60 jaar terug in de tijd MIJN HERINNERINGEN AAN OPA PULLES 1950 - 1960
Ries van Hulten, september 2012
-1-
HERINNERINGEN AAN OPA PULLES’ HUIS EN BAKKERIJ IN WAALWIJK, OMSTREEKS 1950-1960… Ries van Hulten
Omdat ik het oudste kleinkind was, en doordat wij in de Grotestraat bijna naast opa woonden, ging ik als klein jongetje praktisch elke dag naar opa Pulles. Aan de omgeving van ons en opa’s huis in de Grotestraat, opa’s winkel, het huis zelf, de bakkerij en de tuin, heb ik nog levendige herinneringen, waarin ik jullie wil ‘meenemen’ in een aantal ‘hoofdstukjes’. Bijna in elk hoofdstukje liggen kleine en grote herinneringen, soms ook anekdotes…waaruit ik een willekeurige selectie gemaakt heb. Wellicht komen er hierdoor ook andere herinneringen bij jullie boven, vooral bij de ouderen onder ons, veronderstel ik… Opa Pulles was in mijn jonge jeugd een van de belangrijkste mensen voor mij. Wellicht ook omdat ik zijn eerste kleinkind was, had ik een streepje voor bij hem, en was ikzelf op mijn beurt erg aan opa gehecht, en ik keek ook tegen hem op, zonder daarbij enige afstandelijkheid te voelen. Hoewel ooms en tantes hem als vader héél anders konden zien. Immers, hij kon best wel autoritair zijn, dwingend en ‘recht in de leer’, tóch heb ik hem nimmer negatief ervaren. Uiteraard heb ik wel bepaalde dingen gezien en gehoord, die hij deed of zei ten opzichte van zijn zoons en dochters, oma Brouwers en niet te vergeten, de inwonende over-opa Brouwers, en natuurlijk ook ten opzichte van personeel of bijvoorbeeld de toen nog niet met zijn dochters aangetrouwde ooms, maar ik koester mijn mooie herinneringen aan mijn opa vanuit een heel plezierige jeugd, waaraan hij zéker veel heeft bijgedragen. Laten we zeggen: met een mengeling van aandacht, liefde, met een voorbeeldfunctie, soms streng, maar rechtvaardig. De omstandigheden en locaties zoals die rondom opa Pulles in mijn geheugen staan gegrift, probeer ik hier dus te beschrijven, waarmee ook een mooi tijdsbeeld naar boven komt.
1. DE GROTESTRAAT, TUSSEN ONZE SIGARENWINKEL EN PULLESHEESBEEN. - NAAIMACHINE Aangezien opa een echte trapnaaimachine had, en bij hem ook bijna dagelijks een naaister werkzaam was (Anna van der Hammen) voor het vele verstelwerk aan kleding en het maken van
-2-
nieuwe kleding, regelde mijn moeder dat wij daar ook regelmatig gebruik van konden maken, maar dan wel bij ons thuis: zowel van Anna als van de naaimachine. Daartoe moesten wij, één keer per week, s’ ochtends heel vroeg al, die trapnaaimachine bij opa gaan ophalen: ik vond dat – zo vroeg in de ochtend - altijd een beschamende gang over straat, met dat luid rammelende apparaat op een nóg harder rammelend karretje uit de bakkerij. Overigens was het toen gewoonte om ’s middags om 12.00 uur de warme maaltijd te gebruiken, en Anna de naaister at dan ook altijd met ons mee. Nu was mijn vader altijd wel in voor een goede grap, en zo gebeurde het regelmatig dat hij tijdens het eten, als iedereen zijn mond vol had, een mop vertelde, waarop ook Anna altijd onbedaarlijk moest lachen, soms zelf zó hard, dat haar kunstgebit half uit haar mond schoot…
- HEEN EN WEER LOPENDE JONGEREN Tussen het postkantoor en Pulles-Heesbeen was het, vooral op zaterdagavonden, een soort hangplek voor jongeren. Nou ja, ‘hangen’ deden ze nog niet toen, maar wel de hele avond op en neer lopen. Vooral jongens maar ook meisjes, zo vanaf een jaar of 16 tot een jaar of 25 denk ik. Dit verschijnsel werd toen ‘Meidenmarkt’ genoemd. Sommige, stoere, jongens hadden toen al een bromfiets die ze aan de hand meenamen of ergens (zoals bij ons in de dam, tot ergernis van ons en onze buren) bij tientallen tegelijk parkeerden, maar de meesten liepen gewoon in groepjes heen en weer. Bij Pulles-Heesbeen werden de snacks genuttigd, of uit de automaat getrokken; het postkantoor was blijkbaar een ‘natuurlijk keerpunt’. Bij ons aan de vóórgevel, vóór het schuifraam van onze ‘goeie kamer’ hadden mijn vader en moeder 4 sigarettenautomaten gehangen (door opa Pulles grotendeels vóórgefinancierd), waarvan door die jeugd gretig gebruik werd gemaakt. Wij, als kleine kinderen, hingen soms, op zo’n drukke avond, onder het schuifraam door, stiekem naar al die jongelui te kijken, en riepen soms ‘boe’ als er een ’n pakje sigaretten uit de automaat wilde trekken…waarop we door pa of ma natuurlijk snel werden weggehaald om de omzet niet te bederven.
- AGENTEN TE VOET , DE ‘ROOIE NIJSSEN’ In die tijd zag je nog elk uur van de dag twee surveillerende politieagenten door de straat lopen. Ze waren er vooral voor de kleine kindervergrijpen… maar wìj waren zo braaf dat we, voor zover ik me herinner, nimmer aangesproken zijn of celstraf hebben gekregen… Een bijzondere man was de ‘Rooie Nijssen’, later schoonvader van Christien van tante Ria. Vanwege zijn rode haardos zo genoemd natuurlijk. Hij reed altijd op een hoge dienstfiets, en moet dus welhaast hoofdagent zijn geweest in die tijd.
- KEES KEETELS Tegenover opa’s winkel stond een oud huisje/boerderijtje, wat vervallen, met een rieten dak. Daarin was een groenteboer gevestigd, Kees Keetels, een klein driftig mannetje die uitsluitend onverstaanbaar dialect sprak. Zijn vrouw, een klein wijfje dat bijna blind was, kwam ook wel klanten helpen. Niet dat dat wat uitmaakte, want het bleef lastig communiceren: ik moest wel eens sla gaan kopen daar, maar zij verstonden dat woord niet. Als ik het aanwees, zeiden ze; ‘slaaoi’ of zoiets, en begreep ik hún weer niet… Immers, mijn vader en moeder voedden ons op zonder dialect
-3-
te spreken. Ik had altijd het gevoel dat ze daarmee probeerden hun eigen ‘standing’ ook wat op te krikken… Kees en zijn kleine vrouwtje hadden ook twee zonen: Jantje en Theo. Theo kon bij vrouwen en meisjes zijn handen niet thuishouden: stond je als vrouw in de groentewinkel op je beurt te wachten, dan liep hij achter je langs, streek met zijn hand langs je billen en dan was je ook écht aan de beurt dus…. Ook tante Cécile overkwam dat en ze heeft dat eens tegen vader Kees gezegd. Daarna heeft Theo dat nooit meer gedaan. Toch wel brave mensen dus, maar wel erg simpel van geest…
- DAMES DE BREE Juist voorbij de markt, in de Stationsstraat, was er nog een klein comestibleswinkeltje gevestigd van de ‘dames de Bree’, twee ongehuwde zussen op leeftijd. Ook hier weer herinneringen aan veel geuren, niet te vergeten hun ongewassen ‘bodygeur’. Maar ik zal nooit vergeten dat we er op uitgestuurd werden om het kleine maggiflesje, dat we voor de zondagse groentesoep gebruikten, bij te laten vullen. Daartoe schoof één van de dames een krakkemikkig trapje bij de hoge kast in de winkel, waarin een grote literfles maggi stond. Met veel gezucht en gedoe, terwijl beide dames elkaar transpirerend ondersteunden, kwam die fles naar beneden en werd ons flesje voor een paar luttele dubbeltjes gevuld. Echter, na het vullen, likte de schenkster steevast die grote fles af, waarna de dop er weer op ging.
- SINT PETRUS SCHOOL EN HET BROEDERHUIS Natuurlijk gingen we naar de lagere school, Sint Petrus, schuin tegenover ons huis. Dat gebouw staat er nog steeds, en enkele jaren geleden kon ik er eens binnen gaan kijken. Veel elementen zijn nog onaangetast gebleven, zoals delen van klaslokalen, de hardstenen trap met betegelde wanden overal en de bewerkte ijzeren trappen, maar vooral de zolder, waar nog immer diezelfde geur: muffig vermengd met oud hout, ertoe bijdroeg om het verleden even te laten herleven. Het broederhuis was destijds ontoegankelijk, zéker voor leerlingen. Als je broeder-overste eens moest spreken, moest je aan de bel naast de grote dubbele voordeur trekken en kwam je via ‘broeder-portier’ nooit verder dan de spreekkamer, die naast de voordeur lag. Overigens, over geuren gesproken… bij de broeders rook het héél anders dan bij de nonnen, die hun klooster hadden naast het ziekenhuis, tegenover het postkantoor.
- ‘DE DAMES’ VOLKSBELANG Tegenover Pulles-Heesbeen was, naast Kees Keetels, ook een dameskledingwinkel gevestigd, die gedreven werd door drie gezusters en één broer. Wat hun ‘belang’ voor ‘het volk’ was, is mij volkomen ontgaan…maar ik zie ze nog zó voor me, met hun witgrijze krulletjeshaar en grote brillen op… één zus was heel klein en ontzettend dik, en de broer was ook klein van stuk. Ze zaten meestal voor het raam boven de winkel en hadden de gewoonte (daarin stonden zij overigens niet alleen in die tijd!) om via spiegeltjes, die buiten het raam op metalen stangen gemonteerd waren (‘spionnetjes’), de straat in de gaten te houden.
-4-
Wij, als jongens, kwamen er bijna nooit binnen, aangezien hun ‘core-business’ dameslingerie en Bh’s was. Een - in die tijd - voor ons ontoegankelijk en geheimzinnig territorium van moeders, tantes en andere dames. Er deed een verhaal de ronde, dat ze eens bij de uitverkoop een lange waslijn in hun etalage hadden gehangen met daaraan een hele reeks bh’s en daarbij de tekst: “Laat ze niet hangen voor fl. 1,95!”
- VAN EIJKELENBURG In hetzelfde pand als opa, was aan de linkerkant een kantoorboekhandel gevestigd. Toen leefde de ‘oude’ van Eijkelenburg nog, maar liet het werk aan zijn zoon Herman over. De oude zat vaak in de winkel, tegen de rechter toonbank, op een hoge kruk en hield daarbij een wandelstok in zijn hand. Wanneer wij als kinderen iets te dichtbij dreigden te komen, probeerde hij altijd om ons, met de handgreep van zijn stok, in de hals te pakken en naar zich toe te trekken… Een vreemde gewoonte. Véél jaren later, toen ik net ‘voor mezelf’ was begonnen, liet ik bij Herman van Eijkelenburg nog ‘stencils’ maken, omdat een andere manier van vermenigvuldiging van brieven, zoals fotokopiëren, e.d. nog niet bestond.
- DE ‘GOUDMIJN’; JUWELIER TAUSCH; DE WATERSNOODRAMP VAN 1953; EMIGREREN OF NIET? Naast Van Eijkelenburg was een dam, die uitmondde in ‘de Goudmijn’, en die uitkwam op de winterdijk. Een plek waar we als kinderen niet zonder begeleiding van ouderen mochten komen, en zelfs dán was het ‘not done’. Een hele rij kleine huisjes aaneengeschakeld, waar schoenmakersgezinnen woonden en werkten, bij goed weer buiten. Als ze zaterdags hun stukloon kregen, werd dat veelal volledig omgezet in jenever, zodat de weekenden wat troost leken te brengen… Aan de andere kant van die dam, was juwelier Tausch gevestigd. Bijzonder aardige, lieve mensen, waar ik als klein kind ook altijd welkom was bij de zusjes Ans en Els. Een compleet andere sfeer dan bij opa. Rust en kalmte heersten bij de familie Tausch en ook een zekere welvaart. Bij opa was het daarentegen bijna altijd druk en hectisch. In 1953, toen het water bijna over de winterdijk heen stroomde, ging Henk Tausch, zoon van de juwelier, boven op de dijk vlotten bouwen van lege olievaten en hout. Eigenlijk mocht ik niet op de dijk komen van mijn ouders, maar ik kon het niet laten naar die watermassa te gaan kijken, en bewonderend toezien hoe Henk dat durfde en voor elkaar kreeg. Henk was een paar jaar ouder dan ik, en ik mocht daarom van hem geen handje toesteken. In 1952-1953 ook, hadden mijn vader en moeder het plan opgevat om, samen met nog een ander gezin (toevallig ook een bakker, met een lunchroom in de Stationsstraat), te emigreren naar de Verenigde Staten. Daarvoor hadden ze wel redenen: mijn vader was nog steeds als timmerman met een laag salaris in dienst bij grootvader van Hulten, die erg star bleek te zijn waar het de carrièreontwikkeling voor mijn vader in zijn aannemingsbedrijf betrof. Bovendien werd in die tijd van overheidswege de emigratie naar verre landen, zoals de VS en Australië sterk gestimuleerd. Dus hadden mijn pa en ma zich al helemaal voorbereid op het vertrek, Engelse lessen gevolgd (en ik kreeg ook Engelse woordjes te leren), tickets voor de bootovertocht geregeld, en grote kisten
-5-
gemaakt, en ook al deels ingepakt, voor de grote verhuizing. Een paar maanden voordat het zover was, hebben de beide grootvaders van Hulten en Pulles blijkbaar de handen ineen geslagen om die emigratie te verhinderen. Ze kwamen samen bij ons op bezoek, in de ‘salon/vóórkamer’ en voerden lange gesprekken met pa en ma. Met als resultaat dat mijn pa een veel beter betaalde baan kreeg, de mogelijkheid om voor zichzelf te beginnen en ook nog andere hulp van de grootvaders kreeg. Zoals, denk ik achteraf, een lening om sigarettenautomaten aan te schaffen die aan de voorgevel van ons huis werden opgehangen. Zodat uiteindelijk die hele emigratie-onderneming werd afgeblazen. Overigens is dat andere gezin toen wél vertrokken, en mijn moeder heeft nog lang gecorrespondeerd met hen.
- JANUS KOOL EN ANDERE HUIS -AAN-HUIS VERKOPERS Regelmatig kwamen allerlei leveranciers in vis/palingverkoper, en een melkboer.
de
straat,
zoals een groenteboer, een
Janus Kool, die een groenten- en fruitwinkel had aan het begin van de Kerkstraat, ging met paard en wagen de straten in Waalwijk af. Eens kreeg ik van hem een grote, harde, groene appel met een rood blosje, die ik bijzonder lekker vond. Ik vroeg hem daarom naar de naam van het soort appels, zodat ik mijn moeder kon vragen om die eens te bestellen bij hem. ‘Zigeunerinnen’ heten ze, zei Janus. Later heb ik nog in verschillende groentewinkels naar die appels gevraagd, maar steeds kreeg ik een lach te zien met het antwoord: nooit van gehoord…Nog steeds ben ik, tegen beter weten in, af en toe op zoek naar die niet-bestaande appelsoort, tijdens het zoeken waarvan ik de smaak weer meen te proeven… Spannend was het ook als mijn vader paling wilde eten. Op vrijdagen (ja, natúúrlijk) kwam er een mannetje uit een dorpje aan de overkant van Maas, langs op de fiets met een houten kist voorop. Mijn moeder reikte hem dan een emmer aan, waarin hij de - nog levende - palingen wilde doen. Om die glibberige beestjes vast te houden, had hij altijd wat wit zand bij zich waarin hij eerst zijn handen doopte. Op verzoek wilde hij ze soms wel onthoofden en hun vel afstropen… Maar vaak genoeg zag ik die emmer met nog heftig bewegende palingen in de keuken staan en griezelden we van die spartelende dieren, die uiteindelijk in de pan belandden…Maar wel ontzettend lekker, gebakken paling of paling in het groen! Ook was er dagelijks aanvoer van verse melk. Ik meen me zelfs nog te herinneren dat de melkboer met een heuse hondenkar langs de straten reed: een door een grote hond getrokken simpel, laag wagentje op fietswielen, met daartussen een gegalvaniseerde oliedrum en aan de achterkant een kraantje. Je moest dan met een pan naar hem toegaan, en hij mat de hele of halve liters af met een blauw-witte maatkan.
- OUDE MANNEN DIE SIGARENPEUKJES OPRAAPTEN Er kwamen vaak oude mannetjes langslopen in de Grotestraat, waarschijnlijk vanuit het ‘oudemannen huis’ bij de nonnen (tegenover het postkantoor), om een wandelingetje te maken. Hier en daar lagen in de goot langs het trottoir vaak uitgebrande sigarenpeuken. Het gebeurde wel, dat zo’n oudje die peuken opraapte, bij ons de sigarenwinkel inliep en mijn moeder om één enkele lucifer vroeg. De peuk werd dan op de lucifer gespietst en er werd gratis gebruik gemaakt van het ‘aansteekvlammetje’ dat continu op onze toonbank brandde.
-6-
- OPA’S ‘DAM’ MET DE AFBEELDINGEN VAN BAKKERS EN KOKS , GESCHILDERD DOOR HENK STOKWIELDER. Henk Stokwielder was, naast gewoon huisschilder, ook een man met andere gaven. Hij kon goed figuren schilderen, maar hij zette ook allerlei dieren op. Zijn fascinerend ingerichte werkplaats grensde aan ons huis, en, als hij aan het werk was, sloop ik vaak bij hem binnen, vooral om naar die verzameling opgezette fazanten, hazen, eekhoorns, reeën, zwijnen, enzovoorts, te kijken. En de geuren van verf en oplosmiddelen op te snuiven… Opa liet hem de oprit naar de automatiek en de dubbele poort verfraaien met afbeeldingen van bakkers en koks die bezig waren met het bereiden van lekkernijen. Een beetje in Disney-stijl, maar toch geheel ‘eigen’. Opa was zo trots als een pauw, toen zijn ‘dam’ eenmaal in een aantrekkelijke Disney-snacks binnenplaats was omgetoverd. Opa ging op zondagmorgen heel vaak “kuieren” met vader en zonen Henk en Jen Stokwielder. Ze gingen dan samen, langs het ’Galgenwiel’, de bossen en duinen in. Henk Stokwielder was getrouwd met Mien, die daarvóór heel lang bij opa dienstmeisje is geweest en ook jarenlang bij hem in huis woonde.
- OPA’S WINKEL MET DE IETWAT ‘DEFTIGE’ UITSTRALING VAN PULLES-HEESBEEN De voorgevel hád wel wat. Een soort trap- of klokgevel met versieringen, lichtbeige gekleurd, meen ik. Links dus de winkel van van Eijkelenburg, in het midden de winkel van Pulles-Heesbeen, en rechts de voorkamer met twee hoge ramen, die aan de winkel grensde. Achter de winkel en nog wat andere ruimten bij Van Eijkelenburg, was opa’s 2e keuken en daarachter de bakkerij, over de volledige breedte van het pand gesitueerd. Gezien vanaf de Grotestraat, op de eerste verdieping helemaal rechts, waren de ramen van de slaapkamer van opa en oma, daarnaast die van de ooms, en daar weer naast, helemaal links, die van de tantes. Helemaal bovenin een klein raampje, van waaruit altijd de vlag werd uitgestoken bij feestelijke gelegenheden. Rechts naast het gebouw lag de ‘dam’, bedoeld als in- en uitrit voor aan- en afvoer van materialen en grondstoffen voor de bakkerij, de distributie van brood en gebak naar de andere winkels, maar feitelijk in gebruik als zit- en staplaats met lange banken langs de twee zijden, voor de automatiek, die links was aangebouwd achter de voorkamer en tegen de grote keuken. Deze plaats was, achter de automatiek, altijd afgesloten met een hoge, dichte, dubbele houten poort in de kleur donker blauwgroen. Het perceel was in zijn geheel best groot (zeker in mijn herinnering van kleine jongen), en liep naar het noorden toe tot aan de tuinen van de mensen die in de ‘Goudmijn’ woonden. In tegenstelling tot veel andere tuinen in die tijd, die nog verder doorliepen, tot aan de winterdijk. Zo was onze eigen buurvrouw, Tilly Wiesman (dochter van een schoenfabrikant), die in haar eentje in een écht herenhuis woonde, maar wél met een ‘deftige’ huishoudster (Rie de Winter, uit een vooraanstaande, maar verarmde familie in Waspik), die altijd in het zwart gekleed was, met een wit, kanten schortje eroverheen, gezegend met zo’n grote tuin, met enorme kastanje- en walnotenbomen, met een grote vijver in het midden en een flink ‘koetshuis’ (waar jarenlang een
-7-
frietbakker, die zijn standplaats had aan het begin van de Kerkstraat, zijn mobiele frietkar in gestald heeft).
2.
OPA’S BROOD- EN BANKETWINKEL.
- ETALAGES Ja, je moest een dubbele hardstenen stoep op, wilde je in de winkel naar binnen gaan. De bel rinkelde en een van de tantes, Diny Fens of oma zelf, kwam je helpen. . Maar als je “eigen volk” was, en ze niet hoefden te komen helpen moest je altijd luid roepen: “Blijf maar!!” Oma liet zich er altijd op voorstaan dat ze een ‘dametje’ was, dus kleedde zij zich, óók als ze in de winkel stond, als zodanig, terwijl de tantes en Diny natuurlijk een witte schort droegen. De winkel had een voorname uitstraling, mede door de witmarmeren bladen, de zilverkleurige opstanden met glas en spiegels in de etalages, en de hoogte van het interieur. Veel later, toen mijn moeder pas kort weduwe was, hebben wij met ons gezin en ‘aanhang’ nog een bezoek gebracht aan het bakkerijmuseumpje in Luyksgestel, waar bijna het gehele interieur was ondergebracht. Je kunt het ook nu nog zien, hoewel de oorspronkelijke ‘grandeur’ er een beetje af is, waarschijnlijk door plaatsgebrek. Of was het verschil met vroeger, dat ik zèlf groter was geworden? Het had in het museum ook een geheel andere kleur gekregen en dat was niet meer authentiek, jammer genoeg. Het was oorspronkelijk gebroken licht beige met gouden randjes. In het museum hadden ze alles rigoureus lichtgroen geschilderd. Kijk maar eens: http://www.bakkerij-museum.nl
- BONBONVITRINE EN KOELVITRINE Links in de winkel stond een houten vitrine met glazen opbouw, iets hoger dan tafelhoogte, waarin bonbons gepresenteerd werden. Daarnaast een hoge, staande koelvitrine, waarin alleen de crèmegebakjes mochten staan, want die vitrine heeft nooit echt gekoeld. Die wás stuk en blééf stuk… Verkeerde zuinigheid misschien? Slagroomgebak en chocoladebollen werden bewaard in de dubbele koelkast die in de broodkamer achteraan de gang stond, en die werkte wél...
- LUXEVITRINE Recht vóór je, in de breedte, een hoge open vitrine tegen de wand, ook weer een houten onderbouw en met zilverkleurige opstanden van spiegels en glas, waarin de extra luxe bonbondozen en koekjesdozen stonden. Met onderin kastjes, waar bijv. taartendozen werden opgeborgen. Links daarnaast was de doorgang, met geëtste glazen deur, naar de lange gang die naar het woongedeelte en de bakkerij liep. Links vóór die deur werd pas veel later, toen oom Bertie en tante Fran in de zaak zaten, een werkblad gemonteerd waar een telefoon boven hing en waarop de agenda lag waarin bestellingen werden genoteerd. In de vijftiger jaren hadden nog slechts heel weinig mensen een telefoon, eerst nog met een twee-, later met een viercijferig toegangsnummer. Helemaal in het begin had Pulles-Heesbeen nummer 99… -8-
En dan ook slechts één telefoontoestel per aansluiting, zodat opa die liet plaatsen in het kantoortje, halverwege het gebouw. De winkelbedienden moesten bij elk telefoontje helemaal de gang door rennen naar dat kantoortje en dat mocht van opa niet veranderd worden, ondanks dat het weinig efficiënt was. Helemaal rechts, tussen de hoge open vitrine en de deur naar de voorkamer, stond een hoog rek waarin vierkante blikken met allerlei soorten koekjes voor de ‘losse verkoop’ gepresenteerd werden.
- DE KASSA EN DE VERKOOPBALIE Aan de rechterkant in de winkel was een tamelijk hoge (ik kon er toen niet overheen kijken) verkoopbalie, een houten onderbouw met wit marmeren blad en opstanden van glas, deels ook hoger dan de balie zelf. Hier lagen allerlei soorten snoep en losse chocolaatjes…
- MARSEPEINEN BEESTJES , WORSTEN, POPJES, ETC De ooms en opa leefden zich vaak creatief uit, zoals met het handmatig maken van marsepeinen beestjes, voorwerpen en popjes. Vooral met Sinterklaas stond één van beide etalages ermee vol.
- GEMEENTEHUIS VAN SUIKERKLONTJES Ter gelegenheid waarvan weet ik niet meer, maar opa liet, door oom Bertie, eens minutieus het hele gemeentehuis nabouwen van suikerklontjes. Een pronkstuk in de etalage natuurlijk.
- BESTELLING VAN ÉÉN GEBAKJE VOOR MW. TIMMERMANS De sfeer in die tijd: de hele gemeenschap werd beheerst door pastoor-burgemeester-fabrikant, kun je je nu niet meer voorstellen. Een illustratief voorval uit die tijd heb ik via mijn moeder nog onthouden. Een van de rijke families in Waalwijk was Timmermans, van de verzekeringsmaatschappij. Mevrouw Timmermans kwam op een ochtend in opa’s winkel en wees een gebakje aan, met de mededeling dat ze ‘s middags bezoek zou krijgen en of dat gebakje maar even bij haar bezorgd kon worden. Dat werd nog ‘normaal’ gevonden in die tijd, dus werd er iemand (mijn moeder?) op uitgestuurd om dat éne gebakje, keurig in een gebaksdoosje, ‘s middags te gaan afleveren… Maar mevrouw de Kort (vooraan in de Mr. Van Coothstraat, tegenwoordig bloemenwinkel) kon er ook wat van, via de telefoon: “Wilt u de jongen even 2 gebakjes laten bezorgen, het is geen weer om mijn dienstmeisje de straat op te sturen!” Overigens: bij de familie Timmermans kwam je natuurlijk niet zomaar binnen, noch als klant voor een verzekeringskwestie, noch als leverancier. In mijn beginperiode als fotograaf, woonde en werkte ik in het voormalige huis van mijn andere opa, Harry van Hulten, schuin tegenover het woonhuis van Timmermans. In die tijd overleed mevrouw Timmermans, en een aantal maanden nadien kreeg ik ‘hoog’ bezoek van Judocus zélf, waarbij hij me verzocht om alle ruimten in zijn huis eens perfect te fotograferen, als nagedachtenis voor zijn kinderen en familie. Ik heb toen een aantal ingebonden boeken gemaakt met tientallen foto’s en hier en daar een kleine tekst. Veel jaren later kreeg ik nog een telefoontje van zoon Flip Timmermans, dat hij dat boekje nog eens had bekeken en mij (het klonk bijna postuum) ermee wilde complimenteren.
-9-
Verder nog een anekdote over de Timmermansen, want ‘Anna de naaister’ kwam af en toe ook bij hen in huis voor naai- en verstelwerk. En tijdens het eten ’s middags bij ons, vertelde ze dat Judocus aan haar had gevraagd om een - al erg oud en tot op de draad versleten – vilten hoedje te repareren. Anna vond dat blijkbaar erg vreemd en zei tegen Judocus: ‘Meneer Timmermans, u kunt toch wel een nieuw hoedje kopen?’. Anna had haar eigen assertiviteit blijkbaar stelselmatig onderschat…
- OPSTAP NAAR DE VOORKAMER Naar de voorkamer was een opstapje, omdat die kamer wat hoger gelegen was dan de winkel. De deur tussen kamer en winkel stond meestal open of op een kier. De winkelbedienden gingen daar soms zitten, wanneer er even geen klanten waren… Vaak waren dat ook voor mij gezellige momenten, vooral als er dan thee, met een koekje naar eigen keuze uit de winkel, bij mocht komen. Maar owee, als opa dat zag: “Heb je niks te doen? Er staan lege plateaus en de koekjestrommels zijn niet vol!”. Cola en andere fris- en fruitdranken bestonden in die tijd nog bijna niet, althans, werden nog zelden geschonken. Aanmaak-Ranja en -Rojo kregen we ook alleen maar als er feest was. Wél was er een legendarische uitspraak van tante Ria (in haar café in Kaatsheuvel), wanneer je daar op bezoek ging: “wilde ge een fleske?’, daarmee meestal bedoelend een flesje Riedel sinas, zo’n groen, dikbuikig flesje… en het bijbehorende rietje maakte dat feestje altijd helemaal áf.
3.
DE ‘VOORKAMER’.
Hoewel de voorkamer bedoeld was als ‘salon’ voor bijzondere gelegenheden, zou opa opa niet zijn, als hij er niet meerdere bestemmingen aan had gegeven. Enerzijds was die kamer vaak een oase van rust, vooral op dinsdagmiddagen, wanneer de winkel gesloten was en op zondagen, anderzijds werd er vaak gemusiceerd en gezongen door de tantes. Ook al waren een aantal van hen al getrouwd, tóch kwamen ze in deze kamer vaak bijeen om bijvoorbeeld te repeteren voor het accordeonoptreden voor de KRO-radio. Daarvan herinner ik me nog een interview in diezelfde voorkamer, waarbij ook aan mij enkele vragen werden gesteld over die muzikale tantes…
- TAFEL MET STOELEN Centraal in de kamer stonden een tafel met donkere houten stoelen en beklede zittingen. Een tafelkleed, van het type ‘ouderwets bruin café’ (sorry, het was een écht Perzisch kleed) met een grote aardewerk schaal erop.
- PIANO Rechts achter de deur tussen de winkel en de voorkamer, stond de piano, waarop vaak gespeeld werd. Ik herinner me nog levendig dat een paar tantes quatre mains speelden…
- SCHOORSTEENMANTEL Van zwart marmer of steen, en een kolenkachel die daarvóór stond. Rechts de kolenkit, met voorraad kooltjes. Als de kachel brandde, was het altijd rustgevend om in de gloeiende kolen achter
- 10 -
de micaruitjes te staren en, met een boek van Arendsoog in je handen, je gedachten de vrije loop te laten…
- ZITJE ONDER EEN ‘BOOG’ MET KASTJES Links naast de schoorsteen een verdiepte boog in de wand, waaronder twee Louis Quinze (?) stoeltjes en een tafeltje stonden: pronkstukjes van oma denk ik.
- BOEKENKAST MET GLASRAAM ERVOOR Rechts naast de schoorsteen was een ingebouwde hoge boekenkast met twee hoge deuren, voorzien van bruingele glasraampjes, glas-in-lood . Ik mocht daar altijd wel een boek uit halen om te lezen, of plaatjes te kijken…
- DE BEIDE RAMEN MET ERKERS AAN DE STRAATZIJDE Bij het lezen ging ik vaak in een van de erkers zitten, tegen de hoge ramen aan de straatkant. Een rustig plekje waar ik me helemaal op de boeken kon concentreren en af en toe ook een blik op straat kon werpen, aan de ene kant de jongelui die voor de automatiek kwamen, aan de andere kant de veelal ‘deftige’ dames die in de winkel moesten zijn, of dienstmeisjes die er in hun zwartwitte kleding op uitgestuurd werden om brood, koekjes of gebakjes te halen. Overigens was er tussen die beide ramen ook nog een hoge smalle kristalkast. Daarin stond al het duurdere en breekbare glaswerk voor bijzondere gelegenheden. En de ‘déjeuneetjes’, het ontbijtbordje, kopje en schoteltje, meestal met toepasselijke tekst erop, die ooms en tantes bij een communie of zo persoonlijk cadeau hadden gekregen.
- DRESSOIR Tegen de linkerwand van de voorkamer stond een donkerkleurige houten dressoir. Wat daarin bewaard werd en wat er precies op stond, waren bijvoorbeeld het eerste dagboekje van oma, wat sjaals en handschoenen en zo en een voorraad dozen met luxe bonbons voor in de winkel. Als je binnenkwam vanuit de winkel, meteen links, was nog een diepe inbouwkast met winkelvoorraad: planken met dozen snoep, losse bonbons, etc. Die kast was niet met een gewone deur afgesloten, maar die deur was als het ware een scharnierend deel van de wand, beplakt met hetzelfde behang als de rest van de kamer, met lichtgroene en gouden motieven.
- OMA HEESBEEN’S ‘MEMORIAL’ Na het overlijden van zijn eerste vrouw, bij de geboorte van het laatste kind, dat ook overleed, liet opa een heel bijzonder gedenkteken maken. Een houten, handgesneden tafeltje met een schuin bovenblad, waaronder een bijzonder fotoboek werd bewaard. Op het houten deksel waren rozen rondom een kruis uitgesneden: voor elk kind een roos. Maar
- 11 -
voor de overleden oma zelf en voor het overleden kind een geknakte roos. Het fotoboek was gemaakt door Martien Coppens, destijds een zeer gerenommeerd fotograaf uit Eindhoven, die vergrote reproducties had gemaakt van een fotoverzameling uit oma’s leven en van haar voorouders. Het boek zélf was ook heel bijzonder: van geschept papier en met een roodlederen omslag. Het verhaal van oma’s leven zoals dat in dit boek staat, werd geschreven door de priester Christ Klerkx, broer van Piet Klerkx (van de meubelwinkel). Deze ‘boekstandaard’ stond in mijn vroegste herinnering altijd in de voorkamer, tussen de beide hoge ramen. Heel soms, en alleen samen met een van de tantes, mocht het deksel open en mocht ik de foto’s bekijken… een inzicht in een mensenleven vanaf het begin van de vorige eeuw en nog vèr daarvóór.
- MET SINTERKLAAS, KERST EN PASEN: OMBOUW NAAR SHOWROOM In de inleiding van dit ‘hoofdstuk’ zei ik het al: opa liet geen gelegenheid onbenut om een ruimte zoveel mogelijk te gebruiken, ook voor zakelijke doeleinden. Zó werd die voorkamer steevast, al weken vóór de feestdagen omgebouwd, met een speciaal voor een eerdere grote tentoonstelling in Waalwijk gemaakt decor (ik meen in 1948, het kan ook de SLEM van 1953 geweest zijn), tot een heuse showroom voor Sinterklaas, Kerst en Pasen. Hier konden de klanten dan hun speciale feestdageninkopen doen: zoals chocolade letters en marsepeinen voorwerpen voor Sinterklaas; luxe broodjes, stollen en taarten voor Kerstmis; paasbrood en chocolade eieren, veelal kunstig opgemaakt met veelkeurige linten, voor de paasdagen. Ik zelf was altijd dol op frangipanebroodjes, met een zoete vulling van amandelspijs met vruchten en hazelnootjes, die in mijn herinnering alleen met Kerst werden gemaakt.
- OPA OVERLEDEN EN OPGEBAARD Waar anders, dan in deze ‘deftige’ voorkamer, kon mijn overleden opa worden opgebaard? Hier hoorde hij thuis, hier had hij zijn diepste herinneringen, en hier was hij van een klein bakkertje gegroeid naar een middenstander met aanzien in het Waalwijkse én in de regio. Ik was toen een jaar of 18, en had als hobby fotografie. Zodat ik op het idee kwam om van mijn opa, voor wie ik altijd de grootste bewondering had, en die in mijn jonge leven altijd een van de belangrijkste mensen is geweest, nog een aantal foto’s te maken vóórdat zijn lijkkist definitief gesloten zou worden. Ik beschikte toen al over een paar ‘fotolampen’ en een goede camera. Na overleg met ooms en tantes kreeg ik rustig gelegenheid om, een uur lang – helemaal alléén – enkele foto’s te maken. Dat ging niet zonder emoties, want het greep mij toen wel erg aan, herinner ik me nog. Gelukkig heeft tante Cécile nog een paar van die foto’s weten te bewaren…
- 12 -
4.
DE LANGE GANG.
Vanuit de winkel, helemaal naar achter in het huis, liep een lange gang, met een vloer van zwarte stenen tegels. Wekelijks werden die tegels met zwarte schoenpoets bewerkt en glanzend gewreven. Dat was uiteraard de taak van de werkster (ik zie haar nog voor me: Toos Schaapsmeerders, haar man heette van den Dungen, later werd het een zekere ‘Ria’), die dan ook moest tolereren, dat een van de kleinkinderen ondertussen op haar rug ‘paardje’ wilde rijden. Vóóraan rechts was eerst de trap naar de bovenverdieping, dan een stuk muur, waarop een schilderijlijst hing met een aantal Deutsche Reichs Marken die de enorme inflatie in de 2e wereldoorlog visueel maakten: biljetten van miljoenen, honderden miljoenen Marken zaten erbij. Daarnaast de deur naar de grote keuken, gevolgd door een muur met een hoge en een lage kapstok. Dan kwam de deur naar de woonkamer. En aan het eind van de gang, links, de deur naar de kelder en de wc-deur. Rechts nog een deur van een ondiepe kast, en aan het eind van de gang kon je linksaf, via een tweede keuken naar de bakkerij, rechtdoor een diepe kledingkast, en rechtsaf via een afstapje naar een gangetje naar buiten, of naar een klein kantoortje. In de gang hing ook koperen gong met een slaghamertje. Bedoeld om iedereen op te roepen voor het eten in de grote keuken. Ik weet nog dat ik dat altijd graag deed, maar pas mócht doen nádat de tantes en de keukenhulp mij toestemming gaven om de bel te luiden. Aan de lange, dichte gangwand links, hingen een aantal afbeeldingen van Anton Pieck, de meeste met afbeeldingen van bakkerswinkels, bakkerijen, enzovoort. Ik had destijds niet kunnen bevroeden dat ik later die Anton Pieck persoonlijk zou ontmoeten en hem in zijn huis in Overveen, in de Efteling en in het Autotron uitvoerig zou gaan interviewen en portretteren.
5.
DE TRAP NAAR BOVEN , MET ‘OVERLOOP’.
Meteen achter de winkel, aan het begin van de lange gang, lag de trap die naar de bovenverdieping leidde, een houten trap, met krakende treden, een roodbruine loper met roeden en aan de linkerkant boven, met een smal overloopje. Daarboven was een rekje met een verzameling van koperen minivoorwerpen. Rechts liep een reling met houten spijlen, die verder helemaal rondom de trap liep op de eerste verdieping. Als je de trap opkwam viel direct de grote linnenkast met spiegel in het oog. Vaak gebruikt als ‘laatste check’ vóórdat opa naar beneden kwam om uit te gaan, of naar de kerk te lopen in zijn ‘zondagse pak’.
6.
DE BADKAMER, SLAAPKAMERS, ETC…
Aangezien wij zelf niet over een badkamer of douche beschikten (douches waren in die tijd nog nauwelijks in gebruik), mochten we soms van opa’s badkamer en bad gebruik maken. Ik liep dan met een grote badhanddoek over straat naar opa’s huis en werd meestal door één van de tantes geholpen met het baden. Bij mooi weer mocht het schuifraam van de badkamer een stukje omhoog en kon ik vanuit het bad uitkijken over het platte dak van de automatiek, in de richting van de tuin. Opa en oma’s slaapkamer grensde aan de badkamer. Waarschijnlijk vanwege de nodige leidingen en afvoeren, lag de badkamer een stukje hoger dan de overige kamers, dus ook hier weer stoepje
- 13 -
op en stoepje af. In de slaapkamer stond een groot houten bed, met aan weerszijden een nachtkastje waarop een wit marmeren blad. Er was ook een kledingkast tegen de andere wand en een kaptafel, waarop eveneens een wit marmeren blad. Naast deze kamer was de slaapkamer van oom Piet en oom Tiny, en weer daarnaast de kamer van tante Cécile en tante Henny, helemaal links achter op de overloop. Recht achteraan de overloop was het slaapkamertje van over-opa Brouwers, zonder raam, maar via een brede opening bovenaan in de tussenmuur, licht en lucht kreeg vanuit de kamer van de tantes, die wèl over een raam beschikten. In de ochtend, als ik bij opa in huis was, hielp ik soms wel met al die bedden opmaken. De vieze sokken van de ooms lagen her en der op de grond verspreid in hun kamer, hetgeen vaak de ergernis van tantes of werkster opwekte. Helemaal achteraan, rechts was nog, via een afstapje naar beneden, een zijkamertje, toen waarschijnlijk de slaapkamer van oom Harry.
7.
OVER-OPA BROUWERS
Ik weet nog goed, dat over-opa Brouwers vaak ’s middags een slaapje ging doen in zijn kamertje, en dat opa mij eens vroeg om hem wakker te gaan maken. Ik klopte aan maar hoorde alleen maar luid gesnurk… ik opende de deur en tot mijn schrik zag ik, naast het bed, het houten been van over-opa staan. Natuurlijk wist ik wel dat hij één kunstbeen had, maar dat zat altijd in zijn lange broek verborgen. Destijds waren die kunstbenen nog helemaal niet gelijkend op een echt been met voet eraan, nee, over-opa had een soort ronde tafelpoot met een rubbertje eronder tegen het uitglijden. Die poot was blijkbaar met een slimme bevestiging aan zijn lichaam vastgemaakt: er zat bovenaan een soort kom, waarin hij zijn nog resterende stukje échte been stak, en dan werd die kom met een leren band schuin over zijn lijf, over zijn schouder gegespt. Zó kon over-opa die ‘poot’ aan- en uitdoen, en los naast zich neerzetten. Het vreemde was óók, dat die poot ter hoogte van de knie een zelf-inklikkend scharnier had, zodat hij, wanneer hij ging zitten, met een flinke klap die poot kon buigen. Wèl zo handig als je aan tafel ging zitten… Maar over-opa moest bij het opstaan natuurlijk niet vergeten die knie weer recht te trekken en in te klikken, anders klapte hij tegen de grond zoals dat ook werkelijk een paar keer is gebeurd… Vanwege die hoorbare ‘stap-boem’ geluiden die over-opa maakte bij het lopen, noemden wij, kinderen, hem wel ‘Opa-Boem’. In mijn herinnering werd over-opa Brouwers - in mijn ogen van toèn - soms wat ‘bazig’ bejegend door opa. Kwam dat doordat over-opa op zijn hoge leeftijd wat recalcitrant was geworden, of doordat opa hem af en toe toch als een lastige knorrepot zag in het drukke huishouden..? Hoe dan ook, over-opa kon vaak in zijn eentje mokkend in het kantoortje naast de brandkast zitten, waar hij als taak had om het muntgeld uit de winkels en de automatiek, te tellen en te sorteren. Ik zag hem vaak zitten, achter het raam van dat kantoortje, als ik over de binnenplaats liep…Alles bijeen genomen, denk ik toch dat over-opa heel veel werk heeft verzet voor opa’s bedrijf. Immers, hij maakte ook de automaten schoon en repareerde die kundig (vanuit zijn achtergrond bij de slotenfabriek Lips in Dordrecht), als het nodig was.
- 14 -
Verder maakte hij de injectiespuiten van de oude dokter Langemeijer schoon door die holle buisjes door te steken met een dunne ijzerdraad, en sleep hij de schuine naaldpunten weer scherp! Dat kun je je tegenwoordig echt niet meer voorstellen…
8.
DE KEUKEN, LATER MET AANPALENDE ‘AUTOMATIEK’.
Ik herinner me nog de oorspronkelijke keuken, vóórdat de frietverkoop begon, waarvoor een groot deel van die oude keuken moest worden opgeofferd en verbouwd. Via een extra brede deur vanuit de lange gang kwam je die keuken binnen. Gedomineerd door een grote tafel, waaraan al het personeel kon zitten: zowel de huishoudhulpen, de winkelbedienden als de bakkers èn het hele gezin aten hier ’s morgens hun ontbijt en ‘s avonds de avondmaaltijd. Het warme middageten was in de huiskamer met alleen de familie en het winkelmeisje en daarbij zat het overige personeel wel in die keuken. Opa zat natuurlijk aan het hoofd van de tafel. En ik als klein jongetje, kon altijd wel ergens aanschuiven, meestal rechts naast opa op het hoekje van die grote tafel. Meteen rechts naast de keukendeur was een plank tegen de muur, waarop een snijmachine (ik meen een roodkleurige, uiteraard van ‘Berkel’) om brood en andere levensmiddelen te snijden. In de rechterwand, eigenlijk onder de trap naar de eerste verdieping, was de voorraadkast, met dubbele deur. Daarnaast stond een hoge wit-crème kleurige kast waarin alle bestek, borden, schalen e.d. werd bewaard. De langere wand, had rechts een toegangsdeur naar de automatiek, met links daarnaast een hele rij ramen met gematteerd glas. Daarvóór een lang aanrecht met rechts een paar kookpitten en links afwasbakken. Na het eten moest er natuurlijk afgewassen worden, meestal door de tantes samen met de huishoudhulp. Steevast werden er tijdens het doen van de vaat en het afdrogen, liedjes gezongen, wat altijd zorgde voor een speciale sfeer… soms zat ik dan met bungelende beentjes op die grote tafel toe te kijken en mee te zingen, soms mocht ik ook helpen bij wassen of drogen… Wat ik me ook nog goed herinner, was dat opa, nádat ik van geelzucht was genezen, mij eens aankeek, en zei dat ik wel heel erg was afgevallen. Daarom sprak hij met mijn moeder af dat ik twee weken lang, elke dag maar bij hem moest komen eten, om eens goed ‘aan te komen’. Hij maakte daarom elke dag - speciaal voor mij – een uiterst calorierijk toetje, wel verschillende, maar in mijn herinnering meestal dikke chocoladepudding met een enorme dot slagroom eroverheen…’Alles opeten, Rieske’ zei opa dan…Met als gevolg dat ik na enige tijd zichtbaar dikker was geworden, bijna rond als een tonnetje… Tegen de linkerwand in de keuken was een grote schouw met een fornuis daaronder. Links daarnaast was een ‘geheimzinnig’ kastje, dat ik wel eens gebruikte als verstopplaats. Ik vermoed dat het oorspronkelijk een kleine liftschacht was geweest, want het kwam boven uit op de zolders. Het werd echter gebruikt als kolenopslag met daarboven wat planken voor levensmiddelen.
9.
DE AUTOMATIEK.
Vóórdat met de patates frites verkoop werd begonnen, was de ‘automatiek’ een bijna cirkelvormige ruimte, van buitenaf toegankelijk via een rolluik. Aan je linkerhand waren een aantal
- 15 -
verticale, roodgekleurde automaten, voor snoep en koude snacks van 10 en 25 cent. Middenin een deur die op een soort ‘omloop’ aan de achterkant uitkwam, grenzend aan de keuken en de keukenramen. In die deur was een luikje met een drukbel aangebracht, waardoor klanten contact met de verkoper hadden. Aan de andere kant van die deur waren een aantal identieke automaten, maar dan met verwarming erin, bijvoorbeeld voor kroketten en worstenbroodjes, die gepresenteerd werden op kartonnen schaaltjes. Verderop, dwars in de ruimte, was een kleiner rolluik boven de ijsverkoopbalie. Als jongetje mocht ik vaak meehelpen met het bijvullen van de automaten vanuit de achterkant. De bakkerijproducten stonden daarvoor klaar in een rek waarin precies de bakplaten uit de bakkerij pasten: worstenbroodjes, appelflappen, appelbollen, chocoladebollen, gevulde koeken, en nog talloze andere lekkernijen… De voorverpakte producten zoals rollen drop en ‘Rang’ stonden onder handbereik in dozen, tussen en onder de automaten. De ijsmachine en de ijsverkoop waren een beetje apart geregeld: als verkoper stond je op een verhoging van planken, om er goed bij te kunnen als de voorraad schepijs verminderde. Dat betekende óók dat wat oudere jongens erop uit waren om, wanneer een van de tantes of een van de vrouwelijke ijsverkopers ‘dienst’ hadden, zij met het bestellen van hun ijsje expres wachtten totdat ze héél diep voorover moest bukken, waarbij die pubers probeerden een glimp van de boezem op te vangen… Het maken van het ijs gebeurde altijd vanuit een grote metalen ‘pan’, waarin in de bakkerij het ijsmengsel op kamertemperatuur was voorbereid, en dat in de ijsmachine werd gegoten. Net als deeg, werd het dan continu gemengd in de ijskoude vloeistof die de ijsmenger omgaf, en die werd rondgepompt vanuit een machine in de schuurgarage. Zodra het ijs klaar was: koud genoeg en van de juiste consistentie, werd het overgeschept in twee diepe, ronde voorraadbakken precies vóór het uitgeefluik, en die eveneens gekoeld werden met deze vloeistof. Kersvers schepijs was altijd een traktatie… en een flinke dot slagroom erop maakte het écht compleet. IJsjes van 5 cent, 10 cent, 15 cent en 25 cent… Tegenwoordig onvoorstelbare prijzen… Op het marktplein van Waalwijk was toen ook een winkel van Jamin, die aan een apart luikje ook ijs verkocht: rechthoekige blokken, verpakt in vetvrij papier, waar je nog twee losse, dunne, rechthoekige wafeltjes bij kreeg om het ijsblokje tussen te leggen om het makkelijk te kunnen eten. Veel van mijn vriendjes gingen daar ook wel eens een ijsje halen, maar wij nooit: immers, opa zou het ons nooit vergeven! Ik herinner me ook nog het ‘donutavontuur’… Ik meen dat opa met een of twee ooms terugkwam van een bakkersbeurs en enorm enthousiast was over het nieuwste van het nieuwste, rechtstreeks uit het verre Amerika: ‘donuts’…
- 16 -
Er werd snel een donutmachine aangeschaft en, na wat proefbakken waarbij zoveel mogelijk familieleden moesten komen proeven, lagen de eerste donuts al snel zowel in de winkel als in de automatiek voor de verkoop. Iedereen was ervan overtuigd, dat dít het hélemaal was… Echter, de verkoop viel behoorlijk tegen, het publiek wilde die nieuwerwetse dingen niet, en al gauw was de donut ‘exit’ bij Pulles-Heesbeen…
10. DE WOONKAMER. Als je vanuit de lange gang de woonkamer inliep, stond er direct rechts een klein dressoir met twee Delfts blauwe ‘tabakspotten’, en een tinnen fruitschaal op een lopertje. Midden in de kamer een grote uitschuiftafel, waaraan zondags en doordeweeks de warme maaltijd werd gegeten. Zo was er steevast het zogenaamde ‘soppen’ ná de hoogmis: opa bakte dan een grote biefstuk (speciaal bij slager Van Schijndel besteld natuurlijk), in extra veel roomboter in een koekenpan, iedereen kreeg een stuk biefstuk op zijn bord en werd geacht stukken boterham met de vork door de saus heen te roeren: ‘soppen’ dus. Vooral het laatste beetje was erg lekker, met de aanbaksels van het vlees. Natuurlijk waren er ‘vaste plaatsen’ aan die tafel: je zou het een ‘pikorde’ kunnen noemen: Opa en oma middenin aan de lange zijde, met de oudste zoons en dochters naast en tegenover hen. Overopa Brouwers altijd in een hoekje aan een korte tafelzijde… Dagelijks vond aan het begin van de ochtend, nadat de broden in de bakkerij gereed waren en stonden uit te wasemen in de 2e keuken en in de lange gang, opa’s scheerritueel plaats: een grote ovale spiegel op tafel, een bakje warm water, scheerkwast, zeep en handdoek erbij, en een scherp uitklapbaar scheermes, dat eerst aangezet moest worden op een lederen riem… Als kleine jongen was het altijd een vreemde gewaarwording, dat opa op die manier weer een glad gezicht tevoorschijn toverde: soms mocht ik zelfs even over zijn wangen voelen of het wel glad genoeg was…. Links, tegen de wand tussen de gang en de kamer in, stond een divan met kussens, waarop opa elke middag, meteen na de lunch, in alle stilte (iedereen wist dat je beslist geen geluid mocht maken, en we liepen dan ook op onze tenen) een middagdutje deed, altijd met een kussen over zijn gezicht heen. Er kwam ook een zwartwit televisie: een van de weinige die er toen waren. Alleen mijn opa en oma van Hulten hadden er al eerder een gekocht. In de zomer werd de Tour de France uitgezonden, wat voor iedereen natuurlijk spannend was om te zien. En af en toe kwamen de bakkers stiekem vanuit de bakkerij om de hoek meekijken. Oma Brouwers was, zoals sommigen zich nog zullen herinneren (denk aan haar 3-D Viewmasterkijker met foto’s van paus Pius in Rome, haar boeken van Pieter van de Meer de Walcheren, en andere religieuze objecten die ze in bezit had) een beetje érg overdreven godsvruchtig… Zo herinner ik me nog dat er een TV uitzending was waarop de paus de zegen ‘Urbi et Orbi’ gaf op het Sint Pietersplein in Rome. Oma ging daarbij in bid-houding op haar knieën voor
- 17 -
het televisieapparaat zitten en maande iedereen omdat óók te doen… Het begin van het televisietijdperk begon dus al met eerbied voor het scherm. De TV stond in een deel van de kamer dat voorheen een vaste kastenwand was (die opa heeft laten verwijderen om de kamer te vergroten), aan de linkerzijde van de woonkamer, rechts in de hoek naast een groot donkerhouten dressoir. Helemaal rechts boven was een klein, donker raampje van glas in lood, waarop ik me de voorstelling niet meer herinner… Soms, als er veel kleinkinderen op bezoek waren, werden er spelletjes gedaan en veel liedjes gezongen, samen met de tantes. In die tijd, met de herinnering van de verloren Nederlandse koloniën Indonesië en Zuid-Afrika nog vers in het geheugen, leerden we nog kinderliedjes in het ‘Bahasa’, de Indonesische taal, zoals Burung kakatua - Burung Kakatua, Menclok di jendela, Nenek sudah tuah, Giginya tinggal dua… Letrum Letrum Letrum lalala… etc1... Of in het Zuid-Afrikaans: Lai Bona. Waarbij we met zijn allen in een grote kring op de grond gingen zitten. Grappig om te bedenken dat ik tegenwoordig elk jaar een week of vijf zes, samen met mijn Indonesische man, in ons huis op Borneo/Indonesië doorbreng, waar sommige oudere mensen zich die liedjes ook nog wel herinneren…
11. DE KELDER. Verderop in de gang, aan de linkerkant, was een deur die in de kelder uitkwam: meteen achter de deur een houten trap van zo’n vijf, zes treden naar beneden, met een cementen vloer en rekken aan de rechter kant. Het was een gewelfkelder met een gebogen plafond, en met een klein raampje dat uitzag op de dam tussen Tausch en Pulles-Heesbeen. Er lagen vooral halffabricaten voor de bakkerij, die koel moesten blijven, en voorraad levensmiddelen, aardappelen, groenten en fruit; in die tijd was er nog geen grote koelcel.
12. DE GARDEROBEKAST. Recht vóór je, aan het eind van de gang, een deur die toegang gaf tot een langwerpige, diepe inloopkast voor kledingopslag: lange stangen met kleerhangers waaraan jassen, pakken, jurken en andere kleding hing. Ik herinner me de geur nog: mottenballen en een beetje bedompt.
13. DE 2E KEUKEN MET DOORGANG NAAR DE BAKKERIJ. Links naast de garderobe was een klein vierkant gedeelte waaraan een deur lag met toegang tot de tweede keuken. Vaak in gebruik voor het laten afkoelen van broden die recht uit de oven kwamen, opgestapeld op lange houten planken. Er was een raam dat uitkwam op de dam tegenover de zijdeur van de familie Tausch, maar je kon niet door het geblindeerde glas heen kijken. Vóór dat raam was van links naar rechts een groot stenen aanrecht met rechts een spoelbak, die ook wel voor de bakkerij gebruikt werd.
1
Zie http://www.youtube.com/watch?v=al8CXb3MqSM
- 18 -
In het midden stond een grote tafel met eenvoudige keukenstoelen eromheen. Juist naast de spoelbak was de deur naar de bakkerij: met een hardstenen stoep, een afstap met twee treden naar beneden. Ik herinner me nog dat er plannen waren om een grote koelcel te maken, die in deze ruimte zou komen (of was het toch iets anders?). Daarbij werd zoveel mogelijk zélf gedaan. Maar wat er fout ging, was dat er bij dat werk per ongeluk een gasleiding werd doorgezaagd, zodat je in het hele huis de gaslucht kon ruiken. Grote paniek natuurlijk, wegens het ontploffingsgevaar…
14. HET KANTOORTJE, GANGETJE NAAR BUITEN , EN DOORGANG NAAR DE BAKKERIJ. Aan het einde van grote gang, maar nu rechtsaf, weer met een afstapje, was een gang naar buiten. In de muur links bevond zich een schuifraampje dat in een kantoortje uitkwam, vroeger waarschijnlijk bedoeld om leveranciers en personeel te ontvangen en uit te betalen. Langs dat kantoortje links, opnieuw een gangetje (met links iets van open kasten of zo en rechtsachter het kantoortje lichtgroene grote ladekasten, tot aan de zoldering voor personeelskleding, omkleedruimte, etc.). Dit gangetje kwam uit in de bakkerij: links de trap naar de (meel)zolders. In het kantoortje zelf stond de grote brandkast en daarnaast een bureau met rolluikafsluiting, met daarnaast een aansluitende plank tegen het raam. In dit kantoor zat over-opa vaak, om zijn taak te vervullen van het sorteren en tellen van centen, stuivers, dubbeltjes, kwartjes en guldens.
15. DE BAKKERIJ. Vanuit de 2e keuken naar binnen: links grote stenen aanrechten tegen de buitenmuur aan, en een handroller voor het maken van feuilleté-deeg. Meteen rechts een tweetal kloppers/mengers en een deegmengmachine. De aandrijvingen van deze apparaten gebeurde via een centrale as, hoog tegen het plafond, via lederen riemen die naar beneden kwamen. Op zolder stond een elektromotor, die op zijn beurt de centrale as aandreef, ook weer via een lederen band, door een opening in het plafond. Middenin de bakkerij stonden twee grote stalen werktafels, met stalen schuifladen voor alle gereedschappen en met dikke grijs-stenen bladen. Één van die schuifladen diende als ‘afvalbak’: alle verse maar kapotte koeken en gebak gingen daar meteen in, bedoeld als voer voor de kippen, maar wij snoepten daar natuurlijk ook vaak uit, als er even niemand keek. De betegelde wand aan de noordkant werd in beslag genomen door een oven met 5 of 6 verdiepingen. Links naast de oven was een rijs-ruimte, een soort diepe gang waarin verrijdbare rekken pasten om het deeg te laten rijzen.
- 19 -
De bakkerij werd ook gebruikt als feestruimte, zoals voor de trouwfeesten die in de bakkerij werden gevierd, de familie-kerstmaaltijden met die grote, door opa zelf opgefokte, kalkoenen, die recht uit de oven op tafel (lees: werkbanken) werden gezet. De hele familie: opa, oma, ooms, tantes, aangetrouwden en kleinkinderen, maar ook opoe uit Vlijmen kwamen dan bijeen, plaats genoeg voor (naar schatting) 50-70 personen…
16. DE GROTE OVEN EN HET STOOKHOK, WASRUIMTE, ETC. Die grote oven was natuurlijk een soort ‘centrum’ van de bakkerij. Met 5 of 6 verdiepingen kon er veel brood tegelijk worden gebakken. De oven werd gestookt met kolen en hout vanuit de achterkant, die via een deur rechts naast de oven bereikbaar was. ‘Hammie’, een wat oudere medewerker, was de ‘stoker’, ook van zijn eigen sigaren, waarvan er ooit eens een in een brood terecht is gekomen…getuige een klantenklacht in de winkel. Later werden hier ook de aardappelen voor de patates frites gesneden en gewassen. Er stond volgens mij ook nog een wasmachine: een houten trog met binnenin heen en weer draaiende ‘vleugels’ om het wasgoed te reinigen, natuurlijk niet met waspoeder, maar met een dot groene zeep in het hete water, of met een metalen ‘klopper’ waarin een blok sunlight zeep werd gedaan. Er stond ook een wasbord dat vaak werd gebruikt om hardhandig vlekken te verwijderen (bij ons thuis deed mijn moeder dat ook altijd zó, op maandag-wasdag).
17. DE RUIMTEN ACHTER DE BAKKERIJ. In een wat kleinere, en opnieuw één trede lager gelegen ruimte achter de bakkerij – links naast de oven - stonden op de aanrechtbladen de houten rekken voor het uitdruipen en drogen van chocoladebollen. Dwars door de soezen die daarvoor gebakken waren, werden dan houten pennen gestoken, waarmee ze door warme chocoladefondant werden gehaald en vervolgens opgeprikt in de rekken. Na het stollen en koelen van de chocoladebollen werden ze van de pennen afgehaald en op bakplaten gezet. Vervolgens één voor één volgespoten met slagroom, gereed voor de winkel èn voor de automatiek. Als opa daarmee bezig was, en ik geïnteresseerd stond te kijken, bracht hij af en toe die slagroomspuitzak naar mij toe, zodat ik, net als een chocoladebol, in mijn mond een dot slagroom kreeg toegediend… Achter de toegangsdeur rechts was een kookstel: hier bakte opa de oliebollen, niet alleen voor oudejaarsdag, maar ook - traditie! - voor de kleinkinderen op zijn verjaardag. Hierop werd ook de chocoladefondant voor de chocoladebollen gemaakt en warm gehouden Achter deze ‘keuken’ was nog een opslagruimte, met planken voor grote pannen e.d.. Later werd dit omgebouwd naar een grote, moderne koelcel. Hier was rechtsachter nog een deur die op de bestrate omloop om de tuin heen uitkwam.
- 20 -
18. DE MEELZOLDER EN VERDER NAAR BOVEN. Halverwege de zuidelijke muur van de bakkerij, tussen het kleine gangetje naar het kantoortje en de deegmengmachine, was een trap naar wat de meelzolder werd genoemd. Bovenaan de trap rechtsaf, weer een deur door, en je kwam bij de opslag van meelzakken. Wat er voor gebruik nodig was, werd op de rug en schouders naar beneden gebracht, geen licht karwei veronderstel ik, want zo’n textiele meelzak woog wel 50 kilo of meer… De aanvoer van die zakken, door bijvoorbeeld de fa. Teurlings, verliep wat makkelijker: die werden van buitenaf met een aantal tegelijk, naar binnen getakeld met een dik touw via een takel aan een balk die over de binnenplaats naar buiten stak. Op die zolder werd ook poedersuiker gemaakt van gewone kristalsuiker, met een elektrisch maalapparaat. Je kon niet zeggen dat dat proces altijd stofvrij verliep, want als de maler in gang werd gezet, hing er een dichte, maar zoete mist in de ruimte… Helemaal aan de andere kant op zolder was een wat lagere deur (bukken dus…), die uitkwam in een ‘gevaarlijk’ zoldertje, recht boven de achterste opslagruimte van de bakkerij, waar we dus niet mochten komen, omdat er geen vloer in lag. Rechts daarvan kon je, natuurlijk ook weer via een deur (maar met een opstapje), op het platte dak boven de oven en het stookhok/wasruimte komen. Daar hielden waslijnen het drogende wasgoed buiten het zicht van bezoekers. Rechts, bovenaan de trap van bakkerij naar zolder, was nog een ‘geheimzinnig ruikend’ kamertje met opslag van kruiden en andere bakkerijgrondstoffen. Rechtdoor lag, achter een deur, de slaapkamer van de intern wonende bakkersknechten met drie bedden. En schuin rechtdoor liep een smalle, steile trap naar een hogere zolderverdieping of vliering, met daarnaast nog legplanken. Waarop ik me herinner dat er allerlei papier-maché maskers van dierenkoppen lagen… carnavalsoutfits, of wát? Op die vliering werd de papiervoorraad opgeborgen: lege dozen, rollen pak- en winkelpapier, alle maten winkelzakken, etc. Bij feestdagen, als de grote NL-vlag trots boven de winkel moest wapperen, mocht ik wel eens mee naar het verste puntje aan de voorkant van de bovenste zolderruimte, om te helpen de lange vlaggenstok uit te steken en vast te zetten. Hoewel je ook hier over steunbalken moest balanceren, omdat er geen echte houten vloer was. Van daaruit kon je ook vanuit de hoogte de Grotestraat in kijken, met direct uitzicht op ‘Volksbelang’ en het halfvergane rieten dak van Kees Keetels.
19. DE GROTE POORT EN DE SCHUUR. Aan het eind van de voor iedereen toegankelijke ‘dam’ waaraan ook de automatiek lag, was dus die dubbele houten poort, met aan de binnenkant een houten vergrendelingbalk. Daarachter liep de bestrating iets af naar beneden, tot aan de lange schuur, die ook weer een hoge, dichte, dubbele poort had en waarin o.m. opa’s auto gestald werd, maar ook de machine stond, die voor de koeling van de ijsmachine in de automatiek moest zorgen.
- 21 -
Die lange schuur bestond uit twee delen, met een tussenwand. In het achterste deel stond de zwarte ‘koets’, zoals ik hem noemde, waarmee dagelijks - dus met paard en wagen - naar de filialen werd gereden voor de distributie van brood, gebak, etc. Die ‘koets was eigenlijk een hoge, gesloten, zwarte wagen met voorop een dubbele open zitplaats (de ‘bok’) waarop Leo de Bont als koetsier zat en het paard mende. Aan de achterkant had die wagen een deur, waardoor je via een trapje de wagen in kon stappen. Er waren aan weerszijden planken bevestigd om de producten, vooral broden, op te leggen. Leo kwam elke dag met dat paard en die wagen, vanuit zijn winkel aan de Hoofdstraat in Kaatsheuvel, naar de bakkerij om verse producten op te halen, die hij dan op de weg terug bij de klanten bezorgde. De rest werd door zijn vrouw Betsie in de Kaatsheuvelse vestiging verkocht. Die winkel in Kaatsheuvel was het eerste filiaal, en later volgde het tweede, aan de Stationsstraat in Waalwijk, bij Peer van Iersel. Leo de Bont droeg altijd een zwarte, leren schoudertas, waarin geld en afleverbriefjes zaten. Hij leverde dat geld ook in het kleine kantoortje, bij over-opa af, voor de telling. Leo verzorgde opa’s paard, en waarschijnlijk had hij dan ook de beschikking over een weilandje en een stal in Kaatsheuvel. Ook herinner ik me, op een verhoogd gedeelte in de achterste schuur, boven een soort fietsenstalling, de beschilderde ‘arrenslee’, maar ik herinner me niet daarin ooit een ritje gemaakt te hebben in de winter.
- AUTORITJES NAAR ‘OPOE’ EN TANTE JET/OOM PIET DAELMANS IN VLIJMEN Zo herinner ik me nog levendig dat opa, meestal op dinsdagmiddagen, als de winkel gesloten was, met de auto ritjes ging maken. Ik herinner me als auto (als ik het goed heb) een aquablauwe DeSoto, een zwarte Citroën en later volgens mij nog een ‘dikke’ Mercedes... Wel leuk, dat mijn zoon Ivo, autodesigner in Duitsland, nu ook een, inmiddels bijna antieke, Mercedes heeft… Ik mocht vaak mee... opa startte de auto in de schuur/garage, ik mocht de schuurdeuren openzetten, hij reed dan een stukje naar achter, de schuur uit... en dan was het wachten op oma, die natuurlijk nog niet klaar was met haar kleding, rouge en lippenstift, en haar beruchte 'bontje' nog om moest doen... Maar oma ging niet altijd mee... soms mocht ik met opa alléén meerijden. We reden dan meestal naar Vlijmen, naar 'opoe' in het bejaardenhuis naast de kerk, dat door nonnen werd bestuurd. Ook daar heb ik nog veel herinnering aan: hoe opoe voor het iets omhooggeschoven raam al op ons zat te wachten: blind, maar niet doof en continu met één hand op en neer wrijvend over het witte gehaakte kleedje dat op het tafeltje vóór het raam lag... En binnengekomen kwam je een typische oude-mensen-geur tegemoet, in hoge kale gangen, en bij het binnenkomen in opoe’s kamer (de mooiste van het gesticht, want opa betaalde daarvoor graag, hoewel hij met nonnen niks op had): "Hé, Tinus, zedde gij da... en hedde ge Rieske ook weer meegebrocht?"... Als opa (en soms dus ook oma) dan zaten te praten met opoe, liep ik vaak weer naar buiten, de tuin in, waar in een hoek een grot met een Maria-beeld (een soort replica van Lourdes) te zien was, en helemaal achter in de tuin, de 'werknonnen' en wat oude mannen die in de moestuin aan het werk waren... - 22 -
- Zó zou opa’s ‘amerikaan’ een echte DeSoto, er hebben uitgezien:
- Wie herinnert zich niet de Citroën Traction Avant?
Na afloop gingen we altijd even naar tante Jet en oom Piet aan de overkant: zij hadden een echte waterpomp (een zwengel met glanzende koperen handgreep om water op te pompen) in de keuken, altijd was er peperkoek vanuit de Daelmans-koekfabriek naast hun huis, klimmen en glijden in het hooi van de daarmee tot aan de nok toe gevulde muziekkiosk in de tuin, kijken hoe groot de zelfgekweekte meloenen waren gegroeid, grote blauwe en rode pruimen en ander fruit plukken... en altijd die lieve tante Jet... die me wegwijs maakte in haar groenten- en fruittuin…
20. DE VERHARDE BINNENPLAATSEN. Vanaf de dam, door de poort, linksaf, tussen de schuur en het huis, was het terrein verhard, deels met gewone straattegels, deels met kleine, gele en rode, baksteentjes. Links, bij de deur naar de bakkerij, en ook met takels naar de meelzolder, losten de leveranciers hun spullen en werden ook broden en andere dingen ingeladen op bakfietsen en in de ‘koets’ voor vervoer naar de filialen en klanten. Helemaal achteraan, dus achter het 2e deel van de schuur, was een groter verhard gedeelte, met helemaal rechts een muurtje met een open urinoir voor de bakkers, en ernaast een lager muurtje waarachter allerlei afval werd gestort. Op dat muurtje werden ten tijde van de SLEM in 1953, duizenden levende haantjes onthoofd door de bakkersknechts en ooms, en meteen daarna in bakken met kokend water gedompeld om ze te kunnen plukken, waarna ze in de bakkerij-ovens werden gebraden. Een groot deel van dat achterterrein lag dan ook dagenlang vol met kippenbloed en veren. Sommige haantjes leken nog te leven nadat ze onthoofd waren, en renden over het terrein en door de tuin, tot algemene hilariteit… Ik herinner me nog dat een vreemd ‘ventje’, helemaal uit ‘de klei’ met een bakfiets af en aan reed, volgepropt met levende haantjes, afgedekt met gaas. Een echte kakelfiets was het dus…alsof die dieren hun einde al op straat voelden naderen…
- 23 -
21. DE TUIN, HET KIPPENHOK, DE DUIVENTIL, DE ‘GOUDMIJN’ ETC. Opa en oma’s tuin bestond eigenlijk uit twee delen, gescheiden door een verhard pad dat naar een trapje leidde dat bij de kippenren uitkwam. Beide delen hadden een gazon van kortgeknipt gras, met daaromheen borders met vaste planten. Die hele tuin lag wat lager dan het verharde gedeelte daarvóór, zodat je via een paar brede, halfronde stoep-trappen de tuin in kon lopen. Er was ook een lage, gemetselde muur als gedeeltelijke afscheiding rondom, en links achterin was dit muurtje een stuk hoger, als decoratief element. Helemaal achter de tuin, over de hele breedte van het terrein, was een kippenren met links een binnenhok, waar de kippen op stok zaten en hun eieren konden leggen. Soms hield opa ook ‘poelepetaten’: een gemeenzaam woord voor parelhoenders, in een afgescheiden deel van de kippenren. En natuurlijk, geruime tijd vóór kerst, een aantal kalkoenen, die nooit nalieten, als je in de buurt kwam, om hun typische ‘kloe-kloe-kloe’-geluiden te laten horen. Boven het binnenhok van de kippen was, als ik me goed herinner, een duivenhok, maar er was ook een vrijstaande duiventil, zeshoekig, van hout, op een hoge paal, die links achter in de tuin stond. Naast het duivenhok dat in het kippenhok was ingebouwd, was helemaal links, nóg een deur…een extra w.c. voor de knechts, die was altijd een beetje (erg) vies en stonk ook zo. Op de deur was door een knecht eens geschreven: “In dit hotel draait men worsten zonder vel en wie het niet geloven wil, moet maar kijken onder de bril”…
- 24 -
EPILOOG EN VERANTWOORDING Ik ben me ervan bewust, dat ik me wellicht hier en daar heb laten verleiden tot uitweidingen die minder, of in het geheel niet interessant zijn voor de lezers. Naast het – vanuit een perspectief van omgeving en ruimtes – schetsen van een tijdsbeeld, uit een periode van hardwerkende mensen in de opbouwperiode na de 2e wereldoorlog, was het toch ook mijn bedoeling om herinneringen aan indeling en inrichting van opa’s huis in die tijd, zo duidelijk mogelijk te bewaren. Ongetwijfeld zijn er hier en daar verdichtsels of is er zelfs ‘wishful thinking’, of, nòg erger: zijn er historische of feitelijke onjuistheden in mijn teksten geslopen, zodat ik graag open sta voor mogelijke aanvullingen of veranderingen, zelfs terechtwijzingen, van anderen die het wellicht beter weten… Desalniettemin hoop ik dat jullie het leuk, maar ook interessant vonden om te lezen… Voor sommigen kan het zelfs een ‘feest van herkenning zijn’... Hartelijk dank aan tante Cécile, die meerdere keren diverse correcties en aanvullingen heeft willen aanbrengen en mijn herinneringen daarmee nog wat heeft weten aan te scherpen. Uiteindelijk heb ik dit alles ook geschreven uit respect voor mijn opa, Martinus Pulles. Rotterdam, september 2012, Ries van Hulten
- 25 -