Moderne wetenschap in de Bijbel? Een kritische recensie van Ben Hobrinks boek Bart Klink Juli 2007
Bioloog Ben Hobrink probeert met zijn boek “Moderne wetenschap in de Bijbel” (Gideon, 2005) te bewijzen dat de bijbel de wetenschap ver vooruit is, zoals ook uit de ondertitel blijkt ( “De Bijbel is de wetenschap 3500 jaar vooruit”). Niet alleen is er volgens hem geen enkel conflict met modern wetenschappelijk inzicht, in de bijbel zijn zelfs al wetenschappelijke feiten te vinden ver voordat de wetenschap ze heeft ontdekt. Daarmee probeert hij aan te tonen dat de bijbel wel een goddelijke oorsprong moet hebben. Het grote probleem is echter dat hij daarmee ingaat tegen wat nu de consensus is in de astronomie, geologie, biologie, archeologie en theologie. Blijkbaar verstaat hij onder “moderne wetenschap” iets anders dan moderne wetenschappers doen. Zijn pretentie is dan ook niet bepaald bescheiden te noemen, zeker niet gezien het feit dat hij, blijkens zijn achtergrond, geen expert is op al deze gebieden, met uitzondering van de biologie. Zelfs zijn biologische kennis blijkt ver onder de maat, in ieder geval wat evolutie betreft. Deze recensie is niet bedoeld als een complete weerlegging van zijn boek. Daartoe zou een boek geschreven moeten worden dat vele malen de omvang heeft van Hobrinks boek zelf en daartoe ben ik ook niet competent. Ik zal hier slechts enkele voorbeelden uit zijn boek bekritiseren die vaak illustratief zijn voor de rest.
Goddelijke hygiëne en de tora In het eerste deel van zijn boek probeert Hobrink op grond van de reinheidswetten uit de tora1 aan te tonen hoe ver de bijbel zijn tijd al vooruit was. Zo besteedt hij uitgebreid aandacht aan het baden en kleren wassen. Hobrink schrijft dat de Israëlieten zich enkele malen per week volledig moesten wassen, wat ook geldt voor hun kleren. Dit moest gebeuren in “schoon stromend water of in een schoon bad van minstens 250 liter, waarvan het water na gebruik kon wegvloeien” (pag. 65). Blijkbaar heeft Hobrink er niet bij stil gestaan dat de Israëlieten dit moesten doen toen ze in de woestijn zaten. Hoe waarschijnlijk is het dat een rondtrekkend volk van 2 tot 3 miljoen mensen in de woestijn zich regelmatig kan baden in “schoon stromend water of in een schoon bad van minstens 250 liter”? Waar haalden ze, midden in de woestijn, al dat water vandaan? Een ander voorbeeld dat Hobrink aanhaalt, is de besnijdenis, die nog steeds gebruikelijk is bij kinderen van joodse en islamitische ouders. Bij dit ritueel wordt de huid die over de eikel heen zit (de voorhuid) weggesneden. Volgens Hobrink heeft besnijdenis allerlei medische voordelen. Er zijn echter ook studies die dit voor het totaalplaatje in twijfel trekken2. Daarnaast is er een kans op infectie (zeker onder primitieve omstandigheden!) en zijn er ethische bezwaren. Tot slot mist Hobrink een heel belangrijk punt: als het niet hebben van een voorhuid (zoals na besnijdenis) werkelijk zo gunstig is, waarom heeft God de penis dan 1
Dit zijn de eerste vijf boeken uit het christelijke oude testament of de joodse tenach (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium). 2 Zie bijvoorbeeld R.S. van Howe (2004) “A cost-utility analysis of neonatal circumcision.”, Medical Decision Making, 24:584-601.
geschapen met voorhuid? Waarom geen penis zonder voorhuid, zodat besnijdenis niet eens nodig is? Uit deze en vele andere voorbeelden blijkt dat Hobrink erg gecharmeerd is van de tora. Zijn voorbeelden zijn echter zeer selectief. Waarom vermeldt hij bij de reinheidswetten bijvoorbeeld niet het seksistische onderscheid tussen het aantal dagen dat een vrouw onrein is na het bevallen van een jongetje (40 dagen) en een meisje (80 dagen) (Lev. 12:2-5)? Waarom vermeldt Hobrink bij zijn bespreking van de sabbat (pag. 306) niet dat overtreders gestenigd moeten worden, ook al betreft het slechts het sprokkelen van hout (Num. 15:32-36)? Waarom wijst Hobrink wel op de zorg voor gastarbeiders die staat voorgeschreven in de tora (pag. 307), maar niet op het aanmoedigen van slavernij, wat ook staat voorgeschreven in de tora (Lev. 25:44-46)? Een slaaf mag volgens de tora zelfs met een stok geslagen worden, mits hij niet overlijdt (Ex. 21:20-21).
Wetenschap in de Bijbel? Hobrink geeft op meerdere plaatsen toe dat de bijbel geen wetenschappelijke verhandeling is, maar blijft er op wijzen dat dit niet wil zeggen dat er geen wetenschap in staat. Integendeel, zo stelt hij, de bijbel had vele wetenschappelijke feiten al juist voordat wetenschappers daar achter kwamen. Als dit werkelijk zo was, is het opmerkelijk dat mensen hier altijd pas achterkomen nadat wetenschappers het betreffende ontdekt hebben. Waarom hebben wetenschappers iets moeten ontdekken als het al eeuwen in de Schrift te vinden is? Waarom wordt dit altijd pas achteraf geconstateerd? De meest logische verklaring is dan ook dat het achteraf inleeswerk is. Ik zal twee voorbeelden die Hobrink geeft kort behandelen. Op pagina 146 en verder meent hij dat de watercyclus al beschreven wordt in Prediker 1:7: “Alle rivieren stromen naar zee en de zee raakt niet vol. Naar de plaats waar ze begonnen zijn keren de rivieren terug om opnieuw te gaan stromen.” Hierin meent Hobrink de watercyclus te zien: het water stroomt uit de rivieren naar de zee en eindigt weer bovenaan de rivier om de cyclus te hervatten. Hij citeert hier de Willibrordvertaling, niet de NBG’51 vertaling zoals hij in de rest van zijn boek doet. Dat is ook niet zo opmerkelijk, want uit de NBG’51 vertaling blijkt zijn punt niet: “Alle beken stromen naar de zee, nochtans wordt de zee niet vol; naar de plaats waarheen de beken stromen, daarheen stromen zij altijd weer.” Deze vertaling drukt de strekking van het vers beter uit, zoals de Word Biblical Commentary bij dit vers aangeeft. Ook uit de context van dit vers blijkt namelijk dat de schrijver poëtische uitdrukkingen gebruikt om duidelijk te maken dat alles hetzelfde blijft, het spreekwoordelijke “er is niets nieuws onder de zon”. De zon gaat altijd weer op en onder (v. 5), de wind blijft altijd waaien (v. 6) en het water altijd naar de zee stromen (v. 7). Wat hier beschreven wordt, is weinig bijzonders. Er is zeker geen goddelijke inspiratie nodig om tot dit inzicht te komen. Met de letterlijke lezing die Hobrink gebruikt om tot zijn watercylus te komen, blijft van de rest van de tekst niets heel. Wat voor natuurkundig inzicht moeten we bijvoorbeeld halen uit vers 5? “De zon komt op en de zon gaat onder en hijgend ijlt zij naar de plaats waar zij opkomt.”
De schrijver van dit vers probeert op poëtische wijze een punt te maken over de “ijdelheid der ijdelheden”, niet over natuurwetenschap. Een ander voorbeeld van moderne wetenschap in de bijbel meent Hobrink te halen uit Jesaja 40:22: “Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde” Volgens Hobrink bewijst dit dat de aarde rond is volgens de bijbel. Daarvoor beroept hij zich echter wel op een andere vertaling (Statenvertaling) dan hij verder doet omdat ook in dit geval uit andere vertalingen zijn punt niet blijkt. Zo spreekt de NBG’51 vertaling bijvoorbeeld over “het rond der aarde”, de Willibrordvertaling over “het gewelf dat de aarde overspant”, de Nieuwe Bijbelvertaling van “de schijf van de aarde” en de Groot Nieuws Bijbel ook van “de aardschijf”. Deze andere vertalingen suggereren een platte aarde, zoals ook blijkt uit de context van de passage (NBG’51 vertaling): “Hij troont boven de schijf van de aarde – haar bewoners zijn als sprinkhanen –, hij spreidt de hemel uit als een doek, spant hem uit als een tent om in te wonen.” Het beeld dat hier opgeroepen wordt, is dat van een platte schijf waar de hemel als een koepel (tent) overheen staat. God staat boven op deze koepel en kijkt op ons neer gelijk wij op sprinkhanen neerkijken. Dit primitieve wereldbeeld is in overeenstemming met vele andere bijbelse passages en met het gangbare wereldbeeld uit die tijd3. Hobrink schrijft dat “sommige wetenschappers in de vroege Middeleeuwen dachten dat de aarde plat was en op pilaren stond” (pag. 152). Dat is ook niet zo verwonderlijk, want dat is ook wat er in de bijbel staat (NBG’51 vertaling): “Hij doet de aarde van haar plaats wankelen, zodat haar zuilen schudden.” (Job 9:6) “Al mogen de aarde en al haar bewoners wankelen, Ik ben het, die haar pilaren heb vastgezet.” (Psalm. 75:3) “Want de grondvesten der aarde zijn des HEREN; Hij heeft daarop het aardrijk gesteld.”(1 Sam. 14:5)” “ik zag: er stond een boom midden op de aarde, van grote hoogte; die boom was groot en sterk, zijn hoogte reikte tot aan de hemel, en hij was te zien tot aan het einde der gehele aarde;” (Dan. 4:10-11)
Deze boom kan niet in het midden van een bolvormige aarde staan, wel in het midden van een platte schijf. Op een ronde aarde is het überhaupt niet mogelijk dat er een “einde der gehele aarde” is, op een platte aarde wel. Op pagina 155 maakt Hobrink het nog bonter door te beweren dat de weerstand op het heliocentrische wereldbeeld (de aarde draait om de zon, niet andersom) van Galileï niet gegrond was op een bepaalde bijbelvisie. Dit verzet was echter wel degelijk religieus en 3
R. M. Price en R. Finley, “Heaven and Its Wonders, and Earth: The World the Biblical Writers Thought They Lived In”, http://www.infidelguy.com/heaven_sky.htm
bijbels gegrond4. Blijkbaar is hij ook niet op de hoogte van wat de vader van de Reformatie, Martin Luther, over Copernicus’ heliocentrisme zei in zijn Tischreden (1539) “Deze gek [Copernicus] wil de hele wetenschap van de astronomie op zijn kop zetten maar de heilige schrift zegt ons dat Jozua beval dat de Zon moest stilstaan en niet de aarde”.
Evolutie of schepping Over dit onderwerp zouden we van Hobrink aardig wat mogen verwachten, hij is immers bioloog. Het blijkt echter dat Hobrink basale kennis van de evolutiebiologie ontbeert. Hij heeft niets eens de moeite genomen om een moderne introductie tot de evolutiebiologie ter hand te nemen5. De enige wetenschappelijke literatuur die hij naast creationistische werken aanhaalt, komt bijna geheel uit de jaren 50 en 60! Volgens Hobrink wil Darwins evolutietheorie zeggen “dat het leven op aarde niet is geschapen door een God, maar ontstaan is door puur toeval. Het leven heeft zich daarna vanzelf verder ontwikkeld van eencellig diertje tot de miljoenen soorten planten en dieren die we nu kennen.” (pag. 176). Darwins werk ging echter over het ontstaan van soorten (species), niet over het ontstaan van leven. Ook denkt Hobrink blijkbaar dat de evolutietheorie puur toeval is. “Zou zoiets [het oog] door puur toeval kunnen ontstaan?”, vraagt hij zich af op pagina 176. Natuurlijk niet, er is ook geen evolutiebioloog die dat beweert. Hobrink had dat als bioloog zeker moeten weten. Hij negeert bijvoorbeeld volledig de kracht van natuurlijke selectie, wat alles behalve toeval is. De rest van zijn ‘argumenten’ tegen de consensus in de biologie, geologie en astronomie zijn de ‘argumenten’ waar creationisten al decennia mee op de proppen komen. Ondanks dat ze reeds vele malen weerlegd zijn6, blijven ze telkens weer de kop op steken, zoals ook in Hobrinks boek. Ik zal hier twee voorbeelden van zijn ‘argumenten’ behandelen. Aapmensen Doordat Hobrink ook niet op de hoogte is van de huidige stand van zaken in de evolutie van de mens, gaat hij maar in op één onderdeel: het fossiele mensachtige geslacht Australopithecus, waarvan hij ook nog alleen de soort A. afarensis (waarvan ‘Lucy’ het bekendste fossiel is) behandelt. Het feit dat er nog vele andere fossiele mensachtigen7 gevonden zijn, negeert hij, evenals de genetische en anatomische overeenkomsten8 tussen ons en andere mensapen. Zelfs over A. afarensis blijft hij ernstig in gebreke. Hij stelt samenvattend: “de Australopithecus had de hersens van een aap, had het gebit van een aap, liep als een aap en zag er uit als een aap. Het is gewoon een uitgestorven apensoort.”. Zonder uit te leggen wat hij onder “aap” verstaat (een doodskopaapje verschilt anatomisch meer van een gorilla dan 4
Dit is niet de geschikte plaats om hier uitgebreid op in te gaan. Zie voor een goed overzicht “God and Nature: Historical Essays on the Encounter between Christianity and Science” van D. C. Lindberg en R. L. Numbers (eds.) (University of California Press, 1986). 5 Bijvoorbeeld: “Evolution” van Mark Ridley (Blackwell Publishing, 2003), “Evolution” van Monroe Strickberger (Jones & Bartlett Publishers, 2000) en “Evolutionary analysis” van Scott Freeman en Jon Herron (Benjamin Cummings, 2003). 6 M. Isaak, “Index to Creationist Claims”, http://www.talkorigins.org/indexcc/list.html 7 R. Lewin en R.A. Foley “Principles of human evolution, 2nd ed.” (Blackwell Publishing, 2004). 8 S. Gibbs, M. Collard, B. Wood (2002) “Soft-tissue anatomy of the extant hominoids: a review and phylogenetic analysis.” Journal of Anatomy, 200:3-49.
een mens van een chimpansee) meent hij blijkbaar dat er geen wezen bestaan heeft dat zowel lijkt op een chimpansee (de aap die nog het meeste op ons lijkt) en de moderne mens. Tussenvormen kunnen immers niet bestaan volgens Hobrink. Ironisch genoeg blijkt A. afarensis juist een prachtig voorbeeld te zijn van een overgangsvorm van aap naar mens. Daarvoor zal ik de chimpansee nemen als voorbeeld van een aap9. De vorm van het gebit en de grootte van de hoektanden zitten bijvoorbeeld tussen dat van een chimpansee en de mens in. Dat geldt ook voor de verhouding tussen de armen en benen. Het bekken, de hoek tussen bovenbeen en onderbeen, de positie van het achterhoofdsgat en de positie van de grote tenen lijken meer op dat van een mens dan op dat van een chimpansee. Waarom vermeldt Hobrink dit niet? A. afarensis vertoont dus een mengeling van kenmerken van een chimpansee en een mens. Het is niet “gewoon een uitgestorven apensoort”, maar een klassiek voorbeeld van een overgangsvorm. Archeopteryx Ook gaat Hobrink kort in op Archeopteryx, een overgangsvorm tussen reptielen (of beter: een bepaalde groep dinosauriërs) en moderne vogels. Volgens hem is deze overgangsvorm echter “een echte vogel” (pag. 203). Opmerkelijk genoeg vermeldt hij wel de tanden en benige staart (typische reptielkenmerken), maar doet dit af door te zeggen dat die ook voorkomen bij enkele uitgestorven soorten. Maar dit is precies wat je zou verwachten als vogels zijn geëvolueerd uit reptielen! Verder verzuimt hij de vele andere reptielkenmerken van Archeopteryx te vermelden, waaronder de bouw van de ribben, de aanwezigheid van gastralia (‘buikribben’), de vrije (niet versmolten) middenhandsbeentjes, en de vrije middenvoetsbeentjes. Ook vermeldt hij niet dat vogels het ontwikkelingsprogramma hebben voor de aanleg van tanden, maar (gewoonlijk) geen tanden hebben10. Waarom hebben moderne vogels een ontwikkelingsprogramma voor een reptielkenmerk? Tot slot is Archeopteryx slechts één voorbeeld uit de overgang van reptiel naar vogel, de vele andere overgangsvormen11 vermeldt Hobrink niet eens.
Geen fouten in de bijbel? Als de bijbel het door God geïnspireerde Woord is, een centrale stelling van zijn boek, mogen er volgens Hobrink ook geen fouten in staan. Alle vermeende fouten zijn slechts schijnbaar, volgens hem. Zoals we hierboven gezien hebben, is de bijbel echter wel degelijk in strijd met moderne wetenschappelijke kennis en staan er dus fouten in. Hobrink wijdt ook enkele pagina’s aan de verschillende manuscripten waarop onze vertalingen gebaseerd zijn. Hij geeft ruiterlijk toe dat hier verschillen tussen bestaan, maar bagatelliseert deze vervolgens. Het klopt dat de meeste van deze verschillen niet tot verschillen in betekenis leiden, maar er zijn zeker ook verschillen die dat wel doen. Wat het nieuwe testament betreft zegt hij daarover “De verschillen gaan echter nooit over kernpunten van het geloof of over belangrijke geboden in de bijbel” (pag. 284). Dit is opmerkelijk omdat hij in de regel daarvoor 1 Joh. 5:7-8 aanhaalt. Deze passage, het zogenaamde comma johanneum, is de enige passage in de gehele bijbel die de drie-eenheid, hét kernpunt van het
9
Technisch gezien zijn ook wij apen, maar ik zal voor de duidelijkheid dat hier niet aanhouden. M.P. Harris, S.M. Hasso, M.W. Ferguson, J.F. Fallon (2006) The development of archosaurian first-generation teeth in a chicken mutant, Current Biology, 16:371-377 11 Zie bijvoorbeeld: Z. Zhou (2004) “The origin and early evolution of birds: discoveries, disputes, and perspectives from fossil evidence.” Naturwissenschaften, 91:455-471. 10
christelijk geloof, expliciet weergeeft. Het is echter een middeleeuws invoeging geweest12. Vele andere voorbeelden kunnen nog gegeven worden13. Naast deze verschillen tussen manuscripten is er nog het probleem van de vertaling. Soms in het niet duidelijk hoe een bepaalde tekst vertaald moet worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er (aanzienlijke) verschillen kunnen bestaan tussen vertalingen, zoals hierboven ook al is gebleken14.
Archeologie en de bijbel Volgens Hobrink is de archeologie volledig in overeenstemming met de bijbel. Hij citeert een bron uit 1959 (!) waarin staat dat het een “onloochenbaar feit” is dat er “nooit één archeologische ontdekking is geweest die met de Bijbel in tegenspraak is” (pag. 293). Dat was misschien 50 jaar geleden zo, maar tegenwoordig absoluut niet meer. Een beroemd voorbeeld is de stad Jericho, volgens de bijbelverhalen een stad met stevige muren die door Jozua veroverd werd. Archeologische vondsten uit de tijd waarin dit gebeurd zou moeten zijn (late bronstijd), laten echter een klein en onversterkt Jericho zien15. Er waren geen muren die Jozua in kon laten storten. Een ander beroemd voorbeeld is de slavernij in en de uittocht uit Egypte. Hier is geen spoor van terug te vinden. De vele plagen die Egypte volgens de bijbel te verduren heeft gekregen, zouden het land volledig voor lange tijd lam moeten leggen. Niets is echter minder waar. Vervolgens trekt Mozes met zijn volk uit Egypte de woestijn in, achtervolgd door de Farao met zijn paarden en wagens (Ex. 13), wat overigens niet mogelijk had kunnen zijn omdat alle paarden aan de pest gestorven waren (Ex. 9). Mozes trekt vervolgens met zijn volk, naar schatting 2 tot 3 miljoen mensen, 40 jaren door de woestijn. Ook hier is geen enkel spoor van te vinden. Hobrink weet dit en zegt dat afwezigheid van bewijs geen bewijs is van afwezigheid. Dit is juist, ware het niet dat archeologen wel in staat zijn geweest sporen van kleine nomadische groepen te vinden uit nog vroegere tijden. Het is vergelijkbaar met wanneer alle inwoners van Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag 40 jaar lang door België zouden trekken, zonder ook maar een spoor achter te laten. Hoe geloofwaardig zou dat zijn? Het ligt niet aan de beperkingen van de archeologie; de verhalen uit Exodus zijn simpelweg nooit gebeurd (in ieder geval niet zoals ze beschreven worden). Tegenwoordig zijn er zelfs archeologen die nog veel meer van de vermeende bijbelse historie in twijfel trekken16.
Mozes als auteur van de tora? Volgens Hobrink is er een overvloed aan bewijzen dat Mozes de tora heeft geschreven. Hiermee gaat hij in tegen wat experts wereldwijd al lange tijd denken17. De redenen waarom bijna geen enkele oudtestamenticus ter wereld meer in het mozaïsche auteurschap gelooft, zijn legio. Ik zal hier slechts enkele voorbeelden aanhalen: - In de tora wordt Mozes’ eigen dood beschreven (Deut. 34). 12
“Johannine comma” in The Anchor Bible Dictionary B.D. Ehrman, “Misquoting Jesus: The Story Behind Who Changed the Bible and Why” (HarperOne, 2005). 14 Een ander belangrijk voorbeeld is de vertaling van Genesis 1:1. Volgens veel vertalingen moet dat zijn “In het begin schiep God de hemel en de aarde”, maar andere vertalingen (bijv. de Leidsche, en die van de Jewish Publication Society (3rd ed.)) geven “Toen God begon met de schepping van hemel en aarde…”. Over welke vertaling de juiste is, bestaat al eeuwen onenigheid onder de experts. 15 “Jericho” in The Anchor Bible Dictionary 16 Zie bijvoorbeeld I. Finkelstein en N.A. Silberman, “The Bible Unearthed: Archaeology's New Vision of Ancient Israel and the Origin of Its Sacred Texts” (Free press, 2002) 17 Zie bijvoorbeeld “Introduction to the Pentateuch” in M.B. Coogan (ed.), “The New Oxford Annotated Bible, Augmented Third Edition” (Oxford University Press, 2007) en “Torah” in The Anchor Bible Dictionary.
13
-
-
-
In Gen. 14:14 staat dat Abram een groep naar de stad Dan leidde, terwijl elders staat dat de stad pas zo heette in de tijd van de Richteren (18:29), lang na Mozes’ dood. Er zijn overduidelijke tegenstrijdigheden in de tora, zoals het aantal reine dieren dat Noach meegenomen zou hebben in de ark (volgens Gen. 7:2 zeven paar, maar volgens Gen. 6:19 en 7:8-9 één paar). Hoe kan één auteur zo achter elkaar twee tegenstrijdige dingen opschrijven? Er staan twee verschillende versies van de Tien Geboden (Ex. 20 en Ex. 34) in de tora, die volgens de tekst zelf (Ex. 34:1) hetzelfde hadden moeten zijn. Kan één auteur zo’n grote vergissing gemaakt hebben? Nergens in de tora zelf staat dat Mozes de gehele tora geschreven heeft.
Nawoord Ik wil nogmaals benadrukken dat ik met deze recensie niet pretendeer alles wat Hobrink schrijft te weerleggen. Dat is onmogelijk in een recensie en vereist diepgaande kennis van alle onderwerpen die hij aanhaalt. Volgens mij heeft geen enkele mens die, zeker ik niet. Wat ik wel heb willen doen is vraagtekens plaatsen bij zijn algemene stelling, namelijk dat de bijbel onfeilbaar is en de wetenschap al ver vooruit liep. Daarnaast heb ik willen aantonen dat Hobrink een zeer vertekend beeld geeft van “moderne wetenschap”, en daarmee dus een nietsvermoedende leek op het verkeerde been zet. De “moderne wetenschap” van Hobrink is niet de wetenschap die je tegenkomt in prestigieuze wetenschapsbladen, op wetenschappelijke symposia, in onderzoekslaboratoria en aan universiteiten wereldwijd. De bijbel is niet foutloos en liep de moderne wetenschap al helemaal niet vooruit. Het had Hobrink gesierd wat bescheidener pretenties te hebben, zeker als hij die in de verste verte niet waar kan maken. Schoenmaker, blijf bij je leest!