Mevrouw J.A.G.M. van Sluisveld P.O. BOX 937537 DUBAI – UNITED ARAB EMIRATES
's-Hertogenbosch, 23 december 2015 Inzake: Klacht mw. J.A.G.M. van Sluisveld / mr. M.W. Steenpoorte nr. 48|15|062K (bij correspondentie s.v.p. dossiernr./-naam vermelden)
Geachte mevrouw Van Sluisveld, Bij schrijven d.d. 29 juli 2015 dient u bij mij een tweetal klachten in tegen mr. M.W. Steenpoorte, advocaat te ’s-Hertogenbosch. De klachten houden in dat mr. Steenpoorte uw advocaten niet op de hoogte heeft gebracht van het voornemen tot het nemen van executiemaatregelen, alsook dat uw advocaten noch uzelf terstond op de hoogte zijn gebracht van het de faillissementsaanvraag en voorts dat mr. Steenpoorte aanwezig is geweest bij een binnentreding in de woning van uw schoonouders in aanwezigheid van de curator mr. Dekker. Bij uw klacht heeft u bijlagen gevoegd. De klacht is bij schrijven d.d. 24 augustus 2015 door mr. Steenpoorte gemotiveerd weersproken. Ook hij voegde een aantal bijlagen toe. U reageerde vervolgens bij brief d.d. 24 september 2015 (repliek, met bijlagen), waarna mr. Steenpoorte nog dupliceerde middels zijn brief met bijlagen d.d. 7 december 2015. Omtrent uw klachten oordeel ik als volgt: Alvorens inhoudelijk in te gaan op de klachten wil ik ingaan op hetgeen u heeft opgemerkt omtrent de samenstelling van de raad van discipline en de raad van de orde van advocaten. Zoals de stafjurist van het bureau van de orde van advocaten bij schrijven d.d. 7 augustus 2015 al liet weten, heb ik geen enkele zeggenschap over de samenstelling van de raad van discipline. Evenmin hebben de leden van de raad van de orde hierover zeggenschap. U hebt tevens gevraagd om de klacht tegen mr. Steenpoorte door een andere deken te laten behandelen. Ik zie daartoe geen aanleiding. Met juistheid heeft u vastgesteld dat mr. J. Stadig – kantoorgenoot van mr. Steenpoorte – lid is (penningmeester) van de raad van de orde in het arrondissement Oost-Brabant. Dit gegeven (evenmin als allerlei andere verbanden waarop u hebt gewezen) vormt voor mij geen aanleiding om de klacht te verwijzen. Mr. Steenpoorte houdt kantoor in het arrondissement Oost-Brabant en derhalve is artikel 46c Advocatenwet van toepassing: klachten tegen advocaten worden schriftelijk ingediend bij de deken van de orde waartoe zij behoren. 151223RP
Het is om deze reden dat ik aan uw bezwaren op dit punt voorbij ga. Inhoudelijk stel ik het volgende vast. De rechter heeft u veroordeeld om aan de curatoren een bedrag ad circa € 150.000,= te voldoen. Omdat betaling uitbleef, is het vonnis door mr. Steenpoorte namens de curatoren aan u betekend. Betekening vond plaats op het adres Sparrendreef 55 te Knokke-Heist (België) en in het exploot van betekening (uitgereikt aan uw zuster in persoon) is meegedeeld dat binnen 5 dagen aan de executoriale titel diende te worden voldaan, bij gebreke waarvan (“met aanzegging”) executoriale beslagmaatregelen (inbeslagneming en openbare verkoop van roerende en/of onroerende zaken) werd aangekondigd. Ondanks betekening is betaling uitgebleven. De curatoren zijn overgegaan tot het leggen van beslag en kregen op enig moment het signaal dat goederen aan het beslag waren onttrokken, waarna de rechter-commissaris in het faillissement van Lips is verzocht om een machtiging af te geven tot binnentreden in de woning te Uden waar de beslaglegging heeft plaatsgevonden. Na binnentreding bleek de woning gestript en de beslagen goederen aan het beslag te zijn onttrokken. Deze gang van zaken heeft ertoe geleid dat de curatoren hebben besloten om aansluitend het faillissementsverzoek jegens u in te dienen. Ik wijs erop dat mr. Steenpoorte optrad als advocaat van uw wederpartij (de curatoren). De advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt en geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Die vrijheid is weliswaar niet absoluut en kan onder omstandigheden worden beperkt doordat de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De eerste twee uitzonderingen zijn in deze kwestie niet door u gesteld en evenmin van toepassing. De voorliggende vraag is derhalve of uw belangen onevenredig zijn geschaad doordat mr. Steenpoorte Gedragsregel 19 niet in acht heeft genomen. Uit het vonnis van 5 februari 2014 blijkt dat de mrs. Dogan en Bongaerts te Amsterdam u in een kort geding-procedure, die heeft geleid tot het vonnis in kort geding van 5 februari 2014 hebben bijgestaan. Mr. Steenpoorte was daarvan op de hoogte, dan wel had daarvan op de hoogte kunnen en in ieder geval behoren te zijn. Gedragsregel 19 bepaalt dat de advocaat verplicht is om alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven. Uit de reactie van mr. Steenpoorte heb ik niet kunnen opmaken dat hij – alvorens hij tot daadwerkelijke beslaglegging opdracht gaf – uw advocaten van dat voornemen in kennis heeft gesteld. Dat had mr. Steenpoorte mijn inziens wel moeten doen. Uit niets blijkt dat aan de advocaten enige mededeling is gedaan. Het voornemen om het vonnis te laten betekenen, noch het voornemen om tot daadwerkelijke executie over te gaan na het 151223RP
verstrijken van de in het betekeningsexploit genoemde termijn van 5 dagen, is op enigerlei wijze met uw advocaten gecommuniceerd. Zulks had echter wel moeten gebeuren. Datzelfde geldt voor het voornemen van mr. Steenpoorte om over te gaan tot het aanvragen van uw faillissement. Mr. Steenpoorte schrijft dat hij bij brief d.d. 18 september 2014 het verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring bij de Rechtbank Oost-Brabant heeft ingediend en dat uit de bij het verzoekschrift gevoegde begeleidende brief volgt dat er bewustzijn aanwezig is dat u van het verzoekschrift in kennis moet worden gesteld. Waar het echter om gaat is dat mr. Steenpoorte wist dat u ook in die fase nog steeds werd bijgestaan door de hierboven bedoelde advocaten en dat hij dus in de eerste plaats die advocaten van zijn voornemen om een faillissementsrekest in te dienen kennis had moeten geven. Ik deel ook niet het oordeel van mr. Steenpoorte dat het aanvragen van een faillissement niet kwalificeert als executiemaatregel. Ik ben van oordeel dat het indienen van een faillissementsrekest in ieder geval kwalificeert als het nemen van rechtsmaatregelen en ook als het nemen van executiemaatregelen, indien het verzoek primair de bedoeling heeft om als incassomiddel te fungeren. De strekking van Gedragsregel 19 is dat door het vroegtijdig informeren van de advocaat een redelijke tijd voor beraad wordt gegeven aan de wederpartij. Onduidelijk is waarom mr. Steenpoorte van zijn voornemen om faillissement aan te vragen niet direct melding heeft gedaan aan uw advocaten, maar daarmee gewacht heeft tot hij van de rechtbank de brief kreeg waaruit bleek op welke datum het faillissement zou worden behandeld. Het moge zo zijn dat mr. Steenpoorte op de dag (14 oktober 2014) waarop hij de oproepingsbrief van de rechtbank ontving deze brief met het verzoekschrift aan de deurwaarder heeft toegezonden met het verzoek de stukken te betekenen aan uw advocaten, dit alles kan niet wegnemen dat het verzoekschrift ook eerder reeds aan uw advocaten had kunnen worden verstuurd. Dit maakt dat ik met u van mening ben dat mr. Steenpoorte op onjuiste wijze invulling heeft gegeven aan Gedragsregel 19. Ik merk tegelijkertijd echter op dat de oproeping van de rechtbank en het onderliggende verzoekschrift tijdig door uw advocaten zijn ontvangen. Mr. Steenpoorte heeft de stukken na ontvangst van de oproeping in ieder geval wel direct doorgestuurd naar uw advocaten. De termijn tussen de uiteindelijke betekening en de datum van de zitting bedraagt een kleine twee weken, zodat u in ieder geval voldoende termijn voor beraad hebt gehad. In ieder geval is ook gebleken dat die termijn voldoende lang was, nu u voor de zitting alsnog het verschuldigde bedrag aan de curatoren hebt voldaan, waarna het faillissementsrekest vervolgens is ingetrokken. Dit roept de vraag op of u uiteindelijk dan ook wel voldoende belang hebt bij uw klacht, die strikt genomen op dit punt als gegrond moet worden aangemerkt. Alles afwegende ben ik uiteindelijk van oordeel dat de klacht op dit punt van onvoldoende gewicht is (artikel 46d, lid 8 Advocatenwet), nu u uiteindelijk niet in enig belang bent getroffen. 151223RP
Ik zou menen dat zou kunnen worden volstaan met de vaststelling dat mr. Steenpoorte onjuiste invulling heeft gegeven aan Gedragsregel 19, maar dat uw klacht op dit punt uiteindelijk van onvoldoende gewicht is. Het tweede onderdeel van uw klacht richt zich op uw stelling dat mr. Steenpoorte op 7 augustus 2014 ten onrechte mr. Dekker in zijn hoedanigheid van curator, heeft begeleid, toen hij – mr. Dekker – in de woning van uw schoonouders, met machtiging van de rechtercommissaris in het faillissement, is binnengetreden. Het is mij ambtshalve bekend dat er een nauwe samenhang is tussen de faillissementen van uw echtgenoot in privé enerzijds en de faillissementen van de rechtspersonen waarbij uw echtgenoot betrokken is geweest anderzijds. De curatoren in de diverse faillissementen zullen naar mijn inschatting ook met enige regelmaat contact met elkaar hebben. Dat verklaart mogelijk ook waarom mr. Dekker mr. Steenpoorte heeft gevraagd om hem te begeleiden. Waar het echter om gaat is dat mr. Dekker gemachtigd was door de rechter-commissaris in het faillissement om de betreffende woning binnen te treden en waarbij het mr. Dekker vrij stond om zich te doen vergezellen voor door hem aangewezen personen. Dat mr. Dekker mr. Steenpoorte heeft gevraagd om hem te begeleiden is derhalve niet in strijd met de machtiging danwel enige wettelijke bepaling. Mr. Steenpoorte betwist dat hij ten tijde van het bezoek enige druk heeft uitgeoefend op uw schoonouders danwel dat hij spullen zou hebben meegenomen. U was op dat moment niet aanwezig en uit de stukken blijkt dat uw schoonouders volledige medewerking hebben gegeven, zoals ook door de deurwaarder is gerelateerd. Mr. Steenpoorte heeft derhalve slechts assistentie aan mr. Dekker verleend, die in de woning rechtmatig aanwezig was en aldaar bovendien is binnengetreden en verbleven met volledige toestemming van uw schoonouders. Ik zie niet in welk relevant tuchtrechtelijk verwijt mr. Steenpoorte in dit opzicht zou kunnen worden gemaakt. Daaraan gaat nog vooraf de vraag of u enig eigen belang hebt waar uw klaagt over de gang van zaken in de woning van uw schoonouders. Weliswaar hebt u aangegeven dat mr. Steenpoorte gericht heeft gezocht naar spullen die aan u toebehoren, maar mr. Steenpoorte heeft dat uitdrukkelijk betwist. Ik zie niet in waarom ik aan uw stellingen meer gewicht zou moeten toekennen dan aan de ontkenning daarvan door mr. Steenpoorte. Dat is niet omdat ik aan uw standpunt minder geloof hecht dan aan dat van mr. Steenpoorte, maar simpelweg omdat ik bij twee tegenstrijdige lezingen van de feiten, die feiten niet op onjuistheid kan vaststellen. Dit brengt met zich mee dat ik van oordeel ben dat u ten aanzien van dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat u wel ontvankelijk bent, ben ik van oordeel dat de klacht subsidiair ongegrond moet worden verklaard. Resumerend ben ik derhalve van oordeel dat de eerste twee klachtonderdelen gegrond zijn, maar van onvoldoende gewicht en het tweede klachtonderdeel mijn inziens dient te leiden tot primair niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot ongegrondverklaring. 151223RP
Ik wijs u erop dat u met dit dekenstandpunt geen genoegen hoeft te nemen. Feitelijk hebt u in eerdere correspondentie al aangegeven dat u de zaak voorgelegd wilt zien aan de Raad van Discipline. Toch wil ik u voorhouden dat u ook in mijn standpunt kunt berusten. Indien u niettemin wenst dat het klachtdossier wordt doorgeleid naar de tuchtrechter (de Raad van Discipline) dan verzoek ik u beleefd om binnen een termijn van vier weken na datum verzending het krachtens artikel 46e van de Advocatenwet verschuldigde griffierecht ad € 50,= over te maken op rekeningnummer NL73 ABNA 0537343938 onder vermelding van klacht Van Sluisveld/mr. Steenpoorte 48/15/062K. Na ontvangst van de betaling zullen wij het dossier doorsturen naar de Raad van Discipline. Betaalt u niet tijdig, dan wel laat u weten dat u wenst te berusten, dan zal het dossier niet worden doorgestuurd, maar worden gearchiveerd. Afschrift dezes zend ik per gelijke post aan mr. Steenpoorte. Hoogachtend,
J.F.C. Schnitzler
151223RP