‘Belofte maakt schuld?’ Kunst, recht en publieke/private financieringen Eindrapportage onderzoek ICN – schenking en bruikleen Van der Vlies en Bremer 15 december 2009 Door:
Debora Sikking, 5932637 Marieke van der Horst, 5950225 Sanne Sinnige, 6122604
Inhoudsopgave
Inleiding
blz. 3
Feitelijke weergave dossier W.A. de Jonge
blz. 5
Analyse juridische situatie en toepassing
blz.7
Aanbevelingen
blz. 17
Literatuurlijst en bijlagen
blz. 19
2
Aan de inhoud van dit essay kunnen geen rechten worden ontleend.
Inleiding
Voor het vak Kunst, Recht en Publieke/Private Financieringen kregen wij van het Instituut Collectie Nederland (ICN) het dossier W.A. de Jonge ter bestudering en analyse voorgelegd. Dit dossier heeft betrekking op de schenking van Jhr. mr. J.A. de Jonge (vader van W.A.) van zijn collectie familieportretten en zijn collectie schilderijen van de kunstenaar J.A. de Jonge (oudoom van W.A.) aan de Staat der Nederlanden (verder te noemen Staat)
Op grond van deze schenkingsovereenkomst heeft W.A. de Jonge (hierna W.A. genoemd) in 1984 twee van de familieportretten in bruikleen gekregen, waarvoor een bruikleenovereenkomst werd opgesteld. Onlangs werd door medewerkers van het ICN vastgesteld dat de portretten aan restauratie toe waren. De kosten hiervoor zijn beraamd op €14.000,-. Het ICN stelt zich op basis van de bruikleenovereenkomst op het standpunt dat W.A. deze kosten zal moeten dragen. W.A. daarentegen beroept zich op de schenkingsovereenkomst en stelt dat het ICN, namens de Staat, deze kosten zal moeten betalen. Voíla, het probleem waar het ICN nu tegenaan loopt: wie betaalt de restauratiekosten?
Dat deze vraag niet eenvoudig is te beantwoorden zal blijken uit ons verslag. Teneinde de juridische problemen bloot te leggen, hebben wij van het ICN inzage gekregen in de betreffende dossiers en hebben wij een gesprek gehad met de heer Eric Domela Nieuwenhuis, conservator bij het ICN.
Uit het dossier valt een aantal problemen op te maken die leiden tot de volgende onderzoeksvragen:
- Wat is de juridische verhouding tussen de schenkingsovereenkomst en de bruikleenovereenkomst? - Welke mogelijkheden zijn er om een schenkingsovereenkomst te ontbinden danwel wijzigen? - Wat mochten partijen over en weer redelijkerwijs van elkaar te verwachten?
3
In de feitelijke weergave van de casus wordt besproken hoe het dossier precies in elkaar steekt. Vervolgens wordt een juridische beschouwing uiteengezet waarna de casus in deze juridische context wordt geplaatst. Daarna worden de antwoorden zojuist geïntroduceerde onderzoeksvragen besproken. Naar aanleiding van de problemen waar we tegen aan lopen bij de beantwoording daarvan formuleren wij enkele aanbevelingen die strekken tot het voorkomen van toekomstige juridische problemen bij het ICN.
4
Feitelijke weergave dossier W.A. de Jonge Jhr. mr. J.A. de Jonge (vader van W.A) heeft in 1959 zijn collectie, 184 schilderijen en 5 schetsboeken, geschonken aan de Staat. De schilderijen, waaronder 127 werken van J.A. de Jonge (oudoom van W.A. ) en een collectie familieportretten, werden opgenomen in de collectie Rijks Beeldende Kunst.
De akte van schenking van de collectie familieportretten dateert van 21 februari 1959. Namens de Staat heeft de Rijksinspecteur voor roerende monumenten de schenking aanvaard. De schenking werd gedaan onder een aantal voorwaarden (zie bijlage). Zo heeft de Staat zich verbonden de familieportretten tijdelijk in bruikleen af te staan aan de schenker, zijn broer B.C. de Jonge, aan zijn eigen wettige nakomelingen en aan die van zijn broer. Van een dergelijk bruikleen dient een schriftelijke overeenkomst opgemaakt te worden, waarin (o.a.) opgenomen moet zijn dat de rijksinspecteur toegelaten dient te worden voor controles, bezichtigingen en advies. De kosten van eventuele restauratie, reparatie en bijzondere onderhoudskosten (zonodig uit te voeren door de bruikleengever) komen ten laste van de bruikleengever, de kosten van gewoon onderhoud komen ten laste van de bruikleennemer
In 1984 maakt W.A. als nakomeling van de schenker, gebruik van zijn recht uit de schenkingsovereenkomst en vraagt twee familieportretten in bruikleen aan. Het betreft twee olieverfschilderijen van de schilder C.H. Hodges: portretten van Guillaume Groen van Prinsterer (inventarisnr. C1204) en zijn zuster Maria Clasina (inventarisnr. C1205), zoon en dochter van P.J. Groen van Prinsterer en zijn echtgenote A.H. Caan. Beide portretten geschilderd in 1823. In november 1984 neemt W.A. de portretten in ontvangst (ontvangstbewijs in dossier). In het dossier is geen bruikleenovereenkomst gevonden. Wel blijkt uit een kopie van een standaard bruikleencontract uit 1980 uit een ander dossier dat (o.a.) de volgende voorwaarden zijn opgenomen. Voor rekening van de bruiklener komen: a. de kosten van transport, verpakking en onderhoud; b. herstel van schade, opgekomen ten tijde van het bruikleen; c. schadeloosstelling van de aangegeven waarde in geval van verlies/beschadiging.
Het is niet ondenkbaar dat dergelijke voorwaarden ook in het bruikleencontract met W.A. waren opgenomen. 5
Het dossier bevat wel een (nieuwe) bruikleenovereenkomst d.d. 7 december 2000 m.b.t. de familieportretten C1204 en C1205. Hierin is o.a. opgenomen dat de bruikleenovereenkomst geldt voor een periode van 5 jaar. Voorts is er in artikel 6 vastgelegd dat alle kosten voortvloeiend uit het bruikleen voor rekening van bruikleennemer zijn, waarbij (o.a.) inbegrepen zijn de noodzakelijke kosten voor periodieke controle, regulier- en buitengewoon onderhoud.
Uit een contractenoverzicht van het ICN d.d. 10 maart 2005 (B255000), dat W.A. in verband met de (inboedel)verzekering telefonisch heeft opgevraagd, blijkt dat de waarde van de C1204 en C1205 elk € 10.000,- is. Op 23 maart 2005 wordt W.A. een nieuwe bruikleenovereenkomst toegestuurd. Bij brief d.d. 13 januari 2006 vraagt W.A. of iemand van het ICN langs zou kunnen komen om de status quo van C1204 en C1205 op te nemen, aangezien deze schilderijen wellicht aan een onderhoudsbeurt c.q. restauratie toe zijn.
Uit het ICN-dossier kan opgemaakt worden dat W.A. ontzet is over de hoge restauratiekosten van de schilderijen C1204 en C1205. Per brief van 28 april 2008 heeft het ICN W.A. geïnformeerd omtrent de offerte voor de restauratie. De kosten bedragen ruim € 14.000,- en komen, conform de bruikleenovereenkomst, voor rekening van de bruikleennemer. W.A. protesteert. Onder verwijzing naar eerdergenoemde schenkingsovereenkomst stelt hij de restauratiekosten niet te hoeven betalen.
Het ICN weigert eveneens te betalen, maar onderkent het probleem: wat is de juridische verhouding tussen de schenkingsovereenkomst en bruikleenovereenkomst? De schilderijen zijn onbehandeld teruggegaan naar W.A. totdat er een oplossing is c.q. beleidslijn van het ministerie zal zijn opgesteld.
6
Analyse juridische situatie en toepassing
In de vorige paragraaf is uiteengezet hoe de feitelijke situatie met betrekking tot het dossier W.A. in elkaar steekt en is geconstateerd dat voornamelijk de juridische verhouding tussen de schenkingsovereenkomst en bruikleenovereenkomst tot problemen leidt. In deze paragraaf wordt eerst uiteengezet hoe het Nederlands recht geregeld is ten aanzien van overeenkomsten in het algemeen, gevolgd door de schenking- en bruikleenovereenkomst. Vervolgens bespreken we de uitleg van overeenkomsten en de mogelijkheden tot ontbinding of wijziging van een dergelijke overeenkomst. Tenslotte passen wij deze juridische schets toe op de casus.
Overeenkomsten in het algemeen Het belangrijkste element in het ontstaan van een overeenkomst is de wilsovereenstemming van de partijen bij de overeenkomst. Deze wilsovereenstemming moet gericht zijn op het tot stand brengen van een rechtsgevolg. Zonder deze wilsovereenstemming komt een overeenkomst niet tot stand als gevolg van art. 3:33 BW. Een schenking van een goed of het in gebruik geven van een goed zijn goede voorbeelden hiervan. Ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomsten geldt dat de partijen bij de sluiting van de overeenkomst autonoom zijn. Een partij kan dus zelf beslissen of hij of zij zich wil binden aan de overeenkomst. Daarnaast staat het partijen vrij, behoudens wettelijke beperkingen, de inhoud van de overeenkomst te bepalen. Voorts geldt het adagium pacta sunt servanda. Eenmaal geuite wilsovereenstemming op de totstandkoming van een overeenkomst betekent dat de partij gebonden is aan de overeenkomst. De vastgelegde afspraken moeten derhalve nagekomen worden. Hierbij geldt het vertrouwensbeginsel: op basis van art. 3:35 en 3:36 BW betekent dit dat een partij verantwoordelijk gehouden wordt voor verwachtingen die hij of zij ten aanzien van de overeenkomst gerechtvaardigd heeft gewekt. 1 Wanneer een van de partijen tekortkomt in de nakoming van de overeenkomst is er sprake van wanprestatie. Als gevolg van art. 6:74 BW leidt dit tot het recht tot nakoming van de overeenkomst, schadevergoeding en ontbinding van de overeenkomst. 1
A. S. Hartkamp, Compendium voor het vermogensrecht voor de rechtspraktijk, Deventer: Kluwer 2005. p.358 ev.
7
Schenking Ingevolge art. 7:175 BW wordt onder schenking verstaan een overeenkomst om niet, die er toe strekt dat de ene partij (schenker) ten koste van eigen vermogen de andere partij (begiftigde) verrijkt. Schenking is dus een eenzijdige overeenkomst, tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding. Er is geen tegenprestatie, maar er kan wel een last of voorwaarde opgenomen worden. Voor het voldaan aan het om-niet vereiste is het van belang dat tegenover de schenking van de ene partij geen juridisch daarmee verbonden tegenprestatie van zijn wederpartij staat. De schenking heeft als doel de verrijking van de wederpartij. Hieruit volgt dat vrijgevigheid van de schenker het motief inhoudt voor de schenker. 2 Volgens Pitlo kan een rechtshandeling die het voorkomen heeft van een schenking, zozeer verband houden met een andere rechtshandeling dat deze beide rechtshandelingen samen toch als een overeenkomst onder bezwarende titel kunnen worden beschouwd. 3 In hoeverre er sprake is van een schenking onder last kan onderzocht worden door de juridische inkleding van de overeenkomst heen te kijken en de werkelijke bedoeling van beide partijen voorop te zetten.
Bruikleen Bruikleen houdt op grond van art. 7A:1777 BW de overeenkomst in waarbij de ene partij aan de andere een zaak om niet in gebruik geeft, onder de voorwaarde dat degene die deze zaak ontvangt, na gebruik te hebben gemaakt van de zaak of na een bepaalde tijd terug zal geven. Van bruikleen kan aldus enkel sprake zijn als tegen de genotverschaffing of gebruik van de zaak geen tegenprestatie van de gebruiker staat en is aldus een eenzijdige overeenkomt. Zodra een bruikleennemer een vergoeding voor het gebruik verschuldigd is, dan is dat aan te merken als een tegenprestatie zoals bedoeld in art. 6:261 lid 1 BW. Er is geen sprake van bruikleen, maar van huur. 4 Het motief voor de bruikleenovereenkomst hierbij is irrelevant. Het is niet altijd duidelijk 2
A. Pitlo, Bijzondere overeenkomsten, deel 6. Arnhem: Gouda Quint, 1995. Zie ook HR 17 december 1936, NJ 1937/650. 3 Pitlo geeft hiertoe een voorbeeld van een bejaarde vrouw die een auto schenkt aan haar buurman, die heeft toegezegd haar dan twee keer per week naar de bridgeclub te rijden. Een schenking onder last is hiervoor te eng, aldus Pitlo, en er kan volgens hem dan ook gesproken worden van een overeenkomst onder bezwarende titel. P. 71. 4 C. M. Asser, Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht: bijzondere overeenkomsten. Deventer: Kluwer 2009, hoofdstuk 3. Zie ook HR 26 januari 1996, NJ 1996/366 (Barendregt/Barendregt).
8
of een verplichting die de gebruiker van de zaak op gronde van de bruikleenovereenkomst heeft aangemerkt kan worden als een tegenprestatie in de zin van art. 6:261 lid 1 BW. Het staat onverkort vast dat de huurder meer rechten geniet dan de bruikleennemer.
Uitleg overeenkomst Allereerst dient een overeenkomst uitgelegd te worden naar hetgeen partijen uitdrukkelijk of stilzwijgend afgesproken hebben. Het Haviltex-criterium is hierbij van toepassing: […] kan niet enkel naar de zuivere taalkundige bedoeling van het contract gekeken worden. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar worden verwachten. 5 Dit criterium is vastgelegd in art. 3:35 BW. Hieruit volgt dat bij de uitleg van een overeenkomst het aan komt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Indien de verklaring die om uitleg vraagt in een tekst is neergelegd, dient dit niet te gebeuren uitsluitend aan de hand van zuiver taalkundige uitleg. Tevens dienen de omstandigheden van het geval in aanmerking genomen te worden. Omstandigheden die een belangrijke rol kunnen spelen zijn onder andere 6 : 1. de betekenis waarin de ene partij de verklaring heeft opgevat ligt meer voor de hand dan die waarin de andere haar heeft opgevat; het lijkt voor de hand te liggen dat het ICN opdraait voor de kosten zoals in eerste instantie ook volgens de schenkingsovereenkomst overeengekomen is. 2. de verklaring heeft een vaststaande, technische betekenis en de partij die daarvan uitging mocht verwachten dat de andere partij deze betekenis zou kennen; het ICN behoorde te weten hetgeen zij met de uiterst technische en deskundige termen als restauratie en dagelijks onderhoud bedoelt. Dit kan niet verwacht worden van de Jonge nu hij geen expert is op dit gebied 5 6
HR 13 maart 1981, NJ 635, nt CJHB. J. M. van Dunne, Verbintenissenrecht, contractenrecht, Deventer: Kluwer 2004.
9
3. de andere partij werd bijgestaan door een deskundige, van wie te verwachten was dat hij of zij de betekenis kende en de wederpartij daaromtrent voorlichtte; het ICN is de autoriteit op het gebied van de rijkscollectie en het behoud daarvan. Als zij de betekenis niet weten van alle termen die ze zelf gebruiken, dan had de heer de Jonge dit al helemaal niet kunnen weten. 4. de door één van de partijen aan de verklaring gehechte betekenis zou leiden tot een resultaat dat minder goed te rijmen zou zijn met hetgeen partijen met de overeenkomst beoogden; het doel van de schenking was het opbouwen van een uitgebreide rijkscollectie, dat het ICN daar later aan toevoegt dat dit publiek toegankelijk moet zijn doet hier niet aan af. 5. de rechtskennis die van partijen kan worden verwacht; Van een professionele verkoper mag bijvoorbeeld verwacht worden dat zij een opgestelde verklaring uitlegt aan een leek. 7 De heer de Jonge is jurist en het ICN heeft weinig tot geen rechtskennis. Ware het niet dat het ICN een staatsinstelling is en derhalve aangenomen kan worden dat zij haar juridische zaken correct regelt. Een andere vraag is of de heer de Jonge de mogelijkheid tot onderhandelen had met betrekking tot de inhoud van de bruikleenovereenkomst. Is de kostenafwikkeling nader ter sprake gekomen en heeft de heer de Jonge hier een duidelijke keuze in gehad? 6. Uitgevoerd onderzoeksplicht; op de wederpartij kan een onderzoeksplicht rusten voor wanneer de instemming met een bepaald rechtsgevolg erg nadelig kan zijn voor de wederpartij. 8
In de jurisprudentie is ook de zogenaamde CAO-norm ontwikkeld. Deze norm stelt dat een overeenkomst in tegenstelling tot het Haviltex-criterium wel degelijk naar de bewoordingen van de overeenkomst uitgelegd dient te worden en niet of althans minder rekening gehouden hoeft te worden met bijzondere omstandigheden. 9 Deze norm werd niet alleen op CAO besluiten toegepast maar ook op andere overeenkomsten die naar haar aard de positie van derden beinvloeden maar deze derden niet de mogelijkheid bieden om te onderhandelen omtrent deze overeenkomsten. Het lijkt erop dat in casu deze CAO-norm niet van toepassing zal 7
HR 1 juli 1997, NJ 1978/125. J. H. Nieuwenhuis, e.a., Burgerlijk Wetboek, Tekst & Commentaar, Deventer: Kluwer 2009, p. 1527. 9 HR 17 september 1993, NJ 1994, 173. 8
10
zijn, tenzij bepleit kan worden dat de bruikleenovereenkomst een standaard vormt die niet aangepast kan worden. Deze overeenkomst is niet een overeenkomst tussen partijen over de rechtspositie van derden dus tot zover gaat de CAO-norm niet op en zal met name de Haviltex norm van toepassing zijn. 10
Voor een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen zoals bedoeld in art. 3:35 BW is niet altijd een expliciete gedraging vereist. 11 Het achterwege blijven kan ook voldoende zijn. Dit kan in verband staan met het feit dat het ICN geen melding heeft gemaakt naar de heer de Jonge omtrent het niet volgen van de schenkingsovereenkomst en een wijziging in de bruikleenovereenkomst door te voeren met betrekking tot de kostenafwikkeling.
Daarnaast kunnen er ingevolge art. 6:248 lid 1 BW ook rechtsgevolgen afgeleid worden uit de aard van de overeenkomst, uit de wet, gewoonte, of de eisen van redelijkheid en billijkheid. Laatstgenoemd vereiste van redelijkheid en billijkheid ligt besloten in lid 2 van art. 6:248 BW. Deze norm kan gesplitst worden in twee varianten. Ten eerste de aanvullende redelijkheid en billijkheid, die als bron geldt voor rechtsgevolgen in gevallen waarin partijen zelf niet voldoende duidelijk afspraken hebben gemaakt. Ten tweede de derogerende redelijkheid en billijkheid, die een als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing verklaart, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Ingevolge art. 156 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen notariële akten als bewijs. In dit verband kan een overeenkomst die vastgelegd is in een notariële akte prevaleren boven een overeenkomst die niet bij de notaris is vastgelegd.
Ontbinding en wijzigingsmogelijkheden. Artikel 7:184 BW geeft enkele gronden voor het vernietigen van een schenkingsovereenkomst. In sub a van dit artikel wordt de grond genoemd waarin de begiftigde in verzuim is met de voldoening van een hem bij de schenking opgelegde verplichting. 10 11
Zie ook HR 20 februari 2004, Nr. C02/219HR JMH/AT HR 27 februari 2004, NJ 2004, 571.
11
Ingevolge art. 6:258 BW, de zogenaamde imprévison-regel, bestaat de juridische mogelijkheid om een overeenkomst op verlangen van een der partijen te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te ontbinden wegens gewijzigde omstandigheden. Op grond van deze regel kan de rechter op verzoek van partijen de gevolgen van een overeenkomst veranderen als er sprake is van onvoorziene omstandigheden. Deze omstandigheden moeten van dien aard zijn dat de wederpartij geen ongewijzigde instandhouding van de contractuele rechtsverhouding mag verwachten. Hierbij zijn bepalend de aard van de overeenkomst (i.c. schenking) en de aard en het gewicht van de betrokken maatschappelijke belangen. De rechter toetst in dit geval of op grond van onvoorziene omstandigheden er strijdigheid ontstaat met de redelijkheid en billijkheid wanneer een overeenkomst onverkort van toepassing blijft. Op basis van art. 6:265 BW geeft een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst de wederpartij de bevoegdheid een overeenkomst te ontbinden.
Toepassing op de casus.
Voorwaarden schenkingsovereenkomst. In de onderhavige schenkingsovereenkomst heeft de Staat zich verplicht de kosten van restauratie, reparatie en bijzondere onderhoudskosten op zich te nemen, de kosten van gewoon onderhoud komen ten laste van de eventuele bruikleennemer. Nu het ICN (namens de Staat) de restauratiekosten niet wil betalen, rijst de vraag of voornoemde voorwaarde wel wordt nageleefd. W.A. zou zich op het standpunt kunnen stellen dat dat niet het geval is. Hij zou bij de rechter de nietigheid van de overeenkomst kunnen inroepen. Als de rechter de overeenkomst vernietigt, zouden de schilderijen weer eigendom worden van de schenker of diens erfgenamen. Voor de Staat een flink verlies in cultureel-historisch opzicht en derhalve niet wenselijk.
Het ICN zou zich op het standpunt kunnen stellen dat zij weldegelijk aan haar verplichting uit de schenkingsovereenkomst heeft voldaan. In de bruikleenovereenkomsten heeft zij er immers voor gezorgd dat de kosten van periodieke controle, regulier- en buitengewoon onderhoud voor rekening komt van de bruikleennemer. Het ICN heeft de onderhoudskosten op deze wijze dus bij derden gelegd. In verreweg de meeste gevallen zijn deze derden museale instellingen. W.A. 12
de Jonge dient in dit opzicht ook als derde bestempeld te worden. Hij heeft de bruikleenovereenkomst ondertekend en is derhalve akkoord gegaan met betaling van genoemde onderhoudskosten.
Voorwaarden bruikleenovereenkomst Een ander mogelijk standpunt van het ICN is het volgende: het ICN heeft te kennen gegeven dat zij kosten voor ‘regulier en buitengewoon onderhoud’ sinds eind jaren negentig expliciet in de bruikleenovereenkomsten heeft opgenomen, omdat in die tijd op het budget van het ICN voor restauraties aanzienlijk is gekort door het ministerie van OCW. In de standaard bruikleenovereenkomst uit 1980 wordt slechts gesproken over ‘kosten van onderhoud’. Het ICN (namens de Staat) zou zich op het standpunt kunnen stellen dat de financiële waarde van de last uit de schenkingsovereenkomst door genoemde bezuiniging te hoog werd en dat daarom in de bruikleenovereenkomsten genoemde beperking is opgenomen.
De vraag is of een beroep op de imprévision-regel (art. 6:258 BW) door het ICN zou slagen. Waarschijnlijk is er in het onderhavige geval geen sprake van onvoorziene omstandigheden. De Staat heeft zich in de schenkingsovereenkomst verbonden om de kosten van restauratie, reparatie en bijzondere onderhoudskosten op zich te nemen, de kosten van gewoon onderhoud komen ten laste van de bruikleennemer. Dat het restauratiebudget van het ICN is verminderd, waardoor het ICN de kosten voor restauraties niet (meer) kan dragen, ontslaat de Staat niet van de last uit de schenkingsovereenkomst. Zij blijft als eigenaar verantwoordelijk voor nakoming van deze verplichting. Dan niet via het ICN, maar anderszins.
Uit jurisprudentie blijkt dat, mits de redenen voor een wijziging van overheidsbeleid zwaarwegend genoeg zijn, men bij overeenkomsten met de overheid een beleidswijziging als een onvoorziene wijziging mag aanmerken (vanwege publiek belang). De overheid zal de wederpartij dan wel schadeloos moeten stellen. 12
8
HR 23 juni 1989, NJ 1991, 673
13
Haviltex Voorts is het de vraag wat partijen over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ten eerste ontstaat er een discussie omtrent de vage norm ‘buitengewoon onderhoud’. Het ICN stelt zich op het standpunt dat de restauratiekosten onder de term ‘buitengewoon onderhoud’ geschaard dienen te worden en deze kosten derhalve voor rekening van de bruikleennemer komen. W.A. de Jonge stelt daarentegen dat de restauratiekosten hier niet onder vallen en dat hieruit volgt dat de Staat verantwoordelijk is voor de kosten van restauratie. De term restauratiekosten worden geheel niet genoemd in de bruikleenovereenkomst. Het is derhalve aannemelijk dat het ICN inderdaad bedoelde dat ‘buitengewoon onderhoud’ tevens de kosten voor restauratie omvat. Het is in deze de vraag of het ICN dit ook redelijkerwijs van W.A. de Jonge mocht verwachten. Ten tweede stelt de heer W.A. de Jonge dat wanneer deze restauratiekosten inderdaad onder de norm ‘buitengewoon onderhoud’ vallen, deze bepaling strijdig is met de schenkingsovereenkomst. Zijn vader zou nooit bedoeld hebben dat de bruikleennemer, zijn wettige nakomelingen, voor de restauratiekosten zouden moeten opdraaien. Het is waarschijnlijk dat het ICN zich op het standpunt stelt te verwachten dat bij de tekening van de bruikleenovereenkomst de eventuele eerder door partijen gemaakte mondelinge en schriftelijke afspraken zijn komen te vervallen. 13 Dit zou betrekking kunnen hebben op de eerder gemaakte afspraak in de schenkingsovereenkomst waarin het ICN de verantwoordelijkheid voor de kosten van restauratie op zich neemt. Bovendien zou het ICN kunnen stellen dat een recent gesloten overeenkomst prevaleert boven een reeds bestaande overeenkomst. Uit het feit dat de bruikleenovereenkomsten in een envelop de deur uit zijn gegaan en er nimmer een gesprek plaatsgevonden heeft tussen beide partijen, valt er voor beide kanten iets te zeggen. Een belangrijke omstandigheid: de heer W.A. de Jonge is jurist. Er mag dus een redelijke rechtskennis van hem verwacht worden en de vraag rijst waarom hij al die tijd akkoord is gegaan met een in zijn ogen strijdige bepaling? Dit laat onverlet dat het ICN, een overheidsinstantie, een professionele factor vervulde in deze overeenkomst waar bepaalde verwachtingen gesteld kunnen worden, zoals het nader bespreken/uitleggen van een overeenkomst aan derden.
9
Deze bepaling staat overigens wel in de huidige bruikleenovereenkomsten die het ICN hanteert.
14
Bruikleen prevaleert? Wanneer de rechter beslist dat de bruikleenovereenkomst prevaleert boven de schenkingsovereenkomst, is het de vraag of er in dit geval wel voldaan is aan de juridische vereisten van bruikleen. De heer W.A. de Jonge zou zich op het standpunt kunnen stellen dat een bruikleenovereenkomst naar de letter van de wet een overeenkomst om niet inhoudt. Het opdraaien voor de betaling van de restauratiekosten zou als een tegenprestatie in de zin van art. 6:261 BW beschouwd kunnen worden. In dit geval is de overeenkomst niet te beschouwen als een bruikleenovereenkomst maar een huurovereenkomst. Het belangrijkste verschil hierin ligt verscholen in de sterk gewaarborgde bescherming die aan een huurder toekomt.
15
Schenking prevaleert? In het geval dat niet de bruikleenovereenkomst maar de schenkingsovereenkomst prevaleert dient zich een ander probleem aan. Uit de schenkingsovereenkomst valt af te leiden dat de wettige nakomelingen van de schenker en zijn broer een bruikleenrecht op de bedoelde schilderijen vergaren. Valt dit te rijmen met het vereiste dat een schenking om niet dient te zijn? Of is dit een duidelijk geval van een schenking onder last? Het probleem dat zich hierbij tevens aandient is dat dit bruikleenrecht in beginsel tot in eeuwigheid voortduurt voor zover er wettige nakomelingen zijn die er aanspraak op kunnen doen.
De toepassing van het recht op deze casus maakt duidelijk dat het geen gemakkelijke opgave is een eenduidig juridisch antwoord te vinden op de vraag voor wiens rekening de restauratiekosten komen. Mocht een gang naar de rechter onvermijdelijk zijn, dan is het aan de rechter om te beslissen wat in deze situatie juridisch juist en rechtvaardig is.
16
Aanbevelingen De centrale vraag in het onderhavige dossier is: wie betaalt de restauratiekosten van de twee familieportretten? De tekst van de schenkingsovereenkomst en die van de bruikleenovereenkomst spraken elkaar op dit punt tegen. In dit verslag hebben wij een juridische analyse gegeven van de probleemstelling. We hebben een aantal juridische situaties geschetst aan de hand waarvan door partijen naar een oplossing toegewerkt zou kunnen worden. Gebleken is dat dit geen gemakkelijke opgave zal zijn. We hebben gezien dat de feitelijke omstandigheden waaronder de overeenkomsten tot stand zijn gekomen en de verwachtingen die partijen over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten hebben, hierbij een zeer belangrijke rol spelen. Mochten partijen er in gezamenlijkheid niet uitkomen, dan is een gang naar de rechter onvermijdelijk Om problemen als in het onderhavige dossier bij bruikleen aan particulieren op basis van een schenkingsovereenkomst in de toekomst te voorkomen, kunnen wij het ICN een aantal aanbevelingen doen.
bij aanvraag bruikleen door schenker/erfgenamen de schenkingsovereenkomst checken vóór opstelling van het bruikleencontract
onderscheid maken tussen bruikleencontracten ten behoeve van (professionele) museale instellingen en contracten ten behoeve van particulieren
een op maat gesneden bruikleencontract opstellen, toegespitst op de omstandigheden die de schenkingsovereenkomst met zich meebrengt
rekening houden met de motieven/bedoeling van de schenker
duidelijke en eenduidige terminologie gebruiken, bijvoorbeeld: wat is regulier en wat is buitengewoon onderhoud van kunstobjecten?
ervoor zorg dragen dat iedereen die namens het ICN bij de tekening van een bruikleenovereenkomst aanwezig is precies begrijpt en uiteen kan zetten wat het contract inhoudt
duidelijk aangeven in het contract wie voor welke kosten in aanmerking komt
het contract vooraf bespreken met de (particuliere) wederpartij ter voorkoming van misverstanden
geen schenkingsovereenkomst aangaan waarbij een last bedongen wordt, die te bezwaarlijk c.q. onredelijk is
17
geen schenkingsovereenkomst aangaan, die tot in lengte van generaties van erfgenamen kan voortduren
18
Literatuurlijst
J. M. van Dunne, Verbintenissenrecht, contractenrecht, Deventer: Kluwer 2004.
A. S. Hartkamp, Compendium vermogensrecht voor de rechtspraktijk, Deventer: Kluwer 2005.
A. Pitlo, Bijzondere overeenkomsten, deel 6, Arnhem: Quint 1995.
C. M. Asser, Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht: bijzondere overeenkomsten, Deventer: Kluwer, 2009.
J. H. Nieuwenhuis, e.a., Burgerlijk Wetboek, Tekst & Commentaar, Deventer: Kluwer 2009.
Bijlagen: -
kopie schenkingsovereenkomst vader W.A. de Jonge – Staat der Nederlanden
-
kopie bruikleenovereenkomst ICN – W.A. de Jonge
19
20
21
22