfredzaamheid en participatie te verbeteren. Als hoge extra kosten ten gevolge van chronische ziekte of handicap (voor zover niet op te vangen binnen de collectieve ziektekostenverzekering) beperkingen geven in zelfredzaamheid of participatie is er een individueel ondersteuningsarrangement mogelijk om die financiële beperkingen te verminderen. Tegemoetkoming voor mensen tot een nader te bepalen inkomen van de compensatie van het eigen risico (CER).
Verwacht wordt dat in november 2014 besloten kan worden over het voorstel tot een samenhangend pakket van maatregelen. In het toewerken naar dit voorstel zoeken we actief het contact op met belanghebbende partijen. 4.4. Welke ontwikkelvraagstukken hebben we? Het jaar 2015 is een transitiejaar en zal juist daarom vooral een leerjaar worden. Zonder volledig te kunnen zijn onderkennen we op dit moment de volgende ontwikkelvraagstukken. 4.4.1.
De rollen van en relatie tussen inwoners, overheid en maatschappelijke partners Cruciaal in de beweging in het sociaal domein is de verandering in de rolverdeling: overheid en maatschappelijke partners ondersteunen inwoners bij het vinden van oplossingen. Het voortouw ligt bij de bewoners en hun naasten zelf. Daar zitten grenzen aan. Nu al spannen veel bewoners zich als mantelzorger en vrijwilliger tot het uiterste in; het is maar de vraag of daar veel rek in zit. Sommige bewoners die het zelf niet redden hebben eenvoudigweg geen netwerk om zich heen; of hun naasten zijn zelf mensen met een zorgvraag; of hun familie wil niets meer van hen weten. In zulke gevallen zullen professionals niet kunnen volstaan met ‘faciliteren’. Uit gesprekken met inwoners en maatschappelijke partners komt naar voren dat mensen zich veel zorgen maken en vrezen dat veel mensen tussen wal en schip raken. Het is belangrijk dat er veel geïnvesteerd wordt in de cultuuromslag en er zorg voor te dragen dat alle partijen aangemoedigd en ondersteund worden in het vervullen van de nieuwe rollen en verantwoordelijkheden. Dit vraagt dat we voortdurend met elkaar in gesprek en dialoog blijven. In de relatie tussen gemeente en maatschappelijke partners, waaronder zorgaanbieders zal er ook een verschuiving in de relatie plaatsvinden. Als er wordt samenwerkt op basis van partnerschap, dan betekent dat: ruimte geven aan elkaar, vertrouwen opbouwen en 36
duidelijke doelen formuleren. In de gesprekken met partners kwam naar voren dat het geven van ruimte aan initiatieven noodzakelijk is om te kunnen innoveren. Dit hoeft niet te gaan om meer budget, maar kan soms simpelweg bestaan uit het toestaan van een andere aanpak of insteek. Het is van belang dat de zorgaanbieders van specialistische zorg en voorzieningen hun producten en organisaties blijven doorontwikkelen, zodat er aansluiting blijft bestaan bij de behoeften van de inwoners en zorg en voorzieningen ook efficiënt worden geleverd. In de relatie van de gemeente met de aanbieders van zorg en ondersteuning is voorts van invloed dat de gemeente bij de inkoop van voorzieningen en zorg het volgende beleid zal hanteren: Daar waar sprake is van een echte markt en marktwerking heeft het de voorkeur om zorg en voorzieningen te contracteren via marktwerking. Veelal door middel van (Europese)aanbestedingen. Voorbeeld hiervan is huishoudelijke hulp en voorzieningen als rolstoelen en scootmobielen. Veelal zal in deze situatie sprake zijn van contractering op basis van het privaatrecht (inkoop). Monitoring van kwaliteit, innovatie en doelmatigheid zal plaatsvinden met instrumenten die in de markt worden gebruikt (outputfinanciering, , etc.). Daar waar geen sprake is van een markt en marktwerking dient op een andere wijze bereikt te worden dat de gevraagde producten en diensten tegen zo laag mogelijk kosten worden opgeleverd en de benodigde innovatie wordt gerealiseerd. Veelal zal in deze situatie sprake zijn van langdurige relaties, waar bij tussen gemeente en zorgaanbieder sprake is van strategisch partnerschap. Kwaliteit, innovatie en doelmatigheid worden bevorderd en gemonitord met instrumenten als audits, doorlichtingen, benchmarks en visitaties als onderdeel van een overkoepelend contractmanagement. 4.4.2. Organisatie van de wijkteams Er zijn verschillen tussen wijken en dus moet er ruimte zijn voor verschil tussen wijkteams. Die moeten immers hun functioneren afstemmen op wat ze in de wijk tegenkomen. Die specificiteit heeft grenzen: de verschillen tussen de wijkteams moeten wel toegeschreven kunnen worden aan die verschillen tussen wijken en niet aan willekeur of wildgroei. Bovendien dient de gemeente een algemeen kwaliteitsniveau in het oog te houden. Dat vergt onderzoek. Er is nu gekozen voor generalistische teams, vraag voor 2015 is of deze keuze in alle situaties de juiste is. Ook het kennisbehoud binnen de teams is een punt van aandacht, hoe houd je specialistische kennis vast als mensen in een generalistische team functioneren? Op enig moment is ontwikkeling van de wijkteams zo ver gevorderd dat het werk van de wijkteams mogelijk meer op afstand van de gemeente kan worden uitgevoerd. In de loop van 2015 besluiten we over de toekomstige organisatie, financiering en aansturing. We zullen hierover met de raad in gesprek gaan.
37
4.4.3.
Professionals in de wijkteams: belang van deskundigheid en een lerende omgeving Wijkteams vormen een spil in het sociaal domein en dus spelen de medewerkers in die teams een cruciale rol. Het kunnen vervullen van die rol vergt een hoge mate van oordeelsvermogen en deskundigheid en dus in alle gevallen professionaliteit. Over welke competenties dienen medewerkers te beschikken? Voor complexe kwesties kunnen ze een beroep doen op de expertisepool. Kritisch moet worden gevolgd of de professionaliteit en het toezicht daarop adequaat is georganiseerd. Beslismacht brengt het risico van willekeur met zich mee. Besluiten van wijkteams over toegang tot en toekenning van voorzieningen worden in het proces getoetst. Daarnaast vindt achteraf (steeksproefsgewijs) toetsing en controle plaats, onder meer door benchmarking tussen de wijkteams. Professionals die werken in de wijkteams moeten voldoen aan hun professionele standaard, maar moeten ook de ruimte en het vertrouwen krijgen om op basis van hun deskundigheid te handelen. Protocollen zijn ondersteunend maar moeten niet belemmerend zijn om maatwerk te kunnen leveren. Hiervoor is het belangrijk dat de werkprocessen zo worden ingericht dat professionals werken in een lerende omgeving, waar op basis van gedeelde ervaring doorlopend deskundigheid wordt opgebouwd en ontwikkeld. De wijkteams werken nu op deze manier. Wij willen daarvan leren om na te gaan hoe we dit ook in andere ondersteuning die wij bieden door te voeren. Bij calamiteiten zijn in eerste instantie erkenning en ondersteuning voor degenen die bij het incident betrokken zijn van wezenlijk belang. Vervolgens is het onderzoek volgend op calamiteiten gericht op het achterhalen van oorzaken en de beïnvloedende factoren die het incident mogelijk hebben gemaakt en het doen van aanbevelingen voor veiligheids- en kwaliteitsverbeteringen om herhaling te Organisaties en gemeenten werken al met calamiteitenprotocollen. Hier ligt een ontwikkelopgave om eenduidigheid te creëren. 4.4.4. Kwaliteit We willen Amersfoorters invloed geven op het formuleren van de kwaliteitskaders. Organisaties die specialistische zorg bieden zijn al met deze ontwikkeling bezig. Door de nieuwe wettelijke kaders wordt ook landelijk nagedacht over wat een professionele standaard moet zijn en worden nieuwe vormen van cliënteninbreng ontwikkeld. In de wijkteams loopt hiervoor een pilot waarvan wij de uitkomsten willen benutten. Wij ontwikkelen onze kwaliteitskaders samen met professionals en cliënten. Daarvoor gelden drie uitgangspunten: de cliëntervaring staat centraal de kwaliteitsnormen mogen verschillen per vorm van zorg en ondersteuning de administratieve lasten zijn minimaal. Bij de uitwerking van de kwaliteit wordt rekening gehouden met de privacy wetgeving. Invulling van de toezichthoudende rol wordt nader uitgewerkt. Het benutten van klachten voor kwaliteitsverbetering is daarvan onderdeel. Partners benoemen ook dat het van belang is om te meten / weten wat de kwaliteit is van de wijkteams en de samenwerking tussen organisaties. Kwaliteit is meer dan alleen de dienstverlening binnen een
38
organisatie. Het gaat steeds meer over de kwaliteit van een combinatie van ondersteuning. Het draait om samenhang. Hartekreet partner: “Laat de cliënt niet teveel lijstjes invullen, meet één keer, bij voorkeur over het gezinsplan” 4.4.5. Zorgmijders Hoe moeten we omgaan met zorgmijders? En hoeveel zorgmijders zijn er nu feitelijk? Dit zijn vragen die zich niet eenvoudig laten beantwoorden. Hoe ver moeten we gaan met bemoeizorg? Hebben mensen het recht om zorg te mijden, zeker in situaties waarin zij geen overlast veroorzaken voor hun omgeving? Deze discussie zullen wij in 2015 voeren met diverse interne en externe belanghebbenden. Reactie cliëntenvertegenwoordiger: …zorgmijders (bevinden) zich in alle sociale lagen. Het kost vaak moeite met deze mensen contact te leggen. Om zulke mensen te herkennen kan het goed zijn de wijk te ‘schouwen’, d.w.z. met bekenden van die wijk zoals leden van het wijkteam, een wijkagent en een enkele andere. Dan kun je soms zien aan een tuin die niet onderhouden wordt, aan een stapel post achter de brievenbus o.a. of het een zorgmijder betreft…. Op langere termijn is herkennen van deze mensen van belang. Allereerst om hun isolement te doorbreken. Mensen kiezen niet voor zo’n bestaan maar zijn er in terecht gekomen. 4.4.6. Cliëntenparticipatie Cliëntenparticipatie in de beweging in het sociaal domein is meer dan deelname van inwoners aan het beleidsproces. Kern is een optimale zeggenschap van Amersfoorters op alle niveaus van zorg en ondersteuning, ook – en met name – dicht op de uitvoering. Dit vraagt dat we de huidige wijze waarop we cliëntparticipatie hebben georganiseerd durven loslaten en samen zoeken naar nieuwe wijzen van organiseren. Hierover zijn wij momenteel al in gesprek met cliënt- en adviesraden. 4.4.7. Passend onderwijs en jeugdzorg Er is een ontwikkelagenda van het samenwerkingsverband passend onderwijs van het Primair onderwijs en Voortgezet onderwijs en de regiogemeenten. Deze agenda bestaat uit 7 thema’s; deze betreffen inhoudelijke vraagstukken over de verbinding die gelegd moet worden tussen jeugdzorg en passend onderwijs. Betrokken partijen zijn volop bezig met de uitwerking hiervan. De opgebouwde expertise in de samenwerking tussen onderwijsinstellingen in het PO, het speciaal onderwijs, het VO en het MBO en de begeleidingsinstellingen wordt in verbinding gebracht met de wijkteams, waarbij expliciet rekening wordt gehouden met de regionale functie van het VO en MBO-onderwijs, waardoor de opgebouwde zorg in en rondom de onderwijsinstellingen wordt gecontinueerd en gewaarborgd.
39
4.4.8.
Versterken van de sociale basisinfrastructuur door een levendig leeren ontwikkelklimaat Een goed pedagogisch klimaat draagt bij tot het voorkomen van problemen bij kinderen en jongeren en is daarmee een belangrijke versterking van de sociale basisinfrastructuur van de stad. Op welke wijze het leer- en ontwikkelklimaat voor kinderen en jongeren het beste versterkt kan worden vraagt nog om nadere uitwerking. 4.4.9. Relatie tussen formele en informele zorg Formele en informele initiatieven lopen steeds meer door elkaar heen. Vrijwilligers helpen bijvoorbeeld formele zorgaanbieders en informele initiatieven worden steeds professioneler. Deze ontwikkeling vraagt de komende tijd aandacht van alle betrokken. Professionele organisaties kunnen informele initiatieven meer ondersteunen en inzetten. En er moet ook worden gesproken over de positie van vrijwilligers en burgers in de hulpverlening. Hoeveel mag je doen? Waar ligt de grens? Hoe ga je om met privacyregels? Daarnaast is een vraag hoe we overbelasting van vrijwilligers voorkomen. Met partners uit de sociale basisinfrastructuur en de wijkteams is afgesproken, over deze onderwerpen het komende jaar verder door te praten. 4.5. Monitor sociaal domein De monitoring van de ontwikkelingen in het sociaal domein is een belangrijk instrument om te onderzoeken of de doelen die we met de beweging in het sociaal domein beogen, worden gerealiseerd. En ook om te bekijken wat de effecten zijn van de beweging in het sociaal domein en daarover verantwoording te kunnen afleggen. Monitoring is ook van belang voor het krijgen van antwoorden op onze ontwikkelvraagstukken en te bekijken hoe het stelsel in opbouw functioneert, en om te toetsen of de aannames waarop dit stelsel is gebaseerd ten aanzien van bijvoorbeeld zelfredzaamheid en samenredzaamheid kloppen. Ook wettelijk zijn wij gehouden aan het monitoren.Er wordt thans gewerkt aan de vormgeving van de monitor sociaal domein. Hierbij wordt, ook om onnodige administratieve lasten voor zorgaanbieders te vermijden, aangesloten bij de landelijke ontwikkelde gemeentelijke monitor sociaal domein en al bestaande landelijke registratiesystemen. De cliënten- en adviesraden en de gemeenteraad worden nauw bij betrokken bij de vormgeving van de monitor sociaal domein.
40
5.
Financieel kader
Tot slot van dit beleidskader sociaal domein aandacht voor het financieel kader waarin wij de beweging in het sociaal domein gaan maken. Door uw raad vastgesteld uitgangspunt hierbij is dat de beweging dient te worden gemaakt binnen de beschikbaar gestelde rijksmiddelen en de al binnen de gemeentebegroting gereserveerde middelen voor deze activiteiten. Het financieel kader is opgenomen in de door u vastgestelde Kaderbrief 2015-2018 die dit najaar wordt uitgewerkt tot een begroting 2015-2018. 5.1. Integratie-uitkering Sociaal domein Met ingang van 2015 worden gemeenten op grond van de WMO, de Jeugdwet en de Participatiewet integraal verantwoordelijk voor het sociaal domein. De decentralisaties gaan in 2015 gepaard met een toevoeging van € 10,3 miljard aan het gemeentefonds. Het voornemen was hiervoor een deelfonds sociaal domein in het leven te roepen, een tijdelijk bijzondere uitkeringsvariant binnen het gemeentefonds. In september 2014 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit wetsvoorstel ingetrokken. Besloten is de middelen aan de gemeente te verstrekken in de vorm van een integratieuitkering. Hiermee zijn de middelen vrij besteedbaar voor de gemeenten. Wel hebben Rijk en VNG afgesproken om dit geld de komende drie jaar in ieder geval in te zetten voor de uitvoering van de nieuwe gedecentraliseerde taken in het sociaal domein. Zodat gemeenten op tijd klaar staan en kunnen voorkomen dat burgers tussen wal en schip belanden. De integratie-uitkering sociaal domein bestaat uit de middelen die per 2015 voor de uitvoering van de WMO 2015 (het nieuwe deel) en voor de Jeugdwet naar gemeenten gaan en uit het participatiebudget zoals dat per 2015 voor de Participatiewet beschikbaar komt. De participatiemiddelen werden tot 2015 aan gemeenten beschikbaar gesteld via een specifieke uitkering. 5.2. Beschikbare middelen 2015- 2018 sociaal domein Voor 2015 zijn de budgetten bekend gemaakt. Voor de periode 2016 -2018 zijn alleen op macroniveau de budgetten voor de integratie-uitkering sociaal domein bekend gemaakt. Op welke concrete budgetten we na 2015 voor de uitvoering van de WMO en de Jeugdwet kunnen rekenen is nog niet bekend. Niettemin is hier wel een globale inschatting van te maken. Op basis van de door het Rijk voor de periode 2015 – 2018 aangegeven mutaties van de macrobudgetten kunnen, gegeven de voor 2015 beschikbare budgetten, de beschikbare middelen worden afgeleid. Noodzakelijkerwijs wordt daarbij verondersteld dat het aandeel van Amersfoort in het macrobudget niet wijzigt. In de praktijk zal overigens wel sprake zijn van wijziging. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat het Rijk objectieve verdeelmodellen introduceert. De op hiervan te ontvangen bedragen zullen afwijken van de thans berekende historische budgetten. De objectieve verdeelmodellen zullen stapsgewijs worden ingevoerd.
41
Uitgaande van een integrale benadering van de taken binnen het sociaal domein zijn onderstaand indicatief de beschikbare middelen voor het sociaal domein in de periode 2015-2018 opgenomen. Omschrijving (* € mln.) Nieuwe taken: - Jeugd - WMO [inclusief beschermd wonen] Bestaand: - WSW rijksbudget - Re-integratie - Inkomensdeel - Bestaande budgetten zorg en welzijn Totaal
2015
2016
2017
2018
41,4 48,5
40,8 50,8
39,4 49,4
39,6 49,3
22,3 4,2 46,0 72,0 234,4
22,3 4,2 48,7 71,7 238,5
22,3 4,2 51,2 71,8 238,3
22,3 4,2 53,0 71,7 240,1
Ten opzichte van de bedragen die in de kaderbrief zijn opgenomen is er sprake van enkele verschillen. Belangrijkste verschil is dat het WWB-inkomensdeel conform opgave van het Rijk is verhoogd als gevolg toename van het aantal bijstandscliënten. In bovenstaand overzicht en in de begroting 2015-2018 zijn de taakmutaties zoals opgenomen in mei- en septembercirculaire 2014 en de bijstelling van de Participatiewet nog niet verwerkt. Deze mutaties zullen wij zo mogelijk nog dit jaar aan u voorleggen middels een begrotingswijziging. Zoals gemeld zullen de beschikbare bedragen ook nog wijzigen als gevolg van de introductie van objectieve verdeelmodellen. Bij de septembercirculaire 2014 is bekend gemaakt dat op grond van deze modellen de Wmo-bijdragen voor Amersfoort afnemen. Dit betekent voor Wmo een uiteindelijk nadeel van €0,6 mln. per jaar. Voor beschermd wonen is voor de regio sprake van een uiteindelijk nadeel van €1,1 mln. per jaar. Het Rijk heeft het streven om in de decembercirculaire 2014 het ingroeipad en de budgetten 2016 en volgende jaren bekend te maken. Voor jeugd wordt nog gewerkt aan een objectief verdeelmodel.
42
5.3. Besteding van middelen 2015-2018 Sociaal domein In onderstaande tabel is de begrote besteding van de middelen op hoofdlijnen opgenomen. In de binnenkort aan u voor te leggen begroting 2015-2018 wordt eea nader toegelicht. Thans wordt nog volop gewerkt aan de vormgeving, inkoop en subsidiering van de verschillende onderdelen. Zeker in de eerste jaren zal dit kunnen leiden tot verschuivingen binnen het programma. Omschrijving (* € mln.)
2015
2016
2017
2018
Basisinfrastructuur
11,5
10,9
9,5
9,7
Ambulante zorg en ondersteuning, inclusief wijkteams
18,5
18,5
18,5
18,5
Specialistische zorg en ondersteuning
49,2
50,0
49,4
49,3
Bescherming en veiligheid
57,5
58,9
58,0
57,9
Werk en inkomen
96,7
99,5
102,2
104,0
233,4
237,8
237,6
239,4
1,0
0,7
0,7
0,7
234,4
238,5
238,3
240,1
Subtotaal Mutaties reserves Totaal
De post mutaties reserves betreft onder andere geraamde stortingen en onttrekkingen in de sociale reserve, reserve dekking kapitaallasten en reserve calamiteiten budgetsubsidiëring.
43
Bijlage 1: Overzicht verordeningen en nadere regels In deze bijlage staat een overzicht van de nog vast te stellen verordeningen en nadere regels Jeugdwet
Verordening Jeugd
Wmo (2015) Verordening Wmo Nadere regels Jeugd en Wmo Op basis van het beleidskader en de verordeningen zal de verwachte indeling van de nadere regels de volgende worden: Nadere regels Jeugd en Wmo 1. De Toegang: 2. Uitwerking PGB beleid: Nadere regels Jeugd 1. Vrij toegankelijke hulp en niet vrij toegankelijke hulp Nadere regels Wmo 1. Criteria maatwerkvoorziening, eigen bijdrage 2. Het betrekken van inwoners bij beleid 3. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Participatiewet 1. 2. 3. 4. 5.
Verordening tegenprestatie Verordening individuele inkomenstoeslag Verordening cliëntenparticipatie Afstemmingsverordening Verordening verrekening bestuurlijke boete
De zogenaamde ‘doelmatigheids’verordeningen moeten uiterlijk 1 juli 2015 zijn vastgesteld; hierover moet nog nadere, lagere regelgeving worden gepubliceerd. Het betreft de volgende onderwerpen: 1. Verordening loonkostensubsidie en loonwaarde 2. Re-integratieverordening: ondersteuning arbeidsinschakeling en aanbieden van voorzieningen; scholing of opleiding; premie gericht op arbeidsinschakeling;
44
beschut werk. 3. Verordening individuele studietoeslag
45