Individueel ontwikkelingsplan Een nadere invulling Het werken met een IOP wil ik graag plaatsen in het kader van Passend onderwijs. Ik versta daaronder een vorm van onderwijs die is gebaseerd op een ontwikkelingsperspectief van de leerling en gericht is op vooraf geformuleerde opbrengsten of resultaten. Over zowel het ontwikkelingsperspectief als het onderwijsaanbod als de opbrengsten dient overeenstemming te zijn tussen school, ouders en leerling. Een en ander is vastgelegd in een handelingsplan en/of een individueel ontwikkelingsplan. Ik stel voor om bovenstaande omschrijving te zien als de basis voor het werken met IOP’s. In de bijeenkomst van de coördinatoren 26 januari zagen we duidelijk de behoefte aan een nadere invulling van het werken met het IOP. Er zijn een veelheid aan vragen hieromtrent te formuleren die we hebben gebundeld in navolgende aandachtsgebieden. 1. Aannamebeleid. 2. Ontwikkelingsperspectieven. 3. Voeren van de leerling- / iopbespreking 4. Taken en verantwoordelijkheden 5. Kwaliteitsbewaking 6. Afspraken over het formulier 7. Invoering 8. Consequenties voor het onderwijs 1. Aannamebeleid. Voor de school start het IOP met de aanname van de leerling. Voor de hand ligt daarbij een bepaalde procedure te volgen. Deze kan er als volgt uit zien. 1.1 Voorlichting Voorlichting over de school, gericht op toekomstige leerlingen, hun ouders en de aanleverende scholen. Hoe het een en ander vorm moet krijgen hoort niet direct bij het aannamebeleid. Wat er wel mee van doen heeft is het beeld dat uitgedragen wordt. Daar gaat het met name over de doelgroep van de school. Concrete actie: Nagaan in hoeverre het beeld dat de school naar buiten uitdraagt overeenstemt met de toelatingscriteria. 1.2 Toelatingscriteria. We zullen nooit in staat zijn om ondubbelzinnig toelatingscriteria te formuleren. Beschrijvingen zullen een algemeen karakter hebben. De aanscherping kan zitten in het beschrijven van leerling-profielen en een beschrijving van wat de school voor betreffende typen van leerlingen te bieden heeft. Ook kan geleerd worden uit ‘jurisprudentie’. Dat wil zeggen, dat de toelatingscommissie van bepaalde leerlingen die in het grensgebied wel/niet aannemen zitten, de argumenten levert waarom een leerling wel of niet is aangenomen. Mogelijk kan er een onderscheid gemaakt worden tussen onder-instromers en zij-instromers. Tenslotte zal er aandacht moeten zijn voor de draagkracht van de school. Dat betekent dat de school systematisch in beeld brengt welke leerlingen meer dan gemiddeld de aandacht vragen en de mate waarin de school in staat is hier adequaat mee om te gaan (zie bijgaande checklist in bijlage 1). Concrete actie: Notitie ontwikkelen waarin de toelatingscriteria staan beschreven en toegelicht.
1.3 Procedure Naast de criteria dient ook de procedure voldoende scherp zijn uitgelijnd, zodat ook ieder weet hoe dat in z’n werk gaat. Hierover is al opgemerkt dat er een toelatingscommissie is waarin Rien zit en tenminste ook de coördinator van de bouw waar de leerling geplaatst gaat worden. Mij lijkt dat er nooit een leerling aangenomen zou mogen worden zonder de instemming van de teamleider, dus ook deze zou daar deel van moeten uitmaken. Navolgend een procedure die gevolgd zou kunnen worden. Onderinstroom ●
Aanmelding, indicering e.d. conform de afspraken die daarover binnen de regio zijn gemaakt;
●
Intern komen alle aanmeldingen bij Rien binnen. Hij bekijkt alle relevante binnenkomende informatie en formuleert een onderbouwd pre-advies. In geval van onvoldoende informatie wordt contact opgenomen met de betreffende school. Denkbaar is dat in geval van slecht meewerkende scholen het samenwerkingsverband ingeschakeld wordt (hierover zou op regionaal niveau regelingen voor getroffen moeten kunnen worden);
●
Op een bepaald moment, bijvoorbeeld 15 maart komt de toelatingscie bijeen en bespreekt alle op dat moment aanwezige aanmeldingen. Er wordt bepaald welke leerlingen voor aanname in aanmerking komen en welke afgewezen worden. Voor de afgewezen leerlingen wordt een gemotiveerde afwijzing geformuleerd en een mogelijk verwijzingsadvies;
●
Leerlingen die voor aanname in aanmerking komen worden met ouders uitgenodigd
●
Na het intakegesprek neemt de toelatingscie een definitief besluit en worden leerling,
voor een intakegesprek. (zie verder bij ontwikkelingsperspectieven) ouders en school van herkomst geïnformeerd. ●
Na 15 maart kunnen er nog 2 of 3 momenten zijn waarbij de toelatingscie beziet wat er nog aan nieuwe aanmeldingen is binnengekomen, waarna eenzelfde traject gevolgd wordt als hierboven beschreven. De laatste van deze bijeenkomsten is wellicht vlak voor of vlak na de zomervakantie (ik ken in deze de praktijk onvoldoende).
Zij-instroom Hiervoor kan een vergelijk traject uitgezet worden. Van belang is dat, indien leerlingen uit de regio komen, de leerling pas wordt aangenomen als men voldoende helder heeft wat de problematiek is. Men dient dus voldoende informatie te hebben, voordat de leerling aangenomen kan worden. Concrete actie: Vaststellen van de procedure bij aanname. Daarna bekendmaken binnen het team en opnemen in het schoolwerkplan. 1.4 Relevante informatie t..b.v. aanname In de bijeenkomst lag ook de vraag wat er in de intake aan de orde moest komen. Ik verbreed dit door te stellen dat we scherp moeten hebben welke informatie voor de school van belang is. Het gaat dan enerzijds om een verantwoorde beslissing over aanname te kunnen nemen en anderzijds om een goede start te kunnen maken met het IOP. Voor wat betreft het kunnen nemen van een beslissing moet de school een inschatting kunnen maken of de leerling voldoet aan de toelatingscriteria. Zo niet, of er dan andere redenen kunnen zijn om de leerling wel aan te nemen. Voor wat betreft de toelatingscriteria gaat het uiteraard eerst om de RVC beschikking. Mij lijkt dat dan de onderliggende test- en toetsgegevens relevant zijn, alsmede het onderwijskundig rapport.
In het kader van de overdracht zou ik ook geïnteresseerd zijn in het advies van de basisschool, maar meer nog in de motivering van dat advies. Ik zou willen weten waar de basisschool dat advies op baseert: ●
Welke ervaringen met de betreffende leerling?
●
Welke kennis heeft de school van praktijkonderwijs?
Uiteraard wil ik ook weten of er specifieke zaken zijn waar we rekening mee te houden hebben. Ook hoe de school daar zelf mee om is gegaan en hoe zij menen dat de school voor praktijkonderwijs daar mee om moet gaan. Tenslotte zou ik bijhouden van welke school ik kwalitatief goede informatie krijg en van welke niet. Ik zou ze daar feedback op geven en ook in het regionaal overleg daar iets mee doen. Voor wat betreft de relevante informatie voor de start van het IOP, kan ik natuurlijk al een eerste beeld vormen op basis van wat door de school wordt aangeleverd en wat ik nog extra navraag ihkv de warme overdracht. Daarnaast gaat het vooral om het intakegesprek met leerling en ouders. Zie daarvoor het onderdeel Ontwikkelingsperspectieven. Concrete actie: Checklist maken van relevante informatie.. 2. Ontwikkelingsperspectieven. Het gaat hier om de ontwikkelingsperspectieven van school, ouders en leerlingen en het gesprak daarover. Dit voortgaande gesprek is de ruggengraat van het IOP. Eigenlijk zouden we hier meer moeten spreken van het ontwikkelen van perspectieven. Het gaat dan om de perspectieven die ouders zien voor hun kind, de perspectieven die de jongere zelf ziet en de perspectieven die de school voor de betreffende leerling ziet. Perspectieven werken als de lenzen van de bril waarmee je naar de toekomst kijkt. Ze bepalen niet alleen je blikveld (dat wat je wel of niet ziet en alle eventuele vervormingen), maar ook je denken en handelen. Het streven is jongeren zo ver te krijgen dat ze zelfstandig worden, zelf leren verantwoordelijkheid te dragen en in staat zijn keuzes te maken die bij hen passen. Het gaat daarbij om zaken als het benutten van je talenten en het je welbevinden. Perspectieven zijn dan de beelden die we hebben van een dergelijke gewenste situatie en de weg waarlangs we dat kunnen bereiken. Blokkades en frustraties ontstaan als we het zicht daarop verliezen. Dan krijgen we te maken met machteloosheid, depressie, maar ook agressie (negatieve energie). Het zal dus zaak zijn om de blik zo breed mogelijk te houden om zicht te houden op de verschillende wegen waarlangs we kunnen gaan. Wegen die leiden tot een leven dat bij de leerling past (= het ontwikkelingsperspectief). Dit is wat ik bedoel met het ontwikkelen van perspectieven. 2.1 De school Om als school een voor de leerling passend onderwijsaanbod te kunnen doen, zul je een zo goed mogelijk beeld van de leerling moeten hebben in de brede zin: ● ●
Wie is deze leerling? Wat zijn zijn mogelijkheden denkend aan zowel cognitieve mogelijkheden als praktische competenties, werk- en studiehouding e.d.?
●
Wat zijn zijn interesses en passies?
●
Op welke wijze kan deze leerling het best zijn talenten voor deze wereld in zetten? Bedenk dat ieder mens behoefte heeft aan erbij te horen, zich competent te voelen en autonoom te zijn!
Dit beeld is op enigerlei wijze terug te vinden in het leerlingvolgsysteem, waarin leervorderingen, toetsresultaten, opgedane ervaringen, gesprekverslagen, observaties e.d. zijn verwerkt. Bij voorkeur gaat het ook om het bijeen leggen, uitwisselen van de ervaringen die verschillende
leraren met de betreffende leerling heeft. Zoals al hierboven gezegd, is het van belang de blik breed te houden, opdat men vooral gericht blijft op kansen ipv beperkingen. Concrete actie: Ga na of en zo ja op welke wijze jullie toekomen aan het systematisch (a.d.h.v. bovengenoemde aandachtspunten) uitwisselen van ervaringen met leerlingen. Meest voor de hand ligt om dat te doen binnen de kaders van de leerlingbespreking. Of mogelijk heb je een of twee keer per jaar per kind een IOP-bespreking waar alle betrokken leraren bij aanwezig zijn. N.b. we besteden hieraan nog een aparte paragraaf! 2.2 De leerling De leerling ontwikkelt perspectieven door zich te bezinnen op: ●
Wie ben ik?
●
Wat kan ik?
●
Wat wil ik?
●
Wat is mijn bijdrage aan de wereld?
Ik noem dit de vier kernvragen. De school kan daarbij ondersteunen door regelmatig (coach-)gesprekken te voeren en al dan niet in groepsverband hier aandacht aan te geven (zie bijgaand materiaal ‘Mijn interesses en passies’ in bijlage 2). Concrete actie: Maken van afspraken over het al dan niet overnemen van bovenstaande suggestie en/of andere vormen van ondersteuning bij het ontwikkelen van perspectieven door leerlingen. N.b. voor het voeren van dit soort gesprekken kan scholing georganiseerd worden.
2.3 De ouders We weten (uit onderzoek) dat hoge verwachtingen een positieve invloed hebben op het bereiken van resultaten. We vrezen (ik weet niet of hier ook onderzoek naar gedaan is) dat te hoge verwachtingen teleurstellingen met zich meebrengen en demotiverend zouden werken. Nu kwam op de bijeenkomst van 26 januari ook het probleem aan de orde dat scholen niet goed weten om te gaan met ouders en leerlingen die, in de ogen van de school, niet realistische verwachtingen hebben. Strikt genomen denk ik dat niet die betreffende (niet realistische) verwachtingen voor de school het probleem zijn, maar het gegeven dat er verschillen in verwachtingen zijn, terwijl men wel met elkaar moet samenwerken rond de ontwikkeling van de jongere. Hoe daarmee om te gaan? Het uitgangspunt is dat school, ouders en leerling met elkaar in gesprek zijn over het ontwikkelingsperspectief, daarover overeenstemming zien te bereiken, alsmede over het daarop aansluitende onderwijsaanbod. En verder: 1.
De school draagt zorg voor een helder overzicht van de schoolprestaties, toets- en testresultaten op basis waarvan uitspraken zijn te doen over wat de leerling aan capaciteiten laat zien (wat kan de leerling?).
2.
De school informeert de ouders over opleidingstrajecten en vereist niveau (wat wil de leerling en wat is daarvoor nodig?).
3.
De school formuleert haar eigen conclusie en geeft aan welk beeld ze zelf heeft van het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
4.
In het gesprek dient er eerst duidelijkheid te komen of men het eens is over de feitelijkheden (schoolprestaties en noodzakelijk niveau van gewenst toekomstperspectief). Vervolgens wordt nagegaan of men het eens is over de interpretatie van de feitelijkheden en de daaruit te trekken conclusies.
5.
Als er verschil van mening blijft wordt dat vastgesteld en kan de school aangeven in hoeverre ze mee kan gaan in de door leerling en ouders gewenste richting. Daarbij moeten er heldere afspraken komen over grenzen aan mogelijkheden van de school.
6.
Indien ouders, leerling en school niet tot overeenstemming kunnen komen en bovenstaande route is zorgvuldig doorlopen, kan overwogen worden een gesprek te hebben met betrokkenen en de teamleider. Daar wordt vastgesteld in welke mate men van mening verschilt over het ontwikkelingsperspectief en het aansluitend onderwijsaanbod. Verder geeft de school aan hoe ze hiermee omgaat. Dit wordt in het IOP opgenomen. Als ouders hier niet mee akkoord kunnen gaan rest hen niets anders dan zich te richten tot het bestuur. Voor de school is het voor dat moment einde discussie. Maar je hoopt dat dit echt uitzonderingen zijn.
Los van dit soort fricties blijft het wenselijk ouders adequaat te informeren over de ontwikkeling van hun kind op school . Aansluitend regelmatig met hen in gesprek te zijn over de perspectieven die zij voor hun kind zien en de wijze waarop school en ouders samen het kind ondersteunen in zijn ontwikkeling. Concrete actie: Intern bespreken en daarover een standpunt innemen. N.b. voor het voeren van dit soort gesprekken kan scholing georganiseerd worden. 2.4 Intakegesprek Het intakegesprek is de start het meerjarig gesprek tussen school, leerling en ouders. De school dient daarbij stil te staan hoe ze dat gesprek gaat voeren en wie dat dan doet. Over het hoe hebben we hierboven al wat gezegd, maar we hebben het nog niet gehad over het wie. Daar spelen twee zaken: ●
Denkend vanuit de ouders kun je je de vraag stellen met hoeveel en welke monden spreekt de school; eerst iemand die het intakegesprek doet, dan de mentor van het eerste jaar en vervolgens elk jaar een andere mentor, soms met een orthopedagoog of de teamleider, enz.
●
Als meerdere mensen met ouders spreken is het van groot belang dat dat intern goed wordt uitgewisseld.
Ik kan me voorstellen dat het intakegesprek door twee mensen wordt gevoerd: Rien, als constante m.b.t. de leerlingbegeleiding en de mentor waar de leerling bij in de groep komt, waar daar hebben ouders en leerling in eerste instantie het meeste mee te maken. Er lag ook de vraag welke informatie bij de intake relevant is. Daar is hierboven al het een en ander over gezegd. Daar hadden we het over test- en toetsgegevens en het onderwijskundig rapport. Dit was met name relevant om een besluit omtrent aanname te kunnen nemen. Bij de intake gaan we een stap verder omdat we dan meer handelingsgericht zijn; wat heeft deze leerling nodig en wat moeten we doen om daarin te voorzien? Het ligt voor de hand dat vooraf de beschikbare informatie bekeken wordt en zonodig aanvullende informatie opgevraagd wordt. Op basis daarvan vormt de gespreksvoerder(s) zich een eerste beeld. In de intake zelf gaat het altijd om een uitwisseling van informatie: ouders en leerling informeren ons over wie de leerling is en de school geeft informatie over wat ouders en leerling van de school kunnen verwachten. Afgesloten wordt met wat conclusies en eerste afspraken. Als school ben je vooral geïnteresseerd in antwoorden op de vier kernvragen. Een agenda kan er als volgt uitzien: ●
Kennismaking en korte toelichting op de bedoeling van dit gesprek;
●
Enige algemene informatie over de school;
●
Vraag aan de leerling om iets over zichzelf te vertellen (waarbij we de vier kernvragen in ons achterhoofd hebben). Een optie is om leerling vooraf te vragen daarover een brief te schrijven of (in samenwerking met de aanleverende school) een werkstukje te laten maken;
● ●
Ouders worden uitgenodigd over hun kind te vertellen Nagaan of er zaken zijn waarvan ouders en leerling verwachten dat de school daar rekening mee houdt;
●
Informatie over het vervolg (start van het schooljaar, eventuele zaken die de school nog van ouders of leerling nodig heeft).
●
Samenvatting en afspraken.
Concrete actie: Intern bespreken en daarover een standpunt innemen. N.b. voor het voeren van dit soort gesprekken kan scholing georganiseerd worden.
3. Voeren van de leerling- / iopbespreking (we zullen hier verder steeds van leerlingbespreking spreken) Hierbij gaat het om: ●
Wie zijn erbij betrokken?
●
Wanneer en met welke frequentie?
●
Wat staat er op de agenda
Hoe het een en ander georganiseerd gaat worden hangt af van waarom we het doen en wat het moet opleveren. Daarom staan we eerst stil bij de agenda en daarna bij de organisatorische aspecten. 3.1 Agenda De school heeft tot taak de ontwikkeling van de leerling te volgen en daarop het onderwijs af te stemmen. Op de agenda van de leerlingbespreking dient daarom de ontwikkeling van de leerling te staan. Het gaat om het volgen van de ontwikkeling, het in de gaten hebben wanneer zich daarbij blokkades voordoen, de analyse van de stand van zaken en de daarop aansluitende handelingsaanpak. Ik stel voor in deze een onderscheid te maken in een A-deel en een B-deel van de agenda. Bij het A-deel gaat het om het volgen van de ontwikkelingslijnen van alle leerlingen op de wat langere termijn. Je zou kunnen zeggen dat iedere leerling zo twee keer per jaar een keer aan bod komt in de leerlingbespreking. In het B-deel wordt meer ingegaan op de acute vraagstukken. Met andere woorden, er zal ruimte moeten zijn om aandacht te geven aan stagnaties (ik doe hier mijn best om het woord problemen te vermijden) en incidenten die voor leraren gepaard gaan met handelingsverlegenheid. Het zijn zaken die op korte termijn om een antwoord vragen. A-deel De bedoeling van het A-deel is dat informatie over de ontwikkeling van de leerling bijeengelegd wordt en daarmee ook de vinger aan de pols gehouden wordt. Het gaat om relatief korte, maar wel inhoudelijke besprekingen. Denk aan ongeveer 10 minuten per leerling. Indien er meer tijd nodig is, zal de leerling of bij het B-deel (meestal op een volgende vergadering) op de agenda gezet moeten worden en/of de mentor en de bouwcoördinator bespreken de leerling. Per leerling wordt de volgende gesprekslijn gevolgd: ●
Voorlezen van het ontwikkelingsperspectief zoals geformuleerd in het IOP;
●
Nagaan welke afspraken er in de vorige bespreking rond deze leerling zijn gemaakt en wat de opbrengst daarvan is;
●
Nagaan wat er aanvullend nog aan leer- en/of andere relevante ontwikkelingen aan de
●
Dient het ontwikkelingsperspectief bijgesteld te worden?
●
Welke nieuwe afspraken zijn gewenst? N.b.
●
Welke zaken worden als feedback teruggegeven aan de leerling en afspraken over de
orde zijn (alle betrokken leraren hebben daar hun inbreng);
rapportage aan de ouders. B-deel Hier worden de leerlingen besproken die op korte termijn de aandacht behoeven. Uitgangspunt is dat er sprake is van handelingsverlegenheid bij leraren. De opbrengst dient dan ook te zijn dat er nieuwe perspectieven voor handelen aangereikt worden. We lossen dus geen problemen bij leerlingen op, maar gaan na hoe we op de meest acceptabele manier om kunnen gaan met ontstane situaties en/of gedrag van leerlingen. Uiteraard zijn we er wel op uit het zo in te richten dat de leerling niet-funtioneel gedrag zelf aan gaat pakken. Een en ander in het licht van zijn eigen ontwikkelingsperspectief. Het B-deel start altijd met het nagaan wat er de vorige bijeenkomst was afgesproken en hoe daarmee is omgegaan. Daarna kunnen teamleden nieuwe bespreekpunten aandragen, zijnde handelingsverlegenheid m.b.t. een of meerdere leerlingen. Het is wel handig als dit voor de vergadering is gedaan, zodat overzien kan worden wat er op de agenda staat en of deze zo ook hanteerbaar is. De gesprekslijn per bespreekpunt kan er zo uitzien: ●
Aanleiding voor de inbreng van de betreffende handelingsverlegenheid;
●
Analyse
●
Creatieve fase: aanreiken van zoveel mogelijk perspectieven
●
Keuze voor een of enkele perspectieven en afspraken over hoe de handelingsverlegenheid opgelost gaat worden.
Samengevat ziet de agenda er dus als volgt uit: A-deel 1.
Overzicht van de leerlingen die op de agenda staan en bepalen of de agenda zo uitgevoerd kan worden;
2.
Bespreking van 5 tot 6 leerlingen overeenkomstig bovengegeven gesprekslijn
B-deel 3.
Overzicht van de bespreekpunten die op de agenda staan en bepalen of de agenda zo uitgevoerd kan worden;
4.
Nalopen van de afspraken van de vorige leerlingbespreking (B-deel).
5.
Bespreken van de ingebrachte bespreekpunten.
6.
Rondvraag
7.
Afsluiting: check of alle gemaakt afspraken helder zijn.
3,2 Betrokkenen In het schoolplan is aangegeven dat de centrale eenheid in de schoolorganisatie de kernteams zijn. Er wordt gewerkt met drie kernteams: •
onderbouw;
•
middenbouw
•
bovenbouw
Elke leraar kan in alle groepen van de school lesgeven, maar hij is altijd lid van slechts één kernteam. Hij is lid van het kernteam in de bouw waar hij de meeste lessen geeft. De leerlingbespreking wordt gevoerd door de leden van het kernteam. Voor wat betreft het Adeel van de agenda is de mentor verantwoordelijk voor het verzamelen van de informatie over de ontwikkeling van de leerling. Hij dient dit bij zijn collega’s op te vragen. Op deze wijze komt ook de informatie binnen van de leraren waarvan de leerling wel les heeft, maar die niet in het betreffende kernteam zit. Voor wat betreft het B-deel kan het zijn dat het handig is dat er teamleden worden uitgenodigd die niet in het kernteam zitten. Dat kunnen leraren zijn, maar ook bijvoorbeeld de voorzitter van het ZAT of een orthopedagoog of maatschappelijk werkende. De bouwcoördinator nodigt deze personen uit na overleg met de inbrenger van het bespreekpunt. Tenslotte kan het zijn dat een teamlid die niet in het kernteam zit een bespreekpunt heeft ivm een leerling uit de betreffende bouw. Het kan zijn dat deze persoon wordt uitgenodigd of dat de mentor of bouwcoördinator hem vertegenwoordigd. 3.3 Verdere organisatie Gegeven het belang om leerlingen goed te volgen, is het wenselijk het IOP van iedere leerling tenminste twee keer per jaar op de agenda van het A-deel te hebben staan. Ga ik er vanuit dat in een bouw rond 50 leerlingen kunnen zitten, dan gaat het om 100 * 10 minuten. Stel dat we 20 keer in een jaar een leerlingbespreking hebben, dan moet 5 tot 6 leerlingen in een bespreking van een uur haalbaar zijn. Dan kunnen er ook nog wel 3 of 4 bijeenkomsten uitvallen. Ik denk dat ook het B-deel al gauw een uur kan vragen als je dat goed oppakt. Dat betekent dat er 20 keer per jaar een leerlingbespreking ingepland zou moeten worden van twee uur. (Het huidige schoolplan gaat uit van 10 bijeenkomsten, naast 10 bijeenkomsten over de onderwijsinhoud)! Overwogen kan worden om de rapporten en de IOP-gesprekken met ouders en leerlingen twee keer per jaar te doen. Bezien zou moeten worden wat dan de handigste tijd zou zijn. Revolutionair zou zijn als je deze rapporten niet allemaal tegelijk op een vast moment in het jaar geeft, maar per leerling verschillend, namelijk gekoppeld aan de leerlingbespreking. Dus als er een leerlingbespreking is geweest worden ouders en leerlingen uitgenodigd voor een IOPgesprek en krijgen ze dan het rapport mee.
Concrete actie: Mogelijk kan eerst in kleine groep nagegaan worden of het een en ander haalbaar is. Voor zover dat niet is kan men nagaan of men zich kan vinden in de onderliggende gedachten en of er eventuele alternatieven zijn.
4. Taken en verantwoordelijkheden Bij het IOP zijn verschillende mensen betrokken met verschillende taken en verantwoordelijkheden. Voor het inzicht is het goed om een onderscheid te maken in verticale en horizontale verantwoordelijkheid. Verticale verantwoordelijkheid gaat over de afstemming van schoolbeleid en het primaire proces. Bij horizontale verantwoordelijkheid gaat het hier om afstemming en samenwerking op het primaire proces, de werkvloer. Te denken valt aan afspraken binnen het team over een gezamenlijke aanpak, maar ook aan afspraken met bijvoorbeeld maatschappelijk werk of ander vormen van gespecialiseerde jeugdzorg. Het is goed te beseffen dat je bij het beschrijven van taken en verantwoordelijkheden dit nooit zo kan doen dat het 100% waterdicht beschreven staat. Iedere beschrijving laat ruimte voor interpretatie. Als je je dat realiseert zijn er twee zaken van belang. Allereerst is het goed om
aandacht te geven aan de onderliggende bedoelingen om niet alleen naar de ‘letter’, maar ook naar de ‘geest van de wet’ te kunnen handelen. Daarnaast blijft het van groot belang steeds met elkaar in gesprek te blijven, om voor wat betreft de bedoelingen op een lijn te komen. Bij het IOP gaat het om het centraal stellen van de ontwikkeling van individuele leerlingen en de aanpassing van het onderwijsaanbod daarop. 4.1 Verticale verantwoordelijkheid en taken Van belang is dat het beleid van de school duidelijkheid geeft over wat het IOP is, welke bedoelingen de school ermee heeft en hoe het is ingebed in onderwijsconcept van de school. De basis daarvan is terug te vinden in het schoolplan en verder voorziet dit document daarin. Daarnaast gaat het om de zorg voor de voorwaarden: ●
Binnen het taakbeleid is voldoende voorzien in ruimte voor betrokkenen om naar behoren hun taken te vervullen;
●
Binnen het rooster is in voldoende mate rekening gehouden met de bespreking van het IOP in een kernteam, uitwerking van het IOP, gesprekken met ouders en leerlingen e.d.
● ●
Goed functionerend (elektronisch) leerlingvolgsysteem. Monitoren van het proces en de resultaten. Te denken valt aan: hoe functioneert het IOP en bereiken we wat we ermee willen bereiken. Het betreft hier de kwaliteitsbewaking waar we in het volgende hoofdstuk op terugkomen
Formeel ligt de eindverantwoordelijkheid bij het schoolbestuur. In de praktijk is dit vooral het aandachtsgebied van de unitleider. Het managementteam van de school, bestaande uit de unitleider en de coördinatoren, is daarin ondersteunend. . Concrete actie: Binnen het managementteam dient besproken te worden: ●
Inschatting van taken en de hoeveelheid tijd die daarmee gemoeid is;
●
Planning in het rooster;
●
Kwaliteitsbewaking..
4.2 Horizontale verantwoordelijkheid en taken De mentor neemt in het werken met IOP’s een centrale positie in. Van hem wordt verwacht dat hij zich betrokken voelt bij de leerling, zich inspant om een zo’n breed mogelijk beeld te krijgen van wie de leerling is en welke ontwikkelingsperspectieven daarop aansluiten. Voor de leerling en zijn ouders is hij het eerste aanspreekpunt voor wat de betreft de school. Binnen de school is hij voor zijn collega’s het eerste aanspreekpunt als het om deze leerling gaat en voelt hij zich er verantwoordelijk voor dat school een passend onderwijsaanbod kan bieden. Vanuit die verantwoordelijkheid kan hij zijn collega’s aanspreken. 4.2.1 Taken van de mentor: ●
Invullen en bewaken van het IOP. Bewaken dat de informatie in het IOP / leerlingvolgsysteem voor de betreffende leerling actueel is;
●
Voeren van coachingsgesprekken met de leerling;
●
Voeren van IOP-gesprekken met ouders en leerling;
●
Bewaken dat de betreffende leerling op het juiste moment op de agenda van de leerlingbespreking komt.
●
Voorbereiden van de bespreking, door er voor te zorgen de juiste informatie te hebben en door de juiste informatie door te geven aan de deelnemers van de bespreking (dat hoeft niet per se vooraf, maar kan bijvoorbeeld ook mondeling op de bespreking zelf);
●
Bewaken van de afspraken die in de leerlingbespreking zijn gemaakt rond de bestreffende leerling.
● ●
Terugkoppeling naar ouders en leerling van de leerlingbespreking; Terugkoppeling naar relevante teamleden, die niet bij de leerlingbespreking aanwezig waren, maar wel betrokken zijn bij het IOP van de betreffende leerling.
4.2.2 Taken van de bouwcoördinator: De bouwcoördinator heeft in het kader van de verticale verantwoordelijkheid de taak om binnen zijn kernteam te bewaken dat de IOP’s zijn ingevuld, actueel zijn en voldoen aan de kwaliteitscriteria die in het kader van de kwaliteitsbewaking aan de orde zijn. Verder gaat het om: ●
De organisatie rond de leerlingbespreking;
●
Inbreng leerling in het ZAT indien dat aan de orde is. Tevens in overleg met mentor het
●
Ondersteuning aan mentoren / leraren m.b.t. opstellen en uitvoeren van het IOP;
onderhouden van contacten met externe instellingen voor gespecialiseerde zorg; ●
Indien aan de orde, op verzoek van de mentor of na overleg met de mentor contact met de ouders over zaken waar mentor en ouders in gezamenlijkheid niet uitkomen of die het ZAT betreffen of in verband staan met (andere) contacten met gespecialiseerde zorg (maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg e.d.).
4.2.3 Taken van leraren Leraren zijn primair verantwoordelijk voor de vormgeving van het onderwijsaanbod. In het geval van het IOP gaat het om een passend onderwijsaanbod. Vanuit het kernteam gaat het om onderwijs dat afgestemd op de groep leerlingen. Je zou in deze van zowel een didactisch als een pedagogisch groepsplan kunnen spreken. Toegespitst op het IOP gaat het om: ●
Toespitsing van het groepsplan naar individuele leerlingen op basis van het IOP (en de daarover gemaakte afspraken in de leerlingbegeleiding);
●
Bijhouden van de ontwikkeling van de leerling m.b.t. het eigen vakgebied en aanlevering van informatie hieromtrent aan de mentor van de betreffende leerling;
●
Signalering van incidenten / ontwikkelingsproblematiek en terugkoppeling naar de mentor van de betreffende leerling.
4.2.4 Taken van oop ●
Bijdrage aan IOP op basis van daarover gemaakt afspraken in de leerlingbespreking, voor zover aan de orde;
●
Signalering van incidenten / ontwikkelingsproblematiek en terugkoppeling naar de mentor van de betreffende leerling.
Concrete actie: Binnen het team de taakomschrijvingen bespreken: ●
Zijn ze realistisch en uitvoerbaar?
●
Zijn ze compleet?
●
Zijn ze acceptabel?
5. Kwaliteitsbewaking Bij kwaliteitszorg gaat het om de vragen doen we de goede dingen en doen we de dingen goed. 5.1 Doen we de goede dingen? Het antwoord op de eerste vraag is deels gekoppeld aan het schoolplan. Daar is de visie van de school in grote lijnen vertaald naar een uitwerking in de schoolpraktijk. De kwaliteitsbewaking daarvan is extern geborgd door het toezicht van de onderwijsinspectie. Daarnaast is er de inbedding in het algemene kwaliteitsbeleid van de school. De zelfevaluatie-trajecten in het kader van Stimulans zijn met name voor het IOP in deze relevant.
5.2 Doen we de dingen goed? Hier gaat het er om dat er keuzes zijn gemaakt op basis waarvan afspraken zijn gemaakt over procedures, taken en verantwoordelijkheden, gebruik van formulieren, invoering in elektronische omgeving, vormen van overleg en communicatie enzovoort. Bewaking kan aan de hand van de schooleigen configuratiemap. In dit document wordt de wenselijke situatie beschreven. Op een vijfpuntsschaal kan aangegeven worden in hoeverre er conform deze afspraken gewerkt wordt. Het is wenselijk om jaarlijks aan de hand van deze configuratiemap na te gaan hoe de school er voor staat. De uitvoering daarvan kan op basis van interviews, enquêtes of een audit plaatsvinden. Om pragmatische redenen stel ik voor dit te doen aan de hand van een audit. Daarbij kan nog gekozen worden tussen een interne en een externe audit. Bij een externe audit ga je op zoek buiten de eigen school wie dat zou kunnen doen (bijvoorbeeld een directeur van een collega-school). Bij een audit gaan een of twee mensen gesprekken voeren met enkele teamleden (steekproef, bijvoorbeeld 3 of 4 teamleden) aan de hand van de configuratiemap. In die gesprekken gaat het niet alleen om scores, maar vooral om de onderbouwing daarvan. Met de uitkomsten van de audit kan de school: ●
Bepalen welke aspecten verbetering behoeven;
●
Nagaan of de gemaakt afspraken (configuratiemap) herziening behoeven.
De uitvoering van de kwaliteitsbewaking is de verantwoordelijkheid van het managementteam. Ze dienen jaarlijks vast te stellen: ●
wie dat gaat doen;
●
op welke wijze;
●
wanneer de resultaten worden opgeleverd;
●
wanneer binnen het team de resultaten worden besproken.
Als de resultaten besproken zijn zullen er natuurlijk afspraken gemaakt worden die vervolgens om uitvoering vragen. Daarbij kan uitgegaan worden van de PDCA-cirkel (zie Stimulans).
Concrete actie: ●
Het managementteam dient zich uit te spreken over de vorm van de kwaliteitsbewaking (interview, enquête, interne en/of externe audit).
●
Organisatie van de uitvoering.
6. Afspraken over het formulier In de beeldvorming wordt een handelingsplan vaak gezien als een ingevuld formulier (en een IOP als synoniem aan het handelingsplan). Echter, een formulier is in de eerste plaats een hulpmiddel om informatie te ordenen. Van belang is het dan eerst na te gaan over welke informatie we het hebben, waarom we die willen hebben, wat we er mee willen doen, om daarna te bezien hoe we dat gaan opslaan en wie dat moet gaan doen, wie het verder beheert en wie er allemaal toegang toe hebben. Aanvullend merken we op dat een formulier voor een IOP niet op zich staat, maar samenhangt met het leerlingvolgsysteem en eventuele andere daarbij te gebruiken formulieren. Ook is het goed hier stil te staan bij de te gebruiken terminologie. 6.1 Terminologie Over navolgende termen zal er binnen de school helderheid moeten komen wat men er onder verstaat. Alvast een voorzet. IOP: plan dat betrekking heeft op de gehele ontwikkeling van de leerling op basis van het ontwikkelingsperspectief waarover school, leerling en ouders overeenstemming hebben bereikt.
Het IOP omvat tenminste: ●
Het ontwikkelingsperspectief van de leerling;
●
De belemmeringen / blokkades die er zijn in het licht van het ontwikkelingsperspectief en de visie die betrokken (school, leerling en ouders) daarover hebben;
●
Afspraken over te bereiken resultaten;
●
Afspraken over de weg waarlangs die resultaten bereikt gaan worden;
●
Afspraken over de evaluatie (hoe, wie, wat en wanneer)
N.b. waar de wet spreekt van een handelingsplan wordt binnen het praktijkonderwijs doorgaans het IOP begrepen. Handelingsplan: is een plan dat meer gericht is op zaken die op de korte termijn de aandacht vragen. In dat plan zou je tenminste de navolgende informatie moeten kunnen vinden: ●
Aanleiding;
●
Formulering van de gewenste situatie;
●
Koppeling met het IOP
●
Analyse van de situatie: wat is er gebeurd en welke verklaring hebben we daarvoor;
●
Afspraken over de wijze waarop we de gewenste situatie willen bereiken;
●
Afspraken over de evaluatie (hoe, wie, wat en wanneer).
Leerlingvolgsysteem: is een neerslag van alle relevante informatie over de ontwikkelingsgeschiedenis van de leerling. Een leerlingvolgsysteem omvat tenminste: ●
NAW-gegevens;
●
Schoolvorderingen per vakgebied. Te denken valt bijvoorbeeld aan de mate waarin de leerling voldoet aan de referentieniveaus voor taal en rekenen. Maar ook de competenties die binnen PrOmotie aan de orde zijn;
●
Informatie over de sociaal-emotionele ontwikkeling. Naast relevante gebeurtenissen per schooljaar een korte beschrijving.
●
Test en toetsgegevens;
●
Indien zich specifieke belemmeringen en blokkades in de ontwikkeling voordoen/voorgedaan hebben, een beschrijving hoe de school daarmee is omgegaan. In het bijzonder welke handelwijzen wel / geen resultaat hebben opgeleverd.
6.2 Informatie verzamelen en beheren Bij het ontwerpen van een formulier dienen we, zoals al gezegd, aandacht te geven aan de vraag welke informatie relevant is om te verzamelen en wat we ermee denken te doen. Het heeft de voorkeur om het formulier zo eenvoudig mogelijk te houden om te voorkomen dat degenen die ermee moeten werken teveel hun hoofd breken over hoe ze het moeten invullen. Vervolgens gaat het om de vraag wie op welke manier de informatie gaat verzamelen. Voor de hand ligt om de mentor daarin een centrale rol te geven. Met teamleden worden afspraken gemaakt over de informatie die zij aanleveren. Ten behoeve van het IOP, in het bijzonder waar het gaat om wat de leerling kan, is het noodzakelijke heldere en ondubbelzinnige informatie over de vorderingen van de betreffende leerling te hebben. Het gaat dan niet om een algemeen cijfer voor taal of rekenen, maar om een overzicht van de kennis en vaardigheden (ik ben wat huiverig voor de term competenties) waarover de leerling aantoonbaar beschikt. In het kader van taken en verantwoordelijkheden is hier ook al het nodige over gezegd. Helder moet nog wel zijn wie welke bevoegdheden heeft als het gaat om de toegang tot informatie. Deels zal een privacyprotocol daarin voorzien.
Concrete actie: ●
Nagaan of de formulieren en het lvs voldoen aan hetgeen hierboven is beschreven;
7. Invoering Aan de hand van de configuratiemap kan nagegaan worden aan welke zaken al voldaan wordt en wat er nog gedaan moet worden. Tevens kan deze map ondersteunend zijn bij het vaststellen van prioriteiten en volgorde van invoering.
Concrete actie: ●
Aan de hand van de configuratiemap een invoeringsplan maken
8. Consequenties voor het onderwijs Dit moet aan de orde komen binnen de bouwbesprekingen. Er kan gewerkt worden met groepsplannen en per groepsplan nagaan in hoeverre toespitsing naar individuele leerlingen aan de orde kan zijn. Als dat goed loopt kan gekeken worden in een ander overleg in hoeverre de groepsplannen beter afgestemd kunnen worden op de groep. Mogelijk dat er uiteindelijk naar meer individuele onderwijsplannen gewerkt kan worden.
Bijlage 1 Draagkracht van de school (checklist) Waar kun je dan zoal naar kijken? •
•
Aantal leerlingen dat extra aandacht behoeft (waarvoor een handelingsplan is): -
Aantallen per categorie hulpvraag (lgf, adhd, dyslexie, . . )
-
Aantallen verdeeld over de groepen / kernteams / bouw of richting
Beschikbare formatie: -
Hoeveel uren heeft de mentor/groepsleerkracht voor het mentoraat/leerlingbegeleiding. Welk deel daarvan voor leerlingen die extra aandacht behoeven?
-
Welke teamleden zijn verder in te zetten voor hoeveel tijd (rt, ib, zorgcoördinator, mw, orthopedagoog, . . . )
Tijd per functie/taak;
Tijd omgerekend naar tijd per leerling op basis van de totale
Tijd omgerekend naar tijd per leerling op basis van leerlingen die
leerlingpopulatie; extra aandacht behoeven; •
Beschikbare competenties: -
Algemene vaardigheden teamleden / mentoren (pro-actief)
-
Begeleidingsvaardigheden teamleden / mentoren (preventief – curatief)
-
Teamleden met zorgtaken, welke vormen van expertise en welke mate van competentie (bijvoorbeeld heeft rt-er een opleiding gevolgd? Is deze succesvol met leerlingen e.d.)
•
Organisatie: -
Zorg vooral buiten de klas of juist geïntegreerd?
-
Heldere lijnen:
-
taakomschrijvingen, duidelijkheid over verantwoordelijkheden;
duidelijk uitgewerkte procedures?
zicht op beschikbare middelen / begroting?
Vormen van overleg:
Welke vormen zijn te onderscheiden (leerlingbespreking, intern ZAT, extern ZAT, . . . )?
-
Wie nemen daaraan deel?
Frequentie?
Kwaliteit?
Externe relaties:
Jeugdhulpverlening, maatschappelijk werk, leerplichtambtenaar, politie, . . . ;
•
REC’s;
Collega-scholen (uitwisseling van leerlingen).
Inbedding in de school. Welke plaats neemt zorgbeleid in het geheel in? -
Visie, algemeen en specifiek op zorg;
-
Plaats op het prioriteitenlijstje / verdeling van de middelen
-
In hoeverre heeft het de aandacht, actieve steun van het management?
Bijlage 2
Mijn interesses en passies
Reflectie op de vier kernvragen -
Wie ben ik?
Waar liggen je wortels, welke waarden zijn voor jou belangrijk, hoe zit je emotioneel in elkaar, hoe wil je bij anderen overkomen, kortom: wat maakt je tot de persoon die je nu bent? -
Wat kan ik?
Juist bij leerlingen met een beperking is het belangrijk om aandacht te geven aan de capaciteiten en kwaliteiten: niet alleen aandacht voor wat je beperking is, maar vooral ook aandacht voor wat je allemaal wel kan! Doorgaans ligt hierbij het accent op het onderlinge vergelijk. Met andere woorden, je bent ergens goed in als je datgene in vergelijk met anderen beter kunt dan het gemiddelde. Of nog anders gezegd, als er binnen een groep mensen een bepaalde taak gedaan moet worden, wordt er doorgaans gekeken wie dat binnen die groep het beste kan. Dat is een gegeven waar we mee te maken hebben. Het is in ieder geval een gegeven dat mede bepalend is voor de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Daarnaast kun je als persoon naar je eigen kwaliteiten en capaciteiten kijken en voor jezelf nagaan waar je sterke en zwakke kanten liggen. Zeg maar een intrapersoonlijk vergelijk. Beide verkenningen zijn van belang. -
Wat wil ik?
Je zou zeggen dat waar je goed in bent, dat je dat ook graag wil. Dus van iemand die goed is in wiskunde mag je verwachten dat die dat ook leuk vindt om te doen. Maar de werkelijkheid is vaak genoeg anders. Daarom dagen we leerlingen uit om zich af te vragen wat ze willen. Dit heeft overigens niet alleen betrekking op een baan, maar op een veelheid aan doelen die nagestreefd worden: welke boeken lees je graag, naar welke muziek luister je het liefst, hoe ziet je ideale vrije dag eruit, wat wil je bereiken met je hobby, van welke dingen word je gelukkig...? -
Wat is mijn bijdrage aan de wereld om mij heen?
Ieder mens heeft de behoefte om van betekenis te zijn, ertoe te doen. Je zou hier dus ook kunnen lezen: welke betekenis wil jij hebben voor de wereld om je heen? Dit uit zich in de behoefte van ieder mens om te geven, bij voorkeur aan medemensen, maar ook aan dieren, planten en zelfs aan dingen (denk bijvoorbeeld aan hoe kinderen met knuffels om kunnen gaan). Deze behoefte krijgt extra betekenis voor jongeren met een beperking. Zeker als ze omringd worden door mensen met veel zorg. De bijdrage kan op heel veel manieren vorm krijgen, in zowel kleine als grote dingen. Van belang daarbij is dat de jongere ervaart dat er een ontvangende partij is.
Voorbeelden van ondersteunende vragen bij de vier kernvragen Wie ben je? •
Noem eens wat zaken die jij belangrijk vindt.
•
Vertel eens iets over je ouders, je broertjes en zusjes, je familie.
•
Wat is je favoriete bezigheid, hobby, muziek...?
•
Wie zijn je helden?
•
Als je jezelf nu moet typeren, wat ben je dan voor iemand, vrolijk, gezellig, behulpzaam, verlegen, . . . .
Wat kan je? •
Vertel eens over je hobby. Wat moet je daarvoor doen? Wat gaat je goed af en waar heb je moeite mee?
•
Wat zijn je sterke en wat zijn je zwakke vakken op school?
•
Heb je bijbaantjes/vakantiebaantjes? Hoe bevalt/beviel dat? Wat ging goed, wat
•
Wat is het beste wat je ooit gedaan hebt? Over welke dingen die je gedaan hebt
niet? ben je heel tevreden? Wat wil je? •
Wat vind je leuk om te doen?
•
Als je iets opnieuw zou kunnen doen, wat zou dat dan zijn?
•
Wat zou je later willen worden? Of wat zou je zeker niet willen worden?
•
Als je morgen vrij bent om te kiezen wat je gaat doen en je krijgt daarbij een toverstaf zodat je onbeperkte mogelijkheden hebt, wat zou je dan gaan doen?
Wat is jouw bijdrage aan de wereld? •
Wat hebben andere mensen aan jou?
•
Wat vinden jouw ouders, broertjes/zusjes, vrienden goed aan jou?
•
Aan welke goede doelen zou je een bijdrage (anders dan geld) willen leveren? Wat zou je dan willen doen?
Laat leerlingen de dingen die ze zeggen ook concreet maken: Je vertelt dat je het leuk vindt om voor dieren te zorgen. Vertel me daar eens wat meer over. Wanneer doe je dat? Hoe gaat dat in zijn werk? Doe je dat alleen of samen met iemand anders? Wie doet dan wat? Van wie heb je het geleerd?
In het navolgende staan wat instrumenten om leerlingen te helpen ontdekken wie ze zijn en waar hun interesses en passies liggen.
Mijn interesses en passies Vul dit blad in samen met je begeleider. Als je gewerkt hebt met enkele van de werkbladen die hierna komen, ben je beter in staat om antwoord te geven op onderstaande vragen. 1. Wie ben je?
2. Wat kun je?
3. Wat wil je?
4. Welke bijdrage wil je leveren aan de wereld om je heen?
5. Wat zijn je interesses en passies?
Werkblad
Interesses en passies I Wie ben ik? Schrijf zoveel mogelijk antwoorden op deze vraag op, maar nooit minder dan twintig. Je kunt bijvoorbeeld als antwoord geven; dingen die je graag doet, hoe je je voelt, dingen waarin je goed bent, etc. Denk eerst even na over wie je bent en hoe de dingen die bij je opkomen bij jou passen. Je mag de antwoorden ook in gedichtvorm opschrijven. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
Werkblad
Interesses en passies II
Zelfevaluatie van kwaliteiten Zet een rondje om de kwaliteiten die het best bij je passen. Ik ben . . .
•
iemand die snel reageert
•
trouw
•
iemand die goed voor zichzelf kan opkomen
•
iemand die nieuwe ideeën en dingen snel leuk
•
iemand die ook op kleine zaken let (details)
•
kalm
•
iemand die goed kan organiseren
•
openhartig (praat makkelijk en ben eerlijk)
•
veel op stap
•
behulpzaam
•
optimistisch
•
dapper
•
speels
•
creatief
•
geduldig
•
nieuwsgierig
•
beleefd
•
iemand die makkelijk kan beslissen
•
iemand die makkelijk wat zegt in de groep
•
diplomatiek (iemand die handig optreedt in
•
iemand die doet wat hij zegt
lastige situaties tussen mensen)
•
iemand die steeds op tijd is
•
enthousiast
•
iemand die snel iets snapt
•
gemakkelijk in de omgang
•
betrouwbaar
•
actief, doe veel dingen
•
iemand die respect heeft voor andere mensen
•
grappig
•
iemand die zichzelf goed onder controle heeft
•
iemand die voor een groep vreemde mensen
•
spontaan
een verhaal vertel
•
oprecht
•
iemand die weinig treuzelt
•
tactvol
•
uitbundig
•
iemand die graag samenwerkt
•
iemand die graag deelt met anderen
•
keurig, heb alles goed opgeruimd en schoon
•
iemand die goed kan luisteren
•
verdraagzaam, wordt niet gauw boos op
•
iemand die graag anderen helpt
•
eerlijk
•
flexibel
•
een leider
•
iemand die goed onder druk kan werken
vindt
anderen
Welke kwaliteiten zou je meer willen hebben?
Werkblad
Interesses en passies IV
Inventarisatie vaardigheden 1 Geef jezelf bij iedere vaardigheid een cijfer van 1 tot 10 en geef een voorbeeld. Ik ben goed in organiseren
Ik maak mooie, interessante dingen
……………………………..
………………………………
Ik kan anderen goed motiveren
Ik ben goed in toneel of cabaret
………………………………
………………………………
Ik kan goed bemiddelen
Ik kan iemand makkelijk overtuigen
………………………………
………………………
Ik kan anderen goed iets uitleggen
Ik ben een goede verhalenverteller
………………………………
……………………… .
Ik kan goed leiding geven
Ik vind spelen erg leuk
………………………………
………………………
Ik kan opdrachten goed uitvoeren
Ik ben een doorzetter
………………………………
………………………..
Ik ben goed als aanvoerder
Ik heb graag veel verschillende dingen te
………………………………
doen
Ik kan anderen inspireren
…………………………
……………………………..
Ik ben nauwkeurig
Ik kan anderen goed adviseren
………………………….
…………………………….
Ik ben trouw
Ik ben goed in het maken van dingen
……………………………
…………………………….
Ik ben netjes
Ik ben goed in het repareren van dingen
……………………………
……………………………..
Ik heb veel zelfdiscipline
Ik kan dingen ontwerpen
……………………………
…………………………….
Ik ben tolerant
Ik stel mensen op hun gemak
……………………………
……………………………
Ik ben vaak blij
Ik denk veel na
…………………………….
……………………………
Ik wil graag delen
Ik ben goed in het rangschikken van
……………………………
dingen
Ik ben in balans
……………………………..
…………………………….
Ik kan veel dingen tegelijkertijd
Ik kan me goed concentreren
………………………………….
……………………………….
Ik vind samenwerken leuk
Ik werk soms graag alleen
Werkblad
2. Maak een toptien lijst van de vaardigheden waar je jezelf de hoogste scores voor hebt gegeven 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
3. Laat deze lijst zien aan mensen die je kent (vrienden, leergroepbegeleider, ouders) Vraag aan hen om je te vertellen of je lijst klopt. Vraag ze eerlijk te zijn! Vertel hieronder wat je van hun opmerking vond.
Werkblad
Interesses en passies V
Kijk dat vind ik belangrijk! Als jij de baas bent van de hele wereld en je mag 10 dingen veranderen, welke zouden dat dan zijn?
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Vertel daar eens iets meer over. Waarom vind je het belangrijk? •
Hoe zou je dat doen?
•
Wordt iedereen daar beter van? Wie niet en hoe moet dat dan?
•
Welke vind je het belangrijkst?
•
Zitten er ook dingen bij waar je ook wat aan kan doen als je niet de baas bent van de wereld? En doe je dat dan ook?
•
Zouden je ouders, broertjes/zusjes, vriendjes het met je eens zijn? Licht eens toe?
Werkblad
Interesses en passies VI
Mijn leven volgens . . . . 1. Maak je eigen levenslijn en zet daarop de belangrijkste gebeurtenissen uit je leven. | |
| |
0 jaar 1 jaar jaar 11 jaar
| |
|
2 jaar 3 jaar 12 jaar
|
|
|
|
4 jaar
5 jaar
6 jaar
7 jaar
|
8 jaar
|
9 jaar
10
Geef een korte toelichting op die gebeurtenissen: - Waar gaat het over? - Waarom zijn ze voor jou belangrijk? Als je nog foto’s of andere dingen hebt van die gebeurtenis kun je die hier natuurlijk aan toevoegen! 2. Ga in gesprek met: • een van je ouders (of allebei); • je oma/opa of een van je ooms of tantes • een leerkracht van de basisschool bij wie je in de klas hebt gezeten • een vriend of vriendin die je al langer dan een jaar goed kent. Vraag hen of ze je tenminste over 3 en maximaal over 5 belangrijke gebeurtenissen die ze met jou hebben meegemaakt willen vertellen. (vertel ze vooraf natuurlijk niet wat jezelf op je eigen levenslijn hebt staan!) 3.Maak een verslag van deze gesprekken . Je mag zelf kiezen hoe je het gaat presenteren, in een werkstuk, een powerpoint presentatie, film/fotoverslag………….. Het is de bedoeling dat je jouw mini-onderzoek ook presenteert aan anderen. In jouw verslag verwerk je de volgende punten: -
Over welke gebeurtenis hebben ze verteld ? Waarom zij vinden dat het belangrijke gebeurtenissen zijn? Ben jij het eens met wat zij zeggen?
Reflectie 4. Kijk eens naar de verschillen en overeenkomsten. Als er nu iemand aan je zou vragen: ‘Wie ben jij?’, wat zou je dan antwoorden?
Werkblad
Interesses en passies VII Een verkenning van alles en nog wat 1. Hobby’s Maak een lijst met hobby’s die je nu hebt of die je gehad hebt. Ze er een cijfer achter: 1 = dat vind ik ontzettend leuk; 2 = dat vind ik leuk; 3 = aardig tijdverdrijf 4 = dat vind ik (nu) niet leuk (meer) 5 = dat vind ik (nu) helemaal niet leuk (meer) Hobby’s van nu 1. 2. 3. 4. 5. Hobby’s van vroeger 1. 2. 3. 4. 5.
Werkblad
2. Beroepen Maak twee lijstjes van beroepen. Het ene lijstje begint met het beroep dat je, als je nu volwassen was, op nummer 1 het liefst zou willen hebben en geef ook aan waarom? Het tweede lijstje begint juist met het beroep dat je het minst aantrekkelijk vindt. Het meest aantrekkelijke beroep
Het minst aantrekkelijke beroep
1. Omdat 2. Omdat 3. Omdat 4. Omdat 5. Omdat
1. Omdat 2. Omdat 3. Omdat 4. Omdat 5. Omdat
3. Mijn idolen Wie op deze wereld zijn jouw grote voorbeelden, je idolen? En waarom dan wel? Mijn idolen zijn:
want, . . . . . .
4. Een bijzondere dag 1 Stel je voor dat je op een dag helemaal vrij bent om te doen wat je wilt. Alles is mogelijk (want je hebt een goede fee naast je die alles voor je kan regelen………..!). Als je later op die dag terugkijkt zeg je steeds weer dat het de mooiste dag van je leven was. Kun je een beschrijving van die dag maken? (of een tekening, een lied, een gedicht, een . . . )
5. Een bijzondere dag 2 Ga eens voor jezelf na wat de mooiste dag was in je leven. Wat was dat voor een dag? Wat maakt die dag voor jou de mooiste dag van je leven?
Werkblad
Interesses en passies VIII
Mijn museum Stel je voor dat je 100 jaar wordt en dat je een geweldig leven hebt gehad. Het moment is daar dat de mensen om je heen een museum willen oprichten dat helemaal aan jouw leven is gewijd. Er is een grote hal waar je binnenkomt en in die hal zijn drie deuren die naar drie zalen gaan. 1. In de eerste zaal wordt verteld over jou en je familie. Het gezin waar je zelf als kind uitkomt, maar ook het gezin dat je zelf sticht (waar jij de ouder en later de grootouder en nog later de overgrootouder van bent). 2. In de tweede zaal gaat het over de hobby’s en de vrije tijd. 3. De derde zaal is gewijd aan het werk dat je hebt gedaan, het beroep dat je hebt uitgeoefend. Hoe gaat dat museum er uit zien? Maak een tekening, schrijf een verhaal ,maak een maquette…………………………..
Werkblad
Interesses en passies IX Wie ben ik?-project (plattegrond van je verleden) Een plattegrond van je verleden helpt je met het documenteren van allerlei belangrijke levenservaringen die ervoor hebben gezorgd dat je nu bent wie je bent. Je gaat zover terug in je verleden als je zelf wilt (zelfs de tijd dat je geboren werd). Met deze plattegrond kom je erachter welke dingen in je leven een invloed op je hebben gehad en welke van invloed zijn op je interesses en de manier waarop je wilt leven. Voorbereidingen Brainstorm over alle belangrijke mensen, gebeurtenissen en ervaringen in je leven. Maak hiervan een lijst. Houd daarbij de volgende vragen in gedachten: • Welke mensen hebben je positief of negatief beïnvloed? (Bijv. grootouders, ouders, broers, zussen, vrienden, vriendjes, vriendinnetjes, religieuze leiders, leraren, buren). • Welke hobby’s, interesses of activiteiten heb jee gedurende je leven nagestreefd? Wat vond je leuk om te doen toen je vijf was? Of zeven? Tien? Twaalf? • Van welke groepen heb je deel uit gemaakt? (Bijv. sport, voorzittenschap, maatschappelijke groepen.) • Welke baantjes, vrijwilligerswerk- of stage-ervaringen heb je gehad? Hoe hebben ze jou beïnvloed? • Welke obstakels ben je in je leven tegengekomen? Hoe heb je die overwonnen? • Wat waren de gelukkigste momenten in je leven? Wat heeft je gelukkig gemaakt? • Van alle dingen die je hebt gedaan: waarop ben je het meest trots? Waarop ben je het minst trots? • Welke vaardigheden heb je tijdens je leven geleerd? • Welke onderdelen van je cultuur (of andere culturen) zijn van invloed op je (geweest)? (Bijv. muziek, kunst, dans, boeken, taal, tradities, opvattingen over de maatschappij, religieuze opvattingen.) Wat kun je doen? • Praat met je familie: welke andere gebeurtenissen of ervaringen kunnen ze over je herinneren? Voeg deze toe aan je lijst. • Praat me je vrienden: welke ervaringen die je samen hebt gedeeld hebben de meeste impact gehad? Voeg ook deze aan je lijst toe. • Bepaal hoe je je plattegrond wil presenteren. Is het een geschreven tijdspad. Ga je het illustreren? Foto’s verzamelen? Een poster of een banner maken? Een video maken? Welk product wil je tijdens je presentatie laten zien? Schrijf een kort voorstel waarin je het project en je doelen beschrijft. Maak daarna een tijdspad met belangrijke stappen en deadlines. Maak zo nodig gebruik van het werkblad ‘Planning’. Bespreek dit met je leergroepbegeleider. Bewaar kopieën van al je werk in je werkmap. Reflectie Schrijf een dagboekbijdrage over het proces. Wat leer je over jezelf gedurende dit project? Zijn er ervaringen die je je nu pas voor de eerste keer herinnert? Welke interesses kwamen door dit project ineens naar boven drijven?