in de wetenschap getekend NatasJA JUCEWICZ
VOORWOORD
in de wetenschap getekend
Het doel van deze scriptie is een beeld te scheppen over de kruisbestuiving tussen de natuurwetenschap en de beeldende kunst op het gebied van toegepaste natuurhistorische kunst. Het onderzoek wat hieraan vooraf ging heeft als startpunt mijn persoonlijke fascinatie voor de schoonheid van de natuur en hoe de wetenschap gebruik heeft gemaakt van illustraties om deze schoonheid beter in beeld te kunnen brengen en te kunnen doorgronden. Met als thema de natuur als inspiratiebron.De evolutie van het kijken naar dieren. Zolang er mensen bestaan, zijn er dieren getekend. Sinds de prehistorie zijn ze afgebeeld in grotten, later in manuscripten en in de middeleeuwen was het Latijnse bestiarium een van de populairste prentenboeken in Engeland. Vanaf de 17e eeuw werd de visie van de mens op dieren steeds wetenschappelijker en esthetischer, maar het was pas veel later in de 18e eeuw, een periode van revolutionaire veranderingen, dat onze relatie tot de natuur een drastische verandering onderging. Het was de eeuw van de ontdekkingsreizen en van de verlichting (1650-1789). Dit onderzoek gaat over de evolutie van het kijken naar en verbeelden van dieren. Mede dankzij de moderne wetenschap is onze kijk op dieren in zijn huidige vorm gegoten. Onze manier van waarnemen is in de afgelopen twee à drie eeuwen getransformeerd. De schepping Gods heeft plaats gemaakt voor de evolutietheorie van Charles Darwin.
NatasJA JUCEWICZ SCRIPTIE THEORIE DER KUNSTEN ABV TILBURG 23 APRIL 2015
3
INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING 7 2.
EMPRIRISCH ONDERZOEK EN VERBLUFFENDE RESULTATEN 9
2.1 ARISTOTELES DE GENIALE, grondlegger van de biologie, voorloper van het empirisme
9
2.2 PLINIUS DE OUDERE, HET TOONBEELD VAN LEERGIERIGHEID 10 2.3 NATUUR, NAVOLGING EN INVENTIE, vanaf de 17e eeuw
13 2.4
MARIA SYBILLA MERIAN 15
3.
DE VIER GRONDGEDACHTEN VAN HET KIJKEN NAAR DIEREN
19
3.1
DE VERLICHTING 1700-1800
19
3.2
ROMANTIEK 1790 - 1810
20
3.3
DE VIER GRONDGEDACHTEN VAN HET KIJKEN NAAR DIEREN
21
4.
HET TOEPASSEN VAN WETENSCHAPPELIJKE ILLUSTRATIES
4.1
ERNST HAECKEL 1834-1919
31 31
4.2 IN DE SPIEGEL KIJKEN 31 4.3 DE TIEN GEBODEN VAN SCHLEGEL 32 5 CONCLUSIE 39 BRONNENLIJST 40
4
5
1. INLEIDING In de loop der tijden zijn er zes verschillende manieren waarin wij dieren beschouwen en benaderen. Het dier als roofdier, prooi, en ongedierte en vanaf circa 1500 kwamen er drie benaderingen bij. Dieren werden nu ook op de wetenschappelijke, esthetische en symbolische manier benaderd. Deze laatste drie benaderingen zijn in de loop der eeuwen op bijzondere wijze in beeld gebracht. Enerzijds als autonome werken gecreëerd door kunstenaars, anderzijds vormgegeven door illustratoren. In beide gevallen met liefde en verwondering voor de dierenwereld. Hoe dieren vroeger werden afgebeeld in tegenstelling tot hoe zij tegenwoordig afgebeeld zijn, zit een groot verschil. Het verschil zit hoofdzakelijk in de beleving van de maker. In een tijd dat de mens nog niet overzee ging en hij alleen datgene kende dat zich in zijn directe omgeving afspeelde, had datgene wat onbekend was een vijandige toon. Het aanspoelen van nooit eerder waargenomen zeebeesten, ook wel walvissen te noemen, boezemde het volk angst in; het zou zomaar een vertelling uit de Bijbel kunnen zijn waarin God de mens liet weten dat hij in gevaar was. Ook de afbeeldingen van vreemde bloeddorstige beesten in bestiaria vertelden dat een vreemd dier angstaanjagend was, een bedreiging voor de mens. Tegenwoordig beseffen wij maar al te goed dat het niet de dieren zijn die een bedreiging vormen, maar de mensen zelf. In deze tijd vinden wij, de mensen, het meer dan logisch dat dieren op hun eigen wijze een centrale plaats innemen. Velen van ons beschouwen zichzelf als dier, eveneens als onderdeel van de natuur.
6
7
2. EMPIRISCH ONDERZOEK EN VERBLUFFENDE RESULTATEN 2.1 ARISTOTELES DE GENIALE, grondlegger van de biologie, voorloper van het empirisme In deze tijd waarin wij leven, denken en handelen worden veel dingen als vanzelfsprekend gezien. Dat we geboren worden en weer dood gaan, dat er een bevruchting plaatsvindt voor de geboorte en dat je hart stopt met kloppen als je overlijdt. Maar waarom al deze gebeurtenissen plaatsvinden, dat blijft ergens toch een raadsel. De man die als eerste een kippenembryo onderzocht om te weten te komen hoe wij mensen en de dieren zijn ontstaan, is Aristoteles, een Griekse filosoof van wereldformaat. Hij is degene die wetenschap en filosofie heeft samengebracht. Hij is de vader van de biologie. We gaan terug naar het jaar 384 voor Christus, zo’n 2399 jaar geleden. Het jaar waarin Aristoteles het levenslicht zag. We gaan terug naar de klassieke beschaving van het oude Griekenland oftewel de Hellenistische wereld. In de antieke periode was het niet erg gebruikelijk om kennis, die deels gebaseerd was op dat wat men zag, hoorde en/of voelde te vergaren door middel van onderzoek. Filosofie werd grotendeels bedreven door middel van het redeneren. Aristoteles, leerling van Plato, was daarin anders. Hij zei: “Ik hou van Plato maar nog meer hou ik van de waarheid”.
’Dankzij onze zintuigen en ons intellect (indien aanwezig) zijn wij in staat de wereld om ons heen te begrijpen’. 1 Aristoteles is de eerste persoon die de oorsprong van ’het levend wezen’ onderzoekt. Dit doet hij op een kippenboerderij waar hij kippenembryo’s onderzoekt en beschrijft. Hij ontdekt daar dat het niet zozeer de materie is waardoor iets zijn uiteindelijke vorm krijgt, maar dat het de omstandigheden zijn en de manier waarop die geordend zijn. De bevindingen en ontdekkingen van Aristoteles over en in de natuur kwamen voort uit de manier waarop Aristoteles de natuur op een eigen wijze wist te doorgronden. Hij begreep de natuur omdat hij keek vanuit de natuur an sich, met als hoofdgedachte dat hij zelf onderdeel was van de natuur. Aristoteles bracht tijdens zijn verblijf op Lesbos veel tijd door met het verzamelen van specimen/monsters. Hij was de eerste filosoof die zijn handen letterlijk vies maakte aan echte dingen zoals vissoorten en andere dieren om de logica van Plato te toetsen op de wereld der natuur. Wat hem het meest verwonderde tijdens zijn vele observaties was dat de dieren en hun innerlijke en uiterlijke vormen passend waren voor de omgeving waarin zij leefden. Levende wezens zijn ontworpen om te overleven en te reproduceren. Volgens Aristoteles hebben alle levende wezens een ziel. Conform de overlevering was Aristoteles ook de eerste natuurhistorisch verzamelaar. De officieren van Alexander de Grote kregen de opdracht om alle bijzondere flora en fauna die ze tijdens hun veldtochten tegenkwamen, mee te nemen voor de collectie van Aristoteles. Dit was omdat Alexander de Grote enige tijd de leerling van Aristoteles was. Door deze verzameling lag de natuurlijke wereld binnen handbereik. 1
8
Aristotle, 384 - 322 v.Chr., http://plato.stanford.edu/entries/aristotle/#Sci, september 25 2008
9
Aristoteles onderzocht, ordende en beschreef de verschillende soorten dieren en zocht daarin naar een verband. Hij was de eerste filosoof die dieren op een wetenschappelijke manier bekeek. Hij ontleedde dieren om de werking van de organen te kunnen verklaren. Hij keek en vergeleek en vroeg zich hoofdzakelijk af ’waarom?’ ’waarom hebben eenden platte voeten?’ waarom heeft een kever een hard schild?’ ’waarom zijn de dingen zoals ze zijn?’ ervan uitgaande dat alles een reden heeft. De grootste vraag voor Aristoteles was waarom de dingen veranderen, waarom blijven ze niet zoals ze zijn? Aristoteles wees ons erop dat de wereld en het heelal onder te verdelen zijn in deelgebieden als de wereld der natuur, die van het handelen (ethiek) en die van de literatuur. In het vierde boekwerk van Aristoteles de Metafysica behandelt hij het bestaande als zijnde het bestaande en zijn kenmerken. Dit onderzoek maakt geen deel uit van de deelwetenschappen, omdat de metafysica het totaal onderzoekt en geen gedeelte ervan. Het onderzoek en in het bijzonder de conclusie zou op elk terrein hetzelfde moeten zijn. Voor elk individu geldt een algemene betekenis die niet afwijkt, ongeacht de situatie. Met andere woorden is de conclusie onomstotelijk bewezen. Het lastige aan metafysica is dat het vraagstukken behandelt die tot op de dag van vandaag worden onderzocht omdat er geen duidelijke definitie is van dat wat uiteindelijk is. Zoals: ’Wat is tijd?’ en ’Wat is ruimte?’ Het bijzondere aan metafysica is dat het wordt beoefend door zowel filosofen als wetenschappers. Tegenwoordig beschouwen we metafysica als een filosofie in plaats van een wetenschap. Metafysica onderzoekt de ’ziel’ edos van iets en het systeem (de omstandigheden waardoor de ziel tot leven komt of tot zijn vorm, zoals ruimte en tijd).
wetenschappers uit eerdere periode het geval was, is dat zij het illustreren en de wetenschap als hobby beoefenden. Maar omdat zij de beste studies hadden gevolgd vanwege hun goede komaf, waren de uitkomsten van de hobby’s van een zeer hoge kwaliteit, zo niet de hoogste. Het is bijzonder te weten dat een behoorlijk aantal meesterwerken (zowel beeldend als literair) grotendeels zijn ontstaan wegens fascinatie, plezier en verwondering voor datgene dat werd waargenomen en onderzocht. Een wijze les die laat zien dat er slechts drie ingrediënten nodig zijn om jezelf en de wereld om je heen meesterlijk te overtreffen. Dit was ook bij Plinius het geval. Dankzij zijn studie maakte Plinius kennis met de wetenschap en deze kennismaking ontwikkelde zich tot een onstilbare honger naar kennis, die ervoor zorgde dat Plinius nauwelijks sliep om zoveel mogelijk informatie over de wereld te kunnen verzamelen. Deze informatie werd opnieuw onderzocht en herschreven door Plinius. Met als resultaat het 37-delig boek de; ’Historia Naturalis’ het eerste soort encyclopedisch werk ooit. Plinius was de eerste die schreef dat de wereld een soort bolling had in plaats van de platte schijf zoals zijn tijdgenoten de vorm van de wereld beschouwden. In ’Historia Naturalis’ beschrijft Plinius echte en fantastische dieren. De beschrijving van Plinius in de ´Historia Naturalis´ over dieren is van grote invloed geweest op de latere bestiaria, die de moraal toevoegen naar het voorbeeld van Physiologus. De waarneming van de mens werd hierdoor beïnvloed.
De Fysica is een natuurwetenschap die vorm en materie op filosofische wijze onderzoekt. Kort gezegd is fysica natuurfilosofie die beide naturen ’vorm’ en ’materie’ probeert te doorgronden. Vormen en materie zijn tijdloos en onveranderlijk. Een voorbeeld vind je in een eikel, deze wordt (indien genoeg tijd en ruimte voor ontwikkeling) uiteindelijk een eikenboom. Dus de uiteindelijke vorm ligt vast in de vorm van de eikel, een eikenboom groeit nooit uit een kastanje. Deze vormen en het uiteindelijke doel liggen vast. Het zijn de tijd en ruimte in de breedste zin van het woord (denk aan een warme omgeving of een omgeving die koud en droog is) die zorgen voor eventuele veranderingen, waardoor de uiteindelijke vorm/het doel af kan wijken. Zoals bij veel geniale personen was dit ook bij Aristoteles het geval; in zijn tijd werd hij niet begrepen. Dit gebeurde echter wel ten tijde van de opkomst van de wetenschap; de middeleeuwen. 2.2
PLINIUS DE OUDERE, HET TOONBEELD VAN LEERGIERIGHEID
Plinius, geboren in Como circa 23 na Christus was een Romeins militair, letterkundige en amateurwetenschapper. Plinius kwam uit een rijke familie wat er voor zorgde dat hij kon studeren. Het was destijds de norm voor de welvarende jongens om op vroege leeftijd al te gaan studeren. Deze norm hield stand tot aan begin twintigste eeuw. Tegenwoordig is studeren in Europa veel toegankelijker. Je afkomst hoeft geen belemmering te zijn voor het volgen van een opleiding. Of je nu rijk bent of arm dat maakt hier in Nederland vrij weinig uit. Denk aan de prestatiebeurs. Vroeger was er geen sprake van studiefinanciering en werden er ook geen beurzen uitgereikt. Tot aan de 19e eeuw moest je van goede komaf zijn/veel geld hebben wilde je een studie kunnen betalen en volgen. Wat bij veel bekende dierenillustratoren en 10
Figuur 1 The Westminster Bestiary, ca. 1200 http://www.facsimilefinder.com/articles/westminster-bestiarybestiaries-third-family/
11
Veel mensen konden nog niet lezen en werden onderwezen d.m.v. beelden en een bijbehorende/ toegeschreven moraal. Hoewel Historia Naturalis geen moralistische boodschap bevat met betrekking tot het latere christendom, is dat bij bestiaria wel het geval. Het eerste bestiarium waarmee de christelijke wereld kennismaakt, is de Physiologus omstreeks 300 na Christus, geschreven in Griekenland. In de Physiologus worden een 50tal dieren, bomen en mineralen beschreven. Deze beschrijvingen werden gedaan op basis van Bijbelcitaten met verwijzingen naar een verhaal en moraal. De Physiologus vormt de basis voor de latere Bestiaria en andere encyclopedieën die geënt waren op het eerdere werk van Plinius. Een bestiarium is een middeleeuws manuscript, versiert met tekeningen en schilderingen in tempera (verlucht handschrift), waarin allerlei (fantastische) en echte dieren, planten, mineralen en fabelachtige mensensoorten worden besproken en beschreven alsof ze echt bestonden. De teksten in bestiaria zijn oorspronkelijk aan dieren gewijd. Bestiaria vonden gretig aftrek in de middeleeuwen en zijn daarmee één van de eerste bestsellers ter wereld. In de bredere zin van het woord is het bestiarium een encyclopedie met illustraties van echte dieren en fantasiedieren/figuren, mineralen en planten waarin de dieren in beeld en tekst worden weergegeven en uitgelegd zowel moralistisch als beschrijvend. Het is een combinatie van twee tradities die bestiaria hanteert: een wetenschappelijke en een moraliserende. Theoloog Thomas van Chobham, 1160-1236 vat het doel van bestiaria samen, hij zegt;
2.3
NATUUR, NAVOLGING EN INVENTIE, vanaf de 17e eeuw
In het begin van de natuurhistorie ten tijde van de Renaissance gingen bijgeloof en de moderne wetenschap vaak hand in hand. Oude verhalen en mythen bleven hangen en de behoefte om meer te weten te komen over de geheimen van de natuur werd ingezet om de meest onwaarschijnlijke beweringen te bewijzen. “Ik presenteer u alhier den Almachtige vinger Gods in de anatomie van een luijs”. 3 Het was de Nederlandse Jan Swammerdam, een bioloog ten tijde van de Gouden eeuw, die door het doen van wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de insectenwereld het bestaan van God wilde bewijzen. Het boek, met prachtige illustraties die hij eveneens zelf vervaardigde, wordt beschouwd als één van de meest baanbrekende boekwerken op het gebied van anatomie in de geschiedenis; ‘Bybel der Natuure’ het tweede boek van God. Tot halverwege de 17e eeuw zagen wetenschappers de natuur als een symbolische illustratie van de Bijbel, waarin de insectenwereld slechts gezien werd als een foutje in de schepping. Het was Aristoteles die de oorsprong gaf van het idee dat insecten bloedeloze beesten waren, en daarom geen deel uitmaakten van de schepping Gods.
’The lord created different creatures with different natures not only for the sustenance of men, but also for their instruction, so that through the same creature we may contemplate not only what may be useful to use in the body, but also what may be useful in the soul.’ 2
’God heeft de dieren niet alleen gecreëerd om in ons onderhoud te voorzien, maar ook vanwege de manier waarop dieren zichzelf verklaren. Zodat zij voedend zijn voor ons lichaam en voor onze ziel.’ 3 Voor mensen in de middeleeuwen was een neushoorn net zo fabelachtig als een eenhoorn of een cycloop. In het heden waarin wij leven is dit lastig voor te stellen. Toch is het zo dat de mensen uit de middeleeuwen alleen bekend waren met dat wat er in de nabije omgeving te zien was. Daarbij was het grootste gedeelte van de mensen analfabeet, zij konden niet schrijven en lezen. De beeldvorming in de middeleeuwen lag voor het grootste gedeelte in handen van het christendom. Hier kwam verandering in met de opkomst van de moderne wetenschap in 1550-1700. De tijd van de verwondering breekt aan. Kunst en wetenschap vinden elkaar vanwege hun fascinatie voor de wonderen der natuur. De invloed van Aristoteles op de westerse filosofie en wetenschap wordt steeds meer zichtbaar. Aristoteles’ theologische visie op de wetenschap heeft te maken met de manier waarop hij verschijnselen probeert te verklaren aan de hand van de functie en het doel dat ze hebben. Tijdens de wetenschappelijke revolutie in de 18e eeuw waar klassiek-religieuze ideeën werden vervangen voor moderne wetenschappelijke ideeën werd de theologische visie van Aristoteles niet langer gehanteerd, maar gedurende de middeleeuwen, een periode die 1000 jaar beslaat, heeft de visie van Aristoteles het gehele wetenschappelijke denken vormgegeven. Figuur 2 Jan Swammerdam (1637-80): Bybel der Natuure, 1737
12
2
Thomas van Chobham (gestorven ca. 1236) uit zijn Summa de arte praedicandi, hoofdstuk 7
3
Johannes Swammerdam, Bybel der Natuure, blz. 67, 1737
13
Vanaf het midden van de 17e eeuw verplaatste de symbolische betekenis van de natuur zich naar de achtergrond, dit had niet zozeer te maken met de opkomst van de moderne natuurwetenschappen maar met het juist interpreteren van de Bijbel en daarmee Gods woord. Johannes Swammerdam, geboren in Amsterdam in 1632, was gefascineerd door het onbekende. Het rariteitenkabinet van zijn vader was de broedplaats voor zijn verwondering over de schepping Gods: ‘De natuur’ Swammerdam was in hoge mate geïnspireerd door de Franse filosoof René Descartes. Samen met zijn verlangen de natuur te begrijpen brengt dit Swammerdam naar de universiteit van Leiden om de studies anatomie en fysiologie te volgen. Hier wordt voor het eerst in Europa verondersteld dat de natuur onderhevig is aan wetten; empirisch onderzoek ligt hieraan ten grondslag. Swammerdam bewees de wetenschappelijke mogelijkheden van de lens en vervolgens van de microscoop. Door het gebruik van de microscoop (deze werd circa 1648 uitgevonden in de hoedanigheid zoals hij bij ons bekend is, door Antoni van Leeuwenhoek en Christiaan Huygens) kwam de natuurwetenschap in een stroomversnelling terecht. Deze ontwikkeling liep parallel met die van de tekenkunst en schilderkunst wat betreft het in beeld brengen van flora en fauna. Het beeld en de waarneming veranderden en wetenschappelijk en empirisch onderzoek lag daaraan ten grondslag. Elk detail kon waargenomen en weergegeven worden. De illustraties van Johannes Swammerdam uit de ‘Bijbel der natuur’ geven dit prachtig weer.
“Het zou immers onnozel en absurd zijn als we wel genieten van de aanblik van afbeeldingen daarvan, omdat we hierbij tegelijk de kunstvaardigheid in ogenschouw nemen waarmee deze zijn gemaakt, bijvoorbeeld in schilderkunst of beeldhouwkunst, en niet een groter genoegen zouden scheppen in het beschouwen van die wezens zelf die door de natuur tot stand zijn gebracht, als we van deze wezens tenminste de oorzaken kunnen ontdekken. Daarom moeten we niet kinderachtig onze neus optrekken voor de studie van minder hoog gewaardeerde diersoorten. In alle voortbrengselen van de natuur schuilt immers iets wondermoois” 4. Zijn onderzoek en de uitkomst zouden niet mogelijk geweest zijn zonder het gebruik van de microscoop. Jan Swammerdam had een bijzondere kijk op de kleine insectenwereld en hij was ervan overtuigd dat deze insectenwereld een bewuste schepping van God was. Hij weerlegde zijn theorie d.m.v. empirisch onderzoek uitgebeeld in tekst en tekeningen oftewel wetenschappelijke illustraties. De uitkomst van dit onderzoek wordt ook wel zijn meesterwerk genoemd en draagt de naam: ’Bijbel der Natuur’ een boekwerk gewijd aan de bijzondere anatomie van insecten. Swammerdam wilde de orde van de natuur en daarmee Gods schepping weerleggen in de anatomie van een insect. Dit lukte en met zo’n verbluffend resultaat dat de tekeningen die hij ruim driehonderd jaar geleden maakte, net zoveel details bevatten als een hedendaagse foto van hetzelfde onderwerp. Swammerdam was één van de grootste geleerden van zijn tijd. Maar dit weerhield hem er niet van zich rond 1673 geheel aan het geloof te wijden en zich terug te trekken uit de wetenschap onder invloed van Antoinette Bourignon.
2.4
MARIA SYBILLA MERIAN
Net als Jan Swammerdam was Maria Sybilla Merian (1647-1717) een pionier in de entomologie oftewel het bestuderen van insecten. Merian was een buitengewoon bijzondere vrouw die op geen enkele manier paste in het tijdsvlak waarin zij leefde. Merian groeide op in een artistiek kosmopolitisch milieu, met kunstenaars, uitgevers en beroemde graveurs in de familie. Al op jonge leeftijd toonde Maria Sybilla interesse in de wereld van insecten en vooral in de veranderingen die sommige van deze insecten ondergingen. Omdat het in deze periode niet gebruikelijk was dat meisjes en vrouwen studeerden, leerde Merian tekenen en schilderen van haar stiefvader de Duitse kunstschilder Jacob Marrel. Merian ging op onderzoek uit, gedreven door de verwondering en nieuwsgierigheid naar deze bijzondere kleine beestjes en hun waardplanten. Een waardplant is een plant waar een bepaald organisme, in dit geval een vlindersoort zijn bestanddelen vandaan haalt. Merian hield rupsen, voerde ze planten en keek hoe deze veranderden in vlinders. Gedurende haar leven tekende en schilderde ze honderden rupsen en vlinders in alle stadia van hun ontwikkeling samen met hun gastheren oftewel waardplanten. Ze tekende en schilderde alle planten en insecten die ze om zich heen zag. Haar schilderingen zijn zo delicaat en gedetailleerd dat ze nog steeds tot de beste van de wereld horen, de vlinders die zij afbeeldde zijn tegenwoordig nog steeds te determineren; determineren wil zeggen dat er vastgesteld kan worden tot welke soort iets behoort. Hiermee onderscheidde Merian zich van haar tijdgenoten, degenen die ook vlinders schilderden. Alle honderdvijftig afgebeelde metamorfoses die Merian van Nederlandse en Europese vlinders heeft geschilderd, zijn op natuurgetrouwe wijze afgebeeld, waarbij alle vlinders en rupsen daadwerkelijk bij elkaar horen. Merians Pünktlichkeit is terug te vinden in haar grondige
Figuur 3
14
4
Johannes Swammerdam, Bybel der Natuure, blz. 644-645, 1737
Maria Sibylla Merian: Insects of Surinam- Metamorphosis insectorum Surinamensium 1705, auteur; Maria Sibylla Merian; Katharina Schmidt-Loske Hong Kong ; Los Angeles : Taschen America Llc, ©2009
15
werkwijze, waarmee zij haar onderwerp tot in het kleinste detail onderzocht. Een mooi voorbeeld hiervan is dat zij twaalf jaar lang pogingen heeft ondernomen om een bepaalde rups te kweken en zij stopte niet voordat dit lukte. Merian bestudeerde alle stadia van rups tot vlinder nauwkeurig en met eenzelfde soort respect. Ze was de eerste die de metamorfose van de pop vastlegde. Twee verschillende dieren verpakt in eenzelfde jasje, het is dit jasje dat er voor zorgt dat deze twee dieren een zijn. Als Merian 52 jaar is, vaart ze van Europa naar Zuid-Amerika voor een twee jarig onderzoek naar insecten in de tropen van Suriname. Als Merian na twee jaar terugkeert, verenigt zij haar onderzoek in boekvorm en publiceert het als Metamorphosis insectorum Surinamensium in 1705. Dit werk bracht een nieuwe kijk op de natuurhistorische kunst. De illustraties van Merian waren de eerste afbeeldingen die de relatie tussen planten en insecten weergaven. Desondanks werd de publicatie van Metamorphosis insectorum Surinamensium niet serieus genomen door de wetenschappelijke wereld, want Merian was maar een vrouw en had geen wetenschappelijke opleiding genoten.
Daarbij is Metamorphosis insectorum Surinamensium niet in het Latijn uitgebracht, wat onder wetenschappelijke publicaties destijds de norm was, maar in het Nederlands. Wie ook een verslag publiceerde van het bewijs dat rupsen en vlinders dezelfde dieren zouden zijn, was Jan Swammerdam. Swammerdam was een meester in het doen van nauwkeurig onderzoek waaronder, het ontleden van rupsen, poppen, motten en vlinders. Hij deed dit onder een microscoop. Met vaste hand knipte hij de vele lagen huid door met kleine schaartjes en wat hij ontdekte was verbijsterend. Hij vond lichaamsdelen van de vlinder die kwetsbaar en onvolgroeid waren en hiermee had Swammerdam het bewijs dat rupsen en vlinders een en hetzelfde dier zijn. Maria Sybilla Merian was samen met Jan Swammerdam de eerste die het verband van de rups de pop en de vlinder zag en deze vervolgens in beeld bracht. De transformatie van rups naar vlinder wordt gezien als een van de meest bijzondere transformaties in de natuur. Merians Metamorphosis insectorum Surinamensium wordt algemeen beschouwd als een pionierswerk van wetenschappelijke observatie en maakt een eind aan het concept van spontane generatie. Spontane generatie of Generatio spontanea, wil zeggen dat leven als vanzelf ontstaat. Het klassieke idee van spontane generatie/abiogenese volgens Aristoteles (hij is de grondlegger van deze theorie), is dat leven uit dode materie ontstaat, oftewel het proces waaruit leven op Aarde ontstond uit dode organische en anorganische moleculen. 5 Een aantal voorbeelden van spontane generatie volgens de waarnemingen van Aristoteles: vliegen die spontaan uit een kadaver vliegen, muizen die uit graan tevoorschijn komen en de bladluizen die via dauwdruppels ontstaan.
Figuur 4 Maria Sibylla Merian: Insects of Surinam- Metamorphosis insectorum Surinamensium 1705, auteur; Maria Sibylla Merian; Katharina Schmidt-Loske Hong Kong ; Los Angeles : Taschen America Llc, ©2009
16
5
oorsprong van het leven: spontane generatie, http://www.allaboutscience.org/dutch/oorsprong-van-het-leven.htm
17
3. DE VIER GRONDGEDACHTEN VAN HET KIJKEN NAAR DIEREN Het kijken naar dieren heeft vooral in de afgelopen tweehonderdvijftig jaar zijn eigen geschiedenis gevormd onder invloed van het veranderende gebruik van dieren en de ontwikkeling in hoe wij dieren waarnemen. Afbeeldingen van dieren in de wetenschap verbinden de mens opnieuw met de verschillende methoden en ideeën uit het verleden. Om een helder en chronologisch beeld te krijgen van de ontwikkeling in het kijken naar dieren vanuit de natuur historie, gaan we een duik nemen in de betoverende door mensenhanden gemaakte dierenwereld. Aan de hand van verschillende tijdsbeelden en de vier grondgedachten: rondkijken, naar binnen kijken, in de spiegel kijken en terugkijken. Te beginnen met het tijdsbeeld van de verlichting. 3.1
DE VERLICHTING 1700-1800
De 18e eeuw is de periode van de revoluties en de eeuw van de Verlichting. De Verlichting kwam net als de Romantiek voort uit de wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw. Aanhangers van de verlichting vonden dat het rationele denken niet alleen moest worden toegepast in de wetenschap, maar op de volledige maatschappij en het volledige menselijke denken. Omdat de Europese politiek invloedrijker werd en met een flinke snelheid groeide, vestigden steeds meer Europeanen zich in de niet-westerse wereld. De verlichte wetenschap is van grote invloed geweest op de beeldende kunst. De twee belangrijkste encyclopedische boeken gewijd aan de natuur waren het Histoire naturelle (1749-1788) van Georges-Louis Leclerc en de Encyclopédie (1751-1772) van Denis Diderots. Histoire naturelle was een compleet natuurhistorisch onderzoek dat aan een breed publiek verkocht werd. Dit gold ook voor Diderots Enceclopédie. Zij veranderden de manier waarop kennis werd verspreid en wierpen een nieuwe, geordende blik op de wetenschappelijke natuurwereld. Beide natuurhistorische onderzoeken waren gebaseerd op de Koninklijke en aristocratische dierenverzamelingen en veel afbeeldingen waren niet op levende, maar op dode dieren, dierenhuiden en botten gebaseerd. De exotische dieren werden vaak in eenzelfde houding als paarden, honden of kippen gepositioneerd en afgebeeld. Omdat de kunstenaars hier meer ervaring mee hadden (bewegingen en lichaamstype van paarden, honden en kippen). Ook werden sommige exotische dieren op voetstukken en tussen klassieke ruïnes geplaatst. Hoewel dit ons een vertekend beeld geeft van de werkelijke plaatsing van het dier, laat het ons tegelijkertijd zien hoe de hoedanigheid van kennis betreffende dieren in de Verlichting was. De verlichte wetenschap kenmerkt zich door classificatie, hiërarchie, systematisering, verzamelingen, catalogi en illustratie en heeft een behoorlijke invloed uitgeoefend op de beeldende kunst. Je ziet dit terug in de manier waarop wetenschappelijke illustraties en neoklassieke kunst elkaar aanvulden. In beide gevallen wordt er waarde gehecht aan zuiver kleurgebruik, ordening, regelmaat, een strakke vormentaal, duidelijke omlijning en detaillering. De profielweergave die
18
19
fundamenteel aanwezig is in wetenschappelijke illustraties zorgt voor constante benadering. voorbeeld afbeelding beeldende kunst en voorbeeld wetenschappelijke illustratie 3.2
ROMANTIEK 1790-1810
De Romantiek was een samenspel van ontelbare individuele reacties op een onafgebroken grillige situatie. De term ’Romantisch’ werd alleen gebruikt bij gebrek aan een heldere aanduiding. Romantici hanteerden eigen emotie en overtuigingen als enige leidraad. Dit stond haaks op de grondgedachte van het neoclassicisme, waar gestreefd werd naar één waarheid van universeel belang en eeuwige waarde.1 In de Romantiek werd de wetenschappelijke benadering deels vervangen door het concept van een dynamisch en organisch universum. De classificatie van de verschillende soorten in de natuur van Linnaeus leidde stapsgewijs tot het besef dat de verschillende soorten niet werden geschapen in hun uiteindelijke vorm maar het resultaat waren van een langdurig evolutieproces. De natuur zou altijd domineren in het ontwikkelen van de verschillende aspecten van de wereld.
3.3
DE VIER GRONDGEDACHTEN VAN HET KIJKEN NAAR DIEREN
• Rondkijken: Door de vele overzeese expedities in de 18e eeuw breidde de dierenwereld zich verder uit en werd Europa binnengehaald, met de dierentuin en het rariteitkabinet als gevolg. •
Naar binnen kijken: In de vroege 19e eeuw nam de moderne wetenschap een steeds prominentere rol in. Onze kennis van de anatomie en fysiologie/biologische wetenschap gericht op de mechanismen van het functioneren van levende wezens neemt toe.
• Terugkijken: aan de hand van de invloed van de geologie en het ontstaan van de paleontologie halverwege de 19e eeuw, werden er ontdekkingen gedaan die het dier een verleden gaven. •
In de spiegel kijken: door middel van de toegenomen kennis met dank aan de consequenties van Darwins evolutietheorie omstreeks 1859,6 worden alle vier de grondgedachten samengevat, het kijken naar dieren zou nooit meer hetzelfde zijn.
Rondkijken In de 18e eeuw werden er veel ontdekkingsreizen gemaakt. Door deze ontdekkingsreizen kwam de mens uit Europa in aanraking met flora en fauna uit exotische landen. Nooit eerder had men dieren en planten waargenomen die niet uit eigen streek kwamen. Om deze nieuwe exotische wereld vast te laten leggen, werden kunstenaars en illustratoren ingezet en was er sprake van een enorme ontwikkeling in het tekenen en schilderen van flora en fauna. Gedetailleerde afbeeldingen waren het gevolg en mensen kregen een realistischer beeld van de diversiteit in de natuur. Dieren werden niet langer naar eigen invulling verbeeld, maar ze werden weergegeven met een grondig theoretisch onderzoek vooraf. Eén van de meest invloedrijke boekwerken uit die tijd is de Systema Naturae van de Zweedse wetenschapper Carolus Linnaeus.
20
Figuur 5
Figuur 6
George Stubbs, Rennend menselijk skelet, van de zijkant gezien,
George Stubbs, Skelet van witte leghorn, van de zijkant gezien,
Potlood op papier 44,8 x 28,2 cm, Yale Center for British Art, New Haven, Connecticut
Potlood op papier 27,9 x 39,3 cm, Yale Center for British Art, New Haven, Connecticut
Linnaeus is de grondlegger van de binaire nomenclatuur: een tweedelig systematische naamgeving in het Latijn. Hij wordt gezien als de eerste wetenschapper die met succes de natuur heeft weten te ordenen en in boekvorm heeft samengevat ter grootte van zes krantenvellen.
6
Dieren kunnen er hetzelfde uitzien als 250 jaar geleden, maar wij mensen zien ze anders.
21
lustraties toe te voegen zou het een te kostbaar boekwerk worden voor studenten. Linnaeus vond het belangrijk dat studenten zijn werk konden bestuderen. Ondanks dat Systema Naturae geen illustraties bevat zijn veel van Linnaeus bevindingen gebaseerd op het geïllustreerde werk van andere wetenschappers. Waaronder het werk van Mark Catesby.
Figuur 7 Carolus Linnaeus, Systema Naturae, 1735 Figuur 8 Mark Catesby, Hogfish, circa 1722, from The natural history of Carolina, Florida, and the Bahama Island, London, (published for C. Marsh 1754)
In de eerste druk van zijn boekwerk Systema Naturae verdeelt hij de dierenwereld onder in zes verschillende klassen: • • • • • •
I Viervoeters/Quadrupedia in de 10e druk wordt dit Mammalia/zoogdieren II Vogels/Aves III Amfibieën/ Amphibia IV Vissen/Pisces V Insecten/Insecta VI ongewervelde/Vermes
Linnaeus biedt ook ruimte aan de ongenummerde klasse: Paradoxa, waarin hij fantastische monsters en fabeldieren beschrijft zoals de eenhoorn, de Phoenix en de draak. Linnaeus baseerde bijna zijn hele werk op geconserveerde diersoorten. Hij had een goed oog voor de specifieke kenmerken van dieren. Het geniale van Linnaeus was dat hij vrijwel gelijk verwantschap zag. Zo besloot hij alle dieren met tepels (10e druk) in een aparte groep in te delen, de zoogdieren. Daarmee kwam de oude indeling van viervoeters te vervallen. 7
Mark Catesby is de ontdekker van de everlipvis/Lachnolaimus maximus en heeft deze vervolgens op nauwkeurige wijze in beeld gebracht. Hij zegt hierover het volgende: ‘The illuminating Natural History is so particularly essential to the perfect understanding of it, that I may aver a clearer Idea may be conceived from the Figures of Animals and Plants in their proper colours, than from the most exact Description without them.’ De natuurlijke wereld is veel te complex om alleen met woorden te beschrijven, om deze te kunnen begrijpen of zelfs te doorgronden zijn natuurgetrouwe afbeeldingen noodzakelijk. Bijvoorbeeld: De kleur blauw is het beste te beschrijven via de kleur blauw zelf, het is daarom van essentieel belang dat op het moment er een afbeelding wordt gemaakt om de natuur in beeld te brengen, er rekening gehouden moet worden met alles wat er te zien is betreffende het onderwerp in kwestie.
Systema Naturae is niet voorzien van illustraties want, zo beredeneerde Linnaeus, door il22
7
PS van de week 29 september 2007
23
Materialen en technieken In de 18e eeuw was er nog geen sprake van kleurdruk. Illustraties werden afgedrukt via de gravuretechniek. Dit is een diepdruktechniek waarbij een afbeelding of tekst in een metalen plaat wordt gegraveerd oftewel gekrast. Een gravure wordt gemaakt op een metalen plaat van koper, staal of zink. De graveur tekent/krast met een burijn de afbeelding op de metalen plaat. Het voordeel van deze techniek is dat er in hoge oplagen afbeeldingen gedrukt konden worden. In de 19e eeuw werden er veel staalgravures gemaakt als illustratiemateriaal in boekwerken. Het inkleuren van deze illustraties gebeurde handmatig; dit maakte afbeeldingen in boeken vaak kostbaar en dit zal ook de reden geweest zijn voor Carl Linnaeus om zijn Systema Naturae niet te laten illustreren. Staalgravures zijn vrijwel gelijk te herkennen aan de grijze toon en de harde belijning. Figuur 8 Dürer, Rhinoceron, 1515 geeft dit duidelijk weer. Bijna alle illustraties van dieren werden in de 17e 18e en 19e eeuw werden via de gravuretechniek afgebeeld.
die reclame maakten voor de publicatie van Albinus en Clara de Indische neushoorn. De afbeeldingen waren een vreemde combinatie van een prachtig weergegeven Clara met op de voorgrond een evenzo prachtig weergegeven skelet. Het zijn de meest accurate tekeningen van een neushoorn tot dan toe. Jan Wandelaar tekende Clara levend en was gefascineerd door de textuur van haar huid. Hij beeldde de neushoorn realistischer af dan de tot dan toe afgebeelde neushoorn van Dürer. Hiermee kwam er eindelijk een einde aan de mythes rond het uiterlijk van het dier.
Legenden en mythen rond het uiterlijk van de neushoorn Voordat de neushoorn Europa bereikte, werd ze eeuwenlang omgeven door mythen, net zoals de eenhoorn. Er waren maar weinig mensen die een neushoorn in het echt hadden gezien, totdat in 1741 de eerste Indische neushoorn, Clara genaamd, naar Europa werd verscheept. Clara heeft er persoonlijk voor gezorgd dat ons mythische beeld van de neushoorn veranderde. In 1515 maakte de Duitse kunstenaar Albrecht Dürer een houtsnede van een neushoorn. Het was een prachtig gedetailleerd beeld van de gepantserde neushoorn, maar er klopte iets niet. Het beeld gaf geen nauwkeurige weergave van hoe een echte neushoorn er uit zou zien. Zie de extra hoorn tussen zijn schouders, de lijnen die ribben uitbeelden onder de enorm dikke huid waar de neushoorn zo bekend om is. Toch is het eerder verbazingwekkend te weten, dat Dürer in staat is geweest de werkelijkheid zo dicht te benaderen ondanks de weinige middelen die hem ter beschikking stonden; want Dürer heeft nooit een neushoorn gezien, levend of dood. Hij kopieerde een eerdere tekening, waarbij een beschrijving van degene die wel de eerste neushoorn in Europa had gezien. Deze neushoorn was een geschenk van de koning van Cambodja aan de koning van Portugal. Dürer gaf met zijn houtsnede van de Rhinoceron het essentiële weer; Het gepantserde uiterlijk van de neushoorn als zoogdier zijnde. Een nadere beschouwing van het beeld laat zien dat Dürer de zelfde techniek toepaste op de poten van de neushoorn als hij gebruikte om een harnas weer te geven. Ondanks de eigen invulling van Dürer is de Rhinoceron van Dürer lange tijd het beeld geweest waar de mens de neushoorn tot verhield. Geen wonder dus dat de neushoorn werd beschouwd als een mythisch dier. In de 18e eeuw bracht Clara daar verandering in. Zij werd gevangengenomen en mee naar Europa vervoerd, waar een directeur van de VOC haar hield als huisdier. Ze leefde als gezinslid, at van een bord en werd een populaire attractie tijdens diners van de familie. Maar Clara werd alsmaar groter en werd uiteindelijk te groot voor het gezin. Zo werd ze doorverkocht aan kapitein Van der Meer (Leiden) die in de neushoorn Clara een prachtige attractie zag. Alleen moest deze attractie wel de juiste publiciteit krijgen, wilde het tot een succes komen. Van der Meer zocht contact met de ambitieuze anatoom B.S. Albinus die een gezaghebbend medisch handboek wilde maken. Beide mannen wilden publiciteit en gaven kunstenaar Jan Wandelaar de opdracht prenten te tekenen 24
Figuur 9 Albrecht Durer, Rhinocerus, 1515, Houtsnede
25
NAAR BINNEN KIJKEN Vanaf 1750 kwam de gedachte op dat mensen tot de diersoorten behoren. De vraag die menig zoöloog en bioloog bezighield: waarin onderscheidt de mens zich van het dier, met andere woorden: wat is menselijk en wat is dierlijk? Waar ligt de scheidslijn en hoe wordt deze bepaald? Naast het uiterlijk van dieren gingen kunstenaars en wetenschappers zich meer bezig houden met het innerlijk van dieren in zowel gedrag als anatomie. In deze periode bevonden kunstenaars en wetenschappers zich op gelijk terrein. De wetenschap en de beeldende kunst richtten zich beiden in dit tijdvak 1780-1850 op de inwendige anatomie en de emotionele expressie van zowel het dier als de mens. Drie heel belangrijke personen in deze nieuwe manier van kijken zijn: fysionomist Johann Caspar Lavater, dierkundig anatoom Georges Cuvier en anatoom en kunstkenner Giovanni Morelli. In het boek Physiognomische Fragmente, zur Beforderung der Menschenkenntnis und Menschenliebe legde Johann Caspar Lavater een verband tussen opvallende gezichtskenmerken en karaktereigenschappen. Zo liet hij zien dat o.a. het karakter van een paard kon worden bepaald aan de hand van de vorm van zijn neus en de stand van zijn ogen, maar ook hoe het dier zijn neusgaten openspert. Lavater impliceerde dat de oorsprong van deze expressies te vinden was in de ziel van het dier. Door de ideeën van Lavater transformeerde de manier van waarnemen van de mens ten opzichte van het kijken naar dieren. ‘Door merg en been’ George Stubbs 1724-1806. Typerend aan Stubbs’ schilderijen is de historische context, de sociale samenhang (Britse society), het veranderende landschap (industriële revolutie), de relatie tussen mens en dier en de opkomst van het exotisme (voorkeur voor het vreemde/exotische in dit geval). Een terugkerend thema in Stubbs’ schilderijen is het paard dat aangevallen wordt door de leeuw. De leeuw geeft uitdrukking aan de gruwelen van het onbekende, het exotische beest. Het paard staat symbool voor de beschaving, ook het geschilderde landschap weerspiegelt een bepaalde symboliek, in alle werken met deze thematiek is het landschap vreedzaam en tegelijkertijd dreigend, als we namelijk verder kijken naar het landschap dan zie je een duidelijk contrast tussen licht (opgeklaard) en donker (stormachtig). De leeuw/ het gevaar verschijnt altijd vanuit het donker, de storm die het overneemt van de natuur en de natuur die zich niet laat onderdrukken door de beschaving. Er is sprake van een ongekende harmonie die zich herhaalt in de voor-(paard en leeuw) en achtergrond (het landschap). George Stubbs werd tijdens zijn leven gezien als sportschilder/sporting painter. Vanwege deze classificatie werd hij uitgesloten van de Royal Academy en daardoor beschouwd als een tweederangs kunstenaar. Deze toebedeling had niets te maken met de manier waarop hij de onderwerpen in beeld bracht, maar om de onderwerpen an sich: paarden en societyportretten. In zijn schilderijen combineert Stubbs de nieuwe interesse van de mens voor het mysterie van de exotische wereld. Stubbs heeft meermalen proberen op te vallen als beeldend kunstenaar, maar werd pas in de 20e eeuw opgepikt en kreeg toen de erkenning die hij verdiende als een van de grootste Britse kunstenaars uit de 18e eeuw. Zijn schilderijen van paarden zijn de meest nauwkeurige schilderijen van paarden ooit geschilderd. Ondanks de nauwkeurigheid en de wetenschapFiguur 10
26
Jan Wandelaar,Tabulae sceleti et musculorum corporis humani, Leiden 1747
27
pelijke achtergrond, reikt het werk van George Stubbs verder dan het neoclassicisme, zijn stijl is verre van onpersoonlijk, wat een streven was binnen het neoclassicisme. Het werk bevat zelfs Romantische kenmerken: de natuur die aan het beginsel staat van alles en geen macht buiten haar kent, het dier als metgezel, de symboliek van het gevecht tussen de leeuw en het paard en het landschap. Ook hier reikt het werk van Stubbs verder dan het sentiment dat kenmerkend is aan de Romantiek. Je ziet bij Stubbs een samenwerking tussen emotie en vakkundigheid die op alle vlakken tot in de finesse is uitgevoerd. De paardenportretten van Stubbs zijn zo levensecht, dat ze lijken te ademen, het spierweefsel onder de huid is niet letterlijk zichtbaar maar je weet dat het er zit en je voelt de damp van het paard door het kijken naar de vacht. De glans van de vacht verraadt dat we te maken hebben met Thoroughbred (raspaarden speciaal gefokt voor paardenraces). George Stubbs geeft beeltenis aan zijn liefde voor paarden die niet uitgedrukt wordt door middel van sentiment of gevoelens maar vertaalt dit door middel van een nauwkeurige kennis als zijnde anatoom. Dat er te weinig woorden zijn om Stubbs’ vaardigheden in beeld te brengen zegt zo niet, meer dan genoeg. De paarden(portretten) lijken te leven terwijl de maker al lang en breed onder de zoden ligt. Stubbs’ schilderijen zijn lastig te classificeren, geen volbloed neoclassicist, noch volbloed romanticus. Maar ondanks dat is George Stubbs een volbloed kunstenaar, die als geen ander weet hoe wetenschap en beeldende kunst ons leren om de wereld in en om ons heen te begrijpen en te doorvoelen, waar ratio en emotie de ingrediënten vormen tot een synergie.
Het algemeen geprezen werk van Stubbs, The anatomy of the horse/Anatomie van het paard, bevat achttien tekeningen die ontledingen in lagen tonen, van beenderen, spieren en huid in drie aanzichten: van achteren, van voren en van opzij. Hij bouwde elke tekening op met zijn kennis van lichaamsdelen en verbeeldde daarbij de lichtval die elk paard zo levensecht en driedimensionaal maakt. Om de ontleding van het paard in beeld te brengen nam Stubbs zijn scalpel en potlood en klom letterlijk (fysiek) het paard in, snijdend en tekenend tot hij het mechanisme van de kracht en de souplesse van het dier wist te doorgronden. Het onderzoek en de uitkomst duurde ruim tien jaar. Stubbs vertaalde zelf zijn tekeningen in etsen voor publicatie. Dit overweldigende werk werd gelijk internationaal gewaardeerd, en nog steeds. Zelfs jaren na publicatie wordt the anatomy of the horse door veeartsen geraadpleegd. TERUGKIJKEN In de middeleeuwen werden er al fossielen gevonden en geregistreerd, maar deze fossielen werden pas in de late 18e eeuw herkend als versteende overblijfselen van dieren en planten. De wetenschappers die dit ontdekten en geschiedkundige theorieën ontwikkelden over de radicale veranderingen in topografie, klimaat en flora en fauna, waren zelf opgegroeid met de gedachte dat de volledige geschiedenis van de aarde beschreven stond in de Bijbel. Volgens de Bijbel is de aarde in zeven dagen gemaakt vierduizend jaar voor Christus. En is Gods schepping onveranderlijk en perfect. De eerste indrukken van fossielen en uitgestorven diersoorten werden dan ook gebaseerd op het verhaal van de zondvloed/ark van Noach uit de Genesis. Toch bleef het merkwaardig hoeveel diersoorten er overbleven en de spreekwoordelijke boot hadden gemist. Geoloog Charles Lyell beschreef dat de geologische structuur was ontstaan door een langdurig geleidelijk proces van honderdduizenden jaren, waarbij veel dieren waren uitgestorven. Het idee van uitsterven gaf het dier een verleden. Fossielen bewezen dat dieren net als mensen evenveel veranderingen hadden ondergaan. Door deze ontdekking die een inspiratiebron vormde voor veel kunstenaars, drongen dieren door tot de intellectuele bovenlaag van de beeldende kunst.
Figuur 12 George Stubbs, gravure van The Anatomy of the Horse (zijaanzicht) 1756-1758
Figuur 11 George Stubbs, gravure van The Anatomy of the Horse (achteraanzicht) 1756-1758
28
29
4. HET TOEPASSEN VAN WETENSCHAPPELIJKE ILLUSTRATIES 4.1
ERNST HAECKEL 1834-1919
Haeckel begon zijn carrière als morfoloog. Morfologie is een wetenschap die zich richt op de vormenleer van levende wezens en hun organen. Haeckel zocht naar de verschillende vormen in de natuur en bracht deze al tekenend in beeld. Zijn interesse ging voornamelijk uit naar onderzeese wereld, hij illustreerde en deed verslag van de onderwaterwereld als zijnde een lofbetuiging aan de creatie van God. Haeckel was een zeer religieus man. Omdat hij als bioloog veel met de natuur bezig was, zag hij ook hoe mooi en interessant het leven om hem heen was. Haeckel wilde de schoonheid die hij waarnam in de natuur delen met kunstenaars en hen inspireren. Dit bracht hem op het idee om het boek Kunstformen der Natur (1904) te publiceren, waarin hij honderd illustraties van eigen hand afbeeldt. Kunstformen der Natur slaat daarmee een brug tussen beeldende kunst en de moderne wetenschap. De bekende Nederlandse architect, Hendrik Petrus Berlage 1856-1934 had veel bewondering voor de tekeningen van Ernst Haeckel en heeft naar aanleiding van een van de illustraties uit Kunstformen der Natur een lamp ontworpen. Berlage tekende het origineel van Haeckel over en noemde dit de ‘natuurvorm’, vervolgens vereenvoudigde oftewel stileerde hij die tekening en maakte er een ‘toegepast’ ontwerp van.
Figuur 14 H.P. Berlage, Kroonluchter voor elctrisch licht, NAI collectie, ca. 1915
Figuur 13
30
Ernst Haeckel, Kunstformen der Natur plaat 88: Discomedusae, 1904, Steendruk
31
4.2
IN DE SPIEGEL KIJKEN
The Origin of the Species uit 1859 is het werk van bioloog en grondlegger van de evolutieleer Charles Darwin. Dit werk zorgde voor een ommekeer in de geschiedenis van het kijken naar dieren. Darwins Theorie die hij tientallen jaren onderzocht en uiteindelijk beschrijft in The Origin of the Species bracht de drie hierboven beschreven grondgedachten samen. Ondanks dat The Origin of the Species gebaseerd is op zorgvuldige observaties van dieren, is het één van de weinige wetenschappelijke werken die geen illustraties nodig heeft. Darwin was ervan overtuigd dat goede argumenten en logische redenatie boven het getekend beeld stonden. Dit betekent echter niet dat hij nooit gebruik maakte van illustraties in zijn werk. Veel van zijn visuele bevindingen uit eerdere publicaties zoals zijn reis met de Beagle, waren goed geïllustreerde verslagen. Darwin had hier kunstenaars voor in dienst, die mee op ontdekkingsreis gingen en daar de bevindingen van Darwin letterlijk in beeld brachten. In The Origin of the Species concludeert Darwin aan de hand van een lofrede op het kijken, dat begint met het bestuderen van de lage levensvormen die aangetroffen worden op een grasrijke oever en eindigt met de gedachten over kosmische wetten en relaties. Darwin liet het visualiseren betreffende zijn nieuwe ideeën van de natuur over aan anderen. Hiermee komen we tot de kern van de interactie tussen wetenschap en cultuur. Ondanks dat het uiterlijk van dieren hetzelfde bleef, keek men met andere ogen. Het was niet langer mogelijk om dieren los te zien van hun oorspronkelijke habitat en sociale en historische relaties. Overal werd nu de betekenis van ingezien, van het harde schild van de schildpad tot aan de prachtige veren van een paradijsvogel. Ook werden dieren afgebeeld in schilderijen in hun natuurlijke en sociale omgeving. Dit gold ook voor de dierentuinen, waar de omgeving van de dieren werd aangepast aan de eigenlijke context. Charles Darwin geeft met zijn onderzoek antwoord op de eeuwenoude vragen van Aristoteles: ‘Waarom blijven de dingen niet zoals ze zijn en waarom veranderen ze steeds?’
4.3
DE TIEN GEBODEN VAN SCHLEGEL
Herman Schlegel 1804-1884 was een Duits ornitholoog (vogelkundige). Schlegel werkte enige tijd in Nederland aan het Rijksmuseum van natuurlijke historie te Leiden. De geschiedenis van Schlegel vertelt dat zijn vader een fanatiek vlinderverzamelaar was en in combinatie met het buizerdnest dat Schlegel als kleine jongen per toeval ontdekte, ontwikkelde hij een fascinatie voor natuurlijke historie dat zich later toespitste op ornithologie. In zijn carrière als zoöloog heeft hij verschillende publicaties van wetenschappelijke magazines tot boeken over vogelsoorten uitgebracht. Hij had hiervoor drie getalenteerde illustratoren in dienst: John Gerrard Keulemans, Joseph Smit en Joseph Wolf. De laatste John Wolf werkte ook voor John Gould. Volgens Schlegel moet een wetenschappelijke illustratie de eigenschappen van het originele voorwerp op die manier weergeven, dat op basis daarvan een wetenschappelijke studie kan worden verricht. In principe moet de tekening het originele voorwerp kunnen vervangen. Bijkomend praktisch voordeel: Het voorwerp kan zich maar op één plek tegelijkertijd bevinden en niet aan iedereen worden uitgeleend, met een afbeelding gaat dit een stuk makkelijker. Om een tekening te maken die een betrouwbare afspiegeling is van de werkelijkheid en die 32
voor iedere beschouwer is te begrijpen, dient de tekenaar te werken volgens onderstaande eisen. 1.
Het voorwerp moet zo nauwkeurig en natuurgetrouw mogelijk weergegeven worden.
2.
De omtrekken van de tekening moeten duidelijk zijn.
3.
De details van het voorwerp moeten uitvoerig behandeld worden.
4.
Het voorwerp moet afgebeeld worden aan de zijde die de minst mogelijke verkortingen geeft. Dat betekent meestal in streng profiel afbeelden.
5.
Individuele afwijkingen en onregelmatigheden van het voorwerp moeten niet afgebeeld worden als het om de weergave van de kenmerken van de soort gaat.
6.
De positie van de voorwerpen moet eenvoudig en natuurgetrouw zijn, n.l. vogels zittend, zoogdieren staand, vissen met gespreide vinnen en insecten met gespreide vleugels.
7.
De lichtval moet zo natuurlijk mogelijk zijn, liefst van de zijde invallend en zonder donkere schaduwen.
8.
De wetenschapper die tekeningen laat maken, moet op de hoogte zijn van in de kunst gebruikte technieken en reproductiemethoden.
9.
De kunstenaar die wetenschappelijke illustraties maakt, moet op de hoogte zijn van de eigenschappen, houdingen en wetenschappelijke kenmerken van de voorwerpen die afgebeeld moeten worden.
10. Wetenschappelijke illustraties dienen onder leiding van een wetenschapper te worden vervaardigd. 8 Tegenwoordig houden wetenschappelijke illustratoren zich nog steeds aan de tien geboden van Herman Schlegel. ‘Goed’ kunnen tekenen zit hem hoofdzakelijk in het goed kunnen waarnemen oftewel kijken. Dat is ook het bijzondere van de wetenschappelijke illustratie. Zij laat datgene zien dat in een tekst nooit helemaal aan de orde kan komen. Tegenwoordig houden wetenschappelijke illustratoren zich nog steeds aan de tien geboden van Herman Schlegel. Wetenschappelijk illustrator Inge van Noortwijk zegt hierover het volgende; ‘Een wetenschappelijk illustrator maakt tekeningen (illustraties), meestal bij een geschreven stuk tekst (een artikel in tijdschrift of krant, een boek, een diapresentatie), die het onderwerp van die tekst nog wat verder uitleggen. Meestal laten mijn tekeningen dingen zien die in tekst zelfs helemaal niet goed uit te leggen zijn, probeer maar eens in woorden uit te leggen hoe een wenteltrap eruit ziet, zonder heel veel worden te gebruiken of handbewegingen tijdens het praten. Maar in een tekening zie je het meteen.’ 9
8
Uit: Verhandeling over de vereischten van natuurkundige afbeeldingen, Hermann Schlegel, 1849, Erven F. Bohn
9
Noortwijk van, I., Wetenschappelijk illustreren met Inge van Noortwijk blz. 21, De wonderlijke onderwaterwereld van
professor Haeckel, Nationaal glasmuseum Leerdam, 2013
33
34
Figuur 15
Figuur 16
Mark Catesby, Phoenicopterus Bahamensis, The Flamingo, 1754. Hand-colored etching. From: The natural history of Carolina, Florida, and the Bahama Islands.
John J. Audubon, American Flamingo, circa 1861, lithografie, Brooklyn Museum
35
Voorgaande drie afbeeldingen geven in beeld weer wat ik in woorden heb omschreven, namelijk de ontwikkeling op het gebied van natuurhistorische kunst; de wetenschappelijke illustratie. Deze kunstvorm is toegepast en heeft als doel de historie van de natuur, natuurgetrouw weer te geven. In de eerste afbeelding van Mark Catesby, Catesby is van grote invloed geweest voor de ontwikkeling van wetenschappelijke kunst, zien we een flamingo staan die ergens wel de kenmerken van een flamingo vertoont; de stijve houding van het lijf, de vorm van de kop en de licht roze kleur in de veren. Toch ontbreekt het de prent aan karakteristieke eigenschappen waardoor het uiterlijk van de Flamingo zich onderscheidt van alle andere vogels, deze eigenschappen zijn in de tweede prent van Audubon al veel sterker zichtbaar. Audubon legt het karakter van de Flamingo als vogelsoort vast. Hij geeft hiermee een universeel beeld van de flamingo weer. In de derde afbeelding van Claude Finch Davies komt de Flamingo tot leven en kijken we door de ogen van Davies naar, liggend op onze buik proberen we de rust van deze vogel niet te verstoren. Wat Claude Finch Davies heeft gedaan is de relatie van dier en mens in beeld te brengen door de persoonlijkheid van de Flamingo op nauwkeurige wijze af te beelden.
Figuur 17
36
Claude Gibney Finch-Davies, Phoenicopterus minor - Platalea alba Spatule d’Afrique, circa 1919, Water colour
37
5. CONCLUSIE Een eigen kijk op de natuurlijke historie is de gemeenschappelijke deler onder veel kunstenaars. Ondanks dat de wetenschap gebaseerd is op het verklaren van de wereld aan de hand van universele wetten en veel wetenschappelijke illustratoren zo dicht mogelijk proberen bij die werkelijkheid te komen, zit het verbeeldingsvermogen hen in de weg. Het individu kent zijn eigen waarheid en het is die waarheid oftewel het referentiekader waarnaar hij verbeeld. Omdat beelden een sterke indruk achter laten, is elk beeld dat daar op volgt een vergelijking met dat wat er eerder te zien was. Of dit nu een fantasiedier is of een écht dier. Ook speelt mee dat de manier van kijken niet louter gebaseerd is op waarneming maar ook op emoties en de drang om betekenis te geven aan dat wat we zien en voelen. Het is daarom niet verwonderlijk dat ondanks dat het om wetenschappelijke illustraties gaat, er veel verschillende tekenstijlen voorbij komen. De periode dat het afbeelden van dieren hoofdzakelijk functioneel oftewel toegepast is blijkt desondanks van lange duur, het was en is nog steeds één van de weinige manieren om een nauwkeurige weergave te krijgen. Maar door de opkomst van fotografie kwam hier gedeeltelijk verandering in. Fotografie werd in eerste instantie gezien als een wetenschappelijk procédé om zaken visueel te documenteren. Maar desondanks de snelle werkwijze met de camera en exacte weergave van een foto, blijkt dat de wetenschap nog altijd gebruik maakt van illustratoren die door middel van tekeningen details weten te weerleggen die alleen door goed te kijken en vervolgens in beeld te brengen aan het aan het licht komen.
38
39
BRONNENLIJST
INTERNETSITES
ARTIKELEN
David Attenborough’s Rariteitenkabinet: Gepantserde dieren, http://www.npo.nl/david-attenborough-s-rariteitenkabinet/22-07-2014/POW_00798198, bekeken op 24-03-2015
Duthoy, R., De Wereld Naturalis historia Plinius, J. van Gelder, M. Nieuwe http://historischhuis.nl/recensiebank/review/show/287 , bekeken op 07-01-2015
David Attenborough’s Rariteitenkabinet: Kleur bekennen, http://www.npo.nl/david-attenborough-s-rariteitenkabinet/09-06-2013/NPS_1225807, bekeken op 09-01-2014
Erkens, R.H.J., Natuurinformatie: Systematiek en de classificatie van het leven, http://www. natuurinformatie.nl/ndb.mcp/natuurdatabase.nl/i000261.html , geraadpleegd op 10-042015 Everaert, C., ‘Dierenopvattingen en voorstellingen in de stand van de kennis in de 13de eeuw’, http://www.ethesis.net/dierenopvattingen/dierenopvattingen.htm, bekeken op 08-12-2014
De gouden eeuw: Een nieuwe wetenschap, http://www.npo.nl/de-gouden-eeuw/19-02-2013/ NPS_1210674, bekeken op 10-12-2014
Erven F. Tien richtlijnen voor het maken van een wetenschappelijke illustratie, Verhandeling over de vereischten van natuurkundige afbeeldingen, Hermann, 1849,
Item of the month (June 2012) Finch-Davies and his notebooks, http://www.nhm.ac.uk/natureplus/community/library/blog/2012/06/26/item-of-the-month-june-2012-finch-daviesand-his-notebooks?fromGateway=true, bekeken op 13-04-2015
Natuurinformatie/Darwinjaar 2009 http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i002281.html, bekeken op 13-03-2015 Pen, H. & Edelbaas, P., De wereld van Linnaeus: Het Parool, 2007 29 September
Het natuuronderzoek. Jan Swammerdam, http://www.dbnl.org/tekst/busk001land02_01/ busk001land02_01_0184.php, bekeken op 20-04-2015
Natural History Museum: Entomolgy, http://www.nhm.ac.uk/research-curation/science-facilities/library/our-collections/about-the-library/library-collections/life-sciences/entomology/index.html, bekeken op 06-04-2014
BOEKEN Bor, J. & Landeweerd, L., 25 eeuwen westerse filosofie, Uitgeverij Boom: Amsterdam 2008, 7e druk Haeckel, E., Art Forms from the Ocean: The Radiolarian Atlas of 1862 With an Introduction Essay by Olaf Breidbach, Prestel Verlag: Munich 2009 1e druk Honour, H. & Fleming, J., Kunstgeschiedenis: De zeventiende eeuw in Europa, Verlichting en vrijheid & Van Romantiek tot realisme, Meulenhoff Amsterdam 2007 13e druk Lier van, H.A. , Dieren in de kunst, De Haan: Bussum 1976 1e druk Lippincott, L. & Blühm, A., Beestachtig mooi: Kijken naar dieren 1750-1900, Salomé - Amsterdam University Press: Amsterdam 2005 1e druk Magee, J., Art of Nature: Three Centuries of Natural History Art from Around the World, Natural History Museum 2009 1e druk Simblet, S., Tekenen voor kunstenaars, Uitgeverij Cantecleer: Baarn 2005, 1e druk
40
41
in de wetenschap getekend NatasJA JUCEWICZ SCRIPTIE THEORIE DER KUNSTEN ABV TILBURG 23 APRIL 2015