Mijn schuld? Jouw schuld? Werkloosheid en de rol van causale attributie
Ralph van den Bosch Radboud Universiteit Nijmegen
Ralph van den Bosch Studentnummer: 0243787 Begeleider: Prof. Dr. T. Taris 2e lezer: Dr. P. Cavalini Radboud Universiteit Nijmegen
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
Ralph van den Bosch
[email protected]
1
Inhoudsopgave Samenvatting.............................................................................................................................. 3 Inleiding ..................................................................................................................................... 3 Theoretisch kader ....................................................................................................................... 4 Werkloosheid.......................................................................................................................... 4 Expectancy en werk-zoekgedrag ............................................................................................ 5 Attributietheorie...................................................................................................................... 8 Attributie en werk-zoekgedrag ............................................................................................. 10 Attributie en expectancy....................................................................................................... 12 Methode.................................................................................................................................... 13 Steekproef ............................................................................................................................. 13 Variabelen............................................................................................................................. 14 Statistische procedure ........................................................................................................... 16 Resultaten ................................................................................................................................. 16 Correlaties............................................................................................................................. 16 Regressieanalyses ................................................................................................................. 18 Discussie................................................................................................................................... 20 Beperkingen.......................................................................................................................... 21 Kracht studie......................................................................................................................... 23 Wetenschappelijke implicaties ............................................................................................. 24 Praktische implicaties ........................................................................................................... 25 Referentielijst........................................................................................................................ 26
2
In deze studie is onderzocht in welke mate de causale attributie bijdraagt aan de voorspelling van het werk-zoekgedrag van werkloze mensen met een uitkering. Om dit te onderzoeken is causale attributie geïntegreerd in het expectancy-value model van Feather (1982). Verwacht werd dat de stabiliteit dimensie van attributie een negatieve relatie had met werk-zoekintentie en expectancy, en dat de locus dimensie een positieve relatie had met werk-zoekintentie en expectancy. 109 Uitkeringsaanvragers hebben deelgenomen aan het onderzoek. Uit de resultaten blijkt dat het geïntegreerde model ten dele wordt ondersteund. De relaties met expectancy als afhankelijke variabele zijn significant. Echter de relaties met werk-zoekintentie niet.
Inleiding Sinds op 1 januari 2004 de Wet Werk & Bijstand (WWB) van kracht is (Koninkrijk der Nederlanden, 2003), hebben de Nederlandse gemeenten een grotere verantwoordelijkheid met betrekking tot het te voeren beleid ten aanzien van de integratie van werklozen. In de praktijk betekent dit dat elke gemeente voor zichzelf bepaalt welk reïntegratiebeleid men voert. Met het uitgangspunt “werk gaat voor inkomen” probeert men werklozen via de kortste weg naar betaald werk te leiden. De methode die iedere gemeente hanteert is het inzetten van reïntegratiecoaches, ook wel trajectbegeleiders genoemd (RWI, 2008). De effectiviteit van deze coaches en begeleiders is echter moeilijk te toetsen. Gemeenten handelen vanuit een diversiteit aan (mogelijk zelfs tegenstrijdige) belangen en zijn voorzichtig met het trekken van conclusies en terughoudend met publicaties, met name over de effectiviteit van deze begeleiding (Bosselaar et al, 2007). Om de reïntegratie effectiever te laten verlopen is het nodig om te onderzoeken welke factoren een belemmerende of juist stimulerende rol spelen bij het zoeken naar werk. Wanneer men meer inzicht heeft in deze factoren kan er mogelijk een effectiever en vooral ook efficiënter reïntegratiebeleid gevoerd worden. Centraal in deze scriptie staat de vraag in welke mate de causale attributie bijdraagt aan de voorspelling van het werk-zoekgedrag van werkloze mensen met een uitkering. Causale attributie heeft betrekking op de oorzaak die werklozen geven voor het feit dat zij werkloos zijn: zoekt men de oorzaak bij zichzelf of elders? En hoe stabiel is die oorzaak? De
3
causale attributie zal geïntegreerd worden in het expectancy-value model van Feather (1982), zoals dat in deze scriptie zal worden toegepast op werk-zoekgedrag. Alvorens in te gaan op het expectancy-value model van Feather en causale attributie zal eerst stil gestaan worden bij wat werkloosheid is, en welke nadelige gevolgen het voor de psychische en fysieke gezondheid kan hebben.
Theoretisch kader Werkloosheid Mensen in Nederland worden als werkloos gezien wanneer de desbetreffende persoon staat ingeschreven bij het UWV WERKbedrijf, niet ouder dan 65 of jonger dan 16 jaar is, geen arbeidscontract heeft, en zowel bereid als in staat is om in loondienst arbeid te verrichten voor meer dan 12 uur per week. In maart 2009 was 4,4% van de Nederlandse beroepsbevolking werkloos (CBS, 2009). Of een persoon werkloos is, is afhankelijk van meerdere factoren. Zowel economische, culturele als psychologische factoren spelen hierbij een rol. In tijden van crisis met een hoog werkloosheidspercentage zal het lastiger zijn om een baan te vinden. Voor niet-westerse immigranten is het lastig zich te conformeren aan westerse maatstaven, hetgeen de arbeidspositie ten opzichte van westerse mensen verslechtert. In dit onderzoek is ervoor gekozen alleen aandacht te besteden aan de psychologische factoren. Werkloos zijn kan veel nadelige effecten met zich mee brengen. Uit de meta-analyse van Hanisch (1999) blijkt dat werklozen vaker last hebben van depressie, psychiatrische stoornissen, angst, stress, woede, eenzaamheid, sociale isolatie, gewelddadigheid, zorgen, zelfmoordneigingen, alcoholmisbruik en hopeloosheid ten opzichte van mensen met werk. Naast deze psychologische klachten kan werkloosheid ook fysieke klachten met zich mee brengen. Zo vermeldt Hanisch (1999) dat mensen zonder baan vaker last hebben van hoofdpijn, maagpijn, slaapproblemen, vermoeidheid, hartfalen, overspanning, kortademig-
4
heid, zichtproblemen en een te hoog cholesterolgehalte ten opzichte van mensen met een baan. McKee-Ryan, Wanberg en Kinicki (2005) concluderen in hun meta-analyse dat bovenstaande psychische en fysieke klachten toenemen naarmate men langer werkloos is en vaker geconfronteerd is met afwijzingen. Paul en Moser (2006) deden onderzoek naar incongruentie als verklaring voor mentale gezondheidsklachten. Een situatie is incongruent wanneer de mate waarin iemand wil werken niet overeenkomt met zijn of haar huidige werkstatus. Paul en Moser (2006) concludeerden in hun meta-analyse dat het ontbreken van congruentie tussen persoonlijke verwachtingen, eisen, en doelen van hun werksituatie met hun daadwerkelijke werksituatie kan leiden tot psychische klachten. Bovenstaande suggereert dat de verwachting die men heeft over het vinden van een baan en de evaluatie van zijn huidige situatie van essentieel belang zijn voor het bepalen van zijn of haar werk-zoekgedrag. Een theoretisch model dat deze factoren integreert is het expectancy-value model van Feather (1982). Figuur 1 geeft dit weer.
Figuur 1. Deel van het expectancy-value model van Feather (1982) toegepast op werk-zoekgedrag
Expectancy
Evaluation
Intentie
Werkzoekgedrag
Expectancy en werk-zoekgedrag Om te onderzoeken welke factoren er een rol spelen bij het zoeken naar werk wordt in dit onderzoek een deel van het expectancy-value model van Feather (1982) overgenomen. Het
5
expectancy-value
model
veronderstelt
dat
gedrag
afhangt
van
de
waargenomen
gedragsintentie die men heeft. Hoe sterker de intentie om een bepaald soort gedrag te vertonen, hoe waarschijnlijker het wordt dat het gedrag ook daadwerkelijk vertoond wordt. Expectancy wordt ook wel “expectancy of succes” genoemd. Het gaat hier om de verwachte uitkomst van het vertonen van een bepaald gedrag, bijvoorbeeld: wanneer een persoon de kans groot acht dat men bij het zoeken naar een baan ook daadwerkelijk een baan zal vinden is de expectancy hoger dan bij een persoon die deze kans klein acht. Values zijn de waarden en normen die gezien kunnen worden als een specifieke groep van motieven. Het gaat hier om wat voor de persoon wenselijk is en om een evaluatieve dimensie van goed of slecht. Mensen wegen dus hun values tegen elkaar af en komen zo tot een oordeel over hun huidige situatie, bijvoorbeeld personen die meer voordelen dan nadelen ervaren van het werkloos zijn zullen meer tevreden zijn met hun huidige situatie dan personen die meer nadelen ervaren. Kijkend naar het werk-zoekgedrag van mensen kan men het model als volgt invulling geven. Het werk-zoekgedrag hangt af van de gedragsintentie, neiging van het zoeken naar werk, die op haar beurt afhangt van de verwachting, expectancy, die men heeft met betrekking tot het daadwerkelijk vinden van een baan en de evaluatie, evaluation, van de huidige situatie. Zowel in wat oudere als in recente literatuur is dit model van Feather onderzocht. Van Hooft et al. (2004) vonden een correlatie van .64 tussen werk-zoekintentie en werkzoekgedrag bij werklozen. Ook Creed et al. (2008) en Van Ryn en Vinokur (1992) vonden een positieve correlatie tussen werk-zoekintentie en werk-zoekgedrag. Deze was respectievelijk .37 en .25. Hoe hoger de intentie die men heeft hoe meer aannemelijk het is dat men daadwerkelijk dit werk-zoekgedrag vertoont. Op basis van deze gegevens is de volgende hypothese opgesteld.
H(1): Werk-zoekintentie heeft een positieve relatie met werk-zoekgedrag
6
Over de voorspellende waarde van expectancy ten opzichte van de werk-zoekintentie zijn tegenstrijdige resultaten gevonden. Vansteenkiste et al. (2005) vonden in hun onderzoek onder werklozen een correlatie van -.09 tussen expectancy en werk-zoekintentie, wat opvallend is. Dit zou betekenen dat mensen die verwachten een baan te vinden wanneer zij echt zouden zoeken minder de neiging hebben om te zoeken. Echter, Taris et al. (1995) en Van Hooft et al. (2004) vonden in hun onderzoeken onder werklozen juist positieve correlaties van respectievelijk .13 en .07 tussen expectancy en werk-zoekintentie. LyndStevenson (1999) vond een correlatie van .73 tussen expectancy en employmentstatus. Hoe hoger de verwachting van het succesvol vinden van een baan, hoe groter de kans dat men ook daadwerkelijk een baan vindt. Kijkend naar de omschrijving van expectancy in dit onderzoek wordt verwacht dat wanneer men denkt succesvol te zijn in het vinden van een baan, men een hogere intentie heeft om daadwerkelijk werk te gaan zoeken.
H(2): Expectancy heeft een positieve relatie met werk-zoekintentie
De resultaten met betrekking tot de relatie tussen de evaluatie van de huidige situatie en werk-zoekintentie zijn eenduidig. Taris et al. (1995) vonden in hun onderzoek onder werklozen een correlatie van .32 tussen de huidige beleving van de werkloze situatie en de werk-zoekintentie. Het ging hier om de negatieve beleving van de huidige situatie. Vansteenkiste et al. (2005) en Wanberg et al. (1996) vonden eenzelfde positieve relatie tussen de beleving van de situatie en de werk-zoekintentie. De gevonden correlaties in deze onderzoeken waren respectievelijk .28 en .29. Op basis van deze onderzoeken wordt verwacht dat hoe meer tevreden men is met zijn of haar huidige situatie van werkloos zijn, hoe lager de werk-zoekintentie zal zijn.
7
H(3): Evaluatie van de huidige situatie heeft een negatieve relatie met werk-zoekintentie
Bij het zoeken naar werk zijn bovenstaande predictoren goede indicatoren van het daadwerkelijke werk-zoekgedrag van mensen. Wat in dit model onderbelicht is, zijn de verklaringen die mensen geven over hoe ze in hun huidige werkloze situatie terecht zijn gekomen. Om rekening te houden met deze verklaring zal het expectancy-value model van Feather (1982) uitgebreid worden met een extra dimensie; causale attributie.
Attributietheorie Heider (1958), de grondlegger van de attributietheorie, maakte onderscheid tussen twee soorten attributie: persoonlijk vs. situationeel. Een persoonlijke attributie is een oorzaak of reden die te wijten is aan de persoon zelf. Een situationele attributie is een oorzaak of reden die te wijten is aan de situatie. Doorgaans wordt in de literatuur persoonlijke attributie ook wel interne attributie genoemd en situationele attributie is bekend als externe attributie. Later kreeg deze dimensie de naam: Locus. Weiner (1985) onderscheidt drie causale dimensies; locus, stability en controllability. Tijdens zijn studie naar attributie merkte hij op dat onder de interne attributies sommige redenen fluctueerden en sommige relatief constant bleven. Hetzelfde patroon deed zich voor bij de externe attributies. Na bestudering van deze fluctuaties kwam Weiner met zijn tweede en derde dimensie van causaliteit; Stability en Controllability. Met stability wordt beoordeeld of het gedrag een stabiele dan wel instabiele eigenschap van persoon of situatie is. Denk hierbij aan bekwaamheid vs. inzet bij interne attributie en denk aan moeilijkheid vs. toevallige factoren bij externe attributie. De controllability omvat de mate waarin men controle dan wel geen controle kan of kon hebben, terugdenkend aan de oorzaak van iemands gedrag. Weiner (1985) stelt dat alle drie de dimensies van belang zijn in het verklaren en of voorspellen van
8
iemand zijn gedrag. Echter, in dit onderzoek ligt de focus op de eerste twee dimensies (locus en stability). De derde dimensie (controllability) wordt achterwege gelaten, omdat deze bij bestudering van werk-zoekgedrag minder relevant lijkt. Interne attributies van werkloosheid zullen bijvoorbeeld vaak controleerbaar zijn, externe attributies (economische factoren) oncontroleerbaar. De meerwaarde van controllability lijkt dus op voorhand gering. Recente onderzoeken waarbij attributie een rol speelt richten zich met name op sociale emoties (bijvoorbeeld Hareli & Hess, 2008), error mechanismen (bijvoorbeeld Homsma et al., 2007) en agressie (bijvoorbeeld Pedersen, 2006). Winefield et al. (1992) deden onderzoek onder werklozen naar de rol van causale attributie met betrekking tot zelfvertrouwen en hopeloosheid. Zij vonden onder andere dat mensen die hun werkloosheid extern attribueren meer zelfvertrouwen hebben dan mensen die intern attribueren. Ook blijkt uit dit onderzoek dat mensen die hun werkloosheid intern attribueren hoger scoorden op hopeloosheid dan mensen die extern attribueren. Gurney (1981) en Feather en O’Brien (1986) vonden een verschuiving van de attributie onder werklozen. Wanneer men vanuit een werkende positie in een situatie van werkloosheid belandde, attribueerde men meer extern: men legde de reden van het werkloos zijn dus buiten zichzelf. Andersom, van werkloos naar werkend, vertoonde men meer interne attributies, men weet het succesvol vinden van een baan dus aan interne persoonlijke factoren. Uit onderzoek van Singer et al. (1987) en Payne en Furnham (1990) blijkt onder andere dat geslacht, opleiding en leeftijd een rol spelen met betrekking tot de attributie die men maakt. Na bestudering van de huidige literatuur komt naar voren dat de rol van causale attributie in relatie tot werk-zoekgedrag nog nauwelijks is onderzocht. De relatie tussen attributie en expectancy is echter wel onderzocht. Eerst zal de relatie tussen attributie en werk-zoekgedrag worden toegelicht om vervolgens in te gaan op de relatie tussen attributie en expectancy.
9
Attributie en werk-zoekgedrag Weiner (1990) beschrijft dat wanneer er sprake is van een negatieve gebeurtenis men deze op verschillende manieren kan attribueren. De wijze waarop men attribueert bepaalt voor een deel de motivatie van de desbetreffende persoon. Om deze reden zal de causale attributie geïntegreerd worden in het expectancy-value model van Feather (1982). Figuur 2 geeft dit weer.
Figuur 2. Causale attributie geïntegreerd in het expectancy-value model van Feather (1982)
Expectancy
Evaluation
Intentie
Werkzoekgedrag
Attributie
Uit de onderzoeken van Gurney (1981) en van Feather en O’Brien (1986) bleek dat wanneer men van een situatie waarin men werk had overging naar een situatie waarin men werkloos was, men meer extern attribueerde. De hedonic bias, ook bekend als de self-serving bias, stelt dat mensen succes toeschrijven aan persoonlijke factoren en falen aan situationele factoren. In Nederland is er een sollicitatieplicht waarbij ieder individu moet kunnen aantonen dat hij of zij vier sollicitatieactiviteiten per maand heeft ondernomen. Hoe langer men dus een uitkering heeft hoe vaker men is afgewezen voor een baan. Hierdoor wordt verwacht dat het aantal jaren dat iemand werkloos is bepaalt in welke mate men extern attribueert.
H(4) Hoe langer men werkloos is hoe meer men extern zal attribueren
10
Op basis van alleen de dimensie locus wordt geen verwachting uitgesproken met betrekking tot de werk-zoekgedrag. Ook in eerdere onderzoeken zijn hierover geen uitspraken gedaan. Het is onduidelijk of het werk-zoekgedrag hierdoor zal veranderen. Mensen die intern attribueren zouden negatief over zichzelf kunnen denken, denken dat men niet goed genoeg is en hierdoor in mindere mate naar werk zoeken. Mensen die extern attribueren zouden zichzelf niet verantwoordelijk achten, anderen de schuld geven waardoor ook zij in minder mate naar werk zullen zoeken. Beide verklaringen zijn denkbaar, zodat er geen duidelijke hypothese geformuleerd kan worden. Om een voorspelling te doen over de werk-zoekintentie wordt rekening gehouden met de stabiliteit, ongeacht de locus. Wanneer men intern of extern stabiel attribueert zal de werkzoekintentie afnemen. De oorzaken voor het werkloos zijn, zijn immers niet verdwenen. Wanneer men echter intern of extern instabiel attribueert zal de werk-zoekintentie toenemen. Mensen die intern stabiel attribueren zoeken de reden van het werkeloos zijn binnen zichzelf en wijten het bijvoorbeeld aan het feit dat men niet beter kan. Hierdoor wordt verwacht dat dit leidt tot een lagere intentie om werk te zoeken. Mensen die extern stabiel attribueren wijten het werkloos zijn aan de situatie, bijvoorbeeld aan het feit dat het naar werk zoeken op zichzelf zeer moeilijk is. Dit zal ook leiden tot een lagere werk-zoekintentie. Mensen die intern instabiel attribueren zoeken de reden binnen zichzelf, maar men wijt het werkloos zijn aan bijvoorbeeld het feit dat men niet genoeg moeite heeft gedaan. Wanneer men meer moeite doet zal men wel slagen in het vinden van een baan. Hierdoor wordt een hogere werk-zoekintentie verwacht. Mensen die extern instabiel attribueren wijten het werkloos zijn aan de situatie, maar dan bijvoorbeeld aan het feit dat men pech had. Zij verwachten dat dit de volgende keer niet meer zo zal zijn. Hierdoor wordt een hogere werkzoekintentie verwacht. Gebaseerd op deze redenering is tot onderstaande hypothese gekomen.
11
H(5): Stabiliteit heeft een negatieve relatie met werk-zoekintentie
Attributie en expectancy Feather (1982) onderzocht onder andere of attributie expectancy-verschuivingen veroorzaakte. In zijn onderzoek werd onderzocht of de locus van de attributie (intern/extern) bepalend was voor de verwachting die men had over het succesvol vertonen van bijvoorbeeld werk-zoekgedrag. Echter, de dimensie locus had geen relatie met expectancy. Wel werd een verschil in zelfvertrouwen gevonden. Bij falen attribueerden mensen met een hoog zelfvertrouwen meer extern en mensen met laag zelfvertrouwen attribueerden meer intern. Op deze manier kunnen mensen met een hoog zelfvertrouwen het geloof in zichzelf handhaven. Voor mensen met een laag zelfvertrouwen is zulks niet noodzakelijk, of is interne attributie zelfs een oorzaak voor het lage zelfvertrouwen. Weiner (1985, 1992, 2000) bevestigde deze bevindingen en breidde het onderzoek uit door ook rekening te houden met de dimensie stabiliteit. Stabiliteit bleek wel samen te hangen met expectancy verschuivingen. Wanneer de reden van falen stabiel geattribueerd wordt (bijvoorbeeld: ik kan nooit beter), zal men niet verwachten het in de toekomst wel te kunnen. Hierdoor zal de expectancy dus dalen. Aan de andere kant, wanneer de reden van falen instabiel geattribueerd wordt (bijvoorbeeld: ik deed te weinig moeite), zal men verwachten dat het vertoonde gedrag in de toekomst wel zal leiden tot succes, men kan immers ook méér moeite doen. Hierdoor zal de expectancy in ieder geval niet afnemen. Of er ook daadwerkelijk een toename van expectancy is, is nog onduidelijk. Op basis van deze gegevens is de volgende hypothese opgesteld. Figuur 3 geeft het te toetsen model weer.
H(6): Stabiliteit heeft een negatieve relatie met expectancy
12
Figuur 3. Te toetsen model in dit onderzoek
Expectancy
Evaluation
Intentie
Werkzoekgedrag
Attributie
Tenslotte zal er ook gecontroleerd worden voor de variabelen etniciteit, sexe en leeftijd. Het is algemeen bekend dat deze factoren meespelen in het zoeken en / of vinden van een baan. Etniciteit, sexe en leeftijd zijn mede bepalend voor de afstand tot de arbeidsmarkt. Een 40-jarige Nederlandse man heeft niet dezelfde mogelijkheden als een even oude Marokkaanse vrouw. Het is daarom wenselijk dit soort factoren mee te nemen in het onderzoek.
Methode Steekproef De gegevens zijn verzameld bij zeven Nederlandse gemeenten gedurende de periode maart 2009 tot en met mei 2009. Werklozen werd bij de intake of tijdens het gesprek met de werkconsulent gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. Deelnemers kregen een persoonlijke code mee en moesten de vragenlijst op internet invullen. Gemiddeld waren zij hier 12 minuten mee bezig. De deelnemers waren 109 mensen (58 mannen en 51 vrouwen) variërend in leeftijd van 18 tot en met 60 jaar (M = 36,8). 90 Deelnemers waren van Nederlandse komaf en 19 waren niet Nederlands. Gemiddeld had de groep 13 jaar werkervaring en was men 2,4 jaar werkloos.
13
Variabelen Evaluatie van de huidige situatie. Gebaseerd op Taris et al. (1995) moesten de respondenten op vijf 5-puntsschaal items aangeven in hoeverre zij tevreden waren met hun huidige status van werkloosheid. Typische items waren, “Ik ben werkloos, dit zie ik als probleem” en “Werkloos zijn heeft meer voor- dan nadelen”. De betrouwbaarheid van deze schaal was .78. Expectancy of succes. Expectancy is zoals eerder gezegd ‘expectancy of succes’, de verwachting dat wanneer men gaat zoeken men ook daadwerkelijk een baan zal vinden. Van Hooft et al. (2004) gebruikten vijf 5-puntsitems waarbij de respondenten moesten aangeven in hoeverre men het eens was met de geponeerde stelling. Typische items waren “De kans is groot dat ik werk vind als ik daar echt moeite voor doe” en “Het is moeilijk voor mij een baan te vinden die precies bij me past”. De betrouwbaarheid van deze schaal in dit onderzoek was .75. Causale attributie. Om de causale attributie te meten zijn de volgende attributievragenlijsten bekeken: The Causal Dimension Scale (Russell, 1982), The MultidimensionalMultiattributional Causality Scale (Lefcourt et al., 1979), The Attributional Style Questionnaire (Peterson et al., (1982), Organizational Attributional Style Questionnaire (Kent & Martinko, 1995), Social Attributional Style Questionnaire (Thomson & Martinko, 2004), The Survey of Achievement Responsibility (Ryckman et al., 1990), The Internal, Personal, and Situational Attributions Questionnaire (Kinderman & Bentall, 1996), The Relationship Attribution Measure ( Fincham & Bradbury, 1991) en The Causal Dimension Scale II (McAuley et al., 1992). In de context van werkloosheid was er geen vragenlijst die direct toepasbaar was. Daarom is gekozen om de Causal Dimension Scale II te modificeren en te gebruiken om de causale attributie te meten. De respondenten werden gevraagd om terug te denken aan de reden waarom zij werkloos werden. Vervolgens moest men drie items
14
beantwoorden met betrekking tot de locus van attributie en drie items met betrekking tot de stabiliteitsdimensie. Men moest op een semantische differentiaal aangeven of de reden waardoor men werkloos was geworden “verandert” of “hetzelfde bleef” en “iets over hen zei” of “iets over anderen zegt”. Een confirmatieve factoranalyse met maximum likelihood als trekkingsmethode en een promax-rotatie laat zien dat de items van stabiliteit en locus op twee aparte factoren laden. Tabel 1 geeft deze oplossing weer. Betrouwbaarheidsanalyses van de schalen stabiliteit en locus resulteerden respectievelijk in waarden van .78 en .72 (Cronbach's alpha).
Tabel 1. Geroteerde factoroplossing causale attributie
Factor 1 Stabiliteit 2
1.008
Stabiliteit 3
.677
Stabiliteit 1
.560
2
Locus 2
.955
Locus 3
.691
Locus 1
.422
Werk-zoekintentie. Twee items meten de werkzoekintentie zoals eerder gemeten in Van Ryn en Vinokur (1992). Respondenten geven per stelling aan op een 5-puntsschaal in hoeverre men het ermee eens is. Een typische stelling is: “De komende drie maanden ga ik hard naar werk zoeken”. De betrouwbaarheid was .91. Werk-zoekgedrag. Respondenten moesten op acht open vragen in een getal aangeven hoeveel keer men de laatste twee maanden een bepaald gedrag had vertoond. De score op het 15
werk-zoekgedrag is de totaalscore van de 8 items. Een voorbeeldvraag is: “Hoeveel keer bent u de afgelopen twee maanden naar het UWV Werkbedrijf geweest”. Controlevariabelen. Deze groep variabelen bestond uit demografische variabelen zoals geslacht, leeftijd, etniciteit, opleiding, aantal jaar werkervaring en aantal jaar werkloos. Op het aantal jaar werkloos na zijn er voor deze variabelen geen hypotheses gevormd, gezien de (ir-) relevantie van deze variabelen binnen het gekozen theoretisch kader.
Statistische procedure Het model van figuur 3 is in drie stappen getoetst met behulp van een meervoudige regressie-analyse. In stap 1 worden de controlevariabelen ingevoerd. Om te toetsen of de controlevariabelen van belang zijn in dit onderzoek, is een meervoudige regressieanalyse gedaan met werk-zoekintentie als afhankelijke variabele en de controlevariabelen als predictoren. Uit deze analyse bleek dat geen van de controlevariabelen een significante bijdrage leverden aan de werk-zoekintentie. Om deze reden zijn in de nu volgende analyses de controlevariabelen niet meegenomen in het te toetsen model. In stap 2 wordt het oorspronkelijke model van Feather (1982) getoetst en in de laatste stap wordt gekeken in hoeverre causale attributie een extra deel van de variantie in werk-zoekgedrag verklaart.
Resultaten Correlaties In tabel 2 zijn de correlaties tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen weergegeven.
16
Tabel 2. Correlaties tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
1. Expectancy 2. Evaluatie
-.10
3. Aantal jaar werkloos
-.19*
.18*
.11
.13
.18*
-.24**
.08
.16
.26**
4. Locus 5. Stabiliteit 6. Werk-zoekintentie
.27**
-.39**
-.23**
-.16
-.17*
7. Werk-zoekgedrag
.16
-.16
-.31**
-.16
-.01
.39**
* p < .05 (eenzijdig), ** p < .01 (eenzijdig)
De resultaten laten zien dat expectancy een negatieve relatie heeft met aantal jaar werkloos en stabiliteit. Hoe langer men werkloos is, hoe minder men de verwachting heeft ook daadwerkelijk een baan te vinden wanneer men naar werk gaat zoeken. Ditzelfde geldt voor stabiliteit. Hoe stabieler men attribueert, hoe minder men de verwachting heeft ook daadwerkelijk een baan te vinden wanneer men naar werk gaat zoeken. Naast deze negatieve correlaties heeft expectancy ook een positieve correlatie met werk-zoekintentie. Hoe meer men verwacht met succes een baan te vinden wanneer men gaat zoeken, hoe hoger de intentie om daadwerkelijk werk te zoeken. Evaluatie heeft een positieve relatie met aantal jaar werkloos. Hoe langer men werkloos is hoe meer tevreden men is met de huidige werkloze situatie. Evaluatie heeft een negatieve relatie met werk-zoekintentie. Hoe meer tevreden men met de huidige werkloze situatie is hoe lager de werk-zoekintentie. Aantal jaar werkloos heeft een positieve correlatie met locus en een negatieve correlatie met werk-zoekintentie en werk-zoekgedrag. Hoe langer men werkloos is, hoe meer men extern attribueert en zegt dat het aan de ander of situatie ligt. Hoe langer men werkloos 17
is, hoe lager de intentie om werk te gaan zoeken en des te minder men de afgelopen twee maanden daadwerkelijk naar werk heeft gezocht. Locus correleert positief met stabiliteit. Hoe meer men de reden waardoor men werkloos is geworden stabiel attribueert hoe meer deze daarnaast ook intern attribueert. Stabiliteit correleert negatief met werk-zoekintentie. Hoe meer men de reden waardoor men werkloos is geworden instabiel attribueert, hoe hoger de werk-zoekintentie zal zijn.
Regressieanalyses In tabel 3 zijn de gestandaardiseerde B-gewichten en proportie verklaarde varianties weergegeven per analyse. Om hypothese 1 te toetsen is werk-zoekintentie ingevoerd als predictor en werk-zoekgedrag als afhankelijke variabele. Uit deze analyse blijkt dat werkzoekintentie inderdaad een positieve relatie heeft met werk-zoekgedrag, b = .39, p < .01. Hypothese 1 wordt hiermee bevestigd.
Tabel 3. Gestandaardiseerde B-gewichten en de proportie verklaarde varianties per analyse
Werk-zoekgedrag
Werk-zoekintentie
Expectancy
Model 1 Model 2 Werk-zoekintentie
.39**
Expectancy
.23**
.23*
Evaluatie
-.36**
-.34**
Stabiliteit
-.05
-.29**
Locus
-.11
.20*
Locus X Stabiliteit
-.06
-.07
.20**
.10*
R² R² change
.15**
.20**
.02
* p < .05, ** p < .01
18
Uit de resultaten blijkt dat expectancy een positieve samenhang heeft met werkzoekintentie, b = .23, p < .01, en evaluatie een negatieve samenhang heeft met werkzoekintentie, b = -.36, p < .01. Hypothese 2 en 3 worden dus beiden bevestigd. Echter, de variabelen locus en stabiliteit leveren geen significante bijdrage aan de voorspelling van de werk-zoekintentie. Hypothese 5 wordt dus niet bevestigd. Zowel stabiliteit als locus zijn significante voorspellers voor expectancy. Stabiliteit is een negatieve predictor van expectancy; b = -.29, p < .01. Hoe stabieler men de reden waardoor men werkloos is geworden ziet, hoe minder men de verwachting heeft dat men daadwerkelijk een baan vindt wanneer men echt goed zou zoeken. Locus vertoont een positieve relatie met expectancy, b = .20, p < .05. Hoe meer men de reden waardoor men werkloos is geworden intern attribueert bij zichzelf zoekt, hoe meer men de verwachting heeft dat men werk vindt als er echt goed gezocht wordt. Hypothese 6 wordt hiermee bevestigd. Over locus was geen specifieke hypothese gevormd, het significante resultaat is echter de moeite waard om te noemen. Hypothese 4 dat naarmate men langer werkloos is men meer extern zal attribueren wordt niet bevestigd. Aantal jaar werkloos leidt niet tot een significant beta-gewicht (b = .18, p = .07). Tenslotte is gekeken naar wat de toegevoegde waarde is bovenop het al bestaande model van Feather (1982) door rekening te houden met de causale attributie. De eerste analyse (model 1 in tabel 3) leidde tot een R² van .20, p <.01. In de tweede analyse (model 2 in tabel 3) werd rekening gehouden met de causale attributie en nam de R² met .02 toe. Deze toename was echter niet significant.
19
Discussie In deze studie is de rol van causale attributie bij het werk-zoekgedrag van mensen met een uitkering onderzocht. Hierbij werd het expectancy-value model van Feather (1982) als uitgangspunt
genomen
en
werd
de
causale
attributie
hieraan
toegevoegd.
109
uitkeringsaanvragers verspreid over gemeenten in Nederland deden mee aan het onderzoek. Wat betreft de relaties van het model van Feather (1982) waren er geen opzienbare uitkomsten. De relaties waren zoals voorspeld en de hypotheses hierover werden bevestigd. Na het analyseren van de onderzoekgegevens bleek dat werk-zoekintentie een positieve samenhang had met werk-zoekgedrag. De dimensie evaluation had een negatieve correlatie met de werk-zoekintentie en expectancy had een positieve correlatie met de werkzoekintentie. Na toevoeging van de variabelen locus en stabiliteit (causale attributie) bleek dat deze geen significante bijdrage hadden, met betrekking tot de verklaring van het werk-zoekgedrag van werklozen, bovenop de variabelen uit het al bestaande expectancy-value model. Dit geeft aan dat er geen belangrijk direct causaal verband is tussen causale attributie en werkzoekintentie. Dit zou ofwel kunnen komen door de kleine steekproef (N = 109; de steekproef is te klein om zwakke verbanden op te sporen) of door het feit dat verbanden niet direct maar via de variabele expectancy lopen (er is in de populatie geen direct effect van atttributie op werk-zoekintentie). Interessanter zijn hierom de resultaten die betrekking hebben op de hypotheses waarbij expectancy als afhankelijke variabele fungeert. Uit deze analyses blijkt dat causale attributie inderdaad samenhangt met expectancy. De verwachting die men heeft over het vinden van werk als men daadwerkelijk zou gaan zoeken hangt zowel samen met locus alsmede met stabiliteit. Deze verwachting werd hoger naarmate de reden waardoor men werkloos is de neiging had om te veranderen, instabieler was. De verwachting werd ook hoger naarmate men 20
meer intern attribueerde (zei dat het werkloos zijn aan henzelf lag). Dit zou kunnen beteken dat mensen die hun werkloosheid intern attribueren het idee hebben er ook echt zelf iets aan te kunnen doen. Mensen die extern attribueren zouden meer in een situatie van hulpeloosheid kunnen verkeren, omdat het niet aan hen lag, en zullen daardoor wellicht niet verwachten een baan te vinden wanneer zij daadwerkelijk goed zouden zoeken. Deze resultaten zijn dus consistent met onze verwachtingen ten aanzien van de rol van attributie. Hypothese 4 dat mensen die langer werkloos zijn meer extern zouden attribueren werd formeel niet bevestigd, maar de p-waarde (p = .07) is marginaal significant. Bij het vergroten van de steekproef is het goed mogelijk dat voor deze relatie een significant beta-gewicht gevonden zal worden. Dit zou kunnen betekenen dat mensen die langer werkloos zijn inderdaad meer extern attribueren. Kijkend naar dit verschijnsel zou men kunnen denken aan een zelfbeschermingmechanisme. Mensen die langer werkloos zijn, zijn vaker afgewezen voor sollicitaties en hebben meer negatieve ervaringen met het zoeken naar werk. Door dit buiten jezelf te plaatsen zou het zo kunnen zijn dat het zelfvertrouwen intact blijft. Het laatste punt dat opgemerkt dient te worden is de huidige economische conjunctuur. Ten tijden van het onderzoek (maart 2009) bevond Nederland zich in een economische crisis. Het werkloosheidpercentage steeg en logischer wijs vielen er steeds meer ontslagen. De vraag die hierbij rijst is: “in hoeverre kunnen mensen er dan nog echt zelf iets aan doen dat men werkloos is?” Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het groot aantal gevonden externe attributies.
Beperkingen studie De steekproefgrootte van deze studie (N = 109) laat ten wensen over, wat ertoe zou kunnen leiden dat in de populatie aanwezige verbanden in dit onderzoek niet worden teruggevonden. De significante correlatie tussen stabiliteit en werk-zoekintentie laat zien dat
21
er wel degelijk zo een verband is zoals gesteld in hypothese 5. Ditzelfde geldt voor de bijdrage van de causale attributie bovenop het al bestaande expectancy-value model van Feather (1982). Door het vergroten van de steekproef zal de power toenemen en dit zou kunnen resulteren in een significante bijdrage en significante beta-gewichten van andere variabelen in ons onderzoek. De uitgevoerde studie is een observationeel onderzoek met slechts één meetmoment. Hierom moet met enige voorzichtigheid gekeken worden naar de gevonden verbanden. Echter, uit eerder longitudinaal onderzoek naar werk-zoekgedrag van Taris et al. (1995) en Van Hooft et al. (2004) zijn dezelfde verbanden met eenzelfde richting in het model Feather (1982) gevonden. Hierdoor is het niet aannemelijk dat de gevonden correlaties van richting zullen veranderen. Men zou zich ook nog kunnen afvragen of een longitudinaal onderzoek wel geschikt is voor een studie naar causale attributie. Cognitieve dissonantie zorgt ervoor dat mensen hun huidige situatie als beter, mooier, leuker of fijner ervaren. Het is denkbaar dat mensen hun huidige situatie met terugwerkende kracht goed zullen praten. Mensen die na een jaar nog geen werk hebben zouden kunnen zeggen dat ze toch meer tevreden met hun huidige werkloze situatie waren dan ze dachten in vergelijking met mensen die wel werk hebben gevonden. De laatste beperking is de operationalisatie van het werk-zoekgedrag. Werkzoekgedrag is geoperationaliseerd als het gedrag dat de afgelopen twee maanden is vertoond. Idealiter zou dit in chronologisch perspectief in een periode gemeten moeten worden nadat men zijn of haar werk-zoekintentie kenbaar heeft gemaakt.
22
Kracht studie Het uitgevoerde onderzoek vindt zijn theoretische basis in zowel de Arbeid- en Organisatiepsychologie als in de Sociale psychologie. Deze integratie van beide stromingen binnen de psychologie maakt dat het onderzoek een innovatief karakter heeft. De deelnemers aan het onderzoek hebben de vragenlijsten in de context van sociale zekerheid gemaakt. Zij moesten dus als onderdeel van hun uitkeringsaanvraag de vragenlijst behorende tot dit onderzoek invullen. De vragenlijst is niet achteraf afgenomen maar in een situatie waarin men bewust bezig is met een uitkering aanvragen. Op deze manier is getracht de situationele context waarin men deel nam aan het onderzoek onder controle te houden. Daarnaast bestaat de steekproef uit personen komende uit gemeentes door heel Nederland. Dit komt ten goede aan de externe validiteit en dus aan de generaliseerbaarheid van de resultaten. 49 Procent van de deelnemers kwam uit het oosten, 21 procent uit het noorden, 17 procent uit het zuiden en 13 procent uit het westen van Nederland. Al met al kan gezegd worden dat deze studie beschikt over een representatieve steekproef kijkend naar de doelpopulatie: werklozen die een uitkering aanvragen in Nederland. De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek is op dit moment groot. Nederland bevindt zich in een laagconjunctuur en de voorspellingen over de werkloosheid zijn niet rooskleurig. De voorspellingen hierover variëren van 8 tot 12 procent (CBS, 2009). Het is dus zaak om in kaart te brengen wat mensen beweegt in het zoeken naar werk. Deze studie draagt hieraan bij. Mensen die een uitkering aanvragen hebben er belang bij deze uitkering ook te krijgen. Om deze reden is de kans op sociaal wenselijke antwoorden aanwezig. In dit onderzoek is gecontroleerd voor sociale wenselijkheid. Drie items maten de sociale wenselijkheid en na analyse bleek dat er niet bovengemiddeld is gescoord. Ook uit de
23
regressieanalyse bleek dat sociale wenselijk niet samenhing met werk-zoekintentie en werkzoekgedrag. Het laatste noemenswaardige punt is dat er in deze studie is gecontroleerd voor mogelijke storende variabelen. Uit de analyse bleek dat geen van de aangegeven controlevariabelen bepalend was voor de gerapporteerde werk-zoekintentie. Dit maakt dat de resultaten dus niet verklaard kunnen worden door bijvoorbeeld verschil in geslacht, leeftijd of etniciteit.
Wetenschappelijke implicaties De onderzochte expectancy-value theorie van Feather (1982) wordt ook bevestigd in de context van werkloosheid. Echter, de directe relatie met causale attributie is nog onduidelijk. Ondanks de significante correlatie tussen één van de causale attributie dimensies (stabiliteit) en werk-zoekintentie leverde dit geen toename in verklaarde variantie op. De resultaten doen vermoeden dat er wel een verband is maar verder onderzoek zal moeten uitwijzen hoe de relatie tussen werk-zoekgedrag en causale attributie zich daadwerkelijk verhoudt. Verder onderzoek zal het karakter moeten hebben van een longitudinaal design met meerdere meetmomenten waar gecontroleerd wordt voor storende variabelen. Door het longitudinaal design kunnen hardere uitspraken gedaan worden met betrekking tot causaliteit en kan het verband tussen werk-zoekintentie en werk-zoekgedrag daadwerkelijk getoetst worden. De meerdere meetmomenten kunnen in kaart brengen of de soort attributie die men maakt fluctueert. Verschuift deze bijvoorbeeld als men een baan vindt? Ook kan op deze manier rekening worden gehouden met de economische context. Door te controleren voor storende variabelen kan onderzocht worden of variabelen zoals bijvoorbeeld etniciteit en geslacht van invloed zijn op het vertoonde gedrag.
24
Praktische implicaties Uit een onlangs gepubliceerd onderzoek van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI, 2009) blijkt dat gemeenten bij de diagnose van werkzoekende vertrouwen op de expertise van klantmanagers en dit vaak niet tot een goede diagnose leidt. Klantmanagers gaan niet methodisch te werk en maken zeer beperkt, in sommige gevallen geen, gebruik van diagnose instrumenten die de motieven en intenties van de werkzoekende in kaart brengt. Dit onderzoek zou bij de diagnose een zeer belangrijke rol kunnen spelen. Uitkeringsaanvragers dienen, voor het eerste gesprek dat men heeft met een klantmanager, een test te maken waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe men hun huidige situatie waardeert, wat men verwacht over het vinden van een baan en hoe men denkt over de reden waardoor men werkloos is geworden. Dit soort waardevolle informatie kan dienen als een extra handvat voor de klantmanager en zorgt voor een klantspecifieke aanpak; begeleiding op maat. Iemand die zegt dat het feit dat hij werkloos is aan hemzelf ligt en dat deze situatie zeker zal veranderen behoeft een ander soort begeleiding dan iemand die zegt dat hij werkloos is door de schuld van een ander en dat dit nooit meer zal veranderen. Deze investering aan de kop van het reïntegratieproces zal uiteindelijk veel tijdswinst en dus ook geld opleveren. Door een diagnose instrument in te zetten naast de expertise van de klantmanagers houdt de gemeente zelf de regie over het uit te zetten reïntegratietraject. Het is uitermate belangrijk dat gemeenten efficiënt en methodisch te werk gaan. Deze studie draagt bij aan een ontwikkeling in de zojuist genoemde richting.
25
Referentielijst Bosselaar, H., Bannink, D., van Deurzen, D. & Trommel, W. (2007). Werkt de WWB? (Beleidsdoorlichting artikel 30 begroting SZW 2007). Den Haag: Meccano, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Creed, P. A., Doherty, F. & O’Callaghan, F. (2008). Job-seeking and job-acquisition in high school students. Journal of Vocational Behavior, 73, 195-202. Feather, N. T. (1982). Expections and actions: expectancy-value models in psychology. Hillsdale, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. Feather, N. T. (1992). Expectancy-value theory and unemployment effects. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 65, 315-330. Feather, N. T. & O’Brien, G. E. (1986). A longitudinal analysis of the effects of different patterns of employment and unemployment on school-leavers. The British Psychology Journal, 77, 459-479. Fincham, F. D. & Bradbury, T. N. (1992). Assessing attributions in marriage: The relationship attribution measure. Journal of Personality and Social Psychology, 62, 467-468. Furnham, A., Sadka, V. & Brewin, C. R. (1992). The development of an occupational attribution style questionnaire. Journal of Organizational Behavior, 13, 27-39. Gurney, R. M. (1981). Leaving school, facing unemployment, and making attributions about the causes of unemployment. Journal of Vocational Behavior, 18, 79-91. Hannisch, K. A. (1999). Job loss and unemployment research from 1994 to 1998: A review and recommendations for research and intervention. Journal of Vocational Behavior, 55, 188 - 220. 26
Hareli, S. & Hess, U. (2008). The role of causal attribution in hurt feelings and related social emotions elicited in reactions to other’s feedback about failure. Cognition and Emotion, 22, 862-880. Heider, F. (1958). The psychology of interpersonal relations. New York: Wiley. Homsma, G. J., Van Dyck, C., De Gilder, D., Koopman, P. L. & Elfring, T. (2007). Overcoming errors: A closer look at the attributional mechanism. Journal of Business and Psychology, 21, 559-583. Kent, R. & Martinko, M. J. (1995). The development and evaluation of a scale to measure organizational attribution style. In M. Martinko (Ed.), Attribution theory: an organizational perspective (pp. 53-75). Delray Beach, FL: St Lucie Press. Kinderman, P. & Bentall, R. P. (1996). A new measure of causal locus: the internal, personal and situational attributions questionnaire. Personality and Individual Differences, 20, 261-264. Koninkrijk der Nederlanden, (2003). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 386. ’sGravenhage: Sdu Uitgevers. Lefcourt, H. M., Von Baeyer, C. L., Ware, E. E. & Cox, D. J. (1979). The MultidimensionalMultiattributional Causality Scale. Canadian Journal of Behavioural Science, 11, 286304. Lynd-Stevenson, R. M. (1999). Expectancy-value theory and predicting future employment status in the young unemployed. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 72, 101-106.
27
McAuley, E., Duncan, T. E. & Russel, D. W. (1992). Measuring causal attributions: The revised causal dimension scale (CDSII). Personality and Social Psychology Bulletin, 18, 566-573. McKee-Ryan, F. M., Wanberg, C. R., Wanberg Z. S. & Kinicki, A. J. (2005). Psychological and physical well-being during unemployment: A meta-analytic study. Journal of Applied Psychology, 90, 53-76. Mone, M. A. & Baker, D. D. (1992). A social-cognitive, attributional model of personal goals: An empirical evaluation. Motivation and Emotion, 16, 297-321. Paul, I. K. & Moser, K. (2006). Incongruence as an explanation for the negative mental health effects of unemployment: Meta-analytic evidence. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 79, 595-621. Payne, M. & Furnham, A. (1990). Causal attributions for unemployment in Barbados. Journal of Social Psychology, 130, 169-181. Pedersen, W. C. (2006). The impact of attributional processes on triggered displaced aggresion. Motivation and Emotion, 30, 75-87. Peterson, C., Semmel, A., Von Baeyer, C., Abramson, L., Metalsky, G. & Seligman, E. (1982). The attributional style questionnaire. Cognitive Therapy and Research, 6, 287-300. Raad voor Werk en Inkomen, (2008). Analyse aandeel langdurig uitkeringsgerechtigden in WW en WWB. ’s-Gravenhage: Raad voor Werk en Inkomen. Raad voor Werk en Inkomen, (2009). Diagnose bij re-integratie: Analyse en aanbevelingen. ’s-Gravenhage: Raad voor Werk en Inkomen.
28
Russel, D. (1982). The causal dimension scale: A measure of how individuals perceive causes. Journal of Personality and Social Psychology, 42, 1137-1145. Ryckman, D. B., Peckahm, P. D., Mizokawa, D. T. & Sprague, D. G. (1990). The survey of achievement responsibility: Reliability and validity data on an academic attribution scale. Journal of Personality Assessment, 54, 265-275. Singer, M. S., Stacey, B. G. & Ritchie, G. (1987). Causal attributions for unemployment, perceived consequences of unemployment, and perceptions of employment prospects for youth among university students in New Zealand. Journal of Genetic Psychology, 148, 507-517. Taris, T. W., Heesink, J. A. M. & Feij, J. A. (1995). The evaluation of unemployment and job-searching behavior: A longitudinal study. Journal of Psychology, 129, 302-314. Thomson, N. F. & Martinko, M. J. (2004). Social attribution style: A conceptual and empirical extension of attributional style. In M. J. Martinko (Ed.), Attribution theory in organizational sciences (pp. 173-201). Greenwich, CT: Information Age Publishing. Van Hooft, E. A. J., Born, M. PH., Taris, T. W., Van Der Flier, H. & Blonk, R. W. B. (2004). Predictors of job search behavior among employed and unemployed people. Personnel Psychology, 57, 25-59. Van Ryn, M. & Vinokur, A. D. (1992). How did it work? An examination of the mechanisms through which an intervention for the unemployed promoted job-search behavior. American Journal of Community Psychology, 20, 577-597. Vansteenkiste, M., Lens, L. De Witte, H. & Feather, N. T. (2005). Understanding unemployment people’s job search behaviour, unemployment experience and
29
wellbeing: A comparison of expectancy-value theory and self-determination theory. British Journal of Social Psychology, 44, 269-287. Wanberg, C., Watt, J. D. & Rumsey, D. J. (1996). Individuals without jobs: An emperical study of job-seeking behavior and reemployment. Journal of Applied Psychology, 81, 76-87. Weiner, B. (1985). An attributional theory of achievement motivation and emotion. Psychological Review, 92, 548-573. Weiner, B. (1992). Human motivation: Metaphors, theories, and research. Thousands Oaks, California: Sage Publications. Weiner, B. (2000). Intrapersonal and interpersonal theories of motivation from an attributional perspective. Educational Psychology Review, 12, 1-14. Winefield, A. H., Tiggemann, M. & Winefield, H. R. (1992). Unemployment distress, reasons for job loss and causal attributions for unemployment in young people. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 65, 213-218.
30