8 januari 2009
NADERE INVULLING WERKGEVERSAANSPRAKELIJKHEID VERKEERSONGEVALLEN VAN WERKNEMERS
De Hoge Raad heeft in december 2008 wederom drie interessante arresten gewezen inzake werkgeversaansprakelijkheid voor verkeersletsel van werknemers. Deze arresten geven antwoord op een aantal vragen die nog openstonden na de 1 februari 2008-arresten van de Hoge Raad over dit onderwerp. Al met al kan dan ook vastgesteld worden dat 2008 voor wat betreft de rechtsontwikkeling op dit terrein een vruchtbaar jaar is geweest. Na de arresten van 1 februari 2008 (LJN BB4767 en LJN BB6175) was in ieder geval duidelijk dat een goed werkgever op grond van art. 7:611 BW in ieder geval gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers ‘wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval’. De werkgever kan er echter ook voor kiezen om zijn werknemers een financiële vergoeding te bieden voor het zelfstandig afsluiten van een dergelijke verzekering, mits hierover voldoende duidelijkheid bestaat tussen de werkgever en werknemer. Indien de werkgever in deze verplichting tekortschiet, is hij jegens de werknemer aansprakelijk voor zover deze door die tekortkoming schade heeft geleden. In zijn arresten van 12 en 19 december 2008, gaat de Hoge Raad nader in op een aantal onduidelijkheden en nog onbesliste vragen. Ten aanzien van de grondslag van werkgeversaansprakelijkheid voor verkeersongevallen van werknemers, is opmerkelijk dat de Hoge Raad in zijn arrest van 12 december niet meegaat met het oordeel van het hof ”dat de onderhavige situatie niet beheerst wordt door art. 7:658 BW omdat het fietsen op de openbare weg niet binnen het gezagsgebied van de werkgever viel”. De Hoge Raad acht dit oordeel in zijn algemeenheid onjuist. Wel zal de omvang van de zorgplicht van de werkgever voortvloeiende uit 7:658 BW in een dergelijk geval slechts beperkt kunnen zijn.
VOOR
Verder beslist de Hoge Raad dat de uit 7:611 BW voortvloeiende ‘verzekeringsplicht’ van de werkgever niet alleen geldt voor gemotoriseerd verkeer, maar ook ten opzichte van werknemers die op de fiets of als voetganger aan het verkeer deelnemen en dat het hierbij niet uitmaakt of de werknemer structureel of slechts incidenteel aan het wegverkeer deelneemt. En hetzelfde geldt, aldus de Hoge Raad, ten aanzien van verkeersongevallen die niet plaatsvinden op de openbare weg maar op het terrein waarover de werkgever zeggenschap heeft. De Hoge Raad geeft verder aan dat de verplichting tot ‘behoorlijke verzekering’ niet geldt voor (zuiver) woon-werkverkeer, tenzij onder bijzondere omstandigheden sprake is van vervoer dat op één lijn te stellen is met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden. Hiervan is volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld sprake bij vervoer van de werknemer tussen verschillende vestigingen van de werkgever.
HR 12 december 2008, LJN BD3129 Feiten en procesverloop De werkneemster in deze zaak is werkzaam als verzorgingshulp. Zij verricht in dat kader werkzaamheden bij hulpbehoevenden thuis en gebruikt voor het vervoer van het ene huis naar het andere haar fiets. De tijd die zij met het vervoer bezig is, wordt door haar werkgever, Maatzorg, beschouwd als werktijd en wordt als zodanig ook uitbetaald. Op enig moment valt werkneemster tijdens werktijd met haar fiets en loopt hierbij ernstig letsel op. Zij is voor deze schade niet verzekerd en stelt Maatzorg aansprakelijk. Zij baseert haar vordering primair op art. 7:658 BW (schending zorgplicht werkgever) en subsidiair op art. 7:611 BW (goed werkgeverschap) of art. 6:248 BW (redelijkheid en billijkheid).
8 januari 2009
De kantonrechter acht Maatzorg niet aansprakelijk op grond van art. 7:658 BW omdat zij voldaan heeft aan haar hieruit voortvloeiende zorgplicht, maar wèl op grond van art. 7:611 BW omdat zij de werkneemster niet effectief heeft gewaarschuwd voor de bijzondere risico’s van het vervoer over de weg en omdat Maatzorg niet heeft zorg gedragen voor het afsluiten van een adequate verzekering. Het hof komt via een andere redenering tot dezelfde uitkomst. Het hof oordeelt dat de onderhavige situatie niet beheerst wordt door art. 7:658 BW omdat het fietsen – hoewel het plaatsvond in de uitoefening van de werkzaamheden – niet binnen het gezagsgebied van Maatzorg viel. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag oordeelt het hof dat het fietsen op de openbare weg in het kader van de werkzaamheden geen bijzonder risico met zich meebracht waarvoor Maatzorg had moeten waarschuwen. Van Maatzorg kon echter wel verlangd worden dat zij een adequate verzekeringsvoorziening had getroffen voor ongevallen van haar werknemers in het verkeer of dat zij de werknemers uitdrukkelijk had gewaarschuwd dat er geen voorziening was getroffen. Hoge Raad De Hoge Raad benadrukt enerzijds dat de zorgplicht van de werkgever voortvloeiende uit art. 7:658 BW een ruime strekking heeft en anderzijds dat deze nauw verband houdt met zijn zeggenschap over de werkplek en zijn bevoegdheid zijn werknemer aanwijzingen te geven. Maar ook indien de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden op plaatsen komt die niet als “arbeidsplaats” kunnen worden aangemerkt, zoals de openbare weg in het geval van deelneming aan het verkeer, kan de zorgplicht van art. 7:658 BW aan de werkgever bepaalde verplichtingen opleggen. Deze zorgplicht kan dan meebrengen dat de werkgever ten aanzien van de uitoefening aldaar van de werkzaamheden, maatregelen treft en aanwijzingen geeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt. De Hoge Raad verwijst hierbij naar het arrest PTT Post/Baas (HR 19 oktober 2001,
NJ 2001, 663), waarbij een postbesteller bij het rondbrengen van de post aangereden werd. Wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden deelneemt aan het wegverkeer, zal de omvang van de zorgplicht van de werkgever echter slechts beperkt kunnen zijn, wegens het ontbreken van zeggenschap over de inrichting en daarmee samenhangende verkeersveiligheid van de openbare weg. Bovendien kan een groot aantal andere factoren bijdragen aan het ontstaan van verkeersongevallen, zonder dat de werkgever daarop effectief invloed kan uitoefenen. Vervolgens gaat de Hoge Raad in op de aanvullende zorgplicht van de werkgever op grond van art. 7:611 BW ten aanzien van schade door verkeersongevallen waarvoor de werkgever niet aansprakelijk is op grond van art. 7:658 lid 2 BW. De Hoge Raad verwijst naar eerdere rechtspraak, onder andere zijn twee recente arresten van 1 februari 2008 (RvdW 2008, 176 en 178) en zet nog eens op een rijtje hetgeen in deze arresten is overwogen omtrent de ‘verzekeringsplicht’ van de werkgever op grond van goed werkgeverschap. De Hoge Raad voegt hier nu aan toe dat deze aanvullende zorgplicht op grond van goed werkgeverschap niet alleen geldt voor werknemers die met een motorvoertuig aan het verkeer deelnemen, maar óók ten aanzien van werknemers die in de uitoefening van de werkzaamheden als fietser of voetganger aan het verkeer deelnemen. In al die gevallen gaat het om risico’s die zijn verbonden aan de deelneming aan het verkeer op de weg, waarvan algemeen bekend is, dat zij voor met name fietsers en voetgangers een bijzondere kwetsbaarheid meebrengt ten opzichte van aan het verkeer deelnemende (andere) voertuigen. Ten overvloede overweegt de Hoge Raad voorts dat één en ander eveneens geldt indien een dergelijk verkeersongeval niet plaatsvindt op de openbare weg, maar op het terrein waarover de werkgever zeggenschap heeft, voor zover de werkgever voor die schade niet reeds aansprakelijk is op grond van art. 7:658 BW. Het bijzondere risico dat is verbonden aan de
8 januari 2009
deelneming aan het wegverkeer verandert immers in principe niet doordat het wegverkeer plaatsvindt op de arbeidsplaats.
zorg heeft gedragen voor een ongevalleninzittendenverzekering en dat eiseres slechts incidenteel deelnam aan het verkeer.
De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het hof “dat de onderhavige situatie niet wordt beheerst door art. 7:658 BW omdat het fietsen op de openbare weg niet binnen het gezagsgebied van Maatzorg viel” in zijn algemeenheid onjuist is.
Feiten en procesverloop Werkneemster is werkzaam als verkoopmedewerkster bij Febo te Gorinchem. Op initiatief van haar werkgever gaat werkneemster op zekere dag werken in het filiaal in Tiel. Hiertoe gaat zij vanuit huis eerst langs haar eigen filiaal om vervolgens in een ter beschikking gestelde auto naar Tiel te vertrekken. Onderweg overkomt haar een eenzijdig verkeersongeval. Werkneemster lijdt schade en stelt Febo aansprakelijk op grond van goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid.
Hoge Raad De Hoge Raad gaat allereerst in op de vraag of het vervoer van eiseres in de auto naar Tiel en het ongeval plaatsvonden ‘in de uitoefening van haar werkzaamheden’. De Hoge Raad geeft aan dat de aard van het ongeval – in casu een eenzijdig ongeval – in ieder geval niet beslissend is voor het antwoord op deze vraag. Vervolgens gaat de Hoge Raad in op de stelling van Febo dat sprake was van gewoon woonwerkverkeer en derhalve niet van schade geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. De Hoge Raad stelt voorop dat in geval van zuiver woon-werkverkeer deze tijd behoort tot de privé-sfeer van de werknemer, zodat eventuele schade die de werknemer dan lijdt, niet wordt geleden “in de uitoefening van zijn werkzaamheden”. Dit is echter anders indien op grond van bijzondere omstandigheden het woon-werkverkeer op één lijn te stellen is met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden. Hierbij geeft de Hoge Raad nog als vuistregel mee dat in beginsel alle vervoer van de werknemer dat met het oog op het verrichten van de opgedragen werkzaamheden plaatsvindt tussen verschillende vestigingen van de werkgever, als zodanig vervoer heeft te gelden. In casu heeft het hof kennelijk het vervoer van de werkneemster naar Tiel eveneens als zodanig gekwalificeerd en de Hoge Raad acht dit oordeel niet onjuist of onvoldoende gemotiveerd.
De kantonrechter oordeelt dat sprake was van normaal woon-werkverkeer en wijst de vorderingen van de werkneemster af. Het hof wijst de vorderingen, op andere gronden, eveneens af. Het hof oordeelt dat het vervoer naar Tiel en het ongeval wel degelijk plaatsvonden in de uitoefening van de werkzaamheden, maar dat Febo desalniettemin niet aansprakelijk is op grond van goed werkgeverschap of de redelijkheid en billijkheid. Het hof acht hierbij doorslaggevend dat Febo
Vervolgens gaat de Hoge Raad in op het oordeel van het hof dat werkneemster ten tijde van het ongeval verzekerd was onder een door de Febo afgesloten ongevalleninzittendenverzekering. Mede op grond van dit oordeel achtte het hof Febo niet aansprakelijk voor de door werkneemster geleden schade. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof dat de werkgever op grond van goed werkgeverschap verplicht is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van
De Hoge Raad kan zich echter wèl vinden in het (eind)oordeel van het hof dat op Maatzorg op grond van goed werkgeverschap de verplichting rustte zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van de schade die werkneemster zou kunnen leiden doordat zij als bestuurster van een fiets betrokken zou kunnen raken bij een ongeval als het onderhavige. Nu Maatzorg hierin is tekortgeschoten, is zij aansprakelijk voor de door werkneemster geleden schade ten gevolge van dit tekortschieten.
HR 19 december 2008, LJN BD7480
8 januari 2009
haar werknemers, maar stelt vast dat het hof heeft nagelaten om na te gaan of de bestaande verzekering daadwerkelijk kon worden aangemerkt als een ‘behoorlijke verzekering’. In dit kader had het hof, nadat het had vastgesteld dat wel degelijk een ongevalleninzittendenverzekering was afgesloten, dienen te onderzoeken waarom werkneemster geen uitkering op grond van deze verzekering had ontvangen. Tenslotte maakt de Hoge Raad korte metten met het oordeel van het hof dat van belang zou zijn dat werkneemster slechts incidenteel voor Febo aan het verkeer deelnam. De verplichting van de werkgever om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering geldt ongeacht of de werknemer structureel dan wel incidenteel in de uitoefening van de werkzaamheden aan het wegverkeer deelneemt, aldus de Hoge Raad.
HR 19 december 2008, LJN BG7775 Feiten en procesverloop Een werknemer van Autoster is een verkeersongeval overkomen en daarbij ernstig gewond geraakt toen hij een aan zijn werkgever toebehorende auto-ambulance bestuurde. Hij fungeerde op dat moment als nooddienstmedewerker en diende dag en nacht bereikbaar te zijn om zo snel mogelijk service te kunnen verlenen. Hiertoe had hij de ambulance mee naar huis genomen. Ten tijde van het ongeval was hij onderweg van huis naar het bedrijf van zijn werkgever om aldaar met zijn werkzaamheden als magazijnchef te beginnen. De werknemer heeft Autoster aansprakelijk gesteld voor zijn schade en zijn vorderingen primair gebaseerd op art. 7:658 BW en subsidiair op art. 7:611 BW. De kantonrechter wijst de vordering af maar het hof wijst deze alsnog, op de subsidiaire grondslag, toe. Het hof acht onder meer van belang dat de werknemer rechtmatig gebruik maakte van de ambulance (er waren meer medewerkers die de ambulance mee naar huis namen als ze nooddienst hadden) en oordeelt dat het gebruik dat de werknemer maakte van de ambulance op één lijn te stellen is met de
uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat werknemers die nooddienst hadden, over een mobiele noodtelefoon beschikten die zij altijd bij zich moesten hebben om permanent bereikbaar te zijn. Hieraan doet bovendien niet af, aldus het hof, dat de werknemer niet door Autoster verplicht werd om de autoambulance ook voor woon-werkverkeer te gebruiken. Volgens het hof moet aldus geen onderscheid worden gemaakt tussen een rit naar of van een gestrande auto en de rit die de werknemer die ochtend maakte naar zijn normale werkzaamheden, waarbij bovendien een kans bestond op een oproep tijdens die rit. Hoge Raad De Hoge Raad overweegt opnieuw dat de werkgever in beginsel niet aansprakelijk is tegenover de werknemer ter zake van schade die deze ten gevolge van een verkeersongeval lijdt tijdens woon-werkverkeer, ook niet op de voet van art. 7:611 BW. Onder bijzondere omstandigheden kan hierop een uitzondering worden gemaakt, namelijk indien het vervoer op één lijn moet worden gesteld met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden. In zo’n geval moet de werkgever op grond van art. 7:611 BW alsnog zorg dragen voor een behoorlijke verzekering van de werknemer die als bestuurder van een motorvoertuig betrokken kan raken bij een verkeersongeval. Het oordeel van het hof dat in casu dergelijke bijzondere omstandigheden aanwezig waren en aldus sprake was van de hiervoor genoemde uitzonderingssituatie, wordt door de Hoge Raad gehonoreerd.
8 januari 2009
Contact:
Derk-Jan van der Kolk Advocaat-partner Houthoff Buruma N.V. E.
[email protected] T. +31 (0)10 217 2628
Huib Lebbing Advocaat-partner Houthoff Buruma N.V. E.
[email protected] T. +31 (0)20 605 6319
Kijk op www.rechtspraak.nl (LJN BD3129, LJN BD7480 en LJN BG7775) voor de volledige uitspraken.
Deze nieuwsbrief wordt u ter informatie toegestuurd. De inhoud geldt niet als juridisch advies. Houthoff Buruma is de handelsnaam van Houthoff Buruma N.V., statutair gevestigd te Amsterdam (KvK Amsterdam nr.34216182). De algemene voorwaarden van Houthoff Buruma, waarin een beperking van aansprakelijkheid, de toepasselijkheid van Nederlands recht en de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank te 's-Gravenhage zijn bedongen, zijn op alle opdrachten van toepassing. De algemene voorwaarden worden op verzoek toegezonden, maar zijn eveneens te vinden op www.houthoff.com