Onderwijs / Gitte Postel Interview met Liesel Hibbert
De wetenschap over meertaligheid in het onderwijs Zuid-Afrika is een land met elf officiële talen. Volgens de wet heeft elk kind recht op onderwijs in zijn eigen taal. Maar wat betekent dit voor de dagelijkse lespraktijk? In maart werd in het voormalige Dominicaanse klooster van Gent de Internationale Conferentie over Stedelijke Meertaligheid en Onderwijs gehouden. Dat dit een onderwerp is dat wereldwijd in de belangstelling staat, bleek al uit het feit dat in de wetenschappelijke commissie behalve veel Europese universiteiten ook universiteiten uit Nieuw-Zeeland, Israël en Zuid-Afrika waren vertegenwoordigd. Onder de sprekers waren negen Zuid-Afrikanen: Caroline Kerfoot, Peter Pluddeman, Michelle van Heerden en Margie Probyn van de Universiteit van de West-Kaap, Lekiti Makelela van de Universiteit van Witwatersrand, Liesel Hibbert van de Nelson Mandela Metropolitan University, Christa van der Walt van de Universiteit van Stellenbosch, Rose-Marie Mccabe van de Universiteit van Limpopo, en Marawu Sithembele van de Cape Peninsula University of Technology. Na afloop van de conferentie sprak ik met Liesel Hibbert, professor toegepaste taalwetenschap aan de NMMU in Port Elizabeth. Zij presenteerde hier samen met mede-redacteur Christa van der Walt hun boek Multilingual teaching and learning innovations in higher education in South Africa, dat zal verschijnen bij Multilingual Matters in Bristol. Code switching Meertalig onderwijs mag dan in heel veel landen een punt van aandacht zijn; controversieel is het ook. Waar de Zuid-Afrikaanse sprekers het in elk geval over eens waren, was dat er in post-apartheid Zuid-Afrika een kloof bestaat tussen het officiële taal- en onderwijsbeleid en de onderwijspraktijk. In 1997 werd bepaald dat iedere leerling in zijn of haar eigen taal les moet kunnen krijgen en dat daarnaast verplicht is een tweede taal aan te leren. In de praktijk zijn echter de meeste scholen Engelstalig, en wordt daarnaast onofficieel veel gebruik gemaakt van het zogenoemde code switching – het gebruik van meerdere talen naast elkaar in een situatie, of zelfs binnen één zin – om de leerlingen te helpen mee te komen in het Engelstalig onderwijs. Een van de onderwerpen die op de conferentie ter sprake kwamen, was de toegevoegde waarde van
code switching in de huidige omstandigheden. Zo betoonde Sithembele zich er een voorstander van, met name omdat het leerlingen helpt om het geleerde in een begrijpelijke context te plaatsen, terwijl Mccabe opmerkte dat hoewel code switching op de basisschool nuttig kan zijn, het in het middelbaar onderwijs leerlingen kan belemmeren bij het aanleren van correct Engels, wat dan weer zorgt voor onderprestaties op universitair niveau. Beleid en praktijk Een ander discussiepunt was de (meer)waarde van serieus tweetalig onderwijs en hoe dit op een bevredigende manier ten uitvoer gebracht zou kunnen worden. Hibbert is een sterk voorstander: ‘Op dit moment worden de Afrikaanse talen vooral gebruikt om het Engels machtig te worden, maar we zouden graag zien dat Afrikaanse talen als volwaardige onderwijstalen worden gebruikt naast het Engels.’ Die wens komt overeen met het officiële taal- en onderwijsbeleid, maar tot nu toe is het invoeren daarvan moeilijker gebleken dan gedacht. Een van de redenen is dat het beleid er wel is, maar dat niemand erbij vertelt hoe dat beleid vorm moet krijgen. Theorieën hierover zijn meestal afkomstig uit Europa of andere Afrikaanse landen, en sluiten niet noodzakelijkerwijs aan op de ZuidAfrikaanse praktijk. Met haar boek probeert Hibbert daar iets aan te doen. ‘De hoofdstukken in ons boek zijn voorbeelden van hoe we het taalbeleid kunnen implementeren. Ze zijn het werk van theoretisch tamelijk ononderlegde academici, een nieuwe generatie van onderzoekers, die op zoek is naar manieren om leerlingen te bereiken en hen te inspireren. Niet door boeken te lezen van schrijvers uit andere landen, maar door gebruik te maken van hun eigen ervaringen in hun eigen klaslokalen. Zij verzamelen het materiaal waarop taalkundigen in de toekomst hun theorieën over taalverwerving in een complexe omgeving als de onze kunnen baseren.’ Een andere reden waarom tweetalig onderwijs zo moeilijk van de grond te krijgen is, is dat niet iedereen erin gelooft. Of, zoals Margie Proby het kernachtig formuleert, de tegenstelling tussen beleid en praktijk in postapartheid Zuid-Afrika reflecteert het spanningsveld tussen de ambities van ouders en leerlingen om door middel van Engelstalig onderwijs toegang te krijgen tot welvaart en sociale mobiliteit enerzijds, en de teleurstellende realiteit anderzijds; een realiteit waarin blijkt dat niet-Engelssprekende leerlingen op een Engelse school minder kans hebben hun school met goede resultaten af te ronden en daardoor juist tot armoede veroordeeld zijn. Volgens Hibbert zijn het niet alleen de ouders die niet in het beleid geloven. ‘Inderdaad zijn ouders een belangrijke remmende factor, je moet
de ouders meekrijgen om iets te kunnen bereiken. Maar zij zijn niet de enigen. Internationaal geloven veel mensen, ook leerkrachten en onderwijskundigen, ten eerste niet dat Afrikaanse talen een rol van betekenis zullen spelen in de toekomst, en ten tweede dat beide talen gecorrumpeerd zullen worden als je tweetaligheid invoert. Natuurlijk veranderen talen als gevolg van contact, maar taal verandert altijd. De nieuwe wereldorde is “transtalig” en “polytalig”; je ontkomt er niet aan. Mijn persoonlijke mening is dat tegenstanders van tweetaligheid meestal zitten vastgeroest in een destructief, neoliberaal denkkader dat diversiteit beschouwt als een obstakel.’ ‘Je bent wat je zegt’ Een derde factor is de complexiteit van de post-apartheid werkelijkheid, of, zoals Kerfoot het op de conferentie stelde: in klaslokalen kruisen leerlingen behept met ‘een gecompliceerde mix van identiteiten, geschiedenissen en talen elkaar op onverwachte wijze en met onduidelijke gevolgen’. Kerfoot pleitte voor de invoering van meertalig onderwijs onder meer vanwege het gunstige effect op de identiteitsvorming van jonge Zuid-Afrikanen. Hibbert: ‘Taal is niet alleen een communicatiemiddel of een middel om kennis te vergaren, je construeert en presenteert er ook je identiteit mee: “je bent, wat je zegt”. Identiteit heeft veel te maken met zelfvertrouwen. De zwarte talen zijn altijd in nationaal opzicht gemarginaliseerd geweest door voormalige regeringen. In 1994 kwam er weliswaar een wet die bepaalde dat alle elf talen gelijke status moesten krijgen, maar dat gebeurt natuurlijk niet in één keer. Neem alleen al de middelen die beschikbaar zijn. Vergelijk het met het Afrikaans; de Afrikaanssprekenden vormen een numerieke minderheid, maar ze hebben een prachtige literatuur en zorgvuldig ontworpen tekstboeken die zijn toegesneden op de diverse bevolkingsgroepen; zowel blank als kleurling. Afrikaans is altijd in intellectueel en literair en educatief opzicht sterk ontwikkeld geweest; er is altijd voldoende geld geweest om de taal te ondersteunen. De zwarte talen worden daarentegen gesproken door economisch gemarginaliseerde groepen, die 80 procent van de bevolking uitmaken. In die talen is er geen literatuur, zijn er geen tekstboeken. Zelfs na twintig jaar is er nog steeds geen moeite genomen, geen politieke wil getoond, zijn er geen investeringen gedaan om daar iets aan te veranderen.’ ‘Bovendien hebben zwarte Zuid-Afrikanen de ervaring dat hun moedertaal hun economisch geen voordeel heeft opgeleverd, daarom hebben ze een hekel aan dat deel van hun identiteit. Ze willen liever Engelssprekend zijn, maar dat worden ze nooit; ze zullen altijd tweedetaalsprekers blijven. Het
idee van een officiële tweetalige identiteit is in wezen veel meer “empowering”, omdat het dan niet nodig is om de Afrikaanse identiteit of taal op te geven om toch ook Engelsprekend te kunnen zijn. Sotho-enEngelssprekend zijn voelt een stuk beter dan niet-echt-Engelssprekend zijn, waarbij je altijd het gevoel houdt dat je taalbeheersing niet goed genoeg is. In 2011 sprak slechts 10 procent van de bevolking thuis Engels. Kun je nagaan hoe scheef ons systeem is; hoezeer veel mensen in linguïstisch opzicht nog steeds gekoloniseerd worden. Natuurlijk zullen Afrikanen, net als Europeanen, een lingua franca nodig hebben. Maar hun eigen taal opgeven, dat doen ze nooit. Er gaat wat dat betreft ook een positieve invloed uit van het gebruik van computers en het internet, dat op dit moment dankzij grote internationale fondsen toegankelijk wordt gemaakt in allerlei Afrikaanse talen. Dat zal ook van invloed zijn op de intellectualisering ervan. Dat merk je nu nog niet echt, maar het is een globale trend, het groeit.’ Verwante talen Tweetaligheid hoeft natuurlijk niet eens over Engels te gaan. Makalela, spreker op de conferentie en een van de medewerkers aan het boek van Hibbert en Van der Walt, hield in haar paper een pleidooi voor het opheffen van de strikte grenzen tussen de diverse Nguni-talen. Zij heeft in een case study aangetoond dat leraren die een tweede Nguni-taal aanleerden en leerlingen toestonden hun diverse moedertalen te gebruiken in de klas, niet alleen betere resultaten boekten, maar ook in staat waren hun leerlingen meer waardering te laten krijgen voor hun eigen cross-culturele identiteit. Hibbert: ‘Veel talen in Zuidelijk Afrika behoren tot de Nguni-talen en zijn sterk aan elkaar verwant. Ze zijn in de negentiende eeuw voor het eerst op schrift gesteld door verschillende missionarissen. Die begrepen niet alles. Vanuit hun eigen diverse achtergronden gaven ze betekenis aan de woorden en aan de culturele concepten waar die woorden naar verwezen. Verschillen in taal en cultuur tussen groepen werden zo gecreëerd, vergroot en gecultiveerd, ook omdat het paste binnen de verdeel- en heerspolitiek van de koloniale regering. Voor leerlingen en studenten is het van groot belang om zich te realiseren dat Sepedi en Zoeloe eigenlijk veel meer met elkaar gemeen hebben dan op het eerste gezicht lijkt. Het creëert een bewustzijn van Afrika als een geheel, als een verbonden groep mensen met vergelijkbare wortels, wat psychologisch gezien veel kracht kan geven. Sommige Afrikaanse talen worden maar door een paar mensen gesproken, maar als die mensen beseffen dat hun taal en identiteit kunstmatig gescheiden zijn van andere Nguni-talen, dan zouden zij zich met de veel grotere groep Nguni-sprekers
kunnen identificeren. Of we echt die richting op gaan, is moeilijk te voorspellen; het is ook afhankelijk van politiek klimaat en tijdgeest. Wie weet welke wind in Zuid-Afrika zal waaien over 20 jaar?’ Dit artikel is voor het eerst verschenen in Maandblad Zuid-Afrika, jrg. 90, nr. 6, juni 2013, p. 110-111.