Werkgeversaansprakelijkheid en eigen schuld
Alternatieve invullingen voor het "opzet of bewuste roekeloosheid" principe bij eigen schuld van de werknemer en de mogelijke gevolgen van deze invullingen voor de werkgeversaansprakelijkheid.
Door Martijn H.I. van den Berg Master Recht en Management 577417
Master Thesis voor de Universiteit van Tilburg voor het behalen van de graad van
Master of Laws
Faculteit der Rechtswetenschappen Universiteit van Tilburg Januari 2011
-1-
Voorwoord "Ab Iove principium"
Deze Master Thesis is geschreven in opdracht van de Universiteit van Tilburg voor het behalen van de graad van Master of Laws.
Deze Master Thesis probeert op een zo duidelijk en helder mogelijke manier een aantal alternatieve invullingen te geven voor het huidige "opzet of bewuste roekeloosheid" criterium dat geldt binnen de werkgeversaansprakelijkheid. Tevens is geprobeerd om zo duidelijk mogelijk de gevolgen van de alternatieve invullingen in beeld te brengen.
Mijn dank gaat eerst en vooral uit naar mijn scriptiebegeleiders, mevrouw Kathelijne van Gulick en de heer Gijs van Dijck. Het overleg dat ik met hen had over deze Thesis was in een goede en ontspannen sfeer. Beiden hebben zij er voor gezorgd dat ik scherp bleef in mijn overwegingen, waardoor ik altijd plezier bleef houden in het schrijven van deze Thesis. Ik dank mevrouw Van Gulick in het bijzonder voor haar heldere en opbouwende kritiek, wat mij iedere keer aan het denken heeft gezet en mij op die manier heeft gestimuleerd om verder te zoeken. De heer Van Dijck wil ik in het bijzonder bedanken voor zijn inzichten en adviezen op het gebied van empirisch onderzoek. Zijn inzichten en adviezen hebben mij enorm geholpen bij het houden van het onderzoek en het verwerken van de resultaten.
Vervolgens wil ik alle studenten bedanken die met veel enthousiasme mijn enquêtes hebben ingevuld en wiens antwoorden ik zorgvuldig en met veel plezier heb verwerkt in deze Thesis.
Tot slot wil ik mijn ouders bedanken voor het feit dat zij mij de gelegenheid hebben gegeven om mijn eigen weg te vinden en zij mij altijd gesteund hebben in de door mij gemaakte keuzes.
Martijn van den Berg
Terneuzen, januari 2011 -2-
Inhoudsopgave pag. Voorwoord
2
1. Inleiding
5
1.1. De onderzoeksvraag en het doel van deze Master Thesis
6
1.2. De opbouw van deze Master Thesis
7
2. Werkgeversaansprakelijkheid 2.1. Geschiedenis artikel 7:658 BW 2.1.1. Ongevallenwet en artikel 7A:1638x (oud) BW 2.1.2. Artikel 7:658 BW
2.2. Artikel 7:658 BW: Een aantal begrippen nader bekeken
8 8 9 11
12
2.2.1. Lokalen, werktuigen en gereedschappen
12
2.2.2. Arbeidsongevallen
13
2.2.3. Beroepsziekten
14
2.3. Eigen schuld werknemer
15
2.4. Conclusie
18
3. Alternatieven
19
3.1. Alternatief I: "Ernstige verwijtbaarheid"
19
3.1.1. Bestuurdersaansprakelijkheid
20
3.1.2. Ernstige verwijtbaarheid en werkgeversaansprakelijkheid
22
3.2. Alternatief II: Onrechtmatige daad: Verkeersopvattingen
26
3.2.1. Een onrechtmatige daad en de toerekening aan de dader
26
3.2.2. Artikel 6:162 lid 3
26
3.2.3. Werkgeversaansprakelijkheid en verkeersopvattingen
30
3.3. Conclusie
32
-3-
4. Onderzoek
34
4.1. Structuur van het onderzoek
35
4.1.1. Doel van de vragenlijsten
36
4.1.2. Verwerken van de resultaten
40
4.2. Resultaten van het onderzoek
40
4.2.1. Leeftijd en geslacht
40
4.2.2. Opleiding
41
4.2.3. Verzekeringen en locatie
45
4.2.4. Handelingen werkgever/werknemer
47
4.2.5. Vergoeding van de schade
52
4.2.6. (on)duidelijkheid?
55
4.3. Afrondend
60
5. Conclusie
61
Bijlagen
66 Bijlage I
: Vragenlijsten Thesis
67
Bijlage II
: Resultaten vragenlijsten
85
Literatuurlijst
88
Jurisprudentieregister
90
-4-
1. Inleiding Een dakdekker krijgt de opdracht om werkzaamheden te verrichten op een dak. Hij krijgt van zijn leidinggevende uitdrukkelijk te horen dat hij op de aangelegde steigerdelen dient te blijven vanwege het feit dat de overige stukken op het dak nog niet stabiel genoeg zijn om op te lopen. Toch gaat de dakdekker naast de aangelegde steigerdelen lopen en zakt door het dak. Hij loopt daardoor ernstige verwondingen op en spreekt zijn werkgever aan voor de opgelopen schade. Is zijn werkgever nu aansprakelijk voor de opgelopen schade? Bovengenoemde casus is gebaseerd op het Hoge Raad arrest van 20 september 19961. Deze casus lijkt misschien gemakkelijk te beantwoorden door te stellen dat de werknemer niet het advies heeft opgevolgd van zijn leidinggevende en hij de schade over zichzelf heeft afgeroepen. De Hoge Raad heeft op 20 september 1996 een andere benadering gekozen. Naar het oordeel van de Hoge Raad kon de werknemer zich niet bewust zijn geweest van diens gevaarlijke gedrag. De Hoge Raad stelde dat pas van bewustheid van het gevaarlijke gedrag sprake is wanneer de werknemer zich 'onmiddellijk aan het ongeval voorafgegane gedraging van het roekeloze karakter van die gedraging bewust geweest moet zijn.'2 Wanneer wij kijken naar de casus, zoals deze hierboven is geschetst, was daar geen sprake van. Hoewel de werkgever de werknemer heeft gewaarschuwd dat hij niet naast de steigerdelen mocht lopen, was er, direct voorafgaand aan het ongeval, geen waarschuwing meer gegeven, waardoor de werknemer zich niet bewust kon zijn geweest van diens roekeloze gedrag. Om de Hoge Raad te citeren:
“Van bewust roekeloos handelen door Pollemans zou eerst sprake zijn, indien deze zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, te weten het naast de aanwezige beveiliging lopen, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust zou zijn geweest.' Hiervan is geen sprake wanneer 'Pollemans van de zijde van Hoondert herhaaldelijk en in krachtige termen ervoor is gewaarschuwd niet buiten de steigerdelen te lopen”
De casus sluit aan bij de werkgeversaansprakelijkheid uit artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW).
1 2
HR 20 september 1996, NJ 1996, 198 (Pollemans/Hoondert). HR 20 september 1996, NJ 1996, 198 (Pollemans/Hoondert).
-5-
Hierin is opgenomen dat een werkgever aansprakelijk is voor de schade die een werknemer loopt tijdens de uitoefening van diens werkzaamheden. Artikel 7:658 BW geeft echter een uitzondering op deze aansprakelijkheid. De werkgever kan namelijk een beroep doen op het zogenoemde eigen schuld-beginsel.
Dit beginsel bepaalt dat een werkgever niet aansprakelijk is voor de schade van de werknemer wanneer laatst genoemde schade heeft opgelopen door opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer zelf. De woorden lijken op het eerste gezicht eenvoudig echter, zoals hierboven al is gezegd, zijn ze dit allerminst. Wil een werkgever immers een geslaagd beroep doen op dit eigen schuld beginsel, moet hij, bij wijze van spreken, in het hoofd van de werknemer kunnen kijken om te kunnen aantonen dat de werknemer opzettelijk of bewust roekeloos was ten tijde van het ontstaan van de schade. Het gevolg van deze benadering is dat het voor een werkgever praktisch onmogelijk wordt om zich te beroepen op de eigen schuld van de werknemer, waar het gaat om schade die de werknemer heeft opgelopen tijdens de uitoefening van diens werkzaamheden. Wanneer herhaaldelijk waarschuwen al niet kan leiden tot bewustheid bij de werknemer, wat leidt er dan wel toe? En is de huidige invulling van de woorden "opzet of bewuste roekeloosheid" niet te streng en te beperkt? Het zijn deze vragen geweest die mij aan het denken hebben gezet en het beginpunt vormden voor het schrijven van deze Thesis.
1.1. De onderzoeksvraag en het doel van deze Master Thesis Het doel van deze Master Thesis is om aan de hand van kritische geluiden binnen de lagere rechtspraak en aan de hand van kritische geluiden binnen de literatuur te komen tot een aantal alternatieve invullingen. Deze alternatieve invullingen kunnen een invulling geven aan het begrip ‘opzet of bewuste roekeloosheid’ binnen de werkgeversaansprakelijkheid. Aan de hand van een enquête zullen de verschillende invullingen worden voorgelegd aan ondervraagden en zal er aan de hand van de uitkomsten van deze enquête een conclusie getrokken worden ten aanzien van de uitleg van het ‘opzet of bewuste roekeloosheidprincipe’. In deze Thesis staat de volgende hoofdvraag centraal:
Zijn er alternatieve invullingen voor het “opzet of bewuste roekeloosheid” principe bij eigen schuld van de werknemer waar het gaat om werkgeversaansprakelijkheid te vinden en welke gevolgen zouden deze alternatieve invullingen kunnen hebben voor de werkgeversaansprakelijkheid? -6-
1.2. De opbouw van deze Master Thesis De Thesis is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Deze hoofdstukken zullen uiteindelijk moeten leiden tot de beantwoording van de hierboven genoemde onderzoeksvraag. De hoofdstukken zijn als volgt ingedeeld.
In hoofdstuk II zal nader worden ingegaan op wat de werkgeversaansprakelijkheid is. Er zal gekeken worden naar hoe de huidige werkgeversaansprakelijkheid tot stand is gekomen en waarom men de werkgeversaansprakelijkheid heeft ingevoerd. Aan het einde van dit hoofdstuk zal het eigen schuld beginsel binnen de werkgeversaansprakelijkheid worden behandeld.
Hoofdstuk III zal volledig gewijd zijn aan de kritische geluiden die er te horen zijn vanuit de literatuur en de lagere rechtspraak op de invulling van het eigen schuld beginsel. Aan de hand van deze kritische geluiden zullen mogelijke alternatieve invullingen worden gezocht voor het eigen schuld beginsel binnen de werkgeversaansprakelijkheid.
In hoofdstuk IV zullen de mogelijke alternatieve invullingen worden verwerkt in een enquête, waarna deze aan studenten zal worden voorgelegd. Er zullen meerdere enquêtes worden opgesteld waarin verschillende invullingen worden uitgewerkt. Deze enquêtes zullen iedere keer worden uitgedeeld aan minimaal 20 ondervraagden, om zo per alternatieve invulling minimaal 20 meningen te hebben. De uitslagen van de enquêtes zullen worden gebruikt om conclusies te trekken ten aanzien van de huidige uitleg van het eigen schuld beginsel in de werkgeversaansprakelijkheid en de alternatieve invullingen voor het eigen schuld beginsel in de werkgeversaansprakelijkheid.
In hoofdstuk V zal een definitieve conclusie worden opgesteld naar aanleiding van datgene wat besproken is in de hoofdstukken I tot en met III en de resultaten uit hoofdstuk IV. In dit hoofdstuk zal dan ook de hoofdvraag van deze Master Thesis beantwoordt worden.
-7-
2. Werkgeversaansprakelijkheid Om een beter beeld te krijgen van hoe het eigen schuld beginsel binnen de werkgeversaansprakelijkheid is geïmplementeerd en waarom het hierin is geïmplementeerd, dient men eerst te kijken naar de ontstaansgeschiedenis van artikel 7:658 BW. In dit hoofdstuk zal dan ook worden gekeken naar de belangrijkste motieven waarom de wetgever een werkgeversaansprakelijkheid heeft opgenomen in de wet. Vervolgens zal een korte uitleg worden gegeven van wat nu wordt verstaan onder een arbeidsongeval of een beroepsziekte, om op die manier duidelijk te definiëren wanneer werkgeversaansprakelijkheid naar voren komt, waarna de aandacht wordt gevestigd op het eigen schuld beginsel binnen dit artikel en de invulling welke de Hoge Raad heeft gegeven aan dit eigen schuld beginsel.
2.1. Geschiedenis artikel 7:658 BW Tot 1901 was er nog maar weinig sprake van werkgeversaansprakelijkheid binnen de Nederlandse wetgeving. Het leerstuk van de aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen werd dan ook geheel ontwikkeld aan de hand van de algemene ‘onrechtmatige daadsartikelen’, de art. 1401-1403 (oud) BW (het huidige art. 6:162 BW e.v.).3 Deze artikelen bepaalden dat een werknemer recht op schadevergoeding had indien er een schadeveroorzakend ongeval was opgetreden welke was ontstaan door een onrechtmatige daad van zijn werkgever of diens hulppersoon. De Hoge Raad heeft echter tot 1919 altijd vastgehouden aan de invulling dat een onrechtmatige daad enkel maar kon voortkomen uit een handeling in strijd met de wet of een wettelijke verordening.4 Gegeven het feit dat rond 1901 de wettelijke bepalingen over werkgeversaansprakelijkheid, of zelfs arbeidsomstandigheden, summier waren betekende dit feitelijk dat een werknemer nagenoeg nooit een beroep kon doen op een onrechtmatige daad van diens werkgever. Tot 1901 werd tevens de bewijslast volledig op de schouders van de werknemer gelegd en kreeg de werknemer vaak te horen dat hij zelf fouten had gemaakt.5 Vanwege het feit dat de bewijslast op de schouders van de werknemer kwam te liggen, werd het voor een werknemer vrijwel onmogelijk gemaakt om naar de rechter te stappen en een beroep te doen op eventuele aansprakelijkheid van zijn werkgever. Immers de werknemer diende door middel van getuigenverklaringen van zijn collega's aan te tonen dat de werkgever onrechtmatig gehandeld had. 3 4 5
Loonstra en Zondag 2008, p. 236.; Bier 1995; Geers 1988, p. 59-62.; Lindenbergh 2000a, p. 5-8. Waterman 2009, p. 31 en 161; Vgl. HR 31 januari 1919, NJ 1919, 161 (Lindenbaum/Cohen). Waterman 2009, p. 37.
-8-
Een werknemer kon echter maar in uitzonderlijke gevallen rekenen op deze getuigenverklaringen. Wanneer een collega zou getuigen tegen zijn werkgever, kon deze zijn baan verliezen.6 Verder maakten veel werknemers de stap naar de rechter niet, omdat men bang was ontslagen te worden door de werkgever wanneer men deze aansprakelijk stelde voor de geleden schade. Tevens was procederen duur en hadden veel werknemers niet de middelen om langslepende procedures aan te gaan. Ziekte en invaliditeit werden verder ook gezien als ‘typische’ werknemersrisico’s waarvoor de werkgever in beginsel niet aansprakelijk kon worden gesteld, zelfs niet als de werknemer heel gevaarlijk werk moest doen.7
Voor werknemers was het vóór 1906 dus vrijwel onmogelijk een beroep te doen op enige vorm van werkgeversaansprakelijkheid en was men vooral aangewezen op de liefdadigheid van anderen wanneer men een arbeidsongeval had meegemaakt en men niet meer kon voorzien in het financiële onderhoud.
2.1.1. Ongevallenwet en artikel 7A:1638x (oud) BW Vanaf 1901 kwam er echter een verandering in de manier waarop men tegen arbeidsongevallen aankeek. Waar men vóór 1901 de werknemer weinig tot geen bescherming gaf tegen arbeidsongevallen, veranderde dit door de invoering van de Ongevallenwet8. Deze, en andere wetten (Phosforluciferwet, de Mijnwet, de Caissonwet, de Steenhouwerswet en de Stuwadoorswet9) waren vooral bedoeld om de werknemer meer bescherming te bieden tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten.
Bij de Ongevallenwet was de compensatie voor schade van de arbeider bij de verwezenlijking van gevaren op de werkplek het centrale motief.10 De Ongevallenwet was immers een wet welke werknemers het recht toekende op vergoeding van de, in het kader van de uitoefening van de werkzaamheden, gemaakte kosten van geneeskundige behandeling en een deel van de geleden inkomensschade.11 De werkgever betaalde de premies voor deze verzekeringen. Als tegenprestatie was het de werknemer niet meer toegestaan om civielrechtelijk te proberen de werkgever aansprakelijk te stellen voor de schade welke was geleden in de uitoefening van de werkzaamheden.
6
Waterman 2009, p. 10 en 37.; Vgl. TK, MvT, Bijlagen 1897-1898, nr. 182. Loonstra en Zondag 2008, p. 236.; 8 Stb. 2 januari 1901, nr. 1. 9 Waterman 2009, p. 37. 10 Waterman 2009, p. 37. 11 Loonstra en Zondag 2008, p. 237. 7
-9-
De invoering van de Ongevallenwet haalde de politieke angel uit het debat rondom arbeidsongevallen. Toch liep Nederland achter op het gebied van de bescherming van werknemers bij arbeidsongevallen. In landen zoals België, Duitsland en Frankrijk had men reeds de bescherming van werknemers opgenomen in wettelijke regelingen, waar men in Nederland dit nog niet had geregeld.12 De politiek nam daarom de gelegenheid om, op hetzelfde moment dat de Ongevallenwet werd ingevoerd, de aansprakelijkheid van de werkgever duidelijker en scherper te regelen.13 In 1909 werd artikel 7A:1638x (oud) BW ingevoerd. Dit artikel was door Drucker opgesteld. Artikel 7A:1638x (oud) BW lid 1 stelt dat "de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin (...)op zoodanige wijze in te richten en te onderhouden, (...) dat de arbeider tegen het gevaar voor lijf, eerbaarheid en goed zoover beschermd is, als redelijkerwijze in verband met den aard van den arbeid gevorderd kan worden."14 Lid 2 van dit artikel stelt dat, wanneer de werkgever niet aan de verplichtingen uit lid 1 heeft voldaan, hij gehouden is tot vergoeding van de schade, tenzij door hem het bewijs wordt geleverd, dat die niet-nakoming aan overmacht, of die schade in belangrijke mate mede aan grove schuld van den arbeider is te wijten.15 Lid 3 stelt dat de werkgever, wanneer deze niet heeft voldaan aan de zorgplicht uit lid 1, verplicht is tot het betalen van schadevergoeding aan de echtgenoot, de kinderen of de ouders van een werknemer welke is overleden aan het opgelopen letsel. Behalve wanneer er sprake is van overmacht of een belangrijke mate van grove schuld aan de kant van de werknemer. Lid 4 van het artikel regelt dat er geen bedingen mogen worden opgesteld die de uit het artikel voortvloeiende verplichtingen wegnemen of beperken aan de kant van de werkgever. Artikel 7A:1638x (oud) BW speelde volledig in op de Ongevallenwet. De werkgever diende de schade van werknemers te vergoeden die zij hadden geleden tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden. De invoering van artikel 7A:1638x (oud) BW in 1909 zorgde dan ook niet voor grote veranderingen binnen de maatschappij. Ook werd er weinig tot geen gebruik gemaakt van het artikel, omdat, volgens de Ongevallenwet, werknemers geen civielrechtelijke procedures mochten aanspannen tegen hun werkgevers. Artikel 7A:1638x (oud) BW leidde gedurende lange tijd een sluimerend bestaan.16
12
Zie bijvoorbeeld de Belgische versie, art. 11 Loi sur le contrat de travail van 10 maart 1900: De veiller, avec la iligence d’un bon père de famille et malgré toute convention contraire, à ce que le travail s’ accomplisse dans des conditions convenables au point de vue de la sécurité et de la santé de l’ouvrier, etc. D’observir et de faire observer les bonnes moeurs et les convenances pendant l’exécution du contrat, volgende uit Waterman 2009, p. 44. 13 Waterman 2009, p. 44. 14 Art. 7A:1638x (oud) BW lid 1. 15 Art. 7A:1638x (oud) BW lid 2. 16 Loonstra en Zondag 2008, p. 237.
- 10 -
Met de invoering van de Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO) in 1967 kwam echter een einde aan dit sluimerende bestaan. De WAO volgde de Ongevallenwet op en zorgde ervoor dat de werkgever niet langer gevrijwaard was van aansprakelijkheid wanneer een werknemer een beroep kon doen op een door de WAO verkregen uitkering.17
2.1.2. Artikel 7:658 BW Op 1 april 1997 werd titel 7A van het oude burgerlijk wetboek vervangen door titel 7.10 van het nieuwe burgerlijk wetboek. Artikel 7A:1638x (oud) BW werd vervangen door artikel 7:658 BW. Niet enkel de naam van het artikel werd aangepast, maar er vond ook een aantal technische veranderingen plaats. Verschillende begrippen binnen artikel 7A:1638x (oud) BW werden aangepast of in zijn geheel weggelaten. Wijzigingen binnen lid 1 van artikel 7A:1638x (oud) BW waren onder andere een herformulering van verschillen begrippen. Waar artikel 7A:1638x (oud) BW nog sprak over 'regelingen', 'gevaar voor lijf, eerbaarheid en goed' en 'redelijkerwijze in verband met den aard van den arbeid gevorderd kan worden', spreekt artikel 7:658 lid 1 BW over 'maatregelen', 'om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt' en 'als redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat.'18 Deze wijzigingen hebben niet enkel betrekking op het taalkundig vlak. Wanneer men de begrippen goed bekijkt zal men zien dat de aandacht voor aansprakelijkheid is verschoven. De wetgever heeft de aandacht veel meer gelegd op wat een werkgever had kunnen doen, in plaats van wat hij had gedaan.19
Dit zorgt ervoor dat de werkgever meer moet doen om voor veiligheid te zorgen binnen zijn eigen onderneming. Zo zal een werkgever bijvoorbeeld sneller de verschillende bedrijfsrisico's in kaart moeten brengen om aan de hand van deze risico's verschillende maatregelen te nemen.
Lid 2 van artikel 7A:1638x (oud) BW onderging de belangrijkste wijziging. Waar artikel 7A:1638x (oud) BW er nog vanuit ging dat de werknemer moet aantonen dat de werkgever zijn zorgverplichtingen niet is nagekomen en hierdoor de schade is ontstaan - de werknemer is immers degene die een beroep doet op artikel 7A:1638x (oud) BW en dus degene die zaken moet bewijzen - komt in artikel 7:658 BW de aansprakelijkheid van de schade bij de werkgever te liggen, ook als niet volledig duidelijk is wat de schadeoorzaak is. De werknemer moet enkel
17 18 19
Loonstra en Zondag 2008, p. 237. Waterman 2009, p. 51. Waterman 2009, p. 51.
- 11 -
aantonen dat de schade hem is overkomen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het is aan de werkgever om te stellen en te bewijzen dat hij heeft voldaan aan zijn zorgverplichtingen, waardoor hij de schade heeft proberen te voorkomen. De wetgever heeft dit uitdrukkelijk zo beoogd.20 Ook de Hoge Raad bevestigd het standpunt van de wetgever.21 Dit is een zeer gunstige ontwikkeling voor de werknemer, omdat het voor een werknemer zeer lastig is aan te tonen of een werkgever heeft voldaan aan zijn zorgverplichtingen. Wil een werknemer kunnen aantonen dat een werkgever heeft voldaan aan zijn zorgverplichtingen moet de werknemer bijvoorbeeld de beschikking hebben over interne bedrijfsinformatie. Deze informatie zal een werkgever niet snel afgeven.
De wijzigingen in de leden 1 en 2 hebben er dus voor gezorgd dat het voor een werknemer eenvoudiger wordt zich te beroepen op de werkgeversaansprakelijkheid. Een werkgever moet sneller voldoen aan zijn zorgverplichtingen en moet ervoor zorgen dat de bedrijfsrisico's binnen zijn onderneming voorkomen worden, of in ieder geval zoveel mogelijk onder controle worden gehouden. Ook dient een werkgever te kunnen bewijzen dat hij heeft voldaan aan deze zorgverplichtingen. Verder heeft de omkering van de bewijslast ervoor gezorgd dat een werknemer zich sneller kan beroepen op de werkgeversaansprakelijkheid. Een werknemer kan namelijk makkelijker aantonen dat hij de schade heeft opgelopen in de uitvoering van zijn werkzaamheden, dan wanneer hij moet aantonen dat de werkgever niet heeft voldaan aan de zorgverplichtingen, waardoor de schade is ontstaan.
2.2. Artikel 7:658 BW: Een aantal begrippen nader bekeken Alvorens gekeken kan worden naar de invulling van het eigen schuld begrip door de Hoge Raad is het verstandig om eerst een aantal begrippen binnen artikel 7:658 BW nader te bekijken en er een korte omschrijving van te geven. Op deze manier wordt duidelijk hoe ver de werkgeversaansprakelijkheid strekt en in welke situaties werkgeversaansprakelijkheid van toepassing is.
2.2.1. Lokalen, werktuigen en gereedschappen Artikel 7:658 lid 1 BW stelt dat de werkgever verplicht is om ‘de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten’, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geen
20 21
Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nr. 3, p. 38-39. HR 10 december 1999, NJ 2000, 211 (Fransen/Stichting Pasteurziekenhuis).
- 12 -
schade lijdt. Dit lijkt in eerste instantie een makkelijk begrip, echter wij moeten ons tot de literatuur richten om te achterhalen hoever deze omschrijving gaat.
Lokalen Van Drongelen e.a. stellen dat onder lokalen moet worden verstaan zowel besloten als open ruimtes, die ook wel “werkplekken” worden genoemd.22
Waar het gaat om “werkplekken” heeft de Hoge Raad geoordeeld dat hieronder meer dan enkel de plaats waar de arbeid wordt verricht hoort te vallen.23 Zo ziet de Hoge Raad bijvoorbeeld de looproute van de werkplek naar een bouwkeet als zijnde een werkplek; hierdoor valt deze onder de werkgeversaansprakelijkheid.24 Van Drongelen e.a. noemen dit het ‘werkmilieu.’25 Ook heeft de Hoge Raad meerdere malen het begrip omschreven als ‘in de werkomgeving’ of ‘ werkmilieu’.26 Het woon-werk verkeer wordt door de Hoge Raad niet gezien als zijnde het werkmilieu.27
Werktuigen en gereedschappen De werktuigen en gereedschappen zijn dat wat de werkgever ter beschikking stelt aan zijn werknemers en waarmee de werknemers de arbeid verrichten. Ook heeft de Hoge Raad gesteld dat bij het verhuren aan derden van gereedschap de werkgever verantwoordelijk is voor het treffen van maatregelen en het geven van instructies om de schade aan derden te voorkomen.28
2.2.2. Arbeidsongevallen De werkgeversaansprakelijkheid strekt zich ertoe de werknemer te beschermen tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten. Wat zijn, in de ogen van de wetgever en de literatuur, nu eigenlijk arbeidsongevallen?
22
Van Drongelen, e.a. 2009, p. 58. HR 16 november 2001, NJ 2002, 71 (Quant/Volkshogeschool Bergen). 24 HR 1 juli 1993, NJ 1993, 687 (Power/Ardross). 25 Van Drongelen, e.a. 2009, p. 58. 26 HR 22 januari 1999, NJ 1999, 534 (Reclassering Nederland/S.).; HR 16 november 2001, NJ 2002, 71 (Quant/Volkshogeschool Bergen).; HR 9 augustus 2002, NJ 2004, 235 (De Bont/Oudenallen). 27 HR 12 januari 2001, NJ 2001, 253 (Vonk/Van der Hoeven). 28 HR 20 januari 2006, NJ 200, 461. 23
- 13 -
Artikel 7:658 lid 2 BW stelt: “De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt (…)” Het artikel geeft echter geen duidelijke invulling over wat nu onder deze schade moet worden verstaan. Hiervoor dienen wij naar de Arbeidsomstandighedenwet 2009 te kijken. Hierin is in artikel 1 lid 3 sub i opgenomen dat onder een arbeidsongeval moet worden verstaan:
“Een aan een werknemer in verband met het verrichten van arbeid overkomen ongewilde, plotselinge gebeurtenis, die schade aan de gezondheid tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad en heeft geleid tot ziekteverzuim, of de dood tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad.”
Het is duidelijk dat onder arbeidsongevallen meer wordt verstaan dan enkel maar die situaties waarin een werknemer een schram heeft opgelopen die hij zelf kan verbinden. Voorbeelden waarbij sprake is van een arbeidsongeval zijn onder andere het door een dak zakken met ernstig letsel tot gevolg29, het in het oog krijgen van cement onder werktijd30, het tegen het hoofd aankrijgen van een dichtwaaiende autodeur31. Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Bij een arbeidsongeval moet in ieder geval sprake zijn van een ernstig ongeval32.
2.2.3. Beroepsziekten Waar een omschrijving voor arbeidsongevallen nog redelijk snel te vinden is, is dat voor beroepsziekten een stuk minder eenvoudig. Een eerste aanknopingspunt voor dit begrip is te vinden in de Arboregeling. Artikel 1.11 lid 1 Arboregeling stelt dat een beroepsziekte kan worden omschreven als een ziekte of aandoening die in hoofdzaak een gevolg is van arbeid of arbeidsomstandigheden. Ook het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) hanteert deze definitie.33 Binnen de jurisprudentie zijn in het verleden een aantal beroepsziekten gedefinieerd.
29
HR 20 september 1996, NJ 1997, 198. HR 20 januari 2006, NJ 2008, 461 (Hooge Huys/Visser). 31 HR 8 februari 2008, NJ 2008, 93, LJN BB7423 (Lagraauw/Van Schie). 32 Aldus volgende uit artikel 9 Arbeidsomstandighedenwet 2009 waarin staat opgenomen dat het moet gaan om ongevallen welke leiden tot de dood, blijvend letsel of een ziekenhuisopname. 33 Volgende uit informatie van de website van het NCvB, beroepsziekten.nl, geraadpleegd op 28 juli 2010. 30
- 14 -
Zo zijn er onder andere ziekten als gevolg van een blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoals asbest34 (wat leidt tot asbestose, longkanker en mesothelioom), siliciumdioxide met als beroepsziekte silicose, het werken met vluchtige (organische) stoffen35 of met stoffen die een huidallergie kunnen veroorzaken en sinds kort ook ziekten zoals Repetitive Strain Injury (RSI)36, gehoorschade en psychische aandoeningen, gedefinieerd als beroepsziekten.37 Op 29 september 2004 werd door de Kantonrechter te Terneuzen38 bepaald dat ook een burnout gerekend kan worden tot de beroepsziekten. Wel dient hierbij te worden opgemerkt dat de Kantonrechter heeft gesteld dat per geval gekeken moet worden of er wel degelijk sprake is van een situatie waarin een werkgever onvoldoende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat een werknemer last heeft van een werkgerelateerde psychische uitputtingstoestand.39
2.3. Eigen schuld werknemer Nu duidelijk is gemaakt op welke situaties artikel 7:658 BW van toepassing kan zijn is het tijd om te kijken naar wat nu precies het eigen schuld onderdeel binnen artikel 7:658 BW inhoudt en welke uitleg de Hoge Raad er door de jaren heen aan heeft gegeven.
Artikel 7:658 lid 2 BW stelt dat de werkgever aansprakelijk is voor de door de werknemer opgelopen schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij hij kan aantonen dat hij heeft voldaan aan diens zorgplicht of wanneer de schade ‘in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer’. In deze Thesis zal alle aandacht komen te liggen op de opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. In deze paragraaf zal nader worden ingegaan op welke invulling de Hoge Raad heeft gegeven aan deze woorden.
In art. 7A:1638x werd door Drucker een eerste uitleg gegeven voor het begrip eigen schuld. Voorgesteld werd dat de werkgever niet aansprakelijk zou zijn voor schade van de werknemer indien de werknemer ‘in belangrijke mate grove schuld’ voor deze schade te verwijten was.40
34
HR 2 oktober 1998, NJ 1999, 683 (Cijsouw/De Schelde II).; HR 20 oktober 2000, NJ 2001, 268 (Soolsma/Hertel).; HR 26 januari 2001, NJ 2001, 597 (Westrate/De Schelde). 35 HR 17 november 2000, NJ 2001, 596 (Unilever/Dikmans). 36 Ktr. Nijmegen 27 september 2002, JAR 2002, 251 (Dreissen/Rabobank).; Ktr. Haarlem 23 oktober 2002, JAR 2002, 270 (RSI).; Rb. Amsterdam 2 juli 2003, JAR 2003, 259 (Davelaar/NOS). 37 Bovengenoemde voorbeelden komen uit: Van Drongelen, e.a. 2009, p. 81, 82 en 88. 38 Ktr. Terneuzen 29 september 2004, JAR 2004, 270, r.o. 7.2 (Beroepsziekte burn-out). 39 Ktr. Terneuzen 29 september 2004, JAR 2004, 270, r.o. 7.2 (Beroepsziekte burn-out). 40 Art. 7A:1638x (oud) BW lid 2
- 15 -
De Hoge Raad heeft in zijn arrest Heesters/Schenkelaars41 voor het eerst uitleg gegeven aan het begrip ‘grove schuld’. De Hoge Raad stelde dat de schuld van de werknemer zodanig ernstig moet zijn dat de tekortkomingen van de werkgever er tegen in het niet vallen.42 Van belang werd geacht hoe een werknemer omging met de verschillende materialen, machines, werktuigen en gereedschappen waarmee hij dagelijks te maken kreeg.43 Er moest dus duidelijk sprake zijn van zeer zware schuld aan de zijde van de werknemer. Vanaf dit arrest werd door de Hoge Raad een overweging gemaakt tussen de tekortkomingen van zowel de werkgever als de werknemer. Hier kwam verandering in toen de Hoge Raad op 27 maart 1992 uitspraak deed in de zaak Morsink/Nebem44. In dit arrest werd ‘grove schuld’ omschreven als ‘opzet of bewuste roekeloosheid’45. Dit arrest luidde een kentering in. Niet langer keek de Hoge Raad naar de tekortkomingen van de partijen, maar werd 'opzet of bewuste roekeloosheid' aangenomen als zijnde de nieuwe invulling voor het criterium 'grove schuld'. Invulling gaf de Hoge Raad echter niet aan dit begrip, maar wel werd duidelijk gemaakt dat de invulling 'scherper' en een 'scherpere begrenzing' moet zijn.46 Verschillende auteurs leiden hieruit af dat een werkgever vanaf dat arrest minder snel de schade kan afwentelen op een werknemer. Zo ook Loonstra en Zondag die stellen dat de ontwikkeling van grove schuld naar opzet of bewuste roekeloosheid ertoe heeft geleid, dat een werkgever minder snel kan realiseren dat de schade voor rekening van de werknemer komt. 47
Zoals gezegd gaf de Hoge Raad echter nog geen nadere invulling aan het opzet of bewuste roekeloosheid criterium. Op 20 september 1996 werd door de Hoge Raad invulling gegeven aan dit 'opzet of bewuste roekeloosheidcriterium' in het zogenoemde Pollemans/Hoondert arrest48. De Hoge Raad stelde vast dat van “opzet of bewuste roekeloosheid" pas sprake kan zijn wanneer een werknemer zich 'onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval bewust moet zijn geweest van het roekeloze karakter van diens gedraging’49.
41
HR 27 juni 1975, NJ 1976, 81 (Heesters/Schenkelaars). HR 27 juni 1975, NJ 1976, 81 (Heesters/Schenkelaars) en HR 9 januari 1987, NJ 1987, 948 (Sweegers/Van den Hout) Volgende uit: Haak en Koot 2004, p. 61. 43 Haak en Koot 2004, p. 62. 44 HR 27 maart 1992, NJ 1992, 496 (Morsink/Nebem). 45 HR 27 maart 1992, NJ 1992, 496 (Morsink/Nebem). 46 Loonstra en Zondag 2004, p. 64. 47 Haak en Koot 2004, p. 64. 48 HR 20 september 1996, NJ 1996, 198 (Pollemans/Hoondert). 49 HR 20 september 1996, NJ 1996, 198, r.o. 3.4 (Pollemans/Hoondert). 42
- 16 -
In het Van der Wiel/Philips-arrest50, maar ook het City Tax-arrest51, en een aantal andere arresten52 heeft de Hoge Raad deze invulling nogmaals onderstreept. Hoewel de vergelijking van de tekortkomingen van zowel de werkgever als de werknemer is verdwenen waar het gaat om het feit of er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid, wordt de vergelijking tussen de fouten van de werkgever en de werknemer als een tweede toetsmoment gehanteerd.53 De Hoge Raad heeft gesteld dat, in tegenstelling tot een vergelijkende sleutel bij de vaststelling van de eigen schuld, men de woorden ‘in belangrijke mate’, die in zowel artikel 7A:1638x (oud) BW al in artikel 7:658 BW terugkeren, moet interpreteren als een toetsmoment nadat is komen vast te staan dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer.54 Een werkgever zal dus eerst moeten bewijzen dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de kant van de werknemer en, wanneer hij hierin slaagt, zal hij moeten aantonen dat de gedraging van de werknemer in relatie tot de tekortkoming van hemzelf, daarbij in het niet valt.
Een werkgever heeft, wil hij de aansprakelijkheid van de schade op de schouders van de werknemer kunnen leggen, dus twee te volgen routes. De werkgeversaansprakelijkheid kan dus als volgt kort samengevat worden. Een werkgever kan allereerst een beroep doen op artikel 7:658 lid 1 BW, waarin wordt gekeken of hij heeft voldaan aan zijn zorgverplichtingen. Heeft hij hier echter niet aan voldaan, dan zal hij de route van artikel 7:658 lid 2 BW moeten volgen waarin de twee toetsmomenten.55
In deze paragraaf wordt de nadruk gelegd op de eigen schuld van de werknemer. De invulling die de Hoge Raad heeft gegeven aan deze eigen schuld van de werknemer, namelijk dat een werknemer zich voorafgaand aan het ongeval bewust moet zijn geweest van het feit dat zijn gedragingen roekeloos zijn , heeft alles te maken met het stukje ‘bewuste roekeloosheid’ binnen het ‘opzet of bewuste roekeloosheid’ criterium. Opzet is immers door de wetgever gedefinieerd als zijnde “gedragingen van de betrokken werknemer respectievelijk de ter beschikking gestelde arbeidskracht die zijn gericht op het veroorzaken van schade”.56 Dit aantonen is praktisch onmogelijk, omdat het voor een werkgever onmogelijk is te weten of gedragingen van een werknemer erop gericht zijn schade te veroorzaken.
50 51 52 53 54 55 56
HR 11 september 1998, NJ 1998, 870 (Van der Wiel/Philips). HR 14 oktober 2005, NJ 2005, 539 (City Tax/De Boer). HR 13 juli 2007, C05/288HR.; HR 1 februari 2008, JAR 2008, 58. Haak en Koot 2004, p. 65. HR 20 september 1996, NJ 1997, 198, r.o. 3.6. Haak en Koot 2004, p. 65. Kamerstukken II 1995/96, 24 439, nr. 5, p. 61
- 17 -
2.4. Conclusie Het is duidelijk dat de werkgeversaansprakelijkheid een lange weg heeft afgelegd. Waar er tot 1906 nog nauwelijks sprake was van werkgeversaansprakelijkheid is dit door de jaren heen aanzienlijk veranderd. Tegenwoordig komt werkgeversaansprakelijkheid steeds sneller ter sprake bij ongevallen die plaatsvinden binnen het werkmilieu. Ook beroepsziekten worden steeds vaker geschaard onder de werkgeversaansprakelijkheid. De eigen schuld van de werknemer in deze werkgeversaansprakelijkheid heeft zich ook door de jaren heen ontwikkeld. Waar er tot 1992 nog sprake was van ‘grove schuld’ werd dit in het Morsink/Nebem arrest vervangen door ‘opzet of bewuste roekeloosheid’. In het tegenwoordige artikel 7:658 BW wordt ook gebruik gemaakt van het begrip ‘opzet of bewuste roekeloosheid’. De Hoge Raad heeft aan dit begrip een zeer strenge invulling gegeven. Zoals al eerder gezegd zorgt de strenge uitleg van het “opzet of bewuste roekeloosheid” criterium ervoor dat een werkgever er bijna geen succesvol beroep op kan doen. En zelfs als de werkgever al kan aantonen dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de kant van de werknemer, dan moet de werkgever ook nog kunnen aantonen dat de schade, die de ‘bewust roekeloze’ werknemer heeft veroorzaakt, groter is dan zijn eigen tekortkomingen. Kortom een zeer moeilijke, zo niet onmogelijke, opgave. In de jurisprudentie is een aantal schaarse voorbeelden te vinden van uitspraken waarin eigen schuld werd aangenomen. Zo is eigen schuld onder meer aangenomen in gevallen waarbij een werknemer zichzelf omhoog liet hijsen aan een takel en vervolgens ten val kwam57, een werknemer bewust geen onderhoudsbeurten aan zijn auto liet uitvoeren, waardoor de schade is opgetreden58, de sigarettenpeuk van een stagiaire zorgt voor brand in een kapsalon59, een werknemer meelift met een vorkheftruck en vervolgens letsel oploopt omdat hij van de truck afvalt60 en een magazijnchef die een schuurdeur wil loswrikken terwijl hij op de lepels van een vorkheftruck staat61. In het volgende hoofdstuk zal worden ingegaan op kritische geluiden die er zijn geweest op de werkgeversaansprakelijkheid, en met name zich het niet kunnen beroepen op de eigen schuld van de werknemer door een werkgever. Aan de hand van deze kritische geluiden, en aan de hand van andere bronnen binnen de wetgeving, zullen verschillende alternatieve invullingen gezocht worden voor invulling van het “opzet of bewuste roekeloosheid” criterium die mogelijk beter aansluiten bij de werkgeversaansprakelijkheid en de invulling die personen er in deze tijd aan willen geven.
57 58 59 60 61
Hof Den Haag 17 juli 2008, JAR 2008, 125. Hof Den Bosch 17 april 2007, JAR 2007, 209, LJN BB2438 (Autoster/Hendriks). Voorzieningenrechter Rb. Groningen 27 juni 2003, LJN AH9008 (John Daniels/ROC). Ktr. Harderwijk 11 november 1998, Prg. 1999, 5115, LJN AI9831. Ktr. Zevenbergen 10 maart 1994, Prg. 1994, 4095, LJN 6152 (Bont/De Baronie).
- 18 -
3. Alternatieven In dit hoofdstuk zal, aan de hand van kritische geluiden in de lagere rechtspraak en werkgeversaansprakelijkheid in het buitenland, gekeken worden naar alternatieve invullingen voor het eigen schuld beginsel binnen de werkgeversaansprakelijkheid in Nederland. Er zal gekeken worden naar welke invullingen kunnen worden gehanteerd voor het “opzet of bewuste roekeloosheid” criterium.
3.1. Alternatief I:
"Ernstige verwijtbaarheid"
Voor een mogelijke alternatieve invulling van het criterium “opzet of bewuste roekeloosheid” zal gekeken worden naar de opvattingen van C.J.M. Klaassen62. Zij heeft in haar oratie betoogt dat het criterium “opzet of bewuste roekeloosheid” op eenzelfde manier dient te worden uitgelegd als de betekenis die de Hoge Raad heeft gegeven aan het “ernstige verwijtbaarheid” criterium uit artikel 2:9 BW te weten een meer objectieve manier om vast te stellen of er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Hieronder zal kort worden uitgelegd hoe Klaassen tot deze invulling is gekomen en zal nader worden ingegaan op hoe deze invulling vorm kan krijgen binnen artikel 7:658 BW.
Klaassen stelt dat de wetgever reeds in het verleden heeft aangeven dat de “opzet en bewuste roekeloosheid” criteria in zowel de artikelen 6:170 lid 3 BW 7:658 lid 2 BW en 7:661 lid 1 BW eenduidig dienen te worden uitgelegd. Zij baseert zich onder andere op de parlementaire geschiedenis63 en op uitspraken van de Hoge Raad.64 Maar de parlementaire geschiedenis en de uitspraken van de Hoge Raad gaan ofwel over het “opzet of bewuste roekeloosheid” criterium in artikel 6:170 lid 3 BW ofwel dat van artikel 7:661 lid 1 BW. Wel is telkens vermeld dat de criteria in deze beide artikelen op eenzelfde manier dienen te worden uitgelegd als in artikel 7:658 BW.
62
C.J.M. Klaassen, Schadeveroorzakend handelen in functie, Deventer: Tjeenk Willink, 2000. Parl. Gesch. Boek 6, p. 728, waar in de toelichting op art. 6.3.2.2 (het huidige artikel 6:170) wordt verwezen naar artikel 7.10.4.2 (arbeidsongevallen, het huidige 7:658) en art. 7.10.4.3 (aansprakelijkheid werknemer voor aan werkgever toegebrachte schade, het huidige 7:661); Zie voorts Parl. Gesch. Inv. Boeken 3, 5 en 6, Aanpassing Burgerlijk Wetboek, p. 416 en 417, waarin een verband wordt gelegd tussen art. 1638x oud (het huidige 7:658) betreffende de regeling voor schuld van de werknemer bij arbeidsongevallen en de regeling schuld van de werknemer bij aansprakelijkheid voor aan de werkgever toegebrachte schade (het huidige art. 7:661). 64 HR 9 januari 1987, NJ 1987, 948 (Sweegers/Van den Hout).; HR 27 maart 1992, NJ 1992, 496 (Morsink/Nebem) (m.nt. PAS, HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 264 m.nt. PAS). 63
- 19 -
In de Memorie van Antwoord van artikel 7A:1639da (oud) BW, het tegenwoordige 7:661 lid 1 BW, is aangegeven dat er geen verschil bestaat tussen het “opzet of bewuste roekeloosheid” criterium en het voorheen gehanteerde “ernstige verwijtbaarheid” criterium.65 Ook de Hoge Raad bevestigt dit.66
Het leek er dus op dat alle drie de artikelen op eenzelfde manier uitgelegd dienden te worden, en wel volgens de oude invulling van het “ernstig verwijtbaarheid” criterium. De Hoge Raad trok hier echter een streep door in zijn Pollemans/Hoondert-arrest, waarin de Raad een compleet andere benadering koos voor het “opzet of bewuste roekeloosheid” criterium binnen de werkgeversaansprakelijkheid binnen artikel 7:658 BW. Er zijn dus op dit moment drie artikelen binnen de boeken 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek die verschillende betekenissen hebben voor eenzelfde begrip. Een weinig gelukkige situatie, zo stelt Klaassen.67 Als oplossing voor deze situatie geeft Klaassen aan dat een mogelijkheid zou kunnen zijn dat de Hoge Raad terugkomt op zijn uitspraak uit Pollemans/Hoondert en een nieuwe benadering gaat hanteren voor het “opzet of bewuste roekeloosheid” criterium binnen artikel 7:658 lid 2 BW en de andere twee artikelen. Klaassen stelt voor om de invulling te gebruiken die de Hoge Raad heeft gegeven voor het “ernstig verwijtbaarheid” criterium binnen artikel 2:9 BW, die gaat over bestuurdersaansprakelijkheid.68 Hoe komt Klaassen hierop?
3.1.1. Bestuurdersaansprakelijkheid De vraag waarom Klaassen kijkt naar de bestuurdersaansprakelijkheid is gelegen in het feit dat een bestuurder twee verschillende posities bekleedt. Enerzijds bekleedt hij een vennootschapsrechtelijke positie in zijn rol als bestuurder van de onderneming. Anderzijds bekleedt hij ook een arbeidsrechtelijke positie als werknemer binnen de onderneming, die in deze als werkgever wordt gezien. De arbeidsrechtelijke positie geldt wanneer een bestuurder, in zijn rol als werknemer, aansprakelijk wordt gesteld voor schade die hij aan de onderneming, in de rol als werkgever, heeft toegebracht. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat een bestuurder wordt verweten kasgeld te hebben verduisterd.69 De bestuurder was als werknemer verantwoordelijk wanneer kon worden aangetoond dat hij opzettelijk of bewust roekeloos gehandeld had toen hij het geld had laten verdwijnen.
65
Klaassen 2000, p. 97.; MvA bij art. 7A:1639da oud-BW, Parl. Gesch. Aanpassing BW (Inv. 3,5 en6), p. 416. 66 HR 22 januari 1993, NJ 1993, 665 (Z/Boekhandel De Tille). 67 Klaassen 2000, p. 104. 68 Klaassen 2000, p. 104. 69 HR 10 december 1999, NJ 2000, 6 (Kastekort).
- 20 -
De vennootschapsrechtelijke positie van een bestuurder komt voort uit zijn hoofdelijke aansprakelijk bij de tekortkoming van zijn taakvervulling. Een beroep zal moeten worden gedaan op artikel 2:9 BW wanneer sprake is van zo een tekortkoming. Artikel 2:9 BW stelt verder dat de bestuurder niet aansprakelijk is voor de schade wanneer deze hem niet te verwijten is en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen ervan af te wenden. De Hoge Raad heeft in 1997, in het zogenoemde ‘Stalemanarrest’70, nadere invulling gegeven aan het begrip "verwijtbaarheid" binnen artikel 2:9 BW door te stellen dat een bestuurder een ernstig verwijt moet worden gemaakt wil er sprake zijn van verwijtbaarheid.
Wil er sprake zijn van een ernstig verwijt dient er, aldus de Hoge Raad, gekeken te worden naar de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad formuleert de omstandigheden van het geval in rechtsoverweging 3.3.1. van het arrest als volgt:
"Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico's, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult."
Hoewel bovengenoemde invulling van het “ernstige verwijtbaarheid” criterium geldt voor aansprakelijkheid van de bestuurder ten opzichte van de onderneming stellen Klaassen, maar ook andere auteurs71, vast dat er een parallel loopt tussen de bestuurdersaansprakelijkheid uit artikel 2:9 BW en de aansprakelijkheid volgende uit artikel 7:661 BW. Immers, zo stelt men, kwam in beide artikelen het begrip “ernstige verwijtbaarheid” voor en heeft de wetgever in de Memorie van Antwoord van artikel 7A:1639da (oud) BW nog gesteld dat het “opzet of bewuste roekeloosheid” criterium uit dit artikel aansluiting vindt in de “ernstige verwijtbaarheid”.72
70
HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van de Ven). Klaassen 2000, p. 100.; Asser-Maeijer 2-III 2000, nr. 321.; Van Schilfgaarde 1998, p. 145.; Wezeman 1998, p. 65-68. 72 Klaassen 2000, p. 97; MvA bij art. 7A:1639da oud-BW, Parl. Gesch. Aanpassing BW (Inv. 3,5 en6), p. 416. 71
- 21 -
Bovengenoemd stuk geeft aan dat de uitleg van het “opzet of bewuste roekeloosheid” criterium in artikel 7:661 lid 1 BW mogelijk gelezen kan worden als de uitleg die de Hoge Raad heeft gegeven aan het “ernstige verwijtbaarheid” criterium uit artikel 2:9 BW. Dit zorgt er echter voor dat het “opzet of bewuste roekeloosheid” begrip in boek 7 tweeledig kan worden uitgelegd. In artikel 7:661 lid 1 BW kan het worden geïnterpreteerd met de uitleg die de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 10 januari 199773 en in artikel 7:658 lid 2 BW kan het geïnterpreteerd worden aan de hand van de invulling van de Hoge Raad in het Pollemans/Hoondert-arrest.
3.1.2. Ernstige verwijtbaarheid en werkgeversaansprakelijkheid Zoals hierboven al is gesteld pleit Klaassen er voor om de benadering, van de Hoge Raad in het Pollemans/Hoondert-arrest, aangaande werkgeversaansprakelijkheid terug te draaien en om te buigen tot een invulling die aansluit bij de benadering die de Hoge Raad heeft gehanteerd voor het “ernstige verwijtbaarheid” criterium in de bestuurdersaansprakelijkheid uit artikel 2:9 BW en ook in artikel 7:661 BW. Immers de wetgever heeft aangegeven dat opzet of bewuste roekeloosheid binnen artikel 7:661 BW geïnterpreteerd dient te worden als “ernstige verwijtbaarheid”. Op die manier, zo stelt Klaassen, zullen de “opzet of bewuste roekeloosheid” criteria in de artikelen 7:658 lid 2 BW en 7:661 lid 1 BW op eenzelfde manier worden uitgelegd en wordt er toch een zekere mate van terughoudendheid betracht voor wat betreft het op de werknemer schuiven van de aansprakelijkheid in de werkgeversaansprakelijkheid.74 De terughoudendheid is, naar ik meen, gelegen in het feit dat een werkgever alsnog de meeste bewijslast op zijn schouders gelegd krijgt. Eerst en vooral dient hij aan te tonen dat hij heeft voldaan aan zijn zorgverplichtingen, volgende uit 7:658 lid 1 BW. Kan hij hier niet aan voldoen dan moet hij alsnog de “opzet of bewuste roekeloosheid” bij een werknemer aantonen. Dit aantonen zal eenvoudiger zijn omdat, wanneer het “opzet of bewuste roekeloosheid” criterium wordt uitgelegd aan de hand van de omstandigheden van het geval zoals volgt uit het Staleman-arrest, men middels objectief te bepalen gegevens kan achterhalen of een werknemer bewust roekeloos heeft gehandeld.
73 74
HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van de Ven). Klaassen 2000, p. 100.
- 22 -
Zo kan men kijken naar de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, eventueel geldende richtlijnen, de gegevens waarover de werknemer beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten gedragingen.75 Om een voorbeeld te noemen: een werknemer die aan een kraan gaat hangen en vervolgens ten val komt76 zal door de werkgever op zijn roekeloze gedrag kunnen worden gewezen, omdat de werkgever kan aantonen dat de door de werknemer uitgeoefende activiteiten meer risico met zich had mee gebracht dan wanneer hij deze activiteit niet had uitgevoerd, dat eventuele richtlijnen het hangen aan een kraan verboden hadden en dat de werknemer op de hoogte was of moest zijn van deze richtlijnen. Verder bestaat er nog altijd het tweede toetsmoment, zoals besproken in paragraaf 2.3. van deze Thesis, die stelt dat de tekortkomingen van de werkgever in het niet moeten vallen bij de tekortkomingen van de werknemer. Al met al zal de terughoudendheid in het afschuiven van de aansprakelijkheid op de werknemer zeer beperkt blijven.
Toch is hier wel degelijk sprake van een alternatieve invulling, omdat een werkgever nu meer met een objectieve maatstaf kan kijken naar arbeidsongevallen op de werkvloer. Op dit moment is er vooral sprake van een subjectieve invulling van het “opzet of bewuste roekeloosheid” begrip, hetgeen het voor de werkgever zeer lastig maakt om er een beroep op te doen en de werknemer, in sommige gevallen, kan aanspreken op diens roekeloze gedrag. Ook een werknemer zal meer gestimuleerd worden in het voorkomen van arbeidsongevallen. Een werkgever moet niet meer proberen de gedachten van een werknemer te doorgronden, maar kan zich nu beroepen op objectieve gegevens.
Om een voorbeeld te geven van hoe bovengenoemd alternatief in de praktijk zou kunnen worden toegepast doe ik weer een beroep op de casus die aan het begin van deze Thesis gebruikt is.
Een werknemer zakt tijdens zijn werkzaamheden door het dak van een gebouw. De werkgever heeft hem voorafgaand aan de werkzaamheden echter wel gewaarschuwd dat hij niet naast de steigerdelen mocht lopen. Het dak was buiten de steigerdelen immers nog niet sterk genoeg om het gewicht van de werknemer te dragen.
75
HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van de Ven).; HR 29 november 2002, NJ 2003, 455 (Schwandt/Berghuizer Papierfabriek). ; HR 4 april 2003, NJ 2003, 538 (Skipper Club Charter/Jaarsma).; Rb. Amsterdam 26 maart 2008, LJN: BF3733. 76 Hof 's-Gravenhage 17 juli 2008, JAR 2008, 125 (m.nt. R.P. Wijne, RAR 2008, 148).
- 23 -
De werknemer is ondanks de waarschuwing toch naast de steigerdelen gaan lopen en is door het dak gezakt. De werknemer zal allereerst zijn werkgever aansprakelijk stellen voor de schade die hij heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden (artikel 7:658 BW). De werkgever zal vervolgens een beroep moeten doen op lid 2 van dit artikel. Dit betekent dat hij moet aantonen dat hij heeft voldaan aan de zorgverplichtingen, die aan hem worden opgelegd door artikel 7:658 BW. Kan de werkgever niet aantonen dat hij heeft voldaan aan diens zorgverplichtingen, dan dient hij een beroep te doen op artikel 7:658 lid 2 BW. Wanneer nu de alternatieve invulling gaat gelden voor het aantonen van "opzet of bewuste roekeloosheid", is het aan de werkgever om aan te tonen dat er uit de gedragingen van de werknemer verschillende risico’s zijn voortgekomen die de werkgever niet had kunnen voorkomen. Tevens kan de werkgever een beroep doen op eventuele richtlijnen of waarschuwingen waar de werknemer wel van op de hoogte was, of in ieder geval behoorde te zijn. Het zijn deze objectieve gegevens die de werkgever kan aanvoeren ten overstaan van de rechter om aan te tonen dat een werknemer zich 'bewust roekeloos' gedragen heeft toen deze de waarschuwingen heeft genegeerd. Als de werkgever hierin slaagt en er dus sprake is van een bewust roekeloze werknemer, zal de werkgever echter ook nog moeten aantonen dat de handelingen van de werknemer zodanig roekeloos waren dat ze in veel grotere mate hebben bijgedragen aan het ongeval dan de tekortkomingen van de werkgever aangaande diens zorgverplichtingen. Het zal voor een werkgever dus niet eenvoudiger worden om zijn aansprakelijkheid af te schuiven op de werknemer, maar het zal voor hem wel mogelijk zijn om door middel van objectieve gegevens te kunnen aantonen dat een werknemer opzettelijk of bewust roekeloos gehandeld heeft voorafgaand aan het ongeval.
Eén van de praktische problemen waar men tegenaan kan lopen wanneer men bovengenoemd alternatief gaat hanteren is dat er een grote mate van onredelijkheid kan ontstaan wanneer een werkgever met de objectieve maatstaf van "ernstige verwijtbaarheid" aantoont dat er sprake is van een opzettelijk of bewust roekeloze werknemer, maar hijzelf ook in gebreke is gebleven waar het gaat om zijn zorgverplichtingen. Als alle aansprakelijkheid nu bij één der partijen komt te liggen terwijl de andere partij, die ook deels aansprakelijk is voor de ontstane schade, vrijuit gaat is dit een zeer onredelijke situatie. Toch heeft de Hoge Raad lange tijd het zogenoemde "alles-of-niets"-principe gehanteerd. Dit betekende dat één der partijen de volledige schade draagt bij een arbeidsongeval of beroepsziekte. Stelde de rechter de werkgever in het gelijk, dan kwamen alle kosten voor rekening van de werknemer, en vice versa. - 24 -
De Hoge Raad heeft echter ook ingezien dat dit in sommige gevallen niet rechtvaardig is en is daarom afgestapt van het "alles-of-niets"-principe en heeft de zogenoemde “proportionele aansprakelijkheid” aanvaard.77 Hiermee zette de Hoge Raad de deur open voor de zogenoemde proportionele aansprakelijkheid. Hoewel proportionele aansprakelijkheid vooral kijkt naar verdeling van de schade is het in die zin belangrijk om het toch even te vermelden, omdat het aansluit op het bovengenoemde alternatief. Immers, als een werkgever aan de hand van objectieve gegevens kan aantonen dat de werknemer “opzettelijk of bewust roekeloos” gehandeld heeft, maar hijzelf ook in gebreke is gebleven waar het gaat om zijn zorgverplichtingen, dan is een verdeling van schade op zijn plaats.
77
HR 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (Nefalit/Karamus).
- 25 -
3.2. Alternatief II:
Onrechtmatige daad: Verkeersopvattingen
Een tweede alternatieve invulling kan gevonden worden in artikel 6:162 BW, dat gaat over een onrechtmatige daad. Met name zal gekeken worden hoe daar een onrechtmatige daad toegerekend wordt aan de dader en zal aan de hand hiervan een nieuwe invulling worden gegeven voor de eigen schuld van de werknemer binnen de werkgeversaansprakelijkheid.
3.2.1. Een onrechtmatige daad en de toerekening aan de dader Binnen artikel 6:162 BW staat onder andere de vraag centraal of een bepaalde schadeveroorzakende handeling onrechtmatig is en of deze kan worden toegerekend aan de dader. Artikel 6:162 lid 2 BW stelt dat een daad als onrechtmatig wordt aangemerkt wanneer deze 'een inbreuk maakt op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.' Wel geeft dit artikel nog een uitzonderingsgrond en wel dat er geen sprake is van een onrechtmatige daad wanneer het gaat om een rechtvaardigingsgrond. Artikel 6:162 lid 2 BW is dus volledig gericht op de onrechtmatigheid van de daad. Artikel 6:162 lid 3 BW is gericht op de toerekening van een onrechtmatige daad aan de dader. Dit artikel stelt namelijk dat een onrechtmatige daad aan de dader kan worden toegerekend wanneer 'zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. '78 Hieronder zal nader worden ingegaan op artikel 6:162 lid 3 BW en zal er gekeken worden naar welke criteria gebruikt worden om onrechtmatige gedragingen toe te rekenen aan de dader. Deze criteria zullen worden gebruikt om nadere invulling te geven aan het tweede mogelijke alternatief binnen deze Thesis.
3.2.2. Artikel 6:162 lid 3 BW Artikel 6:162 lid 3 BW gaat uit van het volgende:
Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
Men kan drie manieren onderscheiden binnen lid 3 op welke wijze men een onrechtmatige daad kan toerekenen aan een persoon. Allereerst kan er sprake zijn van schuld.
78
Artikel 6:162 lid 3 BW.
- 26 -
De manier waarop schuld binnen artikel 6:162 lid 3 BW geïnterpreteerd dient te worden is 'verwijtbaarheid' of 'vermijdbaarheid'.79 Voldoende is in dit geval of een persoon anders had kunnen en moeten handelen dan hij heeft gedaan om op die manier de schade te voorkomen.80 Of een persoon anders had kunnen en moeten handelen wordt bekeken aan de hand van persoonlijke kenmerken van de dader zoals diens kennis, kunde en vaardigheden. Zo zal iemand die een gevaarlijke activiteit uitvoert, worden geacht te anticiperen op de gevaren en risico´s welke die activiteit met zich meebrengen.81 In tegenstelling tot bijvoorbeeld verwijtbaar handelen bij bestuurdersaansprakelijkheid, zoals besproken in paragraaf 3.1.1. van deze Thesis waar veel meer gekeken wordt naar een objectieve maatstaf, is er bij toerekenbaarheid op grond van schuld bij een onrechtmatige daad veel meer sprake van een subjectieve uitleg. Ieder mens bezit namelijk andere kennis, kunde of vaardigheden en ieder mens gebruikt deze persoonlijke kenmerken op een andere manier.
De tweede manier waarop men een onrechtmatige daad kan toerekenen aan de dader is krachtens de wet. Binnen de wet is geregeld dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaar of ouder verricht is onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, dit geen beletsel vormt om de onrechtmatige gedraging toe te rekenen aan de dader.82 Voor kinderen onder de veertien jaar geldt dat eventuele onrechtmatige gedragingen niet aan hen kunnen worden toegerekend.83
De derde en laatste manier waarop men een onrechtmatige daad kan toerekenen aan de dader is op grond van verkeersopvattingen. Het begrip “verkeersopvatting” is abstract en kan doen vermoeden dat de meerderheid van de bevolking achter deze opvattingen staat en ze als maatschappelijk geaccepteerd ziet. Verschillende schrijvers ondersteunen deze redenering en stellen dat ‘niet de wil van partijen of de persoonlijke overtuiging van de rechter de doorslag geeft, maar de ‘opvatting in het verkeer op een zeker moment’.84 Andere schrijvers stellen echter dat dit niet juist is. Binnen de rechtspraak wordt, volgens hen, gekeken naar bestaande rechtsopvattingen die blijken uit wetten of verdragen en naar opvattingen van een specifieke groep van de bevolking, zoals een branche of beroepsgroep.85
79 80 81 82 83 84 85
Spier, e.a. 2009, p. 77. Sieburgh 2000, p. 171. Sieburgh 2000, p. 186. Art. 6:165 BW. Art. 6:164 BW. Memelink 2008, p. 33 Sieburgh 2000, p. 187.
- 27 -
Om toch een invulling te kunnen geven aan wat nu precies wordt verstaan onder “verkeersopvattingen” is zowel gekeken naar het begrip schuld als naar het kwalitatieve aansprakelijkheidsbegrip.
Om een verduidelijking te geven van wat nu precies onder ‘verkeersopvattingen’ wordt verstaan zijn een aantal voorbeelden uit de jurisprudentie in deze Thesis opgenomen. Het eerste voorbeeld is een arrest van de Hoge Raad van 11 november 1983, waar het ging over een verkeersongeval waarbij een automobilist, de heer Vos, moest uitwijken voor een plots overstekende ree waardoor hij op de linkerweghelft frontaal op een tegenligger is gebotst.86 Men zou kunnen stellen dat de persoonlijke verwijtbaarheid bij de heer Vos ontbrak, omdat hij moest uitwijken voor de Ree. Men zou in dit geval de ree aansprakelijk kunnen stellen, omdat het dier persoonlijk verwijtbaar had gehandeld en hierdoor het ongeluk is ontstaan (het stak immers zomaar de weg over). Het is echter zeer lastig om een ree aan te spreken voor schade. De bestuurder van de auto, die moest uitwijken voor de ree, kon geen persoonlijk verwijt worden gemaakt omdat hij enkel maar probeerde de ree te ontwijken en zijn gedraging er niet op was gericht om de schade te veroorzaken. Het Gerechtshof was dan ook van oordeel “dat de achteraf bezien, onjuiste en fatale reactie van Vos geenszins onbegrijpelijk is en hem niet als schuld is aan te rekenen. “ De Hoge Raad ging echter niet mee met deze redenatie en stelde:
“De Hoge Raad deelt dit oordeel niet omdat Vos een uiterst gevaarlijke manoeuvre heeft gemaakt: hij heeft zich immers plotseling op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook begeven, en zulks op een smalle, drukke autoweg, vlak voor een naderende tegenligger. Dit terwijl een andere reactie ook mogelijk was geweest, bijvoorbeeld naar rechts uitwijken. Voorts is van belang dat Vos zijn gevaarlijke manoeuvre maakte kort nadat hij het gevarenbord ‘overstekend groot wild’ was gepasseerd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat Vos van zijn wijze van rijden – hoezeer zijn reactie op de plotselinge kritieke situatie menselijkerwijs ook begrijpelijk moge zijn – rechtens geen enkel verwijt valt te maken. Het Hof heeft ten onrechte aangenomen dat Vos ter zake van het ongeval geen schuld treft.”
86
HR 11 november 1983, NJ 1984, 331 (Meppelse Ree).
- 28 -
De Hoge Raad heeft deze uitspraak gedaan, omdat rond 1983 er in het oud BW nog geen sprake was van verkeersopvatting. De Hoge Raad heeft daarom niet gekeken naar hoe een ‘normale automobilist’ zou reageren, maar hoe een ‘perfecte automobilist’ zou reageren.87 De Hoge Raad heeft hiermee de conclusie van A-G Biegman-Hartogh gevolgd, die op zijn beurt weer de redenering van Langemeijer gevolgd heeft. Langemeijer stelde dat veel van wat het recht met ‘schuld’ heeft bedoeld aan te duiden in feite geen schuld is in de zin van verwijtbaarheid, maar slechts het risico van onze algemene feilbaarheid.88
Hoewel Vos volgens de Rechtbank en het Hof geen persoonlijk verwijt kon worden gemaakt omdat hij slechts probeerde de ree te ontwijken, wat door de Rechtbank en het Hof gezien werd als ‘geenszins onbegrijpelijk’, werd Vos door de Hoge Raad toch aansprakelijk gehouden voor het ongeval. Er waren immers andere mogelijkheden om uit te wijken en andere mogelijkheden om een ongeval te voorkomen. Hoewel er moreel gezien geen persoonlijke verwijtbaarheid was aan de zijde van dhr. Vos, hij week in een schrikreactie uit naar de linkerhelft van de weg, was er volgens de Hoge Raad wel degelijk verwijtbaarheid waar het gaat om aansprakelijkheid. Dhr. Vos had ook nog andere middelen tot zijn beschikking om het ongeval te voorkomen. Een ander voorbeeld van toerekenbaarheid op grond van verkeersopvattingen is de onervaren arts die schade veroorzaakt die hij niet had veroorzaakt als hij meer ervaring had gehad. Wanneer we naar bovenstaande voorbeelden kijken kunnen we zien dat verkeersopvattingen op twee pijlers zijn gestoeld, namelijk op de hoedanigheid van een persoon (handelt de persoon bijvoorbeeld in zijn rol van deskundige of vertegenwoordiger) en de aard van de gedragingen van de persoon (heeft de persoon gedragingen verricht die hij had moeten voorkomen met de kennis, kunde en vaardigheden die hij bezit).
Bovengenoemde manieren om een onrechtmatige daad toe te rekenen aan een dader kunnen ook worden geïmplementeerd binnen de werkgeversaansprakelijkheid. Hieronder zal een nadere invulling worden gegeven aan het tweede alternatief binnen deze Thesis, die gebaseerd is op toerekenbaarheid van schuld op basis van in het verkeer geldende opvattingen. Toerekenbaarheid op grond van de wet zal niet verder worden behandeld, omdat dit voornamelijk toeziet op toerekenbaarheid van onrechtmatige gedragingen aan daders ouder dan veertien jaar of met een geestelijke of lichamelijke stoornis.
87 88
Verheij 2005, p. 52 Verheij 2005, p. 52
- 29 -
Wel zal deze gedachte op de achtergrond gehanteerd blijven, wanneer er in de volgende paragraaf gekeken gaat worden naar schuld en verkeersopvattingen. Toerekening op grond van schuld zal na de enquete als laatste alternatief worden aangevoerd binnen deze Thesis.
3.2.3. Werkgeversaansprakelijkheid en verkeersopvattingen Toerekening van een onrechtmatige gedraging krachtens verkeersopvattingen kan ook worden toegepast op de eigen schuld van een werknemer ten aanzien van de werkgeversaansprakelijkheid. Hoe hieraan invulling aan kan worden gegeven zal in deze paragraaf worden behandeld.
Om dit te verduidelijken zal deze redenering worden toegepast op het Pollemans/Hoondert arrest. Pollemans was door zijn werkgever gewaarschuwd dat hij niet naast de afgezette gedeelten mocht lopen op het dak. Verder hoefde Pollemans zich, voor zijn werkzaamheden, niet buiten de afgezette gedeelten begeven. Nu hij toch buiten de afgezette gedeelten is terecht gekomen heeft hij een gevaarlijke activiteit ondernomen en heeft hij de gevaren en risico's aanvaard die met deze activiteit gepaard gaan. Per casus moet echter gekeken worden hoe dient te worden omgegaan met de verkeersopvattingen. Als Pollemans in dit arrest al een aantal jaar werkzaam zou zijn als dakdekker, zou hij meer kennis, ervaring en kunde hebben opgedaan dan iemand die nog niet zo lang werkzaam is als dakdekker. Het zou deze kennis, ervaring en kunde moeten zijn die Pollemans ervan hadden moeten weerhouden het dak te betreden buiten de daarvoor aangelegde steigerdelen.
Want wat nu te denken van een arbeidsongeval dat is ontstaan door een gedraging van de werknemer. De werknemer voert werkzaamheden uit die tot zijn taak behoren en hij kan of moet deze niet anders uitvoeren dan hij heeft gedaan. Het is op dat moment dat er geen sprake is van een juridische schuld, echter er kan wel gekeken worden naar mogelijke toerekenbaarheid van zijn gedraging op grond van verkeersopvattingen. Toerekenbaarheid van zijn gedrag wordt dan beoordeeld op basis van de hoedanigheid van de werknemer en de aard van diens gedraging. Als voorbeeld zal weer gekeken worden naar het arrest Pollemans/Hoondert. Als Pollemans nu gewaarschuwd was door zijn werkgever en hij op de begrensde delen van het dak was blijven lopen, dan had hij geen gevaren of risico's over zichzelf afgeroepen.
- 30 -
Als hij nu een arbeidsongeval had gehad in de uitoefening van zijn werkzaamheden, bijvoorbeeld omdat hij een spijker op een te zwakke plek van het dak had geslagen, waardoor het dak instortte en Pollemans naar beneden viel, was er geen sprake geweest van een gedraging die hij anders had kunnen of moeten doen. Dit betekent dat schuld moeilijk kan worden aangetoond. Als Pollemans echter deskundig was op het gebied van daken en hij wist dat het gedeelte waar hij aan het timmeren was zwakker was dan de rest en dat zijn werkzaamheden ervoor konden zorgen dat het dak instortte, dan is er sprake van toerekenbaarheid op grond van verkeersopvattingen. Immers, Pollemans is een deskundige die de kennis en kunde heeft om te weten dat hij op bepaalde delen van het dak niet behoort te werken. Nu hij dit toch doet voert hij een gedraging uit die hij, met zijn kennis en kunde, niet had behoren uit te voeren. Het is dan dat de gedragingen van Pollemans toegerekend kunnen worden aan hemzelf en hij de schade zelf zal moeten dragen. Wel geldt ook nu weer dat er gekeken moet worden naar het tweede toetsmoment om vast te stellen of de werknemer volledig aansprakelijk is voor diens schade of dat de tekortkomingen van de werkgever zodanig ernstig waren dat deze de schade zelf moet dragen of een gedeelte daarvan.
Zowel de toerekenbaarheid krachtens schuld als op grond van verkeersopvattingen kunnen als alternatieve invulling dienen om vast te stellen of bepaalde gedragingen van een werknemer al dan niet aan hem kunnen worden toegerekend. Een begrip als "bewuste roekeloosheid" zal op deze manier een andere invulling krijgen. Het zal niet zozeer gericht zijn op de innerlijke gesteldheid van de werknemer, maar meer kijken naar een moreel neutraal perspectief. Een perspectief wat voor een werkgever mogelijk sneller in het leven te roepen is, omdat het op de werkvloer vaak voorkomt dat werknemers anders hadden kunnen of zelfs moeten handelen.
In tegenstelling tot het eerste alternatief van deze Thesis, "verwijtbaarheid", maakt toerekenbaarheid krachtens verkeersopvattingen geen gebruik van objectief vast te stellen maatstaven, maar blijft een subjectief gedeelte over wat per casus kan verschillen. Immers ieder mens zal een eigen kennis en kunde hebben en zal op verschillende manieren met deze kennis en kunde omgaan. Het is aan de rechter om hier nadere invulling aan te geven en per geval te beoordelen of er sprake is van schuld, dan wel toerekenbaarheid op grond van verkeersopvattingen. - 31 -
3.3. Conclusie In deze paragraaf zijn twee verschillende alternatieve invullingen op het huidige stelsel van “opzet of bewuste roekeloosheid” binnen de werkgeversaansprakelijkheid gegeven. Er zijn echter nog een aantal andere alternatieve invullingen te bedenken, die niet verder zijn uitgewerkt in dit hoofdstuk. Een andere alternatieve invulling kan bijvoorbeeld gevonden worden in de directe verzekeringen en de burgerlijke immuniteit, wat onder andere in België wordt toegepast. Ik heb echter gekozen voor de twee alternatieve invullingen zoals deze in de Thesis zijn behandeld, omdat zij, naar mijn mening, praktische en interessante invullingen kunnen zijn voor het "opzet of bewuste roekeloosheid" criterium.
Vanwege het feit dat een bestuurder in sommige gevallen ook aansprakelijk kan worden gesteld in zijn rol als werknemer bij een onderneming is voor de eerste alternatieve invulling dan ook gekeken naar de invulling die de Hoge Raad heeft gegeven aan het “ernstige verwijtbaarheid”-criterium uit artikel 2:9 BW. Uit de invulling van de Hoge Raad volgt een meer objectieve maatstaf waarbij vooral gekeken wordt naar de aard van de werkzaamheden en de hieruit voortvloeiende risico’s. Ook wordt gekeken naar eventuele, binnen de onderneming geldende, richtlijnen of waarschuwingen die bij de werknemers bekend zijn of bekend behoren te zijn. Op grond van deze objectieve maatstaf kan worden bekeken of een werknemer zich bewust is geweest van zijn roekeloos handelen. Zo zal een werkgever de werkzaamheden van de werknemer aan de rechter kunnen voorleggen om aantoonbaar te maken welke risico’s uit de werkzaamheden voortkomen. Ook kan een werkgever aanvoeren dat een werknemer gewezen is op de risico's, die voortkomen uit de werkzaamheden van de werknemer, doordat de werkgever richtlijnen heeft opgesteld die hij aan de werknemer kenbaar heeft gemaakt of die de werknemer behoort te kennen. Als een werkgever dan tot slot kan aantonen dat de werknemer zich niet gehouden heeft aan de aan hem opgedragen werkzaamheden, hij daardoor onnodige risico’s in het leven heeft genomen die niet door de werkgever zijn voorzien en hij zich niet gehouden heeft aan de richtlijnen die er binnen het bedrijf gelden en bij de werknemer bekend zijn of bekend behoren te zijn, dan zal de rechter meegaan met de redenatie dat de werknemer bewust roekeloos gehandeld heeft.
Het tweede alternatief richt zich op de toerekening van gedragingen van de werknemer op basis van verkeersopvattingen. In plaats van te kijken of een werknemer zich voorafgaand aan het ongeval bewust is geweest van zijn roekeloze gedragingen zal gekeken worden of de gedragingen van de werknemer aan hem kunnen worden toegerekend op basis van zijn - 32 -
hoedanigheid als werknemer en de aard van zijn gedragingen. De hoedanigheid van de werknemer wordt bekeken aan de hand van zijn kennis, kunde en ervaring en deze hoedanigheid wordt afgezet tegen de aard van de gedragingen van de werknemer. Als de werknemer had geweten dat zijn gedragingen tot ongevallen konden leiden en hij anders had kunnen of zelfs moeten handelen, maar hij dit heeft nagelaten, dan moet de rechter beslissen dat de aansprakelijkheid aan de werknemer wordt toegerekend.
Hoewel het tweede alternatief in zekere mate op het eerste alternatief lijkt, namelijk dat er gekeken wordt naar de aard van de gedragingen, is er toch een verschil. In het eerste alternatief wordt uitgegaan van een persoonlijke verwijtbaarheid bij de dader zelf. Bij het tweede alternatief hoeft er echter geen persoonlijke verwijtbaarheid aanwezig te zijn bij de dader om toepassing te vinden.
Beide alternatieve invullingen zijn anders dan het opzet of bewuste roekeloosheid criterium, die de Hoge Raad in het Pollemans/Hoondert arrest heeft geformuleerd. Het eerste alternatief van “ernstige verwijtbaarheid” gaat uit van een objectieve maatstaf en het tweede alternatief kijkt naar de hoedanigheid van een persoon, in dit geval de werknemer en de aard van zijn werkzaamheden.
Waar bij het tweede alternatief ook een subjectieve maatstaf wordt gebruikt, hetgeen bij het huidige stelsel ook het geval is, wordt bij het tweede alternatief veel meer de nadruk gelegd op de kennis van een werknemer en wat hiermee doet. Bij het huidige stelsel wordt vooral de nadruk gelegd op de vraag of een werknemer, voorafgaand aan het ongeval, zich bewust is geweest van zijn roekeloze gedraging. Hier wordt ook gekeken naar de ervaring die een werknemer heeft. Dit gegeven wordt dan vooral gebruikt om aan te tonen dat een werknemer zich, voorafgaand aan het ongeval, juist niet bewust is geweest van zijn roekeloze gedraging. Het tweede alternatief gebruikt juist de ervaring om schade te kunnen toerekenen aan de dader.
In het volgende hoofdstuk zullen deze twee alternatieve invullingen alsmede het huidige stelsel worden verwerkt in een vragenlijst. Deze lijsten zullen voorgelegd worden aan studenten, per alternatief 20 personen, om op die manier te achterhalen welk stelsel het beste functioneert en waarom mensen kiezen voor dat stelsel.
- 33 -
4. Onderzoek In dit hoofdstuk worden de verschillende alternatieve invullingen, die in hoofdstuk 3 zijn uitgelegd, onderzocht en zal er aan de hand van drie vragenlijsten gekeken worden wat de gevolgen zijn van de alternatieve invullingen. In paragraaf 4.1. zal er gekeken worden naar welke structuur er gebruikt is en wat de achterliggende gedachte is geweest van deze structuur. Vervolgens worden in paragraaf 4.2. de resultaten van de vragenlijsten in dit hoofdstuk uiteengezet worden en tenslotte in paragraaf 4.3. conclusies getrokken uit deze resultaten.
Alvorens ik nader zal ingaan op de structuur van het onderzoek is het van belang om aan te geven hoe dit onderzoek tot stand is gekomen en waarom er juist voor dit onderzoek gekozen is.
Aanvankelijk was er nog geen sprake van een empirisch onderzoek binnen deze Thesis. Het was de bedoeling om verschillende alternatieve invullingen voor het “opzet of bewuste roekeloosheid”-criterium te vinden en deze in het vierde hoofdstuk tegen elkaar af te zetten. In overleg met mijn scriptiebegeleiders is hiervan afgezien. In plaats daarvan is de nadruk komen te liggen op de gevolgen in de praktijk van de gevonden invullingen. Een en ander heeft geleid tot het verrichten van een empirisch onderzoek in deze Thesis en is de bron geweest voor het bedenken van de vragen binnen de vragenlijsten.
Voordat er echter begonnen kon worden met het bedenken van de vragen is er eerst gezocht naar een passende casus die gebruikt kon worden binnen de verschillende vragenlijsten. De casus die in de verschillende vragenlijsten is gebruikt is gebaseerd op verschillende arresten binnen de Nederlandse jurisprudentie.89 Aan de casus zijn nog een aantal bijzondere elementen toegevoegd om te kijken of deze van invloed zijn op mogelijke gevolgen van de alternatieve invullingen. Later in dit hoofdstuk wordt hier nog op teruggekomen. Een aantal elementen die in de vragen wordt behandeld zijn onder andere de verzekerbaarheid van de werknemer, de locatie waar het arbeidsongeval zich heeft voorgedaan en de kennis en ervaring van de werknemer.
89
Zie: HR 11 november 2005, JA 2006, 11 (amputatiegevaar Multivac machine) en Ktr. Maastricht 9 april 2008, BC8906
- 34 -
Deze elementen zijn opgenomen in de casus enerzijds omdat ze zijn voortgekomen uit overleg met mijn scriptiebegeleiders en anderzijds vanwege het feit dat ze terugkwamen in onder andere de jurisprudentie en de literatuur.
Verschillende vragen binnen de vragenlijst komen ook terug op de bijzondere elementen. Dit is gedaan om, zoals hierboven vermeld, na te gaan of deze speciale elementen van invloed waren op de antwoorden van de geïnterviewden. Op de vraag of er mogelijk ook sprake is van beïnvloeding door deze elementen op de geïnterviewden kom ik later in dit hoofdstuk terug. De vragen zijn geformuleerd aan de hand van een proces van opstellen, voorleggen en aanpassen. Belangrijk bij een empirisch onderzoek is dat het altijd controlevragen moet bevatten om te kunnen nagaan of de geïnterviewden daadwerkelijk het antwoord wensten te geven dat zij hebben gegeven en om te kunnen achterhalen waarom geïnterviewden bepaalde antwoorden hebben gegeven.
Kort samengevat komt het er dus op neer dat ik, aan de hand van de casus en het overlegproces met mijn scriptiebegeleiders, gekomen ben tot 3 vragenlijsten met elk 27 vragen. Welke vragen dit zijn, wat de resultaten waren en welke conclusies uit deze resultaten getrokken konden worden, wordt uiteengezet in de volgende paragrafen.
4.1. Structuur van het onderzoek Er is gekozen voor drie vragenlijsten, waarbij de casus in elk van deze lijsten hetzelfde is, maar waarbij de juridische onderbouwing per vragenlijst verschilt. Zo gaat één vragenlijst over de huidige wetgeving (opzet of bewuste roekeloosheid), één vragenlijst kijkt naar het eerste alternatief uit deze Master Thesis ("ernstige verwijtbaarheid") en de laatste vragenlijst kijkt naar het tweede alternatief van deze Master Thesis ("eigen schuld door verkeersopvattingen"). Deze drie vragenlijsten zijn aan verschillende mensen voorgelegd om uiteindelijk te komen tot minimaal 20 respondenten per vragenlijst, waarna de resultaten gebruikt werden voor de conclusies in dit onderzoek. Er is voor deze onderzoeksvorm gekozen, omdat men met een schriftelijk interview snel de verschillende meningen van verschillende mensen kan peilen en achterhalen. Verder is er voor deze manier van interviewen gekozen, omdat het de anonimiteit van de geïnterviewden waarborgt. Er is op verschillende manieren geprobeerd de anonimiteit te waarborgen.
- 35 -
Allereerst zijn de vragenlijsten schriftelijk, waardoor men een zekere afstand creëert tussen de interviewer en de geïnterviewde. De schriftelijke vragen zorgen er tevens voor dat mensen sneller geneigd zijn een meer persoonlijk antwoord te geven dan wanneer de vragen mondeling zouden zijn afgenomen. De vragenlijsten zijn in de Menza van de Universiteit van Tilburg uitgedeeld en verspreidt onder willekeurig gekozen studenten. Er is rekening mee gehouden dat ongeveer evenveel mannen als vrouwen de vragenlijsten zouden invullen. De studenten die de vragenlijsten hebben ingevuld waren niet bekend bij de interviewer. De interviewer was bewust niet aanwezig bij het invullen van de vragenlijsten door de studenten. Dit systeem is gehanteerd om studenten volledig vrij te laten in hun keuzes. Aanwezigheid van de interviewer bij het invullen van de vragenlijsten had er mogelijk toe geleid dat de geïnterviewden zich ongemakkelijk hadden gevoeld of dat zij zich niet volledig vrij hadden gevoeld bij het verwoorden van hun mening. De aanwezigheid van de interviewer had al een zekere mate van verwachtingen of ideeën bij de respondent kunnen oproepen en dit had het interview kunnen beïnvloeden.90 Doordat de interviewer zich afzijdig hield is deze druk proberen weg te nemen en is geprobeerd de anonimiteit zoveel mogelijk te waarborgen.
De vragenlijsten zijn als bijlage 1 bij deze Thesis gevoegd en een groot deel van de gehanteerde vragen zal in de volgende paragraaf worden behandeld. Alvorens de resultaten te bespreken zal eerst dieper worden ingegaan op het doel van de vragenlijsten.
4.1.1. Doel van de vragenlijsten Elke vragenlijst begint met een casus, waarna verschillende vragen aan de geïnterviewden worden voorgelegd. Alle casussen zijn per vragenlijst gelijk, wat inhoudt dat de gebeurtenissen en de omstandigheden in de casus exact hetzelfde zijn. Enkel het juridische gedeelte in de casussen is per vragenlijst verschillend. Dit betekent dat de wetgeving, die per casus gegeven wordt om te gebruiken ter beantwoording van de vragen, verschillend is. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 4.1. wordt in de eerste vragenlijst gebruik gemaakt van de huidige wetgeving, in de tweede vragenlijst wordt het eerste alternatief naar voren gehaald en in de derde vragenlijst komt het tweede alternatief aan bod. Dit is gedaan om te controleren of respondenten anders zouden reageren of handelen wanneer er een andere juridische invulling wordt gegeven.
90
Baarda en De Goede 2001, p. 227
- 36 -
Om een voorbeeld te geven; hoe kijkt men tegen dezelfde casus aan wanneer men als bijgevoegde wettekst en juridische onderbouwing moet kijken naar de opzet of bewuste roekeloosheid van een werknemer? En hoe beantwoord men dezelfde vragen in dezelfde casus wanneer men als bijgevoegde wettekst en juridische onderbouwing moet kijken naar de ernstige verwijtbaarheid, of eigen schuld door verkeersopvattingen? Om dit te testen zijn 27 vragen opgenomen die alle een deel van de casus belichten en laten zien waar de respondenten hun keuze op hebben gebaseerd. Hebben de respondenten vooral gekeken naar het juridische gedeelte van de casus om te komen tot een antwoord, of hebben zij eerder intuïtief een antwoord gegeven, of heeft het toch te maken met de omstandigheden van het geval?
Uiteindelijk is het doel van de vragenlijsten om te kijken of de hoofdvraag van deze Thesis, namelijk of er alternatieve invullingen gevonden kunnen worden voor het opzet of bewuste roekeloosheid criterium, beantwoord kan worden met een positief of negatief antwoord. De volgende casus werd gebruikt in de drie vragenlijsten:
Martin is al 10 jaar werkzaam als monteur bij een groot industrieel bedrijf, dat gespecialiseerd is in het maken van ijzeren constructies. Tijdens een controle van een aantal machines wordt in de hoofdcentrale van het bedrijf de stroom tijdelijk van de machines gehaald. Martin wordt op pad gestuurd om uitgeschakelde machines te controleren. Na een aantal machines te hebben gecontroleerd komt Martin bij machine 5. Daar merkt Martin dat een aantal schroeven niet goed zijn vastgedraaid. Een gevaarlijke situatie, omdat dit ervoor kan zorgen dat de machine niet meer goed functioneert en ernstige verwondingen kan toebrengen bij het personeel dat met de machine werkt. Martin moet echter de beschermingskap van de machine verwijderen, wil hij bij de schroeven komen. De beschermingskap is daar geplaatst na een ongeval waarbij een medewerker zijn hand in de machine had gestoken en zo zijn hand was kwijtgeraakt. Martin verwijderd toch de beschermingskap, omdat de stroom van de machine is gehaald. Op het moment dat Martin bezig is met het vastdraaien van de schroeven wordt in de hoofdcentrale van het bedrijf de stroom weer ingeschakeld. Het gevolg hiervan is dat de hand van Martin bekneld raakt tussen de machine. Hij wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht, waar blijkt dat twee vingers dusdanig verbrijzeld zijn dat deze geamputeerd moeten worden. Verder zal Martin zijn hand nooit meer volledig kunnen gebruiken.
- 37 -
Martin heeft veel kosten voor het ziekenhuis moeten maken. Martin is niet verzekerd voor deze kosten en wil deze verhalen bij zijn werkgever. Hij daagt zijn werkgever voor de rechter en stelt dat hij een arbeidsongeval heeft opgelopen, waarvoor de werkgever aansprakelijk is en de schade dient te betalen. De werkgever stelt echter dat de schade door Martin zelf is veroorzaakt. Er was immers een beschermkap over de machine geplaatst om te voorkomen dat werknemers hun handen in de machine zouden steken. Verder was Martin volgens de werkgever ervaren genoeg om te weten dat hij altijd de stroom van de machine handmatig moest uitschakelen om er zeker van te zijn dat het apparaat niet onverwachts terug in werking zou treden.
Als ervaren rechter word jij aangewezen in deze zaak. Het is jouw taak als rechter om op een redelijke manier naar deze zaak te kijken. Zowel de belangen van de werknemer als die van de werkgever moeten worden bekeken en tegen elkaar worden afgewogen. Belangrijk daarbij is dat jouw beslissing aansluit bij wat de wet voorschrijft en wat collega-rechters in eerdere gevallen hebben besloten. Andere rechters gaan op dezelfde manier te werk als jij.
Vragenlijst 1 gebruikt als juridische onderbouwing het "opzet of bewuste roekeloosheid" criterium zoals dat door de Hoge Raad in het Pollemans/Hoondert-arrest is geformuleerd. Geïnterviewden krijgen vervolgens de volgende uitleg:
"Na het bestuderen van de wet kom je erachter dat een werkgever aansprakelijk is voor eventuele schade die voortkomt uit een arbeidsongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer. Maar als de werkgever kan aantonen dat (1) de schade vooral is ontstaan door roekeloos handelen van de werknemer en (2) de werknemer zich daar direct voorafgaand aan het ongeval bewust van is geweest kan hij zich met succes op de eigen schuld van de werknemer beroepen."
De juridische onderbouwing geeft dus een zo goed mogelijke omschrijving van wat het "opzet of bewuste roekeloosheid" criterium inhoudt en probeert op een zo compact mogelijke manier de lezer te informeren over dit criterium.
Vragenlijst 2 gaat uit van het eerste alternatief dat in deze Thesis is besproken, namelijk het "ernstige verwijtbaarheidcriterium". Geïnterviewden krijgen de volgende uitleg bij de casus:
- 38 -
"Na het bestuderen van de wet kom je erachter dat een werkgever aansprakelijk is voor eventuele schade die voortkomt uit een arbeidsongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer. Maar als de werkgever kan aantonen dat, na beoordeling aan de hand van alle omstandigheden, waaronder de aard van de uitgeoefende activiteiten, de daaruit voortkomende risico’s eventuele richtlijnen welke er ten tijden van de gedragingen bestonden binnen de onderneming en welke de werknemer(s) kenden of behoorden te kennen, blijkt dat de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, hij zelf aansprakelijk is voor de ontstane schade."
Ook hier wordt weer geprobeerd op een zo duidelijk mogelijke manier uit te leggen wat het criterium inhoudt en wordt aan de geïnterviewden een handvat gegeven dat zij kunnen gebruiken bij de beantwoording van de vragen bij de casus.
Vragenlijst 3 gaat uit van het tweede alternatief van deze Thesis en wel "eigen schuld op basis van de verkeersopvattingen". Als juridische onderbouwing bij de casus kregen zij de volgende tekst voorgelegd:
"Na het bestuderen van de wet kom je erachter dat een werkgever aansprakelijk is voor eventuele schade die voortkomt uit een arbeidsongeval dat is voortgekomen in de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer, behalve wanneer de gedragingen van de werknemer aan hem zijn toe te rekenen op grond van (1) de kennis en ervaring van de werknemer en (2) of de werknemer met deze kennis en ervaring anders had behoren te handelen. Dit wordt ook wel op grond van de in het verkeer geldende opvattingen genoemd."
Voor een volledig overzicht van de vragenlijsten en de daarbij behorende casus wordt verwezen naar bijlage 1 van deze Thesis. Voor een volledig overzicht van de gevonden resultaten van dit onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2. In de volgende paragraaf zullen de belangrijkste uitkomsten worden behandeld en zullen aan de hand daarvan conclusies getrokken worden.
- 39 -
4.1.2. Verwerken van de resultaten Nadat de verschillende vragenlijsten waren uitgedeeld, ingevuld en vervolgens weer waren opgehaald zijn de verschillende antwoorden verwerkt in een EXCEL-spreadsheet. Dit is gedaan om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de gegeven antwoorden en om gemiddelden te berekenen. Tevens is geprobeerd een zo goed mogelijke controle uit te voeren over de gegeven antwoorden (data-check). Zo is vooral gekeken of geïnterviewden mogelijk overal hetzelfde antwoord hadden ingevuld. Bijvoorbeeld dat een geïnterviewde elke vraag met een 3 beantwoordde. Mocht dit het geval zijn geweest dan waren deze vragenlijsten niet in het onderzoek meegenomen omdat deze, naar alle waarschijnlijkheid, niet eerlijk waren ingevuld. Alle uitgedeelde vragenlijsten, konden echter gebruikt worden. Bij casus 1 hebben 21 mensen de vragenlijst ingevuld. Bij casus 2 waren dat 26 mensen en bij casus 3 22 mensen. In de volgende paragraaf zullen de resultaten worden besproken.
4.2. Resultaten van het onderzoek In deze paragraaf zullen de resultaten van de drie vragenlijsten naast elkaar worden gelegd om op die manier te komen tot een goede conclusie. Aan het begin van elke vraag zal een korte uitleg worden gegeven om duidelijk te maken waarom de vraag is opgenomen in de vragenlijst. Zoals aangegeven in de vorige paragraaf is een aantal vragen uit de vragenlijst niet opgenomen in deze Master Thesis. De vragen die wel geselecteerd zijn en besproken worden zijn interessant voor de Master Thesis en de uitkomsten van sommige van deze vragen zeer verrassend.
4.2.1. Leeftijd en geslacht De eerst twee vragen zijn vooral bedoeld om een beeld te krijgen van de deelnemers aan het onderzoek en hun leeftijd. De gemiddelde leeftijd van de geïnterviewden ligt niet zo ver uit elkaar lag. Enkel bij de vragenlijst van casus 3 ligt de gemiddelde leeftijd iets hoger.
1 | Wat is uw leeftijd?
(getallen zijn in jaren)
Casus 1:
21,6
Casus 2:
21,4
Casus 3:
22,5
- 40 -
Deze gemiddelde leeftijd is berekend door de som van alle gevonden waarden (ΣiXi) te delen door het aantal eenheden (n). Hierdoor krijgt men de volgende formule:
µ= ΣiXi n Deze formule is ook toegepast op alle andere uitkomsten van de vragen. Qua geslacht lagen de resultaten redelijk dicht bij elkaar. Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven is geprobeerd een zo evenwichtig mogelijke spreiding aan te houden tussen mannen en vrouwen. Over het algemeen is dit goed gelukt, echter liggen de waarden bij vragenlijst 1 wat verder uiteen ten opzichte van de andere twee vragenlijsten. De volgende gemiddelden komen naar voren in de 3 vragenlijsten.
2| Ik ben een: %
%
Casus 1:
man: 61,9
vrouw: 38,1
Casus 2:
man: 50,0
vrouw: 50,0
Casus 3:
man: 45,5
vrouw: 54,5
4.2.2. Opleiding Zoals aangegeven in de vorige paragraaf zijn de vragenlijsten voorgelegd aan studenten van de Universiteit van Tilburg. De verschillende studies van de studenten zijn ook meegenomen in de vragenlijsten omdat het een beter beeld geeft van hun kennis. De kennis van de studenten kan van belang zijn voor eventuele antwoorden die zij geven. Studenten van de opleiding Nederlands Recht kunnen op een meer juridische manier naar de casus kijken dan dat studenten van de opleiding Bedrijfskunde dit doen. Om een breed antwoord te krijgen is daarom geprobeerd studenten te vinden van verschillende opleidingen.
3| Op dit moment volg ik de opleiding:
(getallen zijn in procenten) %
Casus 1:
Bedrijfseconomie
28,6
Nederlands Recht
14,2
Fiscale economie
14,2
Recht en Management
9,5 - 41 -
Casus 2:
Casus 3:
Accounting
9,5
Bestuurskunde
4,8
Psychologie
4,8
Filosofie
4,8
Economie en Informatica
4,8
Fiscaal Recht
4,8
Recht en Management
26,9
Nederlands Recht
15,4
Bedrijfseconomie
11,5
Filosofie
7,7
Personeelswetenschappen
7,7
Sociologie
7,7
Internationaal en Europees Recht
7,7
Bedrijfscommunicatie
3,9
Economie en Informatica
3,9
Accounting
3,9
Rechtsgeleerdheid
3,9
Nederlands Recht
18,1
Organisatiewetenschappen
13,6
Recht en Management
13,6
Sociologie
9,1
Personeelswetenschappen
9,1
Bedrijfskunde
9,1
Commerciële economie
9,1
Accounting
4,6
Premaster Recht en Management
4,6
Bedrijfseconomie
4,6
Filosofie
4,6
Zoals te zien in de resultaten is er een grote verscheidenheid aan opleidingen. Hoewel veel opleidingen de kans op een bevooroordeelde mening kleiner maken, omdat een student - 42 -
Bedrijfseconomie heel anders naar de casus zal kijken dan een student Nederlands Recht, zal in deze Master Thesis ook gekeken worden naar de groepen afzonderlijk. Wanneer men bijvoorbeeld kijkt naar de resultaten van de vragenlijst rond casus 1, dan ziet men al gauw dat bijna 28,6% van de geïnterviewden de opleiding Bedrijfseconomie gevolgd heeft. 28,6% betekent 6 geïnterviewden op een totaal van 21. Dit aantal kan van grote invloed zijn op de gemiddelde resultaten in de rest van het onderzoek. Om dit uit te sluiten zijn vervolgens de verschillende opleidingen gebundeld en is gekeken naar de gemiddelde score van deze opleidingen. De opleidingen zijn in 3 groepen verdeeld:
1. Economie; Bestaande uit de resultaten van de studenten Bedrijfseconomie, Fiscale economie, Accounting, Economie en Informatica en Commerciële economie
2. Recht; Bestaande uit de resultaten van de studenten Nederlands Recht, Recht en Management, Fiscaal recht, Internationaal en europees recht en Rechtsgeleerdheid. 3. Overig; Bestaande uit de resultaten van de studenten Bestuurskunde, Bedrijfskunde, Psychologie, Filosofie, Personeelswetenschappen en Sociologie.
Voor de verschillende vragenlijsten betekent geeft dit de volgende uitkomsten:
% Casus 1:
Casus 2:
Casus 3
Economie
61.9
Recht
28.5
Overig
9.6
Economie
19.3
Recht
53.9
Overig
26.8
Economie
18.3
Recht
36.3
Overig
45.4
Deze groepen zullen in de volgende uitkomsten nogmaals apart worden bekeken om te zien of er verschillen te zien zijn per groep. Deze verschillen worden daarna tegen elkaar afgezet om - 43 -
te zien of de opleiding een mogelijke rol heeft gespeeld in de beantwoording van de vragenlijsten. De volgende subparagrafen gaan dieper in op de verschillende uitkomsten van de vragenlijsten. Als leidraad in alle subparagrafen zal de toerekening van de schade worden gebruikt, die in vraag 4 stond opgenomen. Alle resultaten zijn terug te vinden in bijlage 2 van deze Master Thesis. De gemiddelde uitkomsten zijn schematisch weergegeven.
De eerste kolom staat voor het algemene gemiddelde, de tweede kolom voor het gemiddelde van de groep "Economie", de derde kolom voor het gemiddelde van de groep "Recht" en de vierde kolom voor het gemiddelde van de groep "Overig". De eerste vraag, na de drie inleidende vragen, die aan de geïnterviewden werd voorgelegd en die als leidraad gebruikt gaat worden in deze paragraaf heeft betrekking op de toerekening van de schade.
4| Op een schaal van 1 tot 7, aan wie zou u de schade het meeste toerekenen? (waarbij 1 staat voor de werknemer en 7 voor de werkgever) Economie
Recht
Overig
Casus 1:
4,9
5,4
3,4
5,3
Casus 2:
5,2
3,4
4,7
5,6
Casus 3:
2,2
2,8
2,4
1,7
De eerste conclusie die men direct al kan trekken bij het zien van deze uitkomsten is dat geïnterviewden bij casus 1 en casus 2 de schade toerekenen aan de werkgever. Bij casus 3 rekenen de geïnterviewden de schade echter toe aan de werknemer. Waarom dit zo is kan uit deze vraag nog niet gehaald worden. Daarvoor dienen wij te kijken naar de overige vragen, die hieronder verder worden uitgewerkt. Verder valt bij deze resultaten op dat de groepen "Economie" en "Overig" bij casus 1 aanzienlijk hogere gemiddelden scoren dan de groep "Recht". Alvorens wij echter een goed antwoord kunnen geven op de vragen ten aanzien van deze gemiddelden, zal eerst gekeken worden naar de andere vragen en de resultaten die hieruit voort komen.
- 44 -
4.2.3. Verzekeringen en locatie
5| Ik heb mijn keuze gemaakt omdat Martin (de werknemer) onverzekerd was. Waarbij 1 staat voor "volstrekt mee oneens" en 7 staat voor "volledig mee eens" Economie
Recht
Overig
Casus 1:
2,4
2,5
2,2
2,7
Casus 2:
3,9
5,4
3,2
4,6
Casus 3:
2,7
3,5
2,1
2,9
Zoals in de vraag reeds aangegeven wordt gebruik gemaakt van een zevenpunten schaal. Dit houdt in dat een score 4 neutraal is. Aangezien alle gemiddelde scores onder de 4 liggen betekent dit dat geïnterviewden bij de gegeven casussen geen gebruik maken van het feit dat een werknemer wel of niet verzekerd is. Ter controle is de vraag voorgelegd:
20| Ik had anders beslist wanneer Martin wel verzekerd was. Waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens. Economie
Recht
Overig
Casus 1:
2,3
2,3
2,0
2,3
Casus 2:
3,7
5,2
2,9
4,8
Casus 3:
2,6
3,5
2,2
2,6
De controle vraag toont ongeveer dezelfde uitkomsten als bij vraag 5, dus kan met zekerheid gesteld worden dat de geïnterviewden geen gebruik hebben gemaakt van het feit dat een werknemer wel of niet verzekerd is ten tijde van het arbeidsongeval. Wat echter wel geconstateerd kan worden en wat vragen oproept, is het feit dat bij casus 2 de gemiddelde waarden van de groepen "Economie" en "Overig" hoger liggen dan het algemene gemiddelde, en zelfs hoger zijn dan een 4, wat betekent dat deze groepen afzonderlijk wel gekeken hebben naar het feit dat een werknemer al dan niet verzekerd was ten tijde van het arbeidsongeval. Een concrete, onderbouwde verklaring voor deze gemiddelden kan niet gegeven worden. Wanneer toch verklaard zou moeten worden hoe deze hoge gemiddelden naar voren kunnen komen kan dit misschien gedaan worden aan de hand van de opleidingen van de des - 45 -
betreffende groepen. Mogelijk, echter is dit puur speculatief, kan het hoge gemiddelde bij de groep "Economie" verklaard worden door de economische invalshoek. Men kijkt meer naar de economische gevolgen van het wel of niet verzekerd zijn van een werknemer, dan dat een student Rechten dit bijvoorbeeld doet, waardoor men mogelijk de verzekerbaarheid als meer doorslaggevend vindt dan een persoon uit de groep "Recht" of zelfs uit de groep "Overig". Verrassend is in ieder geval wel dat dit niet voorkomt in de casussen 1 en 3. Men zou juist verwachten dat, wanneer men een meer economische invalshoek heeft, er bij alle casussen een hoger gemiddelde moet uitkomen bij de groep "Economie". hiervoor kan echter wel een concrete verklaring gegeven worden. Het antwoord hierop is terug te vinden in onder andere de vragen 8, 18, 19 en 21. Hoewel deze vragen straks nog afzonderlijk behandeld worden is het voor nu voldoende om te zeggen dat deze vragen kijken naar andere omstandigheden en of deze een rol hebben gespeeld bij de beantwoording van de vraag aan wie de schade dient te worden toegerekend. Bij deze vragen ligt het gemiddelde van de groep "Economie" bij casus 2 ook zeer hoog, wat betekent dat zij alle omstandigheden in overweging nemen bij de beantwoording van de toerekeningsvraag. Dat hier vooral bij casus 2 hier aandacht aan wordt gegeven is te verklaren door het alternatief dat bij deze casus gebruikt wordt, namelijk dat er gekeken dient te worden naar "alle omstandigheden". De verzekerbaarheid is voor de groep "economie", volgende uit de resultaten van de andere vragen, zo een omstandigheid die wordt meegenomen in de toerekening. Voor de groep "Overig" is echter niet te verklaren waarom zij bij deze vraag, in casus 2, zoveel waarde toekennen aan het wel of niet verzekerd zijn van een werknemer. Uit geen van, aan de geïnterviewden, voorgelegde vragen volgt een mogelijk antwoord op deze vraag en zal ik daarom het antwoord hierop schuldig moeten blijven. Wel kunnen we stellen dat gemiddeld genomen men geen gebruik maakt van het feit of een werknemer wel of niet verzekerd is ten tijde van het ongeval, maar dat bij "ernstige verwijtbaarheid" twee afzonderlijke groepen wel degelijk gebruik maken van het feit of een werknemer wel of niet verzekerd is. Wanneer wij deze bevinding koppelen aan de resultaten van vraag 4 kunnen wij stellen dat het wel of niet verzekerd zijn van een werknemer niet als factor is meegenomen in de overweging aan wie de schade dient te worden toegerekend.
Een andere factor die in het onderzoek is meegenomen is de locatie. De locatie waar een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden kan mogelijk een rol hebben gespeeld in de overwegingen van de geïnterviewden.
Om dit te testen is aan de geïnterviewden de volgende vraag voorgelegd: - 46 -
19| Ik had een andere beslissing genomen wanneer het ongeval zich niet in een industrieel bedrijf had voorgedaan. Waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens Economie
Recht
Overig
Casus 1:
2,3
2,2
2,6
2,7
Casus 2:
4,0
4,2
4,2
3,4
Casus 3:
2,5
3,5
2,7
2,7
Bij de casussen 1 en 3 is duidelijk te zien dat geïnterviewden geen onderscheid maken in de locatie waar het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden. Als echter naar de tweede casus gekeken wordt dan ziet men een geheel andere uitkomst. Een gemiddelde score van 4 is een neutraal antwoord. Wel is de gemiddelde uitkomst bij casus 2 aanzienlijk hoger dan in vergelijking met de andere twee casussen. Hoewel uit het onderzoek verder niet naar voren komt waarom de gemiddelde uitkomst bij casus 2 hoger is dan bij de andere twee casussen, kan als mogelijke verklaring hiervoor gelden dat de "ernstige verwijtbaarheid" vooral kijkt naar 'alle omstandigheden'. Wederom wordt voor de onderbouwing van dit standpunt teruggegrepen op de vragen 5, 7, 8, 18, 20 en 21. Bij al deze vragen lag de gemiddelde uitkomst bij casus 2 boven de 4, wat betekent dat deze omstandigheden wel degelijk worden meegenomen bij de toerekeningsvraag. Bij de vragen 5 en 21 lag het algemene gemiddelde bij casus 2 zelfs hoger dan bij de andere twee casussen. Mogelijk hebben geïnterviewden geredeneerd dat de omgeving ook een 'omstandigheid' is en hebben hem daarom als belangrijke factor gezien. Hoewel deze redenatie deels speculatief is, kan hij voor een deel onderbouwd worden met de resultaten uit de vragen 5 en 21. De gemiddelde uitkomsten bij casus 2 lagen hoger dan de gemiddelde uitkomsten bij de casussen 1 en 3. Dit betekent in ieder geval dat er tot een zekere hoogte wel degelijk gekeken wordt naar 'omstandigheden'.
4.2.4. Handelingen werkgever/werknemer De volgende vragen hebben betrekking op de handelingen van de werknemer en of deze handelingen van invloed zijn geweest bij de toerekening van de schade. Vervolgens zijn een aantal vragen voorgelegd die betrekking hebben op de veiligheidsmaatregelen die de werkgever had moeten nemen en of het wel of niet nemen van de juiste veiligheidsmaatregelen heeft meegewogen in het oordeel van geïnterviewden over aan wie de schade dient te worden toegerekend. - 47 -
De eerste vraag die gesteld werd was:
6| Ik heb mij keuze gemaakt omdat Martin de beschermkap had verwijderd van de machine, waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens Economie
Recht
Overig
Casus 1:
3,3
3,2
3,4
3,3
Casus 2:
3,8
3,8
3,8
3,8
Casus 3:
4,8
4,0
5,3
4,6
Uit de resultaten blijkt dat bij casus 1 en 2 het verwijderen van de beschermkap voor de geïnterviewden een geringe rol van betekenis heeft gehad voor de geïnterviewden bij de vraag aan wie zij de schade zouden toerekenen. Alle groepen scoren ongeveer gelijk bij de eerste twee casussen (rond de 4 of lager) wat inhoudt dat zij de handelingen van een werknemer, die mogelijk hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade, niet als doorslaggevende factor zien.
Kijkt men echter naar casus 3 dan is een geheel ander beeld te zien. In deze casus ligt het gemiddelde resultaat boven de neutrale score van 4, wat inhoudt dat geïnterviewden wel degelijk gekeken hebben naar de handelingen van de werknemer bij de beoordelingen van toerekenbaarheid. Vooral bij de groepen "Recht" en "Overig" zijn grote uitschieters te zien. Een mogelijke verklaring voor deze uitschieters kan eventueel gevonden worden in vraag 18 die aan de geïnterviewden werd voorgelegd:
18| Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik vind dat de ervaring van Martin hem ervan had moeten weerhouden zijn handen in de machine te steken, zonder eerst handmatig de stroom van de machine af te halen, waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 staat voor volledig mee eens
Economie
Recht
Overig
Casus 1:
4,4
4,3
5,2
3,3
Casus 2:
5,2
5,2
5,3
4,8
Casus 3:
5,5
5,5
5,7
5,3
- 48 -
Uit deze resultaten blijkt duidelijk dat geïnterviewden bij alle drie de casussen de ervaring van de werknemer als zeer grote factor meenemen. Vooral bij casus 3 zien wij dit sterk terug. Als alle algemene gemiddelden van vraag 18 worden bekeken is te zien dat de zwaarte van meewegen groter wordt per casus. Casus 3 gaat, zoals in de inleiding van dit hoofdstuk al is aangegeven, over de eigen schuld van een werknemer op basis van de verkeersopvattingen. Eigen schuld op basis van verkeersopvattingen gaat onder andere over de kennis en ervaring die de veroorzaker van de schade op dat moment heeft. Dit is, zoals kan worden gelezen in de vragenlijst in bijlage 1 van deze Thesis, ook als juridische onderbouwing aangevoerd. Geïnterviewden hebben dit daarom als zeer grote factor gekwalificeerd. Vooral de groep "Recht" ziet dit als een zeer zwaarwegende factor bij alle casussen. Mogelijk ook omdat zij het begrip al kenden en meer bekend zijn met het begrip "verkeersopvattingen". Hoewel dit laatste slechts een aanname is die niet op de resultaten uit dit onderzoek is gebaseerd mag men redelijkerwijs aannemen dat een student Nederlands Recht vaker te maken krijgt met het begrip "verkeersopvattingen" dan een student Bedrijfskunde of een student Commerciële economie dit doet. Wij hebben gezien dat geïnterviewden bij casus 1 en casus 2 de handelingen van een werknemer, die mogelijk het arbeidsongeval hebben veroorzaakt, niet als zeer grote factor meenemen in hun overweging bij de schadetoerekening. Kijken wij echter naar de handelingen, of beter gezegd het ontbreken van handelingen van de werkgever, dan zien wij echter heel andere resultaten.
7|Ik heb mijn keuze gemaakt omdat de werkgever voor betere veiligheidsmaatregelen had moeten zorgen. Waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens. Economie
Recht
Overig
Casus 1:
4,9
5,1
4,0
5,7
Casus 2:
4,0
4,0
4,1
4,6
Casus 3:
3,4
3,8
3,9
3,9
Wanneer wij bovenstaande cijfers vergelijken met de resultaten uit de vragen 6 en 18 dan zien wij een omgekeerd resultaat. Waar geïnterviewden de handelingen van de werknemer bij casus 1 en 2 niet als doorslaggevend zien, hebben zij dit voor de handelingen van de werkgever wel zo gezien. Vooral bij casus 1 hebben geïnterviewden over het algemeen de handelingen van de werkgever als doorslaggevend gezien. Deze omschakeling is mogelijk het gevolg van de - 49 -
invalshoek die in de verschillende casussen is gebruikt. Waar de casussen 1 en 2 vooral de handelingen van de werkgever benadrukken, benadrukt casus 3 de handelingen van de werknemer. Een mogelijk gevolg hiervan is dat geïnterviewden een andere invalshoek hebben gehad en zij op een andere manier naar de casussen hebben gekeken.
Aan de geïnterviewden is de vraag voorgelegd of zij, gezien het feit dat de waarden zo hoog liggen, een ander antwoord hadden gegeven wanneer de werkgever wel betere veiligheidsmaatregelen had genomen en betere instructies had gegeven.
De resultaten hiervan waren als volgt:
21| Ik had anders beslist wanneer de werkgever betere veiligheidsmaatregelen en instructies had gegeven, waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens. Economie
Recht
Overig
Casus 1:
4,7
4,9
4,0
5,0
Casus 2:
5,0
4,4
4,0
5,0
Casus 3:
2,9
3,8
3,0
3,6
Duidelijk is dat geïnterviewden wel degelijk een andere toerekening van de schade hadden gegeven wanneer er betere veiligheidsmaatregelen waren genomen en instructies aan de werknemer waren gegeven. We kunnen echter ook een groot verschil zien tussen de resultaten uit de casussen 1 en 2 en casus 3. Dit verschil is te verklaren door de verschillende invalshoeken in de casussen, maar ook door de resultaten uit de vragen 6 en 18, waarbij we reeds gezien hebben dat bij deze vragen de handelingen van de werknemer een veel grotere rol speelden dan de handelingen van de werkgever. Juist dit feit zorgt ervoor dat geïnterviewden zich bij casus 1 en 2 meer focussen op de handelingen, of juist het ontbreken van de handelingen, van een werkgever en dat geïnterviewden bij casus 3 juist kijken naar de handelingen, of juist het ontbreken van bepaalde handelingen, bij werknemers. Dat verklaart ook waarom geïnterviewden bij vraag 21, m.b.t. het geven van een ander antwoord als de werkgever betere instructies had gegeven of betere veiligheidsmaatregelen had getroffen, juist aangaven dat hun antwoord niet veel anders zou zijn geweest.
- 50 -
Als verklaring kan men dus stellen dat casus 1 en 2 er voor zorgen dat geïnterviewden eerder kijken naar de handelingen van een werkgever en dat casus 3 geïnterviewden vooral laat kijken naar de handelingen van een werknemer. Men kan dus stellen dat, wanneer de huidige wetgeving gehanteerd wordt of wanneer er gekeken wordt naar het alternatief van "ernstige verwijtbaarheid", men eerder kijkt naar de uitgevoerde handelingen door een werkgever en men bij het alternatief van "eigen schuld op basis van verkeersopvattingen" eerder kijkt naar de handelingen van een werknemer.
Om deze stelling nog eens extra te benadrukken verwijs ik naar de resultaten van vraag 8 van het onderzoek:
8| Ik heb mijn keuze gemaakt omdat de werkgever ervoor had moeten zorgen dat er geen stroom op de machine werd gezet toen de werknemer aan het werk was. Waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens. Economie
Recht
Overig
Casus 1:
5,0
5,0
4,8
5,7
Casus 2:
4,8
5,0
4,6
5,2
Casus 3:
3,9
4,3
4,3
3,9
Wederom wordt duidelijk dat men bij de casussen 1 en 2 vooral kijkt naar de handelingen van een werkgever, dit in tegenstelling tot casus 3, waardoor de stelling wordt onderbouwd dat men bij casus 3 dus vooral kijkt naar de handelingen van een werknemer. Als de zojuist geformuleerde stelling toegepast wordt op vraag 4 van het onderzoek kan al voor een deel verklaard worden waarom men de schade in de casussen 1 en 2 eerder zal toerekenen aan de werkgever en men de schade in casus 3 vooral zal toerekenen aan de werknemer. Bij de laatste casus, zo blijkt uit de voorgaande resultaten, neemt men de handelingen van de werknemer eerder onder de loep dan die van de werkgever. Hierdoor is bij de vraag aan wie men de schade zou toerekenen eerder gekeken naar de werknemer dan naar de werkgever.
- 51 -
4.2.5. vergoeding van de schade Om echter te kijken of andere factoren ook een rol hebben gespeeld in de toerekening van de schade heb ik de volgende vraag gesteld aan de geïnterviewden:
10|Ik vind dat een werknemer altijd zijn schade vergoed moet krijgen bij een arbeidsongeval Economie
Recht
Overig
Casus 1:
2,1
2,2
2,0
2,3
Casus 2:
2,5
2,4
2,4
2,6
Casus 3:
2,3
2,3
2,3
2,3
Deze vraag is aan geïnterviewden voorgelegd om te zien of zij een bevooroordeelde mening hadden aan het begin van het onderzoek. Als dit namelijk het geval zou zijn geweest, dan betekent dit dat de uitkomsten bij de toerekeningsvraag, zie vraag 4, in dit onderzoek gebaseerd zijn op vooroordelen en daardoor niet goed gecontroleerd kunnen worden. Als echter gekeken wordt naar de gemiddelden bij deze vraag, en ook naar de gemiddelden per groep, dan zijn er geen grote uitschieters te zien en ook geen resultaten die boven de 4 liggen. Ik kan dus concluderen dat geïnterviewden hun keuze bij vraag 4 niet gebaseerd hebben op de veronderstelling dat een werknemer altijd zijn schade vergoed dient te krijgen. Verder gaat deze vraag dieper in op de vragen 5 en 20, waar geïnterviewden werd gevraagd of zij de verzekerbaarheid van een werknemer als belangrijke factor zouden meenemen bij de toerekening van de schade. Een verzekering kan er immers voor zorgen dat een werknemer zijn schade vergoed krijgt en hij daardoor financieel gezien geen of weinig verlies lijdt. Feitelijk is deze vraag dus ook een controlevraag voor de vragen 5 en 20, en geeft het aan dat geïnterviewden een vergoeding van de schade niet als doorslaggevende factor zien. Reeds is bij de vragen 5 en 20 al aangetoond dat geïnterviewden de verzekerbaarheid van een werknemer niet meenemen wanneer het gaat over de toerekening van de schade. Toch kan het zijn dat vergoeding van de schade wel degelijk voor geïnterviewden heeft meegeteld. De vergoeding van de schade hoeft immers niet automatisch door een verzekeraar te geschieden. De werkgever zelf kan ook gezien worden als degene die de schade altijd voor zijn rekening moet nemen.
- 52 -
Om te kijken of geïnterviewden deze overweging hebben gemaakt is de volgende vraag aan geïnterviewden voorgelegd:
15|Ik vind dat een werkgever nooit moet opdraaien voor de schade bij een arbeidsongeval, waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 staat voor volledig mee eens. Economie
Recht
Overig
Casus 1:
2,3
2,2
2,4
2,3
Casus 2:
2,4
2,6
2,4
2,4
Casus 3:
2,5
2,5
2,6
2,4
De resultaten tonen aan dat geïnterviewden vinden dat een werkgever wel degelijk zijn verantwoordelijkheid dient te nemen wanneer hiervan sprake is. Geïnterviewden hebben de werkgever dus niet, voorafgaand aan het onderzoek, willen 'bevoordelen' boven de werknemer. Geïnterviewden vinden, aldus de bovenstaande resultaten, dat de werkgever wel degelijk aansprakelijk is voor schade ontstaan na een arbeidsongeval.
Zoals wij immers bij vraag 10 hebben gezien, en terugzien in vraag 15, vinden geïnterviewden dat geen van beide partijen onder een vergoeding van de schade uitkomt. Ter controle van deze stelling zijn nog twee vragen voorgelegd aan geïnterviewden om te zien of zij daadwerkelijk niet bevooroordeeld zijn in hun standpunt over de toerekening van de schade.
9|Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover de werknemer dat hij zijn schade vergoed krijgt. Waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens. Economie
Recht
Overig
Casus 1:
4,3
4,6
3,6
4,0
Casus 2:
3,2
4,0
3,1
3,2
Casus 3:
2,8
2,8
2,3
3,2
- 53 -
11|Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover de werkgever dat hij niet opdraait voor de schade, waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens. Economie
Recht
Overig
Casus 1:
2,2
1,9
2,6
2,7
Casus 2:
2,5
2,2
2,6
2,4
Casus 3:
2,7
3,0
2,4
2,8
Geïnterviewden uit casus 1 geven bij vraag 9 echter toch aan dat zij het rechtvaardig vinden dat de werknemer zijn schade vergoed krijgt. Een verklaring voor dit antwoord kan echter niet gevonden worden in de overige vragen die zijn voorgelegd aan geïnterviewden. Het is in ieder geval opvallend te noemen dat dit resultaat anders is dan bij de voorgaande vragen. Een eventuele verklaring hiervoor, zoals aangegeven volgt dit niet uit eventuele vragen van dit onderzoek, kan zijn dat vooral de groep "Economie", die een vertegenwoordiging heeft van 61,9% bij casus 1, overweegt de werknemer te ontzien, omdat zij de economische gevolgen van een werknemer meer in ogenschouw neemt dan de andere twee groepen (bijvoorbeeld de mogelijkheid dat de werknemer zijn baan verliest en dus zijn inkomen deels kwijtraakt, mogelijke ziekenhuiskosten, revalidatiekosten, etc.). Dit blijft echter speculatief.
Worden de resultaten uit deze subparagraaf aan de uitkomsten van vraag 4 gekoppeld dan kan ik in ieder geval de volgende conclusies trekken. De geïnterviewden hebben de toerekening van de schade bij vraag 4 niet gedaan op basis van bevooroordeelde meningen. Concreet betekent dit dat weinig tot geen geïnterviewden de werknemer boven de werkgever stelden of omgekeerd. Wel blijkt dat geïnterviewden van mening zijn dat de toerekening van de schade niet enkel aan één persoon, werkgever of werknemer, dient te worden toegeschreven. Zo is bij vraag 10 te zien dat geïnterviewden vinden dat de werknemer niet altijd zijn schade vergoed dient te krijgen en bij vraag 15 dat de werkgever nooit moet opdraaien voor eventuele schade. Als wij terugkijken naar wat in paragraaf 3.1.2. van deze Thesis is vertelt over "proportionele aansprakelijkheid" dan zal deze zienswijze van de Hoge Raad in goede aarde vallen bij de geïnterviewden. Toch resteert nog de vraag waarom geïnterviewden de schade bij casus 1 en 2 hebben toegerekend aan de werkgever en bij casus 3 aan de werknemer.
- 54 -
4.2.6. (on)duidelijkheid? Een laatste factor die in het onderzoek is meegenomen is de mogelijke onduidelijkheid van de gebruikte wettekst en juridische invulling van de Hoge Raad. Er is voor deze factor gekozen omdat een mogelijke onduidelijkheid ervoor kan zorgen dat keuzes gebaseerd worden op gevoel, in plaats van op de gebruikte wetgeving. De eerste vragen die aan geïnterviewden zijn voorgelegd waren dan ook:
13|Ik heb mijn keuze gemaakt aan de hand van de opgenomen wettekst, waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens. Economie
Recht
Overig
Casus 1:
2,6
2,5
3,2
2,0
Casus 2:
3,4
2,6
3,8
3,0
Casus 3:
5,0
5,3
4,8
5,1
14|Ik heb mijn keuze gemaakt aan de hand van mijn gevoel, waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens. Economie
Recht
Overig
Casus 1:
4,8
4,8
4,8
4,7
Casus 2:
3,5
3,6
3,4
4,2
Casus 3:
2,2
2,5
2,1
2,1
Bovenstaande resultaten van de vragen 13 en 14 tonen aan dat bij casus 1 de geïnterviewden over het algemeen meer van het gevoel zijn uitgegaan dan van de opgenomen wetteksten. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat de geïnterviewden bij de casussen 1 en 2 zich meer 'vrij' voelden dan bij casus 3. Met het begrip 'vrij' wordt bedoeld dat zij zich minder gebonden voelen aan wetteksten of regels en meer een eigen interpretatie kunnen geven aan de opgenomen gegevens. De eigen interpretatie kan erin gelegen zijn dat geïnterviewden hun eigen gevoelens, zoals bijvoorbeeld gedachten over rechtvaardigheid, meer tot uiting hebben gebracht in de casussen 1 en 2, dan zij dat bij casus 3 hebben gedaan. Alle drie de groepen hebben bij de casussen 1 en 2 over het algemeen aangegeven dat zij meer op hun gevoel zijn afgegaan dan dat zij de opgenomen wetteksten hebben toegepast. Dit kan in ieder geval al een - 55 -
indicatie zijn dat geïnterviewden de opgenomen wettekst niet hebben begrepen, omdat deze onduidelijk was, of dat de casus in zijn algemeenheid niet duidelijk was voor de geïnterviewden. Om te kijken welke van de twee factoren een rol hebben gespeeld, de onduidelijkheid van de wetteksten of de onduidelijkheid van de casus in zijn algemeenheid, zijn nog een aantal andere vragen aan de geïnterviewden voorgelegd.
26| Ik vond de casus duidelijk, waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens. economie
recht
overig
Casus 1:
6,0
6,0
5,6
6,3
Casus 2:
4,9
4,6
4,8
5,6
Casus 3:
5,8
5,5
5,8
6,0
27| Er stond te weinig informatie in de casus om een goed antwoord te kunnen geven op de stellingen, waarbij 1 staat voor volstrekt mee oneens en 7 voor volledig mee eens. economie
recht
overig
Casus 1:
2,6
2,7
2,8
2,0
Casus 2:
2,2
2,0
1,8
3,6
Casus 3:
2,4
3,2
2,2
1,8
De vragen 26 en 27 waren vooral bedoeld om na te gaan of de formulering van de casussen en de daarin opgenomen gegevens, voldoende waren voor de geïnterviewden om een goed antwoord te geven op de bijgevoegde vragen. De vragen 26 en 27 geven echter voor een deel ook al antwoord op de vraag hoe de geïnterviewden hebben geredeneerd bij de vragen 13 en 14. De uitkomsten bij de vragen 13 en 14 zijn niet tot stand gekomen, als wij de antwoorden van 26 en 27 bekijken, doordat de opgenomen informatie in de casussen onvoldoende was. Was dit wel het geval, dan hadden de antwoorden anders geweest. Nu zien wij echter dat geïnterviewden de casus als zeer duidelijk bestempelen en dat zij de verstrekte informatie als voldoende hebben ervaren om antwoord te geven op de vragen.
- 56 -
Dat geïnterviewden bij de casussen 1 en 2, maar vooral bij casus 1, zich vrijer hebben gevoeld en de antwoorden meer hebben gebaseerd op gevoel dan op de wetteksten, komt niet door onvoldoende informatie in de casussen, maar door een ander gegeven.
Om te kunnen achterhalen wat dit andere gegeven is zijn een aantal andere vragen aan de geïnterviewden voorgelegd. Deze vragen waren er vooral op gericht om na te gaan of de gebruikte begrippen in de casussen voldoende duidelijk waren voor de geïnterviewden. Voor wat betreft de schaalverdeling bij deze vragen is gekozen voor een vijfpuntenschaal in plaats van een zevenpuntenschaal. Zodoende is geprobeerd om de geïnterviewden te "dwingen" goed te kijken naar de gebruikte begrippen. Met "dwingen" wordt bedoeld dat de schaal kleiner wordt gehouden om op die manier een duidelijker antwoord te krijgen. Bij een zevenpuntenschaal zitten er tussen de 1, (volstrekt mee oneens), en de 7, (volledig mee eens), meerdere opties die de geïnterviewden meer ruimte geven om hun keuze te maken. Bij een vijfpuntenschaal is dit niet het geval en worden geïnterviewden enerzijds gedwongen om goed de vraagstelling te lezen en anderzijds om hun keuze zo goed mogelijk te maken.
De volgende vragen werden aan de geïnterviewden voorgelegd.
22| Ik vond de "bewuste roekeloosheid" norm, aan de hand waarvan ik dit geval moest beoordelen (waarbij 1 stond voor "vaag" en de 5 stond voor "duidelijk")
De eerste vragenlijst scoorde bij deze vraag een gemiddelde van 2,3 hetgeen betekent dat men de norm "bewuste roekeloosheid" eerder als vaag dan als duidelijk bestempelt.
Als wij de resultaten per groep uiteenzetten zien wij de volgende resultaten:
Groep "Economie"
: 2,4
Groep "Recht"
: 2,2
Groep "Overig"
: 2,0
Duidelijk is dat alle groepen de norm "bewuste roekeloosheid" eerder als vaag dan als duidelijk bestempelen.
- 57 -
Wanneer men dezelfde vraag voorlegt in casus twee:
22| Ik vond een beoordeling aan de hand van "alle omstandigheden" aan de hand waarvan ik dit geval moest beoordelen (waarbij 1 stond voor "vaag" en de 5 stond voor "duidelijk")
Scoren de geïnterviewden gemiddeld een 2,7. Dit betekent dat de geïnterviewden een begrip als "alle omstandigheden" eerder kwalificeerden als vaag dan als duidelijk. Als wij ook hier weer de resultaten per groepen verdelen zien wij de volgende resultaten:
Groep "Economie"
: 2,8
Groep "Recht"
: 2,6
Groep "Overig"
: 3,0
Hoewel de groepen bij deze vragenlijst het begrip nog steeds eerder als vaag dan als duidelijk zien, is wel duidelijk dat geïnterviewden al een iets beter beeld hebben van wat de juridische onderbouwing inhoudt.
Als wij nu kijken naar de derde vragenlijst dan zien we een geheel ander antwoord.
22| Ik vond een beoordeling aan de hand van "kennis en ervaring van de werknemer" aan de hand waarvan ik dit geval moest beoordelen (waarbij 1 stond voor "vaag" en de 5 stond voor "duidelijk")
De geïnterviewden scoorden bij deze vraag gemiddeld een 4,0 wat betekent dat zij dit begrip als "duidelijk" kwalificeerden. De geïnterviewden konden beter thuisbrengen wat in de derde vragenlijst werd bedoeld en zij konden op die manier een beter antwoord geven op basis van de juridische invulling van de casus. Per groep zagen de resultaten er als volgt uit:
Groep "Economie"
: 3,8
Groep "Recht"
: 4,4
Groep "Overig"
: 3,2
- 58 -
Verrassend bij deze uitkomsten is dat de groep "Recht" een aanzienlijk hoger gemiddelde heeft dan de andere groepen. Een verklaring hiervoor kan echter niet gegeven worden op grond van de resultaten uit dit onderzoek.
De volgende vraag die aan de geïnterviewden werd voorgelegd is:
24|Ik vond het feit dat een werknemer zich direct voorafgaand aan het ongeval zich bewust moet zijn geweest van zijn roekeloos handelen.. (waarbij 1 stond voor "vaag" en 5 stond voor "duidelijk)
Het algemene gemiddelde bij deze vraag was een 2,4 wat betekent dat geïnterviewden door de band genomen de omschrijving vaag vonden. Wederom zijn de resultaten per groep onderverdeeld, hetgeen het volgende opleverde:
Groep "Economie"
: 2,4
Groep "Recht"
: 2,4
Groep "Overig"
: 2,3
Dezelfde vraag werd voorgelegd in de andere vragenlijsten:
24|Ik vond een beoordeling aan de hand van "instructies".. (waarbij 1 stond voor "vaag" en 5 stond voor "duidelijk)
Het algemene gemiddelde bij deze vraag was 3,5. Het gemiddelde per groep voor deze vraag was: Groep "Economie"
: 3,6
Groep "Recht"
: 3,3
Groep "Overig"
: 3,8
In de derde vragenlijst werd aan de geïnterviewden de vraag voorgelegd:
24| Ik vond een beoordeling aan de hand van dat een "werknemer anders had behoren te handelen" met zijn kennis en ervaring... (waarbij 1 stond voor "vaag" en 5 stond voor "duidelijk) - 59 -
Het algemene gemiddelde bij deze vraag was 4,0. Het gemiddelde per groep voor deze vraag was:
Groep "Economie"
: 4,3
Groep "Recht"
: 4,0
Groep "Overig"
: 4,0
Wanneer wij de resultaten van deze vragen met elkaar vergelijken kan men duidelijk zien dat geïnterviewden bij de eerste vragenlijst de begrippen eerder vaag vinden dan duidelijk, terwijl geïnterviewden bij de derde vragenlijst de begrippen vooral duidelijk vinden. De gemiddelden per groep tonen duidelijk aan dat er bij alle drie de groepen onduidelijkheid bestaat over de in de eerste twee vragenlijsten voorkomende begrippen. Enkel bij de derde vragenlijst geven alle groepen aan dat de begrippen duidelijk zijn.
Als wij deze resultaten terugkoppelen naar vraag 4 van dit onderzoek dan kunnen wij stellen dat onduidelijkheid in de wetgeving en onduidelijkheid in de juridische invulling van de Hoge Raad heeft bijgedragen aan de toerekening van de schade. Wanneer voor de geïnterviewden duidelijk is wat er bedoeld wordt en wat er van hen verwacht wordt, dan geven zij een andere toerekening van de schade dan wanneer ze dit doen bij een onduidelijke of vage wetgeving of interpretatie. Ik zal geen uitspraak doen over de vraag of deze toerekening een betere is, maar het staat wel vast dat duidelijkheid voor een ander resultaat zorgt.
4.3. Afrondend In dit hoofdstuk is nader ingegaan op de onderzoeksmethode die voor deze Master Thesis is gebruikt en zijn de resultaten van het onderzoek verwerkt en tegen elkaar afgezet. De conclusies die hieruit getrokken konden worden, zijn in de verschillende paragrafen van dit hoofdstuk reeds besproken en zullen in het laatste hoofdstuk van deze Thesis nogmaals worden gebruikt om een antwoord te geven op de hoofdvraag van deze Thesis.
- 60 -
5. Conclusie Master Thesis "Acta est fabula"
Zijn er alternatieve invullingen voor het “opzet of bewuste roekeloosheid” principe bij eigen schuld van de werknemer waar het gaat om werkgeversaansprakelijkheid en welke gevolgen zouden deze invullingen kunnen hebben voor de werkgeversaansprakelijkheid?
Deze hoofdvraag is aan het begin van deze Thesis gesteld en heeft als een rode draad door het onderzoek gelopen. De verschillende hoofdstukken in deze Thesis hebben uiteindelijk geleid tot een antwoord op deze hoofdvraag. Om tot een juiste beantwoording van de hoofdvraag te komen zal de vraag in dit afsluitende hoofdstuk opgesplitst worden in twee delen. Eerst zal antwoord worden gegeven op de vraag of er alternatieve invullingen gevonden kunnen worden voor het "opzet of bewuste roekeloosheid" criterium, die door de Hoge Raad in het Pollemans/Hoondert-arrest is geformuleerd. Vervolgens zal gekeken worden naar de gevolgen van deze invullingen in de praktijk.
Zijn er alternatieve invullingen te vinden voor het "opzet of bewuste roekeloosheid" criterium?
Op deze vraag zou men heel kort "ja" kunnen antwoorden. Ja, er zijn wel degelijk alternatieve invullingen te vinden voor de huidige wetgeving. Het zou echter te gemakkelijk zijn om met dit antwoord door te gaan naar het volgende deel van de vraag. In deze Thesis is namelijk gekozen voor een tweetal alternatieve invullingen. De keuze voor deze invullingen is voortgekomen uit het feit dat de huidige invulling van werkgeversaansprakelijkheid, en met name de "opzet of bewuste roekeloosheid", zeer breed is. De huidige invulling van het "opzet of bewuste roekeloosheid" criterium vereist namelijk dat een werkgever moet aantonen dat een werknemer, zich direct voorafgaand aan het ongeval, bewust was van diens roekeloos handelen. In de praktijk blijkt dit een zeer moeilijke opgave te zijn. Niemand is immers in staat om in het hoofd van iemand anders te kijken en diens gedachtegang volledig te doorgronden. Vaak zal daarom teruggevallen moeten worden op instructies of waarschuwingen die aan de werknemer zijn voorgelegd, of een beroep moeten worden gedaan op het gezond verstand van de werknemer. Verder moet de werkgever een groot aantal voorzorgsmaatregelen nemen (zorgplicht) om arbeidsongevallen zoveel mogelijk uit te sluiten.
- 61 -
Hoewel het nemen van voorzorgsmaatregelen een belangrijk onderdeel vormt van de verantwoordelijkheden van een werkgever, moet deze ook weten waar hij aan toe is ten aanzien van het wel of niet aansprakelijk zijn voor ontstane schade. Vanuit dit oogpunt zijn de alternatieve invullingen in deze Thesis gekozen. Geprobeerd is om alternatieve invullingen aan te dragen die de brede invulling van de Hoge Raad vervangen door een meer objectieve en duidelijkere manier van toetsen. Deze alternatieve invullingen zijn gevonden in de "ernstige verwijtbaarheid", waaraan invulling door de Hoge Raad is gegeven in het Staleman-arrest, en in de eigen schuld op basis van de verkeersopvattingen. Bij "ernstige verwijtbaarheid" wordt immers gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Zo wordt er gekeken naar de uitgeoefende activiteiten en de daaruit voortkomende risico's, naar de waarschuwingen die de werkgever heeft gegeven en de bestaande instructies ten tijde van de gedragingen. Aan de hand van al deze objectieve gegevens kan uiteindelijk een oordeel worden gegeven over de vraag of een werknemer zich bewust was van zijn roekeloze handelen en of hij anders had moeten handelen. In paragraaf 3.1.2. is besproken dat de werknemer hierdoor niet ernstig benadeeld wordt. De Hoge Raad heeft in het verleden namelijk een tweede toetsmoment aangehouden dat bij dit alternatief gewoon gehandhaafd kan blijven.
Het tweede alternatief voor de huidige wetgeving is de eigen schuld op basis van de verkeersopvattingen. Ook dit alternatief kijkt naar objectief vast te stellen feiten en gedragingen, maar legt de aandacht met name op welke kennis en ervaring de werknemer heeft en of de werknemer met deze kennis en ervaring anders had behoren te handelen. Hoewel kennis en ervaring brede begrippen zijn en dit verschillend kan zijn voor ieder persoon, zorgt het toch voor een zekere objectiviteit. Kennis en ervaring kan men enkel opdoen wanneer men al een poos werkzaam is binnen een onderneming. Men leert op een gegeven moment de gevaren kennen en men zal ook meer gericht aandacht gaan geven aan deze gevaren. Immers, beginnende werknemers zullen meer beschermd worden omdat zij nog niet goed weten wat de gevaren zijn binnen de onderneming, maar werknemers die al langer in het bedrijf werkzaam zijn zullen beter moeten opletten en zullen hun onervaren collega's moeten laten zien wat de gevaren en risico's zijn binnen de onderneming. De jurisprudentie heeft in de huidige wetgeving het ervaringsfeit altijd gezien als een belangrijke oorzaak van het ontstaan van arbeidsongevallen. Men geeft echter aan dat het ervaringsfeit geen reden kan zijn voor een werknemer om zich bewust te zijn van zijn roekeloze gedraging. Immers kan de ervaring ervoor zorgen dat werknemers zich juist niet direct voorafgaand aan het ongeval - 62 -
bewust zijn van hun roekeloos handelen. In het tweede alternatief wordt ervaring juist wel gebruikt als reden om arbeidsongevallen te voorkomen. Juist ervaren werknemers zouden op de hoogte moeten zijn van de risico's en zich proberen te onthouden van handelingen die deze risico's vergroten. Het eerste deel van de hoofdvraag kan dus bevestigend worden beantwoord met het aandragen van deze twee alternatieve invullingen die in deze Thesis zijn uitgewerkt. Het tweede deel van de hoofdvraag gaat in op de gevolgen van deze alternatieve invullingen.
Welke gevolgen zouden deze alternatieve invullingen hebben in de praktijk?
Welke gevolgen de alternatieve invullingen in de praktijk zouden kunnen hebben is aan de ene kant moeilijk te beantwoorden. Niemand kan zeker weten wat er in de praktijk gebeurd. Er kan echter, aan de hand van onder andere de onderzoeksresultaten in deze Thesis, wel een goed antwoord gegeven worden op dit tweede deel van de hoofdvraag.
Het eerste in het oog springende gevolg dat ook opvallend naar voren is gekomen in hoofdstuk 4 van deze Thesis, is de toerekening van de schade. De toerekening van de schade komt, aldus de onderzoeksresultaten, in de huidige wetgeving vooral voor rekening van de werkgever. Kijken wij naar het eerste alternatief, dat gaat over de "ernstige verwijtbaarheid", dan zien wij dat ook hier de schade wordt toegerekend aan de werkgever. Er valt zelfs een stijging te zien in de gemiddelde uitkomsten, wat inhoudt dat de schade nog sneller zal worden toegerekend aan de werkgever bij het eerste alternatief in plaats van bij de huidige wetgeving. Het tweede alternatief laat echter een compleet ander antwoord zien. Hier wordt de schade in grote mate zal worden toegerekend aan de werknemer. De consequentie van een alternatieve invulling voor het eigen schuld beginsel bij werkgeveraansprakelijkheid is dus dat de toerekening van de schade op een andere manier zal geschieden en de werknemer mogelijk sneller aansprakelijk gesteld kan worden voor schade die hij heeft opgelopen door zijn eigen toedoen.
Een ander gevolg van het gebruik van de alternatieve invulling is de manier waarop men naar bepaalde problemen zal kijken. Bij de huidige wetgeving kijkt men vooral naar de handelingen die een werkgever heeft uitgevoerd en, nog belangrijker, die hij nagelaten heeft en mogelijk geleid hebben tot het arbeidsongeval.
- 63 -
Ook bij het eerste alternatief, de "ernstige verwijtbaarheid", spelen de handelingen van de werkgever een grotere rol dan die van de werknemer. Wederom is dit bij het alternatief met betrekking tot eigen schuld op basis van de verkeersopvattingen totaal anders. Hier spelen de handelingen en gedragingen van de werknemer een grotere rol.
Uit de resultaten van hoofdstuk 4 is duidelijk naar voren gekomen dat bij het tweede alternatief zeer sterk gekeken wordt naar de handelingen van een werknemer, maar ook naar diens kennis, kunde en vooral ervaring. Hoewel dit laatste wellicht niemand zal verbazen, gezien het feit dat dit ook de pilaren van de verkeersopvattingen zijn, is het wel verrassend dat ook bij het andere alternatief en de huidige wetgeving men de ervaring van een werknemer zeer belangrijk vindt. Wij kunnen dus stellen dat de ervaring van een werknemer, bij de alternatieve invulling van het eigen schuld beginsel, een nog grotere rol gaat spelen.
Een laatste gevolg van de alternatieve invullingen van het eigen schuld beginsel bij werkgeversaansprakelijkheid is dat een en ander duidelijk wordt. Als wij naar de onderzoeksresultaten uit hoofdstuk 4 van deze Thesis kijken dan zien wij dat er met name bij de huidige wetgeving veel onduidelijkheid is over de gebruikte begrippen en de opgenomen wettekst. Men heeft aangegeven dat de opgenomen wetteksten eerder vaag dan duidelijk zijn. Dit is, zoals in hoofdstuk 4 ook al gezegd, een mogelijke verklaring voor het feit dat men bij het tweede alternatief de schade meer toerekent aan de werknemer. Bij het tweede alternatief is de wettekst en de juridische invulling duidelijker omschreven, hetgeen ertoe heeft geleid dat men de situatie op een andere manier gaat bekijken. Hoewel het in deze Thesis niet de bedoeling is om de voorkeur uit te spreken voor een bepaald alternatief ben ik wel van oordeel dat het tweede alternatief overzichtelijker en duidelijker is, zodat beide partijen, werkgevers en werknemers, weten waar ze aan toe zijn. Men weet immers wat de grenzen zijn en wat men er aan kan doen om deze niet te overschrijden. Wanneer dit toch gebeurt, dan zal men hierop zeker worden aangesproken en zal men zelfs de schade toegerekend krijgen.
Ik heb een aantal globale gevolgen van de alternatieve invullingen hierboven verwoord. Deze zijn gebaseerd op de uitkomsten uit hoofdstuk 4. Kijken wij echter naar de alternatieve invullingen afzonderlijk in relatie tot de gevolgen voor de samenleving dan komt bij de eerste alternatieve invulling veel meer de nadruk te liggen op 'alle omstandigheden' binnen de onderneming; dat wil zeggen welke instructies heeft een werkgever wel of niet heeft gegeven - 64 -
aan zijn werknemers en waar heeft het arbeidsongeval zich afgespeeld. Verder zal er met name op grond van de instructies en handelingen van de werkgever worden beoordeeld of er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de werknemer. De tweede alternatieve invulling laat een iets andere invalshoek en ook andere gevolgen zien.
Een werknemer is in zijn beginperiode bij de onderneming waar hij werkzaam is nog grotendeels afhankelijk van de kennis, kunde en ervaring van andere werknemers die er al langer werken. Het is tijdens deze periode dan ook dat het tweede alternatief de werknemer nog in grote mate zal beschermen. Na verloop van tijd verkrijgt de werknemer meer ervaring en zal hij een beter beeld hebben van wat wel en niet acceptabel is en wat wel en niet kan leiden tot arbeidsongevallen. Krijgt hij nu een ongeval door iets wat hij met zijn kennis, kunde en ervaring had kunnen voorkomen, dan zal de schade sneller aan hem worden toegerekend op basis van de verkeersopvattingen. Dit is dan ook de grootste consequentie van het tweede alternatief.
- 65 -
Bijlagen
- 66 -
Bijlage I Vragenlijst Thesis (opzet of bewuste roekeloosheid; stond niet vermeld toen deze vragenlijsten aan de geïnterviewden werden voorgelegd)
Ik ben een: Man O
Vrouw O
Wat is je leeftijd? ............. Welke opleiding volg je op dit moment? ............. Gelieve onderstaande casus goed door te lezen. Aan de hand van deze casus worden een aantal stellingen aan u voor gelegd. Casus Martin is al 10 jaar werkzaam als monteur bij een groot industrieel bedrijf, dat gespecialiseerd is in het maken van ijzeren constructies. Tijdens een controle van een aantal machines wordt in de hoofdcentrale van het bedrijf de stroom tijdelijk van de machines gehaald. Martin wordt op pad gestuurd om uitgeschakelde machines te controleren. Na een aantal machines te hebben gecontroleerd komt Martin bij machine 5. Daar merkt Martin dat een aantal schroeven niet goed zijn vastgedraaid. Een gevaarlijke situatie, omdat dit ervoor kan zorgen dat de machine niet meer goed functioneert en ernstige verwondingen kan toebrengen bij het personeel dat met de machine werkt. Martin moet echter de beschermingskap van de machine verwijderen, wil hij bij de schroeven komen. De beschermingskap is daar geplaatst na een ongeval waarbij een medewerker zijn hand in de machine had gestoken en zo zijn hand was kwijtgeraakt. Martin verwijderd toch de beschermingskap, omdat de stroom van de machine is gehaald. Op het moment dat Martin bezig is met het vastdraaien van de schroeven wordt in de hoofdcentrale van het bedrijf de stroom weer ingeschakeld. Het gevolg hiervan is dat de hand van Martin bekneld raakt tussen de machine. Hij wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht, waar blijkt dat twee vingers dusdanig verbrijzeld zijn dat deze geamputeerd moeten worden. Verder zal Martin zijn hand nooit meer volledig kunnen gebruiken. Martin heeft veel kosten voor het ziekenhuis moeten maken. Martin is niet verzekerd voor deze kosten en wil deze verhalen bij zijn werkgever. Hij daagt zijn werkgever voor de rechter en stelt dat hij een arbeidsongeval heeft opgelopen, waarvoor de werkgever aansprakelijk is en de schade dient te betalen. De werkgever stelt echter dat de schade door Martin zelf is veroorzaakt. Er was immers een beschermkap over de machine geplaatst om te voorkomen dat werknemers hun handen in de machine zouden steken. Verder was Martin volgens de - 67 -
werkgever ervaren genoeg om te weten dat hij altijd de stroom van de machine handmatig moest uitschakelen om er zeker van te zijn dat het apparaat niet onverwachts terug in werking zou treden. Als ervaren rechter word jij aangewezen in deze zaak. Het is jouw taak als rechter om op een redelijke manier naar deze zaak te kijken. Zowel de belangen van de werknemer als die van de werkgever moeten worden bekeken en tegen elkaar worden afgewogen. Belangrijk daarbij is dat jouw beslissing aansluit bij wat de wet voorschrijft en wat collega-rechters in eerdere gevallen hebben besloten. Andere rechters gaan op dezelfde manier te werk als jij. Na het bestuderen van de wet kom je erachter dat een werkgever aansprakelijk is voor eventuele schade die voortkomt uit een arbeidsongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer. Maar als de werkgever kan aantonen dat (1) de schade vooral is ontstaan door roekeloos handelen van de werknemer en (2) de werknemer zich daar direct voorafgaand aan het ongeval bewust van is geweest kan hij zich met succes op de eigen schuld van de werknemer beroepen. Beoordeel nu onderstaande stellingen: Op een schaal van 1 tot 7, aan wie zou u de schade het meeste toerekenen? (1 = Martin, 7 = werkgever) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Hierna volgt een aantal stellingen welke tot doel hebben de redenen te achterhalen die ten grondslag liggen aan uw beslissing. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat Martin onverzekerd was (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik heb mijn keuze gemaakt omdat Martin de beschermkap had verwijderd van de machine (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik heb mijn keuze gemaakt omdat de werkgever voor betere veiligheidsmaatregelen had moeten zorgen (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 68 -
Ik heb mijn keuze gemaakt omdat de werkgever ervoor had moeten zorgen dat er geen stroom op de machine kwam toen Martin er aan het werk was (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover Martin dat hij zijn schade vergoed krijgt (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik vind dat een werknemer altijd zijn schade vergoed moet krijgen bij een arbeidsongeval (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover de werkgever dat hij niet opdraait voor de schade (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover Martin dat hij niet opdraait voor de schade (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik heb mijn keuze gemaakt aan de hand van de opgenomen wettekst (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik heb mijn keuze gemaakt aan de hand van mijn gevoel (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 69 -
Ik vind dat een werkgever nooit moet opdraaien voor de schade bij een arbeidsongeval (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik vind dat een werknemer nooit moet opdraaien voor de schade bij een arbeidsongeval (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik heb mijn keuze gemaakt omdat Martin zich voorafgaand aan het ongeval niet bewust was van zijn roekeloze handelen (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik vind dat de ervaring van Martin hem ervan had moeten weerhouden zijn handen in de machine te steken, zonder eerst handmatig de stroom van de machine af te halen. (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik had een andere beslissing genomen wanneer het ongeval zich niet in een industrieel bedrijf had voorgedaan (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik had anders beslist wanneer Martin wel verzekerd was geweest (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Ik had anders beslist wanneer de werkgever betere veiligheidsmaatregelen en instructies had gegeven aan Martin (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 70 -
Hierna volgen een aantal stellingen welke tot doel hebben te achterhalen of u de casus, en de daarin gebruikte begrippen, goed begrepen heeft; Ter extra informatie volgt hier eerst nog de wettelijke invulling welke u in uw achterhoofd heeft moeten houden in deze casus: “Na het bestuderen van de wet kom je erachter dat een werkgever aansprakelijk is voor eventuele schade die voortkomt uit een arbeidsongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer. Maar als de werkgever kan aantonen dat (1) de schade vooral is ontstaan door roekeloos handelen van de werknemer en (2) de werknemer zich daar direct voorafgaand aan het ongeval bewust van is geweest kan hij zich met succes op de eigen schuld van de werknemer beroepen.” Ik vond de “bewuste roekeloosheid” norm, aan de hand waarvan ik dit geval moest beoordelen… (1 = vaag, 5 = duidelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O Ik vond de “bewuste roekeloosheid” norm, aan de hand waarvan ik dit geval moest beoordelen… (1 = onredelijk, 5 = redelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O Ik vond het feit dat een werknemer zich direct voorafgaand aan het ongeval zich bewust moet zijn van zijn roekeloos handelen… (1 = vaag, 5 = duidelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O Ik vond het feit dat een werknemer zich direct voorafgaand aan het ongeval zich bewust moet zijn van zijn roekeloos handelen … (1 = onredelijk, 5 = redelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O Ik vond de casus duidelijk (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 71 -
Er stond te weinig informatie in de casus om een goed antwoord te kunnen geven op de stellingen (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 72 -
Vragenlijst Thesis ("Ernstige verwijtbaarheid"; stond niet vermeld toen deze vragenlijsten aan de geïnterviewden werden voorgelegd)
1. Ik ben een: Man O
Vrouw O
2. Wat is je leeftijd? ............. 3. Welke opleiding volg je op dit moment? ............. Gelieve onderstaande casus goed door te lezen. Aan de hand van deze casus worden een aantal stellingen aan u voor gelegd. Casus Martin is al 10 jaar werkzaam als monteur bij een groot industrieel bedrijf, dat gespecialiseerd is in het maken van ijzeren constructies. Tijdens een controle van een aantal machines wordt in de hoofdcentrale van het bedrijf de stroom tijdelijk van de machines gehaald. Martin wordt op pad gestuurd om uitgeschakelde machines te controleren. Na een aantal machines te hebben gecontroleerd komt Martin bij machine 5. Daar merkt Martin dat een aantal schroeven niet goed zijn vastgedraaid. Een gevaarlijke situatie, omdat dit ervoor kan zorgen dat de machine niet meer goed functioneert en ernstige verwondingen kan toebrengen bij het personeel dat met de machine werkt. Martin moet echter de beschermingskap van de machine verwijderen, wil hij bij de schroeven komen. De beschermingskap is daar geplaatst na een ongeval waarbij een medewerker zijn hand in de machine had gestoken en zo zijn hand was kwijtgeraakt. Martin verwijderd toch de beschermingskap, omdat de stroom van de machine is gehaald. Op het moment dat Martin bezig is met het vastdraaien van de schroeven wordt in de hoofdcentrale van het bedrijf de stroom weer ingeschakeld. Het gevolg hiervan is dat de hand van Martin bekneld raakt tussen de machine. Hij wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht, waar blijkt dat twee vingers dusdanig verbrijzeld zijn dat deze geamputeerd moeten worden. Verder zal Martin zijn hand nooit meer volledig kunnen gebruiken. Martin heeft veel kosten voor het ziekenhuis moeten maken. Martin is niet verzekerd voor deze kosten en wil deze verhalen bij zijn werkgever. Hij daagt zijn werkgever voor de rechter en stelt dat hij een arbeidsongeval heeft opgelopen, waarvoor de werkgever aansprakelijk is en de schade dient te betalen. De werkgever stelt echter dat de schade door Martin zelf is veroorzaakt. Er was immers een beschermkap over de machine geplaatst om te voorkomen dat werknemers hun handen in de machine zouden steken. Verder was Martin volgens de werkgever ervaren genoeg om te weten dat hij altijd de stroom van de machine handmatig moest uitschakelen om er zeker van te zijn dat het apparaat niet onverwachts terug in werking zou treden. - 73 -
Als ervaren rechter word jij aangewezen in deze zaak. Het is jouw taak als rechter om op een redelijke manier naar deze zaak te kijken. Zowel de belangen van de werknemer als die van de werkgever moeten worden bekeken en tegen elkaar worden afgewogen. Belangrijk daarbij is dat jouw beslissing aansluit bij wat de wet voorschrijft en wat collega-rechters in eerdere gevallen hebben besloten. Andere rechters gaan op dezelfde manier te werk als jij. Na het bestuderen van de wet kom je erachter dat een werkgever aansprakelijk is voor eventuele schade die voortkomt uit een arbeidsongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer. Maar als de werkgever kan aantonen dat, na beoordeling aan de hand van alle omstandigheden, waaronder de aard van de uitgeoefende activiteiten, de daaruit voortkomende risico’s eventuele richtlijnen welke er ten tijden van de gedragingen bestonden binnen de onderneming en welke de werknemer(s) kenden of behoorden te kennen, blijkt dat de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, hij zelf aansprakelijk is voor de ontstane schade. Beoordeel nu onderstaande stellingen: 4. Op een schaal van 1 tot 7, aan wie zou u de schade het meeste toerekenen? (1 = Martin, 7 = werkgever) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Hierna volgt een aantal stellingen welke tot doel hebben de redenen te achterhalen die ten grondslag liggen aan uw beslissing. 5. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat Martin onverzekerd was (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 6. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat Martin de beschermkap had verwijderd van de machine (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 7. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat de werkgever voor betere veiligheidsmaatregelen had moeten zorgen (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 74 -
8. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat de werkgever ervoor had moeten zorgen dat er geen stroom op de machine kwam toen Martin er aan het werk was (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 9. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover Martin dat hij zijn schade vergoed krijgt (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 10. Ik vind dat een werknemer altijd zijn schade vergoed moet krijgen bij een arbeidsongeval (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 11. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover de werkgever dat hij niet opdraait voor de schade (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 12. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover Martin dat hij niet opdraait voor de schade (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 13. Ik heb mijn keuze gemaakt aan de hand van de opgenomen wettekst (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 14. Ik heb mijn keuze gemaakt aan de hand van mijn gevoel (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 75 -
15. Ik vind dat een werkgever nooit moet opdraaien voor de schade bij een arbeidsongeval (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 16. Ik vind dat een werknemer nooit moet opdraaien voor de schade bij een arbeidsongeval (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 17. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat Martin zich voorafgaand aan het ongeval niet bewust was van zijn roekeloze handelen (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 18. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik vind dat de ervaring van Martin hem ervan had moeten weerhouden zijn handen in de machine te steken, zonder eerst handmatig de stroom van de machine af te halen. (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 19. Ik had een andere beslissing genomen wanneer het ongeval zich niet in een industrieel bedrijf had voorgedaan (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 20. Ik had anders beslist wanneer Martin wel verzekerd was geweest (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 21. Ik had anders beslist wanneer de werkgever betere veiligheidsmaatregelen en instructies had gegeven aan Martin (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 76 -
Hierna volgen een aantal stellingen welke tot doel hebben te achterhalen of u de casus, en de daarin gebruikte begrippen, goed begrepen heeft; Ter extra informatie volgt hier eerst nog de wettelijke invulling welke u in uw achterhoofd heeft moeten houden in deze casus: “Na het bestuderen van de wet kom je erachter dat een werkgever aansprakelijk is voor eventuele schade die voortkomt uit een arbeidsongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer. Maar als de werkgever kan aantonen dat, na beoordeling aan de hand van alle omstandigheden, waaronder de aard van de uitgeoefende activiteiten, de daaruit voortkomende risico’s eventuele richtlijnen welke er ten tijden van de gedragingen bestonden binnen de onderneming en welke de werknemer(s) kenden of behoorden te kennen, blijkt dat de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, hij zelf aansprakelijk is voor de ontstane schade.” 22. Ik vond een beoordeling aan de hand van "alle omstandigheden" … (1 = vaag, 5 = duidelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O 23. Ik vond een beoordeling aan de hand van "alle omstandigheden" … (1 = onredelijk, 5 = redelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O 24. Ik vond een beoordeling aan de hand van “instructies” … (1 = vaag, 5 = duidelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O 25. Ik vond een beoordeling aan de hand van “instructies” … (1 = onredelijk, 5 = redelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O 26. Ik vond de casus duidelijk (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 77 -
27. Er stond te weinig informatie in de casus om een goed antwoord te kunnen geven op de stellingen (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 78 -
Vragenlijst Thesis ("Schuld door verkeersopvattingen"; stond niet vermeld toen deze vragenlijsten aan de geïnterviewden werden voorgelegd)
1. Ik ben een: Man O
Vrouw O
2. Wat is je leeftijd? ............. 3. Welke opleiding volg je op dit moment? ............. Gelieve onderstaande casus goed door te lezen. Aan de hand van deze casus worden een aantal stellingen aan u voor gelegd. Casus Martin is al 10 jaar werkzaam als monteur bij een groot industrieel bedrijf, dat gespecialiseerd is in het maken van ijzeren constructies. Tijdens een controle van een aantal machines wordt in de hoofdcentrale van het bedrijf de stroom tijdelijk van de machines gehaald. Martin wordt op pad gestuurd om uitgeschakelde machines te controleren. Na een aantal machines te hebben gecontroleerd komt Martin bij machine 5. Daar merkt Martin dat een aantal schroeven niet goed zijn vastgedraaid. Een gevaarlijke situatie, omdat dit ervoor kan zorgen dat de machine niet meer goed functioneert en ernstige verwondingen kan toebrengen bij het personeel dat met de machine werkt. Martin moet echter de beschermingskap van de machine verwijderen, wil hij bij de schroeven komen. De beschermingskap is daar geplaatst na een ongeval waarbij een medewerker zijn hand in de machine had gestoken en zo zijn hand was kwijtgeraakt. Martin verwijderd toch de beschermingskap, omdat de stroom van de machine is gehaald. Op het moment dat Martin bezig is met het vastdraaien van de schroeven wordt in de hoofdcentrale van het bedrijf de stroom weer ingeschakeld. Het gevolg hiervan is dat de hand van Martin bekneld raakt tussen de machine. Hij wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht, waar blijkt dat twee vingers dusdanig verbrijzeld zijn dat deze geamputeerd moeten worden. Verder zal Martin zijn hand nooit meer volledig kunnen gebruiken. Martin heeft veel kosten voor het ziekenhuis moeten maken. Martin is niet verzekerd voor deze kosten en wil deze verhalen bij zijn werkgever. Hij daagt zijn werkgever voor de rechter en stelt dat hij een arbeidsongeval heeft opgelopen, waarvoor de werkgever aansprakelijk is en de schade dient te betalen. De werkgever stelt echter dat de schade door Martin zelf is veroorzaakt. Er was immers een beschermkap over de machine geplaatst om te voorkomen dat werknemers hun handen in de machine zouden steken. Verder was Martin volgens de werkgever ervaren genoeg om te weten dat hij altijd de stroom van de machine handmatig moest uitschakelen om er zeker van te zijn dat het apparaat niet onverwachts terug in werking zou treden. - 79 -
Als ervaren rechter word jij aangewezen in deze zaak. Het is jouw taak als rechter om op een redelijke manier naar deze zaak te kijken. Zowel de belangen van de werknemer als die van de werkgever moeten worden bekeken en tegen elkaar worden afgewogen. Belangrijk daarbij is dat jouw beslissing aansluit bij wat de wet voorschrijft en wat collega-rechters in eerdere gevallen hebben besloten. Andere rechters gaan op dezelfde manier te werk als jij. Na het bestuderen van de wet kom je erachter dat een werkgever aansprakelijk is voor eventuele schade die voortkomt uit een arbeidsongeval dat is voortgekomen in de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer, behalve wanneer de gedragingen van de werknemer aan hem zijn toe te rekenen op grond van (1) de kennis en ervaring van de werknemer en (2) of de werknemer met deze kennis en ervaring anders had behoren te handelen. Dit wordt ook wel op grond van de in het verkeer geldende opvattingen genoemd. Beoordeel nu onderstaande stellingen: 4. Op een schaal van 1 tot 7, aan wie zou u de schade het meeste toerekenen? (1 = Martin, 7 = werkgever) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O Hierna volgt een aantal stellingen welke tot doel hebben de redenen te achterhalen die ten grondslag liggen aan uw beslissing. 5. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat Martin onverzekerd was (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 6. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat Martin de beschermkap had verwijderd van de machine (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 7. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat de werkgever voor betere veiligheidsmaatregelen had moeten zorgen (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 80 -
8. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat de werkgever ervoor had moeten zorgen dat er geen stroom op de machine kwam toen Martin er aan het werk was (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
9. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover Martin dat hij zijn schade vergoed krijgt (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 10. Ik vind dat een werknemer altijd zijn schade vergoed moet krijgen bij een arbeidsongeval (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 11. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover de werkgever dat hij niet opdraait voor de schade (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 12. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik het rechtvaardig vindt tegenover Martin dat hij niet opdraait voor de schade (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 13. Ik heb mijn keuze gemaakt aan de hand van de opgenomen wettekst (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 14. Ik heb mijn keuze gemaakt aan de hand van mijn gevoel (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O - 81 -
15. Ik vind dat een werkgever nooit moet opdraaien voor de schade bij een arbeidsongeval (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 16. Ik vind dat een werknemer nooit moet opdraaien voor de schade bij een arbeidsongeval (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 17. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat Martin zich voorafgaand aan het ongeval niet bewust was van zijn roekeloze handelen (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 18. Ik heb mijn keuze gemaakt omdat ik vind dat de ervaring van Martin hem ervan had moeten weerhouden zijn handen in de machine te steken, zonder eerst handmatig de stroom van de machine af te halen. (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 19. Ik had een andere beslissing genomen wanneer het ongeval zich niet in een industrieel bedrijf had voorgedaan (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 20. Ik had anders beslist wanneer Martin wel verzekerd was geweest (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O 21. Ik had anders beslist wanneer de werkgever betere veiligheidsmaatregelen en instructies had gegeven aan Martin (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 82 -
Hierna volgen een aantal stellingen welke tot doel hebben te achterhalen of u de casus, en de daarin gebruikte begrippen, goed begrepen heeft; Ter extra informatie volgt hier eerst nog de wettelijke invulling welke u in uw achterhoofd heeft moeten houden in deze casus: “Na het bestuderen van de wet kom je erachter dat een werkgever aansprakelijk is voor eventuele schade die voortkomt uit een arbeidsongeval dat is voortgekomen in de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer, behalve wanneer de gedragingen van de werknemer aan hem zijn toe te rekenen op grond van (1) de kennis en ervaring van de werknemer en (2) of de werknemer met deze kennis en ervaring anders had behoren te handelen. Dit wordt ook wel op grond van de in het verkeer geldende opvattingen genoemd.” 22. Ik vond een beoordeling aan de hand van "kennis en ervaring van de werknemer" … (1 = vaag, 5 = duidelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O 23. Ik vond een beoordeling aan de hand van "kennis en ervaring van de werknemer" … (1 = onredelijk, 5 = redelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O 24. Ik vond een beoordeling aan de hand van dat een "werknemer anders had behoren te handelen" met zijn kennis en ervaring … (1 = vaag, 5 = duidelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O 25. Ik vond een beoordeling aan de hand van dat een "werknemer anders had behoren te handelen" met zijn kennis en ervaring … (1 = onredelijk, 5 = redelijk) 1 2 3 4 5 O O O O O 26. Ik vond de casus duidelijk (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 83 -
27. Er stond te weinig informatie in de casus om een goed antwoord te kunnen geven op de stellingen (1 = volstrekt mee oneens, 7 = volledig mee eens) 1 2 3 4 5 6 7 O O O O O O O
- 84 -
Groep Economie Groep Recht Groep Overig
Bijlage II Resultaten casus 1: Leeftijd 20 23 25 26 21 19 18 22 18 23 19 21 26 23 24 25 21 21 20 20 19
Geslacht man man vrouw vrouw vrouw man vrouw vrouw man man man vrouw man man man vrouw man vrouw man man man
Opleiding Bedrijfseconomie Recht en Management Bedrijfseconomie Fiscale economie Accounting Fiscale economie Bestuurskunde Psychologie Recht en Management Nederlands Recht Bedrijfseconomie Fiscaal recht Accounting Filosofie Bedrijfseconomie Nederlands Recht Economie en Informatica Fiscale economie Bedrijfseconomie Bedrijfseconomie Nederlands Recht
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 5 2 6 5 6 5 2 1 5 1 4 2 3 3 5 2 3 6 2 3 2 3 7 2 4 3 4 5 5 2 3 3 4 2 5 1 3 4 6 2 1 2 2 3 2 3 5 1 6 3 4 4 7 6 1 2 3 2 5 2 4 3 4 1 2 5 3 2 1 2 6 2 7 4 3 3 5 4 2 1 5 4 4 3 5 2 6 3 2 4 2 2 2 2 6 1 5 1 2 6 5 6 4 2 2 2 3 3 4 5 5 4 3 4 3 1 2 2 7 3 5 2 5 5 4 3 3 2 1 1 6 2 3 3 5 3 5 2 2 1 1 2 2 4 6 3 4 7 6 2 2 2 1 1 5 2 5 2 3 3 2 4 3 2 3 3 6 2 7 2 3 6 4 5 2 1 2 2 6 3 4 3 3 2 2 5 2 3 1 3 6 3 2 3 5 4 5 5 1 3 3 4 6 3 2 1 7 3 3 5 4 3 3 1 6 5 3 2 4 3 6 2 4 2 2 3 5 2 3 3 5 1 2 3 1 3 3 1 4 3 3 6 3 5 7 3 3 3 5 4 7 3 1 1 5 1 3 6 4 3 2 1 7 2 4 2 1 1 3 4 2 2 6 1 4 2 6 2 6 2 2 4 3 4 5 2 6 2 7 1 2 7 2 5 2 1 2 3 5 2 5 4 3 2 3 5 2 3 5 3 6 3 3 3 3 4 7 5 3 5 2 3 3 2 2 3 4 3 3 6 1 3 3 2 7 1 4 1 3 5 7 6 1 4 3 1 4 3 3 2 4 4 2 3 1 2 3 3 5 1 5 2 3 4 6 3 1 2 1 5 5 3 1 3 3 4 3 6 2 3 1 4 6 2 5 4 5 6 5 2 2 2 3 6 6 1 2 1 4 2 3 7 2 3 3 2 7 6 6 3 4 6 3 7 3 1 1 1 5 1 3 1 5 1 2 7 2 2 2 3 6 3 7 2 2 6 5 4 2 3 2 3 5 3 4 2 2 1 1 6 3 3 2 3 6 4 6 1 2 7 6 5 1 1 2 4 4 2 4 4 2 2 1 5 2 3 1 5 7 2 3 1 1 4 2 6 1 3 5 2 3 3 5 3 5 3 1 4 2 3 3 5 7 3 4,9 2,4 3,3 4,9 5,0 4,3 2,1 2,2 2,9 2,6 4,8 2,3 3,4 2,6 4,4 2,3 2,3 4,7 2,3 2,6 2,4 2,6 6,0 2,6
- 85 -
Resultaten casus 2: Leeftijd 19
Geslacht vrouw
Opleiding Recht en Management
4 6
5 1
6 7
7 4
8 7
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 4 1 2 4 2 2 1 2 3 6 3 6 5 1 2 5 5 6 1
21
vrouw
Recht en Management
5
7
6
3
5
3
1
2
5
5
3
1
2
2
7
5
3
7
3
6
3
5
6
3
21
vrouw
Bedrijfseconomie
5
6
4
5
6
3
2
3
4
1
4
2
3
6
7
6
6
4
4
4
4
5
5
2
19
man
Filosofie
7
5
5
5
5
4
2
1
3
3
3
2
2
5
5
5
6
4
2
3
3
4
7
4
20
man
Filosofie
7
6
2
4
4
2
3
1
3
3
4
3
3
3
6
5
4
6
4
1
5
3
7
5
23
vrouw
Nederlands Recht
4
3
6
4
7
5
2
2
2
6
3
3
6
2
3
2
4
6
4
5
4
2
5
2
20
vrouw
Bedrijfscommunicatie
7
2
3
6
5
3
5
3
3
2
6
3
4
2
5
2
6
4
3
4
3
5
4
2
25
man
Personeelswetenschappen
5
2
2
6
5
3
3
4
1
4
5
3
4
4
6
3
6
3
2
3
2
5
5
3
23
vrouw
Sociologie
3
1
1
5
6
1
4
2
1
4
7
4
2
5
4
6
2
2
2
2
2
3
6
1
19
man
Internationaal en Europees Recht
5
3
5
4
7
1
2
2
2
2
4
2
4
3
6
2
3
3
2
5
3
4
4
1
23
vrouw
Recht en Management
4
4
5
5
4
2
4
1
3
4
6
2
2
2
7
2
2
5
1
4
1
4
5
1
22 24 24
vrouw man man
Economie en Informatica Accounting Sociologie
6 4 2
3 6 7
6 4 5
4 2 3
5 6 5
3 4 4
2 2 2
1 1 2
3 4 4
3 2 4
2 3 6
4 3 2
3 3 5
2 1 2
7 5 3
6 5 2
6 3 3
2 6 6
2 3 2
3 4 2
2 5 3
5 3 4
7 7 6
3 2 4
23
man
Personeelswetenschappen
5
3
4
5
7
3
1
5
2
3
2
2
2
1
5
3
5
5
4
3
5
2
4
3
21
vrouw
Recht en Management
5
4
6
2
4
3
3
5
3
6
3
2
4
1
6
4
3
7
4
5
4
1
5
2
20
man
Nederlands Recht
6
5
4
5
5
1
2
3
2
2
3
1
3
3
7
3
1
4
2
4
4
1
5
1
19
man
Rechtsgeleerdheid
5
2
3
3
3
2
2
3
1
7
2
3
2
2
5
6
2
6
3
5
5
5
6
1
23 20 21 24 23 21 19 25
man man vrouw vrouw man vrouw vrouw man
Internationaal en Europees Recht Nederlands Recht Recht en Management Bedrijfseconomie Nederlands Recht Recht en Management Bedrijfseconomie Recht en Management
6 3 3 5 4 2 1 1 1 2 5 3 5 4 6 4 3 5 2 1 5 2 5 2 5 6 2 5 7 4 2 1 6 3 2 4 2 2 3 5 1 4 1 2 3 3 6 3 7 4 2 4 6 5 1 1 3 1 3 1 2 3 6 7 5 4 2 1 5 4 7 1 1 5 3 5 5 6 2 2 6 3 5 2 4 6 3 2 6 5 3 4 5 2 3 2 2 1 5 3 1 3 5 5 2 4 3 4 2 3 4 2 2 3 4 2 4 3 1 1 3 2 4 5 2 6 3 4 3 4 2 3 5 2 3 6 1 5 5 2 3 1 2 2 1 7 2 4 3 4 4 4 2 4 4 2 3 1 4 2 5 5 2 1 2 4 1 1 4 3 1 2 1 5 3 3 4 4 1 2 2 4 5 7 3 3 4 3 2 5 3 4 4,6 3,9 3,8 4,2 4,8 3,3 2,5 2,5 3,0 3,4 3,6 2,5 3,1 2,8 5,2 4,0 3,7 4,6 2,7 3,1 3,5 3,5 4,9 2,2
- 86 -
Resultaten casus 3: Leeftijd 23 22 25 20 24 21 23 21 21 23 24 25 26 20 19 18 23 25 27 23 22 19
Geslacht man man vrouw vrouw vrouw man vrouw vrouw man man man vrouw vrouw vrouw vrouw man vrouw vrouw vrouw man man man
Opleiding Nederlands Recht Sociologie Organisatiewetenschappen Recht en Management Recht en Management Personeelswetenschappen Nederlands Recht Recht en Management Organisatiewetenschappen Organisatiewetenschappen Personeelswetenschappen Accounting Premaster Recht en Managment Nederlands Recht Bedrijfskunde Sociologie Bedrijfskunde Nederlands Recht Bedrijfseconomie Commerciële economie Filosofie Commerciële economie
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 2 2 5 2 6 2 3 1 2 4 1 2 2 2 7 1 2 4 5 5 4 4 5 2 1 3 3 4 5 2 3 1 1 5 2 1 1 1 7 2 2 2 4 4 5 4 7 1 1 2 5 2 4 3 2 4 5 4 1 3 2 2 5 1 1 5 5 5 4 5 6 1 2 2 5 4 2 1 3 2 4 7 3 2 3 1 6 2 1 3 4 5 3 4 6 3 4 1 6 3 3 1 2 5 2 5 2 1 1 1 5 3 3 6 5 4 5 4 6 2 5 1 7 5 1 5 2 2 1 6 1 1 2 1 4 3 2 5 3 4 5 5 7 3 3 2 7 5 1 4 1 2 1 2 1 3 1 3 6 4 2 2 5 3 4 5 7 1 2 3 3 4 5 6 1 3 3 3 3 2 3 3 5 2 3 1 3 5 5 4 5 1 1 3 2 3 6 5 2 4 5 6 7 1 2 1 7 1 3 4 3 5 5 5 6 2 1 2 1 4 4 2 3 2 4 5 2 4 2 2 7 1 1 5 2 4 3 5 5 3 2 3 5 6 5 2 2 3 2 6 1 2 3 4 2 3 4 6 5 3 2 3 6 3 3 3 5 7 6 3 4 3 1 7 3 2 1 2 3 3 4 4 4 2 5 5 5 2 2 2 5 5 6 1 3 1 2 7 1 3 1 1 5 4 1 4 5 5 3 4 6 4 3 3 6 4 4 2 3 1 3 6 5 5 2 2 7 3 3 4 3 5 4 5 7 2 1 3 7 2 2 4 2 1 3 3 3 6 1 3 6 4 5 2 5 4 4 5 6 1 1 5 7 5 3 2 3 2 2 6 1 2 2 2 5 2 2 1 2 3 3 3 5 3 2 4 5 4 5 4 2 6 1 5 1 2 5 2 5 1 3 2 5 5 5 3 6 2 3 3 6 2 5 1 3 3 3 2 2 3 3 4 5 3 2 1 5 4 4 4 4 2 4 2 4 1 4 1 2 2 4 5 3 3 3 2 7 2 5 3 4 3 4 3 7 1 2 4 3 2 2 1 2 2 2 6 2 2 1 1 7 3 2 3 3 5 5 2 5 4 1 1 5 6 7 3 2 4 1 7 1 2 1 1 6 2 3 2 5 5 4 5 6 3 2 5 4 5 5 6 1 5 2 3 2 3 3 4 5 6 4 5 4 2 3 1 5 6 2,2 2,7 4,8 3,9 4,1 2,8 2,3 2,7 2,5 5,0 2,2 2,5 2,0 2,0 5,5 2,5 2,6 3,4 4,0 4,1 4,0 4,0 5,8 2,4 - 87 -
Literatuurlijst Asser/Maeijer 2-III 2000 C. Asser, e.a., Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht; 2, Rechtspersonenrecht deel III, De naamloze en besloten vennootschap, Deventer: Kluwer 2000.
Baarda en De Goede 2001 D.B. Baarda en M.P.M. De Goede, Basisboek Methoden en Technieken, Groningen: Stenfert Kroese 2001.
Bier 1995 L. Bier, Aansprakelijkheid voor bedrijfsongevallen en beroepsziekten, Deventer: Kluwer 1995.
Van Drongelen 2009 J. van Drongelen, e.a., Individueel Arbeidsrecht 2; Bijzondere bedingen, aansprakelijkheid, gelijke behandeling, overgang van de onderneming, Zutphen: Uitgeverij Paris, 2009
Geers 1988 A.J.C.M. Geers, Recht en humanisering van de arbeid (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1988
Haak en Koot 2004 K.F. Haak en F.L. Koot, Bewuste roekeloosheid in het privaatrecht, Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam (Kluwer), 2004.
Klaassen 2000 C.J.M. Klaassen, Schadeveroorzakend handelen in functie, Deventer: Tjeenk Willink, 2000
Lindenbergh, 2000a S.D. Lindenbergh, Arbeidsongevallen en beroepsziekten, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000
Loonstra en Zondag 2004 C.J. Loonstra en W.A. Zondag, Bewuste roekeloosheid in het arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2004
- 88 -
Loonstra en Zondag 2008 C.J. Loonstra en W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag: Boom Juridische studieboeken 2008.
Memelink 2008 P. Memelink, De maatman en de verkeersopvatting, Deventer: Kluwer 2008
Schilfgaarde, van 1998 P. van Schilfgaarde, Van de BV en de NV, Deventer: Kluwer 1998.
Sieburgh 2000 C.H. Sieburgh, Toerekening van een onrechtmatige daad, Deventer: Kluwer 2000
Spier, e.a. 2009 J.Spier, e.a. Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2009
Verheij 2008 A.J. Verheij, Monografieën Privaatrecht deel 4: Onrechtmatige daad, Deventer: Kluwer 2005
Waterman 2009 Y.R.K. Waterman, De aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen en beroepsziekten, Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2009
Wezeman 1998 J.B. Wezeman, Aansprakelijkheid van bestuurders, Deventer: Kluwer 1998.
- 89 -
Jurisprudentieregister
Hoge Raad der Nederlanden HR 31-01-1919
NJ 1919, 161
Lindenbaum/Cohen
8
Heesters/Schenkelaars
15
Meppelse Ree
27
Sweegers/Van den Hout
15, 19
Morsink/Nebem
16, 19
LJN AG1776 HR 27-07-1975
NJ 1976, 81 LJN AC5607
HR 11-11-1983
NJ 1984, 331 LJN AG4688
HR 09-01-1987
NJ 1987, 948 LJN AG5504
HR 27-03-1992
NJ 1992, 496 LJN ZC0559
HR 22-01-1993
NJ 1993, 665
Z/Boekhandel De Tille
20
HR 01-07-1993
NJ 1993, 687
Power/Ardross
13
Pollemans/Hoondert
5, 16
Staleman/Van de Ven
21, 22
Van der Wiel/Philips
16
Cijsouw/De Schelde II
14
Reclassering Nederland/S.
13
LJN ZC1027 HR 20-09-1996
NJ 1996, 198 LJN ZC2142
HR 10-01-1997
NJ 1997, 360 LJN ZC2243
HR 11-09-1998
NJ 1998, 870 LJN ZC2702
HR 02-10-1998
NJ 1999, 683 LJN ZC2721
HR 22-01-1999
NJ 1999, 534 VR 1999, 118 LJN ZC2783
HR 10-12-1999
NJ 2000, 6
Kastekort
20
HR 10-12-1999
NJ 2000, 211
Fransen/Stichting Pasteurziekenhuis
12
LJN AA3837 HR 20-10-2000
NJ 2001, 268
Soolsma/Hertel
14
HR 17-11-2000
NJ 2001, 596
Unilever/Dikmans
14
LJN AA8369
- 90 -
HR 12-01-2001
NJ 2001, 253
Vonk/Van der Hoeven
13
Weststrate/De Schelde
14
Quant/Volkshogeschool Bergen
13
De Bont/Oudenallen
13
LJN AA9434 HR 26-01-2001
NJ 2001, 597 LJN AA9666
HR 16-11-2001
NJ 2002, 71 LJN AD5483
HR 09-08-2002
NJ 2004, 235 LJN AE2113
HR 29-11-2002
NJ 2003, 455
Schwandt/Berghuizer Papierfabriek
22
HR 04-04-2003
NJ 2003, 538
Skipper Club Charter/Jaarsma
22
City Tax/De Boer
16
Amputatiegevaar Multivac Machine
34
Hooge Huys/Visser
14
Nefalit/Karamus
24
LJN AF3419 HR 14-10-2005
NJ 2005, 539 LJN AU2235
HR 11-11-2005
JA 2006, 11 LJN AU3313
HR 20-01-2006
NJ 2008, 461 LJN AT6013
HR 31-03-2006
RvdW 2006, 328 LJN AU6092
HR 13-07-2007
C05/288HR
16
HR 01-02-2008
JAR 2008, 58
16
HR 08-02-2008
NJ 2008, 93
Lagraauw/Van Schie
14
Autoster/Hendriks
18
LJN BB7423
Gerechtshoven Hof Den Bosch 17-04-2007
JAR 2007, 209 LJN BB2438
Hof ’s-Gravenhage 17-07-2008 JAR 2008, 125
18
Rechtbanken Ktr. Zevenbergen 10-03-1994 Prg. 1994, 4095
Bont/De Baronie
18
LJN 6152 Ktr. Harderwijk 11-11-1998
LJN AI9831
Rb. Amsterdam 02-07-2002
JAR 2003, 259
18 Davelaar/NOS
15 - 91 -
Ktr. Nijmegen 27-09-2002
JAR 2002, 251
Dreissen/Rabobank
15
Ktr. Haarlem 23-10-2002
JAR 2002, 270
RSI
15
Rb. Groningen 27-06-2003
LJN AH9008
John Daniels/ROC
18
Ktr. Terneuzen 29-09-2004
JAR 2004, 270
Beroepsziekte burn-out
15
Rb. Amsterdam 26-03-2008
LJN BF3733
22
Ktr. Maastricht 11-04-2008
LJN BC8906
34
- 92 -