Vlaamse Onderwijsraad
Raad Secundair Onderwijs
Leuvenseplein 4
29 februari 2000
1000 Brussel
RSO/RLE/ADV/002
Advies over de theoretische rijopleiding in het secundair onderwijs 1 Situering Op 25 januari 2000 ontving de Vlor vanwege mevrouw M. Vanderpoorten, minister van onderwijs en vorming, de adviesvraag omtrent de theoretische rijopleiding in de derde graad van het secundair onderwijs. Het voorstel werd gedaan in opvolging van hoofdstuk 2 van het regeerakkoord en bevat volgende elementen: - De voorbereiding voor het theoretisch rijbewijsexamen wordt door de scholen georganiseerd voor alle leerlingen van de derde graad in het secundair onderwijs. Ook de leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs die hiervoor in aanmerking komen, moeten die kansen krijgen. - De opleiding wordt verzorgd door ofwel leraars van de school ofwel instructeurs van rijscholen. De school beslist daarover zelf. - De leerlingen leggen het examen af in de daartoe erkende examencentra. - De bekostiging gebeurt via een outputfinanciering waardoor de school een bepaald bedrag per geslaagde leerling ontvangt. Daarmee worden de lesgevers en het benodigde materiaal betaald. Dit bedrag wordt gewogen rekening houdend met de doelgroep leerlingen (dus rekening houdend met het aantal benodigde lessen). Gedacht kan worden aan een stijgend bedrag per geslaagde leerling voor drie categorieën: 1 ASO/TSO/KSO 2 BSO 3 BuSO - De school beslist via participatieve weg (leerlingen, ouders, leerkrachten) of de opleiding binnen het lessenrooster (b.v. als project, als zinvolle vulling van een laatste dag van een trimester, …), of buiten het lessenrooster wordt georganiseerd. Dit voorstel werd op 26 en 28 januari 2000 besproken in de afdelingen ASO, KSO en TSOBSO en op 1 februari 2000 in het Bureau van de Raad voor het Secundair Onderwijs. In opvolging van deze besprekingen werd een brief naar de minister verzonden om verduidelijking te vragen omtrent een aantal uitgangspunten. De minister schreef hierover op 18 februari 2000 volgend antwoord aan de Vlor: - Er is een erkenningsvoorwaarde vermits de opleiding een eindterm is waarbij er voor de scholen geen andere consequenties aan verbonden zijn. - Wat de outputfinanciering betreft, zal er gebruik gemaakt worden van incentives i.p.v. subsidiëring waarbij voor elke leerling die deelneemt een bedrag zal voorzien worden verschillend voor ASO/TSO/KSO, BSO en BuSO. - Met de sector van de rijscholen zal een convenant afgesloten worden. - De uren besteed aan de theoretische rijopleiding komen niet uit het lestijdenpakket en
1
leerkrachten die deze lessen extra wensen te geven zullen hiervoor vergoed worden via een premiesysteem. - Voor buitenschoolse activiteiten zijn de leerlingen nu ook reeds verzekerd. - Wat uw laatste opmerking betreft wijzen we er op dat de lessen buiten de lesuren plaatsvinden. - Tijdens de raadsvergadering van 29 februari 2000 brachten de vertegenwoordigers van de overheid volgende elementen in: - De maatschappelijke motivering van het voorstel bestaat uit het democratiserend effect ervan. - Met de sector zal een convenant worden afgesloten met betrekking tot de financiering van de betrokken leerlingen. Tevens werden nieuwe wijzigingen aan het voorstel meegedeeld. Voorliggend advies werd op 29 februari 2000 goedgekeurd in de Raad voor het Secundair Onderwijs. Er waren 17 stemgerechtigde raadsleden aanwezig; 13 raadsleden stemden voor het advies, 4 onthielden zich.
2 Uitgangspunten De raad stelt vast dat de voorstellen met betrekking tot de theoretische rijopleiding volgende onduidelijkheden bevatten: - Binnen welke juridische context beoogt de overheid de rijopleiding als een verplichting voor de scholen op te leggen en welke sanctionering zou hieraan worden verbonden? - Welke zal de inhoud zijn van het convenant die met de sector van de rijscholen zal worden afgesloten? Welke partners zullen worden betrokken bij het afsluiten ervan? Voor wie zal het convenant bindend zijn? De raad stelt eveneens vast dat hem gevraagd wordt om advies uit te brengen over voorstellen die in de loop van de besprekingen meermaals gewijzigd werden. De raad vindt dit een ongebruikelijke werkwijze.
2.1 Principiële uitgangspu nten 1 De raad stelt in eerste instantie de vraag of de voorbereiding van jongeren op het
theoretische rijexamen behoort tot de opdrachten van het onderwijs zoals verwoord in de visie op onderwijs van de Vlor1. Deze visie onderscheidt psycho-pedagogische taken en instrumentele taken. Psycho-pedagogische taken zijn gericht op problemen van leerlingen en studenten die zich direct manifesteren in hun dagelijks ervaarbare gedrag in de klas of de onderwijsinstelling. Opleiden tot de theoretische rijopleiding behoort daar volgens de raad niet toe. Instrumentele taken zijn meestal gericht op het optimaler functioneren van de samenleving, zoals verkeersopvoeding, ecologische opvoeding, … Sommige instrumentele taken behoren zonder twijfel tot de basisopdracht van het onderwijs. Onder meer rekening houdende met de beschikbare onderwijstijd, kunnen de scholen niet alle nieuwe instrumentele taken opnemen. Onderwijs kan onderhandelen met andere maatschappelijke instellingen over welke nieuwe instrumentele taken het geheel of 1
Visie op onderwijs. Brussel, Vlaamse Onderwijsraad, 1999, 52 blz.
2
gedeeltelijk opneemt2. De raad meent dat de voorbereiding op het theoretische rijexamen tot de instrumentele taken kan worden gerekend. Hij vindt het in de huidige omstandigheden echter voorbarig om de theoretische rijopleiding als een verplichting voor de scholen op te leggen. Volgens de Vlor-visie behoort het voorbereiden van jongeren op economische zelfstandigheid tot een van de vijf kerntaken van het onderwijs3. In bepaalde beroepsopleidingen kan het behalen van het rijbewijs een essentiële voorwaarde zijn. Dit zal desgevallend uit de betrokken beroeps- en beroepsopleidingsprofielen moeten blijken. 2 De raad is van oordeel dat verkeers- en mobiliteitsopvoeding wel tot de opdracht van het
onderwijs kan worden gerekend. Dit vakoverschrijdend gebied werd daarom in het advies over de eindtermen van de tweede en derde graad opgenomen4. De vakoverschrijdende eindtermen met betrekking tot verkeer en mobiliteit beogen uitdrukkelijk meerdere vormen van verkeer en mobiliteit. De raad is van oordeel dat het opleggen van de theoretische rijopleiding inspeelt op één bepaalde vorm van mobiliteit. Deze eenzijdige benadering is volgens de raad niet wenselijk. De raad heeft er wel begrip voor dat scholen, vanuit de bekommernis om het onderwijs te laten aansluiten bij de leefwereld van de jongeren, bij het nastreven van de eindtermen voor verkeers- en mobiliteitsopvoeding aanknopingspunten met de rijopleiding kunnen gebruiken. Hij vindt het echter niet opportuun om, door het verplicht maken van de theoretische rijopleiding, bij te dragen tot de druk op de ouders ten aanzien van de verzilvering van het theoretische rijbewijs van hun kinderen.
2.2 Specifieke uitgangspu nten 1
Uit de toelichtende brief vanwege de minister blijkt dat de theoretische rijopleiding als een eindterm moet worden beschouwd. De raad is echter van oordeel dat de voorstellen met betrekking tot de theoretische rijopleiding niet stroken met de definitie van eindtermen, zoals verwoord in de Schoolpactwet: Eindtermen zijn minumumdoelen die de overheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingengroep in Vlaanderen … Eindtermen zijn enerzijds een minimum aan kennis, inzicht en vaardigheden die alle leerlingen van de leerlingengroep verwerven tijdens het leerproces en anderzijds een minimum aan attitudes die de school nastreeft bij de leerlingen … 5. De raad vindt tevens dat de voorstellen niet beantwoorden aan de criteria die hij hanteerde voor zijn advies over de eindtermen voor de tweede en derde graad, namelijk:
2 3 4
Ibidem, bladzijde 32-34. Ibidem, bladzijde 42-43. Advies van 23 februari 2000 over de vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen voor de tweede en derde graad van het
voltijds gewoon secundair onderwijs (RSO/RLE-LVP-RHE-ADV/001) 5
Artikel 6bis, § 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals
gewijzigd.
3
Eindtermen zijn minimumdoelstellingen. Ze zijn zinvol voor elke leerling van een zelfde onderwijsvorm. Bij de uitwerking van eindtermen blijft het principe van de pedagogische vrijheid overeind. Dit betekent dat de eindtermen voldoende ruimte moeten laten voor de schoolbesturen om eigen klemtonen te leggen of om een eigen concept uit te werken in het licht van het eigen opvoedingsproject. Aanduidingen over pedagogische strategieën behoren tot het domein van de pedagogische vrijheid. Eindtermen worden geformuleerd in termen van doelstellingen waar de school greep op heeft. Eindtermen die uitsluitend betrekking hebben op het functioneren van leerlingen buiten de school, worden geherformuleerd in termen van doelstellingen waar de school wel greep op heeft. Attitudinale eindtermen steunen op een consensus binnen het vak of op een brede maatschappelijke consensus. Ze moeten tegemoet komen aan het belang van de jongere zoals verwoord in het verdrag over de rechten van het kind. Eindtermen moeten haalbaar zijn. Elke eindterm moet bereikbaar zijn voor 75% van de leerlingenpopulatie in Vlaanderen. Het betreft hier een beoordelingscriterium. Gezien de context van de tweede en derde graad van het secundair onderwijs, is hier bedoeld 75% van de leerlingenpopulatie in de betrokken onderwijsvorm.6 Het behalen van het theoretische rijbewijs kan volgens de raad niet als een minimumdoelstelling worden beschouwd. Het betreft immers een maximale doelstelling waaraan men moet voldoen om te kunnen slagen. Deze doelstelling laat de scholen evenmin de ruimte voor klemtonen vanuit het eigen opvoedingsproject. Tevens is het voor de raad niet duidelijk of deze doelstelling zinvol is voor elke leerling. Hij heeft er ook vragen bij of het behalen van het theoretische rijbewijs voor 75% van de beoogde leerlingengroep haalbaar is. Verder stelt de raad vast dat het behalen van het theoretische rijbewijs een aangelegenheid is waarbij de rol van externen van doorslaggevende betekenis is, zodat niet kan worden voldaan aan het criterium van de schoolcontext. Bij gebrek aan een maatschappelijk debat ter zake is het voor de raad niet duidelijk of de opleiding tot het theoretische rijexamen op een maatschappelijke consensus steunt. Artikel 4 van het besluit op de goedkeuring van de leerplannen7 bepaalt dat de vakgebonden eindtermen herkenbaar in de leerplannen moeten worden opgenomen. Het is voor de raad niet duidelijk of het de bedoeling is eindtermen met betrekking tot de theoretische rijopleiding te ontwikkelen als een vakgebonden dan wel als een vakoverschrijdende eindterm. In ieder geval is niet duidelijk in welk leerplan deze zouden thuishoren. Tenslotte merkt de raad op dat voor het BuSO geen eindtermen voorzien zijn omdat men in het buitengewoon onderwijs (uitgezonderd BuSO OV 4) met ontwikkelingsdoelen werkt. Voorbereiding op het rijexamen kan men uit de aard van de materie onmogelijk als een ontwikkelingsdoel beschouwen. En wat met het DBSO? 2
6 7
Aan verplichtingen voor scholen zijn thans twee sanctioneringsmechanismen verbonden, met name de erkenningsvoorwaarde en de financierings-/subsidiëringsvoorwaarde. Zie bladzijde 26 van het in voetnoot 4 vermelde advies. BVR van 26 november 1996 tot vaststelling van de goedkeuringscriteria en indieningsmodaliteiten van de leerplannen voor
het secundair onderwijs.
4
Blijkens de toelichting vanwege de minister is het de bedoeling om aan de theoretische rijopleiding een erkenningsvoorwaarde te verbinden. Volgens de raad is dit echter op juridische basis niet mogelijk. De erkenningsvoorwaarde betekent immers dat scholen erkende diploma’s kunnen uitreiken. Dit impliceert dat de klassenraad autonoom beslist over het al dan niet slagen van een leerling, rekening houdende met het geheel van de vorming. Het theoretische rijexamen daarentegen wordt door externen afgenomen. Het is voor de raad ook niet evident dat men de leerlingen kan verplichten om aan de opleiding deel te nemen wanneer deze buiten het lessenrooster wordt georganiseerd. Ten slotte is het voor de raad niet duidelijk welke de gevolgen zullen zijn ten aanzien van de regelmatige aanwezigheid. Wat financiering/subsidiëring betreft, merkt de raad op dat er thans geen juridische basis bestaat om de theoretische rijopleiding als een voorwaarde voor financiering/subsidiëring te bepalen. 3
Voorbereiding op het theoretische rijexamen door de secundaire scholen veronderstelt een aantal randvoorwaarden die onder meer te maken hebben met inzet van personeel, competentie van personeel, aanschaffen van didactisch materiaal, inzet van financiële middelen. In het advies van 23 februari 2000 over de eindtermen voor de tweede en derde graad, wijst de raad er op dat het niet meer kan dat het personeel en de scholen steeds met bijkomende opdrachten bevraagd worden. De raad stelt vast dat het voorstel met betrekking tot het theoretische rijexamen niet tegemoet komt aan die bekommernis.
4
Ten aanzien van de theoretische rijopleiding moet de vraag worden gesteld of deze binnen of buiten de lesuren/schooltijd dient te gebeuren. De raad stelt vast dat er op dit ogenblik geen ruimte is om binnen de huidige lestijden nog bijkomende zaken te realiseren. De raad merkt hierbij op dat de scholen, als gevolg van de invoering van de eindtermen voor de tweede en derde graad, reeds bijkomend met vijf vakoverschrijdende gebieden zullen worden geconfronteerd8. In genoemd advies merkte de raad reeds op dat bijkomende elementen thans niet onvoorwaardelijk kunnen worden toegevoegd9. Deze opmerking geldt volgens de raad eveneens wanneer de opleiding binnen het lessenrooster door de rijscholen wordt verzorgd. In ieder geval zal het invoeren van de opleiding binnen de lesuren, de studiebelasting van de leerlingen doen toenemen. Ook indien de opleiding tot het theoretische rijbewijs buiten de lesuren zou gebeuren, stellen zich een aantal problemen. Deze houden verband met de sanctionering, de mogelijkheid om de leerlingen te verplichten eraan deel te nemen en het begrip “regelmatige leerling” (zie ook hierboven, punt 2).
5
De raad wijst het principe van de outputfinanciering met klem af. De raad wenst om principiële redenen niet dat financiering/subsidiëring van scholen gekoppeld wordt aan het al dan niet slagen van leerlingen omdat het impliciet de leerlingen reduceert tot een maakbaar product, hetgeen om ethische redenen verwerpelijk is. De raad is ook van oordeel dat dit principe heel wat onzekerheid met zich mee zal brengen omdat de scholen nooit op voorhand kunnen weten welke financiële
8
Het betreft leren leren, sociale vaardigheden, opvoeden tot burgerzin, gezondheidsopvoeding en milieueducatie (inclusief
verkeers- en mobiliteitsopvoeding). 9
Zie bladzijde 21 van het in voetnoot 4 vermelde advies.
5
tegemoetkoming zij voor hun inspanningen kunnen verwachten. Zo is het ook niet zeker dat de outputfinanciering de volledige kosten zal dekken. De raad vindt het in dit verband onaanvaardbaar dat de overheid de scholen zou verplichten tot bijkomende kosten. Deze opmerking geldt ook wanneer de outputfinanciering zou worden gekoppeld aan het aantal leerlingen dat deelneemt (zoals in het toelichtende schrijven van de minister wordt gesuggereerd10). Het is voor de raad ook niet duidelijk waarom er een gedifferentieerde financiering ten aanzien van de verschillende onderwijssegmenten van het secundair onderwijs zou moeten gelden. De investeringen met betrekking tot personeel, infrastructuur en didactisch materiaal zijn immers dezelfde, terwijl de betrokken instituten op dit ogenblik evenmin een gedifferentieerd inschrijvingsgeld voor het theoretische rijexamen vragen. 6
Het blijkt de bedoeling te zijn leraars11 die de extra lessen wensen te geven, te vergoeden door middel van een premiestelsel. De raad stelt het principe van het premiestelsel in vraag en beschouwt het als een precedent. De raad vindt in ieder geval dat voorrang moet worden gegeven aan de honorering van de extra inzet van personeelsleden voor activiteiten die tot de essentiële opdrachten van het onderwijs behoren. De raad wenst ook niet dat de financiële investeringen vanwege de overheid in de theoretische rijopleiding begroot zouden worden ten nadele van de onderwijsactiviteiten die tot de essentiële opdrachten van het onderwijs behoren.
3 Advies 1 De raad heeft begrip voor de bekommernis om het behalen van het theoretische rijbewijs
voor jongeren toegankelijker te maken. Hij wijst echter in de huidige omstandigheden en op basis van de nu voorliggende teksten, het voorstel af om aan de secundaire scholen de verplichting op te leggen omtrent het theoretische rijexamen. 2 De raad is van oordeel dat de financiering van de theoretische rijopleiding in het onderwijs niet mag gebeuren ten koste van andere, essentiële taken van het onderwijs. Hij wenst evenmin dat het principe van de outputfinanciering ten behoeve van de theoretische rijopleiding in het secundair onderwijs wordt ingevoerd. Tenslotte wenst de raad niet dat het premiestelsel als een precedent wordt ingevoerd met veronachtzaming van de financiële appreciatie van de essentiële taken van het onderwijs. 3 De raad is van oordeel dat de grote drempel tot het behalen van het rijbewijs niet bestaat uit het theoretische rijexamen dan wel uit het praktische rijexamen. Hij heeft er daarom vragen bij in welke mate initiatieven naar het onderwijs toe met betrekking tot de theoretische rijopleiding bijdragen tot de beoogde democratisering. 4 De raad vraagt met aandrang dat de overheid een nieuw en geïntegreerd voorstel uitwerkt op basis waarvan de raad een degelijk onderbouwd advies kan uitbrengen. R. Lenaerts : secretaris P. Vermaelen : voorzitter
10 11
De raad is evenwel van oordeel dat het in dat geval niet om een outputfinanciering zou gaan. De raad vraagt ook waarom men in de voorstellen uitsluitend van leraars spreekt. Volgens de raad zouden immers ook
andere personeelsleden in aanmerking kunnen komen.
6