Scriptie: Werkgeversaansprakelijkheid voor bedrijfsuitjes Elise van Es, 5890225 Scriptiebegeleider: E.M. Hoogeveen
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 3 1.1
Vooraf..................................................................................................................................... 5
1.2
In de uitoefening van de werkzaamheden artikel 7:658 BW.................................................. 5
1.3
Werktijd op grond van artikel 7:658 BW................................................................................. 6
1.3.1 1.4
Voldoende nauwe band ......................................................................................................... 6
1.5
Eigen schuld van werknemer ................................................................................................. 7
1.5.1
Eigen schuld van werknemer op grond van artikel 7:658 BW........................................... 7
1.5.2
Eigen schuld van werknemer op grond van artikel 7:611 BW........................................... 7
1.6
3.
4.
De bewijslastverdeling ........................................................................................................... 8
1.6.1
Bewijslastverdeling op grond van artikel 7:658 BW........................................................... 8
1.6.2
Bewijslastverdeling op grond van artikel 7:611 BW........................................................... 9
1.7 2.
Werktijd op grond van artikel 7:611 BW ............................................................................ 6
Tussenconclusie .................................................................................................................... 9
Het Rollerskate-arrest.................................................................................................................... 11 2.1
Vooraf................................................................................................................................... 11
2.2
Het Rollerskate-arrest .......................................................................................................... 11
2.3
Oordeel kantonrechter ......................................................................................................... 11
2.4
Overwegingen Hof ............................................................................................................... 13
2.5
Overwegingen Hoge Raad................................................................................................... 14
2.6
Tussenconclusie .................................................................................................................. 16
Lagere rechtspraak en literatuur.................................................................................................... 17 3.1
Vooraf................................................................................................................................... 17
3.2
Wat heeft de lagere rechtspraak geoordeeld op grond van artikel 7:658 BW? ................... 17
3.3
Wat heeft de lagere rechtspraak geoordeeld op grond van artikel 7:611 BW? ................... 23
3.4
Wat geeft de literatuur aan aangaande bedrijfsuitjes en werkgeversaansprakelijkheid?.... 25
3.5
Tussenconclusie .................................................................................................................. 27
Conclusie ....................................................................................................................................... 30
Literatuurlijst .......................................................................................................................................... 32 Jurisprudentieregister ............................................................................................................................ 34
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Inleiding Er worden jaarlijks veel bedrijfsuitjes georganiseerd. De verwachtingen van werknemers zijn vaak hoog, waardoor er steeds spannendere activiteiten georganiseerd worden. Activiteiten zoals een ballonvaart of raften vormen geen uitzondering. Tijdens bedrijfsuitjes kunnen ongelukken gebeuren die ernstige gevolgen met zich kunnen brengen, zoals een werknemer die overlijdt, opname in een ziekenhuis of arbeidsongeschiktheid. Een ongeluk zit in een klein hoekje. Zelfs een eenvoudige activiteit, zoals een “jaarlijks feestje”, kan ook nare gevolgen met zich meebrengen. Een voorbeeld: Een werknemer is werkzaam bij de Gemeente Amsterdam en wordt uitgenodigd voor het jaarlijkse bedrijfsfeest. De uitnodiging gaat middels een uitnodiging in de outlookagenda en het feest vindt plaats vanaf 16.00 uur ’s middags op een doordeweekse dag. De werkgever heeft het feestje gefinancierd en georganiseerd. Een deel van de organisatie is uitbesteed aan een evenementenbureau. De teamleider meldt de desbetreffende dag aan de werknemers dat het fijn zou zijn als ze aanwezig zijn op het feest, omdat er veel organisatorische werkzaamheden aan vooraf zijn gegaan. Het is op het feest ook mogelijk een workshop salsadansen te volgen. Stel dat een werknemer tijdens de workshop salsadansen uitglijdt op een gladde vloer en door de val zijn been breekt. Kan de werknemer de werkgever dan aansprakelijk stellen op grond van de door hem geleden schade? Zo ja, in hoeverre is de werkgever dan aansprakelijk op basis van schending van zijn zorgplicht? Deze vragen staan centraal in mijn scriptie. Om een antwoord te krijgen op deze vragen luidt de probleemstelling van mijn scriptie in hoeverre de werkgever aansprakelijk is bij bedrijfsuitjes. In hoofdstuk 1 zal ik het wettelijke kader weergeven. Een werkgever is aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW of op grond van artikel 7:611 BW. Er zijn grenzen verbonden aan de mogelijkheid voor de werknemer om de werkgever aansprakelijk te stellen voor schade. Deze grenzen zal ik vervolgens bespreken aan de hand van het knelpunt of een bedrijfsuitje onder de norm “in de uitoefening van de werkzaamheden” valt. De beantwoording van deze vraag is belangrijk, omdat de werkgever alleen aansprakelijk gesteld kan worden op grond van artikel 7:658 BW, zolang het bedrijfsuitje plaatsvond in de uitoefening van de werkzaamheden. Vervolgens zal ik de vraag behandelen of een bedrijfsuitje onder de werktijd valt. Dit is relevant voor de vraag of artikel 7:658 BW van toepassing kan zijn. Daarna zal ik het knelpunt behandelen of er een voldoende nauwe band bestaat tussen het bedrijfsuitje en de werkzaamheden. Behandeling van dit knelpunt voegt toe dat, indien daar sprake van is, werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 wellicht zou kunnen slagen. Tevens zal ik het knelpunt betreffende de eigen schuld van de werknemer beschrijven. De beantwoording hiervan draagt bij aan het feit dat de werkgever een schulduitsluitingsgrond heeft, indien de werknemer opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld. In dit eerste hoofdstuk zal ik tot slot de bewijslastverdeling behandelen. Dit knelpunt is van wezenlijk belang, omdat de
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
bewijslastverdeling op basis van artikel 7:658 BW verschilt van de bewijslastverdeling op basis van artikel 7:611 BW. In hoofdstuk 2 zal ik het Rollerskate-arrest behandelen. Dit is het enige arrest, waarbij de Hoge Raad zich heeft uigesproken op grond waarvan een werkgever aangesproken kan worden op grond van artikel 7:658 BW en wanneer artikel 7:611 BW moet worden toegepast. In dat kader zal ik uiteenzetten wat de Hoge Raad omtrent de knelpunten heeft overwogen. In hoofdstuk 3 zal ik aan de hand van de onduidelijkheden die uit het Rollerskatearrest naar voren zijn gekomen de onopgeloste knelpunten weergeven en beantwoorden aan de hand van de lagere rechtspraak en de literatuur. In hoofdstuk 4 zal in tenslotte een conclusie weergeven. Dit geeft een antwoord op de probleemstelling. Voorts geeft het handvatten voor de praktijk
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
1.
Werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW of op grond van artikel 7:611 BW
1.1 Vooraf Een werkgever kan aansprakelijk gesteld worden op grond van artikel 7:658 BW of op grond van artikel 7:611 BW. Een werkgever wordt in de praktijk veelal primair op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk gesteld en secundair op grond van artikel 7:611 BW. In de jurisprudentie, literatuur en de praktijk bestaat onduidelijkheid over de vraag wanneer en op welke gronden een werkgever aansprakelijk gesteld kan worden bij schade die ontstaan is tijdens een bedrijfsuitje. Daarom zal ik de knelpunten die zijn ontstaan nader behandelen. De volgende deelvragen komen in dit hoofdstuk aan de orde: - valt een bedrijfsuitje onder de norm van “in de van de werkzaamheden”; - valt het bedrijfsuitje onder de werktijd; - is er een voldoende nauwe band; - eigen schuld van de werknemer en - de bewijslastverdeling. Ik zal dit hoofdstuk eindigen met een tussenconclusie. 1.2 In de uitoefening van de werkzaamheden artikel 7:658 BW Of er sprake is van “in de uitoefening van de werkzaamheden”, dient in eerste instantie sprake te zijn van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:610 BW). Uit de arbeidsovereenkomst vloeit onder meer het vereiste van een gezagsverhouding voort. Dit is verwoord in een arrest van de Hoge Raad in 1999, waarin het verband tussen de arbeidsovereenkomst en de uitoefening van de werkzaamheden nader is toegelicht. Volgens de Hoge Raad 1 is namelijk bij een beroep op artikel 7:658 BW van belang of er een functioneel verband is tussen de werknemer en werkgever. Of dat zo is hangt af van de vraag of er een gezagsverhouding is en of werkgever bevoegd is instructies te verstrekken. Of dat zo is hangt volgens het Bos/Oracle arrest af van het feit of er een voldoende nauwe band bestaat tussen het bedrijfsuitje en de werkzaamheden. Hier zal ik in paragraaf 1.4 nader op ingaan. In welke gevallen een bedrijfsuitje valt onder de norm “in de uitoefening van de werkzaamheden” moet worden beantwoord aan de hand van artikel 7:658 BW. Dat artikel is namelijk van toepassing, indien een bedrijfsongeval plaatsvindt in de uitoefening van de werkzaamheden. Bijvoorbeeld een verplicht bedrijfsuitje gedurende de werkdag, in het kader van teambuilding, waarbij er een ongeval plaatsvindt. Ten aanzien daarvan heeft de werkgever een zorgplicht. Hij dient namelijk voor een veilige werkomgeving te zorgen. 2 In artikel 7:658 lid 1 BW is de zorgplicht van de werkgever opgenomen. Op de werkgever rust een zorgplicht om te voorkomen dat zijn werknemers schade lijden ten gevolge van bijvoorbeeld een bedrijfsongeval. De werkgever dient maatregelen 1 2
HR 22 januari 1999, NJ 1999, 534 Mr. Berends Monografieën sociaal recht, aansprakelijkheid bescherming en compensatie 2003 p. 20
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
te treffen en aanwijzingen te verstrekken die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Indien werkgever niet voldoende zijn zorgplicht nakomt, is hij in beginsel aansprakelijk voor de schade die de werknemer ten gevolge daarvan lijdt, tenzij de werknemer handelt met opzet of bewuste roekeloosheid. Dit komt in paragraaf 1.6 nader aan de orde. 1.3 Werktijd op grond van artikel 7:658 BW Of een bedrijfsuitje valt onder de norm “werktijd” is relevant voor de vraag of artikel 7:658 BW van toepassing kan zijn. Artikel 7:658 BW is namelijk van toepassing, indien een bedrijfsuitje plaatsvindt in de uitoefening van de werkzaamheden (zie paragraaf 1.2). Indien de werktijd daaronder valt, dan kan een werkgever aansprakelijk gesteld worden op grond van artikel 7:658 BW. Werktijd in het kader van artikel 7:658 BW dient eng te worden uitgelegd. De werkgever beslist namelijk de werkplaats van een werknemer en onder welke omstandigheden een werknemer zijn werkzaamheden dient uit te voeren. Indien een werknemer buiten de overeengekomen werktijd schade lijdt, dient de oorzaak van de schade in direct verband te staan met de “uitoefening van de werkzaamheden”. Van een direct verband is bijvoorbeeld sprake, wanneer een werknemer door de werkgever wordt verzocht deel te nemen aan een bedrijfsuitje. Dit bedrijfsuitje vindt plaats op een werkdag, met een uitloop tot 20.00 uur ‘s avonds. Indien er tijdens dat bedrijfsuitje een ongeval ontstaat waarbij een werknemer schade lijdt, is werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW, omdat het bedrijfsuitje in dat kader onder de norm “werktijd” valt en derhalve in de uitoefening van de werkzaamheden plaatsvindt. 3 1.3.1 Werktijd op grond van artikel 7:611 BW De werktijd in het kader van artikel 7:611 BW kan ruimer worden uitgelegd. De werkgever dient zich namelijk ook buiten de werktijd als goed werkgever te gedragen. Dit betekent dat er in tegenstelling tot artikel 7:658 BW geen direct verband hoeft te bestaan tussen de norm “in de uitoefening van de werkzaamheden” en de geleden schade. Wanneer er bijvoorbeeld een bedrijfsuitje door werkgever is georganiseerd, dient de werkgever de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om zoveel mogelijk de schade te beperken. Het is dan niet relevant of het bedrijfsuitje plaatsvindt op een werkdag. Een werkgever heeft namelijk een ruimere zorgplicht in het kader van artikel 7:611, dat zich ook uitstrekt buiten de werktijd. 4 1.4 Voldoende nauwe band Om een werkgever aansprakelijk te stellen bij schade die is ontstaan door een bedrijfsuitje, is het vierde knelpunt dat er sprake moet zijn van een voldoende nauwe band. Dit is van belang bij de aansprakelijkstelling op grond van artikel 7:658 BW. De voldoende nauwe band dient te bestaan tussen een bedrijfsuitje en de werkzaamheden. Dit zal ik nader bespreken aan de hand van het Rollerskate-arrest in hoofdstuk 2. Een werkgever is aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW, danwel op grond van artikel 7:611 BW, indien een werknemer schade lijdt als gevolg van een bedrijfsuitje, 3 4
Spier, Aansprakelijkheid in beroep, bedrijf of ambt 2003, p 103 Spier, Hartlief en Van Maanen, Verbintenissen uit de wet, p 98
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
tenzij er sprake is van eigen schuld van de werknemer. De eigen schuld zal ik in de volgende paragraaf behandelen. 1.5 Eigen schuld van werknemer Er kan sprake zijn van eigen schuld van de werknemer. Indien daarvan sprake is dan hoeft een werkgever onder bepaalde omstandigheden minder schadevergoeding te betalen. 1.5.1 Eigen schuld van werknemer op grond van artikel 7:658 BW Artikel 7:658 lid 1 BW bevat de zorgverplichting van werkgever. De werkgever dient maatregelen te nemen die nodig zijn voor een veilige werkomgeving van werknemers. Indien de werkgever tekort schiet in zijn zorgverplichting, dan is hij in beginsel aansprakelijk voor de schade die de werknemer hierdoor lijdt. Een werkgever is louter niet aansprakelijk, wanneer hij aan kan tonen dat hij zijn zorgplicht is nagekomen of wanneer hij aan kan tonen dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de betreffende werknemer. Daarvan is sprake wanneer het ongeval niet zou zijn gebeurd, indien de werknemer voorzichtiger en zorgvuldiger zou hebben gehandeld. De verplichting tot schadevergoeding op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is een lexus specialis van de artikelen 6:95 e.v. BW. Eigen schuld van een werknemer kan niet zonder meer worden aangenomen (“waar mensen werken worden fouten gemaakt”). Aangezien werknemers zich veelal bezighouden met alledaagse werkzaamheden, hanteert de Hoge Raad 5 een hoge drempel voor het eigen schuld criterium. De Hoge Raad hanteert daarom de norm dat er louter sprake is van eigen schuld, wanneer de werknemer willens en wetens het risico van schade heeft aanvaard. 6 Een beroep op de eigen schuld van werknemer zal niet snel slagen, omdat het volgens de Hoge Raad pas wordt aangenomen wanneer de werknemer zich daadwerkelijk bewust was van zijn gedraging. Volgens diezelfde Hoge Raad dient de eigen schuld van werknemer door opzettelijk of roekeloosheid in belangrijke mate aan het ongeval te hebben bijgedragen. 7 Deze mate dient aanzienlijk te zijn, waardoor de schending van de zorgplicht van werkgever daarentegen in het niet valt. 8 1.5.2 Eigen schuld van werknemer op grond van artikel 7:611 BW Indien een werkgever wordt aangesproken op grond van bijvoorbeeld een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) of goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW), dan gaat de schadevergoedingsplicht van artikel 7:658 lid 2 BW niet op. Er geldt ook geen andere bijzondere regeling voor de schadevergoeding. Men valt dan terug op de algemene schadevergoedingsartikelen 6:95 e.v. BW en met name op artikel 6:101 BW.
5 6 7 8
HR 14 oktober 2005, City-Tax/ De Boer Lindenbergh 2009, Arbeidsongevallen en beroepsziekten p. 79 HR 20 september 1996, JAR 1996, 203 Lindenbergh 2009, Arbeidsongevallen en beroepsziekten p. 80
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Artikel 6:101 lid 1 BW luidt: 9 “Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.” 10 Bovengenoemd artikel is de hoofdregel van schadevergoeding, waarbij sprake is van (gedeeltelijke) eigen schuld. De werkgever hoeft niet de volledige schade te vergoeden, indien er sprake is van eigen schuld. Er is dan sprake van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De schade wordt dan naar evenredigheid verdeeld tussen werkgever en werknemer. 11 1.6 De bewijslastverdeling Tenslotte komen we bij de bewijslastverdeling op grond van werkgeversaansprakelijkheid. Dit is van belang, omdat de hoofdregel van de bewijslastverdeling niet onder alle omstandigheden opgaat. Dit komt in deze paragraaf nader aan de orde. 1.6.1 Bewijslastverdeling op grond van artikel 7:658 BW De hoofdregel van de bewijslast is op grond van artikel 150 Rv dat de partij die zich op een feit beroept de bewijslast draagt. Wie stelt dient te bewijzen, tenzij er een andere bewijslastverdeling uit een bijzondere regel of de redelijkheid en billijkheid voortvloeit. Een werknemer mag de rechtsgrond kiezen en mag dus ook zijn werkgever aanspreken op grond van artikel 6:162 BW of 6:170 BW. Dat gebeurt in de praktijk niet, omdat werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW eerder wordt aangenomen. De werkgever moet immers aantonen dat hij zijn zorgplicht is nagekomen. Daarnaast kan voorkomen worden dat de werkgever zijn aansprakelijkheid contractueel kan beperken en bestaat er een bijzondere regel met betrekking tot de bewijslastverdeling op grond van artikel 7:658 BW. Er geldt op grond van artikel 7:658 BW een omkering in de bewijslast met betrekking tot de tekortkoming van de zorgplicht en het causale verband dat de werknemer de schade tijdens zijn werkzaamheden heeft opgelopen. De werknemer dient op grond van artikel 7:658 lid 2 BW te stellen dat de werkgever in strijd met de zorgplicht heeft gehandeld. De werknemer dient daarbij te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen en dat die schade het gevolg is van een ongeval dat zich voordeed in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dat is in beginsel voldoende om de werkgever daarop aansprakelijk te stellen. Werknemer moet dan wel bewijzen dat het gaat om een regel die tegen een bijzonder gevaar beschermd. Dat gevaar wordt daarnaast vergroot als de regel wordt overtreden. De regel dient geschonden te zijn en het bijzondere gevaar dient te zijn verwezenlijkt. Dat betekent dat de bewijslast van het causale verband tussen de werkzaamheden en de schade wordt aangenomen, tenzij er tegenbewijs is. 9
http://lexius.nl/burgerlijk-wetboek-boek-6/artikel101) Artikel 6:101 BW 11 Lindenbergh 2009, Arbeidsongevallen en beroepsziekten p. 80 10
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Alleen indien de werkgever met tegenargumenten komt en betwist dat hij zijn zorgplicht niet afdoende zou zijn nagekomen, of als de werkgever kan aantonen dat het ongeval een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer, dan is de werkgever niet aansprakelijk. Voorts gaat dit op wanneer hij aan kan tonen dat het geen verschil zou uitmaken indien hij wel aan zijn zorgplicht zou hebben voldaan. In arrest Windmill/Roelofsen 12 is deze vraag aan de orde geweest. In het arrest is een werknemer van de trap gevallen en vervolgens arbeidsongeschikt geraakt. Hij sprak zijn werkgever erop aan, omdat de leuning aan de trap ontbrak. Werkgever gaf aan dat ook indien er wel een leuning aanwezig zou zijn, de werknemer evengoed zou zijn gevallen. De Hoge Raad overwoog dat de werkgever in dit geval dient aan te tonen dat de aanwezigheid van de leuning het ongeval niet had kunnen voorkomen. In beginsel hoeft de werknemer dus niets te bewijzen om aan te tonen dat werkgever in strijd met zijn wettelijke zorgplicht heeft gehandeld. 13 1.6.2 Bewijslastverdeling op grond van artikel 7:611 BW Bij een beroep op artikel 7:611 BW gelden geen specifieke regels met betrekking tot de bewijslastverdeling. Dat betekent dat de hoofdregel van de bewijslast (artikel 150 Rv) derhalve van toepassing is. Daarin staat dat degene die stelt ook dient te bewijzen. De wederpartij kan vervolgens met tegenbewijs komen. 1.7 Tussenconclusie In dit hoofdstuk zijn de grenzen van de werkgeversaansprakelijkheid aan de orde gekomen aan de hand van de wettelijke kaders. De artikelen 7:658 BW en 7:611 BW zijn behandeld. De volgende knelpunten zijn aan de orde gekomen: - valt een bedrijfsuitje onder de norm van “in de uitoefening van de werkzaamheden”?; - valt het bedrijfsuitje onder de werktijd?; - is er een voldoende nauwe band?; - eigen schuld van de werknemer en - de bewijslastverdeling. In dit hoofdstuk is naar voren gekomen dat een bedrijfsuitje onder de norm “in de uitoefening van de werkzaamheden” kan vallen. In artikel 7:658 lid 1 BW is de zorgplicht van de werkgever opgenomen. Op de werkgever rust een zorgplicht om te voorkomen dat zijn werknemers schade lijden ten gevolge van bijvoorbeeld een bedrijfsongeval. De werkgever dient maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. In welke gevallen een bedrijfsuitje valt onder de norm “in de uitoefening van de werkzaamheden” moet worden beantwoord aan de hand van artikel 7:658 BW. Dat artikel is namelijk van toepassing, indien een bedrijfsongeval plaatsvindt in de uitoefening van de werkzaamheden. Bijvoorbeeld een verplicht bedrijfsuitje gedurende de werkdag in het kader van teambuilding waarbij er een ongeval 12 13
HR 21 juni 1974, NJ 1974, 453 Lindenbergh 2009, p. 30
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
plaatsvindt. Ten aanzien daarvan heeft de werkgever een zorgplicht. Hij dient namelijk voor een veilige werkomgeving te zorgen. 14 In dit hoofdstuk is aan de orde gekomen dat de werktijd in het kader van artikel 7:658 BW eng dient te worden uitgelegd. Een werkgever bij een bedrijfsuitje is slechts buiten werktijd aansprakelijk op grond van dat artikel, indien er een direct verband bestaat tussen de schade en de uitoefening van de werkzaamheden. Indien er geen direct verband bestaat dan is werkgever buiten werktijd niet aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW. De werktijd het kader van artikel 7:611 BW kan ruimer worden uitgelegd. De werkgever dient zich namelijk ook buiten de werktijd als goed werkgever te gedragen. Dit betekent dat er in tegenstelling tot artikel 7:658 BW geen direct verband hoeft te bestaan tussen de norm “in de uitoefening van de werkzaamheden” en de schade. Wanneer er bijvoorbeeld een bedrijfsuitje door werkgever is georganiseerd, dient de werkgever de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om zoveel mogelijk de schade te beperken Het is dan niet relevant of het bedrijfsuitje plaatsvindt op een werkdag. Een werkgever heeft namelijk een ruimere zorgplicht in het kader van artikel 7:611, dat zich ook uitstrekt buiten de werktijd. Het knelpunt of er sprake is van een voldoende nauwe band kon in dit hoofdstuk niet afdoende worden beantwoord. De Hoge Raad heeft zich hierover uitgelaten in het Rollerskate-arrest. Dit zal ik in hoofdstuk 2 nader bespreken. Voorts is in dit hoofdstuk de eigen schuld van werknemer behandeld op grond van artikel 7:658 BW. Indien er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van werknemer en de werkgever dit kan aantonen, dan heeft de werkgever niet in strijd met zijn zorgplicht gehandeld. Voorts is in dit hoofdstuk behandeld dat een werkgever niet aansprakelijk is wanneer hij aan kan tonen dat hij zijn zorgplicht is nagekomen. Tenslotte is in dit hoofdstuk de bewijslastverdeling aan de orde gekomen. Er geldt op grond van artikel 7:658 BW een omkering in de bewijslast met betrekking tot de tekortkoming van de zorgplicht en het causale verband dat werknemer de schade tijdens zijn werkzaamheden heeft opgelopen. De werknemer dient op grond van artikel 7:658 lid 2 BW te stellen dat de werkgever in strijd met de zorgplicht heeft gehandeld. De werknemer dient daarbij te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen en dat die schade het gevolg is van een ongeval dat zich voordeed in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dat is in beginsel voldoende om de werkgever daarop aansprakelijk te stellen. De bewijslastverdeling in het kader van artikel 7:611 BW wordt door artikel 150 Rv geregeld. In het volgende hoofdstuk zal ik nader ingaan op het Rollerskate-arrest.
14
Mr. Berends Monografieen sociaal recht, aansprakelijkheid bescherming en compensatie 2003 p. 20
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
2.
Het Rollerskate-arrest
2.1 Vooraf Uit het voorgaande hoofdstuk is gebleken dat een werkgever aansprakelijk gesteld kan worden op grond van artikel 7:658 BW of op grond van artikel 7:611 BW. Ook is naar voren gekomen wat de knelpunten zijn bij toepassing van zowel artikel 7:658 BW alsmede artikel 7:611 BW. In dit hoofdstuk zal ik het Rollerskate-arrest behandelen. Dit is het enige arrest, waarbij de Hoge Raad zich heeft uitgesproken over de gevolgen voor de werkgever bij een ongeval tijdens een bedrijfsuitje. De volgende deelvragen komen aan de orde: - wat oordeelde de kantonrechter?; - welke overwegingen heeft het Hof genomen?; - welke overwegingen heeft de Hoge Raad genomen? Ik zal dit hoofdstuk eindigen met een tussenconclusie. 2.2 Het Rollerskate-arrest In het Rollerskate-arrest (Communicatie/Van den Brink-Bos) ging het om een administratief werkneemster die op haar vrije dag deelnam aan een bedrijfsuitje. Ze werkte 25 uur per week op de financiële administratie. Op een vrijdagmiddag heeft haar werkgever een bedrijfsuitje georganiseerd, namelijk een ontspanningsactiviteit. Dergelijke activiteiten werden om de beurt door de personeelsleden voorgesteld. Zij dienden hun plan vooraf ter goedkeuring in aan de directeur van M/VC. Werknemers die niet bij de organisatie betrokken waren, wisten niet om welke activiteit het zou gaan, dat was een verrassing. Mevrouw van den Brink was hier ook niet van op de hoogte. Het georganiseerde uitje bestond uit een workshop dansen op rolschaatsen op een marmeren vloer in de kantoorhal van het bedrijf waar ze werkte. De organisatie was uitbesteed aan een evenementenbureau. Voordat de les begon viel de werknemer en brak haar linker pols. Later ontwikkelde zich bij haar posttraumatische dystrofie. Posttraumatische dystrofie 15 (PD) is een aandoening dat zich dikwijls vormt na een medische ingreep of door beschadiging aan lichaamsdelen. 16 Werkneemster stelde haar werkgever aansprakelijk op grond van ten eerste artikel 7:658 BW en ten tweede op grond van art. 7:611, 6:162 en 6:76 BW, voor de schade ten gevolge van het ongeval. 2.3 Oordeel kantonrechter de De lagere rechtspraak heeft uiteenlopend geoordeeld over werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes. De lagere rechtspraak hanteert hierbij verschillende opvattingen over het feit wanneer een werkgever aansprakelijk gesteld kan worden op grond van artikel 7:658 BW, ofwel op grond van artikel 7:611 BW. In
15 Het komt meestal voor op de armen of benen. De symptomen dan de aandoening zijn zichtbaar, doordat men veel pijn ervaart wat niet bij de gevolgen van een medische ingreep of beschadiging aan lichaamsdelen valt. Daarnaast zijn de getroffen armen of benen van een afwijkende kleur. Koorts en een gezwel zijn ook mogelijk. Door de dystrofie verslappen de spieren en dat kan leiden tot functieverlies. Louter wanneer de aandoening bijtijds ontdekt wordt is genezing mogelijk. 16 http://www.gezondheidsplein.nl/aandoeningen/1236/posttraumatische-dystrofie.html
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
hoofdstuk 3 zal ik nader ingaan op wat de lagere rechtspraak heeft geoordeeld. In deze paragraaf zal ik mij beperken tot hetgeen de kantonrechter heeft geoordeeld in het Rollerskate-arrest. De kantonrechter wees de vordering van werknemer af. De kantonrechter oordeelde dat aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW opgaat: “wanneer de werknemer deelneemt aan een door of vanwege de werkgever georganiseerde ontspanningsactiviteit die na werktijd plaatsvindt, 's werkgevers zorgplicht in stand blijft voor zover de werknemer op grond van de arbeidsovereenkomst verplicht is, of zich op grond van signalen van de werkgever verplicht mocht voelen, aan die activiteit deel te nemen.” 17 In ieder geval moet er een nauwe band bestaan tussen de werkzaamheden en de activiteit in kwestie. Indien er een nauwe band bestaat, spelen ook overige omstandigheden van het geval een rol. De kantonrechter is van mening dat de gestelde nauwe band ontbreekt tussen het rolschaatsen en de werkzaamheden. De stelling dat werknemer verplicht was aan het bedrijfsuitje deel te nemen zonder dat dit arbeidsrechtelijke gevolgen zou hebben, is niet afdoende gemotiveerd. Bovendien had de werknemer geen voorbeeldfunctie en namen niet alle werknemers deel aan het rolschaatsen. Zelfs indien het bedrijfsuitje verplicht zou zijn, betekent dat niet dat ze er aan moest deelnemen. Daarnaast was de organisatie uitbesteed aan een evenementenbureau. Werkgever is derhalve niet tekortgeschoten in zijn verplichtingen van goed werkgeverschap. De kantonrechter oordeelde voorts dat werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW slechts in bijzondere omstandigheden kan gelden. Het bedrijfsuitje vond na werktijd plaats, daarnaast was het de vrije dag van werknemer en was ze niet verplicht aan het uitje deel te nemen. “ Onvoldoende is dat [verweerster] zich verplicht voelde; bovendien was zij niet verplicht aan dit onderdeel deel te nemen. Nu zij ten tijde van het ongeval 47 jaar was en alleen in haar kinderjaren wel eens had gerolschaatst, had afzien van deelname wellicht in de rede gelegen. Voorts is van belang dat de organisatie was uitbesteed aan een professionele rollerskateorganisatie. Onder deze omstandigheden is M/VC niet tekort is geschoten haar verplichtingen van goedwerkgeverschap.” De kantonrechter heeft geoordeeld dat werkgever niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW, omdat deelname aan het bedrijfsuitje vrijwillig was. Daarnaast dient er een voldoende nauwe band te zijn tussen de uitoefening van de werkzaamheden en het bedrijfsuitje. Deze band ontbrak volgens de kantonrechter. Wat de voldoende nauwe band exact inhoudt is door het Hof uitgebreid behandeld en komt derhalve in de volgende paragraaf aan de orde. De kantonrechter oordeelde voorts dat werkgever niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW, omdat werknemer zelf de risico’s had moeten inschatten en er niet aan had hoeven deelnemen. Daarnaast was de organisatie van het bedrijfsuitje aan een evenementenbureau overgelaten, waardoor werkgever zijn zorgplicht niet heeft geschonden op grond van artikel 7:611 BW. 17
HR 17 april 2009, LJN BH1996
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
2.4 Overwegingen Hof In deze paragraaf komen de overwegingen van het Hof aan de orde. De werkgever is volgens het Hof niet aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW, omdat het bedrijfsongeval zich niet voordeed “in de uitoefening van de werkzaamheden”. De werkgever had namelijk geen zeggenschap over de situatie en was niet bevoegd instructies te verstrekken. Daarnaast wordt aan de norm “in de uitoefening van de werkzaamheden” slechts voldaan wanneer er een voldoende nauwe band is tussen de uitoefening van de werkzaamheden en het bedrijfsuitje. Van een voldoende nauwe band is volgens het Hof in casu geen sprake, omdat de werknemer op die vrijdagmiddag normaliter een vrije dag had. Daarnaast was het bedrijfsuitje op vrijwillige basis en waren er veel werknemers niet bij aanwezig. De werkgever was derhalve niet aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW, omdat het bedrijfsuitje zich niet voordeed in de uitoefening van de werkzaamheden. Werknemer had secundair een beroep gedaan op schending van de zorgplicht op grond van artikel 7:611 BW. Het Hof overwoog in zijn vonnis dat werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW. “Hoewel de band tussen de door werknemer te verrichten – administratieve – werkzaamheden en de workshop ontbreekt en niet aangenomen kan worden dat werknemer verplicht was om daaraan deel te nemen, was de workshop wel aan het werk gerelateerd. Het ging immers om een personeelsactiviteit die gehouden werd in de hal van het kantoor van M/V Communicatie. Verder had M/V Communicatie de activiteit (mede) georganiseerd en had zij, dan wel M/V Events namens haar, de professionele rollerskaters van Groovy Company ingehuurd en de rolschaatsen gehuurd. Anders dan M/V Communicatie heeft betoogd, is het rolschaatsen op een marmeren vloer (die, zoals van algemene bekendheid is, glad en hard is) – zonder voldoende houvast – een risicovolle bezigheid, zeker als tevoren geen beschermingsmiddelen, zoals knie- en polsbeschermers, worden uitgereikt en geen rolschaatsinstructie is gegeven. Hoewel rolschaatsen vier (twee dubbele) wielen hebben, kan niet worden volgehouden dat het valgevaar daardoor beperkt is. Dat risico is, naar van algemene bekendheid is, juist aanzienlijk, zeker voor mensen op middelbare leeftijd die in geen jaren aan rolschaatsen hebben gedaan, zoals werknemer. Daaraan doet niet af dat bij een valpartij doorgaans de gevolgen niet zo ernstig zijn.” 18 Het Hof overwoog dat de werkgever in strijd met zijn zorgverplichting heeft gehandeld op grond van artikel 7:611 BW, nu het bedrijfsuitje aan het werk gerelateerd was. Het bedrijfsuitje was namelijk door werkgever in het kantoorpand van werkgever georganiseerd. De werkgever had voorafgaand aan het bedrijfsuitje voldoende veiligheidsmaatregelen moeten nemen. Daarnaast had werkgever de mogelijke schade voorafgaand middels een verzekering moeten dekken. De werkgever heeft haar werknemers niet ingelicht over het feit dat een verzekering ontbrak. De Hoge Raad zal hier niet nader op ingaan, waardoor dit derhalve zal worden behandeld in hoofdstuk 3.
18
HR 17 april 2009, LJN BH1996 ro 4.8
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
2.5 Overwegingen Hoge Raad Het is van belang om de overwegingen van de Hoge Raad toe te lichten, omdat dit het enige arrest is, waarbij de Hoge Raad zich heeft kunnen uitspreken over de werkgeversaansprakelijkheid op grond van de artikelen 7:658 en 7:611 BW. Volgens de Hoge Raad had het Hof terecht de vordering op grond van artikel 7:658 BW afgewezen, omdat het bedrijfsongeval zich niet heeft voorgedaan in de uitoefening van de werkzaamheden en er een voldoende nauwe band tussen de uitoefening van de werkzaamheden en het bedrijfsuitje ontbreekt. De Hoge Raad sluit zich bij de uitleg van dit criterium aan bij wat het Hof daarover had geoordeeld, omdat er in het principale cassatiemiddel niet over was geklaagd. Zij ging niet in op het feit of het bedrijfsuitje verplicht ofwel vrijwillig was en of het daarvan afhangt of de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden in het kader van artikel 7:658 BW. Dit zal nader worden besproken in hoofdstuk 3. De Hoge Raad overwoog vervolgens dat een werkgever aansprakelijk gesteld kan worden voor schade buiten de uitoefening van de werkzaamheden en buiten de werktijd om op grond van artikel 7:611 BW. Een werkgever kan onder bijzondere omstandigheden aansprakelijk kan zijn op grond van artikel 7:611 BW, schending zorgplicht. De werkgever dient namelijk bij de organisatie van een bedrijfsuitje zoveel mogelijk de schade te beperken. Dat geldt des te meer wanneer er een bijzonder risico op schade is, zoals in casu het rollerskaten op een marmeren vloer. De Hoge Raad heeft ook overwogen dat een werkgever voorafgaand aan een bedrijfsuitje alle mogelijke risico’s dient te inventariseren. Dat heeft werkgever in dit geval onvoldoende gedaan, waardoor zij haar zorgplicht heeft geschonden op grond van artikel 7:611 BW. “Het Hof heeft zeer wel kunnen oordelen dat een zodanige samenhang bestaat tussen de activiteit in het kader waarvan het ongeval plaatsvond en de arbeidsovereenkomst, dat ten aanzien van die activiteit voor M/VC een op eisen van goed werkgeverschap gebaseerde zorg- en preventieplicht bestond die zij niet is nagekomen, zodat schending van die plicht tot haar aansprakelijkheid leidt voor de schadelijke gevolgen van het ongeval op de voet van art. 7:611 in verbinding met art. 6:74 BW. Dat oordeel is ook voldoende gemotiveerd. De klacht stuit hierop af.” 19 Uit bovengenoemde overweging van de Hoge Raad blijkt dat een werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW, wanneer het zijn zorgplicht heeft geschonden in de uitoefening van de werkzaamheden en er een voldoende nauwe band bestaat. 20 Indien dat niet zo is, dan is werkgever bepaalde omstandigheden aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW. Volgens de Hoge Raad dient er dan onder meer een samenhang te bestaan tussen het bedrijfsuitje, het bedrijfsongeval en de arbeidsovereenkomst.
19 20
HR 17 april 2009, LJN BH1996 3.6 Zie paragraaf 1.2 en 1.4 van deze scriptie
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Een voorbeeld van samenhang. In het KLM-arrest 21 was een piloot op weg naar de Ivoorkust. Hij zou daar een paar dagen blijven en vervolgens weer terugkeren. Gedurende de dagen dat de piloot in de Ivoorkust verbleef, nam hij een taxi van een restaurant terug naar zijn hotel. Tijdens de taxirit ontstond er een ongeluk. Ten gevolge daarvan hield de piloot hier een dwarslaesie aan over en werd derhalve arbeidsongeschikt verklaard. Hij stelde vervolgens zijn werkgever aansprakelijk voor de door hem geleden schade op grond van artikel 7:658 BW en artikel 7:611 BW. De werkgever beriep zich op het feit dat de piloot een verzekering had moeten afsluiten voor de dagen dat hij in de Ivoorkust verbleef. De Hoge Raad oordeelde dat werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW niet mogelijk was, omdat het ongeval van de piloot niet in de uitoefening van zijn werkzaamheden gebeurde en er een voldoende nauwe band ontbrak. Het ongeval gebeurde namelijk volgens de Hoge Raad tijdens de privétijd van werknemer. De Hoge Raad oordeelde dat werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW slechts mogelijk is, indien er een voldoende samenhang bestaat tussen de verrichte werkzaamheden. Indien dat zo is dan handelt werkgever in strijd met de zorgplicht op grond van artikel 7:611 BW. Volgens het Hof en de Hoge Raad was de wachttijd inherent aan de werkzaamheden van de werknemer. “ de omstandigheden dat [verweerder] de wachttijd vrijwel volledig naar eigen inzicht kon invullen en het ongeval zich voordeed toen hij op eigen initiatief met zijn vriendin in de taxi op weg was naar een restaurant, daaraan niet afdoen. Kennelijk heeft het Hof, dat in zijn rov. 4.6 wijst op het, in cassatie niet bestreden, verband tussen de wachttijd en de veiligheid en de organisatie van het vliegverkeer, derhalve van doorslaggevende betekenis geacht dat de wachttijd als zodanig werd bepaald door de dienstregeling van KLM en de noodzaak voor haar vliegers met het oog op de feitelijke uitoefening van hun werkzaamheden tussen twee vluchten rust te genieten. Daarbij heeft het Hof, eveneens met het oog op de beantwoording van de vraag of de wachttijd al dan niet moet worden aangemerkt als privétijd, niet van belang geacht dat [verweerder] de vlucht naar Ivoorkust zelf heeft aangevraagd. Dit een en ander geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 7:611 BW en is ook niet onbegrijpelijk.” 22 Of er een voldoende samenhang bestaat om werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 te kunnen toepassen hangt aan de hand van het Rollerskate-arrest en het KLM-arrest af van de omstandigheden van het geval. Er wordt door de Hoge Raad met name gelet of er een verband is tussen de arbeidsovereenkomst en het bedrijfsongeval. Een verplichte deelname een bedrijfsuitje is niet vereist 23 , om werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW aan te kunnen nemen.
21
HR 18 maart 2005, LJN AR6669, C04/106 HR 18 maart 2005, LJN AR6669, C04/106HR r.o. 3.4.2. 23 HR 17 april 2009, LJN: BH1996, 08/00635 r.o. 4.8 22
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
2.6 Tussenconclusie In dit hoofdstuk is het Rollerskate-arrest behandeld. De deelvragen die aan de orde zijn gekomen zijn: - wat oordeelde de kantonrechter?; - welke overwegingen heeft het Hof genomen?; - welke overwegingen heeft de Hoge Raad genomen?; De kantonrechter oordeelde in het Rollerskate-arrest dat werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW niet mogelijk is, omdat er een voldoende nauwe band ontbreekt en werknemer niet verplicht was aan het bedrijfsuitje deel te nemen. De kantonrechter oordeelde voorts dat werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW niet opgaat, omdat een beroep op artikel 7:611 BW slechts opgaat wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden. Van deze bijzondere omstandigheden is volgens de kantonrechter in casu geen sprake, omdat het bedrijfsuitje zich na werktijd plaatsvond, op een vrije dag van werknemer en dat deelname daaraan niet verplicht was. De kantonrechter concludeert derhalve dat de werkgever zijn zorgplicht niet had geschonden. Het Hof overwoog dat de werkgever zijn zorgplicht niet op grond van artikel 7:658 BW had geschonden, omdat het bedrijfsuitje niet plaatsvond in de uitoefening van de werkzaamheden. De zeggenschap en de bevoegdheid om instructies te geven ontbraken namelijk. Daarnaast dient er een voldoende nauwe band tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje te bestaan. Dit ontbrak in dit geval. Het Hof overwoog dat de werkgever in strijd met zijn zorgplicht had gehandeld op grond van artikel 7:611 BW, omdat het bedrijfsuitje aan het werk gerelateerd was. De werkgever had voorafgaand aan het bedrijfsuitje voldoende veiligheidsmaatregelen moeten nemen. Daarnaast had werkgever de mogelijke schade voorafgaand middels een verzekering moeten dekken. Werkgever heeft haar werknemers niet ingelicht over het feit dat een verzekering ontbrak. De Hoge Raad sloot zich aan bij wat het Hof had overwogen op grond van artikel 7:658 BW, omdat er in het principale cassatiemiddel niet over was geklaagd. De Hoge Raad is er derhalve zelf niet ingegaan op de werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW. Dit komt derhalve in hoofdstuk 3 aan de orde. Daarbij zal er aan de hand van de lagere rechtspraak en literatuur nader worden ingegaan op de zorgplicht ex artikel 7:658 BW. De Hoge Raad is wel ingegaan op de schending van de zorgplicht op grond van artikel 7:611 BW. Zij is echter niet nader ingegaan op de verzekeringsplicht die het Hof heeft gesteld. Dit zal nader worden uitgelegd aan de hand van lagere rechtspraak en literatuur in hoofdstuk 3. De Hoge Raad overwoog dat de werkgever zijn zorgplicht had geschonden op grond van artikel 7:611 BW, omdat er een samenhang bestaat tussen het bedrijfsongeval, het bedrijfsuitje en de arbeidsovereenkomst. Hierdoor had de werkgever een zorgplicht die zij niet afdoende is nagekomen. Wanneer er sprake is van samenhang is aan de hand van een voorbeeld (KLM-arrest) geïllustreerd. In het volgende hoofdstuk wordt de vraag behandeld hoe de lagere rechtspraak en de literatuur zich verhoudt met het Rollerskate-arrest.
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
3.
Lagere rechtspraak en literatuur
3.1 Vooraf In hoofdstuk 1 zijn het wettelijke kader en de knelpunten die daaruit voortkwamen behandeld. In hoofdstuk 2 is aan de hand van het Rollerskate-arrest besproken welke knelpunten de Hoge Raad daar behandelde. In dit hoofdstuk zal ik de lagere rechtspraak behandelen en kijken welke knelpunten onbesproken zijn gebleven. De volgende deelvragen zullen in dit hoofdstuk worden behandeld. - wat heeft de lagere rechtspraak geoordeeld op grond van 7:658 BW?; - wat heeft de lagere rechtspraak geoordeeld op grond van 7:611 BW?; - wat geeft de literatuur aan aangaande bedrijfsuitjes en werkgeversaansprakelijkheid? Ik zal dit hoofdstuk afsluiten met een tussenconclusie. 3.2 Wat heeft de lagere rechtspraak geoordeeld op grond van artikel 7:658 BW? Een werkgever dient voor een veilige werkomgeving voor de werknemers te zorgen. De werkgever dient derhalve maatregelen te treffen om te voorkomen dat zijn werknemers schade lijden. Dat de zorgplicht niet onbegrensd is, zal ik aan de hand van arrest Dusarduyn/De puy en arrest Laudy/Fair Play nader toelichten. De werkgever dient de lokalen, werktuigen en gereedschappen zodanig in te richten en te onderhouden als redelijkerwijs nodig is om schade aan werknemers te voorkomen. De zorgplicht strekt zich ook uit over het feit dat een werkgever een werknemer instructies dient te geven bij de gebruikmaking van de lokalen, werktuigen en gereedschappen tijdens de werkzaamheden. De zorgplicht is een schuldaansprakelijkheid. Dat wil zeggen dat de zorgplicht geen garantie biedt tegen alle mogelijke risico’s die een werknemer op zijn werk tegen kan komen. Volgens arrest Dusarduyn/De Puy 24 hangt het af van de omstandigheden van het geval of een werkgever vooraf een onderzoek naar de veiligheidsrisico’s dient te maken of een interne regeling moet opstellen om onveilige situaties te vermijden. “Anders dan in de onderdelen 1 en 2 tot uitgangspunt wordt genomen, hangt het van de omstandigheden van het geval af, of de in art. 7:658 lid 1 bedoelde zorgplicht meebrengt dat een werkgever die een werknemer (als in dit geval) naar een karwei wil sturen om daar werkzaamheden te verrichten vooraf een inventarisatie van de aan die werkzaamheden verbonden veiligheidsrisico's dient te verrichten, onderscheidenlijk dat de werkgever een interne regeling dient te hebben die ertoe strekt de werknemers duidelijk te maken op welke wijze bij een dergelijk karwei onveilige situaties vermeden kunnen en moeten worden en op welke wijze veiligheidsrisico's moeten worden bepaald.” 25 Uit arrest Dusarduyn/De Puy blijkt dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of een werkgever vooraf een risico-inventarisatie dient te maken. 24 25
HR 16 mei 2003 LJN-nummer: AF7000 Zaaknr: C01/156HR HR 16 mei 2003 LJN-nummer: AF7000 Zaaknr: C01/156HR
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Indien een werkgever een werknemer een opdracht geeft tot het snijden van broodjes dan hoeft de werkgever voorafgaand daaraan geen veiligheidsinstructies of voorzorgsmaatregelen te nemen, omdat het algemeen bekend is dat een mes scherp kan zijn. Ik zal dit in het volgende arrest nader toelichten. In arrest Laudy/Fair Play was werknemer mevrouw Laudy bezig met het snijden van broodjes met een nieuw mes. Tijdens dit snijden sneed ze in haar wijsvinger. Ze raakte daarbij een zenuw. Werknemer wist niet dat het mes nieuw was. Ze stelde vervolgens haar werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 1 BW, omdat hij haar niet van te voren had gewaarschuwd dat hij een nieuw mes gekocht had. Werkgever gaf aan dat het normaal is dat een mes scherp is en hij haar dus daarvoor niet had hoeven waarschuwen. De Hoge Raad was het daarmee eens. “Het oordeel van de Rechtbank dat werkgeefster door haar werknemers niet te waarschuwen voor het nieuwe (of geslepen) broodmes niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht als bedoeld in art. 7:658 lid 1 BW, is niet onbegrijpelijk en behoefde, in aanmerking genomen dat van algemene bekendheid is dat een mes dat geschikt is om zachte puntbroodjes mee te snijden zo scherp is dat de gebruiker daarvan het gevaar loopt zich bij dat werk te snijden, geen nadere motivering dan door de Rechtbank is gegeven”. 26 Uit bovenstaand arrest valt af te leiden dat de zorgplicht niet zo ver reikt dat een werkgever aansprakelijk gesteld kan worden voor schade die voortvloeit uit algemeen bekende gevaren. Het is namelijk algemeen bekend dat een mes scherp kan zijn. Het hoeft in dat kader van een werkgever niet te worden verwacht dat hij dan zijn werknemers daarvoor waarschuwt. In het kader van de uitoefening van de werkzaamheden zal ik onderstaand arrest nader bespreken. In arrest Fransen/Stichting Pasteurziekenhuis 27 gleed een verpleegkundige tijdens haar werkzaamheden uit, omdat er een naald op de grond lag. Ten gevolge daarvan liep ze schade op en stelde haar werkgever daarvan aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW. De Hoge Raad overwoog dat een werkgever in beginsel aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 2 BW, tenzij de werkgever, in casu het ziekenhuis, aan kan tonen dat het zijn zorgplicht is nagekomen of de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Om aan te tonen dat de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, is voldoende dat hij aan kan tonen dat hij aan alle vereisten op grond van artikel 7:658 lid 1 heeft voldaan om te voorkomen dat werknemer schade zou lijden. “Nu [eiseres] de schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden, brengt het bepaalde in art. 7:658 lid 2 mee dat, anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, het ziekenhuis aansprakelijk is voor de door [eiseres] ten gevolge van haar val geleden schade, tenzij het aantoont dat het de in lid 1 van dat artikel genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiseres]. Hiervoor behoeft niet vast te staan aan welke oorzaak het ongeval van [eiseres] te wijten is. Die oorzaak is wel in zoverre van belang, dat het ziekenhuis zal kunnen volstaan met aan te tonen hetzij dat het heeft voldaan aan alle verplichtingen 26 27
HR 4 oktober 2002, NJ 2004, 175
10 december 1999, NJ 2000, 211
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
die ingevolge lid 1 op hem rustten teneinde een ongeval zoals dat aan [eiseres] is overkomen, te voorkomen, hetzij dat nakoming van die verplichtingen het ongeval niet zou hebben voorkomen.” 28 Uit bovenstaand arrest blijkt dat een werkgever in beginsel aansprakelijk is voor schade die een werknemer lijdt in de uitoefening van de werkzaamheden op grond van artikel 7:658 lid 2 BW. De Hoge Raad hanteert daarbij twee uitzonderingen op de aansprakelijkheid. Ten eerst is de werkgever niet aansprakelijk, indien zij aan kan tonen dat hij aan alle vereisten van de zorgplicht heeft voldaan om het ongeval te voorkomen. Ten tweede is de werkgever niet aansprakelijk, indien de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van werknemer. Bedrijfsuitjes worden niet alleen voor werknemers georganiseerd, maar ook voor ambtenaren in de overheidssector. Dit zal ik aan de hand van de ambtenarenzaak Levend Stratego illustreren. Levend Stratego Bij een ambtenarenzaak, Levend Stratego 29 , betrof het een ambtenaar van de belastingdienst. Tijdens een bijeenkomst in de avond werd het spel Levend Stratego werd gespeeld op een onverlicht duinterrein. Werknemers waren verplicht aan dit uitje deel te nemen en moesten aan alle programmaonderdelen meedoen. Bij een spel Levend Stratego, stapte de ambtenaar in een volstrekt donker, hobbelig en met struiken begroeid terrein in een konijnenhol, waarbij haar enkelbanden afscheurden. De ambtenaar werd vervolgens van het speelveld afgehaald. Als gevolg van het bedrijfsongeval raakte ze gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Ze stelde haar werkgever aansprakelijk op grond van artikel 6:162, artikel 7:658 en artikel 7:611 BW en vorderde een schadevergoeding. De rechtbank oordeelde in beroep dat de belastingdienst de schade moest vergoeden op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). De Centrale Raad van Beroep hanteerde in hoger beroep dezelfde norm als gehanteerd werd in bovengenoemde zaak van CRVB 22 augustus 2002, LJN AE7111. “Voor zover zulks niet reeds voortvloeit uit op de ambtenaar van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten, alsmede voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of roekeloosheid van de ambtenaar.” 30 De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden op grond van artikel 7:658 BW. Zij oordeelde dat de norm “in de uitoefening van de werkzaamheden” mede de verplichte activiteiten inhoudt, die in 28
10 december 1999, NJ 2000, 211 r.o. 3.5 CRVB 21 maart 2002, LJN AN8920 30 CRVB 21 maart 2002, LJN AN8920 29
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
het kader van zo’n bijeenkomst zijn georganiseerd. Er is namelijk bij dit soort verplichte bijeenkomsten een zeggenschap van de werkgever. Daarnaast was de werkgever in staat instructies te verstrekken en werden de ambtenaren verplicht aan alle onderdelen mee te doen. De ambtenaren konden slechts bij hoge uitzondering onder het spel uitkomen. Er moest dan wel sprake zijn van fysieke en mentale ongeschiktheid. Daarnaast zijn er onvoldoende veiligheidsmaatregelen genomen en is de werkgever, in dezen de belastingdienst, derhalve aansprakelijk voor het letsel van de ambtenaar op grond van artikel 7:658 BW. Uit bovenstaande ambtenarenzaak blijkt dat de Centrale Raad van Beroep het naast het feit dat het ongeval plaatsvond in de uitoefening van de werkzaamheden, het van wezenlijk belang vond dat de ambtenaren verplicht waren aan het bedrijfsuitje deel te nemen. Ik zal dit aan de hand van de zaak Huigen/ Delta Lloyd nader bespreken. Huigen/Delta Lloyd In Huigen/Delta Lloyd 31 organiseerde Delta Lloyd voor haar personeel Adventure Games die buiten werktijd plaatsvonden. Deelname was niet verplicht en werd georganiseerd door een evenementenbureau. Een werknemer, de heer Huigen, liep letsel op tijdens de Games en sprak zijn werkgever Delta Lloyd aan voor de schade op grond van artikel 7:658 BW. De werknemer beriep zich daarbij op het standpunt dat artikel 7:658 BW ook van toepassing is op ongevallen die plaatsvinden buiten de werkplek, omdat het evenement georganiseerd werd ter realisering van de bedrijfsdoelstelling en de werknemers ook op grond daarvan recht hebben op bescherming tijdens deze werkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat het bedrijfsongeval buiten werktijd heeft plaatsgevonden en dat deelname aan het bedrijfsuitje onverplicht was. Het dient daarom niet als arbeid te worden gezien. De kantonrechter wees de vordering op grond van artikel 7:658 BW af. De rechtbank was het met de kantonrechter eens dat deelname aan het sportevenement niet als het verrichten van arbeid in de zin van art. 7:658 BW kon worden aangemerkt, ondanks het feit dat de werkgever met het organiseren van het evenement zijn bedrijfsdoelstelling diende. “Niet aannemelijk is dat het niet-meedoen aan het evenement voor werknemer arbeidsrechtelijke consequenties zou hebben. De derde die in opdracht van de werkgever het evenement heeft georganiseerd kan niet worden aangemerkt als een hulppersoon in de zin van art. 6:76 BW nu deze niet is ingeschakeld bij de uitvoering van een verbintenis op grond van de arbeidsovereenkomst. Het feit dat de werkgever heeft meegedeeld dat het sportevenement absoluut veilig zou zijn, brengt evenmin aansprakelijkheid met zich mee, nu de mededeling niet kan worden beschouwd als een garantie of toezegging die tot aansprakelijkheid van de werkgever leidt.” 32 De rechtbank bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.
31 32
Rechtbank Amsterdam 4 augustus 1999, JAR 1999, 172 Rechtbank Amsterdam 4 augustus 1999, JAR 1999, 172
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Aan de hand van de uitspraak Huigen/Delta Lloyd valt te concluderen dat het feit of een werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden, afhangt of een bedrijfsuitje verplicht of vrijwillig plaatsvond. In deze uitspraak is dit een belangrijk criterium, omdat de rechtbank daaruit afleidt dat de werkgever zijn zorgplicht niet heeft geschonden op grond van artikel 7:658 BW, nu het bedrijfsuitje volgens de rechtbank geen arbeidsrechtelijke consequenties met zich meebracht en derhalve niet in de uitoefening van de werkzaamheden plaatsvond. In tegenstelling tot de uitspraak Huigen/ Delta Lloyd oordeelde het Hof in de uitspraak Bos/Oracle anders over de al dan niet verplichte deelname aan een bedrijfsuitje. Bos/Oracle In de uitspraak Bos/Oracle 33 (landroverritje) deed een werknemer, mevrouw Bos-Van der List, deel aan een ontspannende activiteit tussen twee werkbesprekingen door, waarbij ’s ochtends een kick-off meeting georganiseerd werd en de bedrijfsresultaten van het vorige boekjaar gepresenteerd werden. ’s Middags waren er verschillende programma onderdelen, zoals een rit met een Landrover over de Ginkelse Heide. Dit is allemaal georganiseerd door een evenementenbureau. Mevrouw Bos-Van der List ging met andere werknemers met een landrover een rit over een hei maken. ’s Avonds zou er een toespraak door een leidinggevende plaatsvinden en een lezing over motivatie op het werk. De dag erna vond er weer een meeting plaats. Mevrouw Bos-Van der List was als directeur Human Resources werkzaam bij Oracle. Er vond een ongeval plaats tijdens de rit met de landrover. Een collega reed in de Landrover en reed door een diepe kuil, waardoor mevrouw Bos- Van der List tegen het dak van de rover aankwam en rug letsel opliep. Zij sprak de werkgever hierop aan op grond van (respectievelijk) de artikelen 7:658, 7:611 en 6:162 BW. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever in dit geval niet aansprakelijk was op grond van artikel 7:658 en artikelen 7:611 juncto 6:162 BW, omdat er geen voldoende nauwe band bestond voor de activiteit tussen de werkbesprekingen door. De rechtbank oordeelt in hoger beroep, dat de werkgever in dit geval wel degelijk aansprakelijk was op grond van artikel 7:658 BW, omdat de zorgplicht “zich ook uitstrekt tot de door de werkgever georganiseerde (ontspannende) activiteiten, indien deze activiteiten zijn aan te merken als door de werknemer te verrichten werkzaamheden, althans indien tussen deze activiteiten en de door de werknemer te verrichten werkzaamheden een voldoende nauw verband bestaat. Of aan deze voorwaarde is voldaan, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval”. 34 Aan de hand van bovengenoemde rechtspraak wordt duidelijk dat werkgevers aansprakelijk is wegens schending van zijn zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW, indien het bedrijfsuitje plaatsvindt in het kader van de uitoefening van de werkzaamheden. Er dient derhalve een gezagsverhouding te zijn tussen de werkgever en werknemer. Voorts hanteert het Hof het vereiste dat er een voldoende nauwe band bestaat tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje. Of daaraan kan worden voldaan hangt af van de omstandigheden van het geval. Uit deze uitspraak valt af te leiden dat de kantonrechter en het Hof het geen belangrijk criterium vinden 33 34
Rechtbank Utrecht 3 september 1997, JAR 2000, 13 Rechtbank Utrecht 3 september 1997, JAR 2000, 13
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
of het bedrijfsuitje verplicht of vrijwillig voor werknemers is. Dat de rechtspraak geen eenduidige lijn hanteert bij het vereiste van een verplicht of vrijwillig bedrijfsuitje blijkt uit de zaak Gielen/Spaar select. Gielen/Spaar Select In Gielen/Spaar Select 35 was een werknemer, de heer Gielen op basis van een jaarcontract bij Spaar Select in dienst getreden als managementtrainee. De werkgever Spaar Select organiseerde een bedrijfsuitje op een zaterdag, namelijk een bedrijfssportdag. De organisatie ervan was aan een evenementenbureau overgelaten. Eén van die activiteiten was buikglijdend van een zeephellingbaan afglijden en op de buik met het hoofd oranje pionnen omstoten. Tijdens deze activiteit gebeurde er een ongeluk, waarop werknemer letsel opliep. De werknemer is door het bedrijfsongeval in zijn derde jaarcontract arbeidsongeschikt geraakt. Het jaarcontract is vervolgens tijdens deze arbeidsongeschiktheid van rechtswege beëindigd. De werknemer heeft zijn werkgever aansprakelijk gesteld voor het bedrijfsongeval op grond van de artikelen 7:658, 7:611 en 6:162 BW, omdat de zeephellingbaan uit een slechte constructie bestond. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet aansprakelijk was op grond van artikelen 7:658, 7:611 en 6:162 BW, omdat het volgens de kantonrechter een vrijwillige bedrijfssportdag was. Het Hof overwoog dat werkgever niet aansprakelijk was op grond van artikel 7:658 BW, omdat het een onverplicht bedrijfsuitje was. Werkgever was derhalve niet tekortgeschoten in zijn zorgplicht, omdat de bevoegdheid om instructies te geven en de gezagsverhouding ontbrak. Daarnaast speelt het voor het Hof een wezenlijke rol dat de organisatie van de sportdag uitbesteed is aan een evenementenbureau. Het Hof overwoog dat werkgever ook niet aansprakelijk was op grond van artikel 7:611, omdat het een onverplicht bedrijfsuitje was. Er waren weinig werknemers bij aanwezig. Daarnaast vond het plaats op een zaterdag en is het door een evenementenbureau georganiseerd. Onduidelijk is of werkgever dit heeft gefinancierd. Mijns inziens is dat wel gebeurd, omdat de werkgever de organisatie heeft uitbesteed aan een evenementenbureau. 36 Uit de Zaak Gielen/Spaar Select valt af te leiden dat werkgever zijn zorgplicht niet had geschonden op grond van artikel 7:658 BW, omdat er een gezagsverhouding ontbrak. Het speelde derhalve volgens het Hof niet uit in de uitoefening van de werkzaamheden. Daarnaast hanteert het Hof het criterium dat deelname aan het bedrijfsuitje niet verplicht was en dat het door een evenementenbureau georganiseerd was van doorslaggevend belang bij de vaststelling van schending van de zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW. Hoe zich de verplichte danwel onverplichte deelname aan een bedrijfsuitje verhoudt bij ambtenaren zal ik in de volgende zaak nader toelichten.
35 36
Hof ’s-Hertogenbosch 6 juli 2004, JAR 2004, 187 Hof ’s-Hertogenbosch 6 juli 2004, JAR 2004, 187
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Koffiehuis Bij een ambtenarenzaak 37 was een documentalist bij de directie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkzaam. Ze nam deel aan het jaarlijkse bedrijfsuitje van de directie. Ze is vervolgens tijdens het bedrijfsuitje tegen een glazen deur in een koffiehuis gebotst, waarna ze kort bewusteloos raakte. Hierna heeft ze zich ziek gemeld. Ze stelde vervolgens haar werkgever, het Ministerie van Buitenlandse Zaken aansprakelijk voor de schade, omdat ze arbeidsongeschikt is geraakt ten gevolge van het bedrijfsongeval. “In artikel 49 van het BDBZ wordt een bedrijfsongeval omschreven als: een ongeval dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.” 38 De ambtenaar maakte vervolgens op grond hiervan aanspraak op doorbetaling van haar volledige salaris. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bedrijfsongeval tijdens een bedrijfsuitje niet aan te merken was als bedrijfsongeval. Het bedrijfsuitje was namelijk niet verplicht, maar een sociaal gebeuren met een teambuildings-aspect. Deelname aan het bedrijfsuitje was vrijwillig. De werknemers kregen voorafgaand aan het bedrijfsuitje een elektronische uitnodiging in outlook. Ze konden dit accepteren of weigeren. Uit bovenstaande kon volgens de Centrale Raad worden geconcludeerd dat het bedrijfsuitje niet verplicht was. De werknemers werden namelijk door de werkgever uitgenodigd middels een uitnodiging in de outlookagenda. Het doel van de uitnodiging in de outlookagenda was niet om de werknemers te verplichten tot deelname. Het doel was echter om, bij afwezigheid aan het bedrijfsuitje, de outlookagenda te kunnen blokkeren. Uit de Koffiehuis-zaak blijkt dat de Centrale Raad van Beroep het ook een belangrijk criterium vindt, of een bedrijfsuitje als verplicht of vrijwillig valt aan te merken. Indien het als een vrijwillig bedrijfsuitje gezien wordt, dan is de werkgever niet aansprakelijk, omdat het dan niet plaatsvindt in de aard van de werkzaamheden. Dat is mijns inziens vergelijkbaar met het criterium “ in de uitoefening van de werkzaamheden” volgens artikel 7:658, omdat het in dat kader ook gaat om de gezagsverhouding van werkgever en de bevoegdheid van werkgever om instructies te kunnen verstrekken. 3.3 Wat heeft de lagere rechtspraak geoordeeld op grond van artikel 7:611 BW? In deze paragraaf komt aan de orde welke punten de rechtspraak hanteert om schending van de zorgplicht op grond van artikel 7:611 BW aan te kunnen nemen in het kader van bedrijfsuitjes. Ik zal dit aan de hand van de zaak Six/KPMG nader bespreken. Six/KPMG In Six/KPMG 39 was een werknemer, een senior consultant, in dienst bij KPMG. Tijdens het jaarlijkse bedrijfsuitje eindigde dit uitje met een ballonvaart. De 37
CRVB 7 oktober 2010, LJN BO1889 CRVB 7 oktober 2010, LJN BO1889 39 Rechtbank Amsterdam 7 april 2004, JAR 2004, 108 38
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
organisatie was aan een evenementenbureau uitbesteed. Het rieten mandje van de luchtballon botste tijdens het landen tegen een kantoorgebouw aan. Hierdoor ontstond een ongeval met schade als gevolg daarvan. Werknemer sprak haar werkgever hierop aan op grond van artikel 7:658 en artikel 7:611 BW. De rechtbank oordeelde dat artikel 7:658 BW in deze situatie niet van toepassing is, omdat de werkgever niet tekortgeschoten was in zijn zorgplicht. Het bedrijfsuitje vond volgens de rechtbank niet plaats in de uitoefening van de werkzaamheden. Daarnaast ontbrak de voldoende nauwe band tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje. De werkgever had namelijk tijdens het bedrijfsuitje geen zeggenschap over de werkplek en was niet bevoegd aanwijzingen te geven aan werknemer over de wijze waarop de werkzaamheden uitgeoefend dienden te worden. De rechtbank oordeelde dat de werkgever wel aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW, “omdat de werkgever de werkneemster in een door de werkgever onderkende, gevaarlijke situatie heeft gebracht, waaraan de werkneemster zich moeilijk kon ontrekken. De werknemers geacht deel te nemen aan het bedrijfsuitje en de inhoud van het bedrijfsuitje werd voor de werknemers geheim gehouden”. 40 Ten slotte heeft de rechtbank meegewogen dat de werkgever verzekerd was voor de financiële gevolgen van het ongeval. Uit de Six/KPMG zaak valt af te leiden dat een werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW, wanneer het onder meer een verplicht bedrijfsuitje is. Daarnaast hanteert de rechtbank de norm dat de werkgever de werknemers in een bijzonder gevaarlijke situatie heeft gebracht waar werknemers zich niet aan konden onttrekken. Volgens de Six/KPMG zaak zijn deze vereisten voldoende om de werkgever met succes aansprakelijk te kunnen stellen op grond van artikel 7:611 BW. In Six/KPMG hanteert de rechtbank een zwaar gewicht aan het feit dat het bedrijfsuitje verplicht was om de werkgever aansprakelijk te kunnen stellen op grond van artikel 7:611 BW. De rechtbank en het Hof zijn echter niet eenduidig in de rechtspraak. In de zaak Gielen/Spaar Select die ik in de vorige paragraaf al uitgebreid heb behandeld oordeelde het Hof dat de werkgever zijn zorgplicht niet had geschonden op grond van artikel 7:611. Het Hof kende in deze zaak een zwaarder gewicht toe aan het feit dat het bedrijfsuitje door een evenementenbureau georganiseerd was. Dat zou niet moeten uitmaken, nu werkgevers aansprakelijk zijn voor hulppersonen op grond van artikel 6:76 BW. Daarnaast vond het Hof het belangrijk dat bedrijfsuitje niet verplicht was en zich op een zaterdag afspeelde. Hierdoor oordeelde het Hof dat er geen band bestond tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje. Uit de zaak Six/KPMG en de zaak Gielen/Spaar Select valt af te leiden dat de rechtspraak geen gelijkluidende normen hanteert om werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW vast te kunnen stellen. In de zaak Six/KPMG werd geoordeeld dat de werkgever zijn zorgplicht had geschonden op grond van artikel 7:611 BW, omdat het een verplicht bedrijfsuitje was, terwijl in de zaak Gielen/Spaar select het Hof een ander criterium belangrijk vond om werkgeversaansprakelijkheid niet aan te nemen op grond van artikel 7:611 BW. Het Hof gaf in de laatste zaak aan 40
Rechtbank Amsterdam 7 april 2004, JAR 2004, 108
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
dat het feit dat de organisatie was uitbesteed aan een evenementenbureau van doorslaggevende betekenis is om werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW niet aan te nemen. Uit deze twee zaken kan niet geconcludeerd worden welke normen de rechtspraak hanteert om al dan niet een werkgever aansprakelijk te stellen op basis van schending van zijn zorgplicht ex artikel 7:611 BW. Bij beide zaken is wel het criterium van een al dan niet verplicht bedrijfsuitje meegenomen op basis waarvan een werkgever zijn zorgplicht had geschonden ex artikel 7:611 BW. In de volgende paragraaf zal aan de orde komen wat de literatuur vindt bij de werkgeversaansprakelijkheid aangaande bedrijfsuitjes.
bedrijfsuitjes en 3.4 Wat geeft de literatuur aan aangaande werkgeversaansprakelijkheid? De lagere rechtspraak is verdeeld over de aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 ofwel artikel 7:611 BW. In de Bos/Oracle bijvoorbeeld werd werkgeversaansprakelijkheid eenvoudig aangenomen op grond van artikel 7:658 BW, omdat er werd voldaan aan een voldoende nauwe band tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje. De rechtbank vond het niet belangrijk of het bedrijfsuitje verplicht of onverplicht was. In deze paragraaf komt onder meer aan de orde wat de literatuur vindt van het al dan niet verplichte criterium bij bedrijfsuitjes. Lavrijssen 41 is van mening dat het niet van belang is of een bedrijfsuitje verplicht of vrijwillig is. Daarnaast vinden veel werkgevers het belangrijk er een teambuildingsaspect aan toe te voegen wat over het algemeen ook zal leiden tot een groter groepsgevoel. Volgens Lavrijssen valt schade ten gevolge van een bedrijfsuitje onder het ondernemersrisico van werkgever, omdat werkgever het veelal organiseert of laat organiseren door een evenementenbureau. Hiermee aanvaard de werkgever impliciet het risico dat er schade kan ontstaan aan de hand van het bedrijfsuitje. Volgens Lavrijssen valt dit onder uitbreiding van de zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW. Hij is van oordeel dat de Hoge Raad in het Rollerskate-arrest artikel 7:658 BW had moeten toepassen in plaats van artikel 7:611, omdat er op grond van artikel 7:658 BW een omkering in de bewijslast geldt, met betrekking tot de tekortkoming van de zorgplicht en het causale verband dat werknemer de schade tijdens zijn werkzaamheden heeft opgelopen. De werknemer dient op grond van artikel 7:658 lid 2 BW slechts te stellen dat werkgever in strijd met de zorgplicht heeft gehandeld. De werknemer dient daarbij te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen en dat die schade het gevolg is van een ongeval dat zich voordeed in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dat is in beginsel voldoende om de werkgever daarop aansprakelijk te stellen. Werknemer moet dan wel bewijzen dat het gaat om een regel die tegen een bijzonder gevaar beschermd. Klaassen 42 is van oordeel dat ongeacht of een bedrijfsuitje buiten werktijd plaatsvond het voor de werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW niet uitmaakt. Volgens Klaassen is de doorslaggevende factor dat indien werkgever een bedrijfsuitje organiseert, of uitbesteed aan een evenementenbureau de zorgplicht zich daarover uitstrekt. De werkgever kan derhalve aansprakelijk gesteld worden op 41
N. Lavrijssen, 16 juni 2009 Bedrijfsjuridische berichten, Werkgeversaansprakelijkheid voor letselschade tijdens bedrijfsuitje 42 Prof. mr. C.J.M. Klaassen[AV&S 2009, 30 De aansprakelijkheid van de werkgever voor bedrijfsuitjes en personeelsactiviteiten
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
grond van artikel 7:658 ofwel artikel 7:611 BW. Klaassen is van mening dat een werkgever aansprakelijk gesteld kan worden, indien de schade het gevolg is van een bedrijfsuitje in de uitoefening van de werkzaamheden. Indien een bedrijfsuitje buiten de uitoefening van de werkzaamheden plaatsvindt en er samenhang is tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje dan kan de werkgever volgens Klaassen op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk gesteld worden. Sap 43 is van mening dat er bij werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW samenhang moet zijn met een arbeidsovereenkomst. Indien er geen samenhang is, omdat een werkgever een onverplicht uitje uit zichzelf organiseert dat niets met het bedrijf te maken heeft, is de werkgever op grond van artikel 7:658 BW niet van aansprakelijk wegens schending van de zorgplicht. Aan de hand van bovenstaande artikelen blijkt dat over het algemeen artikel 7:658 BW ten eerste wordt toegepast. Indien er vervolgens niet aan de vereisten van “ in de uitoefening van de werkzaamheden” wordt voldaan en er een nauwe band mist tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje dan volgt aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611. Ik ben het met de heer Lavrijssen eens dat het niet ter zake doet of een uitje verplicht of vrijwillig is. Het is namelijk moeilijk vast te stellen wanneer een bedrijfsuitje verplicht is en wanneer het vrijwillig is. Een werknemer kan zich namelijk moreel verplicht voelen aan een bedrijfsuitje deel te nemen, terwijl dit geen arbeidsrechtelijke gevolgen met zich mee hoeft te brengen. Een voorbeeld In de inleiding gaf ik de casus van een werknemer die werkzaam bij de Gemeente Amsterdam en uitgenodigd wordt voor een “jaarlijks feestje”. De uitnodiging gaat middels een uitnodiging in de outlookagenda en het feest vindt plaats vanaf 16.00 uur op een doordeweekse dag. Het feest is niet verplicht, maar er wordt tijdens de overleggen gevraagd of de werknemers willen komen. De werkgever heeft het feestje gefinancierd en georganiseerd. Een deel van de organisatie is uitbesteed aan een evenementenbureau. De teamleider meldt de desbetreffende dag aan de werknemers dat het fijn zou zijn als ze konden komen, omdat er veel organisatorische werkzaamheden aan het feest vooraf zijn gegaan. Het is op het feest ook mogelijk een workshop salsadansen te volgen. Een werknemer volgt een workshop salsadansen, glijdt uit op een gladde vloer en breekt door de val zijn been. Hij stelt vervolgens zijn werkgever aansprakelijk op grond van de door hem geleden schade, primair op grond van artikel 7:658 BW en secundair op grond van artikel 7:611 BW. De werkgever beroept zich vervolgens op het feit dat het feest niet verplicht was en de werknemers zich voor de workshop salsadansen apart konden opgeven. Daarnaast beroept hij zich op het feit dat de organisatie aan een evenementenbureau is uitbesteed. Hierdoor kan hij niet aansprakelijk gesteld worden op grond van schending van de zorgplicht op basis van artikel 7:658 BW. Werknemer verweert zich met de stelling dat hij zich moreel verplicht voelde mee te doen, omdat collega’s hem daarvoor hadden opgegeven. 43
J. Sap Arbeidsrecht. Maandblad voor de praktijk, Personeelsfeestjes met gevolgen
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Mijns inziens doet het aan de hand van bovenstaande casus niet ter zake of een bedrijfsuitje verplicht of vrijwillig is. Het gaat erom dat artikel 7:658 BW ruimer moet worden toegepast, in plaats van dat alles op grond van artikel 7:611 BW wordt opgelost. Bij een beroep op grond van artikel 7:658 lid 2 BW wordt aansprakelijkheid veel eenvoudiger vastgesteld, omdat een werknemer slechts dient te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen en dat dit het gevolg is van een ongeval dat zich voordeed in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Voorts is het mijns inziens niet wenselijk dat alle rechtspraak, waarbij de vereisten “ in de uitoefening van de werkzaamheden” en “voldoende nauwe band” ontbreken er direct een beroep gedaan kan worden op grond van artikel 7:611 BW. Artikel 7:611 BW, is namelijk een ruim begrip. En indien het elke keer door de jurisprudentie kan worden opgelost aan de hand van dat artikel dan zijn werknemers in de toekomst wellicht verplicht overal een verzekering voor af te sluiten, omdat werkgevers bang zijn aansprakelijk gesteld te worden op basis van schending van hun zorgplicht. De werkgever ontloopt op die manier zijn plicht van goed werkgeverschap en dat is mijns inziens geen wenselijke situatie. Met name gezien de ondergeschikte verhouding tussen werkgever en werknemer, omdat het op die manier wordt afgeschoven op de maatschappij in verband met de afgesloten verzekering. Ik pleit derhalve voor verruiming van artikel 7:658 BW. 3.5 Tussenconclusie In dit hoofdstuk heb ik onder meer de lagere rechtspraak behandeld. De deelvragen die aan de orde zijn gekomen zijn: - wat heeft de lagere rechtspraak geoordeeld op grond van 7:658 BW?; - wat heeft de lagere rechtspraak geoordeeld op grond van 7:611 BW?; - wat geeft de literatuur aan aangaande bedrijfsuitjes en werkgeversaansprakelijkheid?
In paragraaf 1 is de lagere rechtspraak besproken aan de hand van artikel 7:658 BW. De lagere rechtspraak heeft uiteenlopend geoordeeld over de werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW. In de uitspraak Huigen/Delta Lloyd valt te concluderen dat het feit of een werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden, afhangt of een bedrijfsuitje verplicht of vrijwillig plaatsvond. In deze uitspraak is dit een belangrijk criterium, omdat de rechtbank daaruit afleidt dat de werkgever zijn zorgplicht niet heeft geschonden op grond van artikel 7:658 BW, nu het bedrijfsuitje volgens de rechtbank geen arbeidsrechtelijke consequenties met zich meebracht en derhalve niet in de uitoefening van de werkzaamheden plaatsvond. In tegenstelling tot de uitspraak Huigen/ Delta Lloyd oordeelde het Hof in de uitspraak Bos/Oracle anders over de al dan niet verplichte deelname aan een bedrijfsuitje. Aan de hand van deze zaak werd duidelijk dat werkgevers aansprakelijk is wegens schending van zijn zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW, indien het bedrijfsuitje plaats vind in het kader van de uitoefening van de werkzaamheden. Er dient derhalve een gezagsverhouding te zijn tussen de werkgever en werknemer. Voorts hanteert het Hof het vereiste dat er een voldoende nauwe band bestaat tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje. Of daaraan kan worden voldaan hangt af van de omstandigheden van het geval. Uit deze uitspraak valt af te leiden
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
dat de kantonrechter en het Hof het geen belangrijk criterium vinden of het bedrijfsuitje verplicht of vrijwillig voor werknemers is. Dat de rechtspraak geen eenduidige lijn hanteert bij het vereiste van een verplicht of vrijwillig bedrijfsuitje blijkt uit de zaak Gielen/Spaar select. Uit de Zaak Gielen/Spaar Select valt af te leiden dat werkgever zijn zorgplicht niet had geschonden op grond van artikel 7:658 BW, omdat er een gezagsverhouding ontbrak. Het speelde derhalve volgens het Hof niet uit in de uitoefening van de werkzaamheden. Daarnaast hanteert het Hof het criterium dat deelname aan het bedrijfsuitje niet verplicht was en dat het door een evenementenbureau georganiseerd was van doorslaggevend belang bij de vaststelling van schending van de zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW. In paragraaf 2 is de lagere rechtspraak aan de hand van artikel 7:611 besproken. Uit de zaak Six/KPMG en de zaak Gielen/Spaar Select valt af te leiden dat de rechtspraak geen gelijkluidende normen hanteert om werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW vast te kunnen stellen. Uit de Six/KPMG zaak valt af te leiden dat een werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW, wanneer het onder meer een verplicht bedrijfsuitje is. Daarnaast hanteert de rechtbank de norm dat de werkgever de werknemers in een bijzonder gevaarlijke situatie heeft gebracht waar werknemers zich niet aan konden onttrekken. Volgens de Six/KPMG zaak zijn deze vereisten voldoende om de werkgever met succes aansprakelijk te kunnen stellen op grond van artikel 7:611 BW. In de zaak Gielen/Spaar Select oordeelde het Hof dat de werkgever niet aansprakelijk was op grond van artikel 7:611 BW, omdat deelname aan de bedrijfssportdag niet verplicht was. De bedrijfssportdag vond namelijk op een zaterdag plaats en niet alle werknemers waren er aanwezig. De Hof oordeelde op grond hiervan dat er geen band bestond tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje. De werkgever had derhalve niet zijn zorgplicht geschonden op grond van artikel 7:611 BW. Uit deze twee zaken kan niet geconcludeerd worden welke normen de rechtspraak hanteert om al dan niet een werkgever aansprakelijk te stellen op basis van schending van zijn zorgplicht ex artikel 7:611 BW. Bij beide zaken is wel het criterium van een al dan niet verplicht bedrijfsuitje meegenomen op basis waarvan een werkgever zijn zorgplicht had geschonden ex artikel 7:611 BW. In paragraaf drie is besproken wat de literatuur vindt aangaande bedrijfsuitjes. Lavrijssen geeft aan dat het niet doorslaggevend is of een bedrijfsuitje verplicht of onverplicht is. Het gaat er immers om of de werkgever een bedrijfsuitje organiseert. Indien werkgever het organiseert gaat hij indirect akkoord met een grotere zorgplicht. Het hoort immers volgens Lavrijssen bij het ondernemersrisico. Daarnaast vindt Lavrijssen dat de Hoge Raad artikel 7:658 BW op het Rollerskate-arrest had moeten toepassen in plaats van artikel 7:611, omdat er op grond van artikel 7:658 BW een omkering in de bewijslast geldt, met betrekking tot de tekortkoming van de zorgplicht en het causale verband dat werknemer de schade tijdens zijn werkzaamheden heeft opgelopen. De werknemer dient op grond van artikel 7:658 lid 2 BW slechts te stellen dat werkgever in strijd met de zorgplicht heeft gehandeld. De werknemer dient daarbij te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen en dat die schade het gevolg is van een ongeval dat zich voordeed in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dat is in beginsel voldoende om de werkgever daarop aansprakelijk te stellen.
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Klaassen 44 is van oordeel dat ongeacht of een bedrijfsuitje buiten werktijd plaatsvond het voor de werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW niet uitmaakt. Volgens Klaassen is de doorslaggevende factor dat indien werkgever een bedrijfsuitje organiseert, of uitbesteed aan een evenementenbureau de zorgplicht zich daarover uitstrekt. Bij de werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW is Klaassen van mening dat het dan in de uitoefening van de werkzaamheden dient plaats te vinden. Klaassen laat zich verder bij de behandeling van artikel 7:658 BW niet uit of een bedrijfsuitje verplicht of vrijwillig dient te zijn om schending van de zorgplicht op grond van dit artikel aan te kunnen nemen. Sapp is daarentegen van oordeel dat bij een beroep op artikel 7:658 BW een bedrijfuitje verplicht dient te zijn. Indien het bedrijfsuitje niet verplicht is en het bedrijfsuitje door werknemers zelfstandig is georganiseerd dan is Sapp van mening dat de werkgever zijn zorgplicht niet heeft geschonden op grond van artikel 7:658 BW.
44
Prof. mr. C.J.M. Klaassen[AV&S 2009, 30 De aansprakelijkheid van de werkgever voor bedrijfsuitjes en personeelsactiviteiten
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
4.
Conclusie
In dit hoofdstuk zal ik een antwoord formuleren op de probleemstelling. De probleemstelling luidt in hoeverre een werkgever aansprakelijk is gesteld bij bedrijfsuitjes. Een werkgever kan op twee manieren aansprakelijk gesteld worden bij bedrijfsuitjes. Hij kan aansprakelijk gesteld worden op grond van artikel 7:658 BW en op grond van artikel 7:611 BW. Stel dat de werknemer, zoals in de inleiding beschreven, zijn werkgever aansprakelijk stelt, omdat hij zijn been heeft gebroken na een workshop salsadansen op een bedrijfsfeest. Hij stelt dan zijn werkgever primair aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW en secundair artikel 7:611 BW. Aan de hand van het Rollerskate-arrest heeft de Hoge Raad besloten werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW niet mogelijk was, omdat het bedrijfsuitje niet plaatsvond in de “uitoefening van de werkzaamheden”. Voorts overwoog de Hoge Raad dat er een voldoende nauwe band tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje ontbrak. Werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW is wel mogelijk, omdat het erom gaat of er een samenhang bestaat tussen de arbeidsovereenkomst, het bedrijfsuitje en de werkzaamheden. Als dat zo is, dan heeft de werkgever zijn zorgplicht op grond van artikel 7:611 BW geschonden. In het Rollerskate-arrest overwoog de Hoge Raad, dat er in casu voldoende samenhang bestond, waardoor de werkgever verplicht was zich aan de zorgplicht te houden. Nu de werkgever zich daaraan niet heeft gehouden, is ze aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW. De lagere rechtspraak heeft erg verschillend geoordeeld over de werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 alsmede artikel 7:611 BW. De rechtspraak vindt het bij toepassingverklaring van artikel 7:658 BW van belang of de werknemer handelde in de uitoefening van zijn werkzaamheden en of er een voldoende nauwe band bestond tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje. Indien daar niet aan kan worden voldaan, kan onder bijzondere omstandigheden een beroep op artikel 7:611 BW slagen. Er dient echter dan wel een samenhang te bestaan tussen de werkzaamheden en het bedrijfsuitje. Uit de rechtspraak blijkt voorts dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen een verplicht en vrijwillig bedrijfsuitje. Of een bedrijfsuitje verplicht of onverplicht is, doet voor de toepassing van zowel artikel 7:658 BW of artikel 7:611 BW mijns inziens niet ter zake. Het is namelijk niet altijd eenvoudig vast te stellen of een bedrijfsuitje verplicht is. Daarnaast is van belang of de werkgever het bedrijfsuitje georganiseerd en gefinancierd heeft. Hij kan zich bij de organisatie realiseren dat hij bepaalde veiligheidsmaatregelen dient te nemen of een risico-inventarisatie dient te maken. De literatuur lost de problemen van werkgeversaansprakelijkheid ten eerste op volgens artikel 7:658 BW en indien dat niet kan worden toegepast dan op grond van artikel 7:611 BW. De literatuur neemt daarbij als uitgangspunt dat artikel 7:611 BW bij werkgeversaansprakelijkheid op grond van bedrijfsuitjes ruim moet worden uitgelegd.
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Ik sluit me aan bij de literatuur en met name bij een artikel van Lavrijssen. Indien een bedrijfsuitje door een werkgever georganiseerd wordt, dan gaat een werkgever impliciet akkoord met uitbreiding van zijn zorgplicht, omdat hij dan het risico loopt dat een werknemer schade kan oplopen. Ik volg de lijn van Lavrijssen dat artikel 7:658 BW valt onder uitbreiding van de zorgplicht. Daarnaast had de Hoge Raad artikel 7:658 BW moeten toepassen in plaats van artikel 7:611 BW. Er geldt namelijk op grond van artikel 7:658 BW een omkering in de bewijslast met betrekking tot de tekortkoming van de zorgplicht en het causale verband dat werknemer de schade tijdens zijn werkzaamheden heeft opgelopen. De werknemer dient op grond van artikel 7:658 lid 2 BW slechts te stellen dat de werkgever in strijd met de zorgplicht heeft gehandeld. De werknemer dient daarbij te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen en dat die schade het gevolg is van een ongeval dat zich voordeed in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dat is in beginsel voldoende om de werkgever daarop aansprakelijk te stellen. De werknemer moet dan wel bewijzen dat het gaat om een regel die tegen een bijzonder gevaar beschermd. Voor de praktijk betekent dit dat er wellicht een wetswijziging dient plaats te vinden, waarbij artikel 7:658 BW wordt uitgebreid. Dit heeft tot gevolg dat niet meer eenvoudig een beroep op artikel 7:611 BW gedaan kan worden, maar dat een beroep op artikel 7:658 BW bij bedrijfsuitjes eerder kans van slagen heeft, ook buiten de uitoefening van de werkzaamheden. Dat is mijns inziens van belang, omdat bij een beroep op grond van artikel 7:658 BW er eerder werkgeversaansprakelijkheid wordt aangenomen, zodra de werknemer kan bewijzen dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Indien artikel 7:611 BW ongewijzigd blijft, dan zal dit tot gevolg hebben dat er telkens wordt gekeken of er een verzekering afgesloten is. Aan de hand daarvan zal dan onder andere worden bepaald of werkgever in strijd met de zorgplicht heeft gehandeld. Ik hoop dat de Hoge Raad nogmaals de kans krijgt zich uit te spreken over de werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes, waarbij ze artikel 7:658 BW zal toepassen. Wellicht volgt er daarna een wetswijziging!
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Literatuurlijst Bakels 2009 H.L. Bakels, Schets van het Nederlands arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2009. Van der Grinten 2008 W.C.L. van Grinten , Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2008. Loonstra 2006 Loonstra, Praktisch arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2006. Berends 2003 Berends, Monografieen compensatie 2003.
sociaal
recht,
aansprakelijkheid
bescherming
en
Klaassen Aansprakelijkheid in beroep, bedrijf of ambt 2003. Loonstra 2009 Hoofdstukken sociaal recht, Deventer: Kluwer 2009. Hartlief 2002 T. Hartlief, ‘Werkgeversaansprakelijkheid: het bereik van en de verhouding tussen art. 7:658 en 7:611 BW’, RM Themis 2002-2, p.67-79. Lindenbergh 2009 S.D. Lindenbergh, Arbeidsongevallen en beroepsziekten, Deventer: W.E.J.Tjeenk Willink 2009. Spier 1993 J. Spier, ‘Verscherping van de aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen’, A&V 1993, p. 33-38. Spier, Hartlief en Van Maanen Verbintenissen uit de wet 2009. M. Faure en T. Hartlief 2002 Nieuwe risico’s en vragen van aansprakelijkheid en verzekering, 2002.
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Mr. L.J. de Vroe 2006 Maandblad voor de praktijk, Art. 6:170 BW: een licht ontvlambare aansprakelijkheid voor de werkgever , 2006,49. N. Lavrijssen, 2009 Bedrijfsjuridische berichten, Werkgeversaansprakelijkheid voor letselschade tijdens bedrijfsuitje 16 juni 2009. J. Sap ArbeidsRecht. Maandblad voor de praktijk, Personeelsfeestjes met gevolgen. C.J.M. Klaassen 2009 De aansprakelijkheid van de werkgever voor bedrijfsuitjes en personeelsactiviteiten AV&S 2009, 30.
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Jurisprudentieregister
Hoge Raad HR 15 december 2000, NJ 2001, 198
Uitert/Jallas
HR 25 juni 1993, LJN AD1907
Mesothelioom
HR 21 juni 1974, NJ 1974, 453
Windmill/Roelofsen
HR 22 maart 1991, NJ 1999, 420
Roeffen/Thijssen
HR 1 juli 1993, NJ 1993, 687
Power/Ardross
HR 20 september 1996, NJ 1997, 198
Pollemans/Hoondert
HR 22 januari 1999, NJ 1999, 534
Reclasseringsmedewerker
HR 10 december 1999, NJ 2000, 211
Fransen/Stichting Pasteurziekenhuis
HR 28 april 2000, NJ 2000, 430
Van Hese/De Schelde
HR 19 november 2001, NJ 2001, 663
PTT//Baas
HR 4 oktober 2002, NJ 2004, 175
Laudy/Fair play
HR 16 mei 2003, NJ 2004, 176
Dusarduyn/Du Puy
HR 31 maart 2006, RvdW 2006, 328
Nefalit/Karamus
HR 17 april 2009, LJN BH1996
Rollerskate-arrest
HR 18 maart 2005, LJN AR6669, C04/106
Klm-arrest
Gerechtshoven Hof ’s-Hertogenbosch 22 juni 2004, JAR 2004, 237 Hof ’s-Hertogenbosch 6 juli 2004, JAR 2004, 187 CRVB 21 maart 2002, LJN AN8920 CRVB 22 augustus 2002, LJN AE7111 CRVB 7 oktober 2010, LJN BO1889 Rb. Zwolle 14 maart 2007, LJN BA8968, JAR 2007, 192 Rechtbank Amsterdam 7 april 2004, JAR 2004, 108
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es
Kantonrechters Rechtbank Utrecht 3 september 1997, JAR 2000, 13 Rechtbank Amsterdam 4 augustus 1999, JAR 1999, 172 Rechtbank Arnhem, 10 oktober 2008, LJN BF 7537, LJN BF 7579
Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes
Elise van Es