onderwerp datum afdeling ons kenmerk
Factsheet en rapport Jongerenmonltor: E-MOVO 2011/2012 12 december 2012 Gezondheldsbevordering en Epidemlologie GGD/GB&E/1092/12/IVIS/pp
GGD Regio Nijmegen postadres
postbus 1120 6501 BC Nijmegen bezoekadres
Groenewoudseweg 275 6524 TV Nijmegen telefoon: (024) 329 72 97 fax: (024) 322 69 80
[email protected] www.ggd-nijmegen.nl contactpersoon
Marlene van der Star 'telefoon (024) 329 7138 'E-mail
[email protected]
Geachte heer/mevrouw,
...nf)l
Met plezier kan ik u de resultaten presenteren van het E - M O V O onderzoek 2011/2012. In de bijgevoegde factsheet en het rapport staat beschreven hoe het Is gesteld met de gezondheid, welzijn en leefwijze van de jongeren in de leeftijd van 13-16 jaar in de regio Nijmegen. De opbrengst in de vorm van deze rapportages vormt nog maar de eerste stap, De daadwerkelijke opbrengst is het feit dat de informatie gebruikt wordt bij de concrete vorming en uitvoering van beleid. Gelukkig zien we daar zowel bij scholen, bij gemeenten en regionaal veel positieve voorbeelden van. In 2003 is E - M O V O voor de eerste keer afgenomen en nu bij de derde afname, zien we voor diverse onden/verpen een gunstige trend. Al zijn er ook onderwerpen waar we die stap vooruit nog moeten gaan maken. De factsheet en het rapport zijn ook digitaal beschikbaar en te downloaden van onze website: http://www.ggd-niimeqen.nl/Onderzoeksrapporten/Jongeren.aspx. Ik spreek de wens uit dat dit E-MOVO-rapport ook voor u veel bruikbare informatie opievert om daarmee inspirerend te werken aan de gezondheid en het geluk van onze jeugd.
Drs. B.F.M. Muijf Directeur G(3D Regio Nijmegen
Bijlagen:
- Factsheet E - M O V O 2011-2012 - E - M O V O Rapport 2011 -2012
De GGD Regio Nijmegen werki voor de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, r/lillingen aan de Rijn, l/ook en Middelaar, Nijmegen, Ubbergen, West Ivlaas en Waai en Wijctien.
E-MOVO 2011-2012 Hoe gezond zijn jongeren in de regio Nijmegen?
E-MOVO (Elektronische MOnitor en VOorlichting) is een grootschalig jongerenonderzoek van de GGD’en in Oost-Nederland. Dit onderzoek wordt om de vier jaar uitgevoerd op scholen in het voortgezet onderwijs. In de regio Nijmegen hebben leerlingen van klas 2 en 4 in het najaar van 2011 tijdens een lesuur een digitale vragenlijst ingevuld over onderwerpen die met hun gezondheid te maken hebben. Deze factsheet beschrijft kort de belangrijkste uitkomsten van de ruim 6000 ingevulde vragenlijsten. Dankzij de hoge respons (90% van de leerlingen deed mee) geven de uitkomsten een betrouwbaar beeld van de gezondheid van jongeren in de regio Nijmegen anno 2011. De uitkomsten worden vergeleken met 2003 en 2007, toen hetzelfde onderzoek werd gehouden. Het volledige onderzoeksrapport is te vinden op www.ggd-nijmegen.nl (onderzoeksrapporten/ jongeren).
Allochtone jongere voelt zich Nederlands Volgens de gangbare CBS-definitie van etniciteit is 18% van de jongeren in de regio Nijmegen van niet-Nederlandse herkomst. Vraag je jongeren zelf tot welke bevolkingsgroep zij zich rekenen, dan ligt dat percentage een stuk lager: 7% beschouwt zichzelf van niet-Nederlandse herkomst.
Ziekteverzuim blijft hoog Het percentage jongeren dat in de voorgaande vier weken één of meer dagen niet naar school ging vanwege ziekte, ligt op 38%. Dat percentage is hoog, maar vergelijkbaar met de rest van Oost-Nederland en gedaald ten opzichte van 2007 (toen 43%). Het ziekteverzuim is hoger bij meisjes dan bij jongens en hoger bij vmboleerlingen dan bij havo/vwo-leerlingen.
Spijbelen is sterk gedaald Eén op de tien jongeren heeft in de voorgaande vier weken gespijbeld. De meeste spijbelaars spijbelden 1 of 2 lesuren. Als voornaamste redenen om te spijbelen, noemen ze ‘geen zin’ of ‘teveel tussenuren’. Vierdeklassers spijbelen aanzienlijk vaker dan tweedeklassers. Sinds 2003 is het spijbelen duidelijk gedaald; in de regio Nijmegen relatief nog meer dan in Oost-Nederland.
Figuur 1 Heeft in de voorgaande vier weken gespijbeld 0 5 10 15 20 25%
Oost NL regio Nijm.
man vrouw klas 2 klas 4 vmbo havo/vwo
2003
2007
2011
Psychisch welbevinden vraagt aandacht
Meeste jongeren zijn gelukkig
Het psychisch welbevinden onder jongeren laat geen duidelijke veranderingen zien, maar blijft punt van aandacht: één op de zes jongeren kampt in enige mate met depressieve gevoelens en één op de zeven jongeren heeft een verhoogd risico op psychosociale problemen. Voor beide onderwerpen geldt dat ze meer voorkomen bij meisjes, in klas 4, op het vmbo, en vooral bij jongeren uit gezinnen die moeite hebben om financieel rond te komen.
Met de meeste jongeren gaat het goed: zij voelen zich gezond en gelukkig. De jongeren uit het onderzoek geven voor hun geluk gemiddeld het rapportcijfer 7,7. Jongeren met een sterke indicatie voor psychosociale problemen geven zichzelf gemiddeld een 6,0 en jongeren met ernstige depressieve gevoelens geven zichzelf een 5,6.
Ruim kwart beweegt onder de maat Figuur 2
Psychosociale problemen 0 5 10 15 20 25 30%
Oost NL 2011 regio Nijm. 2007 regio Nijm. 2011
Sportbeoefening, al dan niet bij een vereniging, fietsen naar school en gym op school, geven bij elkaar een beeld van de hoeveelheid uren die jongeren per week bewegen. Hieruit blijkt dat ruim een kwart van de jongeren minder dan 7 uur per week beweegt en dat is beslist te weinig. Fietsen naar school levert de grootste bijdrage aan het beweegpatroon; vandaar dat jongeren uit gemeenten die verder van school af liggen, relatief meer bewegen. Driekwart van de jongeren is lid van een sportvereniging.
man
Figuur 3
vrouw
Percentage jongeren dat 7 uur of meer per week beweegt
klas 2
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90%
klas 4 vmbo havo/vwo geen moeite rondkomen moeite rondkomen
verhoogd
grensgebied
Beuningen Druten Groesbeek Heumen Millingen ad R. Mook Nijmegen Ubbergen West MW. Wijchen
Groente- en fruitconsumptie veel te laag
Minder alcohol, behalve bij 16-jarigen
Het gebruik van groente en fruit ligt nog steeds ver beneden de aanbevolen hoeveelheden. Slechts 43% van de jongeren eet dagelijks groente en 31% eet dagelijks fruit. Eén op de vijf jongeren eet hooguit 4 keer per week groente en de helft eet hooguit 4 keer per week fruit. Van de jongeren eet 15% zelfs vrijwel nooit fruit.
Sinds 2003 is het alcoholgebruik bij jongeren aanzienlijk gedaald. Ook de tolerantie van ouders is in diezelfde periode gedaald. In 2011 geldt dat veel jongeren afspraken met hun ouders hebben over alcoholgebruik. Meestal is dat een afspraak over de leeftijd waarop alcohol gedronken mag worden of het zijn afspraken over de hoeveelheid alcohol. Afspraken over hoeveelheid lijken nog niet erg effectief, want driekwart van de drinkende jongeren drinkt regelmatig vijf of meer glazen per keer.
Figuur 4
Groente- en fruitconsumptie
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100% groente |
fruit |
Figuur 5
2003
Alcoholgebruik in de voorgaande vier weken 0 10 20 30 40 50 60 70 80%
2007
2011 2003
Oost NL regio Nijm.
2007 klas 2
2011
klas 4
dagelijks
Meisjes schatten zichzelf te zwaar
Uit E-MOVO blijkt dat 33% van de meisjes zichzelf te zwaar noemt. De meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg laten zien dat het percentage meisjes met overgewicht ongeveer 16% is. Meisjes schatten zichzelf dus zwaarder in dan ze zijn. Bij jongens is dit helemaal niet het geval.
jongens meisjes vmbo havo/vwo 2003
2007
2011
De gunstige trend voor alcohol geldt alleen voor de jongeren onder de 16 jaar. Voor de 16-jarigen zien we vrijwel geen daling in alcoholgebruik.
Figuur 6
Alcoholgebruik in de voorgaande vier weken naar leeftijd 0 10 20 30 40 50 60 70 80%
vmbo |
5-6x per week
13 jr 14 jr 15 jr 16 jr
havo/vwo |
max 4x per week
13 jr 14 jr 15 jr 16 jr
2007
2011
Minder rokers, cannabis populair in de regio Vijftien procent van de jongeren rookt, waarvan de helft dagelijks. Dit is een daling ten opzichte van 2003 (20%) en 2007 (18%). Het roken in klas 2 is veel lager dan in klas 4 (6% versus 25%). Daarnaast is er een groot verschil tussen vmbo-leerlingen en havo/ vwo-leerlingen (22% versus 12%). Bij ruim één op de drie rokende jongeren weten de ouders niet dat hun kind rookt; jongeren roken vooral op straat of op het schoolplein. Ook het gebruik van cannabis (wiet of hasj) is gedaald ten opzichte van 2007. In vergelijking met Oost-Nederland blijft het cannabisgebruik in onze regio nog duidelijk hoger.
Figuur 7
Cannabis (wiet of hasj) gebruikt in voorgaande vier weken 0 5 10 15 20%
Seksuele ervaring groter bij vmbo’ers
Oost NL
Van de jongeren in de regio Nijmegen geeft 17% aan ooit met iemand naar bed te zijn geweest, waarvan de helft regelmatig. Logischerwijs zijn dit aanzienlijk meer jongeren uit klas 4 dan klas 2. Bij de vierdeklassers zie je duidelijk dat het percentage jongeren dat geslachtsgemeenschap heeft, groeit naarmate het opleidingsniveau lager wordt: van 11% op het vwo, 31% op de havo tot 39% op het vmbo. De helft van de jongeren met seksuele ervaring gebruikt altijd een condoom.
regio Nijm. klas 2 klas 4
jongens
Tolerantie homoseksualiteit neemt toe
meisjes
Vanaf 2003 is in de regio Nijmegen een verbetering te zien van de tolerantie ten aanzien van homoseksualiteit. Meisjes zijn veel toleranter dan jongens en havo/vwo-leerlingen zijn toleranter dan vmbo-leerlingen. Niettemin staan ook in 2011 jongeren nog steeds duidelijk kritischer tegenover twee zoenende jongens dan tegenover een zoenende jongen en meisje.
vmbo havo/vwo
2003
2007
2011
Figuur 8
Percentage jongeren dat het ‘erg raar’ of ‘verkeerd’ vindt als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/ mannen op elkaar verliefd zijn 0 5 10 15 20 25%
Oost NL regio Nijm. klas 2 klas 4
jongens meisjes vmbo havo/vwo
2003
2007
2011
Aanbevelingen • Integrale aanpak, individuele én collectieve oplossingen Gezondheidsbevordering werkt alleen via een samenhangende aanpak, waarbij voorlichting en educatie gekoppeld worden aan veranderingsactiviteiten in de omgeving van de jongere. Antwoorden moeten meer gezocht worden in de combinatie van individuele én collectieve oplossingen: individuele oplossingen daar waar nodig, collectieve oplossingen daar waar mogelijk. • Verbinden van signalering en preventie op school De verbinding tussen individuele en collectieve zorg kan heel goed gelegd worden op school, waar zowel de signaleringsfunctie als preventiefunctie van de GGD zijn verankerd: de verzuimarts, jeugdarts en schoolverpleegkundige pikken signalen op. Deze signalen worden vervolgens vertaald in effectief gezondheidsbeleid voor de school. De Gezonde School-methode biedt hierbij goede aanknopingspunten (zie: www.gezondeschoolregionijmegen.nl).
• Meer aandacht voor psychisch welbevinden, financiële thuissituatie, en jongerencommunicatie – Uit E-MOVO 2011-2012 blijkt dat het psychisch welbevinden van jongeren sinds 2003 niet is verbeterd. Nieuwe ontwikkelingen op het terrein van mentale gezondheidsbevordering bieden aanknopingspunten voor de toekomst. – Uit E-MOVO 2011-2012 blijkt dat jongeren uit een gezin met financiële problemen, een duidelijke risicogroep zijn: op veel gezondheidsaspecten scoren zij relatief slecht. Begeleiding van deze jongeren (en hun gezin) vraagt om actieve signalering en hulp die verder gaat dan schuldhulpverlening. – Uit E-MOVO 2011-2012 blijkt dat jongeren behoefte hebben aan informatie die te maken heeft met hun gezondheid. Zij laten weten dat zij best meer willen weten over gezond leven, maar dan op een wijze die hen aanspreekt. Dit geeft een uitdaging voor de toekomst.
• Regels en afspraken Voor leefstijlaspecten (zoals voeding, bewegen, alcohol en roken) en voor schoolverzuim is het belangrijk dat zowel ouders als scholen duidelijk grenzen aangeven. E-MOVO 20112012 laat zien dat op het vlak van spijbelen en alcoholgebruik vooruitgang is geboekt die samenhangt met duidelijkere of strengere regels.
Zie voor uitgebreide algemene aanbevelingen en aanbevelingen per thema het rapport E-MOVO 2011-2012. Te downloaden op: www.ggd-nijmegen.nl (onderzoeksrapporten/jongeren).
Colofon Tekst en figuren Marlene van der Star (epidemioloog). Uitgave GGD Regio Nijmegen | Gezondheidsbevordering en Epidemiologie |
[email protected]. Overname van gegevens is toegestaan, mits voorzien van bronvermelding | Jaar van uitgave: 2012
GGD Regio Nijmegen
E-MOVO 2011/2012 Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen
postadres postbus 1120 6501 BC Nijmegen bezoekadres Groenewoudseweg 275 6524 TV Nijmegen telefoon: (024) 329 72 97 fax: (024) 322 69 80
[email protected] www.ggd-nijmegen.nl
Resultaten van het E-MOVO onderzoek 2011/2012 bij 13 tot 16 jarigen
colofon uitgave
GGD Regio Nijmegen
datum
sept. 2012
afdeling
Gezondheidsbevordering & Epidemiologie
informatie bij
Marlene van der Star (epidemioloog / onderzoeker)
digitaal
rapport te downloaden van: www.ggd-nijmegen.nl onder onderzoeksrapporten/jongeren
l
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 2 van 63
Voorwoord
Acht jaar geleden, in 2004, brachten we voor het eerst het E-MOVO rapport uit. Dat was een hele vernieuwing. Niet alleen was het de eerste keer dat we als GGD'en in Oost Nederland gezamenlijk een gezondheidsmonitor uitvoerden. Nieuw was vooral dat de vragenlijst via internet en via scholen werd afgenomen. E-MOVO bleek een succesvolle formule die daarna op vele plekken in het land navolging heeft gekregen. Nu, in 2012, kan ik u met plezier de resultaten van de derde afname van E-MOVO in de regio Nijmegen presenteren. E-MOVO is zich blijven ontwikkelen. De inhoud is inmiddels een combinatie van landelijke standaardvragen en vragen die passen bij extra regionale aandachstpunten zoals: Sense, seksuele diversiteit en mentale gezondheid. Voor diverse onderwerpen zien we een gunstige trend over de jaren. Naast dit voorliggend regiorapport heeft E-MOVO nog meer opgebracht: 7.720 jongeren hebben voorlichting op maat ontvangen, alle 28 scholen van het voortgezet onderwijs hebben een eigen schoolrapport ontvangen en de 10 gemeenten hebben een gemeentelijke presentatie en tabellenboek ontvangen. Maar de opbrengst in de vorm van deze gezondheidsadviezen en rapportages vormt nog maar de eerste stap. De daadwerkelijke opbrengst is het feit dat de informatie gebruikt wordt bij de concrete vorming en vooral uitvoering van beleid. Gelukkig zien we daar zowel bij scholen (o.a. Gezonde School), bij gemeenten (lokaal gezondheidsbeleid) en regionaal (o.a. alcoholmatigingsbeleid en SchoolsOut) veel positieve voorbeelden van. Ik spreek de wens uit dat dit E-MOVO-rapport ook voor u veel bruikbare informatie oplevert om daarmee inspirerend te werken aan de gezondheid en het geluk van onze jeugd.
Drs. B.F.M. Kuijf Directeur GGD Regio Nijmegen
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 3 van 63
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 4 van 63
Inhoudsopgave Samenvatting 1 Inleiding
7 13
1.1 1.2 1.3 1.4
Waarom dit jongerenonderzoek? Doelen Werkwijze E-MOVO Leeswijzer
13 13 13 14
2
Onderzoeksgroep
15
2.1
Respons en representativiteit
15
3
Achtergrond van de jongeren: opleiding en etniciteit
17
3.1 3.2
Opleiding Etniciteit
17 17
4
Sociale omgeving: gezin, vrienden, school
19
4.1 4.2 4.3 4.4
Gezinssamenstelling en omgang met ouders Financieel rondkomen in het gezin Vrienden en verenigingslidmaatschap School
19 20 20 21
5
Gezondheid en welzijn
23
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Ervaren gezondheid Mentale gezondheid Pesten op school Ingrijpende gebeurtenissen Mishandeling en huiselijke geweld Bronnen voor informatie of hulp
23 23 25 26 26 28
6
Beweging, voeding en overgewicht
29
6.1 6.2 6.3
Beweging Voeding Overgewicht
29 31 32
7
Genotmiddelen
35
7.1 7.2 7.3
Alcohol Roken Drugs
35 38 39
8
Seksualiteit en seksuele diversiteit
41
8.1 8.2 8.3 8.4
Seksueel actief Veilig vrijen Sense Seksuele diversiteit
41 42 42 42
9
Informatiebehoefte, internet en schulden
45
9.1 9.2 9.3
Informatiebehoefte Internet Schulden
45 45 46
10 11 12 13
Risicogroepen Samenvattend overzicht van de uitkomsten Uitkomsten per gemeente Aanbevelingen
47 49 51 55
13.1 13.2
Algemene aanbevelingen Aanbevelingen per thema
55 56
Geraadpleegde bronnen Bijlage: Respons per school
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
61 63
pagina 5 van 63
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 6 van 63
Samenvatting Hieronder volgt de tekst van de samenvattende factsheet. In hoofdstuk 11 van dit rapport staan de uitkomsten in tabelvorm samengevat met daarbij een vergelijking met 2007 en met Oost Nederland. Grootschalig jongerenonderzoek E-MOVO is het grootschalig jongerenonderzoek dat door de GGD'en in Oost Nederland wordt uitgevoerd. Alle jongeren die in het najaar van 2011 in klas 2 of klas 4 van het voortgezet onderwijs zaten, hebben via hun school tijdens een lesuur een digitale vragenlijst ingevuld over allerlei onderwerpen die direct of indirect met hun gezondheid te maken hebben. Door de hoge respons (90%) geven de uitkomsten een goed representatief beeld. In 2003 en 2007 is het E-MOVO onderzoek op dezelfde manier gehouden, zodat naar trends over meerdere jaren gekeken kan worden. Meeste 'allochtone' jongeren voelen zich Nederlands Volgens de gangbare CBS-definitie van etniciteit is 18% van de jongeren in de regio Nijmegen van nietNederlands herkomst. Als je aan de jongeren zelf vraagt tot welke bevolkingsgroep ze zichzelf rekenen dan blijkt het percentage dat zich niet-Nederlands beschouwd een stuk lager te zijn: 7%. Ziekteverzuim is hoog Het percentage jongeren dat in de voorgaande vier weken één of meerdere dagen niet naar school is geweest vanwege ziekte ligt op 38%. Dat percentage is hoog, maar het is wel vergelijkbaar met de rest van Oost Nederland en het is gedaald ten opzichte van 2007 (toen 43%). Het ziekteverzuim is hoger bij meisjes dan bij jongens en hoger bij vmbo-leerlingen dan bij havo/vwo-leerlingen. Spijbelen sterk gedaald sinds 2003 Eén op de tien jongeren heeft in de voorafgaande vier weken gespijbeld. De meeste spijbelaars spijbelden 1 of 2 lesuren. Als voornaamste redenen om te spijbelen noemen ze 'geen zin' of 'teveel tussenuren'. Vierde klassers spijbelen duidelijk meer dan tweede klassers. Het spijbelen laat een duidelijk dalende trend zien over de jaren. In vergelijking met Oost Nederland heeft de regio Nijmegen het ongunstige verschil uit 2003 inmiddels omgezet in een gunstig verschil. Figuur 1: Heeft in de voorgaande vier weken gespijbeld
. 30 25 20 2003
% 15 10
2007
5
2011
0 Oost NL
regio Nijm
man vrouw
klas 2 klas 4
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
vmbo havo/ vwo
pagina 7 van 63
Psychisch welbevinden blijft punt van aandacht Voor diverse aspecten van het psychisch welbevinden zien we geen verbetering over de tijd. Eén op de zes jongeren heeft te maken met enige mate van depressieve gevoelens en één op de zeven jongeren heeft een verhoogd risico op psychosociale problemen. Voor beide onderwerpen geldt dat ze meer voorkomen bij meisjes, meer in klas 4, meer bij vmbo-leerlingen en duidelijk meer bij jongeren waar er in het gezin moeite is om financieel rond te komen. Figuur 2: Psychosociale problemen 35 30 25 %
20 15
grensgebied
10
verhoogd
5 0
Jongeren geven zichzelf een (dikke) voldoende voor geluk Met de meeste jongeren gaat het goed. Ze voelen zichzelf gezond en gelukkig. De jongeren geven zich als rapportcijfer voor geluk een 7,7. Daar zit echter wel variatie in die samenhangt met het psychisch welbevinden. Zo geven de jongeren met een sterke indicatie voor psychosociale problemen zich gemiddeld een 6,0 en de jongeren met ernstige depressieve gevoelens geven zich een 5,6. Ruim kwart beweegt beslist te weinig Het optellen van fietsen naar school, schoolgym, sporten bij een vereniging en sporten buiten een vereniging geeft een beeld hoeveel jongeren per week bewegen. Dan blijkt dat ruim een kwart van de jongeren minder dan 7 uur per week beweegt. Er is een verschil tussen de gemeenten. Daarbij is het geen toeval dat gemeenten zonder voortgezet onderwijs het gunstigst scoren. Het fietsen naar school levert namelijk de grootste bijdrage aan het beweegpatroon. Driekwart van de jongeren is lid van een sportvereniging. Figuur 3: Percentage jongeren dat 7 uur of meer per week beweegt Beuningen Druten Groesbeek Heumen Millingen Mook Nijmegen Ubbergen West MW Wijchen 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
70%
80%
90%
100%
pagina 8 van 63
Groente- en fruitconsumptie nog steeds veel te laag Het gebruik van groente en fruit blijft ver afliggen van de aanbevolen hoeveelheden. Slechts 43% van de jongeren eet dagelijks groente. Eén op de vijf jongeren eet zelfs hooguit 4 keer per week groente. Het fruitgebruik is nog ongunstiger: 31% eet dagelijks fruit en de helft van de jongeren eet het minder dan 4 keer per week, waaronder 15% die vrijwel nooit fruit eet. Het fruitgebruik is ongunstiger dan in 2007. Figuur 4: Groente- en fruitconsumptie 100% 80% 60%
dagelijks
40%
5-6 x per week
20%
max 4x per week
0% 2003
2007
groente
2011
2003
2007
2011
fruit
Meisjes schatten zich zwaarder dan ze zijn Uit de meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg blijkt dat 16% van de jongeren uit klas 2 overgewicht heeft. Dat percentage daalt nog niet over de jaren. Als je aan de jongeren zelf vraagt wat ze van hun gewicht vinden, dan blijkt dat veel meisjes hun gewicht overschatten. Een op de drie meisjes noemt zich te zwaar, terwijl de helft van hen geen overgewicht heeft. Alcoholgebruik beduidend gedaald, als ze drinken drinken ze veel, geen daling bij 16-jarigen Sinds 2003 is het alcoholgebruik bij jongeren aanzienlijk gedaald. Ook de tolerantie van ouders is in diezelfde periode gedaald. In 2011 geldt dat veel jongeren afspraken met hun ouders hebben over alcoholgebruik. Meestal is dat een afspraak over de leeftijd waarop alcohol gedronken mag worden of het zijn afspraken over de hoeveelheid alcohol. Afspraken over hoeveelheid lijken nog niet erg effectief want driekwart van de drinkende jongeren drinkt regelmatig vijf of meer glazen per keer. Figuur 5: Alcoholgebruik in de voorgaande vier weken 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Oost NL
regio Nijm.
klas 2
klas 4
2003
jongens meisjes
2007
vmbo havo/vwo
2011
De gunstige trend voor alcohol geldt alleen voor de jongeren onder de 16 jaar. Voor de 16-jarigen zien we vrijwel geen daling in alcoholgebruik.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 9 van 63
Figuur 6: Alcoholgebruik in de voorgaande vier weken naar leeftijd 100% 80% 60% 40% 20% 0% 13 jr
14 jr 15 jr vmbo
16 jr
13 jr
2007
14 jr 15 jr havo/vwo
2011
16 jr
Roken en cannabisgebruik gedaald, cannabis wel fors hoger dan in geheel Oost Nederland Vijftien procent van de jongeren rookt, waarvan de helft dagelijks. Dit is een daling ten opzichte van 2003 (20%) en 2007 (18%). Het roken in klas 2 is nog veel lager dan in klas 4 (6% versus 25%). Daarnaast is er een groot verschil tussen vmbo-leerlingen en havo/vwo-leerlingen (22% versus 12%). Bij ruim één op de drie rokende jongeren weten de ouders niet dat hun kind rookt. De jongeren roken dan ook (nog) niet allemaal thuis. Het meest wordt gerookt op straat of op het schoolplein. Ook het gebruik van cannabis (wiet of hasj) is gedaald ten opzichte van 2007. Het verschil tussen het vmbo en havo/vwo is veel kleiner geworden dan in 2007. In vergelijking met Oost Nederland blijft het cannabisgebruik in onze regio nog duidelijk hoger. Er is een duidelijke relatie tussen roken en cannabis gebruiken. Van de niet-rokers heeft slechts 2% recent cannabis gebruikt, bij de dagelijks rokers is dit 42%. Figuur 7: Cannabis (wiet of hasj) gebruikt in voorgaande vier weken 20% 15% 10% 5% 0% regio Nijm.Oost NL
klas 2
klas 4 2003
jongens meisjes 2007 2011
vmbo havo/vwo
Eén op de zes jongeren heeft ervaring met geslachtsgemeenschap, lager bij vwo'ers Van de jongeren in de regio Nijmegen geeft 17% aan ooit met iemand naar bed te zijn geweest (met geslachtsgemeenschap), bij de helft hiervan gebeurt dat regelmatig. Dat is logischerwijs duidelijk hoger in klas 4 dan in klas 2. Er is ook een duidelijk verschil naar schoolniveau. Bij de vierde klassers varieert het percentage van 11% bij de vwo'ers tot 39% bij de vmbo'ers. De helft van de jongeren met seksuele ervaring gebruikt altijd een condoom. Intolerantie homoseksualiteit daalt, toch groot verschil in oordeel heteroseksueel en homoseksueel gedrag. Vanaf 2003 is in de regio Nijmegen een verbetering te zien van de tolerantie van homoseksualiteit. Meisjes zijn veel toleranter dan jongens en havo/vwo-leerlingen zijn toleranter dan vmbo-leerlingen. Toch zijn jongeren duidelijk kritischer tegenover twee zoenende jongens dan tegenover een zoenende jongen en meisje. Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 10 van 63
Figuur 8: Percentage jongeren dat het ‘erg raar’ of ‘verkeerd’ vindt als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn.
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% regio Nijm.Oost NL
klas 2
klas 4 2003
jongens meisjes 2007
vmbo havo/vwo
2011
Jongeren in gezinnen waar moeite is met rondkomen zijn meest kenmerkende risicogroep Hoewel het met veel jongeren goed gaat, geldt dat niet voor alle groepen in gelijke mate. Het blijkt dat de jongeren waar thuis (enige of grote) moeite is met rondkomen op de meeste onderwerpen duidelijker ongunstigere uitkomsten geven dan gemiddeld. Het is overigens niet gezegd dat de oorzaak hiervan puur financieel is. Het is waarschijnlijk dat er (ook) achterliggende factoren zijn die enerzijds zorgen voor de financiële moeilijkheden en anderzijds voor andere ongunstige omstandigheden. Aanbevelingen In deze samenvatting staan alleen de algemene aanbevelingen kort samengevat. In hoofdstuk 13 wordt uitgebreider ingegaan op de aanbevelingen, inclusief aanbevelingen per thema. Regels en afspraken. Voor leefstijlaspecten (zoals voeding, bewegen, alcohol en roken) en voor schoolverzuim is het belangrijk dat zowel ouders als scholen duidelijk grenzen aangeven. E-MOVO laat zien dat op het vlak van spijbelen en alcoholgebruik vooruitgang is geboekt die samenhangt met duidelijkere of strengere regels. Meer aandacht nodig voor mentale gezondheid, jongeren met financiële problemen thuis en de informatiebehoefte van jongeren. o Voor het psychisch welzijn geldt dat we over de jaren geen verbetering zien. Nieuwe ontwikkelingen op het terrein van mentale gezondheidsbevordering bieden aanknopingspunten voor de toekomst. o Financiële problemen in het gezin blijkt een sterke indicator voor andere ongunstige uitkomsten. Dit vraagt om aandacht in signalering en begeleiding, welke verder gaat dan schuldhulpverlening. o Veel jongeren willen best meer weten over gezond leven, maar dan wel op een wijze die hen aanspreekt. Dit geeft een uitdaging voor de toekomst. Integrale aanpak en verbinden signalering en preventie. Gezondheidsbevordering werkt alleen als een integrale aanpak wordt ingezet, waarbij voorlichting en educatie gekoppeld worden aan het veranderen van de omgeving en voeren van een verstandig beleid. De Gezonde School methode biedt een goede kapstok voor scholen om dit gericht aan te pakken. Passend bij de behoefte aan zorg op maat voor de jeugd (flexibilisering jeugdgezondheidszorg), moeten antwoorden meer gezocht worden in de combinatie van individuele én collectieve oplossingen: Individuele oplossingen daar waar nodig, collectieve oplossingen daar waar mogelijk.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 11 van 63
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 12 van 63
1 1.1
Inleiding Waarom dit jongerenonderzoek?
De Wet Publieke Gezondheid schrijft voor dat iedere gemeente moet weten hoe het met de gezondheid van haar burgers is gesteld. Kennis over de gezondheid is nodig als basis om een goed (gezondheids)beleid voor de burgers op te stellen. Het betreft dan niet alleen beleid voor het terrein van zorg & welzijn, maar ook onderwijs & jeugd, werk & inkomen, sport & recreatie, verkeer & vervoer, wonen, leefomgeving & milieu en veiligheid. De GGD heeft hierin de taak om het brede terrein van de gezondheid van de bevolking en de daarmee samenhangende factoren in kaart te brengen en op basis van die informatie adviezen te geven op het vlak van de gezondheidsbescherming en -bevordering. De jeugd is in het kader hiervan een belangrijke doelgroep. De volgende onderwerpen zijn bij de jeugd vooral van belang: gezondheid, psychisch en sociaal welbevinden en leefstijl (beweging, voeding, roken, alcoholgebruik, druggebruik en seksueel gedrag). Naast de bovengenoemde wettelijke taak ten opzichte van de gemeenten zijn de uitkomsten van EMOVO nadrukkelijk ook van belang voor de scholen in het Voortgezet Onderwijs en de manier waarop zij, samen met de GGD, inhoud geven aan het werken aan de gezondheid van hun leerlingen. De diverse doelen van E-MOVO worden hieronder beschreven.
1.2
Doelen
Ten aanzien van jongeren in het regulier voortgezet onderwijs: Het aan de respondenten verstrekken van voorlichting op maat. Ten aanzien van gemeenten: Het beschikbaar stellen van betrouwbare en relevante informatie over de gezondheid van jongeren, ter ondersteuning bij het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van beleid. Het kunnen vergelijken van de gezondheid van jongeren in de gemeenten met gegevens uit de gehele regio en geheel Oost Nederland en het kunnen vergelijken met gegevens uit 2003 en 2007. Ten aanzien van scholen voor voortgezet onderwijs: Het beschikbaar stellen van betrouwbare en relevante informatie over de gezondheid van jongeren op de betreffende school, ter verbetering van de zorg voor leerlingen. Waarbij tevens een vergelijking met 2007 mogelijk is. Ten aanzien van de GGD zelf en andere regionale organisaties: Het beschikbaar hebben van gegevens over de gezondheid en leefwijze van jongeren ter ondersteuning van nieuwe initiatieven of aanpassing van beleid en organisatie.
1.3
Werkwijze E-MOVO
Het onderzoek is uitgevoerd in de maanden oktober t/m december 2011, bij jongeren uit klas 2 en 4 van het Voortgezet Onderwijs. In 2003 en 2007 is dit onderzoek ook al uitgevoerd. E-MOVO staat voor Elektronische Monitor en Voorlichting. De E-MOVO -werkwijze is dat leerlingen op school tijdens een lesuur via internet een vragenlijst invullen met vragen die betrekking hebben op hun gezondheid, welzijn en leefwijze. Na het invullen van deze vragenlijst ontvangen jongeren via de website van E-MOVO hun persoonlijk gezondheidsprofiel en gezondheidsadvies op maat, gebaseerd op de individueel ingevulde gegevens. De bedoeling van het gezondheidsprofiel en het geven van gezondheidsadvies is de leerlingen bewust maken van hun eigen gedrag met betrekking tot onder andere bewegen, roken, voeding, alcohol, drugs en geestelijk welzijn, en tips te geven over een gezonde(re) leefstijl. Het advies bevat tevens links naar andere websites voor jongeren, met Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 13 van 63
betrouwbare en leuke informatie over gezondheid en leefstijl. Het advies is alleen toegankelijk met de unieke inlogcode die de leerling heeft gekregen. Op die manier is de privacy van leerlingen gewaarborgd. E-MOVO is een samenwerkingsproject van de GGD’en in Gelderland en Overijssel (met uitzondering van de GGD IJsselland). Het onderzoek is gelijktijdig door al deze GGD’en uitgevoerd. Het totale werkgebied van deze GGD’en noemen we in dit rapport de regio Oost-Nederland. De resultaten van het onderzoek zijn op de volgende manieren verwerkt: Voor scholen zijn schoolrapportages opgesteld en bijbehorende tabellenboeken en deze zijn op elke school besproken. Met de uitkomsten kan de school aan de slag om het beleid met betrekking tot gezondheid en welzijn van hun leerlingen nader vorm te geven. Desgewenst kan de GGD daarbij ondersteunen. Er is een factsheet opgesteld waarin de belangrijkste uitkomsten voor de regio Nijmegen kort en overzichtelijk zijn weergegeven. Voor de tien gemeenten in de regio is een gemeentelijk tabellenboek opgesteld met daarin de uitkomsten van de gemeente met tevens een vergelijking met 2003, 2007, regio Nijmegen en Oost Nederland Ten vierde is het nu voorliggend rapport op regionaal niveau opgesteld, waarin de regionale uitkomsten nader worden uitgewerkt, met daarin een hoofdstuk met een overzicht van uitkomsten per gemeente.
1.4
Leeswijzer
In de hoofdstukken 2 en 3 staat de onderzoeksgroep en een aantal achtergrondgegevens van de jongeren beschreven. In de hoofdstukken 3 tot en met 9 worden de resultaten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde: sociale omgeving, gezondheid en welzijn, beweging, voeding en overgewicht, genotmiddelengebruik, seksualiteit en seksuele diversiteit, informatiebehoefte, internet en schulden. Hoofdstuk 10 gaat in op risicogroepen en in hoofdstuk 11 volgt een overzichtstabel waarin de gevonden uitkomsten van 2007 en 2011 voor de regio worden weergeven, evenals ter vergelijking de cijfers van Oost Nederland. In hoofdstuk 12 staat een uitsplitsing naar uitkomsten per gemeente en in het afsluitende hoofdstuk 13 worden de aanbevelingen geformuleerd. In bijlage 1 is een lijst opgenomen met de deelnemende scholen en de respons per school.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 14 van 63
2 2.1
Onderzoeksgroep Respons en representativiteit
Hoge respons De doelgroep voor E-MOVO betreft de jongeren uit klas 2 en klas 4 van het regulier Voortgezet Onderwijs (VO). Alle VO-scholen in de regio van de deelnemende GGD'en zijn benaderd om mee te doen. In de regio Nijmegen hebben alle 25 schoollocaties voor regulier VO meegedaan en daarnaast ook twee scholen die onder het Speciaal Onderwijs vallen, te weten de Sint Jorisschool en de VMBOleerlingen die op Werkenrode zitten. In totaal gaat het om 27 schoollocaties. Dat zijn in totaal 7.270 jongeren. Hiermee heeft 90% van de leerlingen in klas 2 en 4 van het regulier Voortgezet Onderwijs deelgenomen aan het onderzoek. Een lijst van deelnemende scholen in de regio Nijmegen en de respons per school staat vermeld in bijlage 1. In deze rapportage beperken we ons tot de 6.168 jongeren waarvan we weten dat ze in de regio Nijmegen wonen. Dat aantal is kleiner dan de bovengenoemde 7.270. Dat komt enerzijds doordat er jongeren van in Nijmegen op school zitten, maar buiten de regio wonen. Maar vooral ook omdat 8% van de jongeren hun postcode niet of foutief heeft ingevuld, zodat we van hen niet weten waar ze wonen. Goed representatief Omdat alle scholen voor het voortgezet onderwijs hebben meegedaan en ook nog met vrijwel alle leerlingen (90%) in de beoogde klassen is de representativiteit heel goed te noemen. Het enige wat geldt is een zekere mate van ondervertegenwoordiging van de laagste opleidingsniveaus te weten de meeste leerlingen in het praktijkonderwijs en het Speciaal Onderwijs. Dit betreft echter maar een klein deel van de totale groep jongeren. Ruim 6000 jongeren van 13 tot 16 jaar De onderzoeksgroep van de regio Nijmegen bestaat uit ruim 6000 jongeren, gelijk verdeeld over jongens en meisjes en ook gelijk verdeeld over klas 2 en klas 4. In Figuur 1 is de leeftijdsverdeling weergegeven. Hierin zijn logischerwijze pieken bij 13 en 15 jaar te zien (immers de enquête is afgenomen in de klassen 2 en 4). In de hoofdstukken 3 tot en met 9 Figuur 1: Leeftijdsverdeling onderzoeksgroep worden de resultaten besproken en indien relevant ook uitgesplitst naar leeftijd. Omdat de vragenlijst niet bij alle klassen is afgenomen, wordt bij de uitsplitsing steeds gesproken over jongeren uit klas 2 en jongeren uit klas 4. Daarbij kan dan gerekend worden dat klas 2 de jongeren betreft van met name 13 en 14 jaar en klas 4 de jongeren van vooral 15 en 16 jaar.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 15 van 63
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 16 van 63
3
Achtergrond van de jongeren: opleiding en etniciteit
In dit hoofdstuk bespreken we het opleidingsniveau en de etnische herkomst. Deze genoemde factoren zijn weliswaar niet of nauwelijks beïnvloedbaar, maar het is wel goed om enig inzicht hierin te hebben omdat ze mede het beeld schetsen van de jeugd in de regio en omdat deze factoren een rol kunnen spelen bij de keuze van doelgroepen voor beleid. 3.1
Opleiding
In Figuur 2 is de onderzoeksgroep uitgesplitst naar opleidingsniveau. Figuur 2: Opleidingsniveau
klas 2 vwo 19%
klas 4 vmbo 30%
vwo 27%
brugkl havo/vwo 19%
vmbo-t 20% havo 14%
3.2
vmbooverig 18%
brugkl vmbo/ havo 18%
havo 35%
Etniciteit
De etniciteit van de jongeren is nagevraagd volgens de definitie van het CBS. Daarbij wordt iemand tot de allochtone bevolkingsgroep gerekend wanneer de jongere zelf in het buitenland is geboren of wanneer tenminste één ouder in het buitenland is geboren. Volgens deze definitie is in de regio Nijmegen 18% de jongeren van allochtone herkomst. In de meeste gemeenten ligt het percentage allochtonen rond de 10%, in Nijmegen is dit een stuk hoger: 28%. Meeste allochtone jongeren voelen zich Nederlands Naast deze 'formele' etniciteit is ook gevraagd tot welke bevolkingsgroep de jongere zichzelf rekent. Dan blijkt het percentage allochtonen ruim gehalveerd te worden: 7%. Met name degenen met formeel een westers-allochtone herkomst, een overig niet-westerse herkomst of een Surinaams/voormalig Antilliaanse herkomst voelen zich vaak Nederlands (zie figuur 3).
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 17 van 63
Figuur 3: Etniciteit van jongeren in de regio Nijmegen, volgens de definitie van het CBS en volgens de vraag tot welke bevolkingsgroep de jongeren zichzelf rekenen (subjectieve etniciteit) 20% 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0%
westers allochtoon Surinaams, voorm. Ant. Marokkaans Turks overig niet-westers allochtoon
etniciteit CBS
subjectieve etniciteit
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 18 van 63
4
Sociale omgeving: gezin, vrienden, school
4.1
Gezinssamenstelling en omgang met ouders
Driekwart woont bij beide eigen ouders In figuur 4 is te zien dat driekwart van de jongeren uit de regio Nijmegen bij beide eigen ouders woont (met of zonder broers of zussen), 11% woont in een eenoudergezin. Bij de overige jongeren is er sprake van een nieuw gevormd gezin (gezin met vader of moeder en een stiefouder), co-ouderschap of nog andere gezinsvormen zoals pleeggezin, wonen bij andere familieleden of zelfstandig wonen. Het aantal jongeren in een één-oudergezin ligt over de jaren vrij stabiel rond die 11% (2003; 10%, 2007; 12%). Figuur 4 : Gezinssamenstelling nieuw gevormd gezin 5%
met beide eigen ouders 76%
co-ouders 6% éénoudergezin 11% anders 2%
Relatie met ouders: tijd en aandacht belangrijk De meeste jongeren hebben het thuis goed naar hun zin, maar dat geldt niet voor iedereen in gelijke mate. De relatie met de ouders is nagevraagd via een vragenset met daarin vragen over: tijd die ouders voor je hebben, je thuis gelukkig voelen, het gevoel hebben dat ouders je begrijpen en het gevoel hebben dat ouders van je houden. Op basis van deze vragenset blijkt dat 22% een relatief slechte relatie met de ouders heeft. In figuur 5 is te zien wat de elementen zijn, waarop de mindere relatie is gebaseerd. Het meest genoemd is dat ouders onvoldoende tijd voor de jongere hebben en dat de jongere onvoldoende met zijn/haar ouders kan praten. Figuur 5: Relatie met de ouders en de redenen waarom die relatie lager dan gemiddeld is relatie ouders lager dan gemiddeld soms/zelden/nooit: ouders voldoende tijd voor je soms/zelden/nooit: met ouders kunnen praten soms/zelden/nooit: thuis gelukkig gevoeld soms/zelden/nooit: ouders je eerlijk behandeld (bijna) niet het gevoel dat ouders je begrijpen (bijna) niet het gevoel dat ouders van je houden 0% Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
5%
10%
15%
20%
25%
pagina 19 van 63
4.2
Financieel rondkomen in het gezin
Bij één op tien jongeren moeite met financieel rondkomen in gezin (33) Omdat in de Kindermonitor van 2009/2010 bleek dat het financieel rondkomen in het gezin sterk samenhing met andere ongunstige uitkomsten is dit jaar ook bij de jongeren gevraagd of er, naar hun inschatting, in het gezin moeite was om rond te komen met het geld. Daaruit blijkt dat één op de tien jongeren aangeeft dat er bij hen thuis in meer of mindere mate moeite is om financieel rond te komen. Figuur 6: Financieel rondkomen in het gezin geen moeite, wel opletten 29% ja, enige moeite 8%
geen enkele moeite 61%
ja, grote moeite 2%
De moeite met rondkomen in het gezin varieert van 4% in de gemeente Mook en Middelaar tot 11% in Nijmegen en Groesbeek. Ook in dit onderzoek blijkt dat moeite met rondkomen in het gezin sterk samenhangt met veel andere ongunstige uitkomsten. In hoofdstuk 10 staat deze samenhang nader beschreven.
4.3
Vrienden en verenigingslidmaatschap
Sociale steun door vrienden is hoog Aan de hand van zes vragen is vastgesteld in hoeverre de jongeren sociale steun van vrienden ontvangen. De vragen gaan onder andere over de mate waarin jongeren leuke dingen ondernemen met vrienden, elkaar helpen en elkaar kunnen vertrouwen. Hieruit blijkt dat driekwart van de jongeren hoog scoort op de schaal van sociale steun, 16% is matig en 7% van de leerlingen ervaart weinig sociale steun van vrienden. In figuur 7 is te zien dat er qua sociale steun weinig verschil is naar klas en naar schoolniveau. Wel zien we een verschil tussen jongens en meisjes en wat duidelijk opvalt is de lagere mate van ervaren sociale steun door jongeren waarbij in het gezin moeite is met rondkomen. Figuur 7: lage sociale steun door vrienden 18 16 14 12 10 % 8 6 4 2 0 Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 20 van 63
Verenigingslidmaatschap Van de verenigingen is de sportvereniging veruit favoriet. Driekwart van de jongeren is daar lid van (zie verder paragraaf 6.1 over bewegen). Op grote afstand gevolgd door een vereniging voor zang, muziek of toneel (14%), jeugdverenigingen zoals scouting of knutselclubs (3%), verenigingen/clubs via kerk of moskee (3%) en een ander soort vereniging (7%). Voor 18% geldt dat ze van geen enkele vereniging lid zijn.
4.4
School
Jongeren brengen een groot deel van hun tijd op school door. De ervaringen met school zijn dan ook van invloed op het welbevinden van de jongeren. De leerlingen is gevraagd hoe ze het vinden op school en wat de redenen zijn als ze het eventueel niet zo leuk vinden. De E-MOVO vragenlijst besteedt ook (31) aandacht aan spijbelen. Uit landelijk onderzoek blijkt dat veelvuldig spijbelen samengaat met ander risicogedrag zoals roken en drinken, betrokkenheid bij vechtpartijen, slechte schoolprestaties en schorsingen van school. Ook afwezigheid door ziekte kan een risico betekenen voor de schoolloopbaan indien dit regelmatig gebeurt. Daarnaast kan frequent ziekteverzuim wijzen op achterliggende problemen bij de leerling of het gezin. Veelvuldig spijbelen en/of ziekteverzuim is een risicofactor voor het voortijdig schoolverlaten. Schoolplezier redelijk goed De meerderheid van de jongeren heeft het (redelijk) naar hun zin op school. Evenwel noemt 9% het ‘niet leuk’ of ‘vreselijk’ op school (zie figuur 6). Figuur 6: Hoe vind je het op school?
gaat wel niet40% leuk / vreselijk 10%
niet leuk/ vreselijk 9%
gaat wel 40% (hartstikke) leuk 51%
(hartstikke) leuk 50%
Ziekteverzuim hoog Het percentage jongeren dat in de voorgaande vier weken één of meerdere dagen niet naar school is geweest vanwege ziekte ligt op 38%. Dat percentage is hoog, maar het is wel vergelijkbaar met de rest van Oost Nederland en het is gedaald ten opzichte van 2007 (toen 43%). Het ziekteverzuim is hoger bij meisjes (meisjes: 42%; jongens: 34%) en bij vmbo'ers (vmbo: 44%; havo/vwo: 35%). In de meeste gevallen blijft het verzuim beperkt tot één of twee dagen (zie figuur 7a).
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 21 van 63
Figuur 7a: Ziekteverzuim in de voorgaande vier weken 50 45 40 35 30 % 25 20 15 10 5 0
meer dan 5 dagen 4 of 5 dagen 2 of 3 dagen 1 dag
Spijbelen daalt Eén op de tien jongeren heeft in de voorafgaande vier weken gespijbeld. De meeste spijbelaars spijbelden 1 of 2 lesuren. Als voornaamste redenen om te spijbelen noemen ze 'geen zin' of 'teveel tussenuren'. Het percentage spijbelaars ligt in klas 4 beduidend hoger dan in klas 2 (15% versus 5%). Het spijbelen laat een duidelijk dalende trend zien over de jaren (zie figuur 7). In vergelijking met Oost Nederland heeft de regio Nijmegen het ongunstige verschil uit 2003 inmiddels omgezet in een gunstig verschil. De scholen geven in de schoolbesprekingen aan dat de daling samenhangt met strikter beleid op scholen. Figuur 7b: Heeft in de voorgaande vier weken gespijbeld 30 25 20 2003
% 15
2007
10
2011
5 0 Oost NL regio Nijm
man
vrouw
klas 2 klas 4
vmbo havo/ vwo
In de vragenlijst is ook gevraagd naar pesten op school. De uitkomsten daarvan staan beschreven in het volgende hoofdstuk in paragraaf 5.3.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 22 van 63
5
Gezondheid en welzijn
Over het algemeen gaat het goed met de gezondheid van jongeren in Nederland (5). Wel komt psychosociale problematiek veelvuldig voor bij jongeren (14). Een zekere mate van psychische en sociale onbalans past in de periode van de puberteit en is niet problematisch. Ernstiger psychische problematiek kan leiden tot slecht sociaal functioneren, verminderde schoolprestaties, schooluitval en jeugdcriminaliteit (15). Bijna drie procent van de Nederlandse jongeren van 13 tot 18 jaar heeft in het afgelopen half jaar een depressieve stoornis gehad (17). Naast de psychische belasting kan een depressie ook een verslechtering van de gezondheid, onhandelbaar of crimineel gedrag en problematisch middelengebruik met zich meebrengen (17). Depressie op jonge leeftijd vergroot de kans op depressie op latere leeftijd. Daarom is een vroege opsporing van depressie van belang (17). In het E-MOVO onderzoek wordt bepaald in welke mate leerlingen depressieve gevoelens hebben. De diagnose depressie kan niet op basis van de E-MOVO vragenlijst worden vastgesteld. Ernstige vormen van psychosociale problematiek zijn vaak gerelateerd aan belastende omgevingsfactoren zoals mishandeling, echtscheiding en pesten op school of via internet (16). Het is daarom belangrijk dat jongeren hulp zoeken/krijgen wanneer ze problemen hebben.
5.1 Ervaren gezondheid Jongeren voelen zich gezond Aan de jongeren is de vraag gesteld: “Wat vind je van je eigen gezondheid?”. Uit onderzoek blijkt dat deze vraag een goede indicatie geeft van de werkelijke gezondheid. De meeste jongeren beoordelen hun gezondheid als goed of heel goed; 15% geeft als antwoord 'gaat wel' en 3% van de jongeren geeft aan zijn/haar gezondheid 'niet zo best' of zelfs 'slecht' te vinden. In figuur 8 is te zien dat meisjes, 4e klassers, vmbo-leerlingen en jongeren waar thuis moeite is met rondkomen ongunstigere uitkomsten geven. Figuur 8: Ervaren gezondheid: 'gaat wel' of 'niet zo best/slecht' 35 30 25 20 %
15 10
gaat wel niet zo best / slecht
5 0
5.2
Mentale gezondheid
In deze paragraaf worden de onderwerpen die gaan over de mentale gezondheid van de jongeren besproken. Over dit onderwerp verschijnt ook een verdiepende factsheet waarin verder op dit onderwerp en met name ook op hun onderlinge samenhang wordt ingegaan. Meeste jongeren zijn gelukkig Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 23 van 63
Naast de vraag hoe gezond jongeren zichzelf vinden, is het ook interessant om te weten hoe gelukkig ze zijn. Tussen beide factoren bestaat een sterke samenhang: als je gezond bent is dat een reden voor (25) geluk en andersom leidt geluk tot meer gezondheid . Aan de leerlingen is gevraagd hoe gelukkig ze zich meestal voelen. Daarbij konden ze een cijfer geven tussen 1 en 10. De jongeren geven zich gemiddeld een 7,7. Bij 13% van de leerlingen is de mate van geluk laag te noemen (een 6 of lager). In deze groep bevinden zich veelal de jongeren die ongunstige uitkomsten geven diverse aspecten van het psychisch welbevinden, zoals psychosociale problemen, depressieve gevoelens, pesten en mishandeling. Figuur 9: Hoe gelukkig voel je je meestal? Gemiddeld rapportcijfer 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
7,67
7,88
7,45
7,78
7,55
7,58
7,71
7,76 6,85
In figuur 9 is te zien dat het geluk lager is bij meisjes, bij klas 2, bij vmbo-leerlingen en zeker bij jongeren waar er thuis moeite is met rondkomen. Omvang psychosociale problemen blijft gelijk over de jaren Een veel gebruikte vragenlijst om psychosociale problemen te signaleren is de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ). De SDQ is een vragenlijst die bestaat uit 25 vragen die betrekking hebben op het brede spectrum van de psychosociale problemen, namelijk: emotionele problemen, gedragsproblemen, omgang met leeftijdgenoten, hyperactiviteit en prosociaal gedrag. Op basis van de SDQ heeft 5% een duidelijke indicatie voor het bestaan van psychosociale problemen en 9% zit in een grensgebied, hetgeen te beschouwen is als een verhoogd risico. In vergelijking met 2007 is het percentage jongeren met psychosociale problemen ongeveer gelijk gebleven (zie figuur 10). Het percentage met psychosociale problemen ligt hoger bij meisjes (vooral vaker emotionele problemen), vmbo-leerlingen (vooral vaker hyperactiviteit en gedragsproblemen) en jongeren waar thuis moeite is met rondkomen (vooral vaker emotionele problemen en hyperactiviteit). Figuur 10: Psychosociale problemen 35 30 25 20 %
15 10 5
grensgebied verhoogd
0
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 24 van 63
Eén op zes jongeren heeft te maken met depressieve gevoelens De aanwezigheid van depressieve gevoelens is gemeten met behulp van de Major Depression Inventory (MDI). Deze vragenlijst telt dertien items waarmee lichte, matige en ernstige depressieve gevoelens gemeten kunnen worden. Bij 7% van de leerlingen is sprake van licht depressieve gevoelens, 5% heeft matig depressieve gevoelens en bij 5% is sprake van een ernstige mate van depressieve gevoelens (zie figuur 11). Figuur 11: Depressieve gevoelens licht 7% matig 5% ernstig 5%
geen 83%
De uitkomsten van de regio Nijmegen zijn vergelijkbaar met die van heel Oost Nederland en zijn gelijk gebleven ten opzichte van 2007. Hoewel de eerdergenoemde SDQ (psychosociale problemen) een breder terrein meet dan de MDI, is er wel een duidelijke correlatie tussen de twee instrumenten. Mede daardoor zien we ook dezelfde subgroepen met een hoger risico. Matige en ernstige depressieve gevoelens zijn hoger bij meisjes dan bij jongens (14% versus 7%), hoger bij klas 4 dan bij klas 2 (12% versus 9%), hoger bij vmbo-leerlingen dan bij havo/vwo-leerlingen (15% versus 8%) en veel hoger bij jongeren waarbij thuis moeite is met rondkomen (28% versus 8%). Automutilatie iets gedaald Jongeren met psychische problemen, verwonden zichzelf soms om spanningen als gevolg van opgekropte emoties (verdriet of boosheid) te verminderen. Om meer zicht te krijgen op het aantal keer dat dat voorkomt is aan de jongeren de vraag gesteld of zij zichzelf wel eens opzettelijk verwond hebben. Daaruit blijkt dat 4% van de jongeren aangeeft dit in het afgelopen jaar één keer gedaan te hebben en 3% van de jongeren zegt zichzelf meerdere keren opzettelijk te hebben verwond. Het percentage is wat lager dan in 2007 (toen 6% één keer en 4% meerdere keren). In tegenstelling tot vier jaar geleden is er nu nauwelijks verschil tussen jongens en meisjes en tussen de schoolniveaus.
5.3
Pesten op school
Pesten hoger in klas 2 Elf procent van de jongeren geeft aan in de afgelopen drie maanden te zijn gepest op school; 2% zelfs meerdere keren per week. Het pesten is in klas 2 duidelijk hoger dan in klas 4 (15% versus 8%) en op het vmbo hoger dan op havo/vwo (14% vs. 10%). Meisjes en jongens zijn even vaak slachtoffer van pesten, maar jongens zijn wel vaker dader van pesten. Eén op de vijf jongens (20%) heeft meegedaan aan het pesten van anderen. Bij meisjes is dit één op de negen (11%). Het pesten is iets gedaald ten opzichte van 2007 en het is ook iets lager dan gemiddeld in Oost Nederland. De school is niet de enige plek waar jongeren te maken kunnen hebben met pesten. In paragraaf 9.2 staat digitaal pesten beschreven. En in paragraaf 5.5 gaat het over geestelijke en lichamelijke mishandeling. Hetgeen in het verlengde ligt van pesten.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 25 van 63
5.4
Ingrijpende gebeurtenissen
Een bekend model om de belastbaarheid van mensen en gezinnen in beeld te brengen is het balansmodel van Bakker. Dit model gaat er vanuit dat voor een gezonde ontwikkeling er een balans (34) moet zijn tussen draaglast en draagkracht . Ingrijpende gebeurtenissen kunnen factoren zijn die voor een jongere de draaglast verzwaart. Daarom is aan de jongere gevraagd om van een aantal relevante ingrijpende gebeurtenissen aan te geven of ze die ooit hebben meegemaakt en zo ja, of ze daar nog steeds problemen mee hebben. (Psychische) ziekte van ouders of jongere zelf is belastend voor de jongere Figuur 12 laat zien dat het overlijden van een dierbare de meest voorkomende ingrijpende gebeurtenis is. Het is verder niet nagevraagd wat de relatie tot die dierbare is, maar het is zeker te verwachten dat hier ook grootouders toe zijn gerekend. Daarnaast zijn ook langdurige ziekte of handicap van een gezinslid en echtscheiding van ouders regelmatig genoemd. De gebeurtenissen waar de jongere nog relatief veel problemen mee hebben, zijn psychische ziekte van een gezinslid of langdurige ziekte of handicap van zichzelf. De helft of meer van de jongeren die dit ooit hebben meegemaakt hebben hier (nog steeds) problemen mee. Figuur 12: Ingrijpende gebeurtenissen: ooit meegemaakt en nog problemen mee overlijden dierbare langdurige of ernstige ziekte of handicap van een gezinslid echtscheiding ouders psychische ziekte van een gezinslid langdurige of ernstige ziekte of handicap van jezelf verslaving van gezinslid aan alcohol, drugs of gokken 0
10
20
30 %
nu (nog) problemen mee
40
50
60
ooit meegemaakt
Als het overlijden van een dierbare wordt meegerekend, dan heeft één op de drie jongeren momenteel problemen met een van de genoemde ingrijpende gebeurtenissen. Bij uitsluiting van het overlijden, blijkt dat 23% van de jongeren problemen heeft die te maken hebben met één van de overige gebeurtenissen.
5.5
Mishandeling en huiselijke geweld
In de vragenlijst is gevraagd naar een aantal specifieke problemen zoals mishandeling en ongewenste seksuele ervaringen. Het zijn belangrijke onderwerpen om aandacht aan te geven. Het is echter wel moeilijk om via een vragenlijst een betrouwbaar beeld te krijgen van dergelijke onderwerpen. Zo heeft 9% op tenminste één van de vragen hierover geen antwoord willen geven. Daarom moeten de onderstaande gegevens beschouwd worden als een indicatie.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 26 van 63
Geestelijke mishandeling hoger dan lichamelijk Onder geestelijke mishandeling wordt verstaan: vaak gekleineerd, getreiterd of uitgescholden worden. Van de jongeren zegt 4% dat dit hen wel eens overkomt en 12% geeft aan dat dit hen in het verleden is overkomen. In veruit de meeste gevallen gebeurde dit door een jongere op school en vertoont daarmee overlap met het pesten uit de vorige paragraaf. Bij 3% gebeurt of gebeurde dit door een jongere in de buurt, bij 1% door een jongere thuis en bij 2% door een volwassene thuis. (5% heeft op de vraag naar geestelijke mishandeling geen antwoord willen geven.) Lichamelijk mishandeling wordt minder vaak genoemd: 2% geeft aan wel eens lichamelijk mishandeld te worden (geschopt, geslagen, vastgebonden enz.) en 3% is vroeger lichamelijk mishandeld. Bij 1% gebeurt of gebeurde dit door een jongere thuis en bij 2% is/was dit door een volwassene thuis. (3% heeft op de vraag naar lichamelijke mishandeling geen antwoord willen geven.) Seksuele ervaring tegen je zin In de vragenlijst is een breed geformuleerde vraag gesteld over ongewenste seksuele ervaringen: "Heb je wel eens tegen je zin in seksuele ervaring met iemand gehad? Met seksuele ervaring bedoelen we alles van zoenen, intiem betasten tot naar bed gaan toe". Deze vraag is door 7% met 'ja' beantwoord en 4% heeft deze vraag niet willen beantwoorden. In de meeste gevallen betrof dit een ervaring met een leeftijdsgenoot. Bij 1% was er sprake van een ongewenste ervaring met een volwassene. Huiselijk geweld: minimaal 5% Op basis van het E-MOVO onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan over huiselijk geweld volgens 1 de formele definitie . Wel kan nagegaan worden in hoeverre er melding is gemaakt van geestelijke of lichamelijke mishandeling of ongewenste seksuele handelingen die plaatsvinden in de thuissituatie. In de praktijk zal dit in vrijwel alle gevallen beschouwd kunnen worden als huiselijk geweld. Van de jongeren uit de regio Nijmegen heeft 5% aangegeven dat nu of in het verleden sprake is geweest van lichamelijk of geestelijke mishandeling of van seksuele ervaringen tegen de zin door een jongere of een volwassene bij hen thuis. Dit percentage is vrij constant over de jaren en het verschilt in de regio Nijmegen niet van dat van heel Oost Nederland. De genoemde percentages moeten beschouwd worden als minimum-percentages. Zo is er bij dit soort gevoelige vragen een onderrapportage te verwachten. En zoals al eerder genoemd heeft 9% op tenminste één van de vragen over mishandeling/ongewenste ervaringen geen antwoord willen geven. Daarnaast is hier alleen gevraagd naar mishandeling/ongewenste ervaring die bij de jongere zelf heeft plaatsgevonden. Echter indien er huiselijk geweld optreedt waarvan de jongere niet direct zelf het slachtoffer is, maar wel getuige, dan wordt dit ook als slachtofferschap beschouwd, maar dat zit niet in bovengenoemde vijf procent.
1
De definitie van huiselijk geweld is gebaseerd op de relatie van de pleger en het slachtoffer. De pleger moet tot de huiselijke kring van het slachtoffer behoren (veelal gezinsleden, maar het kan ook een huisvriend(in) zijn). De locatie van de mishandeling is niet doorslaggevend. In dit onderzoek is echter niet naar de relatie met de pleger gevraagd, maar naar de locatie. Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 27 van 63
5.6
Bronnen voor informatie of hulp
Ouders zijn belangrijkste bron voor informatie en hulp Aan de jongeren is gevraagd waar ze naartoe gaan voor informatie of hulp als ze ergens echt mee zitten en ze kunnen het probleem niet zelf oplossen. Het blijkt dat jongeren de hulp dan in eerste instantie dichtbij huis zoeken in hun eigen sociale netwerk: ouders, vrienden, broers/zussen en andere familie (zie tabel 1). De tweede schil is de school via de leerlingbegeleider, mentor of docent. Als derde wordt ook het internet regelmatig genoemd. De meer gespecialiseerde hulp zoals huisarts, schoolmaatschappelijk werk en jeugdarts of - verpleegkundige worden aanzienlijk minder vaak genoemd. Tabel 1: Bronnen voor hulp of informatie voor jongeren bij problemen die ze niet zelf kunnen oplossen. ouder(s) of verzorgers een vriend(in) broer of zus vaste vriend(in) of partner andere familieleden leerlingbegeleider of mentor internet leraar of docent
79% 47% 37% 29% 22% 15% 14% 10%
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 28 van 63
6
Beweging, voeding en overgewicht
Beweging is een belangrijke preventieve factor voor diverse gezondheidsproblemen die met name later in het leven kunnen ontstaan zoals hart-/vaatziekten en gewrichtsproblemen. Voldoende beweging voorkomt het ontstaan van overgewicht. Volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) zou een jongere, om een goede gezondheid te verkrijgen en/of te behouden, iedere dag minimaal één uur (29) matig intensief moeten bewegen . (20) Ook een ongezond voedingspatroon heeft negatieve gevolgen voor de gezondheid en het gewicht . Het eten van voldoende groenten en fruit is beschermend voor zowel sommige vormen van kanker als voor hart- en vaatziekten. Jongeren voldoen over het algemeen niet aan de gezonde voedingsnorm van (1) twee stuks fruit en 200 gram groenten per dag . Steeds meer jongeren gaan ’s ochtends zonder ontbijt naar school. Dit resulteert in een verminderd concentratievermogen en kan gepaard gaan met impulsief (27) snoepen en snacken, met als gevolg een groter risico op overgewicht . Overgewicht ontstaat door een verkeerde balans tussen bewegen en eten. Overgewicht, met name tijdens de adolescentie, is een belangrijke voorspeller voor overgewicht op volwassen leeftijd. Ernstig overgewicht (obesitas) kan op latere leeftijd ernstige complicaties veroorzaken, zoals hart- en (26) vaatziekten, kanker en gewrichtsproblemen . De gegevens over overgewicht in dit rapport zijn niet gebaseerd op de E-movo-enquête, maar op de meetgegevens van de GGD.
6.1
Beweging
Ruim kwart beweegt beslist te weinig Om de bovengenoemde Nederlandse Norm Gezond Bewegen betrouwbaar na te vragen, is een specifieke vragenset nodig die te uitgebreid is voor E-MOVO. In de E-MOVO-vragenlijst is de landelijke standaardvraag bewegen opgenomen. Daarin wordt aan de jongeren gevraagd hoeveel tijd zij in de voorgaande week besteedden aan verschillende vormen van beweging, zoals lopen of fietsen naar school, gymles op school en sporten. Als deze tijden bij elkaar worden opgeteld geeft dat inzicht in het aantal uren dat jongeren per week bewegen. In figuur 13 is te zien dat 73% van de jongeren minstens 7 uur per week beweegt. Meisjes bewegen minder dan jongens, leerlingen van klas 4 minder dan van klas 2 en vmbo-leerlingen minder dan havo/vwo-leerlingen. Het is helaas niet mogelijk om voor dit cijfer een betrouwbare vergelijking te maken met het percentage van 2007, omdat in 2007 niet precies dezelfde vragen zijn gesteld. Figuur 13a: Percentage jongeren dat 7 uur of meer per week beweegt 90 80 70 60 50 % 40 30 20 10 0
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 29 van 63
Fietsen naar school is belangrijkste bijdrage aan het bewegen Het dagelijks bewegen, zoals het fietsen naar school levert verhoudingsgewijs de grootste bijdrage aan het beweegpatroon van de jongeren. Van de jongeren in de regio Nijmegen gaat 88% op de fiets (of lopend) naar school. Dat is vrijwel gelijk aan vier jaar geleden. Een vergelijking tussen de tien gemeenten in de regio laat zien dat dat de gemeenten Mook en Middelaar, Heumen, Millingen aan de Rijn en Beuningen het gunstigst scoren op totaal bewegen. Dit zijn precies de gemeenten waarin jongeren verder naar school moeten fietsen omdat er in hun gemeente geen school voor het Voortgezet Onderwijs is. Figuur 13b: Percentage jongeren dat 7 uur of meer per week beweegt naar gemeente Beuningen Druten Groesbeek Heumen Millingen Mook Nijmegen Ubbergen West MW Wijchen 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Driekwart is lid sportvereniging De mate van sporten is ook een belangrijke factor bij het bewegen. Driekwart (75%) van de jongeren in de regio Nijmegen is lid van een sportvereniging of –club. Dat is hoger dan gemiddeld in Oost Nederland (70%). De mate van lidmaatschap verschilt niet zoveel tussen jongens en meisjes (78% versus 72%). Het aantal uren dat gesport wordt verschil meer. Jongens sporten zowel georganiseerd als ongeorganiseerd meer dan meisjes. Voor vmbo-leerlingen geldt dat ze in iets mindere mate lid zijn van een sportvereniging en daardoor wat minder georganiseerd sporten, maar ze scoren wel hoger wat betreft het ongeorganiseerd sporten (zoals voetballen op een veldje). In figuur 13a was te zien dat alles bij elkaar genomen de vmbo-leerlingen wel minder bewegen dan de havo/vwo-leerlingen. In gezinnen waar moeite is met rondkomen ligt het percentage jongeren dat lid is van een sportvereniging op 62%. Figuur 14: Percentage jongeren dat lid is van een sportvereniging 90 80 70 60 50 % 40 30 20 10 0
2003 2007 2011
Oost NL regio Nijm
man
vrouw
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
klas 2
klas 4
vmbo havo/ vwo pagina 30 van 63
6.2
Voeding
Het betrouwbaar meten van het voedingspatroon vergt een veel uitgebreidere aanpak dan in E-MOVO mogelijk is. Om toch een indruk te krijgen van het voedingspatroon van jongeren is onder andere gevraagd naar ontbijtgewoontes en het gebruik van groente en fruit. Ontbijten zeker bij vmbo'ers niet elke dag Bijna één op de vijf jongeren ontbijt minder dan 5 dagen per week. Vmbo'ers ontbijten duidelijk minder dan havo/vwo-leerlingen. Meisjes ontbijten minder dan jongens en klas 4 minder dan klas 2 (zie figuur 15). Figuur 15: Percentage jongeren dat minder dan 5 keer per week ontbijt 35 30 25 %
20
2003
15
2007
10
2011
5 0 Oost NL regio Nijm
man
vrouw
klas 2
klas 4
vmbo havo/ vwo
Groente- en fruitconsumptie blijft veel te laag, fruit weer gedaald Het gebruik van groente en fruit blijkt ver af te liggen van de aanbevolen hoeveelheden. Slechts 43% van de jongeren eet dagelijks groente. Eén op de vijf jongeren (20%) eet zelfs hooguit 4 keer per week groente. De groenteconsumptie blijft ongeveer gelijk over de jaren. Het fruitgebruik is nog ongunstiger: 31% eet dagelijks fruit en ruim de helft (51%) eet het minder dan 4 keer per week (waaronder 15% die vrijwel nooit fruit eet). In figuur 16 is te zien dat 2007 een kleine verbetering liet zien ten opzichte van 2003. Maar nu in 2011 is het beeld weer ongunstiger. Figuur 16: Aantal keer per week dat men groente en fruit eet (2003, 2007 en 2011) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
dagelijks 5-6 x per week max 4x per week
groente groente groente 2003 2007 2011
fruit 2003
fruit 2007
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
fruit 2011
pagina 31 van 63
6.3
Overgewicht
Het is onbetrouwbaar om bij de jongeren zelf navraag te doen naar hun lengte en gewicht. Vooral omdat de jongeren nog in de groei zijn, waardoor zowel lengte als gewicht nog veranderen. Daarnaast kan bij sommigen ook de verleiding om de gegevens iets rooskleuriger in te vullen een rol spelen. Daarom wordt in dit rapport gebruik gemaakt van de meetgegevens van de gezondheidsonderzoeken die de GGD houdt in klas 2 van het Voortgezet Onderwijs. Hierbij worden de leerlingen gemeten en gewogen door een verpleegkundige van de Jeugdgezondheidszorg. Als maat voor overgewicht wordt de Body 2 Mass Index (BMI) gehanteerd. Overgewicht blijft hoog In het meest recent beschikbare schooljaar 2010-2011 blijkt dat bij 15,5% van de jongeren sprake is van overgewicht (12,8% matig overgewicht en 2,7% obesitas). Er is geen verschil tussen jongens en meisjes. Daarnaast blijkt dat bij 10% sprake is van ondergewicht. Het constateren van ondergewicht tijdens het consult bij een jongere is altijd aanleiding om na te gaan of er medische of psychische oorzaken voor zijn. Als dat niet zo is, dan is ondergewicht geen reden tot zorg. Figuur 17: Beoordeling gewicht (op basis van BMI, klas 2 VO, jongeren wonend in regio Nijmegen. Bron meetgegevens JGZ,)
(matig) overgewicht 12,8% normaal gewicht 74,4%
obesitas 2,7% ondergewicht 10,1%
Het percentage overgewicht bij de leerlingen in het voortgezet onderwijs (VO) fluctueert sinds 2003 tussen 12% en 16%. Er is in die jaren zeker nog geen sprake van een daling. Bij de andere leeftijdsgroepen lijkt er wel sprake te zijn van een lichte daling (zie figuur 18).
2
De BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht te delen door het kwadraat van de lichaamslengte. Bij volwassen wordt gesproken van overgewicht bij een BMI van 25 of hoger. Voor jongeren in de groei zijn er aangepaste afkappunten die afhankelijk zijn van leeftijd en geslacht. Deze afkappunten zijn in dit onderzoek gebruikt (overeenkomstig de Lokale en Nationale Monitor). Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 32 van 63
Figuur 18: Percentage overgewicht over de jaren, per leeftijdsgroep (op basis van BMI, wonend in regio Nijmegen. Bron: meetgegevens JGZ)
18% 16% 14%
Percentage %
12% 10%
5 jr groep 7
8%
VO
6% 4% 2% 0% '03/'04
'05/'06
'06/'07
07/'08
'08/'09
'09/'10
10/'11
schooljaar
Meisjes schatten zich zwaarder in dan ze zijn In de E-MOVO vragenlijst is aan de jongeren gevraagd hun eigen gewicht te beoordelen: 20% vindt zichzelf te zwaar en 3% vindt zichzelf veel te zwaar. Er is een groot verschil in deze beoordeling tussen jongens en meisjes. Van de jongens vindt 13% zich (veel) te zwaar, bij de meisjes is dit 33%. Het aantal meisjes dat zichzelf te zwaar noemt is daarmee twee keer zo groot dan het aantal meisjes dat volgens de BMI daadwerkelijk te zwaar is (16%).
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 33 van 63
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 34 van 63
7
Genotmiddelen
Veel jongeren experimenteren in de puberteit met genotmiddelen, zoals tabak, alcohol en drugs. Alcohol is het genotmiddel dat door jongeren het meest wordt gebruikt. Het recente peilstationonderzoek van het Trimbos-instituut laat voor de jongeren in het regulier voortgezet onderwijs een doorzettende (35, 22) daling zien tussen 2003 en 2011 . De daling deed zich vooral voor in de leeftijdsgroep tot en met 14 (35) jaar. Jongeren vanaf 16 jaar drinken nog steeds vaak en veel . Vergeleken met jongeren uit andere landen in Europa is het percentage jongeren dat drinkt vergelijkbaar, maar wel drinken de Nederlandse (36) jongeren meer per keer. Daarentegen is het drinken op jonge leeftijd in Nederland wat lager . Regelmatig alcoholgebruik op jonge leeftijd kan de ontwikkeling van de hersenen belemmeren. Deze groeiachterstand kan onder andere leiden tot verminderde prestaties op het gebied van leren, geheugen en zelfbeheersing. Alcoholgebruik verhoogt de kans op risicovol seksueel gedrag, agressief gedrag en (9) ongevallen . Roken is de belangrijkste vermijdbare oorzaak van ziekte en sterfte in Nederland. Rokers lopen in het algemeen meer kans op longkanker, hart- en vaatziekten, chronische luchtwegaandoeningen en beroerte. Deze aandoeningen komen normaal gesproken pas op latere leeftijd voor. Ook mensen die (6) meeroken (passief roken) lopen meer risico op longkanker en hart- en vaatziekten . Uit landelijk (5) onderzoek blijkt dat het aandeel rokers onder jongeren sinds 1997 is gedaald Maar uit het meest (35) recente peilstation van het Trimbos-instituut blijkt dat het de laatste jaren gelijk blijft . Landelijk heeft 17% van de jongeren in het voortgezet onderwijs ooit cannabis gebruikt en 8% heeft het ook in de voorgaande vier weken gebruikt. Het gebruik van harddrugs ligt duidelijk lager: 4% heeft het (35) ooit gebruikt . De meest gebruikte middelen zijn dan XTC, amfetamine en cocaïne. Vergeleken met andere landen in Europa gebruiken Nederlandse jongeren meer cannabis maar het harddrugsgebruik (36) ligt wat lager . Regelmatig gebruik van softdrugs, waartoe cannabis behoort, kan geheugenproblemen en problemen met reactie- of concentratievermogen veroorzaken, wat vaak resulteert in slechter verkeersgedrag en slechtere school- en werkprestaties.
7.1
Alcohol
Alcoholgebruik beduidend gedaald Van de jongeren uit de regio Nijmegen heeft 53% ooit alcohol gedronken en 41% heeft in de afgelopen vier weken alcohol gedronken. Dat is vrijwel gelijk aan het percentage in Oost Nederland. In figuur 19 is te zien dat het alcoholgebruik zowel in de regio als in heel Oost Nederland sterk gedaald is. Die trend komt daarmee overeen met de eerder genoemde landelijke cijfers van het peilstationonderzoek van het (35) Trimbosinstituut . Figuur 19: Alcoholgebruik in de voorgaande vier weken 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Oost NL regio Nijm.
klas 2
klas 4 2003
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
jongens meisjes 2007 2011
vmbo havo/vwo
pagina 35 van 63
Daling lager bij vmbo-leerlingen, geen daling bij 16 jarigen De daling is het sterkst in klas 2 (13/14-jarigen), maar ook klas 4 (15/16-jarigen) laat een daling zien. In figuur 19 was te zien dat de daling bij de vmbo-leerlingen duidelijk minder is dan bij de havo/vwoleerlingen. In figuur 20 wordt nader gekeken naar het effect van leeftijd en het schoolniveau. Daarin vallen een paar dingen op. Zo is te zien dat bij de 12- tot 15-jarigen de daling in alcoholgebruik bij de havo/vwo-leerlingen sterker is dan bij de vmbo-leerlingen. Bij de 15-jarigen zien we zelfs bij de vmbo'ers nauwelijks een daling, terwijl die daling bij de 15-jarige havo/vwo'ers wel duidelijk is. Maar als de havo/vwo-leerlingen eenmaal 16 jaar zijn, dan is er geen enkele sprake meer van een daling. Figuur 20: Alcoholgebruik in de voorgaande vier weken in 2007 en 2011, naar leeftijd en schoolniveau. 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% klas 2, 13 klas 2, 14 klas 4, 15 klas 4, 16 jr jr jr jr
klas 2, 13 klas 2, 14 klas 4, 15 klas 4, 16 jr jr jr jr
havo/vwo
vmbo 2007
2011
Breezer en bier favoriete dranken, gebruik pure sterke drank neemt toe bij 16-jarigen Favoriete dranken zijn net als vier jaar geleden breezers en bier. Wel neemt de populariteit van de breezers relatief wat af, van een sterke eerste plaats in 2003, nu een gedeelde koppositie met het bier. Ook zelf gemixte drankjes en shooters worden regelmatig genoemd. Daar waar het alcoholgebruik dus daalt, blijkt het drinken van pure sterke drank aan populariteit te winnen. Dit geldt met name voor de 16-jarigen. In 2003 dronk 15% van de 16-jarigen wel eens pure sterke drank, in 2007 was dit 21% en nu in 2011 is dit 28%. Als jongeren alcohol drinken is dit meestal bij uitgaansgelegenheden (discotheek 28%, café/ bar 13%) bij anderen thuis (21%) en thuis met anderen (19%). De helft van de jongeren die wel eens alcohol drinkt, drinkt wel eens alcohol voorafgaand aan het uitgaan (indrinken). Dit indrinken gebeurt meestal bij vrienden thuis, maar ook wel op straat/hangplek of bij henzelf thuis. Het indrinken in een keet of schuur, zoals gebruikelijk is in de Achterhoek en Twente is hier minder aan de orde. Meeste drinkende jongeren, drinken veel Zoals eerder genoemd heeft 41% van alle jongeren in de voorgaande vier weken alcohol gedronken. Het blijkt dat het dan meestal niet bij één of twee glazen blijft, want 30% van alle jongeren heeft recent vijf of meer glazen alcohol bij één gelegenheid gedronken (‘binge drinken’ of ‘piekdrinken’). Oftewel drie van de vier drinkende jongeren valt in de groep binge-drinker. Ook het binge-drinken is gedaald ten opzichte van voorgaande jaren (zie figuur 21). Evenwel is het nog zo dat bijna de helft van de jongeren uit klas 4 (15/16 jaar) in de voorgaande vier weken minstens 5 glazen alcohol heeft gedronken.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 36 van 63
Figuur 21: Binge drinken (5 of meer glazen per gelegenheid) in de voorgaande vier weken 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Oost NLregio Nijm.
klas 2
klas 4 2003
jongens meisjes 2007 2011
vmbo havo/vwo
Het binge-drinken blijft niet zonder gevolgen: één op de vijf jongeren (21%) is in de voorgaande vier weken dronken of aangeschoten geweest. In klas 2 is dit 5%, maar in klas 4 is 36% recent dronken of aangeschoten geweest. Er is weinig verschil tussen jongens en meisjes. Tolerantie ouders sterk gedaald, meeste jongeren hebben afspraken met ouders over alcohol Aan de jongeren die wel eens alcohol drinken is gevraagd wat hun ouders ervan vinden dat ze alcohol drinken. In figuur 22 is te zien dat ten opzichte van 2007 de tolerantie van ouders duidelijk is gedaald. In 2007 vond nog 40% het goed dat hun kind alcohol dronk, in 2011 is dit gedaald tot 25%. Naast het duidelijke verschil tussen klas 2 en klas 4, valt in figuur 22 ook op dat de ouders van vmbo-leerlingen toleranter zijn dan ouders van havo/vwo-leerlingen. Figuur 22: Oordeel ouders over het alcoholgebruik van hun kind (volgens de jongere) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
jongere drinkt niet ouders weten het niet ouders raden af/verbieden ouders vinden goed/zeggen niets
Twee-derde van de jongeren heeft een afspraak met hun ouders over alcoholgebruik. Meestal betreft dit een afspraak over de leeftijdsgrens. Dit betreft dan voornamelijk een grens op 16 jaar, 5% heeft een grens op 17 of 18 jaar. Bij een kleiner deel betreft het een afspraak over de hoeveelheid die gedronken mag worden. Hoewel de tolerantie van ouders afneemt, blijkt toch dat ruim een kwart van de ouders wel eens alcohol koopt speciaal voor hun kind.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 37 van 63
Alcoholgebruik daalt, maar vanaf 16 jaar blijft het onveranderd hoog Zoals in figuur 20 al was te zien onttrekken de 16-jarigen zich aan de dalende trend qua alcoholgebruik. Bij deze leeftijdsgroep is niet of nauwelijks een daling te zien. Voor de 16-jarigen geldt: 76% heeft recent alcohol gedronken 62% heeft recent vijf of meer glazen per keer gedronken 47% is recent dronken of aangeschoten geweest 44% van de ouders koopt wel eens alcohol speciaal voor hun kind. In de verdiepende factsheet over alcohol die begin 2003 verschijnt, zullen de alcoholuitkomsten nog nader beschreven worden.
7.2
Roken
Roken gedaald Vijftien procent van de jongeren rookt, waarvan de helft dagelijks. Figuur 23 toont een daling in het roken vanaf 2003. Dit is daarmee niet in overeenstemming met de recente landelijke peilstationcijfers, want deze voor de laatste vier jaar een gelijkblijvende trend zien. Jongens en meisjes roken vrijwel in gelijke mate. Het roken in klas 2 is nog veel lager dan in klas 4 (6% versus 25%). Daarnaast is er een groot verschil tussen vmbo-leerlingen en havo/vwo-leerlingen (22% versus 12%). Figuur 23: Roken (uitgesplitst naar dagelijks en regelmatig) 30 25 20 % 15
ik rook, maar niet dagelijks
10
dagelijks
5 0 regio regio regio Nijm Nijm Nijm 2003 2007 2011
man vrouw
klas 2 klas 4
vmbo havo/ vwo
Jongeren roken vooral op straat en op schoolplein, deel rokers verzwijgt het voor ouders Bij ruim één op de drie rokende jongeren weten de ouders niet dat hun kind rookt. De jongeren roken dan ook (nog) niet allemaal thuis. Het meest wordt er gerookt op straat of op het schoolplein (figuur 24). Figuur 24: Rooklocaties bij café, snackbar thuis, alleen thuis, met anderen thuis bij anderen bij disco op schoolplein op straat, park, buiten Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen 0% 2% E-MOVO 2011/2012
4%
6%
8%
pagina 38 van 63
10%
Ook het meeroken thuis is gedaald Bij bijna één op de drie jongeren wordt er wel eens in huis gerookt waar de jongere bij is (meeroken). Dit meeroken laat geen verschil zien tussen klas 2 en klas 4 en ook niet tussen jongens en meisjes. Wel is er een verschil naar schoolniveau. Bij 42% van de vmbo-leerlingen wordt er thuis gerookt. Bij de havo/vwo-leerlingen is dit duidelijk lager: 25%. Het meeroken is, zowel bij de vmbo-leerlingen als bij de havo/vwo-leerlingen duidelijk gedaald ten opzichte van 2007.
7.3
Drugs
Cannabisgebruik gedaald, maar wel fors hoger dan in geheel Oost Nederland Een kwart van de jongeren heeft wel eens cannabis (wiet of hasj) aangeboden gekregen, dat is lager dan in 2007. Meestal was dit op straat (14%), thuis of bij vrienden (7%), op school (6%) of bij uitgaansgelegenheden (5%). Vijftien procent van de jongeren heeft ooit cannabis gebruikt en 7% heeft dit in de afgelopen 4 weken nog gebruikt. Jongens en meisjes verschillen weinig wat betreft het ooit gebruik van cannabis maar er is wel een groot verschil in het recent gebruik (zie figuur 25). Het cannabisgebruik is duidelijk gedaald ten opzichte van 2007. Het verschil tussen het vmbo en havo/vwo is veel kleiner geworden dan in 2007. In vergelijking met Oost Nederland blijkt het cannabisgebruik in onze regio nog duidelijk hoger te liggen. Figuur 25: Cannabis (wiet of hasj) gebruikt in voorgaande vier weken 20% 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% regio Nijm.Oost NL
klas 2
klas 4 2003
jongens meisjes 2007
vmbo havo/vwo
2011
Cannabisgebruik met name hoog bij jongens in klas 4, ouders weten het meestal niet Zoals uit de bovenstaande figuur blijkt, zit het actuele gebruik met name bij klas 4 en duidelijk meer bij jongens. Als we apart naar die groep kijken dan blijkt dat één op de vijf jongens (19%) in klas 4 in de voorgaande vier weken cannabis heeft gebruikt. Jongeren die cannabis gebruiken komen er vooral aan via vrienden (9%). Verder wordt genoemd: via via, coffeeshop, via schoolgenoten (allen 2%). Een dealer wordt door 1% genoemd. Als jongeren cannabis gebruiken dan is dat het meest op straat (10%) of bij vrienden (6%). Daar waar bij roken al bleek dat een deel van de jongeren het verzwijgt voor hun ouders, is dat bij het cannabis gebruiken nog meer. Bij 36% van de jongeren die wel eens cannabis gebruiken weet tenminste een van de ouders dat zij dan wel eens doen. Sterke samenhang cannabisgebruik en roken Aangezien veel jongeren cannabis gebruiken door te blowen (roken van een mengsel van tabak en cannabis) is het logisch dat er een relatie is tussen blowen en cannabis gebruiken. Maar het effect is sterk. Van degenen die niet roken heeft 2% recent cannabis gebruikt, van de af en toe rokers heeft 27% recent cannabis gebruikt en van de dagelijks rokers heeft 42% in de voorgaande vier weken ook cannabis gebruikt. Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 39 van 63
Recent harddrugsgebruik is 2% Het aanbod en gebruik van harddrugs ligt duidelijk lager dan dat van cannabis: Zes procent heeft wel eens harddrugs aangeboden gekregen. Dat was meestal op straat of bij een uitgaansgelegenheid of feest/concert. Drie procent van de jongeren heeft ooit harddrugs gebruikt en twee procent heeft het ook recent gebruikt. Het gaat dan met name om XTC (1,0%), cocaïne (1,0%), paddo's (0,8%), amfetaminen (0,8%) en GHB (0,8%).
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 40 van 63
8
Seksualiteit en seksuele diversiteit
In de puberteit beginnen veel jongeren met het opdoen van seksuele ervaring. Uit het recente landelijk onderzoek Seks onder je 25e blijkt dat de leeftijd waarop jongeren deze ervaringen opdoen de laatste zes jaar op gelijk niveau is gebleven. Op 14-jarige leeftijd heeft de helft van de jongeren ervaring met (7) tongzoenen en op 17-jarige leeftijd heeft de helft ervaring met geslachtsgemeenschap . Het is belangrijk dat, àls jongeren tot geslachtsgemeenschap komen, dit op een veilige manier gebeurt. Als er geen anticonceptie wordt gebruikt, is er kans op een ongewenste zwangerschap. Vrijen zonder condoom verhoogt het risico op een seksueel overdraagbare aandoening (soa). Sommige soa hebben ernstige gevolgen als ze niet op tijd worden behandeld. Het is dus belangrijk dat jongeren die willen vrijen gestimuleerd worden om dit veilig te doen. In de puberteit gaan jongeren op zoek naar hun eigen identiteit en ontdekken ze ook hun seksuele geaardheid. Uit het Seks onder je 25e-onderzoek 2012 onder jongeren van 12 tot 25 jaar blijkt dat 3,1% van de jongens en 2,4% van de meisjes op die leeftijd aangeeft uitsluitend of vooral te vallen op het eigen geslacht. Dat is een toename ten opzichte van hetzelfde onderzoek in 2005. Meisjes komen gemiddeld 'uit de kast' als ze 15,9 jaar zijn, voor jongens ligt dat hoger, maar de leeftijd is wel de afgelopen zes jaar gedaald van 17,8 jaar in 2005 naar 16,6 jaar in 2012. Toch is de tolerantie van (7) homoseksualiteit nog flink lager dan van heteroseksualiteit . Dit kan zijn weerslag hebben op latere leeftijd, soms met ernstige gevolgen. Uit recent onderzoek is gebleken dat homo- en biseksuelen vaker (32) depressief zijn en suïcidale neigingen hebben dan heteroseksuelen .
8.1
Seksueel actief
17% ervaring met geslachtsgemeenschap, lager bij vwo'ers Van de jongeren in de regio Nijmegen geeft 17% aan ooit met iemand naar bed te zijn geweest (met geslachtsgemeenschap), bij de helft hiervan gebeurt dat regelmatig. Een vergelijking met de eerdere jaren laat zien dat dit percentage ongeveer gelijk ligt met 2003, maar lager dan 2007 (zie figuur 26). Het percentage is logischerwijze hoger in klas 4 dan in klas 2 (29% resp. 5%). Als voor de vierde klassers een uitsplitsing maken naar schoolniveau dan valt vooral op dat de seksuele ervaring bij vmboen havo-leerlingen duidelijk hoger is dan bij vwo leerlingen. Het is dan echter wel goed om op te merken dat het verschil voor een (klein) deel verklaard kan worden doordat de vierde klassers op het vwo gemiddeld een half jaar jonger zijn dan de vierde klassers op zowel vmbo als havo. Figuur 26: Seksuele ervaring: ooit geslachtsgemeenschap gehad naar frequentie 40 35 30 25 % 20 15 10 5 0 regio regio regio Oost N N Nijm NL 2003 2007 2011 2011
man vrouw
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
klas 2 klas 4
klas 4 klas 4 klas 4 vmbo havo vwo
pagina 41 van 63
Veilig vrijen
8.2
Helft gebruikt niet altijd condoom, vooral om een ander voorbehoedsmiddel wordt gebruikt Van de seksueel actieve leerlingen geeft de helft (49%) aan altijd condooms te gebruiken. De belangrijkste redenen om niet altijd een condoom te gebruiken zijn: omdat de pil of een ander voorbehoedmiddel werd gebruikt (als reden genoemd door 22% van de seksueel actieven) omdat wij elkaar vertrouwden (14%) omdat wij vaste verkering hebben (14%) omdat vrijen met condoom niet zo lekker is (12%) we geen condoom bij ons hadden (7%) ik wilde het niet (7%). Bij de laatste keer geslachtsgemeenschap heeft bijna driekwart een condoom gebruikt en 56% heeft (ook) een ander voorbehoedsmiddel gebruikt, met name de pil. Vier procent heeft de laatste keer geen voorbehoedsmiddel gebruikt (dus geen condoom en geen ander middel). En zij hebben daarmee dus een risico op zwangerschap gelopen.
8.3
Sense
Sense spreekuur bekender bij seksueel actieve jongeren Sense is een gratis en anoniem spreekuur van de GGD. Op dit spreekuur kunnen jongeren terecht met vragen over relaties, seks, SOA en anticonceptie. Sense heeft ook een eigen website waar veel informatie te vinden is over seksualiteit, maar ook over verliefdheid, relaties, liefde en alles wat daarbij komt kijken. Eén op de acht jongeren (12%) heeft weleens gehoord van het Sense spreekuur. In figuur 27 is te zien dat de bekendheid van het spreekuur duidelijk hoger is bij de jongeren die al seksuele ervaring hebben (ervaring met geslachtsgemeenschap). Figuur 27: Heeft wel eens gehoord van het Sense-spreekuur 25 20 %
15 10 5 0
Acht procent van de jongeren kent de Sense-website: www.sense.info. Ook hiervoor geldt dat dit percentage bij degenen met seksuele ervaring twee keer zo hoog is als bij degenen zonder ervaring.
8.4
Seksuele diversiteit
Tolerantie homoseksualiteit neemt verder toe Aan de jongeren is gevraagd wat ze ervan vinden als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn. Ruim de helft (56%) van de jongeren uit de regio Nijmegen noemt dit normaal, 32% noemt het een beetje raar, 4% noemt het erg raar en 7% noemt dit verkeerd. In figuur 28 is het percentage weergegeven dat homoseksualiteit als erg raar of verkeerd beoordeelt. Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 42 van 63
In vergelijking met de voorgaande jaren valt op dat er in de regio Nijmegen sprake is van een doorzettende daling qua intolerantie. Ook in geheel Oost Nederland zien we dit keer een daling ten opzichte van 2007. Meisjes zijn veel toleranter dan jongens, ook is er een duidelijk verschil tussen vmbo-leerlingen en havo/vwo-leerlingen. Figuur 28: Percentage jongeren dat het ‘erg raar’ of ‘verkeerd’ vindt als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% regio Nijm.Oost NL
klas 2
klas 4 2003
jongens meisjes 2007
vmbo havo/vwo
2011
Openheid op school nog lang niet vanzelfsprekend In de regio Nijmegen is er al jaren extra aandacht voor sociale veiligheid over homoseksualiteit in het onderwijs, via het programma SchoolsOut: http://www.schoolsoutweb.nl. Mede hierdoor zijn er in EMOVO in de regio Nijmegen nog extra vragen gesteld over seksuele diversiteit. Zo is aan de jongeren gevraagd of ze denken dat een jongen of meisje op hun school eerlijk zou kunnen vertellen dat ze homoseksueel zijn. De helft van hen vindt van wel (waarbij de meesten aangeven dit met name tegen vrienden te kunnen zeggen). Ruim één op de vijf jongeren (22%) beantwoordt die vraag met 'nee' en ruim een kwart weet het niet. Als we deze vraag bekijken over de jaren (zie figuur 29) dan zien we met name verschuivingen in het aantal jongeren dat het niet weet. Jongeren hebben er blijkbaar een duidelijker mening over. Deze verschuiving is ten gunste gegaan van degenen die vinden dat je er tegen vrienden op school open over kan zijn. Het deel dat vindt dat je niet open kan zijn is niet gedaald en is zelfs iets hoger dan in 2007. Figuur 29: Openheid op school over homoseksualiteit 100% 80% 60%
ja, tegen iedereen ja, alleen tegen vrienden dat weet ik niet nee
40% 20% 0% 2003
2007
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
2011
pagina 43 van 63
3
Aan de jongeren is ook een (standaard) vragenset voorgelegd over de 'sociale afstand' die jongeren zouden bewaren tot een homoseksuele/lesbische klasgenoot. Daaruit blijkt dat van 39% van de jongeren gezegd kan worden dat ze veel afstand (zouden) bewaren tot een homoseksuele/lesbische klasgenoot. Vooral homoseksueel gedrag door jongens wekt weerstand Jongeren maken een duidelijk verschil in hun oordeel over heteroseksueel en homoseksueel gedrag. Dat blijkt uit de vraag wat jongeren ervan vinden als er op het schoolplein of op straat gezoend wordt tussen jongeren van verschillend of hetzelfde geslacht. Jongeren staan het meest tolerant tegen over een zoenende jongen en meisje samen. Twee zoenende meisjes wordt al minder positief beoordeeld en twee zoenende jongens wordt door 32% verkeerd genoemd (figuur 30). Dat onderscheid tussen twee zoenende meisjes en twee zoenende jongens wordt overigens geheel verklaard doordat jongens veel negatiever zijn over twee zoenende jongens dan over zoenende meisjes. Voor meiden is dat verschil er niet. Zij staan even positief of negatief tegenover twee zoenende jongens als twee zoenende meisjes. Figuur 30: Wat vind je ervan als twee jongeren elkaar zoenen op schoolplein of straat 100% 80% 60%
(helemaal) verkeerd niet goed, niet slecht prima/goed
40% 20% 0% jongen en meisje
twee meisjes
twee jongens
Acceptatie homoseksualiteit door ouders, vrij hoog beoordeeld Tot slot is jongeren gevraagd om via een rapportcijfer aan te geven in hoeverre zij denken dat homoseksualiteit geaccepteerd is bij hun klasgenoten, hun vrienden en hun ouders. Dan blijkt dat jongeren de acceptatie het hoogst achten bij hun ouders (gemiddeld rapportcijfer 7,9) en het laagst bij de klasgenoten (5,8). De acceptatie bij vrienden zit daar tussenin (6,6). In figuur 31 is de variatie aangegeven. Bemoedigend is dat 41% van de jongeren de acceptatie door hun ouders met een 10 beoordeelt. Daarentegen beoordeelt 7 à 8% (ofwel 1 op de 12 jongeren) de acceptatie door klasgenoten, vrienden en ouders met een rapportcijfer 1. Figuur 31: Mate van acceptatie van homoseksualiteit door klasgenoten, vrienden en ouders (in rapportcijfer)
50% 40% 30% 20% 3
10%
ouders
De vragenset gaat over de afstand die men zou bewaren ten opzichte van een homoseksuele klasgenoot van dezelfde sekse. Dus: hoe meisjes zouden staan0% ten opzichte van een lesbische klasgenoot en hoe jongens zoude staan vrienden ten opzichte van een homoseksuele klasgenoot. De vragenset uit drie stellingen over vriendschap sluiten, laten merken dat hij/zij van me af 1 bestaat 2 3anders. klasgenoten moet blijven en in de pauze liever naast iemand 4
5
6
7
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen rapportcijfer E-MOVO 2011/2012
8
9
10
pagina 44 van 63
9
Informatiebehoefte, internet en schulden
9.1
Informatiebehoefte
Jongeren willen meer weten over bewegen, voeding en seksualiteit, via internet en school Organisaties zoals de GGD zijn er goed in om te proberen om jongeren op allerlei manieren van informatie over gezondheid te voorzien. Maar wat vinden jongeren zelf belangrijke onderwerpen en hoe zouden ze daar meer van willen weten? Ruim een kwart geeft aan dat ze van geen enkel (genoemd) onderwerp meer zouden willen weten. Dit percentage verschilt niet veel tussen jongens en meisjes en tussen vmbo en havo/vwo. Wel is het zo dat jongeren uit klas 4 wat minder geïnteresseerd zijn dan jongeren uit klas 2. De onderwerpen die het meest genoemd zijn, zijn: sport en bewegen (meer door jongens), voeding (meer door meisjes), relaties en seksualiteit, alcohol en drugs (deze laatste onderwerpen in gelijke mate door jongens en meisjes). Figuur 32: Welke onderwerpen vinden jongeren zo belangrijk dat ze er meer van zouden willen weten?
pesten cultureel aanbod gokken medicijngebruik vandalisme/criminalit… roken depressie drugs alcohol relaties/seksualiteit voeding sport/bewegen geen enkel onderwerp 0%
10%
20%
30%
40%
Jongeren willen over deze onderwerpen het liefst geïnformeerd worden via internet (48%) en ruim een kwart (26%) geeft aan dit (ook) via school te willen.
9.2
Internet
De tijd die jongeren doorbrengen op het internet neemt nog altijd toe. Mede door de toename in gebruik van mogelijkheden, zoals de smartphones, raakt het internet steeds meer verweven in het dagelijks patroon en, zeker bij jongeren, ook in het sociale leven. Internet: plek voor complimenten en beledigingen Aan de jongeren is gevraagd naar een aantal positieve en negatieve ervaringen op internet (zie tabel 2). Veruit de meeste jongeren hebben positieve ervaringen, zoals het krijgen van complimenten. De negatieve ervaringen zijn minder in omvang maar kunnen wel een duidelijk impact hebben, zeker als het in het openbaar gebeurt (zoals via facebook of twitter). Het percentage jongeren dat zegt digitaal gepest te zijn (10%) is duidelijk kleiner dan het aantal jongeren dat via internet beledigd is (36%), of belachelijk Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 45 van 63
is gemaakt (23%). Blijkbaar worden niet al deze negatieve aspecten door jongeren zelf als pesten beschouwd. Eén op de twintig jongeren heeft wel eens meegemaakt dat tegen zijn/haar zin, vervelende foto's of filmpjes over hem/haar zijn verspreid via internet of via mobiele telefoons. Tabel 2: Positieve en negatieve ervaringen op internet iemand gaf je een compliment (in voorgaande half jaar) je kreeg verkering met iemand (in voorgaande half jaar) iemand beledigde je (in voorgaande half jaar) iemand maakte je belachelijk (in voorgaande half jaar) iemand pestte je (in voorgaande half jaar) iemand deed een ongewenst seksueel voorstel (in voorgaande half jaar) iemand heeft tegen jouw zin, vervelende foto's of filmpjes van jou verspreid (ooit) heeft wel eens voor webcam borsten, geslachtsdelen of billen laten zien of iets anders seksueels gedaan (webcamseks) (ooit) heeft de webcamseks gedaan voor iemand die hij/zij alleen via internet kent
87% 22% 36% 23% 10% 13% 5% 3% 1,6%
Seksualiteit en internet: van ongewenste voorstellen tot webcamseks Zoals ook in tabel 2 is te zien, speelt internet ook een rol op seksueel gebied: 13% had in het voorgaande half jaar een ongewenst seksueel voorstel ontvangen en 3% heeft wel eens aan webcamseks gedaan (in de brede betekenis van het laten zien van borsten, billen, geslachtsdelen of iets anders seksueels gedaan). Bij een deel was dit voor een vriend of vriendin die hij/zij persoonlijk kende, maar in ruim de helft van de gevallen was dit voor iemand die hij/zij alleen via internet kent. Qua percentage klinkt dit laag: 1,6%. Maar in absolute zin betreft het toch 96 jongeren (van de 6000 die deze vragen hebben ingevuld). Eén op 12 jongeren heeft internetgebruik niet onder controle Compulsieve internetgebruikers hebben moeite hun internetgebruik onder controle te houden, zijn (13) obsessief met het internet bezig en gebruiken het internet als manier om met problemen om te gaan . Om de mate van compulsief internetgebruik te meten, is gebruik gemaakt van de Compulsive Internet Use Scale voor adolescenten (CIUS-A). Bij 8% van de jongeren blijkt sprake te zijn van compulsief internetgebruik. Dit compulsief internetten is even hoog tussen jongens en meisjes en klas 2 en klas 4. Maar het is wel twee keer zo hoog bij vmbo'ers (11%) dan bij havo/vwo'ers (6%).
9.3
Schulden
Schulden nog niet zo groot Net als vier jaar geleden is aan de jongeren een aantal vragen over schulden voorgelegd. Het beeld qua schulden is niet veel veranderd in deze vier jaar. In de regio Nijmegen heeft 9% van de jongeren aangegeven dat ze schulden hebben. Het gaat dan meestal om vrij kleine bedragen. Bij 2% is de schuld 100 euro of meer. Het geld lenen ze vooral van de ouders: 5% en/of van vrienden: 5%. Er is qua schulden vrijwel geen verschil tussen vmbo-leerlingen en havo/vwo-leerlingen. Jongens hebben iets meer schuld dan meisjes (11% versus 8%) en jongeren uit klas 4 hebben meer schulden dan jongeren uit klas 2 (12% versus 7%). Een duidelijk groter verschil is er te zien naar de financiële situatie in het gezin. In gezinnen waar moeite is met rondkomen heeft 18% van je jongeren te maken met schulden, tegenover 8% in gezinnen waar geen moeite is met rondkomen. De meeste jongeren kunnen niet speciaal aangeven waaraan ze het geleende geld hebben uitgegeven. Jongeren die dat wel weten, noemen met name: mobiele telefoon, kleding en uitgaan.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 46 van 63
10
Risicogroepen
Om de risicofactoren aan te kunnen pakken is het goed om te weten bij wie je deze risico's aantreft. Daartoe worden in dit hoofdstuk risicogroepen geformuleerd. Voor het vinden van risicogroepen zijn factoren van belang zoals het opleidingsniveau, de gezinssituatie en de etnische herkomst. Op basis 4 van nadere analyses zijn de onderstaande risicogroepen geformuleerd. Het behoren tot een risicogroep zegt niets meer en niets minder dan dat de kans op de genoemde 5 ongunstige uitkomsten bij die groep significant groter is dan gemiddeld. Uiteraard zijn er ook binnen deze risicogroepen vele jongeren die gunstig scoren. Evenzo zijn er ook binnen risico-arme groepen jongeren die ongunstig scoren. Jongeren in gezinnen waar moeite is met rondkomen zijn meest kenmerkende risicogroep De risicogroepen die op basis van de E-MOVO uitkomsten te onderscheiden zijn in volgorde van sterkte van relaties: Moeite met rondkomen. Jongeren die opgroeien in gezinnen waar moeite is met rondkomen laten op bijna alle onderwerpen ongunstigere uitkomsten zien. Vmbo-leerlingen. Zij scoren vergeleken met havo/vwo-leerlingen op de meeste onderwerpen ongunstiger. Één-oudergezinnen. Jongeren in deze gezinnen scoren met name ongunstiger op de psychische gezondheid en (sport)verenigingslidmaatschap. Jongeren van niet-Nederlandse herkomst. Deze jongeren scoren ongunstiger op (sport)lidmaatschap, ontbijten, groenteconsumptie en houding ten opzichte van homoseksualiteit. Wat betreft alcoholgebruik laten de jongeren van niet-Nederlandse herkomst juist gunstigere uitkomsten zien. Dat zien we dan vooral bij de jongeren van Turkse en Marokkaanse herkomst, Hieronder staat per risicogroep de belangrijkste ongunstige uitkomsten weergegeven, moeite met rondkomen meer spijbelen minder schoolplezier vaker gepest slechtere beoordeling van de eigen gezondheid minder hoge beoordeling van hun geluk meer psychosociale problemen en/of depressieve gevoelens minder sociale steun door vrienden ongunstiger qua voeding vaker roken meer drugsgebruik vmbo-leerlingen minder schoolplezier en vaker ziek thuis van school (maar wel minder spijbelen) slechtere beoordeling van de eigen gezondheid meer psychosociale problemen en/of depressieve gevoelens vaker gepest worden en ook vaker zelf pesten minder lid zijn van een sportvereniging of andere verenigingen ongunstiger qua voeding, zeker ook groente vaker roken 4 5
logistische regressie significant wil zeggen statistisch significant (p ≤ 0,05)
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 47 van 63
eerder alcohol drinken een negatiever oordeel hebben over homoseksualiteit Één-oudergezin vaker ziek thuis gebleven van school minder hoge beoordeling van hun geluk meer psychosociale problemen en/of depressieve gevoelens minder (sport)lidmaatschap eerder alcohol Jongeren van niet-Nederlandse herkomst Het beeld van allochtone jongeren is wat divers. Wat betreft alcohol scoren ze gunstiger. Maar ze geven ongunstigere uitkomsten op: minder (sport)lidmaatschap minder bewegen minder vaak ontbijten en minder groente eten een negatiever oordeel hebben over homoseksualiteit.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 48 van 63
11
Samenvattend overzicht van de uitkomsten
Tabel 3: Overzicht van de uitkomsten, vergelijking met 2007 en Oost Nederland
Achtergrondkenmerken Is van niet-Nederlandse herkomst Rekent zichzelf tot niet-NL bevolkingsgroep Sociale omgeving Komt uit een één-oudergezin Moeite financieel rondkomen in het gezin Sociale steun door vrienden laag Geen lid vereniging (sport, muziek, hobby) Vindt het niet leuk of vreselijk op school Heeft gespijbeld (in laatste vier weken) Thuis door ziekte (in laatste vier weken) Gezondheid en welzijn Vindt eigen gezondheid: gaat wel tot slecht Geeft zich een 6 of lager voor gelukkig zijn Indicatie psychosociale problemen (SDQ) Heeft depressieve gevoelens (MDI licht tot ernstig) Is gepest op school (in afgelopen 3 mnd) Heeft gepest op school (in de afgel. 3 mnd) Beweging, voeding, overgewicht Beweegt minder dan zeven uur per week Geen lid van sportclub of – vereniging Ontbijt minder dan vijf keer per week Eet hooguit 5 dagen per week groente Eet hooguit 5 dagen per week fruit 6 Overgewicht Genotmiddelen Alcohol gedronken (in afgelopen 4 weken) Is binge-drinker (5 glazen of meer per keer) Ouders tolerant over alcoholgebruik Rookt (dagelijks of regelmatig) Heeft in afgelopen 4 wkn softdrugs gebruikt Heeft ooit harddrugs gebr. Seksualiteit en seksuele diversiteit Heeft ervaring met geslachtsgemeenschap Vrijt wel eens zonder condoom (van degenen met ervaring Heeft gehoord van het Sense spreekuur Vindt homoseksualiteit erg raar/verkeerd
regio Nijm 2003 n=3954 (%)
regio Nijm 2007 n=4953 (%)
regio Nijm 2011 n=6168 (%)
trend regio Nijm
Oost NL 2011
19 -
19 -
18 7
15 -
10 10 19 -
12 19 9 14 43
11 10 7 18 9 10 38
9 10 11 36
-
20 13 10 13 22
18 13 14 10 11 15
26 23 35 60 -
28 19 37 56 16
27 25 18 36 62 15
63 41 44 20 11 -
51 38 40 18 11 5
41 30 25 15 7 3
▼ ▼ ▼ ▼ ▼
41 29 26 17 4 2
18 54
20 49
17 51
o
16 50
16
14
12 11
vergl Nijm en Oost
n=46980 (%)
▼ ▼ ▼
▼ ▼
o ▼ o
▼
17 13 9 13 18 29 30 17 40 61 -
12 16
▼ = dalende trend (statistisch significant, p<0,01) 0 = verschillen tussen jaren, maar geen trend (statistisch significant, p<0,01) + = regio Nijmegen gunstiger dan Oost Nederland (statistisch significant, p<0,01) = regio Nijmegen ongunstiger dan Oost Nederland (statistisch significant, p<0,01)
6
bron is niet E-MOVO maar de meetgegevens van de Jeugdgezondheidszorg van de GGD, klas 2
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 49 van 63
-
-
+ + + +
-
+
+
-
+
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 50 van 63
12
Uitkomsten per gemeente
Voor regio als geheel zien we een dalende/gunstige trend in met name spijbelen, alcohol, roken, cannabisgebruik en intolerantie tegenover homoseksualiteit. Als we de gegevens per gemeente bekijken zien we in de meeste gemeenten de dalende trend op die onderwerpen terug. In aanvulling op de algemene uitkomsten, worden in dit hoofdstuk de opvallende uitkomsten per gemeente besproken. Aan het eind van dit hoofdstuk staan de belangrijkste uitkomsten per gemeente in een tabel weergegeven. Algemene uitkomsten Veel gemeenten laten ten opzichte van het gemiddelde van de regio een hoger percentage zien voor alcohol. Dit komt mede omdat het alcoholgebruik in Nijmegen duidelijk lager is dan gemiddeld. En aangezien Nijmegen qua inwonertal de helft van de regio uitmaakt trekt het Nijmegen-cijfer het gehele regiocijfer naar beneden. Evenzo is tussen gemeenten in het algemeen het effect te zien van het dagelijks fietsen naar school. Gemeenten die geen eigen locatie voor het Voortgezet Onderwijs hebben geven een gunstigere uitkomst op dagelijks bewegen omdat de meeste jongeren vanuit deze gemeenten wat verder naar school moeten fietsen. Beuningen Qua trend over de jaren laat de gemeente Beuningen naast de positieve regionale trends ook een gunstige trend zien voor psychosociale problemen en pesten. In vergelijking met de regio Nijmegen doen de Beuningse jongeren het relatief goed op totaal bewegen (significant hoger). Ook iets gunstiger (maar niet significant) doet Beuningen het op psychisch welbevinden en overgewicht. Ongunstiger is Beuningen, net als diverse andere gemeenten, wat betreft alcoholgebruik. Druten De Drutense jongeren laten ongunstigere uitkomsten zien wat betreft: pesten, totaal bewegen, groente en fruit, alcohol en harddrugs. Gunstiger is het in Druten voor ziekteverzuim. Groesbeek In Groesbeek is over de jaren een gunstige trend te zien op het lidmaatschap van een sportvereniging tot 80% lidmaatschap in 2011. Daarmee scoort Groesbeek ook in vergelijking met de regio goed op sporten en bewegen. Maar er zijn ook uitkomsten waarop Groesbeek ongunstiger scoort dan de regio: pesten, spijbelen en de genotmiddelen: roken, alcohol en drugs. Heumen Zoals vaak in de monitoronderzoeken laat Heumen gemiddelde tot gunstige uitkomsten zien. Significant gunstiger is Heumen op de onderwerpen geluk, pesten, bewegen en voeding. Millingen aan de Rijn Omdat Millingen een kleine gemeente is, zijn de cijfers voor Millingen gebaseerd op een vrij klein aantal jongeren (127). Daardoor is de betrouwbaarheidsmarge groter. Evenwel is het beeld van de gemeente Millingen dat er op veel uitkomsten een ongunstiger beeld is dan gemiddeld in de regio. Significant ongunstiger scoort Millingen voor: psychosociale problemen, alcohol, roken en cannabisgebruik. Mook en Middelaar Voor Mook en Middelaar geldt net als voor Millingen dat het absolute aantal respondenten vrij klein is (174) en daardoor zijn uitkomsten niet zo snel significant afwijkend. Het totale beeld van Mook en Middelaar is wel vrij gunstig. Significant gunstiger zijn de uitkomsten voor gezinssituatie, financieel rondkomen in het gezin, bewegen en voeding. Ongunstiger scoort Mook op het alcoholgebruik.,
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 51 van 63
Nijmegen Het beeld van de Nijmeegse uitkomsten past bij het beeld van een grotere stad: meer éénoudergezinnen, meer gezinnen met moeite om financieel rond te komen en minder jongeren lid van een (sport)vereniging. Gunstiger doet Nijmegen het op alcoholgebruik. Ook dat beeld past bij de stad. Het gunstige alcoholgebruik wordt namelijk geheel verklaard doordat de jongeren van niet-Westerse herkomst duidelijk minder alcohol gebruiken dan de autochtone Nijmegenaren. Ubbergen Ubbergen heeft 186 E-MOVO-deelnemers en daardoor niet zo snel significante verschillen. Gunstiger (maar niet significant) zijn de uitkomsten voor gezinssituatie, bewegen en sportlidmaatschap. Ongunstiger scoort Ubbergen op spijbelen en genotmiddelen, waarvan vooral roken opvalt door een duidelijke (en significante) verhoging (22% versus regionaal 15%). West Maas en Waal De trend over de jaren volgt voor spijbelen, roken en drugs de regionale, dalende trend. Opvallend in negatieve zin is echter dat we in West Maas en Waal geen doorzetting zien van een dalende trend voor het alcoholgebruik. Van 2003 naar 2007 was het wel gedaald, maar nu is het op het niveau van 2007 gebleven en zelfs iets gestegen. In vergelijking met de regio is de score van West Maas en Waal ongunstig voor de eerdergenoemde alcohol en daarnaast ook voor geluk en pesten. Gunstig doet West Maas en Waal het wat betreft gezinssituatie en softdrugsgebruik. Wijchen De gemeente Wijchen komt over het algemeen vrij goed overeen met het gemiddelde van de regio Nijmegen. De verschillen zijn dan ook voor de meeste onderwerpen vrij klein. Significante verschillen zijn er in gunstige zin voor spijbelen en ziekteverzuim, roken, drugsgebruik en binge-drinken. Op de volgende pagina staat in tabelvorm een overzicht van de belangrijkste uitkomsten per gemeente.
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen E-MOVO 2011/2012
pagina 52 van 63
Tabel 4: Overzicht van de uitkomsten per gemeente Onderwerpen Aantal deelnemers Achtergrondkenmerken Is van niet-Nederlandse herkomst Rekent zichzelf tot een niet-Nederlandse bevolkingsgroep Sociale Omgeving Komt uit een één-ouder gezin Moeite financieel rondkomen in het gezin Sociale steun door vrienden laag Geen lid vereniging (Sport, muziek, hobby) Vindt het niet leuk of vreselijk op school Heeft gespijbeld (in laatste vier weken) Thuis door ziekte (in laatste vier weken) Gezond en Welzijn Vindt eigen gezondheid: gaat wel tot slecht Geeft zich tot een 6 of lager voor gelukkig zijn Indicatie psychosociale problemen (SDQ verhoogd+grens) Heeft depressieve gevoelens (MDI matig + ernstig) Is gepest op school (in afgelopen3 mnd.) Heeft gepest op school (in afgelopen3 mnd.) Beweging, Voeding, Overgewicht Beweegt minder dan 7 uur per week geen lid van sportclub of -vereniging Ontbijt minder dan 5 keer per week Eet minder dan 6 dagen per week groente Eet minder dan 6 dagen per week fruit Overgewicht Genotmiddelen Alcohol gedronken (in afgelopen 4 weken) Is binge-drinker (5 glazen of meer per keer) Ouders tolerant over alcohol gebruik Rookt (dagelijks of regelmatig) Heeft in afgelopen 4 wkn. softdrugs gebruikt Heeft ooit harddrugs gebruikt Seksualiteit Heeft ervaring met geslachtsgemeenschap Vrijt wel eens zonder condoom Heeft gehoord van het sense spreekuur Vindt homoseksualiteit erg raar/verkeerd
Beu (%) 612
Dru (%) 436
Groe (%) 391
Heu (%) 417
Mill (%) 127
Nijm (%) 2582
Ubb (%) 186
Wijch (%) 883
WMW (%) 360
Mook (%) 174
Regio Nijmegen 6168
8 2
9 3
9 2
13 3
10 1
28 14
8 1
12 3
6 1
14 4
18 7
11 8 7 17 8 9 39
8 8 7 16 11 10 29
9 11 7 14 9 14 40
10 8 8 15 10 10 39
10 10 7 18 13 11 43
14 11 7 22 9 11 40
6 9 9 16 7 16 34
10 10 6 17 9 6 34
7 9 9 16 15 8 37
7 4 6 14 11 13 40
11 10 7 18 9 10 38
16 13
17 15
15 14
16 10
16 9
19 14
14 14
18 12
17 17
17 8
18 13
11 9 11 13
15 12 15 16
14 9 12 19
14 10 7 15
21 13 14 20
14 11 11 15
17 11 9 17
14 10 11 15
14 10 15 14
12 10 9 16
14 10 11 15
18 22 15 37 62 12
37 23 17 41 68 17
22 20 15 36 63 14
16 21 12 31 60 9
17 28 23 39 64 18
33 29 20 35 61 16
23 20 16 39 63 14
25 23 19 36 62 12
23 24 18 38 67 13
13 21 10 34 58 11
27 25 18 36 62 15
46 35 30 15 7 3
50 35 26 15 6 6
47 38 33 20 9 5
37 28 23 16 7 3
58 45 29 26 12 6
35 25 21 15 8 3
48 36 31 22 7 5
43 27 28 12 5 2
51 38 33 12 4 3
49 34 26 15 10 4
41 30 25 15 7 3
20 48 13 10
17 48 18 12
19 52 12 12
17 45 14 11
25 47 12 13
17 51 12 11
21 64 12 11
16 53 10 13
10 58 14 13
15 56 13 15
17 51 12 11
rood wil zeggen: de uitkomst is ongunstiger dan het gemiddelde van de regio Nijmegen (statistisch significant, p<0,05) groen wil zeggen: de uitkomst is gunstiger dan het gemiddelde van de regio Nijmegen (statistisch significant, p<0,05) N.B. voor grotere gemeenten (veel respondenten) is een uitkomst sneller significant verschillend dan voor kleinere gemeenten.
- 53 -
- 54 -
13 13.1
Aanbevelingen Algemene aanbevelingen
De algemene trend van het EMOVO onderzoek 2011 onder klassen 2 en 4 van het voortgezet onderwijs is positief. Jongeren voelen zich over het algemeen gezond, gelukkig en zitten goed in hun vel. Ze gebruiken minder alcohol tot hun 16e, gebruiken minder drugs, spijbelen minder en hun houding t.o.v. homoseksualiteit is toleranter geworden. Jongeren bewegen ongeveer evenveel als 4 jaar geleden en het overgewicht neemt niet meer toe. Jongeren zijn niet gezonder gaan eten, daar is nog veel winst te halen. En ook al zijn veel jongeren gezond en gelukkig, er blijft een groep van ongeveer 20% die psychische problemen heeft. De volgende aanbevelingen worden op basis van het EMOVO -onderzoek gegeven: 1. Duidelijke regels en afspraken over leefstijlaspecten als alcohol, roken, voeding, bewegen werken en helpen. Dat geldt ook voor regels en beleid rondom spijbelen en hoe we met elkaar om willen gaan en tolerant zijn. Het EMOVO-onderzoek laat op veel van deze aspecten verbeteringen zien. Naarmate ouders duidelijker grenzen aangeven, nemen jongeren dit over. Niet alleen de jongeren hebben duidelijke regels nodig, ook voor scholen onderling is het belangrijk dat zij duidelijke regels hebben. Vrijblijvendheid hierin, leidt gemakkelijk tot oneerlijke concurrentie (kinderen gaan liever niet naar een 'strenge' school), dus gestreefd moet worden naar gezamenlijke afspraken rond gezondheidsthema's. Bijvoorbeeld in de vorm van een convenant. Afgaand op de resultaten van EMovo 2011 kunnen gezamenlijke preventiethema's voor de komende jaren zijn: roken, alcohol, voeding en verzuim. Het structureren van beleid op school ondersteunt ouders in het stellen van regels naar hun kinderen. Het belang van een duidelijk beleid van de school kan niet onderschat worden. 2. Aandacht voor Informatie verstrekken, financiële problemen van jongeren en mentale gezondheid. Uit het E-MOVO onderzoek komt naar voren dat jongeren meer behoefte hebben aan informatie dan we dachten, onder meer als het gaat over een thema als voeding. Zij laten zich het liefste informeren via internet en school, dus dat biedt aanknopingspunten voor goede en effectieve voorlichting. Geen eenzijdige (zendergerichte) voorlichting, maar tweezijdig via social media en interactie in de klas. Want, passend bij de tijdsgeest: jongeren willen zelf hun antwoorden vinden en niet het gevoel hebben dat de informatie wordt ‘opgedrongen’. Zelf gevonden antwoorden beklijven sowieso beter, leert de ervaring. De belangrijkste indicator voor gezondheidsproblemen bij jongeren, is de financiële situatie van het gezin. Kinderen van ouders die moeite hebben om rond te komen, scoren gemiddeld op alle onderzochte gezondheidsfactoren slechter. Dit noopt tot alertheid bij hulpverleners. Zij moeten zich ervan bewust zijn dat kinderen uit gezinnen in financiële nood een veel grotere kans lopen gezondheidsproblemen te krijgen op vaak verschillende terreinen. Deze kinderen hebben extra begeleiding nodig op het gebied van bijvoorbeeld eten, bewegen en psychische problemen. Hiervoor zijn steunfondsen en andere voorzieningen nodig. De hulpverlening rond gezinnen in nood, richt zich nu nogal eenzijdig op schuldhulpsanering. Zorgelijk zijn de cijfers over mentale gezondheid. 1 op de 5 heeft daar in meer of mindere mate last van. Dat is maatschappelijk een probleem, waar tot nu toe door gemeenten nauwelijks een beleid op wordt gevoerd.
3. Integrale aanpak en verbinden signalering en preventie: gezondheidsbevordering werkt alleen als een integrale aanpak wordt ingezet, waarbij voorlichting en educatie gekoppeld worden aan het veranderen van de omgeving en voeren van een verstandig beleid. Zo ligt bij een thema als overgewicht de uitdaging erin om een samenhangende aanpak tot stand te brengen tussen de signalen die de jeugdgezondheidszorg opmerkt en de preventieve interventies die vervolgens door de JGZ worden ingezet, de manier waarop de ouders erop aangesproken worden, de aandacht ervoor in de les, beleid
van de school en de inspanningen van een school om een gezonde kantine, een tot activiteiten uitnodigend schoolplein binnen en buiten schooltijd te krijgen. Gezondheidsbevordering moet op verschillende invloedniveaus worden ingezet: van gemeentebeleid naar wijkprojecten naar schoolactiviteiten. Deze niveaus dienen elkaar te versterken, zodat de jeugd een gezonde leefstijl als iets vanzelfsprekend gaat ervaren. De gezonde school methode biedt een goede kapstok voor scholen om dit gericht aan te pakken. Belangrijk onderdeel daarvan is de signaleringsfunctie van de Jeugdgezondheidszorg. Passend bij de behoefte aan zorg op maat voor de jeugd (flexibilisering jeugdgezondheidszorg), moeten antwoorden meer gezocht worden in de combinatie van individuele én collectieve oplossingen: Individuele oplossingen daar waar nodig, collectieve oplossingen daar waar mogelijk. De verbinding tussen individuele en collectieve zorg voor de jeugd, kan heel goed gelegd worden op school, waar zowel de signaleringsfunctie als preventiefunctie van de GGD zijn verankerd.
13.2
Aanbevelingen per thema
Psychosociale gezondheid Daar waar we in E-MOVO bij veel onderwerpen een positieve ontwikkeling zien, blijft de mate van psychosociale problematiek vrijwel onveranderd. De E-MOVO-cijfers met betrekking tot psychosociale problemen worden ondersteund door de ervaringen van de medewerkers uit de Jeugdgezondheidszorg. Gevoelens van stress bij jongeren door bijvoorbeeld (te) hoge verwachtingen, teleurstellende schoolprestaties, of complexe thuissituaties spelen hierbij een rol. Aandacht voor het vergroten van veerkracht en coping is zinvol zowel voor de cognitieve, sociale en emotionele als fysieke ontwikkeling . Er zijn veelbelovende ontwikkelingen om aandacht te geven aan mentale fitheid en weerbaarheid van jongeren vanuit bijvoorbeeld aspecten van de positieve psychologie, cognitieve gedragstherapie en mindfullness. Actueel hierbij is aandacht voor de ontwikkeling van mentaal vermogen. Dit kan via de volgende investeringen op dit terrein: 1. Een school kan op verschillende manieren aandacht besteden aan de psychosociale gezondheid van kinderen. Denk hierbij aan het bevorderen van een veilig schoolklimaat (voorkomen van onder andere pestgedrag en discriminatie), het stimuleren van sociale competenties zoals weerbaarheid of gezond omgaan met elkaar en het al dan niet hebben van een vertrouwenspersoon op school. Wereldwijd kan worden vastgesteld dat de aanpak van pesten en geweld op school het beste resultaat haalt wanneer gekozen wordt voor een integrale of school omvattende aanpak. In de literatuur wordt die aanpak omschreven als de ‘Whole School Approach’ (WSA) of een ‘Whole School Policy’. 2. Ziekteverzuim is met 38% hoog maar wel vergelijkbaar met Oost Nederland. Verzuim is vaak een voorsignaal van schooluitval. Een goede verzuimaanpak helpt om inzicht te krijgen in de redenen van verzuim en om meer grip te krijgen op een kwetsbare en groep jongeren. Doel is het ziekteverzuim omlaag te krijgen en de kans te verhogen dat er geen uitval plaatsvindt, zodat meer leerlingen met een diploma de school verlaten. Daarnaast is het doel aanpak van onderliggende problematiek. Het helpt de school om meer zicht te krijgen op zogenaamd signaal-verzuim. Een goede verzuim aanpak optimaliseert de begeleidingsmogelijkheden van het ziek gemelde kind. 3. Een deel van de kinderen is in een aantal gevallen langdurig belast met de zorg voor gezinsleden. Dit levert een dubbele belasting op : zorg geven aan een gezinslid en zorgen dat men voldoende toekomt aan de eigen ontwikkeling , huiswerk, sport en vrienden. Het is belangrijk dat hiermee rekening wordt gehouden bij het opstellen van de indicatiecriteria van de WMO huishoudelijke zorg. 4. Het wordt tijd voor een omvattend actieplan gericht op het versterken en investeren in het mentale vermogen van de jeugd. Dit dient een samenwerking te zijn tussen het onderwijs, de GGD en andere partners binnen het CJG, gebruikmakend van de kennis die er op dit terrein beschikbaar is binnen de Radboud Universiteit en de HAN. Gezond Gewicht We zien wat betreft voeding en bewegen over de jaren heen geen verbetering, terwijl de uitkomsten nog ver van de norm voor gezond voeding en gezond bewegen verwijderd blijven. Ook fruit- en
- 56 -
groenteconsumptie en ontbijten blijven sterk achter bij de norm. Ruim een kwart van de VO leerlingen beweegt minder dan 7 uur per week. Het percentage overgewicht bij de leerlingen VO 7 blijft rond de 15-16 % . Dit vraagt om extra investering vanuit een integrale benadering, zoals ook binnen de gezonde school werkwijze , waarbij aandacht is voor het vanzelfsprekend maken van gezonde voeding en gezond drinken altijd en in elke context waarin jeugd zich bevindt. 1. Alle schoolkantines gezond in 2015. Een gezonder voedingsaanbod op scholen voortgezet onderwijs en MBO in lijn met de ambities 8 vanuit het Convenant Gezond Gewicht . 2. Realiseren van beleid rondom voeding en bewegen op school en in de vrije tijdssector zoals sport. onder meer door het stimuleren van watergebruik via aantrekkelijke watertappunten op locaties daar waar veel jongeren komen (wijk, school, centrum). 3. Veel winst is te behalen in het dagelijks bewegen (fietsen en wandelen) en het koppelen van meer bewegen aan de setting school en in de wijk. Inzet kan via de insteek van beleid, educatie en de fysieke omgeving, waarbij goede aansluiting bij de belevingswereld en behoeften van de jeugd een belangrijke voorwaarde is. 4. De belangrijkste indicator voor gezondheidsproblemen bij jongeren, is de financiële situatie van het gezin. Kinderen van ouders die moeite hebben om rond te komen, scoren gemiddeld op alle onderzochte gezondheidsfactoren slechter, zo ook op lidmaatschap sportvereniging, bewegen, ontbijt, groente- en fruitconsumptie. Dit vraagt een integrale aanpak op maat waarbij drempels ten aanzien van een gezonde leefstijl voor deze doelgroep wordt weggenomen en de gezonde keus makkelijker wordt gemaakt. 5. Aansluiten bij de informatie behoeften van jongeren die aangeven dat zij het liefst (48%) via internet interactief geïnformeerd willen worden over sport, bewegen en voeding. 6. Het aantal meisjes dat zichzelf te zwaar noemt is twee keer zo groot dan het aantal meisjes dat volgens de BMI daadwerkelijk te zwaar is (16%). Bij programma's gericht op lichaamsgewicht staat preventie van overgewicht centraal. Het is van belang dat er hierbij nadruk ligt op een gezonde leefstijl en goed zorgen voor je zelf gericht op gezonde eet-en beweegpatronen, zonder dat er expliciete aandacht uitgaat naar lichaamsvormen . In de individuele en collectieve preventieprogramma’s die de GGD uitvoert zal deze boodschap duidelijker en indringender worden meegenomen om dit (negatieve) zelfbeeld van meisjes op een positieve manier te beïnvloeden. Genotmiddelen Alcohol De boodschap geen alcohol onder de 16 jaar slaat aan. Het alcohol gebruik daalt het sterkst onder 1314 jarigen. Echter bij 16 jarigen is geen daling meer te zien. Het binge drinken (5 of meer glazen per gelegenheid) is in klas 2 sterker gedaald dan in klas 4. Bijna de helft van de jongeren in klas 4 heeft recentelijk 5 of meer glazen alcohol gedronken. 1. Het Alcoholmatigingsbeleid van de laatste jaren, dat de gemeenten met de GGD en Iriszorg uitvoert ,werpt vruchten af bij met name de jongste groepen. Dit moet worden gecontinueerd om de daling door te laten zetten of minsens te consolideren. 2. Voor de aanpak van het alcoholgebruik door jongeren in klas 4 dienen nieuwe maatregelen worden getroffen. De voorgestelde wetswijziging om de leeftijdsgrens te verhogen naar 18 jaar kan hierbij een belangrijke maatregel zijn. 3. Binge drinken blijft een problematiek die de nodige aandacht verdient. Inzetten op het terugdringen van de beschikbaarheid van alcohol en een betere (sociale) controle op de hoeveelheden die jongeren tot zich nemen is gewenst. 7
De mate van overgewicht is vastgesteld op basis van de reguliere meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GGD, bij leerlingen uit klas 2. 8
Convenant Gezond Gewicht is een samenwerkingsverband van 27 partijen, afkomstig van (rijks en lokale) overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Zij zetten zich gezamenlijk in om de stijgende trend van overgewicht en obesitas om te buigen in een daling. - 57 -
4. Om beter zicht te krijgen op de aard en omvang van extreme vormen van Binge-drinken is het van belang in samenwerking met de Spoedeisendehulp, Huisartsenposten en het Regionaal ambulancevervoer het aantal opnames wegens alcoholintoxicatie en ander alcoholgerelateerd letsel te monitoren. 5. Een effectieve aanpak wordt gekenmerkt door een brede aanpak waarin iedereen die met jongeren werkt zijn verantwoordelijkheid ziet en oppakt. Het is belangrijk dat sportverenigingen met een eigen kantine actief werken aan een verantwoorde verstrekking van alcohol. De gemeenten hebben als ambitie om de scholen in 2015 alcoholvrij te laten zijn. 6. Jongeren in onze regio zijn mobiel en verplaatsen zich makkelijkelijk door de regio. Een goed afgestemde regiobrede aanpak is dus van essentieel belang voor het welslagen van alcoholmatigingsbeleid. Het is wenselijk dat bovenstaande aanbevelingen een plek krijgen in de nieuwe plannen voor het alcoholmatigingsbeleid voor de jaren 2013-2016, die gemeenten, GGD en Iriszorg momenteel uitwerken Roken We zien een dalende trend in het percentage jongeren dat ooit heeft gerookt, 16% van de jongeren rookt 8% dagelijks en 8% regelmatig maar niet dagelijks. Bij ruim een op de drie rokende jongeren weten ouders niet dat hun kind rookt. Het meest wordt gerookt op straat of op het schoolplein. 1. Alle scholen PO en VO rookvrij in 2015 inclusief schoolplein en met aandacht voor handhaving en borging in het beleid van de school. 2. Voortzetten van een integrale aanpak van het thema op school om dalende trend voort te laten zetten of minstens te stabiliseren. Drugs Een kwart van de jongeren heeft wel eens cannabis (wiet of hasj) aangeboden gekregen. 15% heeft ooit gebruikt en 7% heeft in de afgelopen 4 weken nog gebruikt. Dit is duidelijk lager dan in 2007. Het cannabisgebruik is met name hoog bij jongens in klas 4 (19%), ouders weten het meestal niet. Het aanbod en gebruik van harddrugs gebruik ligt veel lager dan dat van cannabis: 6% heeft wel eens harddrugs aangeboden gekregen en 3% heeft ooit gebruikt, waarbij het vooral om pillen gaat. 1. Blijvende aandacht voor goed schoolbeleid in een samenhangende aanpak zoals De Gezonde School en Genotmiddelen rondom alcohol, tabak en drugs gericht op voorlichting, betrekken van ouders, stellen van regels en bieden van zorg. 2. Meer aandacht voor het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders t.a.v. genotmiddelengebruik. 3. Meer in zijn algemeenheid is het verstandig om in programma’s voor mentale gezondheid ook aandacht te besteden aan genotmiddelengebruik, omdat genotsmiddelen vaak een functie hebben in het omgaan met lastige situaties.
Seksuele gezondheid Van de seksueel actieve leerlingen geeft de helft 49% aan altijd condooms te gebruiken. Het Sense spreekuur (een gratis en anoniem spreekuur van de GGD) is bekender bij seksueel actieve jongeren. 1 op de 8 jongeren heeft wel eens gehoord van het Sense spreekuur en 8% van de jongeren kent de Sense-website. 1. Blijvende aandacht voor seksualiteit en diversiteit (zie onder) binnen alle leerjaren, o.a. vanuit geïntegreerde aanpak op school. Insteek hierbij is (1) dat leerlingen goed geïnformeerd zijn over seksuele gezondheid, (2) beter voor hun seksuele gezondheid kunnen zorgen, (3) vaardiger zijn geworden om seksualiteit bespreekbaar te maken en zo nodig hulp te zoeken (4) en bewuster zijn van (eigen)waarden en normen m.b.t. seksualiteit. 2. Blijvende PR van Sense (informatievoorziening en voorlichting over seksuele gezondheid, denk aan onderwerpen als soa, zwangerschap, anticonceptie en seksualiteit) onder de doelgroep jongeren en hun intermediairs waaronder leerkrachten, middels preventie en beschikbare communicatiemiddelen vanuit o.a. de Zomercampagne en Week van de Liefde.
- 58 -
3. Aansluiten bij de wens van jongeren om informatie digitaal, via internet en via school te kunnen verkrijgen. hierbij is aandacht gewenst m.b.t. verantwoorde goede websites Homoseksualiteit en diversiteit De regio Nijmegen is landelijk een voorloper als het gaat om aandacht voor seksuele diversiteit in het onderwijs via het programma SchoolsOut. De resultaten in E-MOVO laten dan ook een gunstige trend zien. Evenwel zijn er voldoende uitkomsten die laten zien dat aandacht voor seksuele diversiteit, juist ook in de schoolsetting belangrijk blijft. Daarom pleiten we voor structurele aandacht voor het thema diversiteit in seksuele geaardheid in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en het ROC, onder andere als gesprekonderwerp tijdens lessen en in contacten met ouders. Het is goed dat dit project nu ook wordt uitgebreid naar het ROC en het basisonderwijs. 1. Binnen het voortgezet onderwijs moet blijvende aandacht zijn voor acceptatie homoseksualiteit en diversiteit met het project SchoolsOut. De aanpak van SchoolsOut bestaan uit een integrale aanpak, waarbij de pijlers ' beleid' en 'zorg' naast 'zichtbaarheid' en 'educatie' binnen het VO meer accent mogen krijgen. 2. Blijvende aandacht voor seksuele diversiteit (zie boven) binnen alle leerjaren, o.a. vanuit geïntegreerde aanpak op school met zo mogelijk de inzet van peers vanuit het COC en DITO!. 3. Inzetten van een onderzoekstraject, met als doel uiteindelijke landelijke certificering van de interventie SchoolsOut en vervolgens landelijke inbedding.
- 59 -
- 60 -
Geraadpleegde bronnen 1. Bakel AM van, Ocké MC. Hoeveel mensen voldoen aan de Richtlijnen goede voeding? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Leefstijl/ Voeding, 21 september 2009. 2. Bakel AM van, Zantinge EM. Neemt het aantal mensen met overgewicht of ondergewicht toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Persoonsgebonden/ Lichaamsgewicht, 23 juni 2010. 3. Bakker F. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van onveilig seksueel gedrag? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Leefstijl/ Seksueel gedrag, 23 juni 2010. 4. Deeg DJH. Wat is ervaren gezondheid en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheid en ziekte/ Functioneren en kwaliteit van leven/ Ervaren gezondheid, 31 maart 2009. 5. Dorsselaer S van, Looze M de, Vermeulen-Smit E, Roos S de, Verdurmen J, Bogt T ter, Vollebergh W. Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. HBSC 2009. Utrecht: Trimbos Instituut, 2010. 6. Gelder BM van, Poos MJJC, Zantinge EM. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van roken? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Leefstijl/ Roken, 22 september 2011. 7. Graaf H de, Kruijer H, Acker J van, Meijer S. Seks onder je 25e 2. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2012. Delft: Eburon. Rutgers WPF en Soa Aids Nederland, 2012. 8. Kroon MMJ de, Hodiamont PPG. Meten van kwaliteit van leven in de kinderpsychiatrie. Tijdschrift voor psychiatrie, 2008; 50(11): 725-34. 9. Kuunders MMAP, Laar MW van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van alcoholgebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Leefstijl/ Alcoholgebruik, 24 maart 2010. 10. Laar MW van. Hoeveel mensen gebruiken drugs? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ gezondheidsdeterminanten/ leefstijl/ druggebruik, 7 december 2010a. 11. Laar MW van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van druggebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ gezondheidsdeterminanten/ leefstijl/ druggebruik, 7 december 2010b. 12. Laar MW van. Wat zijn de mogelijke oorzaken van druggebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 7 december 2010c. 13. Meerkerk GJ, Eijnden R van den, Rooy T van. Compulsief Internetgebruik onder Nederlandse Jongeren. Rotterdam: IVO, 2006. 14. Meijer S, Postma S, Schoemaker C, Zwaanswijk M. Hoe vaak komen psychische problemen bij jeugd voor? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheid en ziekte/ Functioneren en kwaliteit van leven/ Psychisch functioneren/ Psychisch functioneren jeugd, 23 september 2008a. 15. Meijer S, Schoemaker C. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van psychische problemen bij jeugd? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheid en ziekte/ Functioneren en kwaliteit van leven/ Psychisch functioneren/ Psychisch functioneren jeugd, 23 september 2008a. 16. Meijer S, Schoemaker C. Welke factoren beïnvloeden de kans op psychische problemen bij jeugd? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheid en ziekte/ Functioneren en kwaliteit van leven/ Psychisch functioneren/ Psychisch functioneren jeugd, 23 september 2008b. 17. Nederlands Jeugdinstituut. Dossier depressie. http://www.nji.nl - Dossiers - Depressie (geraadpleegd 27 oktober 2011). Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, 2011. 18. Nibud, Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting. Het financiële gedrag van kinderen tussen 12 en 18 & de rol van hun ouders. Utrecht: Nibud, 2011b. 19. Nibud, Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting. Nibud Scholierenonderzoek 2010-2011. Een onderzoek naar de inkomsten en uitgaven van de Nederlandse scholieren. Utrecht: Nibud, 2011a.
- 61 -
20. Rossum CTM van, Fransen HP, Verkaik-Kloosterman J, Buurma-Rethans EJM, Ocké MC.Dutch National Food Consumption Survey 2007-2010. Diet of children and adults aged 7 to 69 years. RIVM-rapport nr 350050006. 2011. 21. Stichting Aandacht voor Pesten. Feiten en cijfers. http://www.aandachtvoorpesten.nl - Informatie Dossier pesten - Feiten en cijfers (geraadpleegd 26 januari 2012). Wijk bij Duurstede: Stichting Aandacht voor Pesten, 2012. 22. Trimbos-instituut. Alcohol, feiten,cijfers en trends. http://www.trimbos.nl - Alcohol en drugs - Alcohol Feiten cijfers en trends (geraadpleegd 24 oktober 2011). Utrecht: Trimbos-instituut, 2011c. 23. Trimbos-instituut. Cijfers en onderzoek. http://www.alcoholinfo.nl - feiten en trends - (geraadpleegd 24 oktober 2011). Utrecht: Trimbos-instituut, 2011a. 24. Trimbos-instituut. Ouders: alcohol en opvoeding. http://www.alcoholinfo.nl - tips voor ouders (geraadpleegd 16 november 2011). Utrecht: Trimbos-instituut, 2011b. 25. Veenhoven R. Gezond Geluk. Effecten van geluk op gezondheid en wat dit kan betekenen voor de preventieve gezondheidszorg. Verkenningsstudie in het kader van het programma Gezond Leven van ZonMw. Rotterdam: Erasmus Universiteit, 2006. 26. Visscher TLS, Bakel AM van, Zantinge EM. Wat is overgewicht en wat is ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Persoonsgebonden/ Lichaamsgewicht, 22 maart 2010. 27. Voedingscentrum. http://www.kiesikgezond.nl (geraadpleegd 27 oktober 2011). Den Haag: Voedingscentrum, 2011 28. Walle R van de, Berlo W van, Picavet C, Verhoeff A. "Niet voor niks". Vormen van ruilseks onder jongeren. Utrecht/Amsterdam: Rutgers Nisso Groep/GGD Amsterdam, 2010. 29. Wendel-Vos GCW, Gool CH van. Wat is lichamelijke activiteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Leefstijl/ Lichamelijke activiteit, 23 september 2008. 30. www.nationaalkompas.nl/ gezondheidsdeterminanten/ leefstijl/ druggebruik, 7 december 2010c. 31. Zeijl E, Beker M, Breedveld K, Broek A van den, Haan J de, Herweijer L, Huysmans F, Wittebrood K. Rapportage Jeugd 2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2003. 32. Keuzenkamp, S (red.), Kooiman, N., Lisdonk, J. Niet te ver uit de kast. Ervaringen van homo- en biseksuelen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2012. 33. Star M van der. Regiorapport Kindermonitor 2009/2010, Gezondheid, welzijn en leefwijze van 0-12 jarigen in de regio Nijmegen, GGD Regio Nijmegen, 2010. 2 34. Bakker I, Bakker K, Dijke A van, Terpstra L. O+O=O . Naar een samenhangend beleid en aanbod van opvoedingsondersteuning en ontwikkelingstimulering voor kinderen en ouders in risicosituaties. Utrecht, NIZW, 1997. 35. Verdurmen J, Monshouwer K, Dorsellaer S van, Lokman S, Vermeulen-Smit E, Vollebergh W. Jeugd en riskant gedrag 2011, Kerngegevens uit het peilstationonderzoek scholieren. Trimbos-instituut, 2012. 36. Monshouwer K, Dorsellaer S van, Verdurmen J, Vollebergh W. Factsheet ESPAD 2011. Het gebruik van alcohol, tabak en drugs onder Nederlandse scholieren vergeleken met de rest van Europa. Trimbos-instituut, 2012.
- 62 -
Bijlage: Respons per school
Canisius College Berg&Dalseweg
93%
Canisius College De Goffert
79%
Citadel College
96%
Dominicus College
86%
Helicon Opleidingen, VMBO Groen Nijmegen
81%
Kandinsky College Hatertseweg
78%
Kandinsky College Malderburcht
96%
Kandinsky College Molenhoek
85%
Karel de Grote College
91%
Maaswaal College locatie Oosterweg
86%
Maaswaal College locatie Veenseweg
95%
Mondial College locatie Leuvensbroek
97%
Mondial college locatie Streekweg
83%
Mondial College, locatie Nijmegen West
89%
Montessori College Groesbeek
87%
Montessori College Kwakkenbergweg
93%
Montessori College locatie Berg&Dalseweg
86%
Montessori College Vlierestraat
91%
Notre Dame des Anges
95%
NSG Groenewoud
95%
Pax Christi College Hoofdvestiging
76%
Pax Christi College Junior College Druten
82%
Pax Christi College Juniorcollege West Maas & Waal
99%
Sint Jorisschool
90%
SSgN
93%
Stedelijk Gymnasium Nijmegen
90%
Werkenrode School
82%
TOTAAL
90%
Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in Groesbeek E-MOVO 2007/2008
pagina 63 van 63
Van de kinderen met een normaal gewicht heeft 4,4% al eens een lijnpoging ondenomen. Bij kinderen met ondergewicht geldt dit voor een half procent (staat niet in figuur 2). Dit is een laag percentage, maar het betreft wel een risicogroep voor een eetstoornis zoals anorexia nervosa. Kinderen bij wie geen sprake is van overmatig overgewicht, kunnen in de meeste gevallen beter niet gaan lijnen (met als doel om gewicht te verliezen). In de eerste plaats omdat kinderen die lijnen, vaak elementaire voedingsstoffen mislopen die nodig zijn voor de groei. Daarnaast kan lijnen op jonge leeftijd de kans op eetstoornissen vergroten. Juist omdat kinderen nog groeien, is het meestal voldoende om via een gezond eet- en beweegpatroon het gewicht vast te houden. De groei zorgt dan vanzelf voor vermindering van het overgewicht.
Prevalentie eetstoornissen
Op het registratieformulier kan de jeugdarts of sociaalverpleegkundige aangeven of er sprake is van een eetstoornis. Dit is bij slechts
Figuur 2
Ruim één op de tien kinderen in de regio Nijmegen heeft wel eens geprobeerd af te vallen.
0,1% van de kinderen uit de regio Nijmegen ingevuld. Omdat mensen met een eetstoornis hun gedrag vaak verbergen, worden veel eetstoornissen moeilijk herkend. Ook is te verwachten dat de JGZ-medewerkers een vermoeden van een eetstoornis nog niet als een eetstoornis registreren. Ze zullen eerst een vervolgafspraak plannen, waarna later alsnog de diagnose gesteld kan worden. Het percentage van 0,1% is dus hoogstwaarschijnlijk een forse ondersignalering van de daadwerkelijke prevalentie. Voor de prevalentie van eetstoornissen bij kinderen zijn er geen landelijke cijfers beschikbaar, maar uit onderzoek blijkt dat 1,8% van de vrouwen tussen 15 en 29 jaar leidt aan anorexia of boulemia. Deze eetstoornissen lijken steeds vaker voor te komen tussen de 15 en 29 jaar. Bij ongeveer 1% van de bevolking is sprake van een eetbuistoornis.
Percentage kinderen in de regio Nijmegen dat wel eens een lijnpoging heeft ondernomen, en de daarvoor gebruikte methoden.
poging tot afvallen minder tussendoor meer bewegen minder bij maaltijd dieet-middelen
4,4 %
44 %
2,8 %
31 %
1,7 %
0,8 %
0,1 % 1,8 % 2,6 %
21 %
9,8 %
Conclusies Bij ongeveer één op de tien kinderen in de regio Nijmegen is er sprake van ondergewicht. In de meeste gevallen is ondergewicht geen reden tot zorg. Alleen als ondergewicht een lichamelijke oorzaak heeft of als er mogelijk sprake is van een eetstoornis, zal er verdere actie ondernomen moeten worden. Over mogelijke eetstoornissen kan het volgende gezegd worden: 7% van de kinderen met een normaal gewicht, beoordeelt zichzelf toch ‘te dik’. Dit is het sterkst bij de 13/14-jarige meisjes. Bij deze groep vindt 13% van degenen met een normaal gewicht, zichzelf toch (iets) te dik. Bij de 13/14-jarigen met ondergewicht, noemt 2,7% zichzelf (iets) te dik. Deze uitkomsten wijzen er mogelijk op dat kinderen niet vanuit gezondheidsnormen maar vanuit een vermeend esthetisch oogpunt naar hun lichaam kijken. Ongeveer één op de tien kinderen in de regio Nijmegen heeft wel eens geprobeerd af te vallen, met name kinderen met overgewicht. Toch zijn er ook kinderen met een normaal gewicht en zelfs met ondergewicht die hebben geprobeerd af te vallen: respectievelijk 4,4% en 0,5%.
67 %
Aanbevelingen
45 %
32 %
24 % normaal gewicht overgewicht obesitas
Uit de bovenstaande Nijmeegse en landelijke resultaten blijkt dat een deel van de kinderen niet gezond bezig is met eten en mogelijk een verstoord lichaamsbeeld heeft. De huidige aandacht voor overgewicht is nodig en terecht. Daarbij is het belangrijk om in de communicatie met kinderen te wijzen op het belang van een gezond voedingspatroon en een gezond gewicht. Een negatieve benadering van het overgewicht kan juist eetstoornissen in de hand werken.
Referenties Anschutz DJ, Kanters LJA, Van Strien T, Vermulst AA, Engels RCME. Maternal behaviors and restrained eating and body dissatisfaction in young children. Int J Eat Disord 2008 (in press). Fredriks AM, Buuren S van, Hirasing RA, Wit JM, Verloove-Vanhorick SP. De quetelet index (‘body mass index’) bij jongeren in 1997 vergeleken met 1980; nieuwe groeidiagrammen voor de signalering van ondergewicht, overgewicht en obesitas. Ned Tijdsch Geneeskd 2001;145(27):1296-1303. Mann T, Tomiyama AJ, Westling T, Lew AM, Samuels B, Chatman J. Medicare’s search for effective obesity treatments: diets are not the answer. Am Psychol. 2007;62(3):220-33. Renders CM, Seidell JC, Van Mechelen W, Hirasing RA. Overgewicht en obesitas bij kinderen en adolescenten en preventieve maatregelen. Ned Tijdschr Geneeskd 2004;148(42):2066-70. Son G van (Centrum Eetstoornissen Ursula), Furth EF van (Centrum Eetstoornissen Ursula), Schoemaker C (RIVM). Eetstoornissen samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. TNO Rapport, Risicofactoren van excessief lijnen door meisjes, september 2004. Van Buuren S. Afkapwaarden van de ‘body mass index’ (BMI voor ondergewicht van Nederlandse kinderen). Ned Tijdschr Geneeskd 2004; 148(40). Visscher TLS (VUmc), Schoemaker C (RIVM). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht en ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.
Colofon Tekst, tabellen en figuren Marlene van der Star (epidemioloog) Nynke van der Laan (student WUR) Uitgave GGD Regio Nijmegen Gezondheidsbevordering en Epidemiologie
[email protected] Overname van gegevens is toegestaan, mits voorzien van bronvermelding Jaar van uitgave: 2010
Factsheet Ondergewicht Ondergewicht en risicofactoren voor eetstoornissen bij kinderen in de regio Nijmegen
J eu g d i n B e e l d
Onnodig afvallen
J eugd in B eeld Methode en onderzoeksgroep
Door de huidige focus op overgewicht bij de jeugd, zou bijna vergeten worden dat er ook kinderen met ondergewicht bestaan. Omdat ondergewicht gepaard kan gaan met verschillende lichamelijke en psychische problemen, is het belangrijk om hiervoor de ogen open te houden. GGD Regio Nijmegen heeft onderzoek gedaan naar de mate van ondergewicht bij kinderen in de regio Nijmegen en naar factoren die kunnen samenhangen met eetstoornissen.
Oorzaken en gevolgen ondergewicht Gewichtsgrenzen
Om te bepalen of er sprake is van ondergewicht wordt gebruikgemaakt van de Body Mass Index (BMI). Internationaal zijn er grenzen (afkappunten) afgesproken waaronder er sprake is van ondergewicht en grenzen waarboven er sprake is van overgewicht.
Oorzaken voor ondergewicht
Ondergewicht kan veroorzaakt worden door: een verminderde eetlust, misselijkheid, kauw- en slikproblemen, een verstoorde stofwisseling, of de aanwezigheid
De gegevens voor het onderzoek naar ondergewicht zijn afkomstig van de registratieformulieren die zijn ingevuld in schooljaar 2007/2008 tijdens de reguliere gezondheidsonderzoeken van de afdeling Jeugdgezondheidszorg (JGZ) bij vijfjarigen, bij kinderen uit groep 7 van het basisonderwijs (10/11-jarigen) en uit de tweede klas van het voortgezet onderwijs (13/14-jarigen). Geregistreerd is onder andere: de lengte en het gewicht van het kind en de signalering van een mogelijke eetstoornis. Daarnaast is aan de kinderen en/of de ouders gevraagd wat zij zelf van het gewicht vinden en is er gevraagd of het kind al eens een poging heeft ondernomen om af te vallen.
Cijfers ondergewicht 2007-2008
In het schooljaar 2007/2008 was bij 11% van de kinderen in de regio Nijmegen sprake van ondergewicht volgens de BMI-normering. Dit is geen verhoging ten opzichte van voorgaande jaren (lengte/gewicht wordt digitaal geregistreerd vanaf 2003/2004). Bij meisjes komt er vaker ondergewicht voor dan bij jongens. Deze cijfers komen overeen met landelijk onderzoek.
van een eetstoornis. Als de JGZ-medewerker ondergewicht constateert, zal worden nagegaan of er sprake is een van de genoemde oorzaken. Als geen van deze oorzaken gevonden wordt en er is geen negatieve afbuiging van de groeicurve en/of van ernstig ondergewicht, dan is er geen reden tot zorg of actie.
Eetstoornissen
Het kan zijn dat er een eetstoornis geconstateerd wordt. Veelgenoemde risicofactoren voor eetstoornissen zijn onder andere voormalig overgewicht, een grote mate van onvrede over het eigen lichaam, een lage zelfwaardering en een voorgeschiedenis met lijngedrag. Ook wordt het wonen in een Westers land en het leven in een cultuur met overmatige aandacht voor gewicht of figuur gezien als een ongunstige omgevingsfactor.
Bij ongeveer één op de tien kinderen in de regio Nijmegen is er sprake van ondergewicht.
Figuur 1
Percentage kinderen in de regio Nijmegen met een normaal gewicht of ondergewicht, dat zichzelf (iets) te dik vindt.
jongens
meisjes
Zelfbeoordeling
Aan de kinderen (en bij de vijfjarigen aan de ouders) is gevraagd hoe zij zelf het gewicht beoordelen. In deze factsheet wordt gekeken naar kinderen met een normaal gewicht (volgens de BMI-score), die zichzelf als (iets) te dik beoordelen. Dit blijkt bij 7% van de onderzochte kinderen het geval. Vooral de meisjes uit de leeftijdsgroep van 13-14 jaar vinden zichzelf vaak te dik, terwijl ze dat niet zijn. Dit kan verklaard worden doordat sommige kinderen op de grens zitten tussen normaal gewicht en overgewicht, maar het kan ook te maken hebben met een verstoord beeld van het eigen lichaam.
11,8 % 10,3 % 8,8 %
4,7 %
Lichamelijke en psychische klachten
Ernstig ondergewicht kan verschillende lichamelijke klachten veroorzaken, zoals uitputting, problemen met hart en bloedvaten, botontkalking, maag- en darmklachten, hormoonafwijkingen en verminderde schildklierwerking. Bij kinderen kan ondergewicht hun groei en ontwikkeling belemmeren. Is er sprake van een eetstoornis, dan kunnen ook nog andere klachten ontstaan, zoals cariës, hartritme-, nier- en leverfunctiestoornissen, en psychische klachten, zoals een lagere kwaliteit van leven. Van anorexia patiënten is bekend dat ze een hogere kans op vroegtijdig overlijden hebben; voor de andere eetstoornissen zijn hier geen cijfers over.
Lijngedrag
Ongeveer 11% van alle kinderen (met of zonder overgewicht) heeft ooit geprobeerd om af te vallen. Met name meisjes en de oudere kinderen (10/11 jaar en 13/14 jaar) hebben wel eens een lijnpoging ondernomen. Zoals te verwachten is, hebben vooral kinderen met overgewicht en obesitas afvalpogingen ondernomen (zie figuur 2). De meest gebruikte methodes zijn ‘minder tussendoor eten’ en ‘meer bewegen’. Ongezond lijngedrag, zoals het gebruik van dieetmiddelen en laxeren/ braken, werd door weinig kinderen genoemd. Het is echter zeer waarschijnlijk dat er bij deze vraag sprake is van een onderschatting van het werkelijke aantal kinderen dat ongezond lijnt.
Van de 13-14 jarige meisjes in de regio Nijmegen met een normaal gewicht, vindt 13% zichzelf te dik. Van de 13-14 jarige meisjes in de regio Nijmegen met ondergewicht vindt toch 2,7% zichzelf te dik.
Deze vraag werd namelijk persoonlijk door de JGZ-medewerker aan de ouders en kinderen gesteld en kinderen die werkelijk ongezond lijngedrag vertonen, zullen dat waarschijnlijk niet zo snel toegeven.
2,1 % 1,2 %
Verstoord lichaamsbeeld
Bij kinderen die volgens de BMI-score ondergewicht hebben maar zichzelf toch (iets) te dik vinden, mag worden aangenomen dat sprake
liefst een kwart van de kinderen met gezond gewicht wil graag dunner zijn.
5 jaar
10-11 jaar
13-14 jaar
is van een verstoord lichaamsbeeld. Dit blijkt met name bij 13-14 jarige meisjes het geval: 2,7% van deze meisjes vindt zichzelf nog steeds te dik, ook al hebben ze ondergewicht. Een veelgenoemde oorzaak van een onjuist zelfbeeld is de steeds jongere blootstelling aan media en het eenzijdige schoonheidsideaal dat hierin geschetst wordt. Jonge meisjes vergelijken hun lichaam met de magere modellen die ze op TV en in tijdschriften zien, en ontwikkelen hierdoor mogelijk een onrealistisch beeld van een gezond lichaam. Een dergelijk verstoord lichaamsbeeld is een duidelijke risicofactor voor het ontwikkelen van een eetstoornis.
Vergelijking met ander onderzoek
Recent onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen onder 7 tot 10-jarigen uit OostNederland bevestigt dat veel kinderen met een gezond gewicht zichzelf te dik vinden: maar
Wanneer is sprake van een eetstoornis? Eetstoornissen zijn psychische stoornissen die worden gekenmerkt door verstoord eetgedrag. Er zijn vier verschillende eetstoornissen te onderscheiden: anorexia nervosa, boulemia nervosa, eetbuistoornis, en de eetstoornis ‘Niet Anders Omschreven’ (NAO).
Anorexia nervosa
Anorexia nervosa wordt gekenmerkt door een intense angst om aan te komen, ernstig ondergewicht en een verstoring van het lichaamsbeeld. Anorexia-patiënten gebruiken strenge diëten, vasten, bewegen overmatig, braken en/of laxeren om te vermageren.
Boulemia nervosa
Boulemia nervosa wordt gekenmerkt door eetbuien (ten minste tweemaal per week gedurende 3 maanden), waarbij grote hoeveelheden voedsel worden ingenomen. Na
deze eetbui wordt door middel van braken of laxeren geprobeerd het voedsel weer kwijt te raken. Boulemia-patiënten kunnen zowel ondergewicht als een normaal gewicht hebben of zelfs overgewicht.
Eetbuistoornis
De eetbuistoornis is een redelijk recent ontdekte stoornis en hiervoor is nog geen definitieve diagnose. Zoals de naam al zegt, wordt de stoornis gekenmerkt door eetbuien. In tegenstelling tot boulemia-patiënten ondernemen de patiënten met de eetbuistoornis geen poging om het voedsel weer kwijt te raken. Hierdoor is er een grote kans op het ontwikkelen van overgewicht.
Eetstoornis ‘Niet Anders Omschreven’
De beschrijving eetstoornis NAO wordt gegeven aan patiënten die verstoord eetgedrag vertonen, maar die niet voldoen aan de criteria voor anorexia nervosa of boulemia nervosa.
Factsheet Opvoeding
J eu g d i n B e e l d
Opvoeding en ondersteuning bij ouders van basisschoolkinderen in de regio Nijmegen
J eugd in B ee l d
Opvoeden is een veelzijdige bezigheid die van ouders verschillende soorten competenties vraagt. In veel gevallen verloopt de opvoeding vrij natuurlijk, maar in sommige situaties weten ouders niet goed wat ze met de opvoeding aanmoeten. GGD Regio Nijmegen heeft onderzoek gedaan naar diverse opvoedingsaspecten en de behoefte aan opvoedingsondersteuning in de regio Nijmegen. Deze factsheet beschrijft de belangrijkste uitkomsten.
Methode en onderzoeksgroep
Het bieden van opvoedingsondersteuning is één van de zes kerntaken van de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). De JGZ van de GGD onderzoekt op een aantal vaste momenten de gezondheid en ontwikkeling van kinderen en jongeren. Bij twee leeftijdsgroepen - vijfjarigen en kinderen uit groep 7 van de basisschool (10/11-jarigen) - is in het schooljaar 2006/2007 extra aandacht gegeven aan opvoeding. Aan de ouders is gevraagd hoe zij de opvoeding ervaren en of er behoefte is aan opvoedingsondersteuning. Aan de JGZ-medewerkers is gevraagd om hun inschatting te geven van de noodzaak tot ondersteuning bij de opvoeding.
Opvoeding: moeilijk of makkelijk?
Op de vraag hoe moeilijk of makkelijk ouders het in het algemeen hebben met de opvoeding van hun kind zegt 6% dat ze het moeilijk hebben, ruim een kwart noemt het ‘makkelijk’ en de overige ouders geven aan dat ze te maken hebben met de gewoonlijke hobbels. Gevraagd naar daadwerkelijke problemen bij de opvoe-
Ouders van jongens ervaren meer problemen bij de opvoeding dan ouders van meisjes.
Figuur 2
Hebben de ouders behoefte aan opvoedingsondersteuning? 5,5 %
ja
4,3 % 7,8 %
misschien
dingstaak zegt 3% (136 gezinnen) dat ze vaak problemen hebben en eenderde geeft aan dat ze soms problemen hebben (zie figuur 1).
5,0 %
jongens
Figuur 1
Behoefte van de ouders
vaak 3%
Van de ondervraagde ouders zegt 5% (227 gezinnen) behoefte te hebben aan opvoedingsondersteuning en zegt 6% procent (303 gezinnen) hier ‘misschien’ behoefte aan te hebben. In figuur 2 is duidelijk te zien dat de behoefte bij ouders van jongens groter is dan bij de ouders van meisjes. Dit komt overeen met de bevinding dat ouders van jongens ook meer problemen ervaren bij de opvoeding.
soms 33 %
De meeste ouders hebben vooral behoefte aan individueel advies, zoals een spreekuur of inlooppunt (figuur 3). Ook informatiemateriaal (folders, DVD) en internet worden genoemd als opvoedingsondersteunende mogelijkheden; een opvoedcursus wordt het minst genoemd.
(bijna) nooit 64 %
Figuur 3
meisjes
Mate waarin ouders problemen ervaren bij hun opvoedingstaak.
Door de ouders gewenste vorm van opvoedingsondersteuning.
individueel advies
18,7 %
meeneemmateriaal
15,5 %
internet
7,0 %
individuele begeleiding voorlichtingsbijeenkomst opvoedcursus
5,1 % 1,3 % 0,8 %
Ouders die opvoedingsondersteuning nodig hebben, zien dit zelf soms anders.
Inschatting van de JGZ-medewerker
Behalve de vraag aan ouders of zij opvoedingsondersteuning zouden willen, is aan de JGZ-medewerkers gevraagd of zij dit voor het betreffende gezin nodig achten. Uit een combinatie van beide gegevens blijkt dat er geen optimale overeenstemming is tussen de behoefte van de ouders en de ingeschatte noodzaak van de JGZ-medewerkers. In tabel 1 is te zien dat er een groep is van 247 gezinnen bij wie de ouders behoefte hebben aan opvoedingsondersteuning en de JGZ-medewerkers ook inderdaad bevestigen dat er noodzaak toe is. Dit is te beschouwen als een groep waarmee zij aan de slag kunnen.
Risicogroepen
Uit het onderzoek komen een aantal risicogroepen en risicofactoren naar voren. Zo blijkt dat op scholen met relatief veel lager opgeleide ouders, meer opvoedingsproblemen en meer behoefte aan opvoedingsondersteuning door ouders ervaren wordt. Dat geldt ook voor de ouders van kinderen in het Speciaal Onderwijs. Dit laatste kan deels verklaard worden door het feit dat in bepaalde typen van het Speciaal Onderwijs gedrags- en opvoedingsproblemen een indicatie tot plaatsing zijn.
Zorgelijker is de groep van 417 gezinnen die volgens de JGZ-medewerkers wel (enige) ondersteuning kunnen gebruiken, maar bij wie de ouders zelf aangeven dat zij hieraan geen behoefte hebben. Dit is dus een groep die uit eigen beweging geen ondersteuning zal zoeken, terwijl die wel nodig wordt geacht.
De verschillen naar etnische herkomst zijn niet zo groot. Wel zijn het relatief vaker de ouders van niet-Nederlandse herkomst (met name van Turkse herkomst) die geen behoefte hebben aan ondersteuning, maar dit volgens de JGZmedewerker wel nodig hebben. Tot slot blijken ‘gezinsproblemen’ een rol te spelen: JGZ-medewerkers gaven aan dat – waar zij opvoedingsproblemen constateerden – er vaak ook andere problemen spelen in het gezin. Hierbij kan gedacht worden aan relatieproblemen, werkloosheid, delinquentie, geldproblemen, psychische problemen en verslaving.
Dan is er nog een groep van 207 gezinnen die wel behoefte heeft aan ondersteuning, maar die het in de ogen van de JGZ-medewerker niet nodig heeft. Mogelijk is hier sprake van enige mate van onzekerheid bij de ouders en hebben zij behoefte aan bevestiging. Tot slot moet worden opgemerkt dat bij het grootste deel van de ouders er geen behoefte en geen noodzaak is tot opvoedingsondersteuning.
Tabel 1
Opvoedingsondersteuning: de behoefte van de ouders versus de noodzaak volgens JGZ. noodzaak volgens JGZ wel (enige) noodzaak
behoefte van ouders
geen noodzaak
noodzaak onbekend
wel (enige) behoefte
247
(5%)
207
(4%)
76
(2%)
geen behoefte
417
(9%)
2768
(60%)
926
(20%)
Conclusies In de regio Nijmegen beschouwt zes procent van de ouders met kinderen in de basisschoolleeftijd het opvoeden als een moeilijke taak. Eenderde van de ouders heeft soms problemen met de opvoeding en drie procent zegt dit vaak te hebben.
Zorgelijk is de groep van 417 gezinnen die volgens de JGZ-medewerkers opvoedingsondersteuning nodig hebben, maar die dit zelf niet zo zien. Deze groep zal uit zichzelf geen ondersteuning zoeken, terwijl die wel nodig geacht wordt.
Vijf procent van de ouders geeft aan behoefte te hebben aan opvoedingsondersteuning en zes procent geeft aan ‘misschien’ behoefte te hebben aan opvoedingsondersteuning. Dit is hoger bij ouders van jongens dan van meisjes. De meeste ouders hebben vooral behoefte aan individueel advies, zoals een spreekuur of inlooppunt, maar ook aan informatiemateriaal.
Risicofactoren voor opvoedingsproblemen zijn: gezinsproblemen (zoals relatieproblemen, werkloosheid, delinquentie, geldproblemen, psychische problemen en verslaving), lage opleiding van de ouders en kinderen in het Speciaal Onderwijs.
Aanbevelingen
De gevonden risicofactoren ondersteunen het Balansmodel van Bakker (zie kader): opvoeding speelt zich af in een omgeving waar draaglast en draagkracht in een goede verhouding tot elkaar moeten staan. In gezinnen waar de draaglast de draagkracht ver overschrijdt, volstaat het geven van opvoedingsadviezen niet. In die gevallen is een bredere aanpak en ondersteuning nodig. Bij het vaststellen van de behoefte aan opvoedingsondersteuning is belangrijk dat niet alleen de behoefte van ouders gehoord wordt, maar ook de inschatting van de JGZ-medewerker. Wordt de focus alleen gelegd op de vraagkant van de ouders, dan blijft een deel van de gezinnen die ondersteuning nodig heeft, buiten beeld.
Balansmodel van Bakker Een veelgebruikt model om mogelijke opvoedingsmoeilijkheden in beeld te brengen, is het Balansmodel van Bakker (Bakker e.a. 2000). Dit model gaat ervan uit dat er balans nodig is tussen de draagkracht en de draaglast. Draagkracht is het geheel van competenties en beschermende factoren waarmee ouders en kinderen de draaglast het hoofd bieden. Draaglast is het geheel van taken en risicofactoren waarmee ouders en kinderen te maken hebben. De verhouding tussen draagkracht en draaglast bepaalt of ouders de opvoeding daadwerkelijk ‘aankunnen’.
Referenties Aalbers- van Leeuwen, M., van Hees, L. & Hermanns, J. (2002). Risico- en protectieve factoren in moderne gezinnen: reden tot optimisme of reden tot pessimisme? Pedagogiek 22, 1 (41-54). Bakker, I., K. Bakker,A. van Dijke & L. Terpstra (2000). 0 + 0 = 0². Naar een samenhangend beleid en aanbod van opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering voor kinderen en ouders in risicosituaties. Utrecht: NIZW. Opgevraagd op 24 december 2007 op www. nizw.nl. Blokland, G. & De Graaf, I. (2005). Triple P: Positief Pedagogisch Programma voor iedere ouder. Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning/ NIZW Jeugd & Trimbos instituut. Factsheet Opvoedingsondersteuning in de JGZ. NIZW nummer 2. Groenendaal, H. & Dekovic, M. (2000). Risicofactoren voor kwaliteit van de opvoeding. Pedagogiek 20, 1. Hermanns, J., Öry, F. & Schrijvers, G. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller, beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Utrecht: Inventgroep. Megens, M. (2006). Gezins- en opvoedingsproblemen en de behoefte aan opvoedingsondersteuning en hulp-
verlening in de gemeente Hoogezand-Sappemeer. Master Thesis Algemeen Pedagogische Wetenschappen, onder begeleiding van Pieters,J. Rutten, B. (2005). Advies Opvoedingsondersteuning JGZ GGD Regio Nijmegen. Nijmegen. Snijders, J. (2006). Ouders en hun behoeften aan opvoedingsondersteuning. Factsheet. Opgevraagd 17 december 2007 op www.nizw.nl. Van Bergen, A., de Geus, G. & van Ameijden, E. (2005). Rapport Behoefte aan opvoedingsondersteuning bij Utrechtse ouders en verzorgers. Gemeentelijke geneeskundige en gezondheidsdienst Utrecht (GG & GD Utrecht). Voet, M. (2005). Behoefte aan opvoedingsondersteuning bij gezinnen met een jong kind. Doctoraalscriptie pedagogiek Afdeling Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen. Universiteit van Amsterdam onder begeleiding van Hermanns, J.M.A. Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S., & Reijneveld, M. (2005). Kinderen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).
Colofon Tekst, tabellen en figuren Marlene van der Star (epidemioloog) Anne ten Cate (student RUN) Uitgave GGD Regio Nijmegen Gezondheidsbevordering en Epidemiologie
[email protected] Draaglast
Draagkracht
Risicofactoren zoals: laag zelfbeeld, ziekte of stoornis, conflicten, isolement, armoede, gebrekkige opleiding
Beschermende factoren: stabiele persoonlijkheid, positieve jeugdervaringen, affectie, sociale steun, goed inkomen/opleiding
Overname van gegevens is toegestaan, mits voorzien van bronvermelding Jaar van uitgave: 2010
Factsheet Overgewicht
Jeu g d i n Beeld
Overgewicht bij kinderen in de regio Nijmegen
J eugd i n B eeld
Overgewicht wordt beschouwd als één van de belangrijkste volksgezondheidsproblemen van dit moment. GGD Regio Nijmegen heeft onderzoek gedaan naar overgewicht bij kinderen in de regio Nijmegen. Deze factsheet geeft algemene informatie over overgewicht en beschrijft de trends in overgewicht over de afgelopen jaren. Ook worden mogelijke risicogroepen geïdentificeerd.
Figuur 1 Aantal kinderen met overgewicht in de schooljaren 2003-2004 tot en met 2008-2009. 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2%
0%
’03/’04
’05/’06
’06/’07 totaal overgewicht
Methode en onderzoeksgroep
De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) van de GGD onderzoekt de gezondheid en ontwikkeling van kinderen en jongeren. Bij drie leeftijdsgroepen worden sinds het schooljaar 2003/2004 de lengte en het gewicht digitaal geregistreerd (met uitzondering van het schooljaar 2004/2005). Het gaat om de leeftijdsgroepen: vijfjarigen, kinderen uit groep 7 van de basisschool (10/11-jarigen) en jongeren uit de onderbouw van het voortgezet onderwijs (13/14-jarigen).
Oorzaken en gevolgen overgewicht Overgewicht ontstaat wanneer er een onevenwichtigheid is in de energiebalans. Wanneer de energie-inname via de voeding hoger is dan het energieverbruik door onder andere beweging, wordt de overtollige energie opgeslagen als lichaamsvet. Landelijke gegevens Bij veel kinderen in Nederland komt overgewicht voor. In het jaar 2007 had 13,7% van de Nederlandse kinderen overgewicht: bij 11,2% was sprake van (matig) overgewicht en 2,5% was obees (zwaar overgewicht). Tussen 1980 en 1997 is het overgewicht onder kinderen landelijk sterk gestegen. Over de periode hierna bestaan tegenstrijdige
Op deze wijze is de mate van overgewicht berekend van in totaal 48.130 jeugdigen in de regio Nijmegen. Voor de vaststelling van overgewicht is gebruikgemaakt van de BMI (Body Mass Index) en de bijbehorende internationale afkappunten ter vaststelling van overgewicht bij kinderen. Wanneer in deze factsheet gesproken wordt over ‘overgewicht’, wordt bedoeld: de opgetelde percentages van (matig) overgewicht en obesitas (zwaar overgewicht). Als gesproken wordt over een verschil tus-
berichten. Cijfers van het CBS (zelfrapportages) laten geen stijging zien tussen 1997 en 2007 bij personen tussen de 2 en 20 jaar. Meetgegevens van 11 GGD’en laten echter zien dat tussen 1997 en 2002-2004 het percentage kinderen (4-16 jaar) met overgewicht wel is blijven stijgen. Gezondheidsrisico’s Overgewicht brengt allerlei gezondheidsrisico’s met zich mee. Zo hebben kinderen die te zwaar zijn, vaker last van lichamelijke en psychosociale problemen. Ook zijn kinderen met overgewicht op volwassen leeftijd vaak nog steeds te zwaar. Bij volwassenen verhoogt overgewicht het risico op onder meer diabetes type 2, hart en vaatziekten, hoge bloeddruk en sommige vormen van kanker.
’07/’08
’08/’09
(matig) overgewicht
obesitas
sen groepen dan betreft dit een statistisch significant verschil.
Cijfers in de regio
Figuur 1 laat het verloop van het percentage kinderen met overgewicht in de regio Nijmegen zien tussen schooljaar 2003/2004 en 2008/2009. Het percentage overgewicht is gemiddeld 13,7%. Er is een lichte daling te zien van 14,3% in het schooljaar 2003/2004 naar 12,9% in schooljaar 2008/2009. Dit neemt niet weg dat het aan-
In de regio Nijmegen heeft 14,9% van de meisjes en 12,6% van de jongens overgewicht.
Figuur 2 Overgewicht bij kinderen in de regio Nijmegen uitgesplitst naar geslacht en leeftijd. Geslacht
| 0
| 2
| 4
| 6
| 8
| 10
| 12
| 14
| 16%
| 0
| 2
| 4
| 6
| 8
| 10
| 12
| 14
| 16%
jongens meisjes
Ruim een op de drie kinderen van Turkse herkomst heeft overgewicht, ruim een op de vier kinderen van Marokkaanse herkomst heeft overgewicht.
Leeftijd 5 jaar 10-11 jaar
en 14,4% bij de 10/11-jarigen. De 13/14jarigen zitten hier tussenin.
13-14 jaar
(matig) overgewicht
tal kinderen met overgewicht groot is. Bij 10,9% is sprake van (matig) overgewicht en 2,9% heeft obesitas (zwaar overgewicht). In tegenstelling tot het totaalbeeld van overgewicht laat het percentage kinderen met obesitas geen daling zien. De mate van overgewicht in de regio Nijmegen ligt in lijn met de landelijke cijfers.
Geslacht en leeftijd
In overeenstemming met de landelijke cijfers, komt in de regio Nijmegen overge-
obesitas
wicht vaker voor bij meisjes dan bij jongens (figuur 2). Van de meisjes heeft 14,9% overgewicht en van de jongens 12,6%. Dit verschil tussen jongens en meisjes heeft vooral betrekking op (matig) overgewicht. Qua obesitas is er nauwelijks verschil tussen jongens en meisjes. De mate van overgewicht is niet gelijk verdeeld over de leeftijdsgroepen. Het totale percentage overgewicht varieert tussen de 11,6% overgewicht bij de jongste kinderen
Etnische herkomst
Figuur 3 toont duidelijke verschillen naar etnische herkomst in de mate van overgewicht. Bij de kinderen van Nederlandse herkomst komt overgewicht het minst vaak voor. Van de kinderen van Turkse herkomst heeft meer dan een derde overgewicht. Ruim een op de tien kan beschouwd worden als obees. De kinderen van Marokkaanse herkomst scoren ook ongunstig met meer dan een kwart overgewicht. Dit verschil naar etnische herkomst is geen nieuw beeld; landelijk onderzoek en regionaal onderzoek wees eerder al uit dat overgewicht vaker voorkomt bij kinderen van Turkse en Marokkaanse herkomst.
Figuur 3 Overgewicht bij kinderen in de regio Nijmegen, uitgesplitst naar etnische herkomst.
| 0
| 5
| 10
| 15
| 20
| 25
| 30
| 35
| 40%
Nederlands Sur/Ant/Aru Turks Marokkaans (matig) overgewicht
obesitas
Figuur 4 Overgewicht bij kinderen in de regio Nijmegen, uitgesplitst naar opleidingsniveau ouders.
| 0
| 5
| 10
| 15
| 20
| 25%
Hoog Midden Laag Zeer laag (matig) overgewicht
obesitas
Figuur 5 Overgewicht bij kinderen in de regio Nijmegen, uitgesplitst naar type onderwijs.
| 0
| 5
| 10
| 15
| 20
| 25
| 30%
Basisschool Voortgezet onderwijs Speciaal basisonderwijs Voortgezet speciaal onderwijs (matig) overgewicht
Culturele aspecten worden vaak genoemd als verklaring voor het overgewicht bij de Turken en Marokkanen. Overgewicht heeft in deze culturen een minder negatief imago. Ook een verschil in opvoedingsstijl biedt mogelijk een verklaring. In voorgaand onderzoek van GGD Regio Nijmegen werd bijvoorbeeld aangetoond dat ouders van Turkse en Marokkaanse herkomst minder vaak regels hanteren met betrekking tot het eten van tussendoortjes. Een laatste belangrijke factor is bewegen. Zowel landelijk onderzoek als onderzoek van GGD Regio Nijmegen laten zien dat met name Turkse en Marokkaanse meisjes minder sporten en buitenspelen dan kinderen en jongeren van Nederlandse herkomst.
Sociaal economische status
Uit literatuur blijkt dat overgewicht samenhangt met de sociaal economische status (SES) van gezinnen. In dit onderzoek is er op individueel niveau geen informatie beschikbaar over het opleidingsniveau of het inkomen van de ouders. Daarom is het percentage ‘gewichtsleerlingen’1 op schoolniveau gebruikt als benadering van het opleidingsniveau van de ouders. In figuur 4 is te zien dat er een duidelijke samenhang bestaat tussen het opleidingsniveau van de ouders en de mate van overgewicht bij kinderen. Hoe lager het opleidingsniveau, hoe hoger het percentage kinderen met overgewicht. Omdat ouders van Turkse en Marokkaanse herkomst gemiddeld lager opgeleid zijn dan ouders van Nederlandse herkomst, zou het gevonden verschil naar opleiding ook verklaard kunnen worden door eerdergenoemScholen krijgen extra middelen als er veel leerlingen met laag opgeleide ouders op school zitten. Deze leerlingen worden ‘gewichtsleerlingen’ genoemd. Hoe hoger het percentage gewichtsleerlingen op een school, hoe lager gemiddeld genomen het opleidingsniveau van de ouders.
1
Bij kinderen met hoog opgeleide ouders wordt minder overgewicht gesignaleerd. Kinderen die speciaal onderwijs volgen, hebben veel vaker overgewicht dan kinderen in het reguliere onderwijs.
obesitas
de verschillen naar etnische herkomst. Dat blijkt niet het geval. Indien alleen naar de kinderen van Nederlandse herkomst gekeken wordt, blijf de gevonden samenhang tussen opleiding en overgewicht bestaan.
bij deze groep is dat bestaande preventieprogramma’s voor overgewicht meestal niet geschikt zijn voor toepassing in het speciaal onderwijs.
Regulier en speciaal onderwijs
Figuur 6 toont de percentages overgewicht per gemeente. Er zijn behoorlijke verschillen tussen gemeenten in de mate van overgewicht: Nijmegen, Druten en Millingen aan de Rijn zijn gemeentes waarin overgewicht het meeste voorkomt. Heumen, Ubbergen en Wijchen laten een relatief gunstiger beeld zien. De ongunstige scores van Nijmegen en Druten blijken voor een gedeelte verklaard te kunnen worden door de hogere percentages kinderen van niet-Nederlandse herkomst die in deze gemeentes wonen. Indien de analyse herhaald wordt met alleen kinderen van Nederlandse herkomst, komen deze gemeenten iets meer in de middenmoot terecht.
Voor kinderen die vanwege leer- of gedragsproblemen of vanwege een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke handicap het reguliere onderwijs niet kunnen volgen, bestaat het speciaal onderwijs. Figuur 5 laat zien dat overgewicht veel vaker voorkomt bij leerlingen uit het speciaal onderwijs. In andere GGD-regio’s wordt eenzelfde beeld gevonden. Kinderen uit het speciaal onderwijs vormen dus een risicogroep voor het ontwikkelen van overgewicht. Een Zwols onderzoek laat mogelijke verklaringen zien voor dit verschil: leerlingen uit het speciaal onderwijs ontbijten minder, drinken meer frisdrank, en zitten meer voor de tv en computer. Een belemmering in de preventie van overgewicht
Resultaten per gemeente
Figuur 6 Overgewicht bij kinderen in de regio Nijmegen, uitgesplitst naar gemeente.
| 0
| 2
| 4
| 6
| 8
| 10
| 12
| 14
| 16%
Wijchen West Maas en Waal Ubbergen Nijmegen Mook en Middelaar Millingen aan de Rijn Heumen Groesbeek Druten Beuningen (matig) overgewicht
obesitas
Preventie door de GGD
Conclusies
Aandachtspunten
Ongeveer een op de zeven kinderen (14%) in de regio Nijmegen kampt met overgewicht: 11% heeft matig overgewicht en 3% obesitas.
Omdat er nog geen bewezen effectieve behandelingen voor kinderen met overgewicht bestaan, is het voorkomen ervan cruciaal. Dit onderzoek onderstreept het belang van vroegtijdige preventie.
Omdat overgewicht in het algemeen moeilijk te behandelen is, is het belangrijk om vroeg te beginnen met preventie. De rol van de GGD hierin is tweeledig. De vaste contactmomenten van de JGZ bieden de mogelijkheid om (beginnend) overgewicht vroegtijdig op te sporen. Extra informatie of begeleiding kan geboden worden of het kind kan doorverwezen worden voor specialistische begeleiding.
Er is sprake van een lichte daling in het totaalpercentage overgewicht. Het aantal kinderen met obesitas is niet gedaald.
Daarnaast kan de GGD nadrukkelijk scholen en gemeenten ondersteunen bij de bevordering van een gezonde leefstijl en een gezonde leefomgeving. De GGD heeft een factsheet opgesteld over het signaleren en aanpakken van overgewicht bij kinderen in de JGZ; deze factsheet is eveneens verschenen in de serie Jeugd in Beeld.
Het beeld qua overgewicht en risicogroepen in de regio Nijmegen komt overeen met het landelijke beeld.
Leefstijl en omgevingsfactoren Van de factoren die van invloed zijn op overgewicht (biologische, genetische en omgevingfactoren) is de leefstijl de factor waarop het meest direct kan worden ingegrepen. Leefstijlkenmerken bij kinderen die samenhangen met overgewicht, zijn onder andere het gebruik van gezoete dranken, niet ontbijten en lichamelijke inactiviteit (bijvoorbeeld als gevolg van tv-kijken en computerspelletjes spelen). Zeker voor gemeenten en scholen bieden ook de omgevingsfactoren mogelijkheden om overgewicht aan te pakken. Het gaat dan bijvoorbeeld om sport- en recreatievoorzieningen en veilige, stimulerende fietsvoorzieningen.
Risicogroepen voor het ontwikkelen van overgewicht zijn meisjes, kinderen van Turkse en Marokkaanse herkomst, kinderen uit een omgeving met een lage sociaal economische status en kinderen in het speciaal onderwijs.
Referenties Booij Y. Wie spreekt over gewicht. Uitgave van GGD Amsterdam. 2007. Brussaard JH, Erp-Baart MA van, Brants HAM, Hulshof KFAM, Lowik MRH. Nutrition and Health among migrants in the Netherlands. Pub Health Nutr 2001;4(2B):659-64. CBS Statline. Prevalenties van overgewicht en obesitas bij kinderen 2007. Fredriks AM, Buuren S van, Hirasing RA, Wit JM. De quetelet index (‘body mass index’) bij jongeren in 1997 vergeleken met 1980; nieuwe groeidiagrammen voor de signalering van ondergewicht, overgewicht en obesitas. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde 2001;145(27):1296-1303. Gibson LJ, Peto J, Warren JM, Santos Silvia dos. Lack of evidence on diets for obesity for children: a systematic review. Int J Epi 2006;35:1544-52. Hirasing RA, Fredriks AM, Buuren S van, VerlooveVanhorick SP, Wit JM. Toegenomen prevalentie van overgewicht en obesitas bij Nederlandse kinderen en signalering daarvan aan de hand van internationale normen en nieuwe referentiediagrammen. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde 2001;145(27):1303-8. Onderzoekscentrum Preventie Overgewicht Zwolle. Onderzoek onder basisschoolleerlingen in Zwolle. 2007. Preventienota Kiezen voor gezond leven. Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport. Oktober 2006. Renders CM, Seidell JC, Van Mechelen W, Hirasing RA. Overgewicht en obesitas bij kinderen en adolescenten en preventieve maatregelen. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde 2004;148(42):2066-70.
Het is van belang om preventieprogramma’s toe te spitsen op de specifieke risicogroepen. Extra aandacht moet worden besteed aan preventie bij kinderen van Turkse of Marokkaanse herkomst en kinderen uit gezinnen met een lage sociaal economische status. Omdat de huidige preventieprogramma’s in praktisch opzicht vaak niet geschikt zijn voor kinderen uit het speciaal onderwijs en deze groep wel een belangrijke risicogroep vormt, is het noodzakelijk dat hiervoor een passend aanbod ter preventie en behandeling van overgewicht wordt gecreëerd.
Schokker DF, Visscher TLS, Nooyens ACJ, Baak MA van, Seidell JC. Prevalence of overweight and obesity in the Netherlands. Ob Rev. 2006;8:101-7. Sharma M. School-based interventions for childhood and adolescent obesity. Ob Rev 2006;7:261-9. Star M van der. Overgewicht bij jeugd in de regio Nijmegen. In de serie: Jeugd in beeld. Publicatie van GGD Regio Nijmegen, 2005. Visscher TLS (VUmc), Schoemaker C (RIVM). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht en ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.
Colofon Tekst, tabellen en figuren Marlene van der Star (epidemioloog) Nynke van der Laan (student WUR) Anne ten Cate (student RUN) Uitgave GGD Regio Nijmegen Gezondheidsbevordering en Epidemiologie
[email protected] Overname van gegevens is toegestaan, mits voorzien van bronvermelding Jaar van uitgave: 2010
Factsheet Psychosociale Problemen
Jeu g d i n Beeld
Cijfers en risicogroepen in de regio Nijmegen
J e ugd in B e e ld
Psychosociale problemen bij kinderen en jongeren zijn niet altijd zichtbaar, maar komen vrij veel voor. GGD Regio Nijmegen heeft onderzoek gedaan naar psychosociale problemen bij jeugdigen in de regio Nijmegen. Deze factsheet geeft algemene informatie over psychosociale problemen en schetst een beeld van de psychosociale gezondheid van de jeugd in de regio Nijmegen.
Wat wordt onder psychosociale problemen verstaan? Psychosociale problematiek wordt als overkoepelend begrip gebruikt voor emotionele problemen, gedragsproblemen, sociale problemen en aandachtsproblemen. Emotionele problemen zijn problemen waar iemand vooral zelf last van heeft, zoals angstige en depressieve gevoelens. Gedragsproblemen zijn problemen waar doorgaans ook de omgeving last van heeft, zoals ernstige ongehoorzaamheid, fysiek
en verbaal agressief gedrag, onrustig gedrag en delinquent gedrag. Sociale problemen hebben te maken met de omgang met anderen, zoals het onderhouden van contact met leeftijdgenoten. Onder aandachtsproblemen vallen impulsiviteit, gebrek aan concentratie en rusteloosheid.
Oorzaken en gevolgen van psychosociale problemen bij de jeugd Psychosociale problemen ontstaan meestal door een combinatie van factoren. Deze factoren kunnen persoonseigenschappen zijn, zoals niet goed kunnen omgaan met stress, een gebrek aan sociale vaardigheden of een lage intelligentie. Daarnaast spelen eigenschappen van de sociale en fysieke omgeving een rol. Voor jonge kinderen is de sociale omgeving hoofdzakelijk het gezin en kunnen bijvoorbeeld een gebrek aan emotionele steun van ouders of mishandeling de kans op psychosociale problemen vergroten. Maar ook opgroeien in armoede of in een onveilige omgeving is ongunstig voor de psychosociale ontwikkeling. Psychische stoornissen bij volwassenen vinden vaak hun oorsprong in psychosociale problemen tijdens de jeugd. Bovendien komen schooluitval, criminaliteit, verslaving en geweld vaker voor bij mensen die in hun jeugd psychosociale problemen hadden.
Werkwijze onderzoek
De afdeling Jeugdgezondheidszorg (JGZ) van de GGD onderzoekt de gezondheid en ontwikkeling van alle kinderen en jongeren. Bij de Preventieve Gezondheidsonderzoeken in groep 7 van de basisschool (10/11-jarigen) en de jongeren uit de onderbouw van het voortgezet onderwijs (13/14-jarigen) wordt de psychosociale gezondheid mede bepaald aan de hand van een speciale vragenlijst. De uitkomsten van die vragenlijsten uit de schooljaren 2008/2009 en 2009/2010 zijn gebruikt voor dit onderzoek. Daarnaast is gebruikgemaakt van de monitoronderzoeken van de GGD onder jongeren van de 2e en 4e klas (E-MOVO 2007/2008) en onder een steekproef van ouders van kinderen tussen de 0 en 12 jaar (Kindermonitor 2009/2010). Dit zijn enquêteonderzoeken die de gezondheid van de inwoners van regio Nijmegen in kaart brengen. Onder andere psychisch welzijn komt daarin aan de orde.
Hoe worden psychosociale problemen gemeten? Om psychosociale problemen bij de jeugd in Nijmegen te meten, is gebruikgemaakt van de Strength and Difficulties Questionnaire (SDQ). De SDQ is een korte vragenlijst waarmee op een betrouwbare manier
Figuur 1 Kinderen met psychosociale problemen in de regio Nijmegen in de schooljaren 2008-2010.
11% 8%
81%
normaal
verhoogd
grensgebied
psychosociale problemen bij jongeren tussen de 3 en de 16 jaar oud kunnen worden gesignaleerd. De vragenlijst bevat 25 stellingen die betrekking hebben op vijf onderwerpen: hyperactiviteit/aandachttekort, emotionele problemen, gedragsproblemen, problemen met leeftijdsgenoten en prosociaal gedrag. Van deze vragenlijst bestaat zowel een versie die door jongeren zelf ingevuld dient te worden (gebruikt voor de 13/14-jarigen), als een versie voor de ouders (gebruikt voor de 10/11-jarigen).
Een op de vijf kinderen (verhoogd risico op) psychosociale problemen Figuur 1 laat het percentage kinderen met psychosociale problemen zien in de regio Nijmegen in de leeftijdsgroepen 10/11 jaar en 13/14 jaar. Van de kinderen in de regio Nijmegen heeft 11% psychosociale problemen. Daarnaast zit nog eens 8% van de kinderen in het grensgebied, hetgeen wordt beschouwd als een verhoogd risico op psychosociale problemen. Dit bevestigt de percentages die uit de Kindermonitor naar voren kwamen. Daaruit bleek dat er bij 10% van de 4- tot 12-jarige kinderen in de regio Nijmegen sprake is van psychosociale problemen en dat nog eens 9% in het grensgebied zit. Uit het jongerenonderzoek E-MOVO komen iets lagere cijfers naar voren, namelijk dat 4% van de jongeren psychosociale problemen rapporteert en 9% in het grensgebied zit. Dat kan komen door verschillende invulsituaties. E-MOVO vullen jongeren op school in via internet, terwijl ze de papieren vragenlijst voor het Preventieve Gezondheidsonderzoek bij de GGD of thuis invullen. Hierbij voeren ze regelmatig overleg met hun ouders, die mogelijk meer zicht hebben op de (gedrags)problemen van hun kind dan de jongere zelf.
Meer psychosociale problemen bij jongens en 13/14-jarigen Jongens hebben in verhouding tot meisjes vaker een verhoogde SDQ-score (figuur 2). Uit eerder onderzoek blijkt dat het bij meis-
Figuur 2 Psychosociale problemen bij kinderen in de regio Nijmegen uitgesplitst naar geslacht.
| 5
| 10
| 15
| 20
| 25%
jongens meisjes verhoogd
grensgebied
Figuur 3 Psychosociale problemen bij kinderen in de regio Nijmegen uitgesplitst naar leeftijdsgroep. Leeftijd | 0
| 5
| 10
| 15
| 20
Jongens hebben meer psychosociale problemen dan meisjes. Oudere kinderen hebben vaker psychosociale problemen dan jongere kinderen.
jes vaker gaat om emotionele problemen, terwijl jongens vaker gedragsproblemen vertonen. Dat onderscheid is in dit onderzoek niet gemaakt. Bovendien hebben jongeren in de leeftijdsgroep 13/14 jaar vaker een verhoogde score op de SDQ dan de 10/11-jarigen (figuur 3).
Geen verschil naar etnische herkomst Er zijn nauwelijks verschillen naar etnische herkomst wat betreft de SDQ-score. Het beeld dat autochtone en allochtone kinderen ongeveer even vaak psychosociale problemen hebben, komt overeen met eerdere onderzoeken. Daaruit weten we ook dat er wel verschil is in het type problemen; gedragsproblemen en sociale problemen worden vaker door allochtone jongeren gerapporteerd, terwijl hyperactiviteit vaker bij autochtone jongeren voorkomt. Wat betreft emotionele problemen is het verschil tussen allochtone en autochtone jongeren nog niet duidelijk.
Meer psychosociale problemen bij lagere sociaaleconomische status
Geslacht | 0
Een op de vijf kinderen heeft een (verhoogd risico op) psychosociale problemen.
| 25%
Uit de Kindermonitor blijkt dat psychosociale problemen vaker voorkomen bij kinderen die opgroeien in gezinnen met een lage sociaaleconomische status (SES) dan bij een hoge SES (figuur 4). Wat betreft emotionele problemen verschillen de SESgroepen niet, maar wel wat betreft gedragsproblemen, hyperactiviteit en sociale problemen. Tevens blijkt uit E-MOVO dat psychosociale problemen bij VMBOleerlingen vaker voorkomen dan bij HAVO/ VWO-leerlingen (figuur 5). Ook dit is in overeenstemming met landelijk onderzoek.
Hulpverlening bij verhoogde SDQ
10/11 jaar 13/14 jaar verhoogd
grensgebied
Voor de kinderen met een verhoogde SDQ is nagevraagd of deze kinderen op het moment van onderzoek al een vorm van
Er zijn meer psychosociale problemen bij kinderen met een lagere sociaaleconomische status.
Figuur 4 Psychosociale problemen bij kinderen in de regio Nijmegen uitgesplitst naar sociaaleconomische status. | 0
| 5
| 10
| 15
| 20
| 25
Autochtone en allochtone jongeren hebben evenveel psychosociale problemen.
| 30%
SES laag SES midden SES hoog verhoogd
grensgebied
Figuur 6 Maken de kinderen met een verhoogde SDQ al gebruik van hulpverlening?
Figuur 5 Psychosociale problemen bij kinderen in de regio Nijmegen uitgesplitst naar schoolniveau. | 0
| 2
| 4
| 6
| 8
| 10
| 12
| 14
| 16
| 18%
vmbo havo/vwo verhoogd
hulpverlening krijgen. In Figuur 6 is te zien dat iets meer dan de helft van alle kinderen met een verhoogde SDQ hulp krijgt; een klein deel via school en het merendeel via andere kanalen. Bij een op de drie kinderen met een verhoogde SDQ is hulpverlening nog niet aan de orde geweest.
grensgebied
In dat geval probeert de JGZ-medewerker de ouders te motiveren voor hulpverlening. Ook komt het een enkele keer voor dat het kind al een hulpverleningstraject heeft afgerond, maar nog wel een verhoogde SDQ heeft.
Ja, via school Ja, via andere kanalen Nee, ouders/kind willen (nog) niet
Ondersteuning van JGZ
Bij het merendeel (80%) van de kinderen bij wie hulpverlening nog niet aan de orde is geweest, heeft de JGZ-medewerker actie ondernomen. Bij 27% betrof dit een vorm van advisering en voor 35% werd een vervolgafspraak of verwijzing voorgesteld. Bij de overige kinderen werd nader afgestemd met bijvoorbeeld schoolarts of leerkracht (figuur 7). Bij ongeveer een op de vijf kinderen met een verhoogde SDQ-score zonder hulpverlening, werd geen specifieke actie ondernomen. Dit gaat om ongeveer 6% van het totaal aantal kinderen met een verhoogde SDQ-score. Er zijn verschillende redenen om geen vervolgactie voor te stellen. Bij het merendeel van deze kinderen bespreekt de JGZ-medewerker de verhoogde SDQ-score nader met de ouders en lijkt een vervolgactie op dat moment niet nodig. In dat gesprek blijkt bijvoorbeeld dat de ouders zelf geen problemen ervaren, het kind goed in zijn vel zit en de schoolprestaties in orde zijn. Ondanks een verhoogde SDQ wordt dan geen verdere actie ondernomen. Bij een veel kleinere groep willen de ouders of het kind geen vervolgstappen.
Nee, (nog) niet aan de orde geweest Niet meer, afgebroken Niet meer, afgerond
Figuur 7 Ondersteuning van JGZ bij kinderen met een verhoogde SDQ die nog geen hulp hebben. | 0 Advisering Geen actie Verwijzing andere hulpverlening Controleafspraak op locatie Vragenlijst door leerkracht laten invullen Overleg met schoolarts Telefonisch consult Huisbezoek Overleg met ZAT
| 5
| 10
| 15
| 20
| 25
| 30%
Aanbevelingen
Belangrijkste uitkomsten
n Bij
één op de tien kinderen in de regio Nijmegen is er een indicatie voor psychosociale problemen; dit blijkt uit een verhoogde SDQscore. Nog eens één op de tien kinderen heeft een verhoogd risico op psychosociale problemen.
n Bij
oudere kinderen (13/14 jaar) komen psychosociale problemen meer voor dan bij jongere kinderen (10/11 jaar) en bij jongens meer dan bij meisjes. Ook kinderen van ouders met een lage sociaaleconomische status en VMBOleerlingen hebben een verhoogde kans op psychosociale problemen.
n Psychische
stoornissen in de volwassenheid vinden vaak hun oorsprong in psychosociale problemen tijdens de jeugd. Door vroeg in te grijpen kan een verergering van de problemen voorkomen worden.
n Jeugdgezondheidszorg
heeft een belangrijke taak in de vroege opsporing van psychosociale problematiek. De SDQ is hier een goed instrument voor.
n Het
Centrum voor Jeugd en Gezin kan een rol spelen door laagdrempelige opvoedingsondersteuning te
bieden. Ook scholen kunnen een bijdrage leveren aan de bevordering van de psychosociale gezondheid van hun leerlingen. Het Loket Gezond Leven van het RIVM (www.loketgezondleven.nl) biedt een overzicht van goed onderbouwde en (waarschijnlijk) effectieve interventies ter bevordering van de psychosociale gezondheid. n Risicogroepen
waarop preventie zich zou moeten richten, zijn VMBO-leerlingen en kinderen van ouders met een lage sociaaleconomische status.
n Het
beeld van de psychosociale problematiek en risicogroepen in de regio Nijmegen komt overeen met het landelijke beeld.
n Iets
meer dan de helft van de kinderen met een indicatie voor psychosociale problemen kreeg op het moment van onderzoek hulpverlening. Eén op de drie kinderen bij wie psychosociale problemen worden gesignaleerd, heeft op dat moment nog níet met hulpverlening te maken gehad.
n Bij
acht op de tien kinderen die een indicatie hadden voor psychosociale problemen en (nog) geen hulpverlening kregen, werd door JGZ actie ondernomen. Dit betrof meestal een vorm van advisering. Andere acties waren bijvoorbeeld doorverwijzing naar hulpverlening, een controle-afspraak of overleg met de schoolarts. Bij één op de vijf kinderen met een indicatie voor psychosociale problemen zonder hulpverlening, vond de JGZmedewerker verdere actie niet nodig. Reden: ouders en kinderen ervoeren geen probleem of waren (nog) niet gemotiveerd voor hulpverlening.
Referenties CBS Statline. Medische consumptie, gezondheid en leefstijl. Cijfers 2009. Dorsselaer, S. van, Looze, M. de, Vermeulen-Smit, E., Roos, S. de, Verdurmen, J., Bogt, T. ter, Vollebergh, W. (2010). HBSC 2009. Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut. Meijer, S., Postma, S., Schoemaker, C. & Zwaanswijk, M. (2008). Hoe vaak komen psychische problemen bij jeugd voor? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM Meijer, S., Postma, S., & Zwaanswijk, M. (2008). Wat is psychisch functioneren bij jeugd en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM
Meijer, S., & Schoemaker, C. (2008). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van psychische problemen bij jeugd? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM Schrijvers, C.T.M. & Schoemaker, C.G. (2008). Spelen met gezondheid. Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. Bilthoven: RIVM Star, M. van der (2008). E-MOVO 2007/2008. Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen. GGD regio Nijmegen Star, M. van der (2010). Regiorapport Kindermonitor 2009/2010. Gezondheid, welzijn en leefwijze van 0-12 jarigen in de regio Nijmegen. GGD regio Nijmegen
Colofon Tekst, tabellen en figuren Christine Schutgens Anne ten Cate Uitgave GGD Regio Nijmegen Gezondheidsbevordering en Epidemiologie
[email protected] Overname van gegevens is toegestaan, mits voorzien van bronvermelding Jaar van uitgave: 2012