Eigen schuld van de architect prof. mr C.A. Adriaansens
....... '
t.
Eigen schuld van de arc~jtect .
~
n -J ......
..... 0 ..... 0 000 ..... ..0
BIBLIOTHEEK TU Delft
P 2188 5190
\\\\ ~ 1\\1
C 21257
897110
Eigen schuld van de architect
Rede, uitgesproken bij het afscheid als buitengewoon hoogleraar in het bouw- en woning recht aan de Technische Hogeschool Delft op vrijlfag 21 februari 1986 door prof.mr C.A. Adriaansens
....-...
,
L(Ijlt () 9 ,i i .
Delftse Universitaire Pers/1986
I rjj
---" 1 Uitgegeven door Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1 2628 eN Delft tel. (015) 783254
In opdracht van Afdeling der Bouwkunde Technische Hogeschool Delft Berlageweg 1 2628 CR Delft tel. (015) 784737
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK DEN HAAG C.A. Adriaansens Eigen schuld van de architect Afscheidsrede TH-Delft. Met bijlagen. ISBN 90-6275-267-5 trefw: architectenrecht Copyright © 1986 C.A. Adriaansens No part of this book may ba reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher, Delft University Press, The Netherlands.
Inhoud
Eigen schuld van de architect Bijlagen: 1. Standaardregeling rechtsverhoudingen concept 1985 2. tvetsontwerp commissies standaardregeling ex. 6.5.1. 2 l-.lBW 3. Wetsontwerp bescherming architect entitel 4. EG-richtlijn inzake onderlinge erkenning architectentitels en -diploma's
EIGEN SCHULD VAN DE ARCHITECT
1. Inleiding
Weer neemt de Afdeling der Bouwkunde afscheid van iemand. Een welhaast wekelijkse gebeurtenis de laatste tijd. Het zou voor U natuurlijk veel leuker zijn weer eens een intreerede mee te maken, maar voorlopig zult U het met afscheidsredes, -colleges, -seminars, en -sessies moeten doen. Nog geruime tijd zal deze Afdeling geteisterd blijven door een vertrekoverschot. Daar schijnt nog een heel beleid achter te zitten. Toen ik onlangs tegenover collega Pennink-ook al weg- mijn bezorgdheid uitte over de sterke uitstroom van vooral ouderen, de stagnerende instroom van jongeren, waardoor een sterke concentratie dreigt te ontstaan van personeel rond de veertig jaar, reageerde hij met de onvergetelijke opmerking :"Dan heeft de generatie van 69 eindelijk zijn zin!" De Afdeling maakt intussen moeilijke tijden door. De opleiding lijkt in een permanente staat van herprogrammering van het onderwijs rondom degenen die nog zijn gebleven. De oorspronkelijke herprogrammeringsproblematiek, waar ik indertijd als voorzitter van de Onderwijscommissie mee te maken had: hoe krijgen we al dat aanbod in een vierjarige studieduur geperst, verdwijnt natuurlijk naar de achtergrond, dat is meegenomen, maar als men de veel treuriger problematiek die ervoor in de plaats is gekomen beziet, kan dat zelfs geen schrale troost genoemd worden.
- 1-
Zelf heb ik het ook niet makkelijk. Als terugtredend Kroondocent in het Bouw-en Woningrecht stond ik, bij de voorbereiding van deze bijeenkomst voor de keuze tussen een onderwerp uit het Bouwrecht, of een onderwerp uit het Woningrecht. Ik heb gekozen voor een Bouwrechtelijk onderwerp, meer met name voor een onderwerp uit het architectenrecht, omdat dat het enige vak is van de door mij verzorgde kernvakken dat ik dit college-jaar niet meer heb kunnen doceren; een vak bovendien waar de D-studenten aan het eind van dit bimester tentamen in moeten afleggen. Zo kan wellicht het aangename met het nuttige worden verenigd. De titel 'Eigen schuld van de architect' is gekozen omdat zij de mogelijkheid geeft om een aantal relevante ontwikkelingen in het architectenrecht de revue te laten passeren: de exoneratie en de andere bepalingen van de AR(1), de recente ontwikkelingen in de jurisprudentie daarover(2), de vernieuwingen in de SR(3) (de beoogde opvolger van de AR), de positie van de architect naar komend burgerlijk recht (Nieuw Burgerlijk Wetboek), en, tenslotte, iets over het wetsontwerp tot bescherming van de architectentiteI(4). Met al die ontwikkelingen is wel wat aan de hand dat aanleiding geeft tot enige kritische kanttekeningen. Daarbij kan dan steeds worden uitgegaan van de vraag of en in welke mate bepaalde ontwikkelingen bepaald worden door de schuld van de architect, de architectenwereld of de architectuuropleiding. Dat belooft wat.
2. De juridische positie van de architect.
Juridisch lijkt de architect zijn positie stevig in de hand te hebben, ondanks het ontbreken van een beschermde titel of een beschermd beroep. Tegen kwakzalvers
1. Algemene Regelen voor de honorering van de architect en de verdere rechtsverhouding tussen architect en opdrachtgever, 1971, zoals nadien aangepast. 2. Men zie daarover Praktijkboek Onroerend Goed, Kluwer Deventer (losbladig) Hoofdstuk lIG. 3. Standaardregeling Rechtsverhouding tussen architect en opdrachtgever, concept 1985, zie Bijlage 1. 4. Zie Bijlage 3. - 2-
en beunhazen stelt hij zich teweer middels een drietal standsorganisaties (BNA, NAG en NPA(5» en een Architectenregister waar je niet inkomt als je van de straat bent(6). Verenigingstuchtrecht, vormgegeven in erecodes en gedragsregelen(7), houden de onderlinge concurrentie in toom, en alle georganiseerde architecten zijn tuchtrechtelijk(8) verplicht bepaalde standaard-contractsvoorwaarden aan de opdrachtgever op te leggen welke door deze in arren moede, doch veelal onbewust worden aanvaard. Vooral als men naar die standaardvoorwaarden kijkt lijkt de positie van de architect -tegenover de opdrachtgever- behoorlijk sterk. Mij beperkend tot de meest gangbare Algemene Regelen voor de honorering van de architect en de verdere rechtsverhouding tussen architect en opdrachtgever, verder aan te duiden als AR, noem ik de belangrijkste elementen die de sterkte van de architectenpositie juridisch bepalen: de honorariumberekening aan de hand van de bouwsom(9), de aanwijzing van het 'eigen' Am als arbitrerende instantie in geval van geschillen met de opdrachtgeverO 0) en natuurlijk de verregaande beperking van de aansprakelijkheid voor wanprestatie, voor eigen schuld die een architect door een doen of nalaten heeft aan schade die de opdrachtgever als gevolg daarvan oploopt, de exoneratie(l 1). De honorariumregelingen lijken duidelijk en bevatten op zichzelf geen onredelijke tarieven. Daarbij moet echter worden bedacht dat de bouwsom de grondslag vormt voor de honorariumberekening, wat natuurlijk niet uitnodigt tot kostenbewust
5. Resp. Bond van Nederlandse Architecten te Amsterdam, Nederlands Architecten Genootschap te Utrecht en Nederlandse Practiserende Architecten te Zwolle. 6. Men zie het Reglement op het Architectenregister, meer met name artikel 13, dat de eisen voor opname in het register bevat (opgenomen in Praktijkboek Onroerend Goed, hoofdstuk llG, par.5. 7. Men zie het Reglement op het Architectenregister, alsmede -voor BNA-Ieden de Gedragsregelen 1979. 8. Men zie voor BNA-Ieden en alle overige in het Architectenregister ingeschreven architecten Gedragsregel 6, inhoudende de verplichting voor de architect de opdracht uit te voeren overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde standaardregelen, alsmede artikel 12 van de BNA-statuten. 9. Zie AR artikel 6. 10. Zie AR artikel 47. 11. Zie de artikelen 33 en 34 AR. - 3-
ontwerpen; ook moet worden bedacht dat die bouwsom nogal ruim wordt genomen waarbij ook elementen in de beschouwing worden betrokken waarmee de architect geen enkele bemoeienis heeft; en verder dient men er rekening mee te houden dat volgens vaste AIB-jurisprudentie steeds de opdrachtgever is belast met het moeilijke bewijs dat een bouwsomlimiet was overeengekomen; en dat zelfs als de opdrachtgever daarin slaagt de architect de limiet ongesanctioneerd tot 20% mag overschrijden. En overstijgt de architect dat percentage dan claimen de AR dat de architect in de gelegenheid wordt gesteld het ontwerp bij te stellen. Voorts wordt op nogal wat punten in de AR afzonderlijke of extra honorering geclaimd, ook in gevallen waarin niet zonder meer sprake hoeft te zijn van extra inspanningen van de architect. De arbitrage-bepaling in de standaardvoorwaarden betekent dat wie met een architect in zee gaat, ingeval van een eventueel geschil, op voorhand afziet van een gang naar de onafhankelijke rechter. Van die gang mag, ingevolge artikel 17 van de Grondwet, niemand tegen zijn wil worden afgehouden. Of het aangaan van een overeenkomst met een architect bewilliging in ook dàt element van de standaardvoorwaarden betekent is in hoge mate twijfelachtig. De gewone rechter staat hier nogal gereserveerd tegenover(12). Maar het AIB -de arbiters zelfvinden over het algemeen wel dat door een verwijzing naar de AR, voorgedrukt onderaan het briefpapier van de architect, de gehele AR, inclusief het arbitraal beding van toepassing is(3). En bij hen komen verreweg de meeste geschillen tussen opdrachtgever en architect terecht, zij verklaren zich bevoegd en de gewone rechter komt er niet meer aan te pas. En natuurlijk is er dan nog de beruchte exoneratieclausule. Waar een gewoon mens op zijn fouten, door schuld of nalatigheid, kan worden aangesproken, kan de architect -in zijn rechtsverhouding tot de opdrachtgeveralleen voor ernstige fouten op wanprestatie worden aangesproken. Waar in het gewone burgerlijk recht de verwijtbaarheid van wanprestatie pas ophoudt waar de
12. Men zie Rb 's Gravenhage 23 februari 1967, NJ 1967, 73, HR 12 december 1980, Bouwrecht 1981, blz. 265 en, aansluitend, Hof Leeuwarden 28 oktober 1981, Bouwrecht 1982, blz.466. 13. Zie AIB 25 maart 1980, Bouwrecht 1980, blz.641 en AIB 14 november 1980, Bouwrecht 1981, blz.545. - 4-
....
II
11
I overmacht begint, houdt bij architecten de schuld al op indien de fout, zoals gezegd, ernstig is en bij normale oplettendheid en wijze van vakuitoefening niet voorkomen had kunnen worden. En zelfs als al van een ernstige fout in deze zin gesproken kan worden, dan nog is de schadevergoedingsplicht beperkt tot de helft van het honorarium. De opdrachtgever die op de zojuist gememoreerde voorwaarden met de architect contracteert, mist aldus de elementaire zekerheid van een ontwerper die instaat voor zijn ontwerp, van een kostenbegroting die deugt, van waar voor zijn geld, van verantwoordelijkheid voor schuld en van een gang naar de onafhankelijke rechter in geval van een geschil. Dat kan natuurlijk niet goed blijven gaan. Natuurlijk is het feit dat aan slechts 20% van onze nationale bouwinspanning een architect te pas komt(l4) niet in zijn volle omvang toe te rekenen aan de contractsvoorwaarden die ik zojuist noemde. Structureel kampt dit land met een calvinistisch gekleurde handelsgeest die in beginsel iedere cent aan kunst iuncto architectuur besteed, geneigd is als zondegeld te bestempelen(l5). Voor een niet onaanzienlijk deel van de opdrachtgevende samenleving lijkt de architectuur een zaak van WVC. En conjunctureel zit menige architect al zowat in de contraprestatie, al noem je het nog zo hard prijsvraag! Maar los daarvan. Gesteld kan worden dat de zojuist geschetste juridische positiebepaling van de architect in de standaardvoorwaarden tenminste mede aanleiding is geweest voor een zeker vluchtgedrag van opdrachtgevers. Naar steeds beperkter deelopdrachten aan de architect; naar verschuiving van de aansprakelijkheid voor het ontwerp
14. Aldus stelt Drs H. Eversdijk, vice-voorzitter van de CDA Tweede Kamerfractie in Cobouw, 22 januari 1985. Waarschijnlijk wordt bedoeld dat de professionele ontwerpers voor slechts 20% betrokken zijn bij het gehele bouwproces. Als ontwerper is de architect nog wel bij veel b en u-werk betrokken, al leert vergelijking van CBS-cijfers dat het aandeel netto onderhanden werk bij particuliere architectenbureau's ten opzichte van de bouwproduktie, tussen 1975 en 1983 is teruggelopen van een ruime 86 naar een magere 50. 15. Een moeilijk te bewijzen stelling. Niettemin ontkomt men, kennisgenomen hebbend van de nodige jurisprudentie inzake honorariumgeschillen tussen opdrachtgevers en architecten, moeilijk aan die indruk. Zie POG lIG par.23 t/m 30.
- 5-
Wil
naar de aannemer -er zijn al bestekken waarin van de aannemer terzake van het ontwerp garantie wordt gevraagd-(l6); en uiteindelijk naar volledige passering van de architect door opdrachten tot projectontwikkeling aan grotere bouwondernemingen. Voor een deel is dat de eigen schuld van de architect: wie geen garanties geeft en geen aansprakelijkheden aanvaardt, zal geen centrale rol in het bouwproces spelen. Dat is duidelijk.
3. Nieuwe ontwikkelingen; de jurisprudentie van het AIB. Het lijkt erop dat het AIB begrepen heeft dat de standaardvoorwaarden wat te eenzijdig zijn geredigeerd. In ieder geval zijn opmerkelijke trendbreuken te signaleren in de rechtspraak van dit Instituut van de laatste jaren, op een aantal belangrijke punten. Kort loop ik ze na, daarbij met name aandacht schenkend aan honorarium en bouwkosten en aan de toepassing van de exoneratieclausule(l7). Op de arbitrale clausule kom ik later afzonderlijk terug. Wat het honorarium betreft: in een uitspraak van 10 juni 1981 werd de 30% honorariumverhoging ex artikel
1~
AR (wegens gecompliceerdheid van het ontwerp)
buiten toepassing gelaten, omdat dezelfde gecompliceerdheid al had geleid tot verhoging van de bouwsom, de grondslag van de honorariumberekening. Volstrekt redelijk, maar niettemin in 1981 pas voor het eerst zo uitgesproken(l8). Kort daarna werd geoordeeld dat een sterke daling van de bouwkosten, met verkleining van de honorariumgrondslag als gevolg, geen voldoende aanleiding is het verhogingspercentage van 30% alsnog toe te passen(I9). Mocht vroeger alleen een
16. 'Paragraaf 22 (UAV,ca) Toevoegen lid 6 De aannemer garandeert het projekt, waar onderhavig bestek voor van toepassing is: a. Tegen fabricage-, constructie-, materiaal-, ontwerp- en uitvoeringsfouten gedurende een termijn van 5 jaren vanaf de opleveringsdatum' (uit:bestek woningbouwopdracht ABP-Heerlen). 17. Voor een vollediger overzicht zie mijn bijdrage in Praktijkboek Onroerend Goed, Hoofdstuk lIG, Kluwer Deventer (losbladig). 18. AIB 10 juni 1981, Bouwrecht 1982, blz.3~7. 19. AIB 6 oktober 1983, Bouwrecht 198~, blz.~~5.
-6-
I I
I
I -
I
korting op het honorarium worden toegepast als vooraf duidelijk was dat de architect met bepaalde werkzaamheden geen bemoeienis zou hebben, in 1984 vinden we een uitspraak waarin die korting ook is toegepast ingeval achteraf de betrokkenheid van de architect bij bepaalde werkzaamheden overbodig was gebleken(20). Verder heeft het er alle schijn van dat het AIB het overeengekomen zijn van een bouwsomlimiet wat eerder aanneemt(2l)j en het is al voorgekomen dat aan de architect de marge van 20% die de AR hem in dit verband zo uitdrukkelijk toestaat, niet werd gegund, omdat de opdrachtgever met de limiet een absolute grens had willen stellen(22). En tenslotte heeft de architect, buiten het geval van een echte limiet, al kennis moeten maken met stevige kortingen op zijn honorarium, toen pas uit de aannemersbegroting bleek dat de kosten de oorspronkelijke raming verre te boven gingen(23). Ook op het vlak van wanprestatie heeft het AIB de teugels wat aangetrokken. Was in 1968 een architect niet aansprakelijk voor een gebrekkige, wat aparte, glasconstructie, nu hij deze had toegepast na overleg met een als deskundig bekend staand glasspecialist(24), in 1984 helpt overleg met een gespecialiseerd adviesbureau inzake een minder gebruikelijke dakconstructie de architect niet zijn aansprakelijkheid voor de gebrekkigheid ervan te ontgaan(25). Daarnaast is van belang dat de beperking van de schadevergoedingsplicht tot de helft van het honorarium door het AIB al enkele malen terzijde is gesteld, omdat de schadeveroorzakende feilen van de architect geen werkzaamheden 'op zijn directe vakgebied' (Jees: ontwerpwerkzaamheden) waren geweest(26). Op het eerste gezicht een merkwaardige redenering, zoals annotator Wesseling stelt: als de architect ergens 10096 voor zou moeten instaan is het wel zijn echte ontwerpwerk, zeker inzoverre die werkzaamheden een resultaats-, meer dan een inspanningskarakter hebben. Maar hoe het ook zij: het tot voor kort schier onnemelijk lijkende exoneratie-bastion begint door deze uitspraken flinke scheuren te vertonen.
20. AIB 13 januari 1984, Bouwrecht 1984, blz.609. 21. AIB 10 juni 1981, Bouwrecht 1982, blz.346. 22. AIB 28 mei 1984, Bouwrecht 1984, blz.743. 23. AIB 11 april 1984, Bouwrecht 1984, blz 742 24. CvG 29 maart 1967, Bouwrecht 1968, blz.91. 25. AIB 8 oktober 1984, Bouwrecht 1985, blz.321. 26. AIB 23 september 1980, Bouwrecht 1981, blz.542, en AIB 28 mei 1984, Bouwrecht 1984, blz.743, beide met annotatie van mr H.C. Wesseling - 7-
-~,
Los van de bovenstaand vermelde uitspraken lijkt voor de toekomst van uitnemend belang dat het AIB na lange tijd -zij het schoorvoetend- lijkt te zijn overgegaan tot toepassing van het beginsel van de goede trouw bij uitleg van contractsvoorwaarden in een koncrete situatie; of liever: het buiten toepassing laten van contractsvoorwaarden omdat het beginsel van de goede trouw zich tegen die toepassing verzet(27). Daarmee komt het buiten toepassing laten van de exoneratie als geheel, in een konkreet geval, op grond van de goede trouw, de redelijkheid en de billijkheid in zicht. De door de gewone rechter al sinds het Saladin-HBU-arrest van 1967(28) toegepaste leer, nog eens herhaald in het Pseudo-Vogelpest-arrest van 1976(29): het buiten toepassing laten van contractsvoorwaarden omdat ze in een concrete situatie strijd met de goede trouw opleveren lijkt eindelijk ook enigszins te zijn doorgedrongen tot hen die recht hebben te spreken als goede mannen naar billijkheid. En niet alleen waar de toepassing van dat beginsel ten gunste van de architect uitpakt(30). Ook nieuw en nog niet eerder vertoond is het uitdrukkelijk openhouden van de mogelijkheid dat een wanpresterende architect niet alleen zijn honorarium derft, maar daarnaast ook nog aansprakelijk wordt gesteld voor de schadelijke gevolgen van zijn wanprestatie. Tot nu toe was het in de AIB-rechtspraak het een of het ander. Maar als iemand een gasfitter inhuurt voor het opsporen van een gaslek, en die gaat aan het werk met een gasaansteker •••• en vIndt het lek •••• dan hoeft die natuurlijk niet op betaling van te rekenen, en hij krijgt niettemin daarna, te maken met een minstens even daverende schadevergoedingsclaim. Met nog twee, meer algemene uitspraken kunnen we de architect definitief met beide voeten op de harde juridische grond zetten. De ene betreft een geval waarin de architect de geregelde bemoeienis van de opdrachtgever met ramingen en prijsvorming als een motie van wantrouwen jegens hem had opgevat en de opdracht wegens een 'verbroken vertrouwensrelatie' had neergelegd. Dat had hij, aldus het AIB niet mogen doen(3l); de opdrachtgever heeft het recht zich met die zaken te 27. AIB 8 december 1983, Bouwrecht 1984, blz.536 en AIB 22 augustus 1984, Bouwrecht 1985, blz.147, met annotat.ie van mr H.C. Wesseling. 28. Hoge Raad 19 maart 1967, NJ 1967, 261. 29. Hoge Raad 20 februari 1976, NJ 1976,486. 30. Zie AIB 22 augustus 1984, Bouwrecht 1985, blz.147, met annotatie van mr H.C. Wesseling. 31. AIB 27 juli 1983, Bouwrecht 1983, blz.873. -8-
'I't
'I
!
I.
,
'rM
!
bemoeien. Pas echt van zijn voetstuk tuimelde de architect die, in afwijking van de uitdrukkelijke wens van de opdrachtgever géén woning met zadeldak had ontworpen, met de wat arrogante verklaring dat hij als architect nu eenmaal de verantwoordelijkheid voor het ontwerp draagt en zich dus niet aan een hem door de opdrachtgever voorgelegde architectuur kon houden. Het AIB stelde terecht dat de architect moet kiezen: of de opdracht neerleggen of 'gedachtig dat het optimale in de architectuur slechts zelden bereikbaar is' aan de wens van de opdrachtgever tegemoet komen(32). Het lijkt erop dat de architect met toenemende mate gestrengheid door het AIB op zijn verantwoordelijkheden wordt gewezen, en voor zijn eigen schuld aansprakelijk wordt gehouden. En zo hoort het natuurlijk ook.
4. De Standaardregeling rechtsverhouding. Het AIB anticipeert, zo mag worden aangenomen, met de bovengemeld~, jurisprudentie op de komst van de nieuwe Standaardregeling Rechtsverhouding, kortweg de SR van de BNA. Aan deze beoogde opvolger van de AR wordt al vele jaren gewerkt; er zijn al verschillende concepten verschenen. In de versie van 1985(33) treffen we op de punten honorariumberekening, kostenbeheersing en aansprakelijkheidsbeperking een aantal opmerkelijke veranderingen aan ten opzichte van de huidige situatie. Wat betreft honorarium en kosten geldt straks dat de architect hiervan tevoren een raming moet maken; bij honorariumberekening op basis van de bouwsom worden die bouwkosten wat terughoudender berekend dan volgens de geldende regeling; en veel van oudsher vaste honorariumverhogende factoren zijn niet langer vanzelfsprekend, maar moeten worden getoetst aan de redelijkheid en de billijkheid. Ook moet de architect zich in de toekomst uitdrukkelijk vergewissen wat de opdrachtgever voor het bouwwerk ter beschikking staat, waarna hij schriftelijk moet verklaren of het werk 'ten naaste bij' voor het genoemde bedrag te
32. AIB 11 januari 1982, Bouwrecht 1982, blz.855. 33. Zie bijlage 1. -9-
.',
,
"
• ' - " " " - " . oe
~1!! ! "i:.:I:&L ~_
_
1
! realiseren is. Ten naaste bij, redelijkheid en billijkheid; het zijn vage, open normen waarvan de invulling nog wel eens tot misverstanden aanleiding zal geven. Werk aan de winkel dus voor het AIB. En die is al aan het oefenen, waar zij sinds enige tijd, zoals gezegd, schoorvoetend het beginsel van de goede trouw hanteert. Op het vlak van de aansprakelijkheid springt in het oog dat de architect de beperking van zijn aansprakelijkheid tot de helft van zijn honorarium heeft verwisseld voor een schadevergoedingsplicht van maximaal f 500.000,- per opdracht of per bouwproject. De aansprakelijkheid geldt straks voor fouten 'die een goed, met normale vakkennis uitgerust en met zorgvuldigheid handelend architect' had moeten vermijden, en dus niet alleen bij ernstige fouten. De aansprakelijkheid vervalt weliswaar niet na 10, maar na 5 jaar, maar als sprake is van ernstige gebreken, waardoor de hechtheid van het bouwwerk verloren is gegaan of wordt bedreigd, dan blijft de architect, overeenkomstig art. 3.11.10 van het Ontwerp NBW, gedurende 20 jaar voor maximaal 500.000.- aansprakelijk. Ook als daarvan geen sprake is, moet bedacht worden dat de architect weliswaar voor 5 jaar, maar voor veel meer geld aansprakelijk is. En •••• voor veel meer verrichtingen! Volgens de SR wordt van de architect een veel bredere inzet en deskundigheid verwacht, vooral ook op juridisch/administratief terrein. Verzorging van vergunningen (dus niet alleen de bouwvergunning), van ontheffingen en andere dergelijke beschikkingen -denk even aan het uitdijende milieurecht-, maar ook het opmaken van een contract van aanneming, ingebrekestellen van de aannemer, eventueel optreden in diens faillissement, sommeren van de curator, bemoeienis met aankoop van grond, onderzoek naar servituten, Hinderwetvoorschriften en andere wettelijke bepalingen, bemoeienis met geschillen, arbitrages of andere procedures, kennis van overheidsvoorschriften en gewijzigde overheidsvoorschriften, zijn een aantal trefwoorden uit de SR die straks ook tot de normale vakkennis behoren en het werkterrein zullen zijn van de zorgvuldig handelend architect. Het lijkt erop dat de SR wat van het verloren terrein van de bouwcoördinatie en -organisatie wil terugwinnen en geen genoegen meer neemt met beperking van de architectenrol tot het ontwerp alleen. Dat blijkt trouwens ook uit de verlaagde deelpercentages van het honorarium voor voorlopig en definitief ontwerp en verhoging van de posten bouwvoorbereiding en directievoering. Ook hierdoor zal het AIB drukkere tijden tegemoet gaan, niet alleen omdat de architect zich voor meer dan tot nu toe moet verantwoorden, maar vooral ook omdat hij, door het verdwijnen - 10 -
van de exoneratie weer een interessante partij zal worden om tegen te gaan procederen! En daarmee zijn we weer aangeland bij de arbitrale clausule. Is er ten aanzien van de arbitrale clausule iets veranderd? Nee, daaraan is niets veranderd, althans niets verzacht. Ook in de toekomst, zo lijkt het, zal een eenvoudige voorgedrukte verwijzing naa r de SR, onderaan het briefpapier van de architect, voldoende zijn om de gewone rechter buiten de deur te houden. Het AIB is en blijft bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Dat is des te opmerkelijker waar, zoals gezegd, de verwachting is gewettigd dat er aanzienlijk meer aan geschillen te beslechten zal zijn. Maar misschien raakt het instituut nog eens zo geverseerd in het toepassen van beginselen als goede trouw, redelijkheid en billijkheid, dat zij ook de arbitrale clausule in een concreet geval nog eens buiten toepassing laat.
5. Nieuw Burgerlijk Wetboek. De SR, op haar beurt loopt weer vooruit op de komst van het Nieuw Burgerlijk Wetboek. Alleen al het veelvuldig werken met open normen, met criteria van redelijkheid en billijkheid in de SR is duidelijk geinspireerd door het NBW, dat van dergelijke bepalingen ook maar niet genoeg kan krijgen. Aan dat NBW wordt trouwens ook al een tijdje gewerkt, langer zelfs dan aan de SR. Niettemin zullen de boeken 3, 5 en 6, zo is althans de officiele verwachting, in 1989 worden ingevoerd. Voor de standaardovereenkomst architect-opdrachtgever, of die nu SR heet dan wel AR, betekent dat, dat de bepalingen getoetst zullen kunnen worden aan boek 6, titel 5, Afdeling 2A, ofwel: de zogenoemde Algemene Voorwaarden. Deze, pas later aan het wetsontwerp toegevoegde bepalingen beogen een dam op te werpen tegen ,wat genoemd wordt, onredelijk bezwarende bedingen in standaardcontracten. Wanneer van een dergelijk onredelijk bezwarend beding sprake is wordt niet in algemene zin aangegeven. Dat bepaalt de rechter. Want ik zei het al: open normen is het motto. Niettemin wordt in de bedoelde regeling, naast de open norm ook gewerkt met een 'grijze lijst' die typologieen van bedingen bevat die vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn, en met een 'zwarte lijst' van bedingen die zonder meer onre- 11 -
delijk bezwarend ziJn. In Bouwrecht 1984(34) heeft mevr. mr Chao-Duivis terecht betoogd dat de aansprakelijkheidsbeperkingen van de AR tot de grijze lijst behoren, en dus, behoudens bijzondere omstandigheden, door de rechter onverbindend zullen moeten worden verklaard. Zeker zo terecht heeft vervolgens mr Van der Beek(35) erop gewezen dat dat allemaal wel mooi klinkt, maar dat een geschil over een dergelijk beding gemiddeld niet bij de rechter terecht komt, maar bij het AIS. En arbiters spreken, los van de wet, recht als goede mannen naar billijkheid. En het is nog maar de vraag of het AIB aldus rechtsprekend, ondanks hun duidelijk toegenomen affiniteit met de goede trouw, de redelijk en de billijkheid, vanaf 1989 niet veel eerder tot de conclusie komt dat een bepaald aansprakelijkheid beperkend element in de standaardvoorwaarden, of dat nu de AR zijn of de SR, gewoon billijk is, of dat de schadevergoedingsplicht aanzienlijk moet worden gematigd. In dit verband is het vermeldenswaard dat det particuliere rechtspraak zelf, zoals bijvoorbeeld geformuleerd in AR én SR, in de oorspronkelijke tekst van het wetsontwerp Algemene Voorwaarden, op de zwarte lijst was geplaatst, tenzij eraan was toegevoegd, dat de consument, nadat het geschil was gerezen alsnog kon kiezen voor een gang naar de gewone rechter. Succesvol lobbyen heeft er toe geleid dat deze bepaling bij wijziging van 20 augustus 1984 in die zin is aangepast dat van een zwart beding pas sprake is als het geschil, zonder de eerdergenoemde terugkrabbelmogelijkheid, is opgedragen aan een ander dan hetzij de gewone rechter, hetzij ••••• een of meer arbiters. Daarmee is deze bepaling, die toch beoogde het grondrecht van art.I7 Gw. te waarborgen teruggebracht tot een staat van bijna volstrekte nietszeggendheid: arbitrage is immers de verschijningsvorm bij uitstek van rechtspraak door particulieren. En de arbiters zijn op een lijn gesteld met de onafhankelijke overheidsrechter. En dat is, zonder arbiters tekort te willen doen, teveel eer.
34. Mr M.A.B. Chao-Duivis, Enkele standaardvoorwaarden in de bouw vergeleken met het wetsontwerp Algemene Voorwaarden, Bouwrecht 1984, blz.795. 35. Mr H.L. van der Beek, reactie op het artikel van mw. mr M.A.B. Chao-Duivis, Bouwrecht 1985, b1z.368. - 12 -
6. Opbouw Met wat ik zoeven gezegd heb, kan misschien de indruk zijn ontstaan dat ik iets tegen arbitrage heb, meer met name tegen arbitrage door het AIB. Dat is niet het geval. Het is goed dat het AIB er is. En het AIB moet vooral blijven, zeker als haar rechtspraak zich verder ontwikkelt langs de sporen van goede trouw, redelijkheid en billijkheid, zoals ik hiervoor met instemming heb geschetst. Het was mij bij de geplaatste kanttekeningen ook niet om het arbitrage-instituut te doen, noch om het instituut arbitrage, maar om de architecten wereld. Dit zou weer tot de veronderstelling kunnen leiden dat ik iets tegen architecten heb. Dat valt reuze mee. Waar het mij in deze lezing om gaat is, dat de architect, wil hij aanspraak kunnen maken op een centrale rol in het bouwproces, verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn eigen schuld, voor zijn eigen fouten. In het contractueel verband met de opdrachtgever betekent dat instaan voor een goed doorgerekend, constructief deugdelijk en juridisch uitvoerbaar ontwerp, én instaan voor de deugdelijkheid van de overige verrichtingen die van hem in het bouwproces worden verwacht. Hij zal zich, zoals dat heet kwetsbaarder moeten opstellen, door achter de muur van het exoneratiebeding vandaan te komen, en ook door de opdrachtgever, zo hij dit wenst, vrij te laten in zijn grondwettelijke gang naar de gewone overheidsrechter. In meer algemene contractuele zin zal de architect de voorwaarden waaronder hij werkt maatschappelijk breder ter discussie moeten durven stellen, en niet moeten volstaan met streven naar een 'nihil obstat' van een van de bouwdepartementen of van Economische Zaken voor zijn AR of SR. Het lijkt erop dat zich binnenkort voor dat ter discussie stellen een uitstekende gelegenheid gaat voordoen. Sinds mei 1985 is in de Tweede Kamer in behandeling het wetsontwerp houdende Regelen omtrent de samenstelling en de werkwijze van de commissies, bedoeld in artikel 6.5.1.2 van het nieuw Burgerlijk Wetboek(36). Enige verduidelijking is hier wellicht op zijn plaats. Zo'n artikel 6.5.1.2-commissie is een commissie die door de Minister van Justitie wordt ingesteld en die de bevoegdheid heeft een standaardregeling vast te stellen, 36. Zie bijlage 2.
- 13-
I
I
l
,
lij ti l
,j
te wlJzlgen of in te trekken, voor overeenkomsten in de uitoefening van een bedrijf of beroep. Anders dan standaardvoorwaarden als AR of SR is een dergelijke standaard regeling, als regelend recht, automatisch van toepassing op alle in dat beroep of dat bedrijf te sluiten overeenkomsten. Het automatisch van toepassing zijn, behoudens uitdrukkelijke afwijking, van een dergelijke standaardregeling heeft veel aantrekkelijks. Discussies over de al dan niet toepasselijkheid van de AR, leidend tot uiteenlopende standpunten van rechters en arbiters, behoren dan in elk geval tot het verleden. Vooral is echter van belang dat de commissie die de standaardregeling opstelt wordt samengesteld uit door de minister van Justitie aan te wijzen organisaties. Tenminste 2/3 van de commissieleden wordt, op fifty-fiftybasis, door de minister benoemd op voordracht van organisaties van i.c. architecten en van opdrachtgevers. En onder opdrachtgevers moeten, naar mijn gevoel, naast overheid en bedrijfsleven, uitdrukkelijk ook consumenten, kopers en bewoners worden verstaan. Het is natuurlijk nog toekomstmuziek. Eerst zal het wetsontwerp wet moeten worden en vervolgens moet dan nog het architectenberoep door de minister van Justitie bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen als beroep dat voor een standaardregeling in de zin van art.6.5.1.2 in aanmerking komt. Maar als het zover is biedt naar mijn gevoel een dergelijke standaard regeling, tot stand gekomen in overleg met alle betrokkenen (voor maximaal 1/3 aangevuld met onafhankelijken) en begeleid door het ministerie van justitie, een goede garantie voor een evenwichtiger contractuele relatie tussen architect en opdrachtgever. En wat mij betreft mag het concept SR anno 1985 het eerste vergaderstuk van die commissie worden. Maar daarmee ben ik er nog niet. Het concept van de verantwoordelijke architect zal ook buitencontractueel gestalte moeten krijgen. Daarbij denk ik aan het wetsontwerp tot bescherming van de architectentitel(37). Zoals bekend is dit wetsontwerp in 1980 bij de Tweede Kamer ingediend, waar het al snel, onder druk van de dereguleringsoperatie in de ijskast verdween; pas zeer onlangs is besloten de behandeling toch maar voort te zetten. Niet van harte, zo lijkt het, maar vanwege de EEG. Want afgelopen zomer verscheen de EG-richtlijn inzake de opleidingsvereisten voor architecten, de onderlinge erkenning en aanduiding van 37. Zie bijlage 3. - 14 -
diploma's binnen de EEG(38}. Het fijne van die richtlijn is dat een Nederlands diploma (TH of Academie) de afgestudeerde recht geeft op vestiging en beroepsuitoefening in de hele EEG, zonder dat nadere opleidingseisen kunnen worden gesteld. Maar konsekwentie is ook, dat zij die niet beschikken over een van de genoemde diploma's zich nergens in de EEG mogen vestigen of het beroep mogen uitoefenen .... behalve in Nederland, waar geen eisen aan het voeren van de architectentitel, noch aan de uitoefening van het beroep worden gesteld. Voornaamste doel van dit wetsontwerp is dus het voorkomen van een immigrantenstroom beunhazen. Een mooi en nastrevenswaardig doel, natuurlijk, maar het blijft jammer te moeten vaststellen dat dit zo klaarblijkelijk het enige doel is geweest. Want wat gebeurt er. De Nederlandse architect krijgt binnenkort een beschermde titel; of liever gezegd: zij die voldoen aan zekere opleidingscriteria komen in aanmerking te worden opgenomen in een officieel wettelijk geregeld architectengregister. Dat is alles. Konsekwenties of verantwoordelijkheden zijn aan die registratie niet verbonden. Met een opleiding aan TH of Academie kan men worden ingeschreven in het architectenregister; die inschrijving wordt alleen dan doorgehaald als men het inschrijfgeld niet betaalt, zelf uitschrijving vraagt, of komt te overlijden. Men moet deze wet wel heel krachtig als eerste stap zien wil men er vrede mee hebben! leder ordentelijk vrij beroep heeft het voeren van de bijbehorende titel of de registratie als arts, advocaat, accountant mede afhankelijk gemaakt van de wijze waarop het beroep wordt uitgeoefend. Het valt niet in te zien waarom een herhaaldelijk blunderend architect niet ook in uiterste instantie zijn recht zou kunnen verspelen op het voeren van de architecten ti tel. Hier is, denk ik, vooralsnog een kans gemist de architect nader te profileren als een vrije beroepsbeoefenaar die zijn verantwoordelijkheden neemt. En dat is jammer, omdat naar mijn stellige overtuiging geldt, dat naarmate een architect meer verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid durft te aanvaarden, ook meer aan hem kan worden overgelaten. Een architect die, zowel binnen- als buitencontractueel zijn verantwoordelijkheden neemt, zou ik zeker bepaalde beroepsverrichtingen durven 38. Zie bijlage 4. - 15 -
j
r
tMlMi'
Ni
•• _
•• II
'WIWl
toevertrouwen(39). Zoals een register-accountant, bij uitsluiting van ieder ander, bevoegd is de vereiste 'verklaring van getrouwheid' aan de jaarstukken van een onderneming te hechten, zo zou aan de registerarchitect die zijn verantwoordelijkheden neemt, bij uitsluiting van ieder ander, de bevoegdheid kunnen worden verleend een 'verklaring van welstand'aan een ontwerp te hechten (zoals het kamerlid Evenhuis al eens heeft gesuggereerd(40» en wellicht is het zelfs nog eens mogelijk de registerarchitect de bevoegdheid te verlenen tot afgifte van een verklaring dat het ontwerp aan de daaraan gestelde bouwtechnische eisen voldoet. Denk eens in hoe deregulerend dat zou kunnen werken! En denk eens in wat dat zou kunnen betekenen voor de plaats van de architect in het bouwproces! Tenslotte nog dit. Ook al zouden de door mij geschetste visioenen inzake een Standaardregeling als bedoeld in het NBW en een echte Architectenwet voorlopig visioenen blijven, feit is dat er een wet op de architectentitel zal komen, hoe mager ook, die bepaalde diploma's eist; feit is bovendien dat de EG-richtlijn van 10 juni 1985 aangeeft wat er in de opleidingen moet zitten die tot die diploma's leiden; feit is voorts dat de jurisprudentie van het AlB en vooral de op handen zijnde SR een verbreding van activiteiten en verzwaring van aansprakelijkheid van de architect zal meebrengen. Dat alles zal konsekwenties hebben voor de architectuuropleiding, of dat nu TVCtechnisch gesproken uitkomt of niet. Als ik, om even dicht bij huis te blijven, bezie wat de richtlijnen van de EG en de SR alleen al aan kennis veronderstellen op onderdelen van het zakenrecht, het verbintenissenrecht, het administratief recht, het recht van ruimtelijke ordening en milieu, delen van het beslag- en faillissementsrecht en het burgerlijk procesrecht, dan is na mijn vertrek niet de inlevering, maar de uitbouw van de leerstoel bouw- en woningrecht geindiceerd. Dan krijgen we tenminste ook weer eens leuke intreerede! En anders is het Uw eigen schuld. Ik dank U voor Uw aandacht.
39. Voor enige gedachten hierover zie mijn preadvies voor de Vereniging voor Bouwrecht 1982, met name par.5.2. 40. Zie diens artikel in Cobouw, vermeld in noot 14. - 16-
~ BIJLAGE 1 Standaardregeling rechtsverhouding, concept 1985 (met dank aan de BNA) Deel I: RECHTSVERHOUDING Hoofdstuk 1 ARTIKEL 1 BEGRIPSBEPALINGEN 1. OPDRACHTGEVER: De natuurlijke persoon, de maatschap, de vennootschap of rechtspersoon, die aan de architect opdraagt werkzaamheden te verrichten. 2. ARCHITECT: De natuurlijke persoon, de maatschap, de vennootschap of rechtspersoon, die optreedt als architect. 3. OPDRACHT: De overeenkomst, waarbij de architect zich jegens de opdrachtgever verbindt de door deze opgedragen werkzaamheden, onder toepassing van het bepaalde bij deze standaardvoorwaarden, te verrichten. Hoofdstuk 2 ARTIKEL 2. BEPALING VAN DE INHOUD VAN DE OPDRACHT 1. De architect en degene, die te kennen heeft gegeven te overwegen hem het verrichten van werkzaamheden op te dragen, zullen in onderling overleg de aard en de inhoud van de eventuele opdracht vaststellen, waaronder mede begrepen de tijd waarbinnen de opdracht moet worden uitgevoerd en - voorzover de voorgenomen opdracht betrekking heeft op het verwezenlijken van een bouwproject - het bedrag dat voor de bouwkosten als omschreven in bijlage IV voor de uitvoering van het bouwproject ter beschikking staat. 2. De architect zal nagaan en aan de toekomstige opdrachtgever mededelen of de onder 1 bepaalde opdracht onder de gegeven omstandigheden binnen de tijd, door laatstgenoemde gewenst, is uit te voeren en ten naaste bij voor het onder 1 bedoelde bedrag zal zijn te realiseren. Hetgeen aldus is vastgesteld zal de architect in een schriftelijk concept voor een opdracht aan de toekomstige opdrachtgever voorleggen. Daarbij zal de architect een raming verstrekken van zijn honorarium en kosten. 3. Eerst nadat de opdracht is bepaald en nadat over tijd en bedragen als bedoeld onder 1 en 2 in grote lijnen overeenstemming is bereikt, zal door de architect een opdracht kunnen worden aanvaard. Hoofdstuk 3 ARTIKEL 3. TOTSTANDKOMING VAN DE OPDRACHT 1. De opdracht wordt geacht tot stand te zijn gekomen zodra de architect aan de opdrachtgever schriftelijk heeft bevestigd, dat hij de hem opgedragen werkzaamheden onder toepassing van het bepaalde bij deze standaardvoorwaarden zal verrichten. 2. Het onder 1 bepaalde laat onverlet de bevoegdheid van ieder van partij en de totstandkoming van de opdracht door andere middelen te bewijzen. 3. De architect is gehol:den de opdrachtgever vóór de totstandkoming van de opdrach, in het bezit te stellen van een exemplaar van deze standaardvoorwaarden. Hoofdstuk 4 ARTIKEL 4. ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN DE ARCHITECT 1. De architect zal de opdracht als een goed en zorgvuldig architect uitvoeren. 2. De architect zal tijdens de uitvoering van de opdracht de opdrachtgever op de hoogte houden er. hem desgevraagd inlichtingen geven over zijn
handelen ter uitvoering van de opdracht. 3. De architect zal de opdracht uitvoeren binnen de tijd, met de opdrachtgever overeengekomen, dan wel - indien geen tijd kan worden overeengekomen - binnen de tijd, vereist door enerzijds de vervulling van de opdracht en anderzijds de belangen van de opdrachtgever, behoudens een tijdsoverschrijding die het gevolg is van omstandigheden, die aan de architect redelijkerwijze niet kunnen worden toegerekend. 4. De architect zal zijn ontwerpen en het bestek aldus vervaardigen dat daarnaar het bouwproject zal kunnen worden uitgevoerd voor ten naaste bij de kosten die voor die uitvoering, ingevolge artikel 2.2, tussen partijen zijn overeengekomen, eventueel nader zijn overeengekomen. 5. Indien de overschrijding van het bedrag bedoeld onder 4 een gevolg is van omstandigheden, die de architect redelijkerwijze niet kunnen worden toegerekend, kan die overschrijding hem niet worden tegengeworpen, doch is hij wel verplicht - zo de opdrachtgever dit wenst - het desbetreffende ontwerp en het bestek aldus te wijzigen dat uitvoering daarvan voor het bedrag, bedoeld onder 4, mogelijk is. De opdrachtgever is verplicht de extra werkzaamheden die met deze wijzigingen same.n hangen te vergoeden. 6. De architect zal de opdrachtgever tijdig inlichten over de financiële gevolgen, waaronder mede begrepen verhoging van het honorarium en eventuele risico's, verbonden aan het stellen van andere of meer eisen, aan het aanhouden of wijzigen van beslissingen, aan bezuinigingen die de opdrachtgever wenst toe te passen en aan onvoorziene omstandigheden die zijn opgetreden, onverlet de toepassing van artikel 17.4. 7. Bij de beoordeling van de vraag of de architect de opdracht op juiste wijze heeft uitgevoerd, blijft de esthetische waarde van zijn plan buiten beschouwing, met dien verstande echter, dat het niveau van zijn plan en de aanvaardbaarheid daarvan in verband met de omgeving van het bouwproject moet voldoen aan de redelijke en gebruikeleijke eisen van het betrokken welstandstoezicht. Hoofdstuk 5
ARTIKEL 5. ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN DE OPDRACHTGEVER 1. De opdrachtgever moet de architect tijdig inlichtingen en gegevens verstrekken, die nodig zijn om de opdracht naar behoren te vervullen. 2. Opdrachten aan andere deskundigen, die betrekking hebben op hetzelfde bouwproject waarop de opdracht aan de architect betrekking heeft, worden door de opdrachtgever slechts na overleg met de architect verstrekt. 3. De opdrachtgever zal niet buiten de architect om orders en aanwijzigingen geven aan hen, die het bouwproject, waarop de opdracht betrekking heeft, uitvoeren of daarvoor leveranties verrichten dan wel op die uitvoering toezicht houden. 4. De opdrachtgever zal de door hem aan de architect verschuldigde honoraria, verschotten en kosten tijdig voldoen. Hoofdstuk 6
ARTIKEL 6. ANDERE DESKUNDIGEN 1. Indien de opdrachtgever voor het ontwerpen, berekenen of het voeren van de directie ten behoeve van het bouwproject zoals voor constructies en installaties opdrachten vertrekt aan andere deskundigen, zal de architect van het bouwproject belast zijn met de bouwkundige inpassing en de coördinatie van de tijdstippen waarop die andere opdrachten wor-ii-
den uitgevoerd. 2. De coördinatie als bedoeld onder 1 houdt in, dat de architect tijdig na overleg met de andere deskundigen een tijdschema voor de uitvoering van de opdrachten, bedoeld in lid 1 vaststelt en dat hij, ingeval van tijdsoverschrijding die tot vertraging kan leiden, onverwijld met hen en met de opdrachtgever overleg pleegt en aan alle betrokkenen van dat overleg een verslag toezendt. Hoofdstuk 7 ARTIKEL 7. OPDRACHTEN UIT TE VOEREN IN SAMENWERKING MET DERDEN
Indien de architect opdracht verkrijgt om in verdergaande samenwerking met andere architecten of met adviseurs of speciale deskundigen (b.v. bouwteam, ontwerpteam) de opdracht of een gedeelte van de opdracht te vervullen - alle tezamen te noemen opdrachtnemers - zal door de opdrachtgever in onderling overleg met de opdrachtnemers worden vastgesteld hoe de afstemming van ieders prestatie is geregeld, en waarvoor ieder verantwoordelijk moet worden geacht, dit zowel in de relatie tussen de opdrachtnemers als ook in de relatie tussen de opdrachtnemers enerzijds en de opdrachtgever anderzijds. Hoofdstuk 8 ARTIKEL 8. OPDRACHT TOT HET VERRICHTEN VAN EEN VOORONDERZOEK
1. Indien blijkt dat een opdracht niet duidelijk is te formuleren volgens het bepaalde in artikel 2 zal de architect de opdrachtgever adviseren hem een opdracht tot een vooronderzoek te geven. Een verzoek van de opdrachtgever aan de architect om dat onderzoek te verrichten, wordt aangemerkt als een opdracht tot het verrichten van een vooronderzoek. 2. Indien de uitvoering van een vooronderzoek leidt tot een opdracht als bedoeld in artikel 9, zal, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3, in redelijkheid moeten worden bepaald of en zo ja welke werkzaamheden, die de architect reeds heeft verricht voor het onderzoek, behoren tot de werkzaamheden vallende onder de uitvoering van de opdracht. Hoofdstuk 9 ARTIKEL 9. OPDRACHT TOT HET VERRICHTEN VAN WERKZAAMHEDEN VOOR HET VERWEZENLIJKEN VAN EEN BOUWPROJECT
1. In het algemeen worden bij de opdracht tot het verrichten van werkzaamheden voor het verwezenlijken van een bouwproject de volgende werkzaamheden, betrekking hebbende op de hierna te noemen fasen, onderscheiden: erscteëdemevenwichtiger contractuele relatie tussen architect en opdrachtgever.l.het maken van een voorlopig ontwerp 2. het maken van een definitief ontwerp 3. het voorbereiden van de uitvoering van het bouwproject 4. het houden van de aanbesteding 5. het voeren van directie bij de uitvoering van het bouwproject. 2. Ingeval de opdracht met betrekking tot een tussenliggende fase wordt overgeslagen, wordt de opdracht tot het verrichten van de volgende fase tevens geacht de werkzaamheden te omvatten, die betrekking hebben op de overgeslagen fase(n) 3. Ingeval de opdrachtgever, na één van de fasen, genoemd in lid 1, geen - iii -
_0 i
111U _ '
ai
i i I UL.i. Ml j 8 . .
4
TI opdracht aan de architect geeft tot het verrichten van verdere werkzaamheden, is het hem niet geoorloofd, zonder uitdrukkelijke toestemming van de architect, gebruik te maken of te doen maken van de door de architect vervaardigde tekeningen, modellen en andere werken, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 26. De architect is bevoegd aan het geven van zijn toestemming voorwaarden te verbinden, onder meer teneinde er op toe te zien dat de uitvoering in overeenstemming met zijn bedoeling geschiedt. ARTIKEL 10. ALGEMENE BEPALING, TOEPASSING BIJ DE VERWEZENLDKING VAN EEN BOUWPROJECT
1. Bij de uitvoering van de werkzaamheden genoemd in artikel 9.1 behoort het tot de taak van de architect, namens de opdrachtgever, tijdig de, in het betreffende stadium, voor de opzet van het bouwproject vereiste meldingen te doen en vergunningen, ontheffingen en andere dergelijke beschikkingen aan te vragen, de besprekingen noodzakelijk voor de verkrijging daarvan te voeren, gegevens te verstrekken en de benodigde tekeningen en stukken gereed te maken en in te dienen. Onverkort de informatieplicht van de architect zal in overleg met de opdrachtgever vastgesteld worden welke andere vergunningen, wegens de bestemming van het bouwproject of het gebruik van de daarin opgenomen installaties dienen te worden aangevraagd en door wie. Eventuele bemoeienis hiermee wordt gehonoreerd op de voet van artikel 17. 2. In iedere fase genoemd in artikel 9.1. zal de architect de tijd en de kosten bewaken, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van de partijen, betrokken bij het ontwerp en de uitvoering. 3. De architect maakt een aanvang met de werkzaamheden voor de volgende fase genoemd in artikel 9.1., telkens nadat hem hiervoor toestemming door de opdrachthever is gegeven. ARTIKEL 11. HET MAKEN VAN EEN VOORLOPIG ONTWERP
Het maken van een voorlopig ontwerp omvat: 1. het vervaardigen van tekeningen, die een globale voorstelling geven van het bouwproject van de situering binnen het stedebouwkundige plan, voorzover dit is vastgesteld, van de hoofdindeling, van de structurele en constructieve opzet en van de architectonische verschijningsvorm mede in verband met de omgeving. 2. het verstrekken van een inzicht in de opbouw van de investeringskosten, waarbij de bouwkosten geraamd worden naar het prijspeil, geldend op de datum waarop de raming door de architecten wordt verstrekt: 1. per vierkante meter bruto vloeroppervlak, of per kubieke meter bruto inhoud, onder opgave van het aantal vierkante- of kubieke meters. 2. dan wel op basis van een elementenbegroting naar hoofdgroepen. Onder investeringskosten, resp. bouwkosten worden verstaan de investeringskosten resp. bouwkosten, omschreven in bijlage IV. ARTIKEL 12. HET MAKEN VAN EEN DEFINITIEF ONTWERP
Het maken van een definitief ontwerp - ter uitwerking, van het voorlopig ontwerp in overeenstemming met de wensen van de opdrachtgever - omvat: 1. het vervaardigen van tekeningen, als regel op schaal 1:100 van de indeling van de plattegronden, conform het programma van eisen, van de gevels en van de doorsneden, die daarvoor in aanmerking komen, voor grotere projecten zonodig op schaal 1:200. 2. het maken van een globale omschrijving van de toe te passen materia- iv-
len, constructies en installaties en van een oppervlakte- en inhoudsanalyse. 3. het maken van een nadere raming van de bouwkosten, omschreven in bijlage IV, eventueel op basis van een elementenbegroting. ARTIKEL 13. HET VOORBEREIDEN VAN DE UITVOERING VAN HET BOUWPROJECT Het voorbereiden van de uitvoering van het bouwproject omvat: 1. het gereedmaken van het definitief ontwerp voor uitvoering door het maken van een bestek met bijbehorende staten en tekeningen; Onder het maken van een bestek wordt verstaan, het vervaardigen van een volledige technische beschrijving van het uit te voeren bouwproject, en het omschrijven, dan wel in voorkomend geval vermelden, van de technische, organisatorische, financiële en administratieve bepalingen (voorwaarden) waarin vermeld het maximum bedrag, waarvoor de architect bestekswijzigingen, leveringen en werkzaamheden mag opdragen als genoemd in artikel 15.1.1.4. -, volgens welke het bouwproject zal worden uitgevoerd. Het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden en het voeren van besprekingen ter verkrijging van een bouwvergunning, onverminderd het bepaalde in artikel 10.1. Het maken van een begroting van de bouwkosten - als omschreven in bijlage IV - naar de berekende hoeveelheden materialen en manuren met de prijzen per eenheid en naar de verdere bouwkosten, dan wel een begroting op basis van elementen. Het controleren van staten, tekeningen en berekeningen van derden en maken van tekeningen en het verrichten van de overige werkzaamheden, nodig om de constructies, installaties of apparatuur, ontworpen door derden, in het bouwproject te kunnen opnemen en inpassen. Het maken van andere tekeningen, staten en berekeningen en het verrichten van alle andere werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het regelmatig verloop van de uitvoering. ARTIKEL 14. HET HOUDEN VAN DE AANBESTEDING 1. Het houden van de aanbesteding omvat: 1. het uitbrengen van een gemotiveerd voorstel voor de wijze van aanbesteden aan de opdrachtgever en zo nodig het doen van voorstellen ten aanzien van de vraag, welke aannemers zullen worden uitgenodigd. 2. het doen aankondigen van een aanbesteding of het uitnodigen van gegadigden. 3. het verkrijgbaar stellen van het bestek, met bijbehorende staten en tekeningen en de eventuele andere bestedingsstukken. 4. het geven van inlichtingen en aanwijzingen en het maken en verkrijgbaar stellen van de nota van inlichtingen en van het procesverbaal van aanwijzing. 5. het in ontvangst nemen van de inschrijvingsbiljetten, het leiden van de aanbestedingsbijeenkomst, het op die bijeenkomst openen van de inschrijvingsbiljetten, het voorlezen van de namen van inschrijvers, het noemen van de bedragen dan wel de hoeveelheden werk vermeld op de biljetten, die betrekking hebben op alternatieve aanbiedingen, het opmaken van het proces-verbaal van aanbesteding en het adviseren van de opdrachtgever met betrekking tot de gunning van het bouwproject. 6. het opmaken van een concept voor de gunningsbrief of voor een contract van aanneming. 2. Onder het houden van een aanbesteding wordt ook verstaan, in geval van
-v-
,t
!liJ!
ti l I
ii ' l i l a _ i
i.'
prijsvorming op basis van een open begroting: het voeren van besprekingen over de uitgangspunten voor de prijsaanbieding, het voeren van overleg met de aannemer inzake de begroting, het maken van berekeningen en begrotingen om het prijsvergelijken met de aannemer mogelijk te maken, het beoordelen van de begroting en de prijsaanbieding van de aannemer en het adviseren van de opdrachtgever ter zake. 3. Indien, al dan niet op advies van de architect, wordt besloten tot gunning uit de hand, wordt onder het houden van een aanbesteding verstaan het verrichten van de onder 1 en 2 van dit artikel vermelde handelingen, voorzover die in de betreffende situatie van toepassing zijn. ARTIKEL U. HET VOEREN VAN DE DIRECTIE
Het voeren van de directie omvat werkzaamheden ten aanzien van de uitvoering van het bouwwerk, ten aanzien van het bewaken van het tijdschema en ten aanzien van het bewaken van de kosten. I. De werkzaamheden ten aanzien van de uitvoering van het bouwwerk bestaan uit: 1.1.0. het vertegenwoordigen van de opdrachtgever inzake de uitvoering van het werk, met dien verstande, dat het nemen van de hierna te noemen beslissingen is voorbehouden aan de opdrachtgever: - behoudens ingeval de architect daartoe een uitdrukkelijke machtiging heeft verkregen 1.1.1. goedkeuren, dat de aannemer de uitvoering van het werk geheel of ten dele aan een ander overdraagt, 1.1.2. verlengen van de termijnen waarbinnen het werk of een onderdeel hiervan door de aannemer moet worden opgeleverd, 1.1.3. schorsen van de uitvoering van het werk, voor het geheel of voor een gedeelte, of beëindiging daarvan in onvoltooide staat, 1.1.4. doen besteden van de stelposten, opdragen van bestekswijzigingen of van leveringen en werkzaamheden die overschrijding van de hoeveelheden, aangeduid in het bestek meebrengen, of van wijzigingen in de voorwaarden van uitvoering, zulks voorzover de kosten daarvan een terzake door opdrachtgever en architect overeengekomen bedrag te boven gaan. Deze limiet zal door de architect in het bestek worden opgenomen. Bij gebreke van een dergelijke limiet is de architect niet bevoegd zonder toestemming van de opdrachtgever die opdrachten aan de aannemer te geven, 1.1.5. vaststellen van de bedragen of prijzen waartegen bestekswijzigingen worden verrekend, 1.1.6. opleggen van kortingen op de aannemingssom, 1.1.7. in gebreke stellen van de aannemer, het in dringende gevallen nemen van maatregelen voordat die termijn genoemd bij de ingebrekestelling is verstreken, en bij nalatig blijven van de aannemer voor diens rekening voltooien of doen voltooien van het werk, 1.1.8. sommeren van de curator, bewindvoerder of erfgenamen ingeval van faillissement, surséance van betaling of overlijden van de aannemer, 1.1.9. beoordelen van een beroep van de aannemer op onvoorziene omstandigheden, en eventueel vaststellen van een kostenverhoging of eventueel beperken, vereenvoudigen of beëindigen van het werk en vaststeUen van het terzake aan de aannemer verschuldigde, 1.2. het waken over de juiste uitvoering van het werk in overeenstemming met de aannemingsovereenkomst, het bestek en de daarbij toepasselijk verklaarde regelingen en voorwaarden, en de tekeningen en orders en aanwijzingen van de directie, 1.3. het maken van de nodige tekeningen, staten en berekeningen, het voeren van overleg over en het controleren van door derden gemaakte tekenin- vi-
gen, staten en berekeningen ten behoeve van de opneming en inpassing in het bouwwerk van de door anderen te leveren constructies, installaties, apparatuur of bouwkundige onderdelen, 1.4. het doen opstellen van weekrapporten, waarin aantekeningen worden opgenomen betreffende de vordering en de stand van het werk, de onwerkbare dagen en het eventueel verleende uitstel van oplevering, de aan- en afvoer en goedkeuring van bouwstoffen, de aan- en afvoer van materieel en hulpmiddelen, bestekswijzigingen, meer en minder werk, verwerkte hoeveelheden en stelposten, opneming, goedkeuring en oplevering van het werk en de verstrekking van tekeningen, 1.5. het leiden van de bouwvergaderingen, het voeren en controleren van de correspondentie en de administratie alsmede het opstellen van verslagen en rapporten van gehouden besprekingen, betrekking hebbend op het werk en de voortgang daarvan, 1.6. alle noodzakelijke werkzaamheden in verband met de opneming van het werk, de oplevering en de onderhoudstermijn, in dit verband het tijdig met de aannemer opgave doen van de gebreken, die de redenen voor de onthouding van de goedkeuring van het werk zijn of waarin, na goedkeuring van het werk, nog door de aannemer moet worden voorzien. 11 De werkzaamheden ten aanzien van het bewaken van het tijdschema bestaan uit: het bewaken van het tijdschema aan de hand van de algemene en zo nodig ook meer gedetailleerde werkplannen, op te stellen door de aannemer en te controleren door de architect. III De werkzaamheden ten aanzien van het bewaken van de bouwkosten,
bestaan uit: het bewaken van de bouwkosten van het werk, door m.l. het opstellen van overzichten van de financiële stand van zaken van het werk, 1Il.2. het tijdig controleren van de gespecificeerde overzichten van bouwkosten, waaronder die van lonen en materialen, die de aannemer periodiek behoort te verstrekken in geval van werk, uitgevoerd in regie, m.3. het aangeven van de tijdstippen waarop de aannemer recht heeft op betaling van de gehele of gedeeltelijke aannemingsom, IIl.4. het controleren en zo nodig opmaken van betalingsbescheiden, 1Il.5. het controleren en zo nodig opmaken van de eindafrekeningen en de eindafrekeningsbescheiden die betrekking hebben op het werk en het terzake advies uitbrengen aan de opdrachtgever.
ARTIKEL 16. ASSISTENTIE DOOR OPZICHTERS Ingeval de aard en de omvang van het werk dit meebrengt, heeft de architect het recht zich, bij het voeren van de directie, te doen assisteren door een of meer opzichters met een kennis en ervaring en een frequentie die wordt gevergd door de aard en de omvang van het werk. De hierop vallende kosten zullen aan de architect worden vergoed op de voet van artikel 34. Hoofdstuk 10 ARTIKEL 17. ANDERE WERKZAAMHEDEN Als andere werkzaamheden, die niet vallen onder artikel 9. 1. zijn aan te merken: 1. Adviezen en andere werkzaamheden terzake van: 1. bemoeiingen met de aankoop van grond of gebouwen of met betrek-
- vii -
I1
2. 3.
4.
5.
6. 7. 8.
king tot het nemen van beslissingen om tot nieuwbouw over te gaan, gebouwen te verbouwen of uit te breiden. 2. slopen, metingen voor nieuwbouw, verbouwing of uitbreiding, renovatie en restauratie, onderzoek van bestaande constructies op eigen of belendend terrein. 3. onderzoek naar servituten, aanvragen op grond van de Hinderwet en andere wettelijke bepalingen. 4. bemoeiingen in verband met de voor de verwezenlijking van het bouwproject van belang zijnde gevolgen van faillissement, surséance van betaling of overlijden van de aannemer, bemoeiingen met geschillen of daaruit voortvloeiende arbitrages of andere procedures en adviezen. 5. berekeningen of andere verrichtingen die niet geacht moeten worden te behoren tot de werkzaamheden van de architect als bedoeld in artikel 9. Het verrichten van werkzaamheden tot het verkrijgen van gegevens, nodig voor het opstellen van een programma van eisen, het opstellen van een programma van eisen. Werkzaamheden met betrekking tot ontsluiting van terreinen, welke een andere bestemming krijgen, het verrichten van stedebouwkundig werk, waaronder mede wordt verstaan het uitwerken z.g. vlekken-plannen, het inrichten van recreatie-terreinen, het maken van situatiestudies voor terreinen met een gecompliceerde indeling, waarbij verkeerstechnische of andere vraagstukken moeten worden opgelost. Wijzigingen, op verzoek van de opdrachtgever, in hetgeen verricht is in een fase die is goedgekeurd, het verrichten van extra werkzaamheden, resulterend uit een door de opdrachtgever verlangde wijziging van de programmatische of bouwkundige eisen of voortvloeiend uit gewijzigde overheidsvoorschriften dan wel uit nieuwe overheidsbeschikkingen. Het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot tuin- en landschapsarchitectuur, beplantingen, tuinaanleg, terreinaanleg, inrichting van het gebouw, interieur, toepassen van kunstwerken en bemoeiingen met de weken van beeldende kunst behorende bij of in het gebouw. Het uitbrengen van taxaties en bouwkundige rapporten. Het vervaardigen van revisietekeningen. Werkzaamheden met betrekking tot inspraak-procedures, voorzover deze verder gaan dan het met gebruikers of bewoners in gebruikelijke omvang toetsen van het ontwerp aan het programma van eisen.
Hoofdstuk 11 ARTIKEL 18. TUSSENTIJDSE BEEINDIGING VAN DE OPDRACHT DOOR DE OPDRACHTGEVER 1. De opdrachtgever kan tussentijds de opdracht beëindigen, in welk geval het hierna bepaalde van toepassing is; de opdrachtgever dient ook in dat geval het auteursrecht van de architect ten volle te eerbiedigen op de voet van het bepaalde in artikel 26. 2. Ingeval van beëindiging van de opdracht als in lid I bedoeld, is de opdrachtgever verplicht aan de architect het honorarium te betalen, dat hem zou toekomen bij voltooiing van de opdracht, met dien verstande dat indien de opdracht betrekking heeft op meer dan één van de in artikel9 genoemde fasen, aan de architect toekomt het honorarium, waarop hij aanspraak zou hebben kunnen maken bij voltooiing van de laatste fase, waarvoor hij ingevolge die opdracht werkzaamheden heeft verricht. Tevens is de opdrachtgever in dat geval verplicht de door de
- viii -
architect gemaakte kosten en de kosten, voortvloeiend uit de eventueel door de architect voor de verdere vervulling van voor de opdracht noodzakelijkerwijze aangegane verbintenissen, aan de architect te vergoeden. 3. Indien de opdracht echter beeindigd wordt wegens wanprestatie van de architect vervalt diens recht op betaling van honorarium en kosten, tenzij en voor zover blijkt dat de verrichte werkzaamheden en gedane uitgaven voor de opdrachtgever van nut zijn. 4. Het in lid 3 bepaalde laat onverlet het recht van de opdrachtgever om, indien en voor zover daartoe gronden bestaan, bovendien de rechtstreekse schade te vorderen die hij door de wanprestatie van de architect heeft geleden. ARTIKEL 19. TUSSENTIJDSE BEEINDIGING VAN DE OPDRACHT DOOR DE ARCHITECT De architect kan tussentijds de opdracht beeindigen, in welk geval het hierna bepaalde van toepassing is. 1. Ingeval de architect de opdracht beeindigt wegens wanprestatie van de opdrachtgever of wegens zodanige gedragingen van de opdrachtgever dat van de architect in redelijkheid niet kan worden gevergd, dat hij de opdracht voortzet, is het bepaalde in artikel 18.2. van overeenkomstige toepassing, onverlet het recht van de architect om, indien en voorzover daartoe gronden bestaan, de rechtstreekse schade te vorderen die hij door de wanprestatie van de opdrachtgever heeft geleden. 2. Ingeval van opzegging door de architect, anders dan wegens wanprestatie van de opdrachtgever, is het bepaalde in artikel 18 lid 3 en 4 van overeenkomstige toepassing, terwijl de architect in dat geval verplicht is om al datgene te verrichten wat, gelet op de omstandigheden, redelijkerwijze van hem kan worden gevergd met het oog op de gevolgen, door de opzegging ontstaan voor de opdrachtgever. ARTIKEL 20. BEEINDIGING VAN DE OPDRACHT OP ANDERE GRONDEN 1. Indien de architect overlijdt of wegens geestelijke of lichamelijke invaliditeit dan wel wegens onder curatele stelling, verkregen surséance van betaling of uitgesproken faillissement de opdracht niet verder zal kunnen uitvoeren, heeft ieder van de partijen het recht de opdracht te beeindigen, indien en voorzover zij gezien de aard en het stadium van de opdracht en gelet op de wijze van voortzetting van de architectenpraktijk, -bureau, aan genoemde omstandigheden een redelijk belang van beeindiging kan ontlenen. 2. Indien de architect een rechtspersoon is, een vennootschap onder firma, een maatschap of andere samenwerkingsverband, doch de opdrachtgever heeft bedongen, dat de uitvoering van de opdracht in het bijzonder wordt toevertrouwd aan een bepaalde architect uit dat samenwerkingsverband, is het bepaalde onder 1 van overeenkomstige toepassing. 3. Ingeval van ontbinding van een van de onder 2 genoemde samenwerkingsverbanden dat als architect als partij is bij de opdracht, is het bepaalde onder I van overeenkomstige toepassing. ARTIKEL 21. BEEINDIGING VAN DE OPDRACHT DOOR OVERMACHT Indien een van de partijen tengevolge van overmacht de overeenkomst niet meer kan nakomen, eindigt de opdracht met ingang van de datum waarop de zonder uitstel aan de wederpartij kennis gegeven feiten en omstandigheden, waarop het beroep van overmacht is gegrond, de verdere nakoming van de - ix -
overeenkomst onmogelijk maken. ARTIKEL 22. GEVOLGEN VAN DE BEEINDIGING VAN DE OPDRACHT
Indien de opdracht eindigt ingevolge het bepaalde in artikel 20 of 21 is de opdrachtgever verplicht aan de architect, respectievelijk aan de rechthebbende, uit te betalen: 1. het reeds invorderbare, maar nog niet betaalde honorarium; 2. de reeds gemaakte kosten en de kosten voortvloeiende uit eventueel voor de verdere vervulling van de opdracht noodzakelijkerwijze reeds aangegane verbintenissen; 3. het deel van het honorarium vooor de laatste door de opdrachtgever opgedragen fase van de opdracht, berekend naar de stand van de verrichte werkzaamheden op de datum van de beeindiging van de opdracht. ARTIKEL 23. OVERLIJDEN VAN DE OPDRACHTGEVER 1. De aan de architect gegeven opdracht eindigt niet door het overlijden
van de opdrachtgever. 2. Ingeval echter de opdrachtgever een rechtspersoon is of een vennootschap onder firma of maatschap, brengt een besluit tot ontbinding, als ook het verlies van de rechtspersoonlijkheid, mee dat de opdracht als beeindigd wordt beschouwd in welk geval het bepaalde in artikel 22 van overeenkomstige toepassing is. Hoofdstuk 12 ARTIKEL 24. AANSPRAKELIJKHEID VAN DE ARCHITECT
1. Indien de architect een opdracht heeft verleend aan de aannemer, waartoe hij niet bevoegd was, komt de overschrijding van de bevoegdheid voor zijn rekening en risico, tenzij en voor zover die overschrijding een gevolg is van het treffen van een noodzakelijke onmiddellijke voorziening, waarover hij de opdrachtgever niet heeft kunnen raadplegen, alsmede, tenzij en voor zover de uitvoering van de onbevoegd verleende opdracht een verrijking van de opdrachtgever zou meebrengen, waarvan de kosten, mede gelet op het nut van die uitvoering en gezien alle van belang zijnde feiten en omstandigheden, redelijkerwijze niet ten laste van de architect mogen komen. 2. Indien de architect jegens de opdrachtgever wanprestatie pleegt, door bij de uitvoering van de opdracht fouten te maken of nalatigheden te begaan, die een goed, met normale vakkennis uitgerust en met zorgvuldigheid handelend architect had moet vermijden, is hij aansprakelijk voor de rechtstreekse schade, die de opdrachtgever door die wanprestatie lijdt. 3. Voor de gedragingen van personen, van wie de architect zich bij de uitvoering van de opdracht bedient, is hij op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk. Tot de hierboven genoemde personen behoren niet de opzichters in dienst van de opdrachtgever, tenzij die opzichters door de architect zijn aangetrokken en onder diens gezag staan en door de opdrachtgever uitsluitend ten behoeve van het tot stand te brengen werk in dienst zijn genomen. 4. De aansprakelijkheid van de architect vervalt door het verloop van 5 jaar vanaf de dag waarop de opdracht is uitgevoerd. Indien de opdracht betrekking heeft op een bouwproject vervalt de aansprakelijkheid van de architect voor gebreken die zo ernstig zijn, dat daardoor de hechtheid van het bouwwerk verloren is gegaan of in gevaar is gebracht, echter eerst door het verloop van 20 jaar vanaf de dag waarop de opdracht is uitgevoerd.
-x-
5. Voor de toepassing van het hiervoor onder 4 bepaalde wordt, als de dag waarop de opdracht is uitgevoerd, aangemerkt dat de dag waarop de architect ingevolge deze regelen gerechtigd was terzake zijn einddeklaratie te verzenden, met dien verstande, dat ingeval de opdracht betrekking heeft op een bouwproject, als zodanige dag wordt aangemerkt de dag waarop het bouwproject geacht wordt door de aannemer te zijn opgeleverd. 6. De door de architect aan de opdrachtgever ingevolge het bepaalde onder 2 en 3 van dit artikel verschuldigde schadevergoeding is beperkt tot een bedrag van f 500.000,-- per opdracht, en indien de opdracht betrekking heeft op een bouwproject, f 500.000,-- per bouwproject. 7. De architect is bevoegd voor eigen rekening gebreken van een bouwproject waarover hij aansprakelijk is te herstellen of de aan de opdrachtgever door die gebreken toegebrachte schade anderszins te beperken of op te heffen in goed overleg met de opdrachtgever. Hoofdstuk 13
ARTIKEL 25. EIGENDOMSRECHT TEKENINGEN EN ANDERE STUKKEN De originele uitvoering van alle tekeningen, bestekken, begrotingen, staten en berekeningen blijft het eigendom van de architect. Hoofdstuk 14
ARTIKEL 26. AUTEURSRECHT VAN DE ARCHITECT 1. De architect heeft het uitsluitend recht van verwezenlijking, openbaarmaking en verveelvoudiging van zijn ontwerpen, tekeningen, modellen en andere werken, zoals bedoeld in artikel 10 van de Auteurswet 1912, en artikel 6 van de Benelux-wet inzake tekeningen of modellen. 2. Dit uitsluitend recht van de architect geldt ook voor die tekeningen en andere werken, die hij aan de opdrachtgever ter hand heeft gesteld. 3. Het is de opdrachtgever niet toegestaan die tekeningen en andere werken te tonen aan derden van wie hij redelijkerwijze kan vermoeden, dat zij met betrekking daartoe zouden willen handelen in strijd met het onder 1 bepaalde. 4. Het is de opdrachtgever niet toegestaan om een bouwproject, uitgevoerd naar het ontwerp van de architect - al dan niet ingeval van een uitbreiding - geheel of in onderdelen daarvan in herhaling uit te voeren, zonder uitdrukkelijke toestemming van de architect; de architect is bevoegd aan het geven van die toestemming voorwaarden te verbinden, waaronder het betalen van een vergoeding. 5. De architect heeft het recht het naar zijn ontwerp uitgevoerde bouwproject te voorzien van zijn naam of naam teken, mits daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan het uiterlijk of het gebruik van het bouwproject. 6. De architect heeft het recht van het uitwendige en inwendige van een naar zijn ontwerp uitgevoerd bouwproject foto's of andere afbeeldingen te maken of te doen maken en te verveelvoudigen, met dien verstande, dat voor het openbaar maken van foto's of het op andere wijze afbeelden van het inwendige de toestemming van de opdrachtgever is vereist. ARTIKEL 27. BIJZONDERE BEPALINGEN Onverminderd het auteursrecht van de architect voor het overige heeft de opdrachtgever het recht zijn bouwproject naar het ontwerp, de tekeningen en andere werken van de architect tot stand te brengen, zonder tussenkomst en goedkeuring van de architect, indien:
- xi -
1. de opdracht is geeindigd wegens wanprestatie van de architect; 2. de architect, anders dan wegens het bepaalde in artikel 19.1. de opdracht heeft opgezegd, dan wel geen verdere opdracht als bedoeld in artikel 9.2. heeft wilJen aanvaarden, ofschoon de daaraan voorafgaande opdracht is uitgevoerd en de opdrachtgever die uitvoering heeft goedgekeurd. In dat geval is de architect verplicht alle medewerking te verlenen om zijn plan zo goed mogelijk te laten uitvoeren; 3. de opdracht is geeindigd wegens het bepaalde in artikel 20, dan wel de opdracht op de voet van het bepaalde in artikel 21 is geeindigd omdat de architect zijn uit de opdracht voortvloeiende verplichtingen wegens overmacht niet meer kan nakomen; 4. de opdracht wegens wanprestatie van de opdrachtgever is geeindigd of geen verdere opdracht door de architect ia aanvaard op grond van het bepaalde in artikel 19.1. nadat het bouwproject reeds op de grondslag van het ontwerp, de tekeningen en andere werken van de architect was gegund, een en ander echter onder de voorwaarde, dat de opdrachtgever aan de architect een in onderling overleg te betalen vergoeding wegens auteursrechten zal hebben betaald. Bij gebreke van overeenstemming over het bedrag van die vergoeding zal dat bedrag, op verzoek van de meest gerede partij, worden vastgesteld door arbiters te benoemen op voet van het bepaalde in artikel 31. ARTIKEL 28. GRAFISCHE VERVEELVOUDIGING
De opdrachtgever en de architect zullen tijdig vóór de voltooing van het, naar het ontwerp van de architect uit te voeren bouwproject, overleg plegen over de vraag of en in hoever het de opdrachtgever - en eventuele opvolgende eigenaren en eventuele huurders - zal zijn toegestaan dat bouwproject grafisch te verveelvoudigen. ARTIKEL 29. WIJZIGINGEN IN HET BOUWPROJECT
De architect naar wiens ontwerp een bouwproject tot stand is gekomen heeft het recht zich te verzetten tegen elke wijziging in dat bouwproject, tenzij deze wijziging van zodanige aard is dat het verzet in strijd zou zijn met de redelijkheid; ook voor het overige is het bepaalde in artikel 25 van de Auteurswet 1912 van toepassing. ARTIKEL 30. HERHALING VAN HET BOUWPROJECT
1. De architect zal een ontwerp niet in herhaling laten uitvoeren noch voor herhaalde uitvoering aan derden ter beschikking stellen, zolang hij daarover geen overleg heeft gepleegd met de oorspronkelijke opdrachtgever en - voor het geval die opdrachtgever niet openstaat voor overleg - zolang hij die opdrachtgever niet op de hoogte heeft gesteld. 2. De architect is niet tot die herhaling, resp. ter beschikkingstelling, gerechtigd indien een redelijk belang van de oorspronkelijke opdrachtgever zich daartegen verzet. Hoofdstuk 15 ARTIKEL 31. GESCHILLEN
1. Alle geschillen - daaronder begrepen die welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd - die tussen opdrachtgever en architect of hun rechtsopvolgers of rechtverkrijgenden mochten ontstaan naar aanleiding van de opdracht dan wel van overeenkomsten, die daarvan een gevolg mochten zijn, zullen worden beslecht door arbitrage, overeenkomstig het reglement van de Stichting Arbitrage Instituut - xii -
Bouwkunst, zoals dat luidt op de datum waarop het geschil bij deze stichting is binnengekomen. 2. Indien het onder 1 bedoelde geschil betrekking heeft op een bouwproject en tevens een onderwerp betreft waarover een voor beslechting door de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland vatbaar geschil bestaat tussen de opdrachtgever enerzijds en de aannemer van het bouwproject anderzijds, is de architect gehouden zijn medewerking te verlenen tot en zich te onderwerpen aan een eventueel door de opdrachtgever gewenste gecombineerde dan wel vereenvoudigde behandeling van beide geschillen door de Stichting Arbitrage Instituut Bouwkunst en de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland. 3. Indien bij rechterlijk gewijsde een uitspraak van arbiters geheel of gedeeltelijk niet bindend of nietig wordt verklaard of wordt vernietigd heeft ieder van partijen het recht het geschil voor zover het dientengevolge onbeslist is gebleven opnieuw overeenkomstig het bepaalde onder 1 en 2 te doen beslechten. Dat recht moet als vervallen worden aangemerkt indien de betreffende vordering aanhangig wordt gemaakt later dan drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van de betreffende rechterlijke uitspraak. De scheidsmannen en de secretaris, die hebben medegewerkt aan de door de rechter bij gewijsde nietig verklaarde dan wel vernietigde uitspraak, zullen niet aan de nieuwe behandeling kunnen deelnemen. DEEL Il. FINANCIELE BEPALINGEN Hoofdstuk 16 ARTIKEL 32. HET DECLAREREN VAN HONORARIUM EN KOSTEN 1. De declaraties van de architect wegens honorarium, verschotten en kosten bevatten een in redelijkheid te vergen specificatie; die deklaraties gaan desgevraagd vergezeld van de nodige bewijsstukken. 2. Zodra de architect de opdracht heeft uitgevoerd, waaronder mede begrepen de opdracht tot het verrichten van werkzaamheden die betrekking hebben op een fase als genoemd in artikel 9 lid 1, is de opdrachtgever verplicht de terzake met inachtneming van deze regelen opgestelde declaraties van de architect binnen één maand na datum van verzending te voldoen. 3. De architect heeft het recht de verschotten en kosten te declareren zodra die verschotten en kosten door hem zijn betaald, resp. gemaakt. De opdrachtgever is gehouden die verschotten en kosten binnen een maand na verzending van de daarop betrekking hebbende declaratie te betalen. 4. Ingeval van een opdracht tot het voeren van directie heeft de architect het recht telkens na twee maanden een voorschot te declareren, waarvan de omvang wordt vastgesteld naar de verhouding van de verrichte werkzaamheden tot het geheel van de werkzaamheden die voor de directievoering moeten worden verricht. De opdrachtgever is verplicht een zodanige voorschotdeclaratie binnen één maand na verzending te voldoen. 5. Indien is overeengekomen, dat het honorarium en of de kosten in termijnen zullen worden betaald, heeft de architect het recht de betreffende termijn op de vervaldag te declareren welke declaratie door de opdrachtgever binnen één maand na verzending dient te worden betaald. - xiii -
6.1. Indien de opdrachtgever de ingevolge de overeenkomst verschuldigde betalingen niet tijdig verricht en de vertraging niet het gevolg is van een omstandigheid waarvoor de architect verantwoordelijk is, heeft deze aanspraak op vergoeding van rente tegen het wettelijk percentage met ingang van de dag waarop de betaling uiterlijk had moeten geschieden. De rente vordering van de architect zal nimmer omvatten rente op rente. 6.2. Indien na verloop van vier weken sedert de dag waarop de betaling uiterlijk had moeten geschieden, deze nog niet heeft plaats gevonden en een nadien door de architect verzonden schriftelijke aanmaning na verloop van veertien dagen evenmin tot betaling heeft geleid, wordt in het in het voorgaande lid bepaalde percentage na verstrijken van die veertien dagen met 2 verhoogd. 6.3. De buitengerechtelijke kosten, gemaakt in verband met te late betalingen van een declaratie zijn voor rekening van de opdrachtgever. Hoofdstuk 17 ARTIKEL 33. KOSTENVERGOEDING In de gevallen waarin het honorarium wordt bepaald volgens een van de methodes, genoemd in artikel 37 komen bovendien de hierna te vermelden noodzakelijke kosten ten laste van de opdrachtgever, die de architect en zijn personeel hebben gemaakt voor een juiste vervulling van de opdracht. 1. de reis- en verblijfkosten die de architect en zijn personeel al dan niet binnen de gemeente, waarin de architect is gevestigd, hebben gemaakt ten behoeve van de vervulling van de opdracht. 2. De kosten van PTT -diensten 3. De kosten van het vermenigvuldigen van alle tekeningen, bestekken en eventuele bijlagen, staten van aanwijzing en andere bescheiden en de kosten van de door de opdrachtgever verlangde foto's en maquettes. 4. De kosten gemaakt naar aanleiding van aanbestedingen, de kosten van contracten, deurwaardersexploiten aan eigenaars of gebruikers van belendingen, leges en vertaalkosten. Opdrachtgever en architect kunnen voor de vergoeding van de kosten bedoeld onder 2 een bepaald percentage van het aan de architect verschuldigde honorarium of een bepaald bedrag overeenkomen. ARTIKEL 34. DOORBEREKENING OPZICHTERSKOSTEN De opdrachtgever vergoedt maandelijks de architect de salarissen van personeel belast met het assisteren van de architect tijdens de directievoering genoemd in artikel 16, gerekend naar de totale salariskosten volgens de methodiek in de Standaard Architecten Administratie (SAA) van de BNA, vermeerderd met een toeslag van 5% hierover wegens de administratiekosten hiervan. De opdrachtgever dient tevoren door de architect in kennis gesteld te worden van het personeel, dat tijdens de directievoering als opzichter zal assisteren en de daarmee gemoeide bedragen en verplichtingen. In geval van wijzigingen, die de architect in rekening zal brengen, zal dit zo spoedig mogelijk worden meegedeeld. Indien de architect dit wenst, verstrekt de opdrachtgever hem driemaandelijks een voorschot op de volgens dit artikel door de opdrachtgever aan de architect te vergoeden bedragen. Opdrachtgever en architect kunnen voor de vergoeding van de salarissen en andere kosten, bedoeld in lid 1, een bepaald percentage van het aan de ar- xiv-
chitect verschuldigde honorarium of een bepaald maandelijks bedrag overeenkomen. ARTIKEL 35. OMZETBELASTING De opdrachtgever vergoedt de architect de omzetbelasting die de architect moet afdragen over de bedragen die hij van de opdrachtgever ontvangt. ARTIKEL 36. HONORERING VAN DE WERKZAAMHEDEN TEN 8EHOEVE VAN HET VOORONDERZOEK De werkzaamheden van de architect als bedoeld in artikel 8 worden, door de opdrachtgever gehonoreerd tegen een van tevoren overeengekomen bedrag op de voet van artikel 41 respectievelijk op tijdbasis op de voet van artikel 42.
Hoofdstuk 17 ARTIKEL 37. HONORERING VAN DE WERKZAAMHEDEN VOOR DE VERWEZENLIJKING VAN EEN 80UWPROJECT 1. De werkzaamheden van de architect genoemd in artikel 9 worden gehonoreerd door de opdrachtgever volgens een van de volgende methodes, of volgens een combinatie hiervan: 1. op basis van de bouwkosten, zoals omschreven in de artikelen 39 en 40, 2. tegen een van te voren overeengekomen bedrag, zoals omschreven in artikel 41. 2. Voor de berekening van het honorarium op basis van de bouwkosten geschiedt dit voor: A. nieuwbouw: naar de klassen I, 11, IV en V, zoals omschreven in bijlage 11, B. renovatie waaronder mede begrepen groot onderhoud van woningcomplexen: naar klasse lIl, C. restauratie of onderhoud van monumenten: naar klasse IV of V, eventueel met toepassing van het bepaalde in bijlage I onder B, D. verbouwingen herstellingen en uitbreidingen, voorzover die belangrijke verbouwingen ten gevolge hebben of voor zover het bestaande gebouw de taak van de architect gecompliceerder maakt, hieronder niet begrepen renovatie van woningcomplexen: naar de klassen I, 11, IV en V. 3. Voor of bij de aanvaarding van de opdracht zullen opdrachtgever en architect in onderling overleg vaststellen volgens welke methode en, bij de methode genoemd onder 1.1, volgens welke klasse(n) het honorarium zal worden berekend. 4. Indien de bouwkosten onder het laagste bedrag van de betreffende tabel blijven, wordt de honorering geregeld volgens de methode genoemd in
1.2. 5. Indien de architect namens de opdrachtgever met de coördinatie bedoeld in artikel 7 wordt belast, heeft de architect het recht om zijn honorarium naar redelijkheid en billijkheid te verhogen. ARTIKEL 38. HONORERING VAN DE ANDERE WERKZAAMHEDEN VAN DE ARCHITECT De werkzaamheden van de architect, bedoeld in artikel 17 worden gehonoreerd tegen een tevoren overeengekomen bedrag omschreven in artikel 41, resp. op tijdbasis, omschreven in artikel 42.
- xv-
u
ARTIKEL 39. ALGEMENE BEPALINGEN OVER DE HONORERING NAAR BOUWKOSTEN 1. Indien het honorarium van de architect wordt bepaald op basis van de bouwkosten, wordt het berekend: - volgens de indeling in klassen, bedoeld in artikel 37. 2, zoals omschreven in bijlage II - naar gelang van de werkzaamheden, genoemd in artikel 9 en met behulp van bijlage I - met behulp van de tabel bedoeld in artikel 39. 5 - naar de bouwkosten, vastgesteld volgens artikel 39. 2. 2.1. De honorariumgrondslag bestaat uit de bouwkosten welke voortvloeien uit de aangegane verplichtingen voor de realisering van een bouwproject tot en met de oplevering van het gebouw of de gebouwen, dan wel ten behoeve van verbouwingen, een en ander volgens de omschrijving in bijlage IV. In afwijking daarvan worden: 2.2. de kosten van constructies in gewapend beton, staal of ander materiaal en de kosten van installaties voor 80% tot de bouwkosten gerekend, indien de architect of een derde als adviseur optreedt. 2.3. voor zover de bemoeiingen van de architect zich hierover hebben uitgestrekt, de kosten van de vaste inrichtingen tot de bouwkosten gerekend, waaronder echter niet begrepen werken van beeldende kunst en het ontwerpen en detailleren als bedoeld onder 4. Als grondslag voor de berekening van het honorarium geldt mede dat tot de bouwkosten worden gerekend: 2.4. voor zover de bemoeiingen van de architect zich hierover hebben uitgestrekt de kosten van losse inrichtingen waaronder echter niet begrepen werken van beeldende kunst en het ontwerpen en detailleren als bedoeld onder 4. 2.5. de waarde van door of vanwege de opdrachtgever geleverde of ter beschikking gestelde materialen en onderdelen van het werk met de kosten van de daarvoor verichte werkzaamheden. 2.6. de kosten van bodemonderzoek ten behoeve van de bouw gemaakt door middel van boringen, sonderingen, proefpalen en dergelijke, zulks voor zover deze kosten niet van bijzondere omvang zijn, gelet ook op de kosten van de bouwkundige werken. 3. Onder de bouwkosten wordt niet begrepen de hierover verschuldigde omzetbelasting. 4. In het honorarium dat voortvloeit uit artikel 39.2 zijn niet begrepen: 1. het honorarium voor het ontwerpen en detailleren van de inrichting van een gebouw, waaronder meubelen; 2. het honorarium voor werkzaamheden, zoals het berekenen en tekenen van constructies in gewapend beton, staal of ander materiaal en van installaties; 3. het honorarium voor werkzaamheden t.a.v. tuin- en terreinaanleg. 5. Het honorarium voor elk der in artikel 9 genoemde werkzaamheden wordt berekend uit de in bijlage III opgenomen tabel, zoals deze luidt op het ogenblik, waarop toestemming voor de desbetreffende fase wordt gegeven, dit laatste behoudens nadere overeenkomst met het oog op de lange looptijd van de betreffende fase. 6. Indien ingevolge een opdracht tot het uitvoeren van werkzaamheden, betrekking hebbend op een fase als bedoeld in artikel 9, het honorarium berekend moet worden op basis van de bouwkosten, doch de werkelijke kosten niet bekend zijn omdat het bouwproject nog niet is uitgevoerd,
- xvi-
••"
•
•
-1 \
zal het honorarium voor de betreffende fase worden berekend op basis van de met inachtneming van deze regelen voor die fase vastgestelde begroting (raming) door de architect van de bouwkosten, met dien verstande dat het honorarium voor de opdracht tot het houden van een aanbesteding - of tot het gunnen uit de hand - ingeval daaruit een gunning is geresulteerd, zal worden berekend op basis van het gunningsbedrag. De opdracht tot het voeren van directie wordt gehonoreerd naar de bouwkosten. ARTIKEL 40. BIJZONDERE BEPALINGEN OVER DE HONORERING NAAR BOUWKOSTEN 1. Indien een opdracht betrekking heeft op een complex van al dan niet gelijke gebouwen, dat kennelijk een eenheid vormt en als eenheid wordt ontworpen, voorbereid en uitgevoerd, wordt dit complex als één werk beschouwd voor de berekening van het honorarium naar de bouwkosten overeenkomstig artikel 39. 2. Indien een bouwwerk of complex van gebouwen niet als een geheel wordt uitgevoerd, zal het honorarium voor de in artikel 9 genoemde werkzaamheden voor zover zij gelijktijdig voor het gehele bouwwerk of het complex worden verricht, worden berekend naar de totale bouwkosten hiervan; het honorarium voor de werkzaamheden die niet gelijktijdig worden verricht zal worden berekend, naar de bouwkosten van elk der afzonderlijk tot uitvoering komende gedeelten. 3. Indien een bouwwerk de herhaling is van een eerder door dezelfde architect voor dezelfde opdrachtgever ontworpen bouwwerk, wordt het honorarium samengesteld uit de volgende onderdelen: 3.1. het honorarium voor de werkzaamheden bedoeld in artikel 9 voor zover zij nog moeten worden verricht voor de uitvoering in herhaling, naar maatstaven van redelijkheid te berekenen volgens artikel 39 naar de bouwkosten van het als herhaling uit te voeren werk. 3.2. het honorarium voor eventuele wijzigingen die ten opzichte van het oorspronkelijke werk volgens redelijke beoordeling moeten worden aangebracht, te berekenen op basis van een tevoren overeengekomen bedrag, omschreven in artikel 41 resp. op tijdbasis, omschreven in artikel 42. 3.2. 15% van het honorarium voor de werkzaamheden bedoeld in artikel 9 voor zover zij niet meer behoeven te worden verricht voor de uitvoering in herhaling te berekenen volgens artikel 39 naar de bouwkosten van het als herhaling uit te voeren werk. 4. Indien de architect voor de vervulling van zijn opdracht dikwijls ongewoon lange reizen moet maken, wordt de vergoeding van de extra uren, die hij daardoor verbruikt, niet geacht begrepen te zijn in het honorarium berekend volgens artikel 39: de architect kan de opdrachtgever daarvoor een afzonderlijke vergoeding in rekening brengen, mits hiervoor van te voren tussen beiden een regeling is getroffen. 5. Indien de opdrachtgever een of meer varianten op het voorlopig ontwerp, als omschreven in artikel 11, wenst, wordt daarvoor honorarium berekend, zij het niet het volledige honorarium, voortvloeiende uit artikel 39, mits het bouwterrein en het bouwprogramma hetzelfde blijven. Voor de eerste variant wordt geen honorarium berekend. Voor elke volgende variant kan de architect de helft in rekening brengen van hetgeen hem toekomt voor het maken van een voorlopig ontwerp. 6. In het honorarium voor de aanbesteding is tevens het honorarium voor een herbesteding begrepen.
- xvii -
De verdere herbestedingen van hetzelfde werk zullen telkens worden gehonoreerd met de helft van het honorarium dat aan de architect voor een aanbesteding toekomt. ? Indien een opdrachtgever twee of meer architecten, die niet in een associatie of een bureau zijn verbonden, met de uitvoering van een opdracht belast, zal het honorarium voor de werkzaamheden, waarover de opdracht tot samenwerking zich uitstrekt in onderling overleg naar redelijkheid en billijkheid worden verhoogd. 8. Indien het bouwkundig deel van een bouwwerk volgens meer dan één contract van aanneming wordt uitgevoerd en daarvan extra werkzaamheden voor de architect het gevolg zijn, heeft de architect recht op een dienovereenkomstig in redelijkheid verhoogd honorarium. 9. Indien een nieuw bouwwerk in regie wordt uitgevoerd, zal het honorarium van de architect voor het houden van de aanbesteding als omschreven in artikel 14 en het voeren van directie als omschreven in artikel 15 met 45% worden verhoogd. 10.Indien tijdens de uitvoering van het werk aan een andere aannemer voor de uitvoering van het werk opdracht dient te worden gegeven in plaats van aan de oorspronkelijke aannemer, wegens diens faillissement, het ontnemen van het werk of anderszins, zullen de daaruit voortvloeiende extra werkzaamheden gehonoreerd worden volgens de methode van artikel 41 en de daarmee samenhangende kosten van de architect worden vergoed naar redelijkheid en billijkheid. Voor dat geval zal de architect aan de opdrachtgever zo speodig mogeijk een raming van die bedragen verstrekken. ARTIKEL 41. HONORERING TEGEN EEN VAN TE VOREN OVEREENGEKOMEN BEDRAG
1. Onder honorering tegen een van te voren overeengekomen bedrag wordt verstaan dat opdrachtgever en architect van tevoren een vast bedrag wegens honorarium en kosten van welke aard ook overeenkomen. 2. Indien het vaste bedrag voor het honorarium betrekking heeft op werkzaamheden in artikel 9 genoemd, wordt dit tenminste 10% hoger vastgesteld dan voortvloeit uit het bepaalde in artikel 39 en 40, waarbij door opdrachtgever en architect hiervoor mede gelet op het tijdstip van oplevering van het werk, een bedrag als bouwkosten in redelijkheid wordt overeengekomen. Het voorgaande laat onverlet het bepaalde in artikel 9.2. 3. De in het vorige lid bedoelde verhoging is door de opdrachtgever niet verschuldigd, indien in overeenstemming met de verzekering, daartoe door de opdrachtgever gegeven èn de bouwkosten, berekend volgens de artikel 38 en 39 èn de duur van de werkzaamheden èn de omvang van de taak van de architect het daar van te voren overeengekomen niet te boven zullen gaan. 4. In het geval dat zich op één of meer van de in lid 3 genoemde punten afwijkingen naar boven voordoen zal de afrekening van het gehele werk geschieden op basis van artikeI3?1.!. ARTIKEL 42. HONORERING OP TIJDBASIS
1. In die gevallen, waarin het honorarium van de architect wordt bepaald op tijdbasis is het gelijk aan de bedragen voor de uren - berekend volgens de uurtarieven - die de architect en de personen in zijn dienst rechtstreeks besteden aan de vervulling van de opdracht. 2. In dit artikel genoemde uurtarieven worden berekend ••••••• - xviii -
3. Door de architect wordt een raming verstrekt van de te besteden tijd en de daarbij behorende uurtarieven voor hemzelf en zijn medewerkers, alsmede van de eventuele reis- en verblijf- en andere kosten. 4. Indien er wijzigingen in de tarieven zullen optreden, of indien de raming bedoeld in artikel 41.3 dreigt te worden overschreden, zal de architect de opdrachtgever tijdig berichten. 5. Reisuren worden op de voet van artikel 41.1 in rekening gebracht voor zover zij andere bezigheden van de architect uitsluiten, resp. voor zover zij door hem aan personen in zijn dienst als werkuren moeten worden uitbetaald. 6. De uurtarieven voor werken in het buitenland worden afzonderlijk overeengekomen. BDLAGE I: Verdeling van het honorarium
A. Voorlopig ontwerp Definitief ontwerp Bouwvoorbereiding Aanbesteding Directievoering
9% 12% 42% 2% 35%
B. Voor het geval hieraan behoefte bestaat, gelet op de bijzondere aard van de opdracht, kan het aan de architect verschuldigde worden vastgesteld op basis van deze verdeling, waarbij voor de werkzaamheden in artikel 13.4 en 5 33% en voor de werkzaamheden genoemd in artikel 15.1.3 20% is opgenomen. BIJLAGE n: Klassen-Indeling S.R.
Omschrijvingen: Klasse I: Woningbouw van een min of meer genormaliseerd karakter, die als sociale woningbouw tot stand komt. Indien de werkzaamheden van de architect aanmerkelijk worden verzwaard door: a. de bijzondere geaardheid van het terrein zoals geaccidenteerdheid, aanwezigheid van waterpartijen, bijzondere beplanting waardoor het bouwplan belangrijk wordt beinvloed; b. de inpassing in een bestaande gebouwde omgeving; c. toepassing van gecompliceerde bouwkundige oplossingen in horizontale zin voortvloeiend uit het programma van eisen; zal bij de opdracht, in overleg tussen opdrachtgever en architect, per hierboven genoemde omstandigheden een verhoging van het totale honorarium worden vastgesteld met een maximum van lOper omstandigheid. In geval evengenoemde omstandigheden tezamen optreden, zal de hieruit voortvloeiende totale verhoging maximaal 20% bedragen. Klasse 11: BedrijfshalJen, waaraan geen bijzonder eisen gesteld worden worden dan wel waarvan de specifieke bestemming bij de uitvoering van de opdracht nog niet vaststaat. - xix -
Klasse III: Renovatie van woningbouwcomplexen, waaronder wordt begrepen groot onderhoud, waarbij sprake is van geriefsverbetering. Klasse IV: Alle andere bouwwerken dan in Klasse I, 1I, III en V bedoeld. Klasse V: Bouwwerken, waarvan door de bijzondere aandacht die door het uitzonderlijke karakter van de opdracht wordt gevergd, indeling in Klasse V gewettigd is. BIJLAGE IV:
Bouwkosten gebaseerd op NEN 2631 (Ie druk maart 1979) Bouwkosten Telkens waar in de SR de term bouwkosten wordt genoemd zijn dit de kosten van het gebouwen van de bouwkundige voorzieningen met betrekking tot het terrein en te onderscheiden in: - bouwkundige werken, waaronder mede begrepen werken en/of installatie technische werken ten bate van losse inrichtingen voor zover niet vallend onder de inrichtingskosten; - werktuigkundige- en elektrische installaties; - vaste inrichtingen; - risico-verrekeningen m.b.t. de bouwkosten. Ter verduidelijking diene dat de bouwkosten onderdeel uitmaken van de investeringskosten. De investeringskosten van een gebouw worden gevormd door het totaal van alle kosten die gemaakt worden om de realisatie van dat gebouw mogelijk te maken en te effectueren. Investeringskosten omvatten: 1. grondkosten, te onderscheiden in: - verwerving van het bouwterrein - infrastructurele voorzieningen - bouwrijp maken van het terrein 2. bouwkosten, zoals hierboven aangegeven; 3. inrichtingskosten, zijnde de kosten m.b.t. het gebouwen het terrein (niet bedoeld onder bouwkosten) teneinde het gebouw overeenkomstig zijn bestemming te kunnen gebruiken. De inrichtingskosten zijn te onderscheiden in de kosten van: - bedrijfsinstallaties - losse inrichtingen - de daarvoor noodzakelijke bouwkundige- en/of installatie technische werken. 4. bijkomende kosten, zijnde de kosten die wel betrekking hebben op de grond, bouwen inrichting, maar er geen onderdeel van vormen. De bijkomende kosten zijn te onderscheiden in: - voorbereidings- en begeleidingskosten (honorarium en kosten van architect en adviseur) - heffingen (leges, precario, aansluitingskosten nutsbedrijven, e.d.) - verzekeringen - xx-
.' -
aanloopkosten (voor zover niet ten laste van de exploitatie) financieringskosten risico-verrekeningen (niet die bedoeld m.b.t. de bouwkosten) onvoorziene uitgaven onderhoudskosten van het verworven terrein omzetbelasting (incl. die van de bijkomende kosten).
- xxi-
BIJLAGE 2 Wetsontwerp commissies standaardregeling ex 6.5.1.2. NBW
Vergaderjaar 1984-1985
18966
Regelen omtrent de wijze van samenstelling en de werkwijze van de commissies, bedoeld in artikel 6.5.1.2 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek
Nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van Wet houdende regelen omtrent de wijze van samenstelling en de werkwijze van de commissies, bedoeld in artikel 6.5.1.2 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. De toelichtende memorie (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust. En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming . 's-Gravenhage, 2 mei 1985
Nr.2
Beatrix
VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten : Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is met het oog op de invoering van de Boeken 3, 5 en 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek regelen vast te stellen omtrent de wijle van samenstelling en de werkwijze van de commissies, bedoeld in artikel 6.5.1.2 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. 1. Een commissie tot vaststelling, wijziging of intrekking van een standaardregeling, als bedoeld in artikel 6.5.1.2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt voor ten minste twee derde gedeelte samengesteld uit leden die daartoe zijn voorgedragen door overeenkomstig het volgende lid aangewezen representatieve organisaties. a. van hen die een bedrijf of beroep uitoefenen waarop de standaardregeling betrekking heeft; b. van hen die bij de overeenkomsten waarop de standaardregeling betrekking heeft, als hun wederpartij plegen op te treden. 2. Onze Minister van Justitie bepaalt, alvorens tot benoeming van een commissie over te gaan, na overleg met Onze Ministers wie het onderwerp van de standaardregeling aangaat. bij beschikking: a. welke representatieve organisaties leden van de commissie kunnen voordragen, en
5-IR,RW
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18966, nrs. 1-3
b. het aantal leden dat ieder van deze organisaties kan voordragen . 3. Het aantal leden van de commissie, dat kan worden voorgedra\)en door organisaties van hen die een bedrijf of beroep uitoefenen waarop de standaardregeling betrekking heeft, moet gelijk zijn aan het aantal leden dat kan worden voorgedragen door de organisaties van hen die als hun wederpartij plegen op te treden. 4. Een aan te wijzen organisatie dient een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid te zijn. 5. Aan de aangewezen organisaties wordt afschrift van de in lid 2 bedoelde beschikking gezonden. De beschikking wordt bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant. Artikel 2. 1. Onze Minister van Justitie benoemt de leden die met inachtneming van het bepaalde in het vorige artikel zijn voorgedragen, overeenkomstig de voordracht. Indien zwaarwichtige redenen daartoe nopen, kan hij benoeming overeenkomstig "e voordracht weigeren en aan de organisatie die haar deed, onder opgave van die redenen een redelijke termijn stellen om een nieuwe voordracht te doen. 2. Indien niet binnen een redelijke termijn een voordracht als bedoeld in artikel 1 en in het vorige lid is gedaan, verricht Onze Minister van Justitie de benoeming naar eigen inzicht uit de betrokken kring van belanghebben· den. De aldus benoemde leden worden voor de toepassing van artikel 1 gelijk gesteld met leden voorgedragen door de organisatie die niet tot tijdige voordracht is ovegegaan. Artikel 3. 1. De voorzitter van de commissie wordt door onze Minister van Justitie uit de leden benoemd. Aan de commissie kan een ambtelijke secretaris worden toegevoegd. 2. De voorzitter van de commissie heeft de leiding van haar werkzaamheden. Hij stelt de datum en de agenda van haar vergaderingen vast. 3. Op schriftelijk verzoek van ten minste een derde deel van de leden is de voorzitter verplicht tot het bijeenroepen van een vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken. Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot die bijeenroeping overgaan. Artikel 4. De commissie vergadert niet, indien niet meer dan de helft van het aantal leden aanwezig is. De daarna uitgeschreven vergadering wordt gehouden, ongeacht het aantal opgekomen leden. Artikel 5. 1. Alle besluiten worden bij volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen genomen. Blanco stemmen worden niet tot de uitgebrachte stemmen gerekend. 2. Ieder lid kan één stem uitbrengen. Een stem kan bij volmacht worden uitgebracht. 3. Bij staking van stemming in een voltallige vergadering is het voorstel niet aangenomen. 4. Bij staking van stemmen in een andere dan een voltallige vergadering wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Indien de stemmen dan opnieuw staken, is het voorstel niet aangenomen. Artikel 6. 1. In de toelichting bij een door de commissie aan Ons ter goedkeuring voorgelegde vaststelling, wijziging of intrekking van een standaardregeling wordt van afwijkende gevoelens van een minderheid, zo deze dat verlangt, melding gemaakt. 2. De leden zijn bevoegd bij deze toelichting minderheidsnota's te voegen, indien zij het daarin uitgesproken gevoelen in een vergadering van de commissie hebben verdedigd. Artikel 7. 1. De commissie hoort de belanghebbenden, die daarom schriftelijk hebben verzocht. Zij kan ook anderen horen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18966, nrs. 1-3
2
:0;,
s_
--- .....
-.-.-
2. Alvorens de commissie besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een standaardregeling, maakt zij in de Nederlandse Staatscourant en in een of meer door haar aan te wijzen tijdschriften bekend, dat een ontwerp op een door haar te bepalen plaats gedurende een door haar te bepalen termijn van tenminste dertig dagen ter inzage ligt. Daarbij wordt tevens de datum van een hoorzitting bekend gemaakt, waarop belanghebbenden die daarom schriftelijk hebben verzocht, van hun mening over het ontwerp blijk kunnen geven. 3. De verslagen der hoorzittingen worden als bijlage aan de in artikel 6 lid 1 bedoelde toelichting toegevoegd. Artikel 8. Onze Minister van Justitie alsmede Onze Ministers wie het onderwerp van de standaardregeling aangaat, zijn bevoegd de vergaderingen van de commissie bij te wonen en zich daarin door een of meer door hen aan te wijzen personen te doen bijstaan, dan wel zich daarin door een of meer zodanige personen te doen vertegenwoordigen. Zowel zij als hun vertegenwoordigers hebben in deze vergaderingen raadgevende stem. Artikel 9. 1. Indien zwaarwichtige redenen daartoe nopen kan Onze Minister van Justitie, de commissie gehoord, een lid van de commissie ontslaan. 2. Na de voltooiing van haar werkzaamheden wordt de commissie door Onze Minister van Justitie opgeheven. Artikel 10. Onze Minister van Justitie kan voor elk lid van de commissie een plaatsvervangend lid benoemen. Het in deze wet omtrent leden bepaalde is op plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing. Artikel 11. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de werkwijze van de in artikel 1 bedoelde commissies. Artikel12. Onze Minister van Justitie kan aan de leden van de commissie een vergoeding toekennen. Artikel 13. Deze wet treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. Artikel 14. Deze wet kan worden aangehaald als Wet commissies standaardregelingen . Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven
De Minister van Justitie,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18966, nrs. 1-3
BIJLAGE 3
Wetsontwerp bescherming architectentitel
Zining 197!H980
16191
Regelen omtrent de bescherming van de titels architect. stedebouwkundige. tuin- en landschapsarchitect en Interieurarchitect (Wet op de architectentitel)
Nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een ontwerp van Wet hou· dende regelen omtrent de bescherming van de titels architect, stedebouw· kundige, tuin· en landschapsarchitect en interieurarchitect (Wet op de architectentitel) . De toelichtende memorie, die het Wetsontwerp vergezelt, bevat de gronden waarop het rust. En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming. lage Vuursche, 12 mei 1980
Nr.2
Beatrix
ONTWERP VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bij de wet regelen te stellen omtrent de bescherming van de titels architect, stedebouwkund ige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK I. ALGEMEEN Artikel 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder: Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening; Onze andere Ministers: Onze Ministers van Cultuur, Recreatie en Maat· schappelijk Werk, van landbouw en Visserij, van Onderwijs en Wetenschappen, van Justitie en van Economische Zaken .
S-V + RD 3vel
Tweede Kamer, zining 1979-1980, 16191, nrs. 1-2
HOOFDSTUK 11. HET ARCHITECTEN REGISTER
Artikel 2 1. Er is een architectenregister, in deze wet verder aan te duiden als het register. 2. In het register wordt op zijn verzoek ingeschreven als architect, als ste· debouwkundige, als tuin- en landschapsarchitect of als interieurarchitect hij, die voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen. 3. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze andere Ministers, voorschriften geven omtrent de inrichting van het register.
HOOFDSTUK 111. HET BUREAU ARCHITECTENREGISTER
Artikel 3 1. Er is een bureau architectenregister, in deze wet verder aan te duiden als het bureau. 2. Het bureau is belast met het beheer van het register en voorziet in de administratieve bijstand, die de in artikel 32, eerste lid, bedoelde commissies behoeven, zomede in de bijstand die bij de uitvoering van het bepaalde in hoofdstuk VI van het bureau wordt gevraagd. 3. Het bureau is rechtspersoon en wordt gevestigd op een door Onze Minister aan te wijzen plaats.
Artikel 4 1. Het bureau wordt bestuurd door een directeur die wordt benoemd en ontslagen door Onze Minister. De indienstneming van het overige personeel geschiedt door of vanwege Onze Minister. Het personeel is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet 1929. 2. De directeur neemt de instructies in acht die hem door Onze Minister worden gegeven. Hij vertegenwoordigt het bureau in en buiten rechte. 3. De kosten van het personeel komen ten laste van het bureau.
ArtikelS 1. Er is een Raad van Toezicht, die bestaat uit een voorzitter en een door Onze Minister te bepalen aantal leden. De Raad bestaat in meerderheid uit personen die de beroepen van architect, stedebouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect uitoefenen dan wel uitgeoefend hebben. 2. Onze Minister benoemt en ontslaat voorzitter en leden, na overleg met Onze andere Ministers. De benoemden treden af volgens een door Onze Minister vast te stellen rooster en voorts bij het bereiken van de 70-jarige leeftijd. De afgetredenen zijn, voor zover zij de leeftijd van 70 jaar nog niet hebben bereikt, herbenoembaar. 3. De Raad heeft tot taak de directeur gevraagd en ongevraagd van advies te dienen inzake het bestuur van het bureau en het beheer van het register, onverminderd de taken die de Raad overigens bij of krachtens deze wet zijn opgedragen. 4. De directeur is verplicht aan de Raad alle voor diens taakvervulling nodige gegevens te verstrekken. Voor zover de Raad dit verlangt woont hij de vergaderingen van de Raad bij. 5. De Raad kan bezwaren tegen hèt beleid of bepaalde handelingen van de directeur indienen bij Onze Minister.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16191, nrs. 1-2
2
Artibl6 Onze Minister kan volgens door hem te stellen regelen aan de voorzitter en de ieden van de Raad van Toezicht ten laste van het bureau een algemene vergoeding toekennen. alsmede een vergoeding voor reis- en verblijfkosten.
Artikel 7 Het personeel van het bureau. alsmede de voorzitter en de leden van de Raad van Toezicht zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken- en beroepsgeheimen. welke zij in hun hier bedoelde hoedanigheid vernemen en voorts van alle aangelegenheden. waarvan zij het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen.
ArtikelS 1. De directeur bepaalt het bedrag van de tarieven. bedoeld in de artikelen
14. eerste lid. 17. eerste lid. 23. eerste lid. en 26. Alvorens een tarief vast te stellen of te wijzigen stelt hij de Raad van Toezicht in de gelegenheid over het ontwerp-besluit advies uit te brengen. 2. Het besluit van de directeur treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de dag waarop het is genomen. De directeur deelt zijn besluit. alsmede het ontwerp-besluit en het advies daarover van de Raad. dan wel een verklaring dat de Raad geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen. onmiddellijk mede aan Onze Minister. die het besluit kan wijzigen. zolang het niet in werking is getreden. 3. De opbrengst van de in het eerste lid bedoelde tarieven en van het tarief. bedoeld in artikel 33. eerste lid. komt ten goede aan het bureau. 4. Onze Minister kan nadere regelen stellen omtrent het geldelijk beheer van het bureau.
Artikel 9 1. Jaarlijks voor 1 mei legt de directeur verantwoording af van het in het vorige kalenderjaar over het bureau gevoerde bestuur. Daartoe worden Onze Minister ter goedkeuring een verslag en een jaarrekening aangeboden. vergezeld door het oordeel daarover van de Raad van Toezicht. Onze Minister kan een registeraccountant belasten met het uitvoeren van een controle op de jaarrekening. Aan deze accountant en aan de Algemene Rekenkamer wordt inzage gegeven van de boeken en bescheiden en worden alle inlichtingen verstrekt welke zij nodig achten om een juist inzicht te verkrijgen in het geldelijk beheer van het bureau. 2. Onze Minister zendt na goedkeuring afschrift van het verslag en van de jaarrekening aan Onze andere Ministers.
HOOFDSTUK IV. DE INSCHRIJVING IN HET REGISTER
Artikel 10 1. Inschrijving in het register als architect wordt verleend aan hem die voldoet aan een van de volnende eisen: a. met goed gevoig het do.:toraal examen hebben afgelegd in de studierichting der bouwkunde aan een der in artikel 15. onder b. van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs genoemde hogescholen; b. in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet uitgereikte eindgetuigschrift Hoger Bouwkunst Onderricht; c. in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie voor Bouwkunst;
Tweede Kamer. zitting 197~1980. 16191. nrs. 1-2
3
d. in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet uitgereikte getuigschrift Voortgezet Bouwkunst Onderricht; e. met goed gevolg een door de Architectenraad ingesteld architectenexamen hebben afgelegd vóór de datum waarop voor de eerste maal het examen, bedoeld in dit lid onder g, kan worden afgelegd; f. in het bezit zijn van het diploma van de Stichting Instituut voor architectuur I.V.A., mits vóór 1 januari 1979 behaald als afsluiting van een op tenminste vierjarige basis ingerichte opleiding van bedoelde Stichting, dan wel in het bezit zijn van een na 1 januari 1979 behaald einddiploma, mits behaald als afsluiting van een op tenminste vierjarige basis ingerichte opleiding die op 1 januari 1979 tenminste één jaar is gevolgd; g. met goed gevolg hebben afgelegd een overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI ingericht en afgenomen examen voor architecten of daarvan, wegens ten genoegen van Onze Minister en Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen aangetoonde uitzonderlijke bekwaamheid, van genoemde ministers ontheffing hebben verkregen; h. met goed gevolg hebben afgelegd het examen ter afsluiting van een door Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, in overeenstemming met Onze Minister en na het horen van de representatief te achten beroepsorganisaties van architecten, aangewezen opleiding; i. in het bezit zijn van een der door Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen in overeenstemming met Onze Minister al dan niet op verzoek van een belanghebbende aangewezen diploma's die door instellingen in het buitenland zijn of worden verstrekt. 2. Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen kan, in overeenstemming met Onze Minister, nadere regels geven over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met d, inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven.
Artikel 11 1. Inschrijving in het register als stedebouwkundige wordt verleend aan hem die voldoet aan een van de volgende eisen: a. met goed gevolg het doctoraal examen hebben afgelegd in de studierichting der bouwkunde aan een der in artikel 15, onder b, van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs genoemde hogescholen; b. in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet uitgereikte einddiploma Stedebouwkundig Hoger Onderricht; c. in het bezit zijn van het op grond van 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma Stedebouwkundig Hoger Onderricht; d. in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie voor Bouwkunst; e. met goed gevolg hebben afgelegd een overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI ingericht en afgenomen examen voor stedebouwkundigen of daarvan, wegens ten genoegen van Onze Minister en Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen aangetoonde uitzonderlijke bekwaamheid, van genoemde ministers ontheffing hebben verkregen; f. met goed gevolg hebben afgelegd het examen ter afsluiting van een door Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, in overeenstemming met Onze Minister en na het horen van de representatief te achten beroepsorganisaties van stedebouwkundigen, aangewezen opleiding; g. in het bezit zijn van een der door Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen in overeenstemming met Onze Minister al dan niet op verzoek van een belanghebbende aangewezen diploma's die door instellingen in het buitenland zijn of worden verstrekt.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16191, nrs. 1-2
4
2. Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen kan. in overeenstemming met Onze Minister. nadere resels geven over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen. bedoeld in het eerste lid. onder a tot en met d. inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven. Artikel 12 1. Inschrijving in het register als tuin- en landschapsarchitect wordt verleend aan hem die voldoet aan een van de volgende eisen: a. met goed gevolg het doctoraal examen hebben afgelegd in de studierichting der landschapsarchitectuur aan de rijkslandbouwhogeschool te Wageningen ; b. in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van de Academie voor Bouwkunst. afdeling Landschapsarchitectuur. te Amsterdam; c. vóór 1 september 1970 zijn afgestudeerd in de richting tuin- en landschapsarchitectuur aan de rijkslandbouwhogeschool te Wageningen ; d. vóór 1 januari 1953 zijn erkend door de commissie ter erkenning van tuin- en landschapsarchitecten. ingesteld door de Bond van Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitecten (BNT); e. met goed gevolg vóór 1 februari 1968 een examen voor tuin- en landschapsarchitect hebben afgelegd voor een door Onze Minister van landbouwen Visserij daartoe benoemde examencommissie ; f. in het bezit zijn van een in 1971 uitgereikt diploma van de Voortgezette Hogere Opleiding Tuin- en landschapsarchitect (VHTL) van de Vereniging voor Tuin- en landschapsarchitectuur; g. met goed gevolg hebben afgelegd een overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI ingericht en afgenomen examen voor tuin- en landschapsarchitect of daarvan. wegens ten genoegen van Onze Minister van landbouw en Visserij aangetoonde uitzonderlijke bekwaamheid. van genoemde minister ontheffing hebben verkregen; h. met goed gevolg hebben afgelegd het examen ter afsluiting van een door Onze Minister van Landbouw en Visserij. na het horen van de representatief te achten beroepsorganisaties van tuin - en landschapsarchitecten. aangewezen opleiding ; i. in het bezit zijn van een der door Onze Minister van Landbouw en Visserij al dan niet op verzoek van een belanghebbende aangewezen diploma's die door instellingen in het buitenland zijn of worden verstrekt. 2. Onze Minister van Landbouw en Visserij kan nadere regels geven over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen. bedoeld in het eerste lid. onder a en b. inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven . Artikel 13 1. Inschrijving in het reg ister als interieurarchitect wordt verleend aan hem die voldoet aan een van de volgende eisen : a. met goed gevolg het doctoraal examen hebben afgelegd in de studierichting der bouwkunde aan een der in artikel 15. onder b. van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs genoemde hogescholen; b. in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs u itgereikte einddiploma van een Academie voor Bouwkunst; c. in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet of op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie voor Beeldende Kunsten. afdeling architectonische vormgeving;
Tweede Kamer. zitting 1979-1980. 16191. nrs. 1-2
5
d. met goed gevolg hebben afgelegd een overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI ingericht en afgenomen examen voor interieurarchitect of daarvan, wegens ten genoegen van Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen aangetoonde uitzonderlijke bekwaamheid, van genoemde ministers ontheffi ng hebben verkregen; 8. met goed gevolg hebben afgelegd het examen ter afsluiting van een door Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, in overeenstemming met Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en na het horen van de representatief te achten beroepsorganisaties van interieurarchitecten, aangewezen opleiding; f . in het bezit zijn van een der door Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen in overeenstemming met Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk al dan niet op verzoek van een belanghebbende aangewezen diploma's die door instellingen in het buitenland zijn of worden verstrekt. 2. Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen kan, in overeenstemming met Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, nadere regels geven over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c, inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven.
Artikel 1. 1. Hij die van zijn ingevolge het bepaalde in de vorige artikelen van dit hoofdstuk bestaande recht tot inschrijving in het register gebruik wenst te maken dient bij het bureau een verzoek tot inschrijving in op een formulier waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld. Het verzoek gaat vergezeld door stukken waaruit het bureau de opleiding van de verzoeker kan vaststellen . Een verzoek wordt geacht niet te zijn ingediend zolang niet een inschrijfgeld is betaald, indien en voorzover ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste en tweede lid, hiervoor een bedrag is vastgesteld. 2. Het bureau hoort hen die het dienstig acht te horen en neemt binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek een beslissing.
Artikel 15 1. Het bureau draagt zorg dat na het nemen van een besluit tot inschrijving ten spoedigste inschrijving van de verzoeker in het register plaats vindt. 2. In het register worden opgenomen naam, voornamen, geboortedatum, adres en opleiding van de verzoeker, alsmede de titel.waaronder de inschrijving is verkregen. 3. Het bureau verstrekt de aanvrager onmiddellijk na de inschrijving in het register een bewijs van inschrijving.
Artikel 16 1. Een besluit tot weigering van inschrijving in het register wordt niet genomen dan nadat de indiener van het verzc.ek tot inschrijving in de gelegenheid is gesteld: a. aanvullende bewijsstukken ter ondersteuning van zijn verzoek over te leggen; b. te worden gehoord door de directeur van het bureau of de door deze aangewezen plaatsvervanger. 2. De indiener van het verzoek tot inschrijving kan zich bij het horen door een raadsman doen bijstaan of door een gemachtigde doen vertegenwoordigen, behoudens de bevoegdheid van het bureau te bepalen dat hij in persoon zal verschijnen. De oproeping maakt van zodanig besluit melding.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16191, nrs. 1-2
6
3. Het besluit tot weigering van inschrijving is met redenen omkleed. 4. Het bureau zendt van zodanig besluit onmiddellijk bij aangetekende brief afschrift aan de indiener van het verzoek tot inschrijving, oncier vermelding van de in artikel 22 gegeven mogelijkheid tegen het besluit beroep in te stellen. Artikel 17 1. Dadelijk na inschrijving in het register en voorts telkens na verloop van een jaar is de ingeschrevene een bijdrage verschuldigd, indien en voorzover ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste en tweede lid, hiervoor een bedrag is vastgesteld. 2. Na ontvangst van de bijdrage zendt het bureau een bewijs van betaling aan de ingeschrevene. Artikel 18 1. Het bureau haalt een inschrijving in het register door: a. indien de inschrijving, gelet op het bij of krachtens deze wet bepaalde, ten onrechte is geschied; b. indien de ingeschrevene niet voldoet aan de verplichting tot het betalen van de in artikel 17, eerste lid, bedoelde bijdrage; c. op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene; d. na het overlijden van de ingeschrevene. 2. Een besluit tot doorhaling van de inschrijving op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder a, wordt niet genomen dan nadat overeenkomstige toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 16, eerste lid. 3. Een besluit tot doorhaling van de inschrijving op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder b, wordt niet genomen dan nadat een maand is verstreken na de dag, waarop aan de ingeschrevene een aangetekende brief is verzonden, waarin hij op zijn verzuim en het in het eerste lid bedoelde gevolg daarvan is gewezen. 4. Het bureau doet van elke doorhaling van een inschrijving op een der gronden, bedoeld in het eerste lid, onder a-c, onmiddellijk bij aangetekende brief mededeling aan de betrokkene, onder vermelding van de grond en van de in de artikelen 19 en 22 gegeven mogelijkheden. 5. Het bureau houdt aantekening van de doorhalingen en van de data waarop deze zijn geschied. Artikel 19 1. Degene wiens inschrijving op een der in artikel 18, eerste lid, onder b en c, bedoelde gronden is doorgehaald kan het bureau schriftelijk verzoeken de doorhaling ongedaan te maken. 2. liet in het vorige lid bedoelde verzoek wordt geacht niet te zijn ingediend zolang niet opnieuw het inschrijfgeld is betaald, bedoeld in artikel 14, eerste lid, en zolang niet de reeds vóór het tijdstip van doorhaling verschuldigde, maar nog niet betaalde bijdragen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, zijn voldaan. Artikel 20 ,. Het bureau maakt binnen een maand na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel 19, eerste lid, de doorhaling ongedaan. 2. Artikel 15, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 21 Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 17, eerste lid, geldt het tijdstip waarop een doorhaling ongedaan is gemaakt als tijdstip van inschrijving in het register.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16191, nrs. 1-2
7
Artikel 22
1. De natuurlijke of rechtspersoon die door een op grond van deze wet door het bureau genomen besluit rechtstreeks in zijn belang is getroffen, kan daartegen in beroep komen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven , bedoeld in artikel 4 van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie (Stb. 1954,416). 2. Met het oog op de toepassing van dit artikel en van artikel 36 doet de Raad van Toezicht, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aan Onze Minister zestien voordrachten voor bijzondere leden van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, als bedoeld in artikel 7 van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie. Iedere voordracht bevat de namen van drie personen die onderscheidenlijk het beroep van architect, stedebouwkundige, tuin- en landschapsarch itect en interieurarchitect uitoefenen of uitgeoefend hebben, met dien verstande dat in iedere voordracht één beroep vertegenwoordigd is. 3. De bijzondere leden worden door Ons op voordracht van Onze Ministers van Justitie, van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Landbouw en Visserij uit elk der in het vorige lid bedoelde voordrachten voor de tijd van vier jaren benoemd. De artikelen 14, derde lid, en 15 van de in het tweede lid genoemde wet zijn van toepassing. 4. Ten aanzien van de in dit artikel voorziene rechtspraak vinden de artikelen 2, 3, 5 en 27-75 van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie overeenkomstige toepassing .
HOOFDSTUK V . TITELBESCHERMING Artikel 23
1. Tegen betaling van een vergoeding, waarvan het bedrag ingevolge het bepaalde in artikel B, eerste en tweede lid, is vastgesteld, doet het bureau aan iedere verzoeker schriftelijk opgave of een persoon in het register staat ingeschreven en onder welke titel. 2. Na ontvangst van de opgave, bedoeld in het eerste lid, kan de verzoeker inzage verlangen in de stukken, die aan de inschrijving ten grondslag liggen. De inzage geschiedt, na de indiening bij het bureau van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek, op een door het bureau te bepalen tijdstip ten kantore van het bureau. Artikel 24
1. Gerechtigd tot het voeren van een t itel, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, of een afkorting van die titel, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in woordsamenstellingen waarin de titel of cen afkorting daarvan voorkomt, is uitsluitend hij die onder deze titel in ht register staat ingeschreven. 2. Het bureau, rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die ten doel hebben of mede ten doel hebben de behartiging van belangen der ingeschrevenen in het register en rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die ten doel hebben of mede ten doel hebben de behartiging van belangen van de eindgebruikers van de goederen en diensten der ingeschrevenen in het register kunnen in rechte vorderen dat degene die zonder daartoe gerechtigd te zijn een titel voert als bedoeld in het eerste lid wordt veroordeeld zich daarvan te onthouden. 3. Deze rechtsvordering komt mede toe aan iedere gerecht igde, als bedoeld in het eerste lid, voorzover de titel wordt gevoerd waaronder de gerechtigde in het register staat ingeschreven. 4. Van een rechtsvordering als bedoeld in het tweede en derde lid neemt de kantonrechter kennis, behoudens hoger beroep. 5_ Het in de vorige leden bepaalde is niet van toepassing met betrekking tot het voeren van de t itel jachtarchitect of nautisch architect.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16191, nrs. 1-2
8
I~
J
I HOOFDSTUK VI. EXAMENS
Artikel 25 1. Tenminste eenmaal per jaar geeft Onze - al dan niet tezamen met Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen - tot het verlenen van ontheffing bevoegde Minister de mogelijkheid tot het afleggen van het examen, bedoeld in onderscheidenlijk de artikelen 10 onder g, 11 onder e, 12 onder g en 13 onder d . 2. De omvang en inrichting van de examens worden vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Daarbij worden tevens geregeld de eisen voor de toelating tot het afleggen van de examens, alsmede die voor het verkrijgen van vrijstelling voor bepaalde onderdelen daarvan. 3. De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregelen van bestuur, als bedoeld in het tweede lid, wordt Ons gedaan door Onze ingevolge het bepaalde in het eerste lid betrokken Minister en - behoudens ingeval deze betrokken Minister Onze Minister van Landbouwen Visserij is - Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen gezamenlijk.
Artikel 26 Zij die zich aan een der in artikel 25 bedoelde examens of bepaalde onderdelen daarvan wensen te onderwerpen, worden hiertoe niet toegelaten dan na betaling van een examengeld, waarvan het bedrag ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste en tweede lid, is vastgesteld.
HOOFDSTUK VII. OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 27 Hij die niet voldoet aan een der in de artikelen 10-13 gestelde eisen kan niettemin inschrijving in het register verkrijgen, indien hij bij het verzoek tot inschrijving, bedoeld in artikel 14, eerste lid, in plaats van de aldaar bedoelde stukken een aanwijzing ter inschrijving overlegt.
Artikel 28 Een aanwijzing ter inschrijving als architect wordt op diens verzoek afgegeven aan hem die voldoet aan een van de volgende eisen: a. met goed gevolg vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het kandidaatsexamen in de studierichting der bouwkunde hebben afgelegd aan een der in artikel 15, onder b, van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs genoemde hogescholen en gedurende een tijdvak van tenminste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld tijdstip werkzaamheden als architect hebben verricht op zodanig wijze en schaal , dat naar Nederlandse maatstaven een voldoende bekwaamheid voor het uitoefenen van die werkzaamheden gewaarborgd is; b. vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 40 jaar hebben bereikt en gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld tijdstip werkzaamheden als architect hebben verricht op zodanige wijze en schaal , dat naar Nederlandse maatstaven een voldoende bekwaamheid voor het uitoefenen van die werkzaamheden gewaarborgd is.
Artikel 29 Een aanwijzing ter inschrijving als stedebouwkundige wordt op diens verzoek afgegeven aan hem die voldoet aan een van de volgende eisen: a. met goed gevolg vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het kandidaatsexamen voor de afdeling bouwkunde, afstudeerrichting ste-
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16191, nrs. 1-2
9
debouwkunde, hebben afgelegd aan een der in artikel 15, onder b, van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs genoemde hogescholen en gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld tijdstip werkzaamheden als stedebouwkundige hebben verricht op zodanige wijze en schaal, dat naar Nederlandse maatstaven een voldoende bekwaamheid voor het uitoefenen van die werkzaamheden gewaarborgd is; b. vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 40 jaar hebben bereikt en gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld tijdstip werkzaamheden als stedebouwkundige hebben verricht op zodanige wijze en schaal, dat naar Nederlandse maatstaven een voldoende bekwaamheid voor het uitoefenen van die werkzaamheden gewaarborgd is.
Artikel 30 Een aanwijzing ter inschrijving als tuin- en landschapsarchitect wordt op diens verzoek afgegeven aan hem die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 40 jaar heeft bereikt en gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld tijdstip werkzaamheden als tuin- en landschapsarchitect heeft verricht op zodanige wijze en schaal, dat naar Nederlandse maatstaven een voldoende bekwaamheid voor het uitoefenen van die werkzaamheden gewaarborgd is.
Artikel 31 Een aanwijzing ter inschrijving als interieurarchitect wordt op diens verzoek afgegeven aan hem die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 40 jaar heeft bereikt en gedurende een tijdvak van tenminste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld tijdstip werkzaamheden als interieurarchitect heeft verricht op zodanige wijze en schaal, dat naar Nederlandse maatstaven een voldoende bekwaamheid voor het uitoefenen van die werkzaamheden gewaarborgd is.
Artikel 32 1. Er zijn een commissie voor de toelating van architecten, een commissie voor de toelating van stedebouwkundigen, een commissie voor de toelating van tuin- en landschapsarchitecten en een commissie voor de toelating van interieurarchitecten. 2. Onze Minister bepaalt het aantal leden van de twee in het vorige lid eerstgenoemde commissies en benoemt en ontslaat deze leden. Uit de leden van deze commissies wijst hij de voorzitters aan en voor elk der beide commissies een of meer plaatsvervangende voorzitters. Onze Minister van Landbouw en Visserij, onderscheidenlijk Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk vervullen de'e taken met betrekking tot de twee in het vorige lid laatstgenoemde commissies. De leden van elke commissie voor de toelating dienen in meerderheid het beroep uit te oefenen dan wel uitgeoefend te hebben dat overeenstemt met de titel die in de benaming van de betrokken commissie tot uitdrukking komt. 3. Geen benoeming, met uitzondering van die in de commissie voor de toelating van tuin- en landschapsarchitecten, vindt plaats dan na overleg met Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen.
Artikel 33 1. Hij die te zijnen gunste een aanwijzing ter inschrijving in het register verlangt dient bij de daarvoor in aanmerking komende commissie voor de toelating een verzoek in op een formulier waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld. Het verzoek gaat vergezeld door stukken waaruit, voor zover voor de beslissing op het verzoek van belang, ten genoegen van de commissie voor de toelating de opleiding van de verzoeker en de werkzaamheden die deze heeft verricht zijn vast te stellen. Voor zover verrichte
Tweede Kamer, zitting
197~1980,
16191, nrs. 1-2
10
werkzaamheden moeten worden aangetoond, dient uit overgelegde stukken evenzeer te blijken, in welk tijdvak en op welke schaal deze werkzaamheden zijn verricht. Een verzoek wordt geacht niet te zijn ingediend zolang niet een vergoeding is betaald, waarvan het bedrag door Onze Minister wordt vastgesteld. 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek kan worden gedaan tot uiterlijk drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Nochtans neemt een commissie voor de toelating een verzoek in behandeling, indien het is ingediend binnen twee jaren na het verstrijken van deze termijn en de verzoeker ten genoegen van de commissie aantoont, dat voor hem redelijkerwijs geen gelegenheid of aanleiding heeft bestaan het verzoek eerder in te dienen. Artikel 34 1. De commissies voor de toelating horen hen die zij dienstig achten te horen en beslissen zo spoedig mogelijk op bij hen ingediende verzoeken tot afgifte van een aanwijzing ter inschrijving . 2. Een besluit tot weigering van de afgifte van een aanwijzing ter inschrij· ving wordt niet genomen dan nadat de verzoeker na oproeping bij aangetekende brief in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord op een zitting, niet eerder plaatsvindt dan zes weken na verzending van de oproeping. 3. De verzoeker kan zich ter zitting door een raadsman doen bijstaan of door een gemachtigde doen vertegenwoordigen, behoudens de bevoegdheid van de commissie voor de toelating te bepalen dat hij in persoon zal verschijnen. De oproeping maakt van zodanig besluit melding. 4. De commissies voor de toelating kunnen weigeren personen die geen advocaat of procureur zijn als gemachtigde toe te laten, indien zij niet van een schriftelijke volmacht zijn voorzien. De behandeling van het verzoek wordt in dat geval aangehouden tot een volgende zitting. Artikel 35 1. Het besluit tot weigering van de aanwijzing ter inschrijving is met redenen omkleed. 2. De commissies voor de toelating zenden van hun besluit over het in artikel 33, eerste lid, bedoelde verzoek onverwijld bij aangetekende brief afschrift in tweevoud aan de verzoeker onder vermelding van de in artikel 36 gegeven mogelijkheid tegen het besluit beroep in te stellen. De commissies doen van hun besluit mededeling aan het bureau. Artikel 36 Het in artikel 22, eerste en vierde lid, ten aanzien van besluiten van het bureau voorziene beroepsrecht geldt op gelijke wijze ten aanzien van besluiten van de commissies voor de toelating. Artikel 37 Aan de voorzitters, de plaatsvervangende voorzitters en de overige leden van de commissies voor de toelating wordt volgens door Onze Minister te stellen regelen ten laste van het bureau een algemene vergoeding, alsmede een vergoeding voor reis- en verblijfkosten toegekend. Artikel 38 Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 37 bedoelde personen. Artikel 39 Onze Minister heft de commissies voor de toelating op, nadat gedurende een tijdvak van drie maanden geen zaak meer ter beslissing bij een der com-
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16191, nrs. 1-2
11
missies heeft voorgelegen, het niet meer mogelijk is dat een of meer der hierbedoelde comm issies zal worden belast met een of meer gevolgen van een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en bovendien ten minste twee jaar en drie maanden na de inwerkingtreding van deze wet zijn verlopen .
Artikel 40 In afwijking van het bepaalde in artikel 8, eerste en tweede lid, vindt de eerste vaststelling van de aldaar bedoelde tarieven plaats door Onze Minister.
Artikel 41 In afwijking van het bepaalde in artikel 14, tweede lid, neemt het bureau op verzoeken die binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze wet zijn ontvangen binnen vijf maanden na ontvangst een beslissing.
HOOFDSTUK VIII. SLOTBEPALINGEN Artikel 42 1. Deze wet kan worden aangehaald als "Wet op de architectentiteh•. 2. Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel 24 dat vijf jaar nadien in werking treedt. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden . Gegeven
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,
De Minister van Landbouw en Visserij,
De Minister van Onderwijs en Wetenschappen ,
De Minister van Justitie,
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16191, nrs. 1-2
12
1) BIJLAGE 4 EG-richtlijn inzake onderlinge erkenning architectentitels en -diploma's
11 (Besluiten waarvan de publikatie niet fJOorwaarde is fJOor de toepassing)
RAAD
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 10 juni 1.985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (85/384/EEG) DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 49, 57 en 66, Gezien het voorstel van de Commissie ('),
Overwegende dat de Lid-Staten krachtens het Verdrag geen enkele vonn van steun mogen verlenen waardoor de vestigingsvoorwaarden kunnen worden vervalst; Overwegende dat artikel 57, lid I, van het Verdrag de vaststelling voorschrijft van richtlijnen inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels;
Gezien het advies van het Europese Parlement ('). Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ('), Overwegende dat krachtens het Verdrag ieder verschil in behandeling op grond van nationaliteit inzake vestiging en verrichten van diensten sedert het einde van de overgangsperiode is verboden; dat het aldus verwezenlijkte beginsel met name ook van toepassing is op de afgifte van ee!l vergunning die eventueel vereist is voor de toegang tot de werkzaamheden op het gebied van de architectuur, alsmede op de inschrijving of aansluiting bij beroeps- of bedrijfsorganisaties; Overwegende dat het evenwel dienstig lijkt zekere bepalingen vast te stellen ter vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten voor de werkzaamheden op het gebied van de architectuur; (') PB nr. 239 van 4. 10. 1967, blz. 15. (') PB nr. C 72 van 19. 7. 1968, blz. 3. (') PB nr. C 24 van 22 3. 1968, blz. 3.
Overwegende dat de architectonische schepping, de kwaliteit van de constructies, de hannonieuze inpassing daarvan in het om.ringende milieu, de instandhouding van natuurlijke landschappen en stadsgezichten alsmede van het collectieve en particuliere erfgoed, van openbaar belang zijn; dat de onderlinge erkenning van .de diploma's, certificaten en andere titels derhalve moet worden gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve criteria die waarborgen dat de houders van de erkende diploma's, certificaten ~n andere titels begrip hebben voor en uitdrukking kunnen geven aan de behoeften van individuen, sociale groepen en collectiviteiten op het stuk van de ruimtelijke ordening, het ontwerp, de planning en de verwezenlijking van constructies, het behoud en de exploitatie van het gebouwde erfgoed en de instand~ houding van het natuurlijke evenwicht; Overwegende dat de opleidingen "VOOr de beroepsbeoefenaars op het gebied van de architectuur thans onderling sterke verschillen vertonen; dat het echter dienstig is de opleidingen voor de uitoefening van deze werkzaamheden · onder de beroepstitel van architect meer met elkaar in overeenstemming te brengen;
1 Nr. L 223/16
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
~rwegende dat in bepaalde Lid-Staten voor de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden op het gebied van de architectuur bij de wet het bezit van een diploma op het gebied van de architectuur als voorwaarde wordt gesteld; dat in sommige andere Lid-Staten, waar deze eis niet geldt, echter wel het recht tot het voeren van de beroepstitel van architect bij de wet is geregeld; dat tenslotte in sommige Lid-Staten waar geen van deze twee gevallen zich voordoen, wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot of de uitoefening van die werkzaamheden onder de beroepstitel van architect in voorbereiding zijn ; dat derhalve de voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van die werkzaamheden in die Lid-Staten nog niet vaststaan; dat voor wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ervan wordt uitgegaan dat deze diploma's, certificaten en andere titels in de Lid-Staat van afgifte toegang tot en uitoefening van bepaalde werkzaamheden mogelijk maken; dat derhalve de erkenning van bepaalde getuigschriften krachtens deze richtlijn slechts van kracht behoort te blijven voor-mver de houders ervan krachtens de nog vast te steDen wettelijke bepalingen in de Lid-Staat van afgifte van die getuigschriften toegang tot de werkzaamheden onder de beroepstitel van architect zullen hebben;
Overwegende dat de toegang tot de wettelijke beroepstitel van architect in sommige Lid-Staten afhankelijk wordt gesteld niet alleen van het verwerven van diploma's, certificaten of andere titels, maar tevens van de voltooiing van een stage tijdens welke praktijkervaring wordt opgedaan; dat het, aangezien hierover nog geen convergentie bestaat tussen de Lid-Staten, om eventuele moeilijkheden te voorkomen, noodzakelijk is een passende praktijkervaring in een andere Lid-Staat over een periode van gelijke duur als voldoende voorwaarde te erkennen;
Overwegende dat de verwijzing in artikel 1, lid 2. naar de .werkzaamheden op het gebied van de architectuur die gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden verricht", welke verwijzing haar rechtvaardiging vindt in de situatie die zich in enkele Lid-Staten voordo.:t, uitsluitend ten doel heeft de werkingssfeer van de onderhavige richtlijn aan te geven en er niet op gericht is een juridische definitie te geven van de werkzaamheden in de sector architectuur;
~rwegende dat in de meeste Lid-Staten de werkzaamheden op het gebied van de architectuur in rechte of in feite worden uitgeoefend door personen die de benaming van architect, al dan niet vergezeld van een andere benaming, voeren zonder daarom het monopolie van de uitoefening van deze werkzaamheden te hebben, tenzij in de wet het tegendeel is vermeld; dat vorengenoemde werkzaamheden, of
21. 8. 8S
sommige daarvan, eveneens kunnen worden uitgeoefend door andere beroepsbeoefenaars, met name door ingenieurs die een bijzondere opleiding hebben genoten op het gebied van de bouwkunde of de bouwkunst; Overwegende dat de onderlinge erkenning van de titels de toegang tot en de uitoefening van de betrokken werkzaamheden zal vergemakkelijken; ~rwegende dat er in sommige Lid-Staten wettelijke bepalingen bestaan die de mogelijkheid bieden om, in uitzonderlijke gevallen en in afwijking van de gewoonlijk voor de toegang tot de wettige beroepstitel van architect gestelde opleidingseisen, deze titel te verlenen aan een, overigens zeer . klein aantal kunstenaars, wier werk _blijk geeft van buitengewoon talent op het gebied van de architectuur; dat voor deze architecten in deze richtlijn een regeling moet worden getroffen, te meer omdat zij vaak een internationale faam hebben;
Overwegende dat de erkenning van verscheidene van de bestaande diploma's, certificaten en andere titels die vermeld zijn in de artikelen 10, 11 en 12. ten doel heeft de houders van deze diploma's, certificaten en andere titels de mogelijkheid te bieden om zich in andere Lid-Staten te vestigen of aldaar diensten te verrichten, zulks met onmiddellijke ingang; dat de plotselinge invoering van deze bepaling in het Groothertogdom Luxemburg, gezien de beperktheid van zijn grondgebied, verstoring van de concurrentie teweeg kan brengen en de beroepsuitoefening kan ontwrichten; dat het bijgevolg gerechtvaardigd is deze Lid-Staat extra aanpassingstijd toe te kennen; Overwegende dat, aangezien een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels niet noodzakelijkerwijs de materiële gelijkwaardigheid inhoudt van de opleidingen waarop deze diploma's, certificaten en andere titels betrekking hebben, het voeren van de opleidingstitel uitsluitend in de taal van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst dient te worden toegestaan; Overwegende dat de Lid-Staten, om de toepassing van deze richtlijn door hun nationale administraties te vergemakkelijken, kunnen bepalen dat de begunstigden die aan de daarin gestelde opleidingsvoorwaarden voldoen, te zamen met hun opleidingstitel een certificaat van de bevoegde instanties van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst dienen over te leggen, waarin wordt verklaard dat .deze titels met de in de richtlijn bedoelde titels overeenstemmen; Overwegende dat de nationale voorschriften op het gebied van gedrag en betrouwbaarheid als norm voor de toegang tot de werkzaamheden mogen worden gehanteerd, wanneer vestiging plaatsvindt; dat hier voorts onderscheid dient te worden gemaakt tussen de
1 I
21. 8. 8S
Publiltati"blad van de Buropese Gemeenschappen
gevallen waarin de betrokkenen nog nooit werkzaamheden op het gebied van de architectuur hebben verricht en die waarin zij dergelijke werkzaamheden reeds in een andere Lid-Staat hebben verricht;
Nr. L223/17
HBBFT DB VOLGBNDE RICHlUJN VASTGBSTELD:
HOOFDS1UK. I
Overwegende dat in het gevaI van het verrichten van diensten het stellen van de eis van inschrijving of aansluiting bij beroeps- of bedrijfsorganisaties, welke verband houdt met het vaste en permanente karakter van zijn werkzaamheden in de ontvangende Lid-Staat, ongetwijfeld wegens het tijdelijke ltaraltter van zijn werkzaamheid een belemmering zou betekenen voor degene die deze diensten verricht; dat deze eis derhalve niet mag worden gesteld; dat evenwel in dit geval het tuchtrechtelijke toezicht waartoe deze beroeps- of bedrijfsorganisaties de bevoegdheid hebben, moet plaatsvinden; dat hiertoe, onder voorbehoud vin toepassing van artikel 62 van het Verdrag, in de mogelijkheid dient te worden voorzien de begunstigde te verplichten de bevoegde a~toriteit van de ontvangende Lid-Staat in kennis te stellen van de dienstverrichting;
Overwegende dat, ten aanzien van de werkzaamheden in loondienst op het gebied van de architectuur, Verordening (EBG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (') geen specifieke bepalingen over goed gedrag en betrouwbaarheid, beroepsdiscipline en het voeren van een titel voor de gereglementeerde beroepen bevat ; dat de desbetreffende regelingen naar gelang van de Lid-Staten zowel op werknemers als op zelfstandigen worden of kunnen worden toegepast; dat de werkzaamheden op het gebied van de architectuur in verscheidene Lid-Staten afhankelijk zijn gesteld van het bezit van een diploma, certificaat of andere titel; dat deze werkzaamheden zowel door zelfstandigen als door werknemers of ook afwisselend als werknemer en als zelfstandige door dezelfde personen gedurende hun loopbaan worden uitgeoefend; dat het, voor een werkelijke bevordering van het vrije verkeer van deze beroepsbeOl':fenaars binnen de Gemeenschap, derhalve noodzakelijk lijkt het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te breiden tot werknemers die werkzaam zijn op het gebied van de architectuur;
Overwegende dat bij de onderhavige richtlijn een onderlinge erkenning wordt ingevoerd van de diploma's, certificaten en andere titels die toegang geven tot een beroepsactiviteit zonder dat tegelijkertijd de nationale bepalingen betreffende de opleiding worden gecoOrdineerd; dat bovendien het aantal betrokken beroepsbeOl':fenaars sterk van Lid-Staat tot Lid-Staat verschilt; dat de Commissie onder deze omstandigheden de toepassing van de richtlijn tijdens de eerste jaren met bijzondere aandacht moet volgen,
r> PB nr.
L 2S7 van 19. 10. 1968, blz. 2.
WERKINGSSFEER
Artikel 1 1. Deze richtlijn is van toepassing op de werkzaamheden op het gebied van de architectuur.
2. In de zin van deze richtlijn worden onder werkzaamheden op het gebied van de architectuur de werkzaamheden verstaan die gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden verricht HOOFDS1UK.
n
DIPLOMA'S, CERTIFICATEN EN ANDERE TITELS DIE TOEGANG GEVEN TOT DB WERKZAAMHEDEN OP HET GEBIED VAN DB ARCHITECTUUR ONDER DE BEROEPSTITBL VAN ARCHITECT
Artikel 2 Blke Lid-Staat erkent de door de overige Lid-Staten aan de onderdanen van de Lid-Staten afgegeven diploma's. certificaten en andere titels die behaald zijn na een opleiding welke beantwoordt aan de eisen van de artikelen 3 en 4, en wel door daaraan, met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de in artikel I bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, onder de in artikel 23, lid 1, gestelde voorwaarden, op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven diploma's. certificaten en andere titels.
Artikel ) De opleidingen die worden afgesloten met de in artikel 2 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels, moeten worden gegeven door middel van studies op universitair niveau die hoofdzakelijk betrekking hebben op de architectuur. Dergelijke studies, waarbij evenveel aandacht moet worden besteed aan de theoretische als aan de praktische upecten van de architectuuropleiding. moeten de verwerving waarborgen van : 1. het vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technische eisen voldoet; 2. passende kennis van de geschiedenis en de theorie der architectuur en aanverwante kunstvormen, technologische vakken en menswetenschappen; 3. kennis van de beeldende Itunaten voor zover deze van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de architectonische vormgeving; 4. passende kennis van lteclebouwltunde, planologie en de daarbij gebruikte technieken;
_ .•,._ .... _.
Nr. L 223/18
s.
-
",_.t~._
,.,
I!
__
'.'--=_.--' _
,•• ' • . - ..--_
ft
Publibtieblad ,van de Buropese Gemeenschappen
inzicht in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen architectonische. constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke behoeften en maatstaven;
6. inzicht in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, met name bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale factoren; 7. inzicht in de methoden van onderzoek en van voorbereiding bij het maken van projecten; 8. inzicht. in de problemen op het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van gebouwen; 9. passende kennis van de natuurkundige en technologische vraagstukken, alsmede van de functie van het gebouw met het oog op het verschaffen van comfort en bescherming tegen weersomstandigheden;
10. technische bekwaamheid als ontwerper ten einde, binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen, te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van het betrokken gebouw; 11. passende kennis van de industrieën, organisaties, voorschriften en procedures die een rol spelen bij de omzetting van ontwerpen in gebouwen en het inpassen van plannen in de planologie.
_B.
'-''-
21. 8. 8S
architect die voor de bepalingen van deze richtlijn in aanmerking wil komen, ia ingeschreven. .De beroepsorde moet tevoren beoordelen of de door de betroldten architect verrichte werkzaamheden op hel gebied van de architectuur overtuigende toepassingen zijn van het geheel van de in artikel 3 genoemde kennis. Dit certificaat wordt afgegeven volgens dezelfde proeedure als die welke voor de inschrijving op de ledenlijst van de beroepeorde van toepassing is.
Aan de hand van de opgedane ervaring en in het licht van de ontwildtelingen in de opleidingen op het
gebied van de architectuur, legt de Commissie, acht jaar na het verstrijken van de in artikel 31,lid I, eerste alinea, bedoelde termijn, aan de Raad een venIag voor over de toepassing van deze afwijkende regeling, alsmede passende voorstellen waarover de Raad volgens de in het Verdrag vaaqrelegde procedures binnen een termijn van zes maanden beslist. 2. Ala beantwoordend aan artikel 2 wordt, in het kader van de sociale verheffing of van part-time universitaire studies, tevens erkend, de opleiding die voldoet aan de ·eisen van artikel 3 en die wordt afgesloten met een eDlDen in de architectuur dat met goed gevolg is afgelegd door een persoon die gedurende zeven jaar of langer op het gebied van de architecttiur werlaaam is geweest onder toezicht van een architect of een architectenbureau. Dit eumen moet op universitair niveau staan en gelijkwaardig zijn aan het in lid I, sub b~ bedoelde afsluitend eDlDen.
Artikel 5 Artikel 4 1. De in artikel 2 bedoelde opleiding moet beantwoorden aan de eisen van artikel 3 en tevens voldoen aan de volgende voorwaarden: a) de totale duur van de opleiding moet ten minste hetzij vier jaar full-time studie aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling, hetzij zes jaar studie, waarvan ten minste drie jaar full-time, aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling bedragen; b) de opleiding moet met goed gevolg worden afgesloten door een eumen op universitair niveau.
In afwijking van de eerste alinea wordt eveneens als beantwoordend aan artikel 2 erkend, de driejarige opleiding van de oFachhochschulen° in de Bondsrepubliek Duitsland die bestaat op het tijdstip van de kennisgeving van deze richtlijn, voldoet aan de eisen van artikel 3 en in die Lid-Stut toegang geeft tot de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, op voorwaarde dat deze opleiding wordt aangevuld met een periode van beroepservaring van vier jaar in de Bondsrepubliek Duitsland, afgesloten met het behalen van een eertificaat dat is afgegeven door de beroepsorde op wier ledenlijst de
I. De onderdanen van een Lid-Stut die gerechtigd zijn de beroepstitel van architect r.: voeren uit hoofde van een wet waarbij UIl de bevoegde instantie van een Lid-Stut de bevoegdheid 1'1Ordt gegeven deze titel te verlenen aan de onderdan"n wn de Lid-Staten die zich in het bijzonder hebben onderscheiden door de kwaliteit van hun prestaties in de architectuur, worden geacht te voldoen aán de voorwaarden die worden gesteld voor het uitoefenen van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect.
De hoec!ani3hdcl van architect van de in lid 2. bedoelde betrokkenen blijkt uit een eertificaat dat door de Lid-Stut van oorsprong of van herkomst van de begunstigden is afgegeven.
Artikel 6 De attesten van de bevoegde autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland ten bewijze van de respectieve gelijkwaardigheid van de na 8 mei 1945 door de bevoegde autoriteiten van de DuiISe Democratische Republiek afgegeven opleidinptitels met de in artikel 2 bedoelde titels worden erkend op de in dat artikel vermelde voorwaarden.
21. 8. 8S
Publibtieblad Wn de Europese Gemeenschappen
Artikel 7 1. Iedere Lid-Staat stelt zo spoedig mogelijk de andere Lid-Staten en de Commissie gelijktijdig in kennis WIl de lijst WIl diploma's, certificaten en andere opleidingstitels die op zijn grondgebied worden afgegeven en die voldoen aan de criteria WIl de artiIte1en 3 en 4, alsmede WIl de instellingen of autoriteiten die deze afgeven. De eerste mededeling heeft plaats binnen rwaaIf manden nl de kennisgeving WIl deze richtlijn.
Iedere Lid-Staat deelt op dezelfde wijze de wijzigingen mee inzalte de diploma's, certificaten en andere opleidingstitels die op zijn grondgebied worden afgegeven, met name die welke niet meer aan de eisen WIl de artiItelen 3 en 4 voldoen. De lijsten en de bijwerkingen daarvan worden, 2. drie maanden .nadat zij zijn medegedeeld, door de Commissie ter informatie bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gmumschappm. De publikatie van een diploma, certificaat of andere titel wordt echter uitgesteld in de in artikel 8 bedoelde gevallen. De Commissie maakt regelmatig geconsolideerde lijsten bekend.
Artikel 8 Indien een Lid-Staat of de Commissie betwijfelt of een diploma, certificaat of andere titel voldoet aan de criteria van de artikelen 3 en 4, wordt het Raadgevend Comité voor de opleiding op het gebied van de architectuur binnen drie maanden na de mededeling Itrachtens artikel 7, lid I, door de Commissie ingeschalceld. Het Comité brengt binnen drie maanden advies uit. Binnen de drie maanden die op dit advies volgen, of binnen de drie maanden na afloop van de termijn voor het uitbrengen van dit advies, wordt het diploma, certificaat of andere titel bekendgemaalct, behalve in de beide volgende gevallen ; -
indien de Lid-Staat die de afgifte verricht de mededeling wijzigt die hij heeft gedaan Itrachtens artiItel 7, lid I,
betroltlten Lid-Staat of insevolge een arrest Hof WIl Justitie.
Artikel 9
2.
De Commissie voert een diploma van een in het
Publikatieblad van de Europese Gmumschappen bekendgemaalcte lijst af met de instemming van de
WIl
het
HOOFDSTUK Dl I
DIPLOMA'S, CERTIFICATEN EN ANDIUU! TITELS DIE TOEGANG GEVBN TOT DE WI!RKZ.AAMHEDEN OP HET GEBIED VAN DE ARCHITEC'IUUR UIT HOOPDE VAN VERWORVEN Rl!CHTIIN OP JJIISI"AANDE NATIONALE BEPALINGEN
Elke Lid-Staat erkent de in artiItel 11 vermelde diploma's, certificaten en andere titels die door de overige' Lid-Staten zijn afgegeven aan onderdanen WIl dé Lid-Staten die op de datum 'VaD kennisgeving van deze richtlijn reeda in het bezit zijn van deze kwalificaties of die uiterlijk in de loop 'VaD het derde lCIIdemiejaar volgende op deze kennisgeving zijn begonnen met de opleiding die door het behalen WIl deze diploma's, certificaten en andere titels wordt afgesloten, ook al voldoen zij niet aan de minimumeisen WIl dein hoofdstuk 11 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels, en wel door daaraan, met betreltlting tot de toe~g tot en de uitoefenin& van de in artikel 1 bedoelde werltzaamheden, met inachtneming van artikel 23, op zijn grondgebied, hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur.
Artikel 11 De in artikel 10 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels zijn;
a) in Duitsland -
de diploma's, afgegeven door de hogescholen voor schone kunsten (Dipl.-Ing~ Architekt (HfBK)~
-
of - indien een Lid-Staat of de Commissie artikel 169 of artikel 170 van het Verdrag toepast ten einde de kwestie aan het Hof WIl Justitie van de Europese Gemeenschappen voor te legen.
1. Telkens aIa een Lid-Staat of de Commissie betwijfelt of een diploma, certificaat of andere titel uit een van de lijsten die in het Publikatieblad van de Europese Gmumschappen zijn· bekendgemaalct, nog aan de eisen van de artiItelen 3 en 4 voldoet, kan het Raadgevend Comité worden ingeschalceld door een Lid-Staat of de Commissie. Het Comité brengt binnen drie manden advies uit.
Nr. L 223/19
-
de diploma's, afiegeven door de afdeling architectuur (.Architelttur/Hochbauj van de _Technische Hochschulen-, WIl de technische universiteiten, van de universiteiten en, voor zover deze instellingen zijn opgegaan in ,Gesarnthochschulen-, WIl deze _Gesamthochschulen(Dipl.-Ing. en andere benamingen die later eventueel aan deze diploma's worden gegeven) ; de diplolllll's, afgegeven door de afdeling architectuur (.Architelttur/Hochbauj WIl de _Pachdeze instellingen hochschulen- en, wor _ zijn opgegaan in _Gesamthochschulen-, van deze .Gaamthochschulen-, welke diploma's, wanneer de studieduur minder dan vier jaar, maar ten minste drie jaar bedrugt, ~Id gaan WIl het certificaat waaruit een beroepservarin$ van vier jaar in de Bondarepubliek Duitsland blijkt, afgegeven door de betoepsorde overeenkomstig artikel 4, lid I, tweede alinea (Ingenieur grad. en andere benamingen die later eventueel aan deze diploma's worden gegeven);
Nr. L 223/'1J) -
Publibtieblad
'ftD
de Buropese Gemeenac:happen
Ministerie WIl Culturele Zaken zijn afgegeven (architecte DPLG);
de certificaten (PrOfunpzeupiase) die VÓÓr I januari 1973 zijn afgegeven door de afdeling architectuur WIl de _Ingenieunchulen- en WIl de _Werkkunstachulen-, vergezeld WIl een attest WIl de bnoegde autoriteiten waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg een onderzoek op grond WIl bewijsstukken overeenkomstig aitikel 13 heeft doorstaan;
-
de diploma's, afgegeven door de speciale school wor architectuur (architecte DESA).;
-
de diploma'. die sinds 1955 zijn afgegnm door de afdeling architectuur 'ftD de .&Ole nationale lIlp&ieure des Ana et Inclustria" te StraataburJ (wormalige .&:ale nationale d'Inpieurs- te Straat.burg) (architecte BNSAIS);
in
Gtûklfllaiul
-
de diploma'. 'ftD ingenieur-uchitect, afgegeven door het .Metscmoo Po1ytechnioo- 'ftD Athene, ftrgeUld WIl een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer 'ftD Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen 'ftD werkzaamheden op het gebied 'ftD de architectuur; de diploma'. vaD ingenieur-architect, afgegeven door het .AriJtotelion Panepistimion- van Saloniki, vergezeld 'ftD een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer van Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen WIl werkzaamheden op het gebied van de architectuur ;
b) in BI/gil
-
de diploma's, afgegeven door de nationale hogescholen wor architectuur of door de hogere architectuurinatitituten (architect architecte) ;
-
de diploma's, afgegeven door het "Provinciul Hoger Instituut wor Architectuur" te Huaelt (architect) ;
-
de diploma's, afgegeven door de koninklijke academies wor schone kunsten (architect architecte) ;
-
de diploma's, afgegeven door St.-Lucasscholen (architect - architecte);.
-
de univenitaire diploma's WIl burgerlijk ingenieur, vergezeld WIl een stagecertificaat, afgegeven door de OMe WIl Architecten, die het recht geven de beroepstitel van architect te weren (architect - architecte);
-
e)
-
de
-!ie architectendiploma's afgegeven door de centrale examencommissie of door een examencommissie WIl het Rijk wor de toekenning WIl de titeLWIl architect (architect - architecte) ;
de diploma's WIl burgerlijk ingenieur-architect en WIl ingenieur-architect, afgegeven door de Paculteiten toegepaste wetenschappen van de univeniteiten en door de _Paculté Polytechnique- van Bergen (ingenieur-architect ingmieur-architecte) ;
-
de diploma', van ingenieur/civiel-ingenieur, afgegeven door het "Metaovion Polytechnion'ftD Athene, vergezeld 'ftD een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer van Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen van werkzaamheden op het gebied van de architectuur ;
-
de diploma'. WIl ingenieur/civiei-ingenieur, afgegeven door het ,.Aristotelion Panepistimion'ftD Saloniki, vergezeld WIl een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer 'ftD Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen 'ftD werburnheden op het gebied WIl de architectuur ;
- 4e
diploma's van ingenieur/civiel-ingenieur, afgegeven door het .Panepistimion Thrakis-, vergezeld WIl een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer WIl Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen WIl werkzaamheden op het gebied WIl de architectuur;
c) in D",ema,.k", -
de diploma's, afgegeven door de rijksscholen wor architectuur te KQpenhagen en Ärhus (arkitekt) ;
-
het door de Raad van architecten afgegeven registratiebewijs overeenkomstig Wet m. '1J)2 van 28 mei 1975 (registrer,et arkitekt);
-
de door hogescholen wor civiele bouwkunde afgegeven diploma's (bygningskonstruktllr), vergezeld van een attest van de bnoegde autorij teiten waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg een onderzoek op grond van bewijs-· stukken overeenkomstig artikd 13 heeft doontaan;
-
de diploma'. WIl door de Regering gediplomeerd architect die tot·in 1959 door het Ministerie van Onderwijs en sedertdien door het
de diploma'. van ingenieur/civiel-ingenieur, afgegeven door het "Panepistimion Patron-, ftrgeUld WIl een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer WIl Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen van werkzaamheden op het gebied van de architectuur;
f) in ImaM -
de graad .s.chelor of AIclUtec:ture-, ftdeend door de .NationaI Uniwnity of lreland" (B. AIch. NUl) lID afptudemIen in de archi-
-
het diploma op het gebied 'ftD de architectuur op universitair nm.u afgegnm door het _CoUege of Technologf. Bolton Streel, Dublin (Dip!. An:h.);
tectuur
d) in p,.ankrijk -
21. 8. 85
lID
het _Univenity College-, Dublin;
21. 8. 85
Publibtiebl8d van de Buropese GemeeDlChappen
-
het bewijs van .usociateship· van het .RoyaI Institute of Architects· van Ierland (ARIAI);
-
het bewijs van .membership· van het .RoyaI Institute of Architects· van Ierland (MRIAI);
van .kandidaat in de bouwkunde·, afgenomen door de Technische Hogeschool te Delft of Eindhoven, is afgelegd en dat gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld tijdstip werkzaamheden als architect zijn verricht op zodanige wijze en achaal, dat naar Nederlandse maatstaven een voldoende beltwaamheid voor het uitoefenen van die werkzaamheden gewaarborgd is (architect);
g) in 11alië -
-
de diploma's van .laurea in architettura·" afgegeven door de universiteiten, de polytechnische instituten en de hogere instituten voor architectuur te Venetif en Reggio-Calabrie, vergezeld van het diploma dat recht geeft op de zelfstandige uitoefening van het beroep van architect, dat wordt afgegeven door de minister van Onderwijs nadat de kandidaat voor een bevoegde examencommissie is geslaagd voor het ItUtsexamen waardoor hij het recht verkrijgt tot zelfstandige uitoefening van het beroep van architect (dott. Architetto); de diploma's van Jaurea in ingegneria· op het gebied van de bouwkunde, afgegeven door de universiteiten en de polytechnische instituten, vergezeld van het diploma dat recht geeft op de zelfstandige uitoefening van een beroep op het gebied van de architectuur, dat wordt afgegeven door de minister van Onderwijs nadat de kandidaat voor een bevoegde enmencommissie is geslaagd voor het staatsexamen waardoor hij het recht verkrijgt tot zelfstandige uitoefening van het beroep (dott. Ing. Architetto of dott. Ing. in ingegneria civile);
h) in NttÛrJand
-
-
-
-
-
-
het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in de bouwkunde, afgegeven door de afdeling bouwkunde van de Technische Hogeschool te Delft of Eindhoven (bouwkundig ingenieur) ; de diploma's van de door de Staat erkende academies voor bouw1runat (architect); de diploma's die tot in 1971 zijn afgegeven in het kader van het voormalige Hoger Bouwkunstonderricht (architect HBO) ; de diploma's die tot in 1970 zijn afgegeven in het kader van het voormalige Voortgezet Bouwkunstonderricht (architect VBO); het getuigschrift dat met goed gevolg een door de architectenraad van de. Bond van Nederlandse Architecten BNA ingesteld architectenexamen is afgelegd (architect); het diploma van de Stichting Instituut voor Architectuur (IVA~ afgegeven na een op ten minste vierjarige basis ingerichte opleiding van bedoelde stichting (architect~ vergezeld van een attest van de bevoegde autoriteiten waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg een onderzoek op grond van bewijsstukken overeenkomstig artikel 13 heeft doorstaan; een getuigschrift van de bevoegde autoriteiten dat met goed gevolg v66r het tijdstip van inwerkingtreding van deze richdijn het examen
Nr. !. 223/21
-
een getuigschrift van de bevoegde autoriteiten dat uitsluitend wordt afgegeven aan personen die v66r het tijdstip van inwerkingtreding van deze richtlijn de leeftijd van 40 jaar hebben bereikt en waaruit blijkt dat de betrokkene gedurende een tijdvak van ten minste vijf .jaar onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld tijdstip, werkzaamheden als architect heeft verricht op zodanige wijze en schaal, dat naar Nederlandse maatstaven een voldoende bekwaamheid voor het uitoefenen van die werkzaamheden gewaarborgd is (architect).
De in het zevende en achtste streepje bedoelde getuigschriften behoeven niet meer te worden erkend met ingang van de dag van inwerkingtreding van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden op het gebied van de architectuur onder de beroepstitel van architect in Nederland, voor zover deze getuigschriften krachtens bedoelde bepalingen geen toegang geven tot die wer1tzaamheden onder genoemde beroepstitel; i) in het Vermigd Koninkrijk
-
de titels verworven na het afleggen van examens aan : -
het .RoyaI Institute of British Architects",
-
de scholen voor architectuur van de: -
universiteiten;
-
polytechnische instituten,
-
hogescholen,
-
academies
-
scholen voor technologie en 1runat,
(privaatcoUeges~.
die op het tijdstip waarop deze richtlijn wordt aangenomen, door de .Aréhitects Registration Council" van het Verenigd Koninkrijk erkend waren of zijn met het oog op de opneming ervan in het .Register (Architect) ; -
een certificaat waarin wordt verklaard dat de houder ervan een verworven recht heeft om zijn beroepstitel van architect te blijven voeren krachtens .5ection 6 (1) .. 6 (1) b, of 6 (1) d" van de .Architects Registration &r' van 1931 (Architect) ;
Nr. L 223122
-
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
een certificaat waarin wordt verldaard dat de houder ervan een verworven recht heeft Om zijn beroepstitel van architect te blijven voeren krachtens .5ection 2" van de ,.Architects Registtation Act' van 1938 (Architect~
Artikel 12 Onverminderd artikel 10 erkent elke Lid-Staat, door daaraan met betreklting tot de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe·te kennen ab aan de door hemzelf afgegeven diploma's, certificaten en andere titels van architect, -
-
de attesten die aan onderdanen van de Lid-Staten zijn afgegeven door de Lid-Staten die op het ogenblik van de kennisgeving van aeze richtlijn een regeling kennen voor de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de berocpstitel van architect, en waaruit blijkt dat de houder ervan de toelating heeft gekregen de beroepstitel van architect te voeren vóór de tenuitvoerlegging van de richtlijn en dat hij in het kader van deze regeling daadwerkelijk de betrokken werkzaamheden heeft uitgeoefend gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaren voorafgaand aan de afgifte van die attesten; de attesten die aan onderdanen van de Lid-Staten zijn afgegeven door de Lid-Staten die tussen de datum van kennisgeving en die van tenuitvoerlegging van deze richtlijn een regeling invoeren voor de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, en waaruit blijkt ' dat de houder ervan de toelating ge~n heeft de beroepstitel van architect te voeren op het tijdstip van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en dat hij de betrokken werkzaamheden in het kader van die regeling daadwerkelijk heeft uitgeoefend gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaren voorafgaand aan de afgifte van die attesten.
21. ::. 85
11 opgesomde titels, worden erkend op de in dat artikel vermelde voorwaarden.
Artikel
J'
Onverminderd artikel 5 wordt het Groothertogdom Luzemburg gemachtigd om de tocpas&ing van de artikelen 10. 11 en 12, ten aanzien van de erkenning van niet-universitaire diplom.·.. certificaten of andere titels op te schorten ten einde concurrentievervalsingen te voorkomen, zulb gedurende een overgangsperiode van vier en een half jaar na de datum van kennisgeving van deze richtlijn. HOOPDS"IUK IV
HET. VOBRBN VAN DE OPLEIDINGS'ITl1!L
Artikel 16 1. Onverminderd artikel 23 dragen de ontvangende Lid-Staten et zorg voor dat de onderdanen van de Lid-Staten die aan de in hoofdstuk 11 of 111 gestelde voorwaarden voldoen, het recht hebben gebruik te maken van hun wettige. in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst gevoerde opleidingstitel en eventueel - van de afkorting daarvan. in de taal van deze StaaL De ontvangende Lid-Staten kunnen voorschrijven dat deze titel wordt gevolgd door de .naam en de plaats van de instelling of de eumencommissie die deze heeft verleend. 2. Wanneer de opleidingstitel van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst in de ontvangende Lid-Staat kan worden verward met een titel waarvoor in deze Staat een aanvullende opleiding vereist is die de begunstigde niet heeft gevolgd. kan deze ontvangende Lid-Staat voorschrijven dat de begunstigde zijn opleidingstitel van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst voert in een door de ontvangende Lid-Staat voorgeschreven passende vorm. HOOFDS"IUK V
MAATREGBLEN TBR VBRGBMAKKBU]KING VAN DB DAADWBRKBUjKB UITOBPBNING VAN HET RECHT VAN VESTIGING BN VRIJ VERRICHTEN VAN DIBNSTEN
Artikel 13 Het in artikel 11. sub a~ vierde streepje. artikel 11. sub derde streepje. artikel 11. sub h~ zesde streepje. bedoelde onderzoek op grond van bewijsstukken behelst de beoordeling van plannen die de kandidaat tijdens een feitefijke praktijk van ten minste zes jaar op het gebied van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden heeft gemaakt en uitgevoerd. c~
Artikel 14 De attesten van de bevoegde autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland ten bewijze van de respectieve gelijkwaardigheid van de na 8 mei 1945 door de bevoegde autoriteiten van de Duitse Democratische Republiek afgegeven opleidingstitels met de in artikel
I •
'MI I IJ
i I
A. Bepalingen die specifiek zijn voor bet recht van vestiging
Artikel 17 I. De ontvangende Lid-Staat die van zijn onderdanen voor de eerste toegang tot een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden een verklaring omtrent goed gedrág of betrouwbaarheid verlangt, aanvaardt voor de onderdanen der overige Lid-Staten ab genoegzaam bewijs een door een bevoegde instantie van de Lid-Staat van oo,",prong of VIII!. herkomst afgegeven verklaring. waaruit blijkt dat aan de in deze Lid-Staat voor de toegang tot de betrokken werkzaamheid gestelde voorwaarllcn inzake goed gedrag en betrouwbaarheid is voldaan.
21. 8. 85
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
Indien de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst voor de eerste toegang tot de betrokken werkzaamheid geen verklaring omtrent goed gedrag of betrouwbaarheid verlangt, kan de ontvangende Lid-Staat van de onderdanen van deze Lid-Staat van oonprong of van herkomst een uittreksel uit het strafregister verlangen of, bij gebreke daarvan, een door een bevoegde instantie van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst afgegeven gelijkwaardig document. 2.
3. Wanneer het in lid 2 bedoelde document niet wordt afgegeven door de Lid-Staat van oorsprong .of van herkomst, kan dit worden vervangen door een verklaring onder ede - of, in de Staten waar niet in een eed is voorzien, door een plechtige verklaring welke door de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie, of, in voorkomend geval, van e;:n notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst, welke een attest afgeeft dat deze eed of deze plechtige verklaring bewijskracht heeft. 4. Indien de ontvangende Lid-Staat kennis heeft van welbepaalde ernstige feiten die vóór de vestiging van de betrokkene in deze Staat buiten zijn grondgebied hebben plaatsgevonden, of van onjuiste gegevens die zijn vervat in de in lid 3 bedoelde verklaring en die van invloed kunnen zijn op de toegang tot de desbetreffende werkzaamheid op zijn grondgebied, kan hij de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst daarvan op de hoogte stellen. De Lid-Staat van oorsprong of van herkomst gaat de
juistheid van deze feiten na voor zover deze feiten in deze Lid-Staat van invloed kunnen zijn op de toegang tot de desbetreffende werkzaamheid. De autoriteiten van deze Staat bepalen zelf de aard en de omvang van het in te stellen onderzoek en brengen de consequenties die zij daaruit trekken ten aanzien van de door hen afgegeven verklaringen of documenten, ter kennis van de ontvangende Lid-Staat. 5. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de inhoud van de toegezonden inlichtingen geheim blijft.
Artikel 18 1. Indien in een ontvangende Lid-Staat voor naleving van de voorschriften inzake goed gedrag of betrouwbaarheid, daaronder begrepen tuchtrechtelijke voorschriften ter zake van ernstige fouten bij de beroepsuitoefening of van strafrechtelijke veroordelingen, wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen gelden die betrekking hebben op de uitoefening van een der in artikel I bedoelde werkzaamheden, veratrekt de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst aan de ontvangende Lid-Staat de nodige inlichtingen betreffende de ten opzichte van de betrokkene genomen professionele of administratieve maatregelen of sancties, alsmede betreffende de strafrechtelijke sancties die betrekking hebben op de uitoefening van
Nr. L 223/23
het beroep in de Lid-Staat van ooraprong of van herkomst. 2. Indien de ontvangende Lid-Staat kennis heeft van welbepaalde ernstige feiten die vóór de vestiging van de betrokkene in deze Staat buiten zijn grondgebied hebben plaatsgevonden en op zijn grondgebied van invloed kunnen zijn op de uitoefening van de desbetreffende werkzaamheid, kan hij de Lid-Staat van ooraprong of van herkomst daarvan op de hoogte stellen.
De Lid-Staat van ooraprong of van herkomst gaat de
juistheid van deze feiten na voor zover deze feiten in deze Lid-Staat van invloed kunnen zijn op de uitoefening van de desbetreffende werkzaamheid. De autoriteiten van deze Staat bepalen zelf de aard en de omvang van het in te stellen onderzoek en brengen de consequenties die zij daaruit trekken ten aanzien van de door hen krachtens lid 1 toegezonden inlichtingen ter kennis van de ontvangende Lid-Staat. 3. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de inhoud van de toegezonden inlichtingen geheim blijft.
Artikel 19 De in de artikelen 17 en 18 bedoelde documenten
mogen bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden.
Artikel 20 1. De procedure inzake de toelating van de begunstigde tot een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden overeenkomstig de artikelen 17 en 18 moet zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden nadat het volledige dossier van de betrokkene is ingediend, worden voltooid, onverminderd de termijn die kan voortvloeien uit een eventueel beroep dat na deze procedure is ingesteld. 2. In de in artikel 17, lid 4, en artikel 18, lid 2, bedoelde gevallen, leidt het verzoek tot heropening van het onderzoek tot schorsing van de in lid 1 bedoelde termijn.
De geraadpleegde Lid-Staat moet zijn antwoord binnen drie maanden toezenden.
Na ontvangst van dit antwoord of na het verstrijken van deze termijn gaat de ontvangende Lid-Staat voort met de in lid 1 bedoelde procedure.
Artikel 21 Indien een ontvangende Lid-Staat ~rlangt dat zijn onderdanen voor de toegang tot of de ui.toefening van een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden een eed of een plechtige verklaring afleggen en de formule van deze eed of plechtige ~rklaring niet door de onderdanen van de overige Lid-Staten kan worden gebruikt, ziet deze Lid-Staat erop toe, dat aan de begunstigden een passende en gelijkwaardige formule wordt voorgelegd.
Nr. L 223/24
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
B. Bepalingen die lpecifiek verrichten ftD diensten
zijn
voor
het
Artikel 22 1. Indien een Lid-Staat van zijn onderdanen voor de toegang tot of de uitoefening van een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden, hetzij een vergunning eist, hetzij inschrijving of aansluiting bij een beroeps- of bedrijfsorganisatie verlangt, ontheft deze Lid-Staat, in geval van dientverrichting, de onderdanen van de andere Lid-Staten van deze eis. De .begunstigde oefent zijn dienstverrichting uit met dezelfde rechten en verplichtingen als de onderdanen van de ontvangende Lid-Staat; voor hem gelden met name de tuchtrechtelijke bepalingen van professionele of administratieve aard die van toepassing zijn in deze Lid-StaaL Ter aanvulling van de in lid 2 bedoelde verklaring aangaande het verrichten van diensten kunnen de Lid-Staten daartoe, ten einde de toepassing van de op hun grondgebied vigerende tuchtrechtelijke bepalingen mogelijk te maken, voorzien in een tijdelijke inschrijving die automatisch plaatsvindt of in een aansluiting pro forma bij een beroeps- of bedrijfsorganisatie of in een inschrijving in een register, op voorwaarde dat deze inschrijving het verrichten van diensten op generlei wijze vertraagt of bemoeilijkt en geen extra kosten met zich brengt voor degene die de diensten verrichL Treft de ontvangende Lid-Staat ter toepassing van de tweede alinea een maatregel of draagt hij kennis van feiten die indruisen tegen deze bepalingen, dan deelt hij zulks onmiddellijk mede aan de Lid-Staat waar de begunstigde is gevestigd. 2. De ontvangende Lid-Staat kan voorschrijven dat de begunstigde vooraf de bevoegde instanties in een verklaring op de hoogte stelt van de dienstverrichting, ingeval de uitoefening daarvan de verwezenlijking van een project op zijn grondgebied meebrengL 3. Op grond van de leden 1 en 2 kan de ontvangende Lid-Staat van de begunstigde één of meer documenten eisen met de volgende gegevens: -
-
-
de in lid 2 bedoelde verklaring, een attest waaruit blijkt dat de betrokkene in de Lid-Staat waar hij gevestigd is, de desbetreffende werkzaamheden wettig uitoefent, een attest dat de betrokkene het of de diploma(s~ certificaat (certificaten) of andere titel(s) bezit, dat/die voor het verrichten van de bedoelde diensten is/zijn vereist en voldoet/voldoen aan de in hoofdstuk 11 of hoofdstuk 111 van deze richtlijn bedoelde criteria, zo nodig, het in artikel 23, lid 2, bedoelde attesL
Het (de) in lid 3 bedoelde documenl(en) 4. mag/mogen bij overlegging niet ouder zijn dan twaalf maanden. 5. Indien een Lid-Staat een van zijn onderdanen of een op zijn grondgebied gevestigde onderdaan van een
21. 8. 85
andere Lid-Staat geheel of gedeeltelijk. tijdelijk of definitief, de bevoegdheid ontneemt om een van de in artikel 1 bedoelde werltzaamheden uit te oefenen, draagt hij er zorg voor dat het in lid 3, tweede streepje, bedoelde attest al naar gelang van het geval tijdelijk of definitief wordt ingetrokken.
c.
Bepalingen die het recht ftD _tiging en vrij verrichten ftD diensten gemeen hebben
A,1.iktl 2J I. Wanneer in een ontvangende Lid-Staat voorschriften gelden voor het voeren van de beroepstitel van architect voor een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden, voeren de onderdanen van de andere Lid-Statel) die voldoen aan de voorwaarden van hoofdstuk 11 of van wie de in artikel 11 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels krachtens artikel 10 zijn erkend de beroepstitel van de ontvangende Lid-Staat en maken zij gebruik van de afkorting van deze tite~ in voorkomend geval na aan de aldaar geldende voorwaarden inzake praktijkervaring te hebben voldaan.
2. Indien in een Lid-Staat de toegang tot of de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werîczaamheden onder de titel van architect afhankelijk is gesteld niet alleen val) de voldoening aan de eisen van hoofdstuk 11 of van het bezit van een in artikel 11 bedoeld diploma, certificaat of andere titel, maar tevens van de voltooiing van een stage over een periode van bepaalde duur tijdens welke praktijkervaring wordt opgedaan, erkent de betrokken Lid-Staat een attest van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst waaruit blijkt dat gedurende een overeenkomende periode in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst passende praktijkervaring werd opgedaan als voldoende bewijs. Het in artikel 4, lid I, tweede alinea, genoemde certificaat wordt als voldoende bewijs in de zin van dit lid erkend.
Artikel 24 I. Indien de ontvangende Lid-Staat van zijn onderdanen voor de toegang tot of de uitoefening van een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden het bewijs eist dat er voorheen geen fail1issement heeft plaatsgehad en een dergelijk bewijs niet is begrepen in de overeenkomstig de artikelen 17 en 18 verstrekte inlichtingen, aanvaardt deze Staat van de begunstigden een verklaring onder ede - of, in de Staten waar niet in een eed is voorzien, een plechtige verklaring welke door de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst, welke een attest afgeeft dat deze eed of plechtige verklaring bewijskracht heeft.
21. 0. 8S
Publiltatieblad van de Europese Gemeenschappen
Nr. L 223/25
Indien in de ontvangende Lid-Staat de financil!le draagkracht moet worden bewezen, aanvaardt deze Lid-Staat de door de banken van de andere Lid-Staten afgegeven attesten als gelijlcwaardig aan de op zijn eigen grondgebied afgegeven attesten.
van de in die andere Lid-Staat afgegeven en in de hoofdstukken 11 en 111 genoemde diploma's, certificaten en andere titels.
2. De in lid I bedoelde documenten mogen bij overlegging niet oudér zijn dan drie maanden.
De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 31, lid I, eerste alinea, geatelde termijn de autoriteiten en instanties aan die gemachtigd zijn tot afgifte en ontvangst van de diploma's, certificaten en andere titels alsmede van de in deze richtlijn bedoelde documenten en ge~ en llellen de overige Lid-Staten ~ de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Artikû 2' 1. Indien een ontvangende Lid-Staat voor de toegang tot of de uitoefening van een der in altikei 1 bedoelde werkzaamheden van zijn ondeÏdanen het be,rijs eist dat zij door een verzèkering gedekt zijn tegen de geldelijke gevolgen van hun beroepsaansprakelijkheid, aanvaardt deze Staat de door de verzekeringsmaatschappijen van de andere Lid-Staten afgegeven attesten als zijnde gelijlcwaardig aan de op zijn eigen grondgebied afgegeven attesten. In deze attesten moet worden vermeld dat de verzekeraar zich, wat de aard en de omvang van de dekking betreft, naar de wettelijke en bestuunrechtelijke voorschriften van de ontvangende Lid-Staat heeft gericht. 2. Het in lid 1 bedoelde attest mag bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden.
Artikû 26 1. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen ten einde de begunstigden in staat te stellen geïnformeerd te worden omtrent de wetgeving alsmede, eventueel, omtrent de deontologie in de ontvangende Lid-Staat. Te dien einde kunnen zij informatiediensten oprichten waar de begunstigden de noodzakelijke gegevens kunnen inwinnen. In geval van vestiging kunnen de ontvangende Lid-Staten de begunstigden verplichten om met deze diensten contact op te nemen. 2. De Lid-Staten kunnen de ,in lid 1 bedoelde diensten oprichten bij de bevoegde autoriteiten en instanties die zij binnen de in artikel 31 , lid I, eerste alinea, bepaalde termijn aanwijzen. 3. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat in voorkomend geval de begunstigden in hun belang en in dat van hun c1ii!nten de talenkennis verwerven die noodzakelijk is voor de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden in de ontvangende Lid-Staat. HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artiktl 27
De ontvangende Lid-Staat Itan, in geval van gegronde twijfel, van de bevoegde autoriteiten van een andere' Lid-Staat een bevestiging verlangen van de echtheid
Artikel 28
Artikel 29 Deze richtlijn iJ eveneens van toepasing op de onderdanen van de Lid-Staten die overeenkomstig Verordening (BEG) nr. 1612/68 een van de in artikel I bedoelde werkzaamheden in loondienst uitoefenen of zullen uitoefenen.
Artikel 30 Uiterlijk drie jaar na afloop van de in artikel 31, lid I, eerste alinea, bedoelde termijn, onderZoekt de Commilsie opnieuw de rièhtlijn in het licht van de tot dan toe opgedane ervaring en legt zij de Raad, zo nodig, na raadpleging van het Raadgevend Comité, wijzigingsvoorstellen voor. De Raad onderzoekt deze voorstellen binnen één jaar.
Artiktl 31 De Lid-Staten treffen de maatregelen die nodig zijn om binnen vierentwintig mamden na de datum van de kennisgeving van deze richtlijn aan deze richtlijn te wldoen. Zij stellen de Commilsie daarvan onverwijld in kennis.· I.
De Lid-Staten. J>eschikken echter over een termijn van drie jaar na bedoelde datum van kennis8eving om aan artikèl 22 te wldoen. 2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 32 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Swen. ~
te Luxemburg, 10 juni 1985.
Voor dl Raad DI Voonlilltr JL PIOIlII'r
Nr. L 223/26
21. 8. 8S
Publibtieblad van de Europese GemeelllChappen
BESLUIT VAN DE RAAD 10 juni 1985
ftI1
houdende instelling ftI1 een Raadgevend Comité voor de opleiding op het gebied ftI1 de architectuur
(8SI38SIBEG) van de onderwijsmethoden en aan de nieuwe problemen waarmee architecten worden geconfronteerd als gevolg van de sociale, wetenschappelijke en technische ontwikkeling, alsmede aan de milieubescherming.
DB RAAD VAN DB BUROPESB GEMEBNSCHAPPBN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Bconomische Gemeenschap, Gezien het Commissie,
ontwerp-besluit
ingediend
door
de
OVerwegende !kt de Raad zich in zijn resolutie van 6 juni 1974 betreffende de onderlinge 'erkenning van diploma's, certificaten en andere titels (') heeft uitsesproken voor instelling van Raadgevende Comités; Overwegende dat het in het kader van de onderlinge erkenning van dipl.oma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur WIl belang is ervoor te zorgen dat de opleiding van vergelijkbaar hoog niveau is; Overwegende dat het, ten einde aan. de verwezenlijlting van dit doel bij te dragen, wenselijk is dat een Raadgevend Comité wordt ingesteld voor het verstreltken van adviezen aan de Commissie, BESLUIT:
Artikel 1 Bij de Commissie wordt een Raadgevend Comité voor de opleiding op het gebied van de architectuur ingesteld, hierna genoemd het .Comité·.
Artikel 2 Het Comité heeft tot taalt er mede voor te zorgen
Het 'Comité vervult de raadgevende taken die bij 3. Richtlijn 851384/EBG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelij1ce uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (') aan het Comité zijn opgedragen. 4. Het Comité verstrekt aan de Commissie en de Lid-Staten adviezen en doet hun Wlbevelingen alsmede, wanneer het zulks dienstig oordeelt, voorstellen ter zake van wijzigingen in de artikelen met betreklting tot de opleiding op het gebied van de architectuur in Richtlijn 85/384/BBG. 5. Het Comité adviseert de Commissie eveneens Over elke andere aangelegenheid die de Commissie aan het Comité zou kunnen voorleggen in verband met de opleiding op het gebied van de architectuur.
Artikel 3 1. Het Comité omvat drie deskundigen per lidStaat, te weten:
1. dat de opleiding op het gebied van de architectuur in de Gemeenschap op een ver~lijkbaar hoog niveau ligt.
-
2. Met name maaltt het Comité daartoe gebruik van de volgende middelen : - uitwisseling van volledige informatie over de opleidingsmethoden en de inhoud, het niveau en de structuur van het theoretische en praktische onderwijs dat in de Lid-Staten wordt gegeven;
-
-
-
discussie en overleg om te komen tot een gemeenschappelijke conceptie ten aanzien van het te bereiken niveau van de opleiding op het gebied van de architectuur en, eventueel, ten aanzien van de structuur en inhoud van een dergelijke opleiding, met inbegrip van de criteria betreffende de praktijkervaring; aandacht voor de aanpassing van de opleiding op het gebied van de arcJtitectuur aan de vooruitgang
(') PB nr. C 98 van 28, 8. 1974, blz, 1.
een deskundige uit de beroepspralrtijk, een deskundige van de instellingen voor onderwijs op universitair of gelijkwaardig niveau op het gebied van de architectuur, een deskundige van de bevoegde autoriteiten van de Lid-StaaL
2. Elk lid heeft een plaatsvervanger. Deze plaatsvervanger is bevoegd de vergaderingen van het Comité bij te wonen. 3. De in de leden 1 en 2 bedoelde leden en plaatsvervangers worden door de Lid-Staten aangewezen. De in lid I, eerste en tweede streepje, bedoelde leden en hun plaatsvervangers worden aangewezen op voordracht of na adequate raadpleging van de actieve beroepsbeoefenaars en van de instellingen voor onderwijs op universitair of gelijkwaardig niveau op het gebied van architectuur. De aldus aangewezen leden en plaatsvervangen worden benoemd door de Raad. (') Zie bladzijde IS van dil Publiblieblad.
21. 8. 115
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
Artikel -I 1. De leden van het Comité worden benoemd voor een periode van drie jaar. Na het verstrijken van deze periode blijven de leden van het Comité in functie totdat in hun vervanging is voorzien of hun mandaat wordt verlengd. 2. Aan het mandaat van een lid kan vóór het verstrijken van de periode van drie jaar een einde komen ingevolge uittreding, overlijden of vervanging door een ander lid overeenkomstig de procedure van artikel 3. De benoeming van een nieuw lid geldt voor de resterende duur van het mandaat
Nr. L 223/27
met de Commissie vastgesteld door de voorzitter van het Comité.
Artikel 6 Het Comité kan werkgroepen instellen en waarnemers of deskundigen uitnodigen of toelaten om het bij te staan bij alle bijzondere aspecten van zijn werkzaamheden.
Artikel 7
De Commissie voert het secmariaat van het Comité. Gedaan te Luxemburg, 10 juni 1985.
Artikel 5 Voor de Raad Het Comité lciest uit zijn midden een voorzitter en twee vice-voorzitters. Het stelt zijn reglement van orde vast De agenda van de vergaderingen wordt in overleg
De Voorzitter M. FlORET