Natie, identiteit en nationalisme
Leereenheid 4
Natie, identiteit en nationalisme W. Melching Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Periodisering en karakterisering van het nationalisme 3. Het romantisch nationalisme (1770-1815) 4. Eenwording en afscheiding: het klassieke nationalisme (1815-1919) 4.1. De ontwikkeling van het nationalisme tot aan de Eerste Wereldoorlog 4.2 De Eerste Wereldoorlog 4.3. Het cultureel nationalisme in de negentiende eeuw: the invention of tradition 5. Het nationalisme tijdens het interbellum en de Tweede Wereldoorlog 5.1. Betekenis van het nationalisme voor de binnen- en buitenlandse politiek 5.2. Nationalisme in de internationale politiek 5.3. Nationalisme en de totalitaire ideologieën 5.4. De Tweede Wereldoorlog 6. Tanende populariteit en wederopleving van het nationalisme na de Tweede Wereldoorlog 6.1. Het nationalisme in de periode 1945-1989 6.2. Europa na 1989 7. Conclusie Noten
1
Veranderende grenzen
1. Inleiding Een natie kan worden beschouwd als een groep mensen die een aantal specifieke kenmerken gemeen hebben, zoals het grondgebied waar zij wonen, de taal die zij spreken en de mythologie van het verleden dat zij cultiveren. Vaak komen hier een gemeenschappelijke godsdienst en etnische herkomst bij. Aan het gevoel tot dezelfde natie te behoren ontleent een groep mensen haar nationale identiteit. In eerste instantie is dit gevoel vooral te herleiden tot een gemeenschappelijke erfenis die als basis dient voor cultureel nationalisme. Dit gevoel van een gemeenschappelijke nationale identiteit wordt vaak verbonden aan een politieke beweging. In dat geval spreken wij van nationalisme. Het nationalisme is in tegenstelling tot andere politieke stromingen nauwelijks een uitgewerkte politieke theorie, al heeft het wel sinds zijn ontstaan een belangrijk bestanddeel van verschillende politieke overtuigingen gevormd. Het nationalisme maakte op enigerlei wijze deel uit van alle grote ideologieën van de negentiende en twintigste eeuw. Dit maakt het nationalisme tot een problematisch begrip. Het nationalisme fungeerde in de periode 1933-1945 als de ideologie van de Duitse nationaal-socialisten. Evenzeer diende het in 1821 als drijfveer voor de Griekse vrijheidsstrijders en vormde het na 1945 de rechtvaardiging van de dekolonisatieoorlogen. Momenteel wordt het nationalisme zelfs gepropageerd als dé oplossing voor het morele en politieke bankroet van de voormalige communistische staten in Oost-Europa. Nationalisme kan in de politieke arena alleen functioneren wanneer het een verbinding aangaat met een politieke stroming of daarvan een onderdeel wordt. Daardoor heeft het nationalisme een kameleontisch karakter: het neemt de kleur aan van de politieke opvattingen waarmee het zich verbindt.1 Door de koppeling met verschillende ideologieën kan nationalisme zowel een stabiliserende als een destructieve werking hebben. Dit alles maakt het noodzakelijk de veranderende betekenissen van `het nationalisme' in een historisch perspectief te zetten. In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op de ontwikkeling van het nationalisme en zijn verschillende verschijningsvormen. Deze ontwikkeling zal daarbij in verschillende periodes worden ingedeeld (par. 2). Uiteraard moet een dergelijke periodisering flexibel worden opgevat. Het tempo waarin het nationalisme zich heeft ontwikkeld verschilde van land tot land. Bovendien bestonden er zelfs binnen één land verschillende vormen en interpretaties van het nationalisme naast elkaar. Nadat de hoofdlijnen zijn uitgezet, wordt dit algemene beeld voor elke periode gedetailleerd in een afzonderlijke paragraaf: het romantisch nationalisme van de jaren 1770-1815 (par. 3), het klassieke nationalisme uit de periode 1815-1919 (par. 4), het nationalisme tijdens het Interbellum en de Tweede Wereldoorlog (par. 5) en het nationalisme na 1945 (par. 6). Tenslotte volgt een samenvattende paragraaf met enkele conclusies.
2
Natie, identiteit en nationalisme
2. Periodisering en karakterisering van het nationalisme Rond 1770 kwamen onder invloed van de vernieuwingen in het politieke denken en de Romantiek de eerste ideeën over nationalisme tot ontwikkeling. 1989 was het jaar van de val van de Berlijnse Muur en de ineenstorting van de naoorlogse ordening in Europa. Het einde van de Koude Oorlog is het begin van een nieuwe fase in de Europese geschiedenis. De gehele periode 1770-1989 kan aan de hand van ontwikkelingen het nationalisme in een drietal periodes worden onderverdeeld. De periode 1770-1815 was de fase van het romantisch nationalisme. In aansluiting op de Romantiek zoals die in de kunsten opkwam, werd ook door politieke denkers als de Duitse filosoof Herder de blik op het verleden gericht. In hun opvatting maakte de band met het eigen verleden elk volk uniek: de Volksgeist en de cultuur hadden hun wortels in dit verleden. Het verleden had daarnaast ook een politieke betekenis. Ooit waren de oorspronkelijke eenheid en vrijheid van volken verloren gegaan. Het nationalisme zou deze mythische vrijheid en eenheid van de naties moeten herstellen. In deze periode verschijnen de theoretische werken van auteurs zoals Rousseau, Herder en Fichte. Deze `vaders' van het nationalisme formuleerden de kernpunten van nationalistische theorieën zoals de betekenis van de gemeenschappelijke taal, geschiedenis èn toekomstverwachting. Dit waren volgens genoemde auteurs de voornaamste argumenten om als `volk' aanspraak te kunnen maken op het predikaat `natie'. Vanaf 1815 werd het nationalisme ook een politieke kracht van toenemende betekenis. Het streven naar eenwording en de oprichting van eigen nationale staten bereikte in 1919, het jaar van de Vrede van Versailles, een voorlopig hoogtepunt. Deze periode zou omschreven kunnen worden als de klassieke fase van het nationalisme. Afscheidings- en eenwordingsbewegingen waren overal in Europa actief en het nationalisme ontwikkelde zich al snel tot één van de meest dynamische politieke krachten. De grote Turkse en OostenrijksHongaarse rijken kregen te maken met afscheidingsbewegingen. De Griekse Onafhankelijkheidsoorlog van 1821 was het startsein voor de ontmanteling van deze multinationale rijken. Typerend voor dit klassieke nationalisme was het Italiaanse en Duitse streven naar een eigen staat. Een voorlopig hoogtepunt in deze periode werd bereikt rond 1870 toen zowel het staatkundig verdeelde Duitse als het Italiaanse volk ieder kans zagen een eigen nationale staat op te richten. In 1919 vormde het zelfbeschikkingsrecht het uitgangspunt voor de afwikkeling van de Eerste Wereldoorlog. De oprichting of heroprichting van een aantal nationale staten, zoals Tsjechoslowakije, Joegoslavië en Polen, was het resultaat. 1919 kan daarmee worden beschouwd als een voorlopige afsluiting van deze fase van het klassieke nationalisme.
3
Veranderende grenzen
In de periode na 1919 heeft het nationalisme een belangrijke rol gespeeld in zeer uiteenlopende politieke processen. Het bijzondere van het nationalisme na 1919 is dan ook gelegen in de uiteenlopende functies die het heeft vervuld. Nog meer dan voor de negentiende eeuw geldt voor de twintigste eeuw dat het in feite onmogelijk is om over `het' nationalisme te spreken. Wel kunnen in het twintigste-eeuwse nationalisme enkele stromingen worden onderscheiden, die vaak naast elkaar bestonden. Deze kunnen omschreven worden als racistisch, neo-klassiek en etnisch nationalisme. Onder invloed van extremistische denkers uit het einde van de negentiende eeuw, zoals Paul Lagarde en Julius Langbehn, nam in Duitsland en Italië het nationalisme een agressieve, chauvinistische en zelfs racistische wending. Het nationalisme van Hitler en zijn National-Sozialistische Deutsche Arbeiterpartei (nsdap), dat gekenmerkt wordt door het overspannen nationalisme van het völkische denken en antisemitisme, kan worden omschreven als racistisch nationalisme. In Mussolini's Italië stond niet zo zeer het racisme centraal, maar veel meer de kracht van de fascistische staat. Mussolini's nadruk op het heroveren van de verloren gegane gebieden, de zogenaamde irredenta, en de opbouw van een koloniaal rijk, maakte dat het fascisme sterk leunde op het negentiende-eeuwse nationalisme. Het nationalisme van de Italiaanse fascisten zou dan ook kunnen worden omschreven als neo-klassiek. Deze vorm van nationalisme vond navolging bij dictators en sympathisanten van het fascisme in heel Europa. Het etnisch nationalisme kwam met name na 1945 in de koloniën tot volle bloei. Met 4
Natie, identiteit en nationalisme
verwijzingen naar de invloedrijke werken uit de romantische periode werd getracht het verzet tegen het moederland samen te binden. Het nationalisme in de Derde Wereld is van een geheel eigen aard omdat het twee functies vervult: het dient als verzetsideologie tegen de koloniale mogendheden en tegelijkertijd als samenbindende kracht in de vaak multiculturele of tribale samenlevingen. Aangezien in de meeste voormalige koloniën de dominante groep probeert de `nationale identiteit' te monopoliseren, zou deze vorm van nationalisme omschreven kunnen worden als etnisch nationalisme. Aan de hand van de voornaamste politieke en sociale ontwikkelingen in Europa in de periode 1770-1989 zal in dit hoofdstuk een overzicht worden gegeven van de betekenis van het nationalisme in de Europese geschiedenis. Uitgangspunt van dit overzicht is een viertal vragen. In welke mate heeft het nationalisme een rol gespeeld in de stabilisering en destabilisering van de Europese staten? Welke betekenis had het nationalisme voor revolutionaire stromingen als het fascisme, nationaal-socialisme en communisme? Heeft het nationalisme ook na de catastrofe van de Tweede Wereldoorlog nog enige invloed gehad in Europa of maakte de regionale en Atlantische samenwerking op economisch, politiek en militair gebied er een einde aan? Tot slot zal de vraag aan de orde komen naar de betekenis van het nationalisme in de actuele ontwikkelingen. Sinds de ineenstorting van het Sovjetimperium zijn vormen van nationalisme zeker weer een vitale kracht in Midden- en OostEuropa.
3. Het romantisch nationalisme (1770-1815) Over de oorsprong van het nationalisme bestaat een zekere consensus. Onder invloed van de toenmalige politieke actualiteit en de Romantiek ontwikkelden met name Duitse theoretici vanaf het einde van de achttiende eeuw de idee dat verschillende etnische groepen in Europa als volkeren konden worden beschouwd. De opkomst van nieuwe opvattingen over volkssoevereiniteit, met name verwoord door de Franse filosoof Rousseau, was een belangrijke stimulans voor nieuwe ideeën over de plaats van de natie in de politiek. Was voordien de legitieme vorst nog het centrum van de politiek, de nieuwe opvattingen plaatsten het volk in het middelpunt van de politieke macht. In de Amerikaanse Revolutie van 1776, die uitmondde in de Grondwet van 1787, en de Franse Revolutie van 1789 werden deze theorieën voor een belangrijk deel in de praktijk gebracht. De tweede bron van inspiratie voor de nationalistische denkers was de Romantiek. De Romantiek bestond voor een belangrijk deel uit een verzet tegen het rationalisme van de Verlichting. Terwijl de Verlichting de nadruk legde op universele, algemeen geldende principes, was de Romantiek individualistisch georiënteerd. Deze individualisering was, volgens denkers als Herder, evenzeer van toepassing op de verschillende etnische en linguïstische groepen in Europa. Voor de Duitse Romantici was dit nieuwe denken tevens een verzet tegen de Franse dominantie op het gebied van kunst, cultuur en filosofie. Zoals elk individu zijn eigen karakteristieke eigenschappen heeft, zo zou ook elk Volk in Europa over eigen unieke kwaliteiten en een eigen unieke cultuur beschikken. Deze kwaliteiten komen volgens de Romantiek met name tot uiting in de taal, gewoonten, de geschiedenis en in het 5
Veranderende grenzen
`volkskarakter'. De bron van al deze eigenschappen was niet altijd even duidelijk. Zo was Herder ervan overtuigd dat onder andere de natuur en het klimaat van grote betekenis waren voor de vorming van het nationale karakter. Deze ideeën over de natie waren vooralsnog uitingen van cultureel nationalisme. Pas toen de opvattingen over de uniciteit van de verschillende Kulturnationen in Europa werden verbonden aan het streven naar de oprichting van een eigen staat kreeg het nationalisme een specifiek politieke betekenis. Zoals de Britse filosoof en antropoloog Ernest Gellner heeft opgemerkt is er sprake van politiek nationalisme door het streven naar een volledige congruentie van `de natie' en `de staat'. Een groot aantal Europese landen was vanuit het perspectief van de nationalistische bewegingen een `gevangenis der volkeren'. Een blik op de kaart van Europa rond 1815 leert dat ten gevolge van dit streven het nationalisme een explosieve politieke lading zou kunnen krijgen. Voordien was het woord `natie' een tamelijk neutrale aanduiding voor een groep burgers die aan dezelfde wetten diende te gehoorzamen. Nog tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd kon simpelweg worden opgemerkt dat door het afkondigen van een grondwet de Amerikaanse natie automatisch tot stand was gebracht. Het gemeenschappelijke wettelijke kader maakte de Amerikanen tot leden van dezelfde politieke natie. De natie in de betekenis van een groep van staatsburgers onder een gemeenschappelijk bestuur is een typisch produkt van de tradities van de Renaissance en de Verlichting. Onder invloed van de nationalistische denkers uit de Romantiek wordt het begrip `natie' omgevormd tot een mythe. De burgers ontlenen hun identiteit veeleer aan deze mythe dan aan hun staatsrechtelijke positie. Een natie is in deze opvattingen meer dan een staatsrechtelijke overeenkomst. Bovendien is het lidmaatschap van deze natie alleen door geboorte te verwerven: het is een lotsbeschikking. Het begrip `natie' krijgt zo een mythisch karakter: de natie staat boven de individuele burger, die er tegelijkertijd een essentieel bestanddeel van is. Belangrijke onderdelen van deze nationale mythe en de nationale identiteit zijn, zoals reeds eerder vermeld, de gemeenschappelijke voorouders, de geschiedenis, de taal, de gewoonten en de toekomstverwachting. Ook nadat het nationalisme zich had ontwikkeld tot een politieke factor door het streven naar een eigen staat, bleef de sterke nadruk op de gemeenschappelijke culturele erfenis een rol van betekenis spelen. In de praktijk zijn deze twee componenten van het nationalisme niet los van elkaar te zien. Het culturele nationalisme geeft samenhang aan het politieke streven en zonder de politieke actie is het culturele nationalisme een weinig krachtige beweging. Het is in deze context niet geheel zonder betekenis dat Herder zijn loopbaan begon als literatuurtheoreticus en verzamelaar van oude Duitse liederen. Soms schrokken nationalistische voormannen er niet voor terug hun opvattingen van een groots verleden kracht bij te zetten met vervalsingen van `oeroude' volksgezangen, zoals de legendarische Ossianvervalsing (1776) een centraal bewijsstuk in de aanspraken van de Schotse nationalisten vormde.2 De Britse socioloog Anthony Smith heeft het nationalisme kort maar krachtig samengevat als `a political ideology with a cultural doctrine at its centre'. Een dergelijk politiek en cultureel nationalisme streeft in zijn meest extreme vorm naar een `monoculturele' staat: de burgers zijn allen afkomstig uit hetzelfde volk en geen van de volksgenoten hoeft als minderheid binnen het gebied van een andere staat te leven. In feite was èn is er geen staat in 6
Natie, identiteit en nationalisme
Europa die aan deze criteria voldoet.
4. Eenwording en afscheiding: het klassieke nationalisme (1815-1919) 4.1. De ontwikkeling van het nationalisme tot aan de Eerste Wereldoorlog De problemen rondom natie en nationalisme die in de loop van de negentiende en twintigste eeuw tot heftige conflicten zouden leiden, zijn in een tweetal categorieën onder te brengen. In de eerste plaats is er het probleem van de volkeren die verdeeld over verschillende staten leven. In feite kan men hier weer twee soorten onderscheiden. Het Italiaanse en het Duitse volk leefden verdeeld binnen de grenzen van op zich soevereine staten. Andere volken leefden als minderheid verdeeld over verschillende staten. Dit was bijvoorbeeld het geval met het Poolse volk na de derde Poolse deling in 1795. Polen leefden onder Duits, Oostenrijks en Russisch bewind. Het tweede probleem vloeit voort uit de multiculturele samenstelling van enkele grote rijken: de Oostenrijks-Habsburgse Dubbelmonarchie, het Turkse rijk en in mindere mate het tsaristische Rusland. In deze staten waren vele etnische groepen onder één centraal gezag samengebracht. De geleidelijke verzwakking van deze rijken, en met name van het Oostenrijkse en Turkse rijk, viel samen met de opkomst van het nationalisme. De Griekse opstand van 1821 kan worden beschouwd als het beginpunt van de ontmanteling van deze rijken. De eerste samenhangende theorieën over het nationalisme ontstonden in Duitsland. Onvrede met de Franse dominantie in cultuur en politiek leidde tot de constatering dat de Duitse natie door haar verdeeldheid verzwakt was. De vernedering van de nederlagen van de Duitse staten en staatjes tegen de Franse legers in de jaren van de Franse Revolutie leek deze analyse te bevestigen. Als belangrijkste oorzaak werd de politieke verdeeldheid gezien. De Franse bezetting had het einde betekend van tientallen kleine Duitse staatjes, maar in 1815 waren er binnen het territorium van het voormalige Heilige Roomse Rijk nog altijd zo'n veertigtal soevereine staatjes. De remedie tegen deze verdeeldheid was cultureel georiënteerd: bewustwording van de gemeenschappelijke Duitse cultuur zou kunnen leiden tot een politieke aaneensluiting van de verdeelde natie. Dit programma had een groot revolutionair potentieel en was vooral populair bij studenten, kunstenaars en intellectuelen. De herinneringen aan de Franse bezetting en de daaropvolgende bevrijdingsoorlogen tegen Frankrijk werden levend gehouden en vormden de basis voor de politieke eisen van de nationalisten: eenheid en een krachtige staat om de Duitse natie te beschermen. Vanaf omstreeks 1800 kreeg de Duitse cultuur nieuwe impulsen. De Duitse middeleeuwen en de Griekse oudheid werden het middelpunt van een cultus. Dit programma werd zelfs zichtbaar in de neo-klassieke architectuur van Schinkel in Berlijn en in de restauratie van gotische gebouwen. De onderwijshervormingen in Pruisen onder leiding van Von Humboldt moesten van Berlijn een Athene aan de Spree maken. Nadrukkelijk werd gekozen voor het Griekse voorbeeld om de kracht van een politiek machteloze maar cultureel hoogstaande beschaving te benadrukken. Dit in tegenstelling tot de machtspolitiek van het 7
Veranderende grenzen
Romeinse Rijk. Gezien de afwijzende houding van de adellijke elites in de verschillende staten en staatjes kwam het herhaaldelijk tot politieke maatregelen tegen de nationalistisch geïnspireerde intellectuelen. Het nationalisme stond immers op gespannen voet met de besluiten van het Congres van Wenen (1815), waar juist het legitieme bezit van de Europese vorsten en vorstjes was bekrachtigd door de grote Europese mogendheden. Onder de dekmantel van culturele en sportieve evenementen werd het eenheidsgevoel geritualiseerd met feestelijke bijeenkomsten op historische plekken en gymnastiekoefeningen van de Turnvereine. In de revolutionaire jaren 1848-1849 werd de roep om eenwording zelfs verbonden aan een democratisch programma. De Duitse eenwording zou met behulp van een grondwet en met steun van Pruisen, de machtigste Duitse staat, tot stand moeten worden gebracht. De mislukking van de revolutie van 1848 was het begin van een periode van bezinning op de methoden en doelstellingen van de nationalisten. In de loop van de jaren vijftig kwam een opmerkelijke coalitie tot stand tussen het romantische nationalisme en Realpolitiker zoals de Pruisische kanselier Bismarck. De drijfveer van deze coalitie was het gedeelde optimisme over het potentieel van de Duitse economie. In navolging van Groot-Brittannië moest een sterke staat worden gevestigd op basis van een bloeiende economie. Deze samenwerking gaf het nationalisme een nieuw elan en een specifieke richting. Naast de Rijn, gotische kathedralen en het eikeblad werden ook de spoorwegen, wetenschap en techniek onderdelen van de Duitse mythe.3 De eenwording zoals die uiteindelijk tot stand werd gebracht onder leiding van Bismarck is terug te voeren op de nationalistische sentimenten, die vooral leefden onder de liberale burgerij, en de mogelijkheden van een nauwere economische samenwerking tussen de verschillende Duitse staatjes.
8
Natie, identiteit en nationalisme
De Pruisische machtspolitiek maakte uiteindelijk van een economische unie een politiek samenwerkingsverband. Een serie korte oorlogen tegen de buurlanden Denemarken (1864), Oostenrijk (1866) en Frankrijk (1870-71) bracht de afronding van het eenheidsstreven. Duitsland was een federatie geworden, maar met een sterk centraal gezag van een keizer, tevens koning van Pruisen. Met de Italiaanse eenwording van 1861 en de Duitse eenwording van 1871 leken de klassieke theorieën van het nationalisme hun kracht te hebben bewezen.
9
Veranderende grenzen
Volkeren bleken in staat te zijn de politieke en zelfs culturele en religieuze grenzen te overwinnen en de eenheid van politische en kulturelle Nation te vestigen. Dit voorbeeld werkte inspirerend op de verschillende afscheidingsbewegingen op de Balkan en in CentraalEuropa; het verzet tegen de Oostenrijkse en Turkse dominantie nam in hevigheid toe. In navolging van het model van de Italiaanse en Duitse nationale beweging werden herinneringen aan het glorieuze verleden gewekt. Onder leiding van een actieve culturele elite, van kunstenaars, geleerden en niet te vergeten onderwijzers, werden volkeren zoals Serven, Tsjechen, Slowaken en Bulgaren tot nationaal bewustzijn opgevoed. Een belangrijke stimulans voor deze nationale bewegingen was de buitenlandse steun. Niet geheel zonder eigenbelang stond een grote mogendheid als Rusland aan de kant van de groepen die het nationalisme propageerden. Het panslavisme, de beweging die naar meer eenheid onder Slavische volkeren streefde, werd door Rusland aangemoedigd, ook al om de macht van Turkije en Oostenrijk verder te ondermijnen. Al in 1878 werden de eerste successen geboekt. Met Russische steun wisten de vorstendommetjes Montenegro en Servië zich onafhankelijk te maken. Ook andere volkeren op de Balkan veroverden, eveneens met 10
Natie, identiteit en nationalisme
Russische steun, een vorm van autonomie of zelfstandigheid.
De verhouding tussen Oostenrijk-Hongarije en de jonge staatjes aan zijn zuidgrens kwam onder druk te staan. Een handelsoorlog tussen Servië en Oostenrijk, ook wel bekend als `de varkensoorlog' van 1906 was de aanloop tot een reeks van Balkan-crises in de daaropvolgende jaren. De ineenstorting van de Turkse staat ten gevolge van een revolutie in 1908 betekende een verdere verscherping van de tegenstellingen op de Balkan. Uiteindelijk zou een van de hiermee samenhangende incidenten, een moordaanslag op de Oostenrijkse kroonprins, de onmiddellijke aanleiding worden tot de Eerste Wereldoorlog. 4.2 De Eerste Wereldoorlog De Eerste Wereldoorlog wordt wel beschouwd als de nationalistische oorlog par excellence. De woelingen op de Balkan, de overspannen verwachtingen in Duitsland aangaande een Griff nach der Weltmacht, het Franse revanchisme en de heftige propaganda in de deelnemende landen lijken dit oordeel te bevestigen. Niet alleen in Duitsland, maar ook in Engeland, Frankrijk, Italië en andere landen vierden het nationalisme en het oorlogsenthousiasme hoogtij. Dit oorlogsenthousiasme is wel verklaarbaar. De Europese staten hadden, in Europa zelf, al een lange periode van vrede gekend. Oorlogen werden alleen nog in de koloniën gevoerd en door de matige bewapening van de plaatselijke bevolking waren deze koloniale oorlogen tamelijk succesvol verlopen. De les van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865), 11
Veranderende grenzen
die als de eerste moderne oorlog kan worden beschouwd vanwege de introductie van moderne wapens zoals het machinegeweer en de grote aantallen slachtoffers, was blijkbaar aan de Europeanen voorbijgegaan.4 Al in de jaren negentig was, mede uit economische overwegingen, in Europa een bewapeningswedloop gaande. Dit maakte de internationale situatie bepaald niet stabieler. Bovendien duurde een oorlog in de regel vrij kort. Met andere woorden: de Eerste Wereldoorlog werd in eerste instantie gezien als een noodzakelijk kwaad, het diplomatieke steekspel moest tijdelijk ondersteund worden met enig serieus wapengekletter. Het waren de omvang van de legers en de kracht van het moderne wapentuig die de Eerste Wereldoorlog een nieuwe dynamiek gaven. In plaats van een beheerst conflict groeide de oorlog uit tot een Armageddon en luidde hij het einde van een tijdperk in. De onafhankelijkheidsverklaringen en de erkenning van het zelfbeschikkingsrecht tijdens de vredesonderhandelingen te Parijs (1918-1919) resulteerden in een herschikking van de kaart van Europa.5 Met name de Amerikaanse president Wilson, een groot voorstander van het zelfbeschikkingsrecht, verwachtte zo de bron van toekomstige conflicten te hebben verwijderd. Maar een onmiddellijk gevolg was het ontstaan van weer nieuwe minderheden. De meeste nationale staten in Europa, en zeker nieuw gevormde staten zoals Tsjechoslowakije, Joegoslavië, het herrezen Polen en het vergrote Italië, hadden ook na 1919 omvangrijke etnische minderheden binnen hun grenzen. Een consequent doorgevoerd zelfbeschikkingsrecht zou echter onherroepelijk hebben geleid tot een totale versplintering van Centraal- en Zuidoost-Europa. Dit maakte dat er in de betreffende landen naast de beweging in de richting van een eigen nationale staat, een tendens bestond een agressieve of repressieve minderhedenpolitiek te voeren. Een mogelijke oplossing voor deze paradoxale bijwerking van het zelfbeschikkingsbeginsel lag in de stichting van een federatie. Die keuze werd in 1919 gemaakt door Tsjechoslowakije en Joegoslavië. Overigens was een repressieve politiek jegens nationale minderheden eerder regel dan uitzondering in het Europa van de jaren twintig en dertig. De minderhedenpolitiek kon op haar beurt weer uitgroeien tot een bron van conflicten tussen buurlanden. In de regel woonden immers aan beide zijden van de grens omvangrijke minderheidsgroeperingen. Daardoor zijn er bijvoorbeeld in de jaren twintig en dertig grote spanningen ontstaan tussen Duitsland en Polen. Typerend in dit verband is de opkomst van de `Habsburgse mythe' bij Oostenrijkse literatoren zoals Joseph Roth. Deze schrijvers ontvluchtten de werkelijkheid van het agressieve nationalisme door een nostalgische idealisering van de veronderstelde tolerantie van de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. 4.3. Het cultureel nationalisme in de negentiende eeuw: the invention of tradition Volgens sommige historici heeft het nationalisme zich in West-Europa heel anders ontwikkeld dan in Midden- en Oost-Europa. Staten aan de Noordzeekust en de Atlantische Oceaan, zoals Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland, zouden al in de vroeg-moderne tijd beschikt hebben over duidelijke en stabiele grenzen. Daarom zou in deze landen al zo vroeg een zeker nationaal bewustzijn tot ontwikkeling zijn gekomen. In Midden- en Oost-Europa hebben, in deze visie, deze eigenschappen zich pas in de loop van de negentiende en twintigste eeuw 12
Natie, identiteit en nationalisme
ontwikkeld. Door deze eigen ontwikkeling zijn Midden- en Oost-Europa dan ook het toneel geweest van vele nationalistische conflicten. Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat de meer gewelddadige conflicten zich inderdaad in hoofdzaak in Midden- en Oost-Europa hebben afgespeeld. Maar ook in de stabiele, `Atlantische' staten hebben het nationalisme en het nationalistisch bewustzijn in de negentiende en twintigste eeuw een grote rol gespeeld. Hoewel Frankrijk al vroeg tamelijk zekere grenzen en een dominante elitecultuur kende, was in de provincie nog lang geen sprake van een `Frans nationaal gevoel'. Het dialect was belangrijker dan het Frans en de lokale of regionale sentimenten waren aanzienlijk sterker dan de loyaliteit jegens de natie.6 Dwars door de kunstmatige grenzen van de departementen die in 1790 definitief werden vastgesteld, liepen vroeg-moderne grenzen van dialecten, gewoonten en plaatselijke culturen. Groot-Brittannië kent tot op de dag van vandaag spanningen tussen de samenstellende delen. Deze vroeg gestabiliseerde natie neemt nog steeds met maar liefst vier nationale teams deel aan belangrijke sportmanifestaties. Ook in Nederland, dat al sinds het midden van de zeventiende eeuw in het bezit is van tamelijk onveranderlijke grenzen, zijn de nationale bewustwording en de vorming van een nationale identiteit langdurige processen geweest. Veelvuldig is in historisch onderzoek gewezen op het belang van de cultivering van de nationale identiteit.7 Deze begint rond 1800, onder invloed van de Franse Revolutie en de napoleontische oorlogen, en bereikt een hoogtepunt in de periode 1850-1914. Juist in de negentiende eeuw ondergingen de Europese samenlevingen een snelle en fundamentele transformatie van agrarische gemeenschap naar industriële massasamenleving. In de plaats van de traditionele banden met de dorpsgemeenschap, het agrarisch bedrijf en de religie kwamen de loyaliteit aan de natie en de nationale identiteit. Het nationalisme en het creëren van een nationale mythe konden zo een stabiliserende invloed uitoefenen op samenlevingen die een dergelijke diepgaande en snelle metamorfose doormaakten. Auteurs als Hobsbawm en Cannadine hebben erop gewezen dat in deze periode veel `eeuwenoude' tradities werden `uitgevonden'. De oeroude Schotse kilt, de rituelen rondom koninginnedag, nationale feestdagen en helden, ja zelfs de `oorspronkelijke' talen van landen als Noorwegen en Ierland zijn van tamelijk recente origine. Dit culturele nationalisme, en met name de `uitgevonden traditie' (the invention of tradition), was een belangrijke factor in de stabilisering van de moderne samenleving zoals die opkwam in de loop van de negentiende eeuw. Hobsbawm wijst er overigens terecht op dat de `massaproduktie' van deze `tradities' buitengewoon succesvol was, hetgeen erop duidt dat de bevolking hiervoor ontvankelijk was.8 De nationale mythe uitte zich op uiteenlopende manieren, maar altijd speelde de idealisering van het eigen verleden een grote rol. Centraal stond iedere keer weer het benadrukken van de historische, natuurlijke en daardoor organische band van de bevolking met haar verleden, met het vorstenhuis en met de volksgemeenschap. De uitbouw van de nationale mythe kon op velerlei wijzen worden vormgegeven. Belangrijke ingrediënten waren de verering van helden en heersers uit heden en verleden, feesten, de nationalisering van de geschiedschrijving, de vorming van een zekere consensus over het culturele erfgoed, aandacht voor de eigen taal, trots op de koloniale bezittingen en niet te vergeten de bouw van nationale monumenten. Uiteraard speelde het onderwijs een belangrijke rol in deze overdracht van nationale waarden, te meer daar in de meeste Europese landen juist in deze tijd de leerplicht werd ingevoerd. Het versterken van het nationale bewustzijn werd een onderdeel van het 13
Veranderende grenzen
zogenaamde beschavingsoffensief: de opvoeding van de `lagere' sociale klassen tot ware staatsburgers. Een markant voorbeeld van nationale heldenverering is de Bismarck-cultus. Na het overlijden van de IJzeren Kanselier werden binnen korte tijd in minstens 700 Duitse steden en dorpen Bismarck-monumenten opgericht. Erg geliefd was de vuurzuil ofwel Bismarck-Turm: een korte stompe zuil waarop op hoogtijdagen een vreugdevuur kon worden aangericht. Een net van vuren zou zo heel Duitsland overspannen. Ook in Nederland was de herdenking van `grote doden' een geliefde bezigheid. Gezien de vaak gespannen verhouding tussen de verschillende religieuze richtingen werd in eerste instantie de voorkeur gegeven aan kunstenaars en grote zeehelden uit de Gouden Eeuw. In 1907 werd Michiel de Ruyter als eerste niet-vorstelijke persoon in Nederland op een postzegel afgebeeld.9 Een fraaie combinatie van de herwonnen trots op het koloniale rijk en de herdenking van een recente held was de grote aandacht voor de in 1924 overleden generaal Van Heutsz. In de tien jaar na zijn dood werden in totaal maar liefst vijf monumenten ter zijner nagedachtenis gebouwd! Het nationale feest, al in de Franse Revolutie in zwang, was het nationale ritueel bij uitstek in deze periode. Veldslagen en andere hoogtepunten uit een ver of minder ver verleden boden een geschikte aanleiding. In Frankrijk werd in 1880 voor het eerst de bestorming van de Bastille gevierd. De jonge Derde Republiek probeerde zo, bij ontstentenis van een monarch, haar politieke stamboom wat te versterken. De politieke herdenking met het karakter van een volksfeest bleek een doorslaand succes. In Nederland werden met groeiend enthousiasme de vorstelijke verjaardagen gevierd. Vooral de populariteit van de jonge Wilhelmina was een stimulerende factor. Vaak namen deze goed georganiseerde feesten de plaats in van de rauwere volksfeesten en kermissen. Na de mislukte revolutiepoging van Troelstra vond op 18 november 1918 op het Haagse Malieveld een zorgvuldig geregisseerde `spontane' aanhankelijkheidsbetuiging plaats waarbij koningin Wilhelmina en prinses Juliana aanwezig waren. In Duitsland werd tussen 1871 en 1918 enthousiast het Sedanfest gevierd om de herinnering aan de cruciale overwinning op Frankrijk in 1871 levend te houden. Dat de geschiedbeoefening in dit alles een belangrijke plaats inneemt spreekt voor zich. In deze periode zien we een professionalisering van de historische wetenschap, hetgeen blijkt uit de inrichting en openstelling van nationale en plaatselijke archieven, monumentale bronnenuitgaven, de instelling van leerstoelen en de grote aandacht voor het geschiedenisonderwijs op school.10 Met behulp van de geschiedwetenschap en de kunstgeschiedenis werd getracht de `ware volksaard' van een natie te beschrijven. Dit gebeurde niet altijd in propagandistische termen. Zo zijn belangrijke delen van het oeuvre van Johan Huizinga subtiele pogingen om vast te stellen waarin de Nederlandse cultuur verschilde van die van de omringende beschavingen.11 Behalve de vastlegging van het `officiële' verleden ontstond in deze tijd ook een grote belangstelling voor folklore. Etnografen trokken naar het platteland om de erfenis van de oorspronkelijke volkscultuur vast te leggen. Dat de niets vermoedende dorpsbewoners vaak een handje moesten worden geholpen bij het vastleggen van hun `eeuwenoude' gewoonten en gezangen, maakte de populariteit van dit soort wetenswaardigheden niet kleiner. Ook kunstenaars en hun produkten kregen een plaats in het nationale pantheon, met als resultaat een intensieve cultus rond `nationale' kunstenaars. In Duitsland viel Friedrich 14
Natie, identiteit en nationalisme
Schiller deze eer te beurt. In Nederland werd, met wat minder succes, geprobeerd rondom de figuur Vondel een dergelijke cultus te creëren. De eerste pogingen hiertoe zijn de herdoping van een Amsterdams park en de oprichting van een monument in 1867.12 Dit was het startsein voor een schier eindeloze stroom Vondelherdenkingen. In de jaren twintig van de vorige eeuw ontstonden de eerste voor het publiek toegankelijke musea met `nationale' collecties. De privé-collectie van het Mauritshuis te 's-Gravenhage was al in 1822 publiek toegankelijk. In Nederland ging de canonisering van de nationale kunst vergezeld van de herontdekking van Rembrandt. Gelijktijdig met de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898 vond te Amsterdam de eerste grote Rembrandttentoonstelling plaats. Via Busken Huet, Huizinga en de glorie van de zeventiende-eeuwse schilderkunst werden de uniciteit van de Nederlandse beschaving en het `nationale karakter' aangetoond. In 1885 kreeg Nederland zijn belangrijkste nationale kunsttempel: het Rijksmuseum in Amsterdam. Vaak is de bouw van een nationaal museum het onderwerp van heftige debatten geweest. Juist in dergelijke projecten kon immers de nationale volksaard zichtbaar worden gemaakt. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor andere prestige-objecten, zoals de voltooiing van de Dom in Keulen en de herbouw van de afgebrande Houses of Parliament. Dat stijlen als neo-renaissance, neo-romantiek en natuurlijk neo-gotiek bij deze monumentale projecten favoriet waren, moge voor zich spreken. Na 1914 richtten de monumentale architectuur en de nationale discussies hierover zich voornamelijk op de bouw van oorlogsmonumenten. Een treffende combinatie van de verheerlijking van het heroïsche verleden en de poging de band met de natie te versterken zijn de oorlogsmonumenten die in geen enkele Franse plaats ontbreken. Vaste elementen hierin zijn: de Marianne-figuur, het monogram RF van de Republiek en de alfabetische lijst van gevallenen. Alfabetisch, omdat in de eendrachtige strijd voor het vaderland de rangen en standen zijn komen te vervallen.13 Voor de nationale identiteit krijgen dergelijke lieux de mémoire (herinneringsplekken) een grote betekenis.14 Een van de steunpilaren van de nationale identiteit is de gemeenschappelijke taal. Een algemeen gebruikte standaardtaal bestond in de negentiende eeuw in geen enkel Europees land. In de provincie en in de grote steden werden dialecten gesproken, die zelfs van dorp tot dorp verschilden. De standaardtaal werd alleen gesproken door een kleine elite, die zich tevens frequent van het Frans bediende, óók voor de onderlinge communicatie. We zien in de verschillende Europese landen pogingen om door middel van codificatie en onderwijs een standaardtaal te creëren. In Nederland werd in 1882 een project gestart om te komen tot een veelomvattend woordenboek der Nederlandse taal. Door de leerplicht, de opkomst van de pers en later de radio werd een algemeen beschaafde standaardtaal geïntroduceerd. Indien nodig werd een standaardtaal uitgevonden. Klassiek voorbeelden zijn de volstrekt kunstmatige herleving van het Gaelic in Ierland en de moeizame codificatie van het Noors.15 Volgens veel onderzoekers werden de inspanningen voor de versterking van de nationale identiteit gekoppeld aan het zogeheten `beschavingsoffensief'. De overheid en de elites signaleerden een `sociaal probleem'. Met name in de grote steden was sprake van een snel groeiend proletariaat. Onderwijs, sociale woningbouw en gezondheidszorg werden ingezet om deze proletariërs te `verheffen' en op te voeden tot volwaardige staatsburgers. Dit offensief werd aanzienlijk versterkt door de koppeling van het nationalisme aan het opvoedingsideaal. 15
Veranderende grenzen
De `nationale deugden' werden door middel van het onderwijs en de opkomende media zoals tijdschriften en later ook film en radio geprofileerd en overgedragen. Een belangrijke rol in dit proces speelden de sportbeoefening, de jeugdbeweging en niet te vergeten de opleiding van dienstplichtige soldaten.16 De Amerikaanse historicus George Mosse heeft er in verschillende werken op gewezen dat ook de obsessie betreffende zedelijkheid en zedelijkheidswetgeving een belangrijke rol speelde in de vorming van de nationale identiteit.17 Veel Europese landen kregen rond 1900 een nieuwe wetgeving op het gebied van de zedelijkheid. Homoseksualiteit, abortus en geboortenregeling dienden te worden uitgebannen omdat ze een aanslag waren op het fundament van de samenleving: het gezin. In feite werd het gezin beschouwd als de natie op microniveau. De vader diende zich als een streng doch rechtvaardig heerser te gedragen; de echtgenote en kinderen waren zijn trouwe onderdanen. Verspilling van seksuele energie buiten dit gezinskader werd beschouwd als een ondermijning van de nationale weerbaarheid. Overigens had dergelijke propaganda opmerkelijk weinig succes: in geheel West-Europa daalde vanaf omstreeks 1900 het geboortencijfer spectaculair. De vroeg-moderne, agrarische wereld onderging een complete metamorfose onder invloed van techniek en industrialisatie. De wereld veranderde in de jaren tussen 1870 en 1920 meer dan in de 500 jaar daarvoor.18 In dit proces van snelle en radicale veranderingen hadden het cultureel nationalisme en the invention of tradition een grote invloed op de vormgeving en zingeving van het politieke leven. De radicale veranderingen veroorzaakten een gevoel van onzekerheid; de bezinning op de nationale identiteit was onder meer een reactie op deze veranderingen. In een wereld die leek te bezwijken onder de nieuwe speed of time bood de concentratie op het eigen verleden en het nationale karakter houvast. Met name de historiserende levenshouding is karakteristiek voor deze periode. Merkwaardigerwijs vond deze `zelf-archeologisering' plaats in een tijd die juist werd gekenmerkt door een grote vooruitgang in wetenschap en techniek. Met een zekere ruimhartigheid werd het verleden ingeschakeld om de verwarrende actualiteit te overmeesteren. Het anachronisme en de esthetiek van de schoolplaat werden hierbij niet geschuwd: de grote helden uit het verleden stonden in één rechte genealogische lijn met de helden van de eigen tijd. De herinneringen aan de `Gouden Eeuw' van de verschillende landen werden levendig gehouden en men trachtte zoveel mogelijk juist deze periode weer tot leven te brengen. De Derde Republiek knoopte aan bij de Franse Revolutie, terwijl haar oppositie met nostalgie naar de middeleeuwen en het ancien regime terugkeek. Wanneer een land niet bepaald krachtig was, zoals Nederland, moest het zich tot het cultiveren van herinneringen en enig verbaal geweld beperken. Wanneer het wèl binnen de politieke mogelijkheden lag, werd een krachtig nationaal bewustzijn verbonden aan een zelfverzekerd optreden in de internationale politiek. Ook het bezit van overzeese koloniën versterkte het zelfbewustzijn: de natie bleek een missie te hebben! De mission civilatrice, de white man's burden of de ethische politiek werd de ratio van de Europese aanwezigheid in de tropen. Aan het triomfantelijk bezit van deze koloniale rijken werd zo een scheutje schuldgevoel en zendingsdrang toegevoegd. Naast een zeker optimisme dat het nationalisme, en zeker het cultureel nationalisme, met zich mee bracht, ontstond er vanaf 1890 een nationalistisch geïnspireerd cultuurpessimisme. 16
Natie, identiteit en nationalisme
In hoofdzaak ging het hier om cultuurkritiek op de materialistische wereld van de burgerij. Met name bij de jeugd mochten `onheilsprofeten' zich in een grote populariteit verheugen. In de loop van de twintigste eeuw en met name vanaf 1918 werd deze kritiek sterk gepolitiseerd en opgenomen in revolutionaire bewegingen zoals fascisme en nationaal-socialisme. Op de gevolgen hiervan zal in de volgende paragraaf nader worden ingegaan.
5. Het nationalisme tijdens het interbellum en de Tweede Wereldoorlog 5.1. Betekenis van het nationalisme voor de binnen- en buitenlandse politiek In de periode 1918-1940 speelde het nationalisme een belangrijke rol, zowel in de buitenlandse als in de binnenlandse politiek van de Europese staten. Bovendien werden de Europese koloniale mogendheden in toenemende mate geconfronteerd met nationalistische bewegingen in hun koloniën. Het `klassieke' nationalisme was op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog in diskrediet geraakt. De zelfoverschatting van de verschillende Europese staten, mede een gevolg van het krachtige culturele nationalisme, had catastrofale gevolgen gehad. Daardoor raakte het nationalisme, met name in de internationale politiek van West-Europa, in de jaren na de eerste Wereldoorlog wat op de achtergrond. Internationale verzoening en toenadering stonden een korte tijd hoog op de internationale agenda. Binnenlands bleef de cultivering van de eigen identiteit echter een grote rol spelen. Een nieuwe ontwikkeling in de jaren twintig was de integratie van het nationalisme in totalitaire bewegingen, zoals het fascisme en het Duitse nationaal-socialisme. Deze ontwikkeling had twee gevolgen. In de eerste plaats veroorzaakte het nationalisme een agressieve buitenlandse politiek, die een grote rol speelde in de legitimatie van de verschillende bewegingen. Dit was onder meer het geval in Italië, dat sinds 1922 onder een fascistische dictatuur stond. In de tweede plaats had de herwaardering van het nationalisme, met name in Duitsland, grote gevolgen voor de binnenlandse politiek. De nationale eenwording werd als onvolledig beschouwd zolang de minderheden onder de bevolking zich bleven roeren. Tevens moesten alle `volksgenoten' binnen de natie worden gebracht: de Duitse staat moest identiek worden met het Duitse volk. Zoals reeds gezegd resulteerden deze twee tendensen in een instabiele internationale situatie en een met name in Duitsland racistisch georiënteerd binnenlands bestuur. Twintig jaar na Versailles was Europa weer in een wereldoorlog verwikkeld. 5.2. Nationalisme in de internationale politiek Het nationalisme is een centraal thema in de internationale verhoudingen van het Interbellum. Enerzijds zien we pogingen het nationalisme in te dammen, anderzijds de opkomst van nieuwe vormen van nationalisme. Onder de indruk van de Eerste Wereldoorlog trachtte men door internationale afspraken en organisaties een zekere stabilisering van de internationale verhoudingen tot stand te brengen. De besluiten van Versailles en de andere Parijse verdragen bevatten echter zoveel conflictstof dat van toenadering en harmonie in de internationale 17
Veranderende grenzen
politiek nauwelijks sprake kon zijn. Een complicerende factor hierbij was de opkomst van dictatoriale en totalitaire regimes die het nationalisme tot de kern van hun ideologie maakten: een zelfbewuste en vaak agressieve buitenlandse politiek was hiervan het gevolg. Door de introductie van het zelfbeschikkingsrecht als een van de veertien uitgangspunten van de naoorlogse vredesregeling hoopte de Amerikaanse president Wilson een einde te kunnen maken aan de vele conflicten in Europa. In de praktijk bleek het zelfbeschikkingsrecht niet praktisch toepasbaar te zijn. Nationale minderheden zorgden voor conflictstof binnen èn tussen de meeste Europese staten. Zo had bijvoorbeeld Italië, een van de overwinnaars, een grote Duitstalige minderheid binnen zijn grenzen gekregen door de annexatie van het Oostenrijkse Zuid-Tirol. Tegelijkertijd maakte Mussolini, vanaf 1922 aan de macht, aanspraken op gebieden in Frankrijk, Joegoslavië en Afrika. Duitsland was niet alleen vernederd door de nederlaag in de oorlog, maar moest bovendien vaststellen dat grote groepen Duitsers onder buitenlands bestuur leefden.
Het lot van Duitse minderheden in Frankrijk, Polen en Tsjechoslowakije werd door de 18
Natie, identiteit en nationalisme
opkomende rechts-nationalistische bewegingen, zoals de NSDAP, hoog op de politieke agenda gezet. Voorts werd het Anschluss-verbod met Oostenrijk als een regelrechte belediging beschouwd. Behalve de introductie van het zelfbeschikkingsrecht werd, ook op initiatief van Wilson, de Volkenbond opgericht. In navolging van de vooroorlogse Haagse vredesconferenties moesten opkomende conflicten hier besproken en zo mogelijk geneutraliseerd worden. Een essentieel verschil met deze vredesconferenties was dat de Volkenbond permanent vergaderde, waardoor het internationale overleg geïnstitutionaliseerd werd. De oorzaken van de mislukking van de Volkenbond zijn bekend. De Verenigde Staten zijn nooit lid geworden en verliezers als Duitsland konden pas in een latere fase toetreden. Bovendien werd de slagvaardigheid van de Volkenbond ernstig belemmerd doordat in principe elk lid het vetorecht bezat. Overigens moet het Amerikaanse isolationisme niet worden overdreven want de Amerikaanse regering trad regelmatig actief op in de internationale politiek. Met het Verdrag van Washington (1922) werd geprobeerd de politieke verhoudingen in Azië te stabiliseren. Daarnaast commiteerden de Verenigde Staten zich aan Europa door financiële interventies, voornamelijk om de Frans-Duitse verhoudingen te stabiliseren. Ook waren de Verenigde Staten actief in tientallen humanitaire en sociale commissies van de Volkenbond. In Europa ontstonden in de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog enige sterk nationalistisch getinte conflicten. In feite ging het hier om de afwikkeling van de Eerste Wereldoorlog, zoals de oorlog tussen Polen en de Sovjet-Unie (1920-1921), de conflicten tussen Griekenland en Turkije met als inzet de zeggenschap over de kusten van Klein-Azië en de eilanden voor deze kust (1919-1922), en natuurlijk de Frans-Belgische bezetting van het Duitse Roergebied (1923). Mede onder financiële druk van de Verenigde Staten werd vanaf 1924 een nieuwe koers in de Duits-Franse relaties ingezet. Zonder de stimulerende werking van de Duitse economie bleek de toekomst van Europa wel erg somber te zijn. De financiële consequenties van de wereldoorlog werden door middel van Amerikaanse leningen ondervangen. Duitsland erkende bij het Verdrag van Locarno (1925) de politieke gevolgen van de oorlog, maar Duitslands oostelijke grenzen bleven buiten dit verdrag. Als sluitstuk van het optimisme in de jaren twintig werd door vele mogendheden een verdrag getekend dat bekend staat als het Briand-Kellog-pact. Dit Frans-Amerikaanse initiatief was een poging oorlog als politiek wapen voorgoed uit te bannen. De praktische betekenis van het verdrag was gering, maar het optimisme dat eraan ten grondslag lag is typerend voor de verzoeningsgezinde `geest van Locarno'. Het zou onjuist zijn al deze verbeteringen in de internationale politiek als uitingen van idealisme of onbaatzuchtigheid te interpreteren. Voor elk van de participanten stonden natuurlijk de nationale en zelfs nationalistische belangen centraal. Stresemann, de Duitse minister van Buitenlandse Zaken in de jaren 1923-1929, volgde een welbewuste strategie, die in de jaren veertig en vijftig door Adenauer zou worden herhaald. Stresemann begreep dat alleen Erfüllung van de geallieerde eisen Duitsland terug kon brengen op het toneel. Alleen als gerespecteerd lid van de internationale gemeenschap zou een revisie van Versailles mogelijk zijn. Dat een verregaande revisie van de vredesvoorwaarden zijn einddoel was, valt niet te betwijfelen. Stresemanns vroegtijdig overlijden in 1929 maakte dat hij zijn beleid niet kon voltooien. 19
Veranderende grenzen
In nationalistische kringen in het leger en onder de rechts-revolutionaire völkische bewegingen werd Stresemanns politiek met argwaan bekeken. De Erfüllung werd als een zwaktebod beschouwd: elke toenadering tot Frankrijk was een vernedering voor Duitsland. In deze kringen verwachtte men meer van een samenwerking met de Sovjet-Unie. Bismarcks politiek om een goede verstandhouding met Rusland in stand te houden werd in de jaren twintig en dertig in ere hersteld. Via openbare en vooral geheime verdragen werd de DuitsRussische vriendschap weer opgebouwd. Al in 1922 kwam te Rapallo de eerste toenadering tot stand. In het vriendschapsverdrag van 1926, dus onder het bewind van Stresemann, werden zelfs uitgebreide militaire afspraken gemaakt. Duitse militairen konden gaan oefenen met wapens die, volgens Versailles, streng verboden waren. De training van het Rode Leger door Duitse instructeurs was de prijs voor grootschalige experimenten met tanks, vliegtuigen en gifgas. Pas in 1933 kwam hier een einde aan. Dankzij de Amerikaanse terughoudendheid en de Russische afzijdigheidspolitiek konden de Europese mogendheden gedurende het Interbellum nog twintig jaar de illusie koesteren dat wereldpolitiek en Europese machtspolitiek hetzelfde waren. Groot-Brittannië ging zich in politiek en vooral economisch opzicht steeds meer concentreren op zijn relaties met de dominions en de koloniën. Het wankele machtsevenwicht tussen Frankrijk en Duitsland kon blijven bestaan dankzij de deplorabele staat van de Duitse economie en het voorzichtige 20
Natie, identiteit en nationalisme
beleid van Stresemann. Al in de Eerste Wereldoorlog was gebleken dat zonder hulp van buitenaf de Europese mogendheden de Duitse oorlogsmachine niet konden bedwingen. Deze herinnering kwam vanaf 1933 weer in alle duidelijkheid tevoorschijn toen het nazi-regime een actieve revisionistische koers ging volgen. Door het sluiten van veel compromissen met Duitsland, ook wel bekend als appeasement-politiek, werd getracht het onvermijdelijke te vermijden: een Europese oorlog die zeker het einde van de Europese hegemonie zou betekenen. 5.3. Nationalisme en de totalitaire ideologieën
We zagen reeds dat in de romantische nationalistische theorieën een zekere ruimte bestond voor pluriformiteit. Ieder volk moest de kans krijgen zich tot een natie aaneen te sluiten. Een oordeel over de waarde van de verschillende nationaliteiten bleef hierbij achterwege. Typerend zijn de bewondering voor nationalistische bewegingen in andere landen en de solidariteit met bewegingen elders. De Britse poëet Byron stierf, weliswaar aan een ziekte, aan 21
Veranderende grenzen
het hoofd van Griekse nationalisten in de strijd tegen Turkije, en de latere Napoleon III was lange tijd een vurig bewonderaar van de Italiaanse nationalisten. Elke natie was uniek en daarom per definitie niet `beter' of slechter dan de andere. In deze houding van onderling respect en waardering kwam tegen het einde van de negentiende eeuw een fundamentele wijziging. In het nationalistisch denken begon de idee te overheersen dat bepaalde volken, met name het eigen volk, superieur aan andere volken zouden zijn. Deze koppeling tussen nationale en etnische superioriteitsgevoelens treffen we al aan in het werk van Duitse theoretici rond 1800. Het nieuwe element was dat dit gepaard ging met een toenemend agressief gedrag van de staten onderling. De combinatie van dergelijke superioriteitsgevoelens, cultuurkritiek en sterk gesimplificeerde ideeën uit de evolutietheorie veroorzaakte een wending in het nationalistisch denken die in de twintigste eeuw ingrijpende gevolgen zou hebben. In zijn klassieke studie omschrijft Fritz Stern deze omslag in het nationalistische denken als the politics of cultural despair. Deze twijfel aan de levensvatbaarheid van de Europese cultuur was in eerste aanleg een literaire en filosofische cultuurkritiek die Stern omschrijft als `the ideological attack on modernity, on the complex of ideas and institutions that characterize our liberal, secular, and industrial civilization'.19 In de loop van de twintigste eeuw werd de `conservatieve revolutie' de voedingsbodem voor politieke stromingen met een rechts-radicaal karakter. Deze conservatieve revolutie was anti-modern en daardoor anti-liberaal, antiparlementair, anti-kapitalistisch, en in de regel anti-semitisch. Toch kan van een `revolutie' gesproken worden omdat de desbetreffende ideologen een radicale herordening van de politiek en samenleving nastreefden. Hun verwarde en vage gedachtengoed had zijn wortels in de ideeën van vooraanstaande auteurs als Dostojevski en Nietzsche. Met hun populairwetenschappelijke werken bereikten ze een groot publiek. Tot de bekendsten horen Paul de Lagarde, Julius Langbehn, Houston Stewart Chamberlain, Arthur Moeller van den Bruck en Oswald Spengler. De meesten van deze auteurs schreven bestsellers waarin zij op zeer speculatieve wijze de resultaten van verschillende wetenschappen met elkaar in verband brachten, en zij zich vooral geïnteresseerd betoonden in de samenhang tussen kunst, geschiedenis en ras. De ideeën uit hun meestal onbegrijpelijke en chaotische werken werden gepopulariseerd en verspreid in talloze pamfletten, brochures, en `historische' studies. De invloed van deze cultuurcritici was dermate sterk dat de sporen terug te vinden zijn in de werken van bestseller-schrijvers als Karl May en talloze Heimat-romanciers.20 Overigens was deze cultuurkritiek niet beperkt tot Duitsland. Ook in andere landen werden de uitverkoren positie van de eigen natie en het pessimisme over de moderne tijd een steeds belangrijker thema in het nationalisme en de cultivering van de eigen identiteit. In Frankrijk streefden Maurice Barrès en Charles Maurras naar een wedergeboorte van de Franse natie na de vernederende nederlaag van de Frans-Duitse oorlog (1870-1871). In dat verband legden zij grote nadruk op de missie van de Franse natie. De spionagezaak tegen de joodse legerkapitein Alfred Dreyfus, die tot een nationale affaire uitgroeide, was voor hen het doorslaggevende bewijs van de fundamenteel `antinationale' houding van de joden. Hoewel het cultuurpessimisme in Frankrijk veel opgang maakte werd de politisering ervan alleen in Duitsland tot de uiterste consequentie volvoerd. Vanaf 1933 was de nazistische ideologie, die onmiskenbaar haar wortels in deze conservatieve cultuurkritiek had, de officiële staatsideologie. 22
Natie, identiteit en nationalisme
Even eenvoudig als de diagnose van de moderne samenleving was de voorgestelde remedie: de natie kon alleen `regenereren' wanneer het liberalisme verruild zou worden voor een autoritair geregeerde staat onder leiding van een Führer die de klassentegenstellingen zou weten te overbruggen. In laatste instantie was deze politieke leer gebaseerd op een nieuwe definitie van het sleutelbegrip vrijheid. In plaats van de vrijheid van het individu, zoals gepropageerd door het liberalisme, moest een `nieuwe vrijheid' komen. Alleen wanneer de mens lid was van een krachtige natie kon van `echte' vrijheid worden gesproken. Deze nieuwe definitie van het begrip vrijheid had ernstige consequenties voor de waardering van de parlementaire democratie en de rol van politieke partijen. Dergelijke instituties droegen uiteindelijk bij tot de verdeeldheid van de natie en waren dus verwerpelijk. Alleen een bestuur door een leider die de volkswil kon aanvoelen en uitvoeren was een aanvaardbaar politiek systeem. De staat moest weer een krachtig wapen worden en mocht niet meer het toneel zijn van een verwarrende compromispolitiek. Veel van de genoemde auteurs waren antisemitisch: de invloed van `volksvreemde' groepen, zo redeneerden zij, verzwakte de natie nog verder en zou uiteindelijk tot de ondergang van het volk leiden. Deze obsessie met de `raszuiverheid' is terug te voeren op de grote invloed van onderzoekers die zich bezighielden met de veronderstelde relatie tussen ras en cultuur, zoals de Fransman Gobineau. De populariseringen van de ontdekkingen van de Engelse bioloog Charles Darwin wezen op de `natuurlijkheid' van strijd en oorlog. Volgens deze sociaal-darwinistische theorieën was oorlog een natuurlijk gegeven en had alleen een `zuiver ras' een overlevingskans in deze permanente strijd. Deze `wetenschappelijke' ontdekkingen vonden hun weg naar het antisemitisme. Onder invloed van dergelijke rassentheorieën ontstond het moderne antisemitisme, waarin `biologische' argumenten de oude theologische argumenten vervingen. Juist door de enorme vlucht van de natuurwetenschappen aan het einde van de negentiende eeuw konden populariseringen en vulgariseringen een groot gezag verwerven. Het succes van dergelijke auteurs is mede te verklaren uit de onvrede van grote delen van het publiek met de ontwikkelingen in kunst en wetenschap vanaf het einde van de negentiende eeuw. De beeldende kunst verloor haar figuratieve karakter, in romans werden de verteltradities losgelaten en de verschillende wetenschappen bleken het `pre-industriële' wereldbeeld eerder te compliceren dan te vereenvoudigen.21 De politiek leek alleen nog het strijdtoneel van belangengroepen te zijn en zeker niet een krachtig centrum van waaruit over het lot van de natie werd nagedacht en beslist. In essentie was de conservatieve revolutie een reactie op deze modernistische ontwikkelingen. De afbraak van het vertrouwde wereldbeeld leidde tot een laatste krampachtige poging om de overzichtelijke, hiërarchisch geordende wereld in stand te houden. Vóór 1918 waren de ideeën van de conservatieve revolutie vooral populair bij sommige intellectuelen en niet te vergeten de jeugdbeweging. Ná 1918 kon het gedachtengoed van de conservatieve revolutie in de vorm van fascisme en nationaal-socialisme uitgroeien tot politieke massabewegingen. Mythes zoals Volk, Führer en Drittes Reich werden de leidende principes in de vormgeving van de totalitaire staten Italië en Duitsland.22 Een belangrijk discussiepunt is de vraag of het nationaal-socialisme een moderne dan wel een conservatieve politieke stroming was.23 Hierbij moeten echter de vormgeving en de inhoud goed onderscheiden worden. De toepassing van de nieuwste propagandamiddelen en 23
Veranderende grenzen
-technieken is zeker modern te noemen. Hitler was de eerste politicus die zijn verkiezingstournee per vliegtuig aflegde. Zijn propagandachef Goebbels maakte intensief gebruik van moderne media zoals radio en film. Maar de inhoud van de nazi-boodschap was op de essentiële punten anti-modern. Om er enkele te noemen: een terugkeer naar eenhoofdig leiderschap, anti-parlementarisme, het benadrukken van de `natuurlijke' rolverdeling tussen man en vrouw, de opvattingen over entartete kunst en natuurlijk het antisemitisme. Dat het Derde Rijk voor een deel de oude sociale structuren in Duitsland vernietigde, was veeleer een ongewild en onverwacht bijprodukt van de dictatuur en de Tweede Wereldoorlog dan een vooropgezet plan. Wanneer we het Italiaanse fascisme en het Duitse nationaal-socialisme vergelijken, dan blijkt dat de functie van het nationalisme in deze twee ideologieën verschilt. Mussolini's nationalisme kan als neo-klassiek worden omschreven; in zijn propaganda voor het herstel van een krachtig Italië refereerde hij aan het Romeinse Rijk en drong hij aan op de herovering van `Italiaanse' gebieden die in buitenlandse handen waren gekomen. Mussolini maakte aanspraken op delen van Zuid-Frankrijk en Joegoslavië. Bovendien wilde hij een sterke uitbreiding van het Italiaanse koloniale bezit in Afrika. De Middellandse Zee werd in de fascistische propaganda mare nostrum (onze zee) genoemd en in het taalgebruik en in kunst en architectuur greep men terug op de monumentale `classicistische' bouwstijlen. In feite continueerde Mussolini hiermee het negentiende-eeuwse nationalisme van het Risorgimento (het Italiaans streven naar eenheid in de negentiende eeuw). Door de concentratie op de staat in plaats van op het ras bleek het fascisme geschikt voor export: autoritaire politieke bewegingen in bijna alle Europese landen lieten zich door Mussolini inspireren. Het Duitse nationaal-socialisme had een ander karakter. In Hitlers wereldbeeld speelde het ras een doorslaggevende rol. De Duitse staat was niet meer dan een tijdelijk instrument voor de vestiging van de macht van het `Arische ras'. Dit racistische nationalisme was gebaseerd op de quasi-wetenschappelijke overtuiging dat er zoiets als een `Germaans' of `Arisch' ras bestond, waarvan het Duitse volk de meest uitgelezen vertegenwoordiger was. Deze overtuiging had twee gevolgen. In de eerste plaats een agressieve buitenlandse politiek teneinde alle `volks'- en rasgenoten onder Duits gezag te brengen. In de tweede plaats entameerde Hitler een racistisch georiënteerde binnenlandse politiek: `volksvreemde' elementen moesten geïsoleerd en in een later stadium verwijderd worden. Het nationalistisch ideaal van de monoculturele staat werd getransformeerd in de monoraciale staat. Uiteindelijk werd genocide de weg tot de vestiging van de pure nationale staat. Wanneer deze toestand eenmaal gerealiseerd zou zijn, was de staat in principe overbodig. Een door het Germaanse ras beheerst Europa had geen staten meer nodig. De belangrijkste functie van de staat was het beschermen van verschillende groepen op basis van rechtsgelijkheid; deze functie zou na de overwinning van het Germaanse ras overbodig zijn geworden.
24
Natie, identiteit en nationalisme
5.4. De Tweede Wereldoorlog Ondanks de welwillendheid van de Westeuropese landen om de voorwaarden van Versailles te herzien bleek een oorlog onvermijdelijk. Het nazi-bewind nam geen genoegen met een sterk toegenomen politieke invloed en zelfs niet met een algehele revisie van Versailles. Hitlers programma omvatte veel meer: een daadwerkelijke bezetting van gebieden in de Duitse invloedssfeer en een kruistocht tegen de Sovjet-Unie. Groot-Brittannië en Frankrijk hadden Hitlers buitenlandse politiek schromelijk onderschat. Dit maakte een gewapend conflict op termijn welhaast onvermijdelijk, aangezien concessies slechts een tijdelijk effect hadden. De Duitse aanval op Polen in september 1939 was voor Engeland en Frankrijk reden de appeasement-politiek op te geven: zij verklaarden de oorlog aan Duitsland. Na de zeges tijdens de Blitzkrieg in het Westen leek Hitlers positie vanaf de zomer van 1940 tamelijk solide. Frankrijk was ten onder gegaan, de neutrale staten in het Westen en Scandinavië waren al eerder in korte tijd onder de voet gelopen. Groot-Brittannië stond alleen en een definitieve nederlaag leek slechts een kwestie van tijd. Voor Groot-Brittannië was een overwinning op Hitler de laatste kans het Empire en daarmee zijn status als grote mogendheid te behouden. In deze zin was de Tweede Wereldoorlog voor de Britse regering aanvankelijk een traditionele oorlog: het machtsevenwicht stond op het spel. De ambitieuze oorlogsdoelen van Hitler, duidelijk gemaakt door de inval in de Sovjet-Unie in juni 1941 en de onverwachte en geheel overbodige Duitse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten in december 1941, veranderden het karakter van de oorlog. Vanaf de zomer van 1941 was het conflict uitgegroeid tot een totale oorlog met als inzet de overleving van de Westeuropese beschaving. Naast de militaire strijd voerde Hitler in het geheim een tweede oorlog, met als doel de vernietiging van de Europese joden. Direct na de inval in de Sovjet-Unie begon het Duitse leger, bijgestaan door de plaatselijke bevolking, met het uitmoorden van de joodse bevolking. In de geschiedschrijving bestaat een heftig debat of de totale vernietiging van de joden een vooropgezet plan was (intentionalisme) of dat de vernietiging in de loop van Operatie Barbarossa (de Duitse codenaam voor de aanval op Rusland) langzaam uitgroeide van chaotische pogroms tot de systematiek van de massatransporten naar de vernietigingskampen (functionalisme).24 In dit debat wijzen de functionalisten op de vaak geïmproviseerde wijze waarop het Duitse regime optrad, ook in het geval van de Endlösung. Bovendien zien deze historici een causaal verband tussen de mislukking van de Blitzkrieg tegen de Sovjet-Unie in de winter van 1941-1942 enerzijds en de intensivering van de vervolging van de joden anderzijds. De dreiging van een mogelijke nederlaag zou Hitler en zijn naaste medewerkers hebben aangespoord het vernietigen van de joden prioriteit te geven. In de winter van 1941-1942, dus na het eerste Russische tegenoffensief, viel het definitieve besluit tot de vernietiging en werd ook de methode daartoe, de concentratiekampen, vastgesteld. In de woorden van de Duitse historicus Sebastian Haffner: `De politicus Hitler trad in 1941 voorgoed af ten gunste van de massamoordenaar Hitler.'25 Tegenstanders van deze functionalistische these wijzen op de centrale rol van het antisemitisme in de nazi-ideologie in het algemeen en in het denken van Hitler in het bijzonder. In de opvattingen van de intentionalisten was Auschwitz al vanaf 1933, of wellicht nog eerder, Hitlers einddoel. Ook zien zij in Hitlers Mein Kampf, geschreven in de jaren 25
Veranderende grenzen
1924-1925, al de aankondiging van de massavernietiging. Zijn gehele politiek zou in het licht moeten worden gezien van de vooropgezette bedoeling de Europese joden in de concentratiekampen te vernietigen. Gezien het vaak veranderende en weinig consistente beleid ten aanzien van de joden in de jaren dertig en zelfs na 1939 is deze theorie toch minder overtuigend. Wel zijn beide stromingen het eens over de centrale betekenis van Hitler in de Endlösung: het was zijn beleid dat de weg naar de vernietigingskampen mogelijk maakte.26
6. Tanende populariteit en wederopleving van het nationalisme na de Tweede Wereldoorlog 6.1. Het nationalisme in de periode 1945-1989 In 1945 eindigde de Tweede Wereldoorlog, die evenals de Eerste mede door het nationalisme was veroorzaakt. In totaal vielen er vijftig miljoen slachtoffers, onder wie de zes miljoen joodse slachtoffers van de `oorlog binnen de oorlog'. Het leek in 1945 duidelijk dat het nationalisme voorgoed in diskrediet was geraakt. Een nieuwe wereldorde zou gebaseerd moeten worden op samenwerking en de inrichting van een internationale rechtsorde. Een terugval in de politiek van de jaren dertig diende koste wat kost vermeden te worden. De Tweede Wereldoorlog had een aantal vèrstrekkende gevolgen waarvan de belangrijkste hier genoemd moeten worden. In de eerste plaats hadden de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie de rol als wereldmacht van de Europese staten overgenomen. In de tweede plaats was Europa verdeeld geraakt. De door het Rode Leger bevrijde gebieden in Oost- en Midden-Europa kregen snel te maken met communistische regimes die met Russische steun de macht stevig in handen hadden. Al in 1946 sprak Churchill van een `ijzeren gordijn' dat in Europa was neergelaten. Dat dit vanaf 1949 ook de deling van Duitsland met zich mee bracht, was in zekere zin een voordeel. De moeizame vraag `wat te doen met Duitsland' werd zo in ieder geval voorlopig opgelost. In de derde plaats waren Europese staten met koloniale bezittingen in Azië geconfronteerd met het nationalisme in de koloniën. Onder invloed van de Japanse expansie en vaak ook bezetting waren de vooroorlogse nationalistische bewegingen aanzienlijk versterkt. Zo verklaarden Indonesië en Vietnam zich enkele dagen na de Japanse capitulatie onafhankelijk, wat het begin was van langdurige militaire conflicten. De daaropvolgende koloniale oorlogen en het uiteindelijke verlies van de koloniën waren voor de Europese `moederlanden' een traumatische ervaring. Een opmerkelijk resultaat van de Tweede Wereldoorlog was een versterking van de parlementaire democratie in West-Europa. In de jaren twintig en dertig hadden antidemocratische stromingen een grote politieke invloed kunnen verwerven. Met uitzondering van enkele landen in West-Europa (Ierland, België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Engeland en Zwitserland) en Tsjechoslowakije stonden rond 1939 de meeste Europese landen onder een fascistische of -- zoals in Duitsland -- een nationaal-socialistische dictatuur. Het prestige van de parlementaire democratie had een absoluut dieptepunt bereikt. Ook in de democratische landen waren nog weinig enthousiaste voorstanders van deze regeringsvorm te vinden. Niet voor niets waren in de jaren dertig liberale cultuurkritieken als Huizinga's In de schaduwen van morgen internationale bestsellers. Het geloof in de kracht van 26
Natie, identiteit en nationalisme
de Europese beschaving was ondermijnd. De confrontatie met het nationaal-socialistische geweld en de expansie van de stalinistische dictatuur na 1945 brachten het besef terug dat de parlementaire democratie wel degelijk een eigen waarde had. Een stabiele economische ontwikkeling en een intensieve samenwerking van de Europese christen-democratische en socialistische partijen legden een nieuw fundament onder de parlementaire democratie. Nationalisme speelde hierbij een betrekkelijk kleine rol. Buiten Europa bloeide het nationalisme in die tijd volop. In de Europese koloniën in Azië hadden zich vanaf het begin van deze eeuw onafhankelijkheidsbewegingen geformeerd, die dankzij de Japanse bezetting van grote delen van Azië tot volle ontwikkeling konden komen. Behalve het negentiende-eeuwse Europese nationalisme waren hier ook communistische en religieuze invloeden werkzaam. Een typerend voorbeeld is het Indonesische nationalisme, waarin het opeisen van de onafhankelijkheid samengaat met een streven naar sociale rechtvaardigheid hetgeen wordt verdedigd met een beroep op de politieke en sociale leer van de islam. De Aziatische nationale bewegingen en in de loop van de jaren zestig ook de Afrikaanse, werden na het uitroepen van de onafhankelijkheid geconfronteerd met een ernstig probleem bij de opbouw van de jonge naties. De grenzen waren in de regel bepaald door de koloniale machthebbers, waardoor deze nieuwe staten bepaald niet monocultureel waren. Dit bracht met zich mee dat het nationalisme hier een paradoxale functie kreeg. Op basis van het nationalisme werd een eensgezindheid gecreëerd om zo het verzet tegen de koloniale mogendheden te bundelen. Na de onafhankelijkheid ging het staatsvormingsproces in de postrevolutionaire fase meestal gepaard met de onderdrukking van culturele en etnische minderheden. Het voormalig Brits-Indië werd zelfs kort na de onafhankelijkheid al gesplitst in India en Pakistan. Maar ook in een staat als Indonesië deden zich regelmatig etnische conflicten voor en de onafhankelijkheid van de meeste Afrikaanse staten werd gevolgd door een periode van interne strijd en onderdrukking. Opmerkelijk is echter dat de grenzen die door de kolonisatoren werden getrokken ongewijzigd bleven: deze zijn ondanks alles richtinggevend gebleven voor de staatsvorming in de voormalige koloniën. Na de nederlaag van het nationaal-socialisme leek in Europa het nationalisme alle politieke betekenis te hebben verloren. Mede door het verlies van de koloniën en de druk van de Verenigde Staten stond de Europese politiek na 1945 in het teken van regionale samenwerking op velerlei terreinen. De Westeuropese samenwerking kreeg gestalte in organisaties als de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en de Europese Economische Gemeenschap (EEG), en was de hoeksteen van de militaire samenwerking in de NoordAtlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Terwijl in de voormalige koloniën het nationalisme opkwam, vond in West-Europa juist een herbezinning op een gemeenschappelijke Europese identiteit en samenwerking plaats. Op basis van de gemeenschappelijke erfenis van christendom, Verlichting en democratische waarden moest het mogelijk zijn de oude tegenstellingen te overwinnen. Uiteraard speelden hierbij de herinnering aan de gemeenschappelijke strijd tegen het nationaal-socialisme en de dreiging van het stalinisme een doorslaggevende rol. De Westeuropese staten verloren het nationale belang natuurlijk niet uit het oog, maar het 27
Veranderende grenzen
unieke van de naoorlogse periode was juist dat het nationale belang in hoge mate gediend was bij internationale en regionale samenwerking. Om een enkel voorbeeld te noemen: het traditioneel maritiem ingestelde Nederland verloor zijn koloniën en moest zich daarom meer op continentaal Europa oriënteren. Alleen een vergroting van de Europese markt zou de Nederlandse exporteconomie kunnen redden. West-Duitsland bediende zich wel het meest van de Europese retoriek. De koers van de Westduitse regeringsleider Adenauer was consequent op Europese samenwerking en Westbindung vastgelegd. Juist Duitsland moest zijn nationale aspiraties, zoals de wens tot hereniging, altijd ondergeschikt maken aan de wensen van zijn buren en bondgenoten. In de loop van de jaren zestig en daarna daalde het enthousiasme voor `Europa' aanzienlijk. De politieke en economische samenwerking zoals geïnstitutionaliseerd in organisaties als de Europese Gemeenschap leek vast te lopen in de labyrinten van de Brusselse bureaucratie. Van de Europese gedachte bleef weinig meer over dan boterbergen, wijnmeren en ingewikkelde subsidieregelingen. Europa en de Europese eenwordingsgedachte leken het slachtoffer te zijn geworden van de zogeheten eurosclerose. Op cultureel gebied bleek zoiets als een `Europese cultuur' een enigszins achterhaald begrip te zijn: de moderne cultuur was kosmopolitisch geworden.27 Voorzover er een Europese culturele identiteit bestond droeg deze veelal het negatieve karakter van een primitief anti-Amerikanisme, dat zich met name in Frankrijk en Duitsland in enige populariteit mocht verheugen. Wel was er vanaf het midden van de jaren zestig een renaissance van regionale belangen en identiteiten. Veilig ingebed in een goed functionerende nationale staat en met het Europese economische vangnet onder handbereik kwam een zeker regionaal nationalisme op. Lang geïntegreerd gewaande bevolkingsgroepen, zoals Basken, Schotten en meer recentelijk Corsicanen en Lombarden, gingen zich beroepen op een eigen identiteit en wierpen zich op als advocaten van het Europe des régions: meer culturele en politieke autonomie, al dan niet gekoppeld aan een serieus afscheidingssentiment. Een ander verschijnsel in deze periode van eurosclerose was de terugkeer van het Mitteleuropa-Konzept. Met name in Duitsland, Oostenrijk en verschillende Oostbloklanden kon deze Mitteleuropa-gedachte in de jaren tachtig op een aanzienlijke populariteit rekenen. De impasse in de Europese gemeenschap, de crisis in de NAVO en de stagnatie in het communistische Oostblok leken alleen te kunnen worden doorbroken met behulp van nieuwe politieke configuraties. Neutralisme in militaire zin werd verbonden met het streven naar samenwerking over de grenzen van de blokken heen. Deze samenwerking zou op basis van traditie en geschiedenis in Midden-Europa gestalte moeten krijgen.
28
Natie, identiteit en nationalisme
In Oost-Europa was vanaf 1945 sprake van een eigen ontwikkeling. Na de bevrijding door het Rode Leger werden in snel tempo communistische regimes ingericht. De veel beleden `internationale socialistische solidariteit' ten spijt bleef ook in Oost-Europa de nationale staat de politieke eenheid. In een poging deze regimes te versterken werd vanaf de jaren vijftig steeds meer gespeculeerd op nationale gevoelens. De eigen geschiedenis werd herschreven om zo de band tussen het `reëel bestaande socialisme' en de nationale traditie duidelijk te maken. De voormalige Deutsche Demokratische Republik (DDR) ging hierin, noodgedwongen, vaak voorop. Het bestaan van een tweede Duitsland versterkte namelijk de noodzaak tot Abgrenzung. Het socialistische Duitsland werd zo uitgeroepen tot de erfgenaam van de beste tradities in de Duitse geschiedenis: die Arbeiterklasse vertritt die wahren Interessen der Nation.28 Nationale trots werd door de regimes zoveel mogelijk verbonden aan de legitimiteit van het communistische systeem. Maar ook dissidenten en oppositionele groepen beriepen zich vaak op het nationalisme en nationale tradities. Deze tradities gaven richting aan het verzet tegen de communistische regimes. Zo knoopte de Russische auteur Solzjenitsin aan bij het panslavisme en de Russisch-orthodoxe religie. Een ander voorbeeld is de Poolse vakbeweging Solidariteit die wees op haar verbondenheid met de rooms-katholieke kerk en het glorieuze Poolse verleden.
29
Veranderende grenzen
6.2. Europa na 1989 De val van de Berlijnse Muur in november 1989 was het eindpunt van de neergang van het Sovjet-rijk. De poging van de Russische president Gorbatsjov om de planeconomie te hervormen zonder daaraan gestructureerde politieke hervormingen te verbinden had het fragiele bouwsel van het Sovjet-imperium doen instorten. Deze `implosie' van de Sovjet-Unie had een aantal gecompliceerde en vooral uiteenlopende gevolgen. In de eerste plaats hebben de satellietlanden en de Sovjet-Unie zichzelf kunnen bevrijden van de neo-stalinistische dictaturen. In de tweede plaats leidt de huidige fragmentatie van de voormalige Sovjet-Unie tot een onvoorziene en zeer gevaarlijke proliferatie van nucleaire, biologische en chemische wapens. Voormalige deelrepublieken kunnen, voorzien van een nucleair of chemisch arsenaal, geheel nieuwe coalities aangaan. In de derde plaats heeft het einde van de Koude Oorlog consequenties voor de samenhang van West-Europa. Wat het streven naar Europese eenheid betreft, had de ineenstorting van het Sovjet-imperium op geen slechter moment kunnen plaatsvinden. Een belangrijke stimulans voor samenwerking was de noodzaak zich op militair, economisch en politiek gebied min of meer eensgezind af te zetten tegen het monolitische communistische blok. De verwarring in Oost-Europa nodigt de verschillende Europese mogendheden uit tot het voeren van een individuele machtspolitiek. Het gevoel dat landen meer voor de eigen belangen moeten opkomen wordt nog eens versterkt door het teruglopen van de betrokkenheid van de Verenigde Staten bij Europa. Immers, met het einde van de Koude Oorlog is ook de wereldwijde strijd tegen het communisme voorbij. Hierbij moet worden opgemerkt dat op grond van de intensieve economische betrekkingen de Verenigde Staten nog steeds grote belangen hebben bij stabiliteit in Europa. Het spectaculairste gevolg tot nu toe is de terugkeer van het nationalisme als politieke ideologie. Nationalistische bewegingen bloeien als nooit tevoren in landen als Joegoslavië, Tsjechoslowakije en de voormalige Sovjet-Unie. Tussen de voormalige satellietlanden blijken bovendien ook grote spanningen te bestaan vanwege het lot van de verschillende nationale minderheden. De vraag is natuurlijk hoe deze nationalistische renaissance verklaard kan worden. Ook al zijn de ontwikkelingen buitengewoon dynamisch, toch is het wel mogelijk enkele hypotheses te formuleren. In navolging van historici als Hobsbawm en Winkler wordt dit Oosteuropese nationalisme wel verklaard als een onvermijdelijk bijverschijnsel van de sociale en economische modernisering. Net als West-Europa rond 1900 ondergaan deze landen momenteel een fase van versnelde modernisering. Deze verklaring is echter niet geheel bevredigend, gezien het feit dat de meeste van deze landen een aanzienlijk modernere en gecompliceerdere samenleving en economie hebben dan de Westeuropese landen rond de eeuwwisseling. Een tweede verklaring kan worden samengevat als het `doornroosjecomplex'.29 Alle problemen en interne spanningen van particularistische aard werden door de neo-stalinistische dictaturen onderdrukt. Nu deze dictatuur is verdwenen komen de problemen weer naar de oppervlakte en kan de strijd, alsof het nog steeds mei 1945 was, worden voortgezet. Het is zeker waar dat uit naam van de `internationale socialistische solidariteit' nationalistische conflicten tussen landen zijn onderdrukt. Binnenlands maakte de politiestaat korte metten met dissidente nationalistische bewegingen. Maar het zou onhistorisch zijn te veronderstellen dat 30
Natie, identiteit en nationalisme
tientallen jaren communistische dictatuur geen sporen hebben achtergelaten. Verklaringen voor het herlevend nationalisme moeten hier dan ook rekening mee houden. In de eerste plaats was in veel communistische landen reeds lang een sluipend proces van `particularisatie' gaande. De deelrepublieken van deze staten werden vaak geregeerd door partijkaders die voor een belangrijk deel tot de plaatselijke etnisch-dominante groep behoorden. Zolang deze kaders loyaal bleven aan het centrale bestuur was een zekere autonomie gewaarborgd. Daarbij kwam dat bij het samenstellen van de centrale regering vaak nadrukkelijk op etnische verhoudingen werd gelet. Voorbeelden daarvan zijn Joegoslavië en Tsjechoslowakije. Veel van de huidige nationalistische voormannen zijn dan ook uit de voormalige partijkaders afkomstig. Voor een deel zetten zij hun `particularistische' of zo men wil `etnische' politiek voort, maar nu voor eigen rekening. In de tweede plaats heeft het communistische bewind een verwoesting aangericht op het gebied van het politieke discours. Jarenlange propaganda en simplificatie hebben de politieke taal vernietigd. Weinig Oosteuropeanen kunnen termen als `solidariteit', `vredespolitiek', `maatschappelijke krachten' of `socialisme' nog serieus gebruiken. Dit betekent dat er een nieuwe politieke `taal' ontwikkeld moet worden. Voorlopig vindt men die in het nationalistische vocabulaire. Deze terminologie staat in ieder geval `boven de partijen' en heeft te maken met essentiële zaken als het voortbestaan van de eigen natie. Bovendien kan men hiermee aanknopen bij tradities van vóór het communisme. Juist in een periode van economische en politieke crisis is deze terminologie geschikt. De stap naar het gecompliceerde politieke discours van de Westeuropese staten lijkt vooralsnog te groot. Dit heeft zich juist de laatste decennia sterk ontwikkeld tot een weinig enthousiasmerend technisch jargon dat nauwelijks geschikt is voor landen waar de parlementaire democratie zich nog moet wortelen. Het is in dit verband veelbetekenend dat in de Oosteuropese sociaaleconomische discussies `simpele' theoretici als Von Hayek aanzienlijk populairder zijn dan `complicerende' denkers als Popper.30 In de derde plaats hangt de populariteit van het nationalisme samen met de morele crisis in de voormalige communistische staten. Ook zonder spectaculaire onthullingen uit de archieven van geheime diensten kan geconstateerd worden dat de communistische regimes zich slechts konden handhaven door collaboratie of tenminste passiviteit van grote delen van de bevolking. Het nationalisme, dus het betuigen van trouw aan de natie, biedt een uitstekende mogelijkheid tot het herwinnen van het geloof in zichzelf en de natie. Nationalisme kán in deze context een zekere therapeutische functie vervullen, maar kan ook op gruwelijke wijze ontsporen.
31
Veranderende grenzen
7. Conclusie In dit hoofdstuk zijn de voornaamste verschijningsvormen van het nationalisme besproken. Binnen uiteenlopende ideologieën en historische situaties heeft het nationalisme zowel een stabiliserende als een destructieve rol gespeeld. De snelle veranderingen in de samenleving in de tweede helft van de negentiende eeuw werden gekanaliseerd binnen het nationalisme. De nationale identiteit en het cultureel nationalisme vervulden hierin een politieke en sociale rol. De ontsluiting van het platteland en de explosieve groei van de steden maakten integratie van grote `nieuwe' bevolkingsgroepen noodzakelijk. Het bestaan van een dominante cultuur en een daarmee samenhangende nationale identiteit vergemakkelijkte dit proces. Nationale eenwording, hetzij in staatkundige zin zoals in Duitsland, hetzij in politieke, culturele en sociale zin zoals in Frankrijk en Nederland, ging meestal vergezeld van een economische schaalvergroting en een sterke groei. De nationale staat was de motor van deze snelle economische vooruitgang in Europa aan het einde van de negentiende eeuw. De terugkeer van het nationalisme welke de laatste jaren in Europa plaatsvindt, vertoont enige overeenkomsten met de periode 1918-1919. Wanneer de kern van een dergelijk imperium niet meer in staat is zijn binnenlandse èn buitenlandse verplichtingen na te komen, lijkt dit bijna onvermijdelijk te leiden tot desintegratie en het verlies van bondgenoten. Zowel de kosten van de Eerste Wereldoorlog als van de Koude oorlog waren te hoog. Evenals de ineenstorting van Oostenrijk-Hongarije in 1918 heeft de `implosie' van het Sovjetrijk geleid tot uitbarstingen van nationalisme en een herordening van de politieke kaart van Europa. Belangrijk verschil is natuurlijk dat de ineenstorting van het Sovjet-imperium snel en onverwacht kwam, terwijl de nationalistische bewegingen in Midden- en Zuidoost-Europa decennialang moesten wachten op succes. De destructieve effecten van het nationalisme liggen uiteraard in het verlengde van de stabiliserende tendenties. Zonder een eensgezinde bevolking was het voeren van oorlog met een volksleger niet mogelijk. Het enthousiasme waarmee men in 1914 ten strijde trok, was een direct resultaat van het sterk ontwikkelde culturele nationalisme. Alleen door het geloof in het bestaan van een nationale identiteit kon het geloof in de superioriteit van de eigen natie of het eigen ras worden gewekt. Historici spreken wel van een Europese burgeroorlog die tussen 1914 en 1945 of zelfs nog daarna zou hebben gewoed. Zeker is in ieder geval dat de oorlogen in Europa in deze eeuw tot misdaden zonder enig precedent hebben geleid. Dit heeft beslist zijn weerslag gehad op het Europese bewustzijn, ook al is van een Europese identiteit nog nauwelijks sprake, wèl kan gesproken worden van het begin van een gemeenschappelijke Europese herinnering. Zowel de resten van Auschwitz als de ruïnes van de Berlijnse Muur zijn bestanddelen geworden van de herinnering van elke Europese natie.
32
Natie, identiteit en nationalisme
NOTEN 1. Zie Anthony D. Smith, National Identity (Harmondsworth 1991) p. 14. 2. Herder heeft Ossian in het Duitse taalgebied geïntroduceerd en becommentarieerd. Ossian was een Keltische blinde bard die in de Schotse gezangen een rol speelde. 3. Harold James, A German Identity. 1770-1990 (Londen 1989). 4. In totaal waren er meer dan één miljoen slachtoffers te betreuren. Zie o.a. Maldwyn Jones, The limits of liberty. American history 1607-1980 (Oxford/New York 1983). In deze oorlog werden ook moderne vindingen zoals de spoorwegen en de telegraaf intensief gebruikt. Voor het eerst sinds de napoleontische oorlogen werden volkslegers op grote schaal ingezet. 5. In de praktijk spreekt men vaak van de Vrede van Versailles. In feite was het verdrag van Versailles slechts een van de verdragen die in verschillende Parijse voorsteden tussen verschillende onderhandelingspartners werden gesloten. 6. Eugen Weber, Peasants into Frenchmen. The modernization of rural France, 1870-1914 (Stanford 1976). 7. Pioniers op dit gebied zijn de Duitse historicus Thomas Nipperdey, de Amerikaanse historicus George Mosse en de Engelse historicus Eric Hobsbawm. Vanaf ca. 1800 is in een aantal landen reeds een duidelijke bezinning op de nationale identiteit aanwijsbaar. Zie o.a. N.C.F. van Sas, `Vaderlandsliefde, nationalisme en vaderlands gevoel in Nederland, 1770-1813', in: Tijdschrift voor geschiedenis 102 (1989), pp. 471-495, en Linda Colley, `Whose Nation? Class and national consciousness in Britain 1750-1830', in: Past and Present 113 (1986), pp. 97-117. 8. Zie o.a. Eric Hobsbawm en Terence Ranger, The invention of tradition (Cambridge 1989). 9. Gegeven ontleend aan Eric Hobsbawm en Terence Ranger, The invention of tradition, p. 281. Hobsbawm noemt ten onrechte 1906 als jaar van uitgave. 10. Zie voor Frankrijk bijvoorbeeld Pim den Boer, Geschiedenis als beroep. De professionalisering van de geschiedbeoefening in Frankrijk (1818-1914) (Nijmegen 1987). 11. Met name geldt dit voor J. Huizinga, `Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw', in: Verzameld Werk II (Haarlem 1948), pp. 412-507, en natuurlijk het opstel `Nederland's geestesmerk' in: Verzameld Werk VII (Haarlem 1950), pp. 279-312. 12. Jan Bank, Het roemrijk vaderland. Cultureel nationalisme in Nederland in de negentiende eeuw ('s-Gravenhage 1990), p. 7 e.v. 13. Zie G.L. Mosse, Fallen soldiers. Reshaping the memory of the world wars (New York/Oxford 1990), en Reinhart Koselleck, `Kriegerdenkmäler als Identitätsstiftungen der Überlebenden', in: Odo Marquard en Karlheinz Stierle (ed.), Identität (München 1979). 14. Pierre Nora (ed.), Les lieux de mémoire. 5 delen (Parijs 1984-). 15. Het Noors was als schrijftaal verdwenen. Rond 1850 werden maar liefst twee schrijftalen geïntroduceerd, die beide nog steeds naast elkaar bestaan. Tot voor kort kende Griekenland zowel een demotisch Grieks als een Grieks geïnspireerde (schrijf)taal. 16. Zie voor de betekenis van sport en diensplicht o.a. H.L. Wesseling, Soldaat en Krijger. Franse opvattingen over leger en oorlog, 1905-1914 (Assen 1969). 17. Zie o.a. George Mosse, Nationalism and sexuality. Respectability and abnormal sexuality in modern Europe (New York 1985). Mosse wijst in dit werk tevens op de herleving van de 33
Veranderende grenzen
hysterie rondom masturbatie, een thema dat ook aan het einde van de achttiende eeuw sterk in de belangstelling stond. 18. Een aardig overzicht van de unificerende gevolgen van de modernisering: Hans Knippenberg en Ben de Pater, De eenwording van Nederland. Schaalvergroting en integratie sinds 1800 (Nijmegen 1988). 19. Fritz Stern, The politics of cultural despair. A study in the rise of the German ideology (Berkeley/Los Angeles 1961) p. xvi. Zie ook George L. Mosse, The crisis of German ideology. Intellectual origins of the Third Reich (New York 1964; reprint 1978). 20. Dankzij de eenvoudige toon van de Heimat-romans was dit een genre waarin het cultuurpessimisme en de afkeer van het moderne grote-stadsleven tot volle ontwikkeling konden komen. Illustratief voor de enorme populariteit van dit genre is de carrière van de Zuidtiroolse romancier en filmmaker Louis Trenker. 21. Zie hoofdstuk 3 van dit boek. 22. Arnim Mohler, Die konservative Revolution in Deutschland 1918-1932. Ein Handbuch (Darmstadt 1989), geeft het meest complete overzicht van deze zelfbenoemde profeten. 23. Zie o.a. Modris Ekstein, Rites of Spring. The great war and the birth of the modern age (Londen 1989). 24. Twee uitgesproken vertegenwoordigers van deze twee visies zijn: Lucy Dawidowicz, The war against the Jews 1933-1945 (Harmondsworth 1983) en Arno J. Mayer, Why did the heavens not darken? The `final solution' in history (New York 1988). Een overzicht van de verschillende probleemgebieden van de geschiedschrijving van de holocaust is te vinden in: Michael R. Marrus, The holocaust in history (Hanover, New England 1987). 25. Sebastian Haffner, Kanttekeningen bij Hitler (Amsterdam z.j.), p. 172. Evenals Haffner dateren functionalistische historici de omslag in Hitlers politiek in november en december 1941. De Wannsee-conferentie van 25 januari 1942, het sluitstuk van deze besluitvorming, was in hoofdzaak een `technische' bespreking. 26. Door de provocerende bijdragen van historici als Ernst Nolte is een tweede groot debat ontstaan, bekend als de Historikerstreit. Nolte introduceerde de stelling dat het Derde Rijk en met name de holocaust gezien moeten worden als een reactie op Stalins schrikbewind in de Sovjet-Unie. Dit ontketende een heftige polemiek en een debat over het karakter van de Duitse geschiedenis. Zie voor een handzaam overzicht van dit debat: Charles D. Maier, The unmasterable past. History, holocaust and German national identity (Cambridge, Mass. / Londen 1988). 27. In de jaren dertig was voornamelijk als gevolg van de Exil van Duitse kunstenaars sprake van een spreiding van de Europese cultuur naar de Verenigde Staten. Dit was van grote betekenis voor de ontwikkeling van een kosmopolitische smaak. 28. Geciteerd in: Kleines politisches Wörterbuch. Neuausgabe 1988 (Berlijn 1989) p. 650. 29. Deze term is ontleend aan Peter Schneider, Extreme Mittelage. Eine Reise durch das deutsche Nationalgefühl (Reinbek bei Hamburg 1990). 30. Zie o.a. Ralf Dahrendorf, Reflections on the revolution in Europe. In a letter intended to have been sent to a gentleman in Warsaw (New York 1990).
34