ADVIES Hervorming Secundair Onderwijs Tegen 2014 wil minister Smet een ontwerpdecreet klaar hebben voor de hervorming van het secundair onderwijs. Hiervoor baseert hij zich o.a. op het eerdere rapport van de commissie Monard. De Vlaamse Jeugdraad formuleert een advies vanuit het oogpunt van jonge mensen, vertrekkende vanuit het rapport Monard.
1
VLAAMSE JEUGDRAAD 01 september 2010
ADVIES 10/13
Hervorming secundair onderwijs De Vlaamse Jeugdraad in vergadering op 01 september 2010 onder voorzitterschap van Stijn Jacobs en waarbij aanwezig waren: Hakim Benichou, Frederik Cappelle, Lieven Casteels, Lies Corneillie, Bert D’hondt, Joris De Bleser, Kara Eestermans, Stijn Jacobs, Frederik Meulewaeter, Dimitri Popelier, Marlies Smit, Tom Van Den Borne, Jo Van de Weghe, Jef Van Rossum, Liesbeth Vanneste Brengt unaniem het volgende advies uit:
1. Situering De vorige minister van Onderwijs, Frank Vandenbroucke, stelde de commissie Monard samen om een eerste denkoefening te maken over de hervorming van het secundair onderwijs in Vlaanderen. In het rapport ‘Kwaliteit en kansen voor elke leerling’ lezen we hun visie op deze hervorming. Tegen 2014 wil minister Smet een ontwerpdecreet klaar hebben, aldus de beleidsnota Onderwijs. De Vlaamse Jeugdraad werkte het afgelopen jaar binnen zijn structuren rond deze hervorming. In dit advies leest u bedenkingen van de Vlaamse Jeugdraad bij de voorstellen van de commissie Monard. Ook de Vlaamse Scholierenkoepel bracht een advies uit over de hervorming van het secundair onderwijs. Waar onze standpunten overeenkomen verwijzen we naar hun advies.
2. Motivering De commissie Monard roept in haar rapport op tot een constructief debat met alle onderwijsbetrokkenen. De Vlaamse Jeugdraad brengt met dit advies de stem van jongeren en jongerenwerkers in het debat. De Vlaamse Jeugdraad is alvast tevreden met deze start. De hervorming van het secundair onderwijs is broodnodig om de sociaaleconomische determinatie1 binnen het huidige onderwijs tegen te gaan. De Vlaamse Jeugdraad onderschrijft de geformuleerde dubbele doelstelling voor het Vlaams secundair onderwijs: jongeren moeten zowel begeleid worden in de ontwikkeling van hun persoonlijkheid alsook specifieke kennis, vaardigheden en attitudes verwerven om succesvol door te stromen naar het hoger onderwijs of de arbeidsmarkt. De kernopdracht voor scholen is de talenten van jongeren maximaal te laten ontwikkelen. We zijn tevreden met de centrale plaats die de leerling krijgt in dit rapport. 2.1 Algemene bezorgdheden 1
Sociaaleconomische determinatie: de sociaaleconomische status van leerlingen en hun gzinnen is bepalend voor de loopbaan binnen het onderwijs.
2
De Vlaamse Jeugdraad geeft enkele bezorgdheden mee die breder gaan dan het rapport Monard. 2.1.1 Betaalbaarheid van het onderwijs voor leerlingen De Vlaamse Jeugdraad leest in het rapport zeer weinig over de kosten van het nieuwe systeem voor leerlingen (en hun ouders). We vinden het belangrijk dat in een hervormd secundair onderwijs kostenbeheersing en streven naar kostenloosheid centraal staan opdat de financiële situatie geen invloed heeft op de studiekeuze van jongeren en zo de sociaaleconomische determinatie binnen het onderwijs wordt tegengegaan. 2.1.2 Expliciete aandacht voor grootstedelijke contexten en de brusseltoets In het rapport Monard is een apart hoofdstuk gewijd aan onderwijs in een grootstedelijke context. De Vlaamse Jeugdraad volgt de analyse in het rapport. De Vlaamse Jeugdraad adviseert om Brussel specifiek in beeld te brengen. De Brusselse context is zeer specifiek, niet alleen omwille van de institutionele context waarin leerlingen tussen het Nederlandstalige en Franstalige systeem kunnen vallen, maar ook omwille van de omvang van de problemen. In Brussel zijn er bijvoorbeeld 387 jongeren niet ingeschreven in een school2. Een beleid gericht op deze jongeren is ook noodzakelijk. 2.1.3 Garantie op hoge kwaliteit van het onderwijs In het rapport lezen we: “elke leerling heeft recht op kansrijk en kwaliteitsvol onderwijs. Leerlingen met taalachterstand, met leerproblemen of een beperkt leerpotentieel moeten speciale aandacht krijgen; sterkere leerlingen moeten positief uitgedaagd worden op hun niveau. Sociale afkomst mag niet de oorzaak zijn van zwakkere onderwijsprestaties of verkeerde studiekeuze, zoals nu vaak het geval is.” De Vlaamse Jeugdraad moedigt uiteraard aan dat de hervorming aan elke leerling kwaliteit en kansen wil bieden. We missen echter een doorgedreven engagement om gelijke kansen voor alle leerlingen waar te maken. Hiervoor moet actief gewerkt worden aan datgene wat socio‐economische milieus op het vlak van onderwijsgebeuren van elkaar onderscheidt: taalachterstand, beleving en waardering van de school, impact van studiekeuzes op (middel)lange termijn, weten wat er te kiezen valt, thuisondersteuning, ambities en faalervaringen, … Het is hiervoor minstens nodig om intensief in te zetten op persoonlijke begeleiding en aandacht voor leerlingen in een systeem met klasgroepen die niet groter zijn dan 15 leerlingen en waarbij waar iedereen dezelfde coherente visie heeft om echt met àlle leerlingen aan de slag te gaan. Differentiatie in heterogene klasgroepen staat hierbij voorop. 2.1.4 Integratie met andere ontwikkelingen in het secundair onderwijs De commissie Monard besteedde minder aandacht aan een aantal thema’s, omdat ontwerpen van decreet in bespreking waren tijdens het opmaken van het rapport. We adviseren om in de uiteindelijke hervorming er voor te zorgen dat deze verschillende thema’s geïntegreerd worden aangepakt en op elkaar afgestemd. Het gaat in concreto over het buitengewoon secundair onderwijs (decreet leerzorg), het deeltijds leren en werken (decreet leren en werken), de Vlaamse Kwalificatiestructuur, het hoger beroepsonderwijs en het “secundair‐na‐secundair”. En wat ons betreft ook graag de ontwikkelingen op vlak van Brede School. Ook het beleid Gelijke Onderwijskansen wordt in het rapport niet aangehaald, terwijl het inschrijvingsbeleid en de ondersteuning voor scholen belangrijke aspecten blijven binnen een hervormd systeem. 2.1.5 Ongelijkheid in het basisonderwijs Naar onze mening speelt ook het basisonderwijs een sleutelrol voor het succes van de hervorming van het secundair onderwijs. We denken onder meer aan het leren kiezen. Elke leerling moet na het
2
Dit maakte minister Pascal Smet bekend na een vraag van Vlaams parlementslid Paul Delva.
3
basisonderwijs klaar zijn voor het secundair onderwijs. Onderzoeker Jan Van Damme3 geeft in een reactie op het rapport Monard bovendien aan dat er tussen leerlingen op dit ogenblik grote verschillen zijn bij de start van het secundair onderwijs en dat investeren in het basisonderwijs absolute prioriteit moet zijn. Ook in het basisonderwijs kan nog veel verbeteren want daar wordt ongelijkheid gecreëerd, bovendien ontbreekt in het rapport de integratie met ontwikkelingen in het basisonderwijs. De Vlaamse Jeugdraad vraagt om tijdens de denkoefening over het secundair onderwijs voldoende linken te leggen met het basisonderwijs en er niet voor terug te schrikken om ook daar veranderingen aan te brengen. 2.1.6 Gluren bij de buren In het rapport lezen we niets over voorbeelden uit het buitenland, bijvoorbeeld Nederland. De Vlaamse Jeugdraad betreurt dit en adviseert om in het verdere proces deze vergelijkingen wel te maken om zo te leren van hun ervaringen. 2.1.7 Invoeren van een hervorming Een laatste algemene bezorgdheid gaat over de invoering van een nieuw systeem. Men moet komen tot een zo gedragen mogelijk voorstel en dus in heel het proces de verschillende actoren blijven betrekken, zeker ook de leerlingen. De communicatie over de invoering moet duidelijk zijn, zodat het proces transparant is. Jongeren vinden het bovendien cruciaal dat de eerste generaties leerlingen die in een nieuw systeem terechtkomen, niet als proefkonijn dienen maar de nodige kwaliteit kunnen genieten. Er moeten tenslotte ook voldoende financiële middelen voorzien worden om het nieuwe systeem in te voeren. 2.2 Beleidsaanbevelingen bij voorstellen uit het rapport Monard We nemen enkele concrete ideeën uit het rapport Monard onder de loep, deze staan rechts uitgelijnd. Zoals in de situering aangekondigd verwijzen we voor een aantal zaken naar het advies van de Vlaamse Scholierenkoepel, deze vind je cursief in de tekst. 2.2.1 Leren kiezen “Leren kiezen” is een continu proces doorheen heel het onderwijstraject van de leerling. De eerste graad is daarin een belangrijk moment. Er moet in het lessenrooster van de leerlingen voldoende ruimte zijn om te kiezen, te reflecteren over die keuze, om talenten te ontdekken en inventariseren en om die keuze eventueel bij te sturen. Op ontwikkelings‐ en leerpsychologisch vlak is de eerste graad een geschikte periode om leerlingen te leren keuzes maken. Leren kiezen kan ook binnen de vakken zelf.
Leerlingen moeten versterkt worden in hun keuzebekwaamheid, maar ook effectieve keuzes leren en kunnen maken. We adviseren om hier al meer aandacht aan te besteden in de basisschool (bijvoorbeeld de mogelijkheid om in de derde graad van het basisonderwijs een keuzevak te volgen). Leerlingen moeten na het zesde leerjaar, ook in het hervormd systeem, kiezen voor een school. De keuze voor een school is vaak al een keuze voor een onderwijsvorm of richting omdat de school in de 2de en 3de graad die onderwijsvorm of richting aanbiedt. Deze keuze moet bewuster gebeuren omdat op dit moment heel wat sociale ongelijkheid gegenereerd kan worden. We vinden het bovendien belangrijk dat jongeren centraal staan en ze zelf hun doelen kunnen bepalen, dat keuzes vertrekken vanuit de sterktes en leefwereld van jongeren, dat leren kiezen start op jonge leeftijd, dat men vertrekt vanuit een brede opvatting over keuzebegeleiding waarbij verschillende levensdomeinen van jongeren benaderd worden en tot slot dat er aandacht is voor de positieve band tussen de begeleider van het keuzeproces en de jongere. 3
Van Damme Jan, Hervorming van ons secundair onderwijs, bedenkingen van een onderzoeker bij de voorstellen van de commissie Monard, p 11
4
2.2.2 Geen bruuske overgang met het basisonderwijs De overgang van het basis‐ naar het secundair onderwijs mag geen bruuske breuk zijn. Om dit te realiseren moet het aantal verschillende leraren per klas in de eerste graad afnemen. Ook het aantal verschillende vakken moet verminderen. Zeker de eenuursvakken moeten geclusterd worden. Deze aanpassingen mogen niet ten koste gaan van de vakkennis.
De Vlaamse Jeugdraad onthaalt dit voorstel positief. Jongeren geven aan dat dit kan helpen om de overgang vlotter te laten verlopen. Leerkrachten die leerlingen meerdere uren tijdens de week in de klas hebben, kunnen volgens jongeren meer en beter een coachende rol opnemen, al moeten vakinhoudelijke vaardigheden van leerkrachten hoog blijven. Binnen leerkrachtenteams moeten vakinhoudelijke en didactische vaardigheden op een slimme manier worden ingezet. Jongeren stellen ook voor om hier in het basisonderwijs al werk van te maken. Er is geen bezwaar tegen dat kinderen in de hoogste leerjaren al geconfronteerd worden met meerdere leerkrachten. 2.2.3 Uitgestelde studiekeuze De Vlaamse Jeugdraad volgt het standpunt van VSK: Het merendeel van de leerlingen erkent het belang van een uitgestelde studiekeuze. Heel wat leerlingen weten op 12 jaar niet welke richting ze uit willen. Vaak oefenen ouders druk uit of beïnvloedt de voorkeur van vrienden hun startplaats in de schoolloopbaan. Hoe ouder ze zijn, hoe zelfstandiger ze een keuze maken. Door de studiekeuze uit te stellen tot 14 jaar vermindert de impact die anderen hebben op hun studiekeuze. Een onderwijssysteem met een studiekeuze op 14 jaar heeft heel wat voordelen, maar heeft ook één groot nadeel: leerlingen die op 12 jaar duidelijk weten wat ze willen, worden in dit nieuwe systeem langer verplicht om er vakken bij te nemen die ze niet graag doen. VSK vraagt zich af of dit geen nadelig effect zal hebben op het algemeen welbevinden van die leerlingen in de eerste graad. VSK vraagt dat dit nadrukkelijk onderzocht wordt.
De Vlaamse Jeugdraad vraagt hierbij om in de eerste graad voldoende aandacht te hebben voor de interesses van leerlingen om hier voor een stuk aan tegemoet te komen. De keuzeleeftijd optrekken en leerlingen daardoor meer kansen geven om te ontdekken waar ze goed in zijn, is een goede maatregel maar moet gepaard gaan met een vernieuwde opvatting van ‘leren kiezen’. Een keuze maken moet positief worden ingevuld. Ook moet er veel meer aandacht gaan naar de gevolgen van de studiekeuze. Leerlingen en ouders moeten een beter zicht krijgen op de reële inhoud en toekomstmogelijkheden van de studiekeuze. Een goede studiekeuzebegeleiding gebeurt bovendien over de scholen en schoolgemeenschappen heen.
2.2.4 Brede eerste graad In de eerste graad krijgen leerlingen de kans om te ontdekken waar ze goed in zijn door in contact te komen met de verschillende belangstellingsgebieden. Op die manier proeven de leerlingen van de verschillende mogelijkheden en kunnen ze een doordachte studiekeuze maken op 14 jaar. De vier belangstellingsgebieden zijn: ‐ Gezondheid, welzijn en samenleving ‐ Administratie, handel en economie ‐ Natuur, techniek en wetenschappen ‐ Talen, kunst en cultuur. De eerste graad bestaat uit 26 uur basisvorming + 4 uur optievakken (kennismaking met belangstellingsgebieden) + 2 uur keuzeactiviteiten. In het eerste jaar maken de leerlingen kennis met de vier belangstellingsgebieden en ze verdiepen zich in twee daarvan in het tweede jaar. Er zijn twee mogelijke inhoudelijke modellen die scholen aan leerlingen kunnen aanbieden: ‐ Die vier belangstellingsgebieden zijn evenwaardig en komen aan bod in vorm van gewone lesweken of themaweken. ‐ Er wordt in het eerste jaar al een keuze gemaakt voor één bepaald belangstellingsgebied. Dit wordt in de diepte uitgewerkt. De andere belangstellingsgebieden komen aan bod in de vorm van themaweken.
5
De Vlaamse Jeugdraad vraagt om een gemeenschappelijke stam in de twee eerste jaren van het secundair onderwijs. In het huidige onderwijssysteem is de eerste graad in theorie breed. De praktijk toont echter dat de keuze die leerlingen in het eerste jaar maken, voor een groot deel hun verdere schoolloopbaan bepaalt. Willen we de sociale kloof in Vlaanderen dichten, dan is een gemeenschappelijke eerste graad noodzakelijk en mag de invulling van optie‐ en keuzevakken geen achterpoortje zijn om de leerlingen klaar te stomen voor een bepaalde studierichting in de tweede graad. De Vlaamse Jeugdraad adviseert dan ook om werk te maken van middenscholen4. Deze middenscholen zijn in onze visie autonoom zodat ze onafhankelijk van hogere graden een aanbod uit te werken binnen hun eigen pedagogisch project. Een brede eerste graad betekent dat leerlingen kennis maken met álle belangstellingsgebieden die in elke school aangeboden worden. De Vlaamse Jeugdraad is geen voorstander van themaweken voor optievakken. Hierdoor blijven de belangstellingsgebieden te vrijblijvend en zijn er grotere problemen voor leerlingen die afwezig zijn in zo’n week. We willen deze vakken graag zoveel mogelijk geïntegreerd zien in de gewone lesweken, maar vragen wel aandacht voor de manier waarop ze gegeven worden. Hier komen we op terug bij het AVC (Activerend, Vakdoorbrekend en Competentiegericht) leren. 2.2.5 Schakelprogramma in de eerste graad Voor een specifieke groep leerlingen moet een aparte aanpak in de eerste graad behouden blijven met eigen doelen, accenten en een benadering die maximaal rekening houdt met het profiel van de instromende leerlingen. Het gaat om een afzonderlijk onderwijsprogramma dat een schakel vormt tussen de basisschool en de start van een arbeidsmarktgerichte opleiding. Het belangrijkste doel is het versterken van de functionele geletterdheid en rekenvaardigheid. Ondanks de verschillende finaliteit moeten leerlingen uit het schakelprogramma en oriënteringsprogramma kunnen samenwerken voor bepaalde vakken en activiteiten.
De Vlaamse Jeugdraad is geen voorstander van het schakelprogramma. Ze vindt dit enkel te verantwoorden voor zeer specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld leerlingen die nog een onderdompeling in taal nodig hebben (anderstalige nieuwkomers in de onthaalklas). Ook deze groep moet voldoende in contact komen met de leerlingen uit de oriënteringsklas zoals Monard ook vooropstelt. Maar alle andere leerlingen ziet de Vlaamse Jeugdraad liever in de oriënteringsklas terechtkomen. Het bepalen wie het schakelprogramma wel of niet volgt, houdt te veel risico in om te snel te selecteren. Belangrijke voorwaarden in de oriënteringsklas zijn klasdifferentiatie en kleine klasgroepen zodat leerlingen voldoende begeleid en gecoacht kunnen worden. 2.2.6 Nieuwe architectuur van de tweede en derde graad De indeling in onderwijsvormen (aso, tso, bso,kso) wordt vervangen door een indeling op basis van brede belangstellingsgebieden (zie boven). De leerling kiest voor een belangstellingsgebied en beslist of hij zich wil voorbereiden op de arbeidsmarkt (A‐stroom) of verder wil studeren (doorstroom: D‐stroom). Per belangstellingsgebied zijn er dus zowel studierichtingen die leiden naar hoger onderwijs als studierichtingen die arbeidsmarktgericht zijn. In de tweede graad hebben leerlingen nog de mogelijkheid om te kiezen voor een studierichting waar beide aspecten aan bod komen (AD‐stroom).
Net zoals de Vlaamse Scholierenkoepel vraagt de Vlaamse Jeugdraad zich af of de aanpassing van de structuur van het onderwijs ook zal leiden tot een verandering in het huidige denken over de verschillende onderwijsvormen. Een mentaliteitswijziging is nodig om een herwaardering van de opleidingen richting arbeidsmarkt te herwaarderen en om het bestaande watervalsysteem terug te dringen. Standpunt VSK: Positief is dat studierichtingen meteen een duidelijk profiel krijgen door de opdeling tussen een A‐ en een D‐stroom. Leerlingen weten bij het maken van een studiekeuze vooraf duidelijk waartoe hun 4
Middenschool is de algemene term voor het onderwijs dat volgt op het basisonderwijs, hiermee wordt de twee eerste jaren van het secundair onderwijs bedoeld.
6
studierichting zal leiden. Belangrijk is ook dat het binnen dit nieuwe onderwijssysteem mogelijk blijft om vakken uit verschillende belangstellingsgebieden met elkaar te combineren. Leerlingen vragen zich af of de afschaffing van de onderwijsvormen tot een mentaliteitswijziging zal leiden. De opdeling in D, A4 en A3 vertoont weinig verschil met de opdeling in aso, tso en bso. Leerlingen vrezen dat met de tweedeling tussen A en D nog altijd gesproken zal worden over de ‘slimmen’ en de ‘dommeriken’. Ook tussen de interessegebieden kan een hiërarchie ontstaan. Leerlingen voorspellen dat het interessegebied ‘economie, handel, administratie’ minder hoog aangeschreven zal staan dan het interessegebied ‘wetenschap, techniek en natuur’. Met de AD‐stroom kunnen leerlingen hun keuze voor een arbeidsmarkt‐ of doorstromingsgerichte studierichting nog even uitstellen. VSK apprecieert dat, maar vraagt zich af hoe de instroom van deze groep leerlingen in de derde graad praktisch zal verlopen. Plots komen de leerlingen uit de DA‐stroom bij een groep leerlingen terecht die de voorbije twee jaar specifiek werd voorbereid om verder te studeren of te gaan werken. Is het realistisch om zomaar te stellen dat deze groep leerlingen makkelijk zal aansluiten in de derde graad? VSK benadrukt dat wanneer de DA‐stroom in de onderwijsstructuur wordt opgenomen, de overgang van de DA‐leerlingen naar de derde graad structureel ondersteund moet worden. Het kan niet de bedoeling zijn dat deze leerlingen zich via bijspijkertrajecten of extra bijlessen moeten inspannen om aansluiting te vinden in de derde graad. Hun keuze in de tweede graad mag hun start in de derde graad niet bemoeilijken.
Aanvullend op het standpunt van de Vlaamse Scholierenkoepel adviseert de Vlaamse Jeugdraad om ook in de tweede en derde graad zoveel mogelijk ontmoetingen tussen jongeren uit verschillende belangstellingsgebieden mogelijk te houden, zodat leerlingen in contact blijven komen met verschillende leefwerelden en denkbeelden. Ook aandacht voor heterogeniteit van klasgroepen en ontmoetingen tussen klasgroepen moet structureel voorzien worden. Ook moeten mogelijkheden zijn om te schakelen tussen gebieden en richtingen. Alsook mogelijkheden om van andere gebieden, dan hetgene waarvoor je gekozen hebt, te kunnen blijven proeven. Jongeren vragen bovendien om een transparant nieuw systeem waarover zeer duidelijk gecommuniceerd wordt en waarbij het geen jaren duurt voor iedereen begrijpt hoe het precies in elkaar zit. 2.2.7 Een degelijke algemene vorming voor alle leerlingen De Vlaamse Jeugdraad volgt het standpunt van de Vlaamse Scholierenkoepel: Recht op kwaliteitsvol onderwijs betekent voor leerlingen in de eerste plaats onderwijs waarbij de leerstof aansluit bij wat nodig is voor het latere leven. Leerlingen kaarten aan dat er momenteel te weinig aandacht gaat naar hun persoonlijke ontwikkeling en maatschappelijke zelfredzaamheid. Een grondig debat waarbij de huidige algemene vorming wordt bijgestuurd is noodzakelijk. Om de leerbehoeften van leerlingen te kennen is het cruciaal dat ook zij betrokken worden bij dit debat. De leerlingen vinden het uitgangspunt van een brede vorming goed, maar vragen zich af wat ze zich daarbij concreet moeten voorstellen. Ze hebben de indruk dat hun studieprogramma hierdoor verzwaard zal worden en wijzen erop dat de studiedruk nu al vrij hoog ligt. Extra uren voor taalonderwijs vinden ze niet nodig, wel moet er binnen de bestaande uren meer aandacht naar vaardigheden en relevante woordenschat gaan. Leerlingen benadrukken ook dat talenonderwijs best gegeven wordt in de vreemde taal zelf, en niet in het Nederlands. Vaak is dat nu niet het geval.
2.2.8 Vermindering aantal studierichtingen Het aantal studierichtingen wordt gereduceerd, zeker in de tweede graad. Vanaf de tweede graad gaan we uit van vier jaar doorlopende leerlijnen. Er zijn logische leertrajecten die de tweede en derde graad voerspannen en waarin geleidelijk aan verder specialisatie mogelijk wordt. In de tweede graad maken leerlingen een keuze met daarbinnen al een zeker focus. In de derde graad is er verdere specialisatie met het oog op het halen van een doorstroom‐ of arbeidsmarktgerichte kwalificatie.
De Vlaamse Jeugdraad volgt het standpunt van de Vlaamse Scholierenkoepel, maar benadrukt dat het uitgespaarde geld van deze vermindering moet geïnvesteerd worden in de kwaliteit van de specialisatie in de derde graad of van de brede eerste graad en geen besparing op zich mag zijn.
7
Standpunt VSK: De meeste leerlingen zijn voorstander van minder studierichtingen, zeker in de tweede graad. Daar is het belangrijk dat het onderwijs niet te specifiek is en vrij algemeen blijft. Een beperkter studieaanbod zal dit in de hand werken en komt bovendien de overzichtelijkheid ten goede. De keuzemogelijkheden in de derde graad moeten uitgebreider zijn dan die in de tweede graad. Net zoals ook nu het geval is, moeten er in de derde graad van de A‐stroom meer specifieke studierichtingen zijn dan in de D‐stroom. Leerlingen stellen een uitgebreid studieaanbod wel op prijs. De kunst zal zijn om een goed evenwicht te vinden tussen een rationeel studieaanbod en een voldoende ruime keuzemogelijkheid voor leerlingen. Vanaf de tweede graad gaat de commissie Monard uit van doorlopende leerlijnen. Maar voor heel wat leerlingen blijft 14 jaar nog te vroeg om een doordachte studiekeuze te kunnen maken, ook al wordt er in de eerste graad veel meer geïnvesteerd in het ontdekken van talenten. Voor die groep leerlingen moet het mogelijk zijn om na het derde of vierde leerjaar toch nog van studierichting of belangstellingsgebied te veranderen. In die zin vinden leerlingen het jammer dat de studierichtingen uit de derde graad zo sterk voortbouwen op die uit de tweede graad. Leerlingen twijfelen of de overgangstrajecten voldoende uitgewerkt zullen worden om een vlotte overgang te garanderen. Tot slot benadrukken leerlingen dat de selectie van de studierichtingen in het secundair onderwijs met grote zorg moet gebeuren. Alle studierichtingen moeten kwaliteitsvol zijn en voldoende garanties bieden voor de toekomst. Dit betekent dat de studierichtingen goed moeten voorbereiden op een job of verdere studies.
2.2.9 Keuzevakken Naast de basisvorming en het optiegedeelte zijn er per week twee lesuren voor keuzevakken. Leerlingen kiezen vrij uit een door de school aangeboden palet aan keuzemogelijkheden. Hiervoor zijn er eindtermen noch ontwikkelingsdoelen. Bij leerlingen met een leerachterstand kunnen keuzeactiviteiten eventueel vervangen worden door remediëringsuren.
De Vlaamse Jeugdraad volgt het standpunt van de Vlaamse Scholierenkoepel: Leerlingen willen binnen hun (gekozen) lespakketten één of meerdere vakken zelf kunnen kiezen. Zo kunnen ze eigen accenten leggen in hun studietraject. VSK vindt het positief dat deze vakken niet gekoppeld worden aan eindtermen of ontwikkelingsdoelen. Wel schuilt het gevaar dat de vakken daardoor een vrijblijvend karakter krijgen. Een mogelijke oplossing is het EVC‐leren structureel in het onderwijs in te bouwen. Naast een diploma of beroepskwalificatie krijgen leerlingen op het einde een overzichtsdocument met opgedane competenties. Competenties die je verwerft in de leerlingenraad, tijdens een cursus eerste hulp, bij het volgen van lessen ‘rijbewijs op school’, bij het opstarten van een mini‐onderneming … krijgen op die manier een duidelijke erkenning. Werken met het EVC‐systeem heeft als voordeel dat de basisvorming niet in het gedrang komt en dat de verdere studiekeuze niet gehypothekeerd wordt. Waar VSK zich absoluut tegen verzet is het vervangen van keuzevakken door remediëringsuren. Leerlingen die het minder goed doen op school moeten ook de kans hebben om eigen accenten te leggen in hun schoolloopbaan. Vaak zullen de keuzevakken er net voor zorgen dat die groep ook positieve ervaringen opdoet, wat bevorderlijk is voor het welbevinden op school. Aan de keuzevakken mag dus niet geraakt worden, bij geen enkele leerling. Wel pleit VSK om 1 à 2 ‘vrije’ lesuren in te bakken in het lessenrooster.. Die lesuren worden op maat van de leerlingen ingevuld als remediërings‐ of verdiepingsuren. De leerling beslist in overleg met zijn leerkrachten en ouders over de invulling. Het uitgangspunt is dat de leerling zijn eigen leertraject mee kan sturen. Het voordeel van dit systeem is dat het leerlingen een minimum aan ondersteuning binnen de schooltijd garandeert. Leerlingen benadrukken dat dit de gelijke onderwijskansen ten goede komt, want buitenschoolse bijlessen zijn erg duur. Ook peereducation kan binnen dit concept een plaats krijgen. Leerlingen die zeer sterk zijn in een bepaald vak, kunnen ingeschakeld worden bij de ondersteuning van hun zwakkere medeleerlingen. Een bijkomend argument om die ‘vrije’ uren in te richten, is dat ze de organisatie van bijspijker‐ en overgangstrajecten kunnen faciliteren.
De Vlaamse Jeugdraad stipt nog aan dat keuzevakken bij voorkeur niet gelinkt zijn aan het gekozen belangstellingsgebied en gepaard gaan met een goede keuzebegeleiding. Meer samenwerking tussen scholen kan ervoor zorgen dat er een uitgebreider pakket aan keuzevakken kan aangeboden worden. Over dit pakket aan keuzevakken dat in een school zal worden aangeboden, hebben we echter nog
8
veel vragen: hoe wordt dit bepaald, wie heeft er inspraak in, wat zal de kwaliteit zijn van de gegeven vakken, wie geeft ze, … 2.2.10 Een stimulerende didactische aanpak Je hervormt het onderwijs niet enkel door structuren aan te passen. Een stimulerende didactische werkomgeving met ruimte voor Activerend, Vakdoorbrekend en Competentiegericht onderwijs (AVC‐leren) is noodzakelijk. De werkvormen mogen niet opgelegd worden door de overheid, en scholen behouden de vrijheid om die werkvormen te gebruiken die aansluiten bij hun sociaal‐pedagogische doelstellingen. Scholen moeten meer open en levensecht worden. Projectmatig werken en vakdoorbrekend werken moet meer aan bod komen. Dit kan door meer (sociale) stages voor alle leerlingen te organiseren, uitwisselingsprojecten met buitenland, bezoeken van bedrijven, … Belangrijk is dat leerlingen leren binnen verschillende en reële contexten.
De Vlaamse Jeugdraad is tevreden dat de commissie Monard dit aspect ook heeft besproken en grondig uitgewerkt. Een stimulerende didactische aanpak maakt het mogelijk om alle leerlingen ondanks (leer)verschillen aan te spreken en kan afhaken vermijden. De Vlaamse Jeugdraad vraagt op dit vlak een centrale sturing om te garanderen dat in alle scholen deze manier van werken ingang kan vinden. Bovendien signaleren we dat jongeren tijdens hun onderwijscarrière heel erg graag professionele ervaring willen opdoen, onder andere in de vorm van stages of maatschappelijke stages. Daarnaast hebben jongeren nog heel wat andere voorstellen om levensecht te leren: mini‐ondernemingen, simulatiespelen, studiebezoeken, projecten, interviews, lessen/taken linken aan het werkveld, groepswerk, gesprekken met mensen uit het werkveld, studie‐ en informatiedagen, … We verwijzen ook graag naar de Brede School waar dit levensecht leren ook centraal staat. We adviseren om dit ook binnen het secundair onderwijs een duidelijke plek te geven. We zijn alvast tevreden in het rapport te lezen dat de zorgbehoeften van leerlingen geen taak is die de school alleen moet realiseren, er wordt gepleit voor meer structurele samenwerking met jeugd‐ en welzijnssector. Een structureel beleidskader is nodig om dit te stimuleren en realiseren5. Tot slot vinden we dat de nodige didactische competenties om deze aanpak te realiseren bij al het personeel betrokken bij de onderwijsopdracht van de school via opleidingen en bijscholingen versterkt moeten worden. 2.2.11 Diploma voor alle leerlingen secundair onderwijs De voorkeur van de commissie Monard gaat uit naar het uitreiken van een diploma secundair onderwijs aan alle leerlingen die de 3de graad succesvol voltooien. Ook die leerlingen die in het huidig onderwijssysteem les volgen in het bso. Nu ontvangen zij na het 6de jaar enkel een getuigschrift. Alle leerlingen ontvangen een diploma, maar de leerlingen uit de A3‐ stroom die willen verder studeren moeten eerst een schakelprogramma volgen dat hen specifiek voorbereid op hun hogere studies.
De Vlaamse Jeugdraad volgt het standpunt van de Vlaamse Scholierenkoepel:
VSK vindt het een goed idee om een diploma uit te reiken aan alle leerlingen die hun 3de graad succesvol beëindigen. Elk van deze jongeren legt een eigen traject af en heeft recht op een diploma dat zijn opgedane kwalificaties erkent. Het enige toegangsticket voor jongeren uit het 6de jaar BSO is momenteel via het volgen van een 7de jaar binnen hun huidige studierichting. Ook al weten ze op dat ogenblik dat ze een andere richtingen uit willen. Daarom steunt VSK het voorstel van Monard waarbij die leerlingen via een schakeljaar specifiek worden voorbereid op de hun verdere studies. Hierbij gaat vooral aandacht naar die kennis en vaardigheden die ze ontbreken om de studies succesvol aan te vatten.
De Vlaamse Jeugdraad vraagt hiernaast expliciet aandacht voor de jongeren die op hun 18de stoppen zonder een leertraject af te maken. We hopen dat deze groep zo klein mogelijk zal worden. Maar ook 5
Advies 0911 Een beleidskader voor Brede School
9
zij werden in de loop van hun traject voorbereid op een leven na school, in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Zinloos was hun verblijf op school zeker niet. Daarom vragen we om naast het diploma secundair onderwijs een competentiebewijs uit te reiken per graad in het secundair onderwijs. Dergelijk competentiebewijs onderstreept wat de jongere kan, zonder dat hij alle eindtermen heeft gehaald, en geeft hem de kans zijn verworven competenties buiten het onderwijs te laten zien. Op deze manier wordt het competentiedenken geïntegreerd in het onderwijs. 2.2.12 Kansen voor leraren Er is geen kwaliteitsvol onderwijs mogelijk zonder competente en gemotiveerde leerkrachten. Het rapport wijdt een aparte paragraaf aan de retentie van goede leraren verhogen, omdat er een hoge uitstroom is van jonge leraren (ongeveer één derde van de jonge leraren haakt af en verlaat het onderwijs binnen de vijf jaar, in Brussel gaat het om twee derde). Er zijn maatregelen nodig op school‐ en beleidsniveau. Scholen moeten een beleid hebben en uitvoeren over het opvangen en coachen van jonge leraren. De overheid moet nadenken over het creëren van een soort vervangingspool op niveau van scholengemeenschappen i.v.m. werkzekerheid en ingroeibanen.
Dat jonge leerkrachten voldoende ondersteund moeten worden bij hun intrede in de arbeidsmarkt, en dat ervaren leerkrachten daar een belangrijke rol in kunnen spelen, staat buiten kijf. We lezen graag dat de commissie Monard voorstelt om hier opnieuw aandacht voor te hebben. Het schrappen van middelen om dit te voorzien bij het begin van de legislatuur, heeft hier in onze ogen echter niet aan bijgedragen. Bovendien signaleren we dat jobzekerheid een sterke wens is van jonge werkenden, wat pleit voor de voorgestelde acties.
3. Advies Om de hervorming van het secundair onderwijs te realiseren wil men een constructief debat met alle onderwijsbetrokkenen op gang brengen. Met dit advies brengt de Vlaamse Jeugdraad de stem van jongeren en jeugdwerkers in het debat. Algemeen onderschrijft de Vlaamse Jeugdraad de dubbele doelstelling voor het secundair onderwijs. De Vlaamse Jeugdraad heeft ook enkele bezorgdheden bij de hervorming. Een geslaagde invoering van de hervorming staat of valt met gedragenheid, transparantie en voldoende financiële middelen. Het hervormde secundair onderwijs moet voor leerlingen en hun gezinnen betaalbaar zijn, zodat iedereen kans heeft om onderwijs te volgen en sociale uitsluiting tegen gegaan wordt. Deze hervorming moet afgestemd worden op andere ontwikkelingen binnen het secundair onderwijs, maar ook de link met het basisonderwijs moet duidelijk gelegd worden. De grootstedelijke context en zeker de situatie in Brussel moeten voldoende in beeld gebracht worden. Kleine klassen, goede begeleiding en persoonlijke aandacht zijn belangrijke element om de kwaliteit van het onderwijs hoog te houden. Met betrekking tot de voorstellen uit het rapport Monard heeft de Vlaamse Jeugdraad volgende aanbevelingen: Het belang van leren kiezen is belangrijk en een goede begeleiding bij het keuzeproces onontbeerlijk. Het voorstel om de overgang van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs minder bruusk te laten verlopen, rekent op bijval. We adviseren om de brede eerste graad echt twee jaar breed te houden en te waken voor het vergroten van de sociale kloof. In ditzelfde licht is de Vlaamse Jeugdraad geen voorstander van het schakelprogramma. We achten het beter om binnen klassen te differentiëren en op maat te werken. Een mentaliteitswijziging met betrekking tot de richtingen die voorbereiden op de arbeidsmarkt is nodig. Ontmoetingen tussen jongeren uit richtingen van verschillende stromingen en belangstellingsgebieden kunnen hieraan bijdragen. 10
Een debat over een degelijk algemene vorming en een vermindering van aantal studierichtingen vinden we positief. De mogelijkheid om keuzevakken te volgen van het eerste tot zesde jaar zorgt ervoor dat leerlingen meer vat hebben op hun leertraject en is positief voor het welbevinden op school. We stellen voor om de competenties die ze opdoen in de keuzevakken via competentiedocumenten te erkennen. Daarnaast moeten alle leerlingen elke graad een competentiebewijs krijgen waarin geformuleerd staat welke competenties ze die twee jaar hebben opgedaan. Daarnaast krijgt iedereen aan het einde van het zesde jaar een diploma. Wat betreft de stimulerende didactische aanpak vragen we enige centrale sturing om deze ingang te doen vinden. De Vlaamse Jeugdraad blijft graag betrokken in het verdere proces.
11